De eindberging van kernafval |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «regering vraagt Europa uitstel voor opslagplannen kernafval in zoutkoepels of kleilagen», waaruit blijkt dat Nederland niet voldoet aan de bepaling van de EU-Richtlijn om vóór 23 augustus 2015 een Nationaal Programma voor de eindberging van radioactief afval in te dienen?1
Ja.
Welke reden ligt er aan ten grondslag dat uitstel is aangevraagd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De diverse ondersteunende studies en een zorgvuldige afstemming namen meer tijd in beslag dan vooraf was voorzien. Hierover heeft de Minister van Economische Zaken de Kamer in mei geïnformeerd. De Tweede Kamer kan het ontwerp nationale programma radioactief afval en verbruikte splijtstof verwachten nadat dit programma voor het publiek ter inzage is gelegd in het najaar en de inspraakreacties zijn verwerkt.
Kunt u toelichten waarom niet aan de vereiste is voldaan tijdig inspraak van burgers te organiseren? Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat dit alsnog op goede wijze wordt georganiseerd?
Het ontwerp programma wordt dit najaar ter inzage gelegd voor burgers voor inspraak. Na verwerking van de inspraakreacties wordt het ontwerp nationale programma voorgelegd aan de ministerraad. Hierna wordt het ontwerp nationale programma aan de Tweede Kamer toegezonden. De Minister zal het programma vaststellen voordat het naar de Europese Commissie gaat. De Europese Commissie is op de hoogte gesteld van de vertraging zodat ook voldoende tijd kan worden genomen voor de inspraak.
Kunt u toelichten op welke wijze het Waarborgfonds Eindberging zal kunnen voorzien in de kosten die gemaakt moeten worden om definitieve berging te kunnen realiseren?
De geschatte kosten voor het realiseren van een eindberging worden door COVRA middels haar tarieven doorberekend aan de aanbieders van afval volgens het principe «de vervuiler betaalt». Dit vermogen wordt belegd zodat dit gedurende de periode van bovengrondse opslag kan renderen. Het doel is om hiermee de kosten te dekken voor het voorbereiden, aanleggen, exploiteren en sluiten van een geologische eindberging na de periode van bovengrondse opslag. Momenteel belegt COVRA een groot deel van haar gelden bij de Staat door middel van schatkistbankieren. Iedere vijf jaar wordt opnieuw bekeken of het benodigde doelvermogen gehaald wordt en of er maatregelen moeten worden genomen. De afgelopen jaren blijft het behaalde rendement achter bij de gestelde doelen, hierover wordt momenteel overleg gevoerd tussen COVRA en de aandeelhouder, die reeds heeft aangegeven hierop terug te komen.
Bent u nog steeds de opvatting toegedaan dat het voor de komende 100 jaar geen bezwaar is geen oplossing te hebben voor de eindberging van kernafval, omdat het tot die tijd bovengronds wordt opgeslagen? Zo nee, op welke wijze zal dit aangepakt worden? Zo ja, vindt u het getuigen van goed bestuur om de oplossing voor de eindberging van kernafval door te schuiven naar latere generaties?
Het radioactief afval is nu veilig bovengronds opgeslagen bij de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) in Zeeland. Bijzonder aan de gebruikte afvalverpakkingen en deze gebouwen is dat bij het ontwerp en de bouw al rekening is gehouden met de termijn van ten minste 100 jaar. Het terrein van COVRA beschikt over voldoende capaciteit om de hoeveelheid radioactief afval die in Nederland ontstaat tijdens deze periode op te slaan. De wijze van opslag is daarmee uniek in de wereld. Begin 2015 was er 30.000 m3 radioactief afval in opslag bij COVRA waarvan 86 m3 hoogradioactief afval. Nederland heeft daarmee een beperkte hoeveelheid hoogradioactief afval in vergelijking met andere landen.
Berging in de diepe ondergrond wordt op dit moment, ook internationaal, gezien als de meest veilige en duurzame wijze om hoogradioactief afval op de lange termijn te beheren. Naar verwachting worden rond 2025 de eerste geologische eindbergingen voor hoogradioactief afval in Europa operationeel. Voor een land als Nederland, met een beperkte hoeveelheid radioactief afval, een relatief kleine nucleaire sector en een beperkt onderzoeksbudget, is het van belang om te leren van en te delen in de ervaringen die internationaal hiermee worden opgedaan.
Het is niet met zekerheid te voorspellen wat rond het moment van besluitvorming over eindberging de beste manier zal zijn om het radioactief afval te beheren, of wat dan de inzichten van de maatschappij zijn. Uiteindelijk zal later, rond het jaar 2100, met actuele technologie en inzichten, een goed onderbouwd besluit genomen kunnen worden over het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof. In de tussentijd wordt gezorgd voor de benodigde – financiële – middelen om de eindberging te kunnen realiseren.
De berichtgeving van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) over de gewichtenregeling |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving van DUO over de gewichtenregeling?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de normen van de gewichtenregeling volgens u formeel noch inhoudelijk zijn gewijzigd, wanneer de controle volgens de voorlichting van DUO vanaf 1 januari 2015 tot specifieke modellen wordt beperkt?2
Het gebruik van het verplichte ouderformulier is met ingang van 1 januari 2015 een formeel vereiste voor de vaststelling van een gewicht. De inhoudelijke criteria voor de toekenning van een gewicht zijn niet gewijzigd. In maart 2014 heb ik uw Kamer over deze maatregel geïnformeerd.3
Wat is uw reactie op de ervaring van professionals in het onderwijs dat buitenlandse ouders met een beperkt ontwikkelingsniveau, sinds het beperken van de controle tot het standaardformulier en de bijbehorende landeninformatie, niet langer in aanmerking komen voor aanvullende bekostiging, terwijl de onderwijsachterstanden onverminderd aanwezig zijn? Op welke gronden wordt het advies van de Onderwijsraad om etniciteit een plaats te geven in de gewichtenregeling niet verwerkt, terwijl uit onderzoek en ervaring van professionals blijkt dat dit een belangrijke rol vervult?3
De aanvullende bekostiging op grond van de gewichtenregeling is voor buitenlandse én Nederlandse kinderen niet gebaseerd op het ontwikkelings-, maar op het opleidingsniveau van hun ouders. Invoering van het nieuwe formulier heeft deze grondslag niet gewijzigd.
Ik heb uw Kamer in 2014 mijn reactie gegeven op het advies van de Onderwijsraad. Een herintroductie van etniciteit – nadat deze indicator in 2006 is losgelaten – vind ik omwille van de volgende redenen niet wenselijk. Het gebruik van etniciteit als indicator werkt stigmatiserend door deze structureel aan achterstanden te koppelen. Het onderscheid tussen autochtonen en allochtonen is in de loop der jaren steeds diffuser geworden. Dat het CBS derde generatie immigranten als autochtonen aanmerkt, draagt hieraan bij. Juist deze groep – vooral in de basisschoolleeftijd – is snel groeiende. Bij een keuze voor etniciteit zou voor autochtone achterstandsleerlingen nog een andere indicator moeten worden bepaald. Een extra indicator naast etniciteit zou echter de complexiteit van de regeling vergroten.
Op basis van welke gegevens blijkt dat de daling van het aantal gewichtenleerlingen het gevolg is van drie factoren, namelijk het stijgende opleidingsniveau van ouders, de autonome daling van het aantal leerlingen en fouten van scholen? Op welke wijze kunt u uitsluiten dat de daling van het aantal gewichtenleerlingen niet ook te maken heeft met het feit dat scholen de afgelopen periode strikt gehouden worden aan de modellen van DUO, waarin het veronderstelde opleidingsniveau van ouders hoger kan zijn dan in de praktijk aannemelijk blijkt?
De daling van de gewichtenleerlingen is het gevolg van de daling van het totaal aantal leerlingen en een stijging van opleidingsniveau van ouders. Het doel van het verplichte formulier is om de fouten in de gewichtenregeling te verminderen. Dit gaat zowel om de fouten waarbij onterecht geen leerlinggewicht wordt vastgesteld, als om fouten waarbij onterecht wel een (te hoog) leerlinggewicht wordt vastgesteld. Voor het primair onderwijs is het aantal leerlingen dat voldoet aan de huidige criteria voor achterstandsmiddelen gepresenteerd in onderstaande tabel. De daling van het aantal gewichtenleerlingen gaat harder dan de autonome daling van het totaal aantal leerlingen.
Jaar
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Aantal gewichtenleerlingen
203.000
196.000
187.000
174.000
160.000
147.000
Bron: Jaarverslag 2014 Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De prognose tot 2020 van het aantal leerlingen dat voldoet aan de huidige criteria voor achterstandsmiddelen in het primair onderwijs wordt weergegeven in onderstaande tabel.
Jaar
2015
2016
2017
2018
2019
Aantal gewichtenleerlingen
142.000
137.000
134.000
131.000
128.000
Bron: Rijksbegroting 2015 Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De eerste effecten van de nieuwe formulieren zijn pas te verwachten op basis van de leerlingentelling met peildatum 1 oktober 2015, en betreffen alleen de vanaf 1 januari 2015 nieuw ingestroomde leerlingen.
Wat is in het kader van het onderwijsachterstandenbeleid uw oordeel over het feit dat Nederlandse kinderen doorgaans op vierjarige leeftijd naar de basisschool gaan, terwijl dat in veel andere landen vaak op de leeftijd van 6, 7 of zelfs 8 acht jaar gebeurt? Op welke wijze wordt in de modellen rekening gehouden met dit, voor de ontwikkeling van jonge kinderen, wezenlijke verschil?
Het SBB stelt onafhankelijk en op basis van hun expertise vast wat het opleidingsniveau is behorend bij het schoolsysteem in verschillende landen. Zij houden in het verplichte formulier rekening met het schoolsysteem van de landen, en de onderwijstijd die daarmee gepaard gaat. Op basis van hun expertise maken zij dit opleidingsniveau vergelijkbaar met het Nederlandse schoolsysteem, om zo een correcte inschatting te maken van het gewicht van een leerling.
Kunt u toelichten waarom in Nederland voor het vaststellen van een leerlingengewicht onderscheid gemaakt wordt tussen de leerwegen in het beroepsonderwijs, terwijl ten aanzien van het vervolgonderwijs in Polen geen niveauverschil wordt gehanteerd? Welke gegevens wijzen erop dat het Poolse vervolgonderwijs alleen leerlingen kent met een niveau dat vergelijkbaar is met het volgen van twee jaar theoretische leerweg of hoger?
De niveaus zoals behaald in de verschillende nationale onderwijsstelsels worden vastgesteld door het SBB. Op basis van hun expertise maken zij andere nationale onderwijsstelsels, waaronder het Poolse onderwijsstelsel, vergelijkbaar met het Nederlandse onderwijsstelsel, om zo een correcte inschatting te maken van het gewicht van een leerling.
Hoe verklaart u dat volgens de ouderverklaringen van DUO alleen in Nederland, Eritrea en Suriname leerlingen van 16 of 17 jaar in categorie 2 kunnen vallen, terwijl in de ouderverklaringen van alle andere landen iedereen die het reguliere onderwijs tot en met de leeftijd van 15 jaar heeft gevolgd in categorie 3 valt? Welke aanwijzingen zijn er dat vergelijkingen tussen onderwijsstelsels uit verschillende landen werkelijk op kwalitatieve maatstaven berusten?
Op basis van hun expertise maakt het SBB andere nationale onderwijsstelsels vergelijkbaar met het Nederlandse onderwijsstelsel, om zo een correcte inschatting te maken van het gewicht van een leerling. Bij de beoordeling van onderwijssystemen uit andere landen gaat het SBB uit van opleidingen die door de overheid in die landen erkend zijn. Hierdoor is de kwaliteit van de opleidingen gewaarborgd.
Is het nog steeds zo dat er een vuistregel is om te bepalen aan hoeveel kinderen in een gemeente eigenlijk voorschoolse educatie zou moeten worden geboden? Zo ja, bent u van mening dat deze vuistregel zou moeten aansluiten bij het verdeelmechanisme voor de middelen ten behoeve van het onderwijsachterstandenbeleid?
Nee, er is geen vuistregel. De inspectie hanteert een norm voor alle gemeenten.5 Deze norm sluit aan bij de leerlinggewichten. Het minimaal aantal benodigde kindplaatsen wordt berekend volgens de gewichtenformule: 75 procent van het aantal 4- en 5-jarigen in de gemeente met een leerlinggewicht (DUO gegevens) op teldatum 1 oktober 2009.
Het bericht dat windmolenparken op zee 80% minder energie opleveren |
|
Reinette Klever (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoeveelheid energie opgewekt door windparken teleurstellend»?1
Ja, en ook met de naderhand door BNR geplaatste actualisatie en toelichting daarbij.
Deelt u de bevindingen van de in het artikel genoemde onderzoeker dat windturbineparken minder energie zullen opwekken dat iedereen nu aanneemt? Zo nee, waarom niet?
Nee. De afvang van wind tussen windturbines onderling (het zog-, of in het Engels: wake-effect) is algemeen bekend. In de ontwerpen, berekeningen en financiële onderbouwingen voor windparken wordt met dit effect rekening gehouden. Die effecten zijn voor de geplande windparken op zee in ons land echter veel kleiner dan de 80% die door het bericht in eerste instantie gesuggereerd werd. De journalist geeft in zijn later geplaatste toelichting aan dat hij in zijn bericht abusievelijk geen onderscheid heeft gemaakt tussen de opgestelde hoeveelheid windvermogen en de opbrengst per vierkante kilometer. Daarnaast geeft de journalist zelf aan dat het ongelukkig was om de conclusies van het wetenschappelijke artikel waarop hij zich baseerde te vertalen naar het windenergiegebied Borssele. Dat artikel gaat namelijk uit van een hypothetische situatie, waarin een gebied van 100 bij 1.000 kilometer (ca. 2,5 maal zo groot als Nederland) helemaal vol gezet wordt met windturbines. Dat is in de Nederlandse context onrealistisch en niet aan de orde.
Wat betekenen deze nieuwe inzichten in de verstrekte subsidieverlening en wat is de werkelijke kostprijs van windenergie? Kunt u hierin een onderscheid maken tussen windturbines op land en windturbines op zee? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van nieuwe inzichten en er zijn dus ook geen gevolgen voor de kostprijs van windenergie of de verleende subsidie. De SDE+-subsidie wordt bovendien verleend voor elke kilowattuur (kWh) elektriciteit die aan het net wordt geleverd. Indien de windturbines minder elektriciteit zouden leveren, wordt er automatisch ook minder subsidie uitgekeerd. Dit geldt zowel op land als op zee.
Bent u bereid om alle windmolenplannen meteen stop te zetten en de kosten en opbrengsten opnieuw te berekenen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie de antwoorden op vraag 2 en 3.
Het bericht dat éénvijfde van de oud-studenten wanbetaler is |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het gegeven dat «éénvijfde van de oud-studenten wanbetaler» is?1
Het bericht is mij bekend. Het klopt dat 20,6 procent van de oud-studenten met een terugbetaalverplichting een betalingsachterstand heeft (stand per 1 juni 2015). Vanzelfsprekend is het wenselijk dat oud-studenten op tijd hun lening afbetalen. Alvorens conclusies te trekken, is het echter van belang om gedetailleerder naar deze groep te kijken. Het betreft namelijk ook oud-studenten die een of slechts enkele maanden achterlopen, onder andere door nonchalant gedrag. Dit maakt bijvoorbeeld dat de achterstand in 27 procent van de gevallen minder dan € 200 is. In 56 procent van de gevallen is de achterstand minder dan € 1.000, in 30 procent tussen € 1.000 en € 5.000 en in 14 procent van de gevallen groter dan € 5.000.
De redenen dat oud-studenten een betalingsachterstand hebben, zijn divers. Het kan gaan om niet-kunnen, niet-willen of niet-weten.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat het aantal studenten toeneemt dat de studieschuld niet terug kan betalen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat studenten niet verder in de financiële problemen komen?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 uiteen is gezet, is het niet zo dat deze hele groep oud-studenten de schuld niet kan terug betalen. Wel hebben zij een achterstand bij de terugbetaling. Het aantal oud-studenten met betalingsachterstanden is meegegroeid met het gegroeide aantal studenten. Daarmee is het percentage oud-studenten met een betalingsachterstand is de afgelopen jaren vrijwel gelijk gebleven op circa 20 procent.
In de afgelopen periode heeft men overal in Nederland de economische teruggang gemerkt, dus ook oud-studenten, die meer moeite dan voorheen hadden om hun schuld af te lossen. Uit het onderzoek «Voor mijn gevoel had ik veel geld» dat de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mede namens mij op 29 juni 2015 naar de Kamer stuurde, blijkt dat meer dan de helft van de jongvolwassenen (18–27 jaar) het afgelopen jaar een schuld heeft gehad en dat het bij 14,5% een risicovolle schuldsituatie of een betalingsachterstand betreft. Daarom blijven betalingsachterstanden serieuze aandacht verdienen.
De afgelopen jaren zijn er binnen de studiefinanciering al extra maatregelen genomen om betalingsachterstanden te voorkomen en terug te dringen.
Er blijven relatief grote inspanningen van DUO nodig om de achterstanden terug te dringen. Het kan soms lang duren voordat een betalingsachterstand is ingelopen en getroffen betalingsregelingen kunnen soms lang lopen voordat de achterstand volledig is voldaan.
Waarop is uw verwachting gebaseerd dat ««dit leenstelsel niet leidt tot meer wanbetalers»?
Voor nieuwe studenten zijn met het studievoorschot de terugbetaallasten fors verlicht. Door de verlenging van de terugbetaaltermijn van 15 naar 35 jaar halveren de maandlasten grofweg bij een bepaald schuldbedrag. Daarnaast is de draagkrachtregeling fors aangepast. Oud-studenten betalen pas vanaf een hoger inkomen terug en nooit meer dan 4 procent van hun inkomen boven de drempel (was 12%). Wat zo blijft, is dat de financiële draagkracht voor nieuwe debiteuren automatisch wordt berekend op basis van het bij de Belastingdienst beschikbare inkomen. Daarnaast blijft flexibiliteit bestaan. De zogenoemde jokerjaren geven de mogelijkheid om tijdelijk, voor maximaal vijf jaar, een terugbetalingspauze in te lassen. Tezamen bieden de leenvoorwaarden de garantie dat oud-studenten in staat zijn aan hun aflosverplichtingen te voldoen.
In hoeverre acht u het waarschijnlijk dat de oninbare 88 miljoen euro studieschuld alsnog geïnd zullen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
DUO slaagt er in om steeds meer, eerder onvindbare, debiteuren toch op te sporen en tot betaling aan te zetten (overwegend zitten deze debiteuren in het buitenland maar sommigen ook in Nederland). Het adres van circa 25.000 oud-studenten is inmiddels achterhaald. Door een actievere strategie is er in 2013 € 3,2 miljoen extra geïnd, in 2014 € 8,2 miljoen en in 2015 wordt dat meer dan € 12 miljoen.
Hoeveel studenten maken nu gebruik van de draagkracht-regeling? Is bekend hoeveel oud-studenten ondanks de draagkrachtregeling toch in de financiële problemen komen?
Op 1 juni 2015 benutten 89.335 personen de draagkrachtregeling (volledig of gedeeltelijk). Binnen deze groep zijn van circa 9.500 debiteuren één of meerdere maandtermijnen naar een deurwaarder of incassobureau overgedragen. Dit is niet noodzakelijk een gevolg van financieel onvermogen van deze debiteuren maar meestal een gevolg van een te late eerste aanvraag voor de draagkrachtregeling.
Bent u nog steeds van mening dat de toename van het gebruik van de draagkrachtregeling «juist het sociale karakter van de draagkrachtregeling in ons stelsel van studiefinanciering bevestigt», ondanks de verwachting dat steeds minder oud-studenten in staat blijken hun studieschuld terug te betalen? Zo ja, kunt u dat nader onderbouwen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om een verdere schuldenopbouw van studenten te voorkomen?2
Met de draagkrachtregeling geeft de overheid de verzekering dat de aflossing van de schuld altijd in verhouding zal zijn tot het inkomen. En bij het studievoorschot zijn de sociale en flexibele leen- en terugbetaalvoorwaarden zodanig herzien, dat de terugbetaallasten zijn verlicht en terugbetalingsproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Uw verwachting «dat steeds minder oud-studenten in staat blijken hun studieschuld terug te betalen» deel ik dan ook niet.
Hoeveel oud-studenten krijgen met een incassobureau te maken en met welk bedrag neemt de totale schuld hierdoor toe?
Wanneer niet wordt gereageerd op aanmaningen, gaan vorderingen in beginsel naar een deurwaarder (binnenland) of incassobureau (buitenland). Momenteel heeft 20,6 procent van de debiteuren een betalingsachterstand (dit betreft in totaal 122.484 van de 594.827 debiteuren per 1 juni 2015). Van 12,8 procent van de debiteuren ligt een vordering bij een deurwaarder of incassobureau (dit betreft in totaal 75.931 oud-studenten van de 594.827). Van laatstgenoemde groep maken circa 9.500 debiteuren deel uit die momenteel de draagkrachtregeling benutten maar die meestal te laat hebben aangevraagd. De kosten van de deurwaarder betreffen incassokosten (de hoogte daarvan is afhankelijk van de omvang van de vordering maar bedraagt ten minste € 40,– per dwangbevel) en de kosten van ambtshandelingen (namelijk circa € 100,– aan betekeningskosten van het dwangbevel (en daarnaast eventuele beslagkosten).
Bent u bereid om extra maatregelen te nemen om oud-studenten te bereiken voordat extra kosten voor incasso in rekening gebracht worden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Extra incassokosten kan de oud-student voorkomen. Voordat achterstanden worden overgedragen naar een deurwaarder, zijn er meerdere kansen geboden om alsnog te betalen. Als de debiteur niet kan terugbetalen, wordt de mogelijkheid geboden een betalingsregeling met DUO te treffen. Ook kan de debiteur gebruik maken van de mogelijkheid de terugbetaling tijdelijk stil te zetten door inzet van de zogenoemde «jokerjaren». Bij grotere schuldproblemen, wijst DUO op de mogelijkheid om hulp te vragen bij de gemeentelijke schuldhulpverlening. Uitgangspunt is dat DUO meewerkt aan schuldsanering. Wat straks verandert, is dat de dwanginvordering van studieschulden in Nederland (via de deurwaarder) wordt ondergebracht in een rijksbreed samenwerkingsverband. Daardoor kunnen de deelnemende overheidsorganisaties meer gecoördineerd optreden bij problematische schulden.
Waarom verwacht u dat door «strenger controleren» het probleem van het niet terug kunnen betalen van een studieschuld opgelost kan worden?
Oud-studenten die zich bewust aan hun betalingsverplichting trachten te onttrekken, krijgen de bijzondere aandacht van DUO. Dat kan gaan om personen in het buitenland die hun adres niet doorgeven. En om personen in Nederland die voldoende huishoudinkomen hebben maar niet willen betalen.
Hoe oordeelt u over het bericht «Schuldenvrij afstuderen moeilijk door verdwijnen basisbeurs»?3
In het onderliggende persbericht stelt Nibud ouders centraal.6 Het Nibud adviseert ouders »om samen met hun kind een begroting te maken om te zien welke ouderbijdrage wenselijk zou zijn en te voorkomen dat de student meer dan noodzakelijk leent». Dit lijkt mij een deugdelijk advies.
Deelt u de mening dat als studenten meer gaan werken als gevolg van het leenstelsel, dat dit ten koste kan gaan van de studiekwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat er ook met het studievoorschot nog genoeg ruimte voor studenten is om naast de studie bij te verdienen. Het maandbudget waarover de student kan beschikken, is afgestemd op full time studeren. Naast bijverdienen zijn er vaak andere mogelijkheden om minder of niet te lenen: studenten kunnen hun spaargeld aanwenden, hun uitgavenpatroon aanpassen of, als zij nu al lenen, deze leendoeleinden nog eens kritisch tegen het licht houden. Ook kunnen ouders er mogelijk voor kiezen om een grotere bijdrage te leveren. Meer werken staat ook niet noodzakelijk op gespannen voet met de kwaliteit van het onderwijs. Uit de Studentenmonitor valt af te leiden dat studenten die beperkte tijd besteden aan betaalde arbeid meer studiesucces hebben dan studenten die niet werken. Waar het om gaat is dat de student bewust nadenkt over de mogelijkheden die hij heeft om zijn leven zo in te richten, dat hij voldoende tijd en geld heeft voor zijn studie. Studenten moeten hierin hun eigen afweging maken.
Wat vindt u van het feit dat 34 procent van de respondenten thuis blijft wonen door het leenstelsel, terwijl men liever op kamers had gewild? Erkent u dat de mobiliteit wordt gefrustreerd door het leenstelsel?
Ik vind het te voorbarig om conclusies te trekken en wil de feiten afwachten. Over de aanpak van de monitoring van de Wet studievoorschot hoger onderwijs heb ik u reeds geïnformeerd.7
Bent u bereid onderzoek te doen naar het aantal potentiële studenten dat afziet van een studie vanwege het vooruitzicht op een grote schuld die niet of moeizaam afbetaald kan worden?
Zoals toegezegd aan uw Kamer wordt (naast de wijze waarop studenten hun studie financieren en het studiegedrag) de toegankelijkheid nauwgezet gevolgd8. In de monitoringopzet is een mogelijkheid ingebouwd om, waar de monitoruitkomsten of tussentijdse signalen daar aanleiding voor geven, gericht verdiepend onderzoek uit te voeren.
Dehumanisering in zorginstellingen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Camera spiedt in verpleeghuizen»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel in het Algemeen Dagblad van 24 augustus met de titel «Camera houdt oogje in het zeil in Haagse verpleegcentra».
De Minister en ik hebben in onze brief «e-health en zorgverbetering» van 2 juli 2014 aangegeven welke kansen en mogelijkheden een goede inzet van techniek en ICT biedt om de zorg te verbeteren. Technologische ontwikkelingen, waaronder cameratoezicht, bieden in mijn opinie kansen om niet alleen de zorg efficiënter te organiseren, maar ook de zelfredzaamheid en de kwaliteit van leven van mensen te vergroten. Ik heb in het land vele voorbeelden gezien waar met de inzet van ICT de contactmomenten in de zorg beter werden afgestemd op de behoeften van de bewoner, in plaats van contact op het moment dat het in de «ronde» van het personeel past.
Dat wil niet zeggen dat alle inzet van technologie tot betere zorg leidt. Ik heb niet de illusie dat de overheid kan bepalen in welke gevallen de inzet van ICT leidt tot goede zorg. Dit laat ik aan het oordeel van de zorgprofessional en (vertegenwoordigers van) bewoners. Van belang is wel dat besluitvorming hierover met de cliëntenraad en met personeel is afgestemd, om te borgen dat het past bij de behoeften van de bewoners en werknemers. Daarnaast moet de toepassing van technologie in de zorg goed worden besproken met de individuele cliënt en/of zijn vertegenwoordiger, waarbij de wensen en behoeften van de cliënt en eventuele risico’s van de toepassing betrokken worden.
Meer specifiek ingaand op de casus die aan de orde is, kan cameratoezicht – als het op een goede manier wordt ingezet – bijdragen aan betere zorg. Bijvoorbeeld omdat het bewoners meer rust geeft omdat zij ‘s nachts minder gestoord worden en het personeel wordt ontlast doordat zij langer bij een bewoner kunnen blijven die wakker is, als de rest van de bewoners rustig liggen te slapen. De snelheid van het contact met een hulpverlener in een meldkamer als bewoners op de alarmknop drukken kan hen juist een veilig gevoel bieden, als goed is geregeld dat er vervolgens snel hulp komt als dat nodig is.
Wat vindt u ervan dat verpleegkundig en verzorgend personeel vervangen wordt door camera’s en een toezicht- centrum (domoticacentrum) op afstand?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat juist ook in de centrale ruimtes, naast cameratoezicht in de openbare ruimtes, de gangen en de woonkamers, voldoende personeel aanwezig zou moeten zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u ook dat het een vorm van dehumanisering is als bewoners via een camera in de gaten worden gehouden gedurende hun verblijf in een openbare ruimte? Zo nee, kunt u uitleggen op welke wijze dit menswaardige zorg is? Zo ja, bent u bereid zorginstellingen die personeel vervangen door camera’s en een toezichtcentrum op afstand hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de analyse dat, als een bewoner op de alarmknop drukt en hij of zij geen medewerker langs krijgt maar contact krijgt met een meldkamer, dit wel degelijk een ontwikkeling is die ten koste gaat van het menselijke contact? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe ziet een dergelijk «domoticacentrum» eruit? Hoeveel mensen werken daar, en wat voor achtergrond hebben de mensen die daar werken? Kennen de medewerkers van het «domoticacentrum» de mensen waar ze toezicht op moeten houden? Kunnen de mensen in het «domoticacentrum» het gedrag van de verpleeghuisbewoners goed interpreteren? Neemt de veiligheid voor de bewoners van verpleeghuizen door dergelijke «domoticacentra» volgens u toe? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen vastomlijnde definitie van wat een «domoticacentrum» is. In het algemeen geldt dat de zorgaanbieder verplicht is om goede kwaliteit van zorg te leveren, zoals is vastgelegd in de Kwaliteitswet zorginstellingen. Een onderdeel van die verplichting is dat mensen die een rol in de zorgverlening hebben, in staat moeten zijn die rol te kunnen vervullen. Bij de inrichting en bezetting van een «domoticacentrum» zal dus goed moeten zijn nagedacht over wie op welk moment informatie krijgt en moet zijn geborgd dat zij in staat zijn om die informatie goed te beoordelen.
Bent u ervan op de hoogte dat verschillende Haagse aanbieders momenteel experimenteren met dergelijke toezichtsystemen? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel en welke verpleegzorgaanbieders in Nederland dergelijke experimenten hebben lopen, waarbij personeel vervangen wordt door cameratoezicht op afstand? Kunt u daarbij aangeven wat tot nu toe de resultaten zijn van deze experimenten? Is de veiligheid van de bewoners in de periode van het experiment toe- of afgenomen? Is de tevredenheid van de bewoners over de zorg die zij ontvangen in het verpleeghuis in de periode van het experiment toe- of afgenomen? Indien u niet over deze informatie beschikt, bent u dan bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik weet van een aantal instellingen dat zij hiermee experimenteren. Een landelijk dekkend overzicht heb ik niet. Aanbieders meten zelf de ervaringen en tevredenheid van cliënten en professionals. De manier waarop resultaten gemeten worden varieert en hangt mede af van het soort toepassing en de doelstellingen van de pilots. Hoe organisaties hier mee omgaan is aan hen, waarbij ik er van uitga dat zij dit, zoals zij ook wettelijk verplicht zijn, in afstemming doen met hun cliënten. Ik zie geen meerwaarde in het verzamelen van deze informatie.
In mijn brief over e-health en zorgverbetering van 2 juli 2014 ga ik onder andere in op het gebruik van slimme toepassingen zoals cameratoezicht en domotica in de zorg. Dit draagt eraan bij dat mensen veilig langer thuis kunnen wonen. Het doel dat de Minister en ik in deze brief hebben gesteld is dat iedereen die zorg en ondersteuning thuis ontvangt binnen 5 jaar de mogelijkheid heeft om – desgewenst – via een beeldscherm 24 uur per dag met een zorgverlener te communiceren. De ontwikkeling hiervan wordt gemonitord en Uw Kamer wordt hierover via voortgangsrapportages geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoeveel geld de verschillende zorginstellingen jaarlijks kwijt zijn aan het «domoticacentrum» en het personeel van het «domoticacentrum»? Hoeveel verpleegkundigen en verzorgenden kunnen daarvoor aangesteld worden? Indien u niet over deze informatie beschikt, bent u dan bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Informatie over de kosten wordt niet meegenomen in de voortgangsrapportage e-health en zorgvernieuwing. Welke kosten er gemoeid zijn met de inzet van cameratoezicht is afhankelijk van de lokale situatie. Ik vind niet alleen van belang wat de kosten van technologie zijn maar ook wat de maatschappelijke baten en de meerwaarde voor de cliënt en personeel zijn. Voor de inzet van technologie in algemene zin kan gesteld worden dat hieraan op al die vlakken een positieve businesscase ten grondslag ligt. Kwaliteit en doelmatigheid kunnen prima hand in hand gaan.
Erkent u dat, als u zou zeggen dat u geen ontwikkelingen wilt waarbij personeel vervangen wordt door cameratoezicht op afstand, deze uitspraak een normerende werking zal hebben voor de verpleeghuissector? Bent u bereid afstand te nemen van deze manier van «zorgverlening»? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op bovenstaande vragen heb aangegeven ben ik van mening dat de inzet van technologie, waaronder ook cameratoezicht, mits goed ingezet en in nauw overleg met cliënten en professionals, kansen biedt om de zorg efficiënter te organiseren en de zelfredzaamheid en kwaliteit van het leven van mensen te vergroten.
Bent u ervan op de hoogte dat in de jaarrekening 2014 van Stichting Eykenburg als toelichting bij de Personeelskosten staat: «wegens dreigende onderbezetting op enkele cruciale functies is er in 2014 een beroep gedaan op externe organisaties voor de inhuur van medewerkers. Dit gebeurde onder andere bij de medische dienst en afdeling ICT»? Wat is uw reactie hierop? Is er momenteel nog steeds sprake van een dreigende onderbezetting? Zo nee, hoe is deze opgelost en speelt het «domoticacentrum» een rol in deze oplossing? Zo ja, vindt u het verantwoord dat Stichting Eykenburg haar financiële middelen inzet voor camera’s in plaats van voor het oplossen van een dreigende onderbezetting?
Ik heb kennis genomen van de jaarrekening van Stichting Eykenburg. Het is aan de Raad van Bestuur om besluiten te nemen over de inzet van middelen van de Stichting en het is aan de Raad van Toezicht om hierop toe te zien. Dit geldt ook voor de inzet van camera’s, zoals bij een toenemend aantal instellingen (waaronder de door u genoemde Stichting Eykenburg, WoonZorgcentra Haaglanden en Stichting Zorggroep Florence) gebeurt.
Zoals ik ook in mijn antwoord op bovenstaande vragen heb geantwoord is het wel van belang dat dergelijke beslissingen worden genomen in afstemming met de cliëntenraad en het personeel. De inzet van camera’s, bewegingssensoren en andere technologie kan onder meer tot voordeel hebben dat er minder vrijheidsbeperkende maatregelen hoeven te worden genomen (cliënten kunnen zich vrijer bewegen binnen een afgesproken gebied) en dat de nachtrust van cliënten minder wordt verstoord door controles van het verzorgend personeel.
Vindt u het wenselijk dat WoonZorgcentra Haaglanden (WZH), een organisatie met een resultaat boekjaar van € 1.359.050, een eigen vermogen van € 31.799.967, en de bestuurder een bezoldiging ontvangt van € 230.425, op personeelskosten bespaart door camera’s toezicht te laten houden op de bewoners? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u het wenselijk dat Stichting Zorggroep Florence, een organisatie met een resultaat boekjaar van € 943.367, een eigen vermogen van € 47.215.751, en waar de bestuurders een bezoldiging ontvangen van respectievelijk € 227.050 en € 188.965, op personeelskosten bespaart door camera’s toezicht te laten houden op de bewoners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Is een zorgorganisatie eigenlijk al niet te groot geworden als deze zich kan veroorloven een apart «domoticacentrum» te maken en bewoners met behulp van camera’s in de gaten moet houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het hebben van een domoticacentrum hoeft niets te zeggen over de grootte van een instelling. Er zijn ook voorbeelden van kleinschalige initiatieven die vanuit doelmatigheidsoverwegingen gezamenlijk een domoticacentrum of meldkamer hebben ingericht. Die ontwikkeling zien we ook in de curatieve zorg.
Zou u het acceptabel vinden als in de kinderopvang toezicht wordt gehouden op de kinderen met behulp van camera’s, in plaats van door daarvoor opgeleid personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om een opvatting met uw Kamer te delen over het gebruik van camera’s in de kinderopvang en het basisonderwijs. Dat is aan respectievelijk de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW).
Zou u het acceptabel vinden als in het basisonderwijs toezicht wordt gehouden op de kinderen met behulp van camera’s, in plaats van door daarvoor opgeleid personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 14.
Vindt u het menswaardige zorg dat de bewoners van zorgcentrum Burg-Haamstede, die in staat zijn te verhuizen naar een aanleunappartement, moeten verhuizen als de nieuwbouwlocatie klaar is, omdat geacht wordt dat deze ouderen weer moeten leren op eigen benen te staan? Vindt u het niet ontzettend triest dat er zo gesold wordt met ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Met de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning worden cliënten in de toekomst meer in hun eigen omgeving geholpen. De trend dat mensen langer thuis blijven wonen is al langer zichtbaar en is ook iets waar instellingen zich op voorbereiden (of al op hebben voorbereid) door bijvoorbeeld verzorgingshuizen om te vormen tot moderne woonzorgcentra waar mensen op basis van het scheiden van wonen en zorg geholpen worden. Voor cliënten die met een indicatie voor een laag ZZP in een instelling verblijven en niet in staat zijn om op zichzelf te gaan wonen, geldt dat zij het recht houden op een plek in een zorginstelling. In mijn brief van 13 juli 2015 (TK 2014–2015, 31 765, nr. 159) heb ik aangekondigd dat ik voornemens ben om voor cliënten met een indicatie voor een laag ZZP die op 31 december 2014 zorg kregen in de vorm van een VPT, te regelen dat zij ook in de toekomst hun zorg kunnen blijven ontvangen in de vorm van een VPT vanuit de Wlz.
Wat vindt u ervan dat een bewoner die bijna blind is zelf koffie moet zetten, terwijl hij niet goed voor zichzelf kan zorgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in Waardigheid en Trots (Kamerstuk 31 765, nr. 124) heb aangegeven, draait goede zorg voor ouderen in de verpleeghuizen in essentie om maximaal behoud van kwaliteit van leven. Dat betekent zorg die aansluit bij de wensen en mogelijkheden van de cliënt met warme betrokkenheid van familie en naasten. Wanneer een cliënt nog mogelijkheden heeft om in bepaalde opzichten zijn of haar zelfstandigheid te behouden, draagt dat bij aan het gevoel zelf regie te hebben op het leven en nuttig bezig te zijn.
Het gaat daarbij uiteraard om persoonlijk maatwerk. Iedere individuele casus is anders. Het is aan de cliënt en professional om samen de wensen en mogelijkheden ten aanzien van eigen zelfstandigheid goed in beeld te brengen en daarbij te bezien wat mensen nog wel zelf kunnen en willen en wat door de zorgverleners overgenomen moet worden.
Hoe aanbieders hier in praktijk mee omgaan, hoe zij kenbaar maken welke cliënt waarin ondersteund wordt, dat bespreken aanbieders met cliënten en met het personeel. Dit varieert per aanbieder. Sommige aanbieders leggen dit vast in het persoonlijk plan van de cliënt. Deze aanbieder gebruikt als geheugensteuntje een sticker. Het is belangrijk dat medewerkers en cliënten met elkaar bespreken wat werkt en wat men prettig vindt.
Wat vindt u ervan dat bewoners gedwongen op zichzelf aangewezen worden, en voor dagelijkse zaken hun kinderen of thuiszorg moeten inschakelen? Vindt u dit getuigen van goede zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 17.
Vindt u het ook niet ver gaan dat er stickers op deuren worden geplakt, zodat vrijwilligers onderscheid kunnen maken tussen bewoners die wel en niet zelfstandig koffie of thee kunnen zetten? Deelt u de mening dat ouderen recht hebben op een onbezorgde dag, en dat het wel heel triest is dat zelfs op koffie en thee bezuinigd wordt onder het mom u moet maar weer zelfstandig worden?
Zie antwoord vraag 17.
Vindt u het ook een vorm van dehumanisering dat een sticker bepaalt of iemand een kopje koffie mag krijgen? Waarom kan niet gewoon iedereen koffie aangeboden worden?
Zie antwoord vraag 17.
Deelt u de mening dat bewoners niet zomaar in een verzorgingshuis terecht komen, en dat er niet van hen geëist mag worden weer zelfstandig te gaan wonen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 16 heb aangegeven geldt voor cliënten die met een indicatie voor een laag ZZP in een instelling verblijven en niet in staat zijn om op zichzelf te gaan wonen, dat zij het recht houden op een plek in een zorginstelling. In mijn brief van 13 juli 2015 (TK 2014–2015, 31 765, nr. 159) heb ik aangekondigd dat ik voornemens ben om voor cliënten met een indicatie voor een laag ZZP die op 31 december 2014 zorg kregen in de vorm van een VPT, te regelen dat zij ook in de toekomst hun zorg kunnen blijven ontvangen in de vorm van een VPT vanuit de Wlz.
Zijn de zorginstellingen die personeel vervangen door camera’s, en die via stickers bepalen wie wel en geen koffie krijgt; zorginstellingen die volgens de Inspectie voor de Gezondheidszorg «onderaan» bungelen in het kwaliteitslijstje of juist niet?4
Wanneer een zorgaanbieder besluit om de zorg voor cliënten te ondersteunen met de inzet van domotica, bijvoorbeeld voor het toezicht tijdens de nacht, is voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg van belang dat er per individuele cliënt een risico-inschatting is gemaakt en de (on)mogelijkheden van domotica goed in beeld zijn. Belangrijk is bovendien dat dit met de cliënt en/of zijn familie (wettelijk vertegenwoordiger) goed wordt besproken. Tot slot toetst de Inspectie of het personeel goed in kan spelen op deze technische veranderingen, voldoende alert is op mogelijk gevaar en tijdig kan signaleren als het gebruik van domotica niet werkt. De Inspectie geeft aan dat het inzetten van domotica, waar dus strenge eisen voor gelden, vaak gebeurt in instellingen die de zorg goed op orde hebben en deze verandering aan kunnen.
Hebben deze zorgorganisaties in het kader van het plan «waardigheid en trots, liefdevolle zorg voor onze ouderen» ook plannen ingediend om de ouderenzorg te verbeteren? Zo ja, behelst dat plan dan het vervangen van personeel door camera’s? Kunt u de Kamer deze plannen toesturen?
De zorgorganisatie Allévo, waar Duinoord onderdeel van is, heeft een verbeterplan ingediend in het kader van Waardigheid en Trots. De essentie van alle verbetervoorstellen wordt op de website www.langdurigezorg.nl geplaatst.
Het bericht dat de rechtbank in Almelo compleet wordt uitgekleed |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rechtbank compleet uitgekleed»?1
Ja.
Klopt hetgeen de woordvoerder gezegd heeft, dat alle 32 locaties ooit zijn vastgelegd om een eerlijke toegang tot het recht voor alle burgers te garanderen? Hoort bij een eerlijke toegang tot het recht ook toegang tot het strafrecht (inclusief zwaardere zaken), het civiel recht en het familierecht in Almelo?
Nederland kent sinds de herziening van de gerechtelijke kaart 32 bij algemene maatregelen van bestuur aangewezen zittingsplaatsen die de geografische toegankelijkheid van rechtspraak waarborgen. Bij de keuze voor de 32 rechtspraaklocaties is onder andere rekening gehouden met een goede toegankelijkheid van rechtspraak en het belang van een goede bedrijfsvoering van het gerecht. De zittingsplaatsen zijn gelijkwaardig, maar dit betekent niet dat het aanbod van type zaken (zaakspakket) in de zittingsplaatsen identiek is. De wet biedt ruimte voor differentiatie in de zaakspakketten van de zittingsplaatsen binnen een arrondissement.
Herinnert u zich de motie-Teeven/Heerts dat de arrondissementsrechtbank Almelo en het arrondissementsparket Almelo zelfstandig moeten blijven bestaan en de regering verzocht werd dienovereenkomstig te handelen?2
De motie Teeven/Heerts is op 4 december 2007 voorgesteld en dateert daarmee van ruim vóór de herziening van de gerechtelijke kaart. De motie is met de invoering van de wet herziening gerechtelijke kaart op 1 januari 2013, achterhaald.
Herinnert u zich dat bij de herziening van de gerechtelijke kaart Almelo gehandhaafd is en deelt u de mening dat er geen enkele reden is om twee jaar later een ingrijpende wijziging door te voeren?
Bij de herziening van de gerechtelijke kaart is de rechtbank Almelo, samen met het Zwolse deel van de rechtbank Zwolle-Lelystad, opgegaan in de nieuwe rechtbank Overijssel. Daarbij is Almelo een zittingsplaats van de rechtbank Overijssel geworden.
Aanleiding voor de voorgenomen aanpassingen in het locatiebeleid van de rechtspraak is aanzienlijke leegstand in gerechtsgebouwen, die door de modernisering en digitalisering van rechtspraak naar verwachting oploopt tot ruim 130.000 m2 in de komende jaren. Een dergelijke leegstand, mede bezien in het licht van de taakstelling op de begroting van de rechtspraak, vind ik een valide reden voor de rechtspraak om aanpassingen in de huisvesting van gerechten, die in de periode 2018–2021 hun beslag zouden moeten krijgen, te overwegen.
Herinnert u zich dat het huidige kabinet de voorgenomen sluiting van de penitentiaire inrichting De Karelskamp in Almelo twee jaar geleden heeft teruggedraaid en dat een van de hoofdredenen de combinatie rechtbank met strafrecht en penitentiaire inrichting was?
In het herziene Masterplan DJI 2013–2018 zoals op 19 juni 2013 aan de Tweede Kamer aangeboden (TK 24 587, nr. 535), noemde mijn ambtsvoorganger vier overwegingen die in zijn algemeenheid leidend waren geweest bij de beslissing waar de capaciteitsreductie te realiseren: regionale arbeidsmarkt, bedrijfsvoering en kostenniveau, resocialisatie (waaronder aansluiting bij politieregio’s) en (landelijke spreiding van) specialismen van inrichtingen. Inzake het openhouden van de PI Almelo heeft mijn ambtsvoorganger tijdens het debat met de Tweede Kamer over het herziene Masterplan op 27 juni 2013 overwegingen genoemd van regionale spreiding en het ontzien van kwetsbare regio’s (TK 101, nr. 14).
Herinnert u zich dat u de vraag of het uit elkaar trekken van rechtbank en penitentiaire inrichting 10 miljoen extra vervoerskosten per jaar zou opleveren, onbeantwoord en onweersproken liet en daarmee aangaf dat dat wel eens zeer dicht bij de waarheid zou kunnen liggen?3
Het feit dat mijn ambtsvoorganger in genoemd schriftelijk overleg niet expliciet is ingegaan op de suggestie dat het uit elkaar trekken van rechtbank en penitentiaire inrichting € 10 mln. extra vervoerskosten per jaar zou opleveren, betekent niet dat hij daarmee heeft aangegeven dat dat bedrag wel eens zeer dicht bij de waarheid zou kunnen liggen. Bij het eerdergenoemd voortgezet debat in de Tweede Kamer over het Masterplan DJI op 6 juni 2013 heeft de toenmalige Staatssecretaris over het alternatieve plan van burgemeester en wethouders van Almelo inzake de PI Karelskamp onder meer aangegeven dat dit volgens dat plan een besparing op vervoerskosten zou betekenen van ongeveer € 1 mln. Mogelijk was sprake van verwarring met de toename van vervoerskosten als gevolg van alle voorziene maatregelen in de eerste versie van het Masterplan, dat op 22 maart 2013 aan de Tweede Kamer is aangeboden (TK 24 587, nr. 490). Deze bedroegen uiteindelijk € 10 mln. In de herziene versie van het Masterplan waren de structurele meerkosten voor vervoer van alle maatregelen teruggebracht tot € 4 mln.
Is de enige reden om het cluster gevangenis/rechtbank met strafrecht in Almelo overeind te laten, vervallen in de afgelopen twee jaar? Zo ja, welke reden is dat dan?
De penitentiaire landkaart is niet louter gebaseerd op het locatiebeleid van de rechtspraak. Omgekeerd is het locatiebeleid van de rechtspraak niet uitsluitend gebaseerd op de penitentiaire landkaart.
Bent op u de hoogte van het feit dat uw ambtsvoorganger op 16 februari 2012 een brief gestuurd heeft met de belofte dat de vestiging van het parket in Almelo blijft, met uitzndering van niet-lokale en context gebonden taken, een volwaardig takenpakket houden? Acht u zich gebonden aan toezeggingen van uw ambtsvoorganger?
Ik ken de door u genoemde brief van mijn ambtsvoorganger. Deze dateert van vóór de behandeling van de wet herziening gerechtelijke kaart in de Eerste Kamer en ging nog uit van de situatie dat de rechtbank Almelo zou opgaan in de rechtbank Oost-Nederland. Almelo zou dan een van de zeven zittingsplaatsen van die rechtbank worden. Mijn ambtsvoorganger heeft – mede namens de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie – uw Kamer per brief van 14 december 2012 geïnformeerd over de verschillende locatiekeuzes voor de politie, meldkamers, rechtspraak en het openbaar ministerie (TK 29 628, nr. 348). Daarin staat vermeld dat het openbaar ministerie een huisvestingsplan had opgesteld, dat voorziet in de concentratie van kantoorfuncties op tien hoofdlocaties. Over de sluiting van de overige locaties van arrondissementsparketten – waaronder de locatie Almelo – is vervolgens gedebatteerd met uw Kamer. Met daaropvolgende besluitvorming is het gestelde in de brief van 16 februari 2012 van mijn ambtsvoorganger achterhaald.
Bent u ervan op de hoogte dat uw ambtsvoorganger, onder andere over Almelo in de Kamer zei dat het in de kern goede, volwaardige zittingsplaatsen moeten zijn voor de burger?4 Deelt u die mening?
De door uw Kamer aangehaalde passage is onderdeel van het debat dat mijn ambtsvoorganger in het kader van het wetgevingsoverleg over het wetsvoorstel herziening gerechtelijke kaart met uw Kamer heeft gehad op 28 november 2011. Het betreft een reactie op zorgen die er toen bestonden ten aanzien van de omvang van de rechtbank Oost-Nederland, waarvan Almelo een zittingsplaats zou zijn. Zoals bekend, is de rechtbank Oost-Nederland op 1 april 2013 gesplitst in de rechtbanken Gelderland en Overijssel. Daarbij is Almelo een zittingsplaats van de rechtbank Overijssel geworden. Uitkomst van het debat over de herziening van de gerechtelijke kaart is geweest dat Nederland 32 bij algemene maatregelen van bestuur aangewezen zittingsplaatsen kent die de geografische toegankelijkheid van de rechtspraak waarborgen. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
Wat zijn de totale huisvestingskosten van de rechtbank Almelo en de rechtbank Zwolle over 2014? Hoeveel medewerkers heeft elk van de vestigingen?
De Raad heeft mij ten aanzien van de zittingsplaats Almelo van de rechtbank Overijssel laten weten dat de huurkosten voor de rechtspraak over het jaar 2014 € 2,5 mln. bedroegen en dat er 190 fte in Almelo werken. Voor de zittingsplaats Zwolle bedragen de huurkosten voor de rechtspraak circa € 6 mln. per jaar en werken er 240 fte.
Is er een berekening gemaakt of er een besparing zou optreden indien de rechtbank Almelo zou worden uitgekleed? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen?
Onderdeel van het voorgenomen MJP is dat de leegstand van huisvesting door de modernisering en digitalisering van rechtspraak oploopt tot ruim 130.000 m2 in de komende jaren. Het vermijden van deze leegstand leidt tot een structurele besparing.
Hoeveel heeft de nieuwe extra beveiligde bunker in Almelo gekost, die twee jaar geleden geopend is? Is de bunker niet langer nodig of wordt nu elders een vergelijkbare nieuwe bunker gebouwd?
Er is in de zittingsplaats Almelo geen extra beveiligde bunker gebouwd. Wel is er bij de uitbreiding van het gerechtsgebouw in 2011 van de gelegenheid gebruik gemaakt om, als pilot, een digitale zittingzaal te bouwen. Die zaal is eind 2012 in gebruik genomen. Bij dit project is bewust afgezien van een uitbreiding van de kantoorvoorziening; een lokale wens die destijds op tafel lag. De investering bedroeg in totaal € 7 mln.
Bent u ervan op de hoogte dat de reistijd van Enschede naar Zwolle ruim een uur bedraagt, zowel per trein als per auto, en dat voor delen van het platteland van Twente – een gebied met meer dan 600.000 inwoners – de reistijd per openbaar vervoer naar Zwolle twee uur bedraagt? Kent u enig andere plek in Nederland die zo ver zou moeten reizen voor toegang tot bijvoorbeeld familierecht en handelsrecht?
Over het MJP heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden. Pas na besluitvorming over de zaaksverdeling in het arrondissement Overijssel is duidelijk waar bijvoorbeeld zaken op het gebied van familierecht worden behandeld. Bij de zaaksverdeling moet steeds de kwaliteit en toegankelijkheid van rechtspraak en de goede bedrijfsvoering van gerechten tegen elkaar worden afgewogen. Uitkomst daarvan kan zijn dat tegenover meer gespecialiseerde, kwalitatief hoogwaardige rechtspraak een grotere reisafstand voor de rechtzoekende staat.
Herinnert u zich de motie-Groot/Schouten, die de regering verzoekt, in het kader van de reorganisatie van de belastingdienst, voorrang te geven aan het behoud van banen in regio’s die te maken hebben met krimp en lage werkgelegenheid?5
Ja.
Hoe hoog is de werkloosheid in Almelo? Deelt u de mening dat je daadwerkelijk kunt spreken van lage werkgelegenheid in Almelo?
Het werkeloosheidspercentage in Almelo bedroeg blijkens cijfers van de provincie Overijssel (gebaseerd op cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek) 9,9% in 20146. Dat is hoger dan het landelijk gemiddelde van 8% eind 20147.
Kunt u aangeven wanneer het bestuur van de rechtbank Overijssel conform artikel 21 van de Wet op de rechtelijke organisatie een zaakverdelingsreglement heeft vastgesteld?
Dat is voor het laatst gebeurd op 17 december 2013 (Stcrt. 2013, nr. 36562).
Kunt u aangeven welke kaders er zijn voor het zaaksverdelingsreglement dat wordt vastgesteld door het bestuur, waarin per zittingsplaats wordt bepaald voor welke categorieën van zaken in die zittingsplaats zittingen worden gehouden, waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak? Zijn er maximum reistijden vastgesteld of is toegankelijkheid van de rechtspraak een niet duidelijk gedefinieerd begrip?
Het kader voor het zaaksverdelingsreglement bestaat in eerste instantie uit de wet op de rechterlijke organisatie. Uit artikel 21 lid 1 van deze wet volgt dat het gerechtsbestuur bij de vaststelling van het zaaksverdelingsreglement in ieder geval rekening houdt met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak. Uw Kamer heeft dit kader aangevuld door, naar aanleiding van het wetgevingsoverleg over het wetsvoorstel herziening gerechtelijke kaart, in een drietal moties aan te nemen, namelijk de motie-Helder (TK 32 891, nr. 12), de motie-Çörüz (TK 32 891, nr. 13) en de motie-Recourt (TK 32 891, nr. 19). De Raad beziet de vastgestelde zaaksverdelingsreglement, alvorens ermee in te stemmen, aan de hand van drie criteria. Het betreft de kwaliteit en toegankelijkheid van rechtspraak en aan de goede bedrijfsvoering van gerechten. Er zijn geen concrete, maximum reistijden door de rechtspraak geformuleerd.
Kunt u aangeven of de adviezen in artikel 21, tweede en derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie inzake een eventuele wijziging in Overijssel gegeven zijn? Zo ja, wanneer en kunt u ze openbaar maken?
De adviezen waarop u doelt, behoeft het bestuur van rechtbank Overijssel pas in te winnen als de voorgenomen plannen uiteindelijk leiden tot een aanpassing van het zaaksverdelingsreglement. Dat is nu niet aan de orde.
Wanneer wordt het huisvestingsplan naar de Kamer gestuurd en met de Kamer besproken?
Zoals ik tijdens het algemeen overleg over de rechtspraak van 1 april 2015 heb toegezegd, zend ik het MJP waar het locatiebeleid van de rechtspraak onderdeel van is, na vaststelling ervan, aan uw Kamer. Het oordeel over een eventuele agendering van het MJP laat ik aan uw Kamer.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat er een besluit genomen wordt over het uitkleden van de rechtbank in Almelo, dus voor 31 augustus 2015 als op die dag de Raad voor de rechtspraak hierover een besluit neemt?
Ik heb uw Kamer met mijn brief van 31 augustus 2015 voorlopig geïnformeerd over het voorgenomen MJP en daarmee een deel van de in dit verband gestelde Kamervragen beantwoord. Het MJP is nog niet vastgesteld door de rechtspraak.
Het bericht ‘Gemeenten gebruiken eigen bijdrage als melkkoe’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeenten gebruiken eigen bijdrage als melkkoe»?1
Ja.
Klopt het dat gemeenten bij vooral mensen met een gemiddeld tot een hoog inkomen een forse hogere bijdrage vragen voor zaken als begeleiding en dagbesteding? Klopt het dat het soms gaat om een eigen bijdrage van zelfs 60 tot 70 euro per uur? Staat deze eigen bijdrage nog wel in verhouding tot het reguliere uurtarief voor bijvoorbeeld de dagbesteding?
Ja, het is mij bekend dat hogere eigen bijdragen worden gevraagd dan in de AWBZ het geval was. In de eerste plaats is de feitelijke eigen bijdrage voor cliënten hoger geworden als gevolg van het vervallen van de 33%-korting op de eigen bijdrage. Daarnaast werd in de AWBZ een vast (en fictief) uurtarief gebruikt van € 14,– waarop de eigen bijdrage werd gebaseerd. De genoemde bedragen hebben betrekking op individuele ondersteuning, waarvoor door sommige gemeenten dergelijke tarieven worden betaald.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen en in hoeveel gemeenten het voorkomt dat mensen extra hoge rekeningen moeten betalen, doordat een gemeente een eigen bijdrage incasseert die hoger uitvalt dan wat de gemeente aan de zorgaanbieder betaalt?
Ik zal gemeenten, de VNG en het CAK er actief op wijzen dat geen kostprijzen mogen worden doorgegeven die hoger liggen dan de feitelijke kosten. Daarbij geldt dat op het moment onbekend is om hoeveel en om welke gemeenten het gaat. Het CAK beschikt niet over gegevens over prijsafspraken tussen gemeenten en aanbieders. Ik ben overigens blij dat de VNG haar rol oppakt en actief onderzoekt waar het probleem zich voordoet.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en tegen de regels dat gemeenten extra inkomsten vergaren door een hogere eigen bijdrage te incasseren dan wat de gemeente aan de zorgaanbieder betaalt?
Ja. De Wmo 2015 laat hierover in artikel 2.1.4, derde lid, geen misverstand bestaan.
Deelt u de mening dat een eigen bijdrage bedoeld is om onnodige zorgconsumptie bij de cliënt te voorkomen en spaarzaamheid te bevorderen, en niet om forse inkomenseffecten op verschillende groepen in de samenleving te bewerkstelligen?
De eigen bijdrage is bedoeld om onnodige zorgconsumptie te voorkomen en als vorm van medefinanciering. De Wmo 2015 geeft hiervoor de kaders. Inkomensbeleid was en blijft de verantwoordelijkheid van het Rijk.
Wat gaat u eraan doen om deze forse verhoging van de eigen bijdragen bij gemeenten terug te dringen? Bent u bereid zo snel als mogelijk met de VNG om tafel te gaan, om te voorkomen dat mensen een hogere eigen bijdrage betalen aan de gemeente dan de prijs die de zorgaanbieder berekent?
Zolang de verhoging binnen de wettelijke kaders blijft, ofwel de kostprijs die aan het CAK wordt doorgegeven niet hoger ligt dan de kostprijs die de gemeente zelf verschuldigd is, is het niet aan mij om gemeenten aan te spreken op verhoging van de eigen bijdragen. Wel is het van belang dat maatwerk mogelijk blijft en de verhoging van de eigen bijdrage er niet toe leidt dat cliënten om die reden afzien van ondersteuning. Ik heb gemeenten hier nogmaals op gewezen. Van een hogere eigen bijdrage dan de kostprijs kan geen sprake zijn. Ook dit zal ik nogmaals aan de wethouders laten weten.
Het bericht ‘Schippers: hogere kiesdrempel om kleine partijen uit Kamer te weren’ |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Kent u het artikel «Schippers: hogere kiesdrempel om kleine partijen uit Kamer te weren»?1
Ja.
Is de uitspraak van Minister Schippers om het kleine partijen lastig te maken om in de Tweede Kamer te komen kabinetsbeleid?
Van kabinetsbeleid is, zoals Minister Schippers zelf ook aangeeft in het interview, geen sprake. Het kabinet heeft geen plannen om een kiesdrempel in te voeren (zie in dit verband: Kamerstuk 33 268, O, p. 3 en Kamerstuk 33 268, nr. 27, p. 21.
Welke gevolgen zal naar verwachting de invoering van een kiesdrempel, bijvoorbeeld 5% zoals in Duitsland, hebben?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zullen er met een dergelijke kiesdrempel nog steeds meer partijen nodig zijn voor meerderheidsvorming?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe het verhogen van de kiesdrempel van 0,8% nu naar bijvoorbeeld 5% bijdraagt aan verbetering van de democratie?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het belangrijker dat besluitvorming zonder al te veel tegenstand verloopt dan de democratische fractievorming in de Tweede Kamer?
Nee.
De verhuizing van de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) van Enschede naar Utrecht |
|
Michel Rog (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat u in antwoord op eerdere vragen stelde u dat het landelijke spreidingsbeleid van werkgelegenheid nog steeds staand beleid is en dat de stichting leerplanontwikkeling (SLO) om die reden naar Enschede is gekomen?1 Is dit niet slechts een papieren werkelijkheid, als het kabinet zich op geen enkele wijze sterk maakt voor het behoud van echte banen bij SLO in Enschede?
Ik heb aangegeven dat dit streven destijds heeft bijgedragen aan de vestiging van de SLO in één van de oorspronkelijke regio’s en dat daarbij gekozen is voor Enschede. Gezien de wijze waarop het Kabinet op dit moment serieus uitvoering geeft aan de motie de Vries (Kamerstukken II, 31 490, nr. 126) is de aandacht voor de spreiding van werkgelegenheid geen papieren werkelijkheid.
Bent u ervan op de hoogte dat de directeur/bestuurder, mede namens de Raad van Toezicht op 12 mei 2015 een adviesaanvraag aan de ondernemingsraad gestuurd heeft, waarin hij stelt: «OCW, als centrale opdrachtgever en financier van SLO, is sterk voorstander van verhuizing van SLO naar Utrecht. Ook OCW ziet het strategische belang en benut zelf graag de veel gemakkelijker contacten vanwege de nabijheid Utrecht-Den Haag. Herhaaldelijk (ook nog zeer recent) heeft OCW die wens over locatie Utrecht nadrukkelijk uitgesproken. Bovendien heeft OCW de toezegging gedaan dat SLO een deel van de reserves mag aanwenden voor transitiekosten.»?2
De bij uw vragen gevoegde adviesvraag van de directeur/bestuurder aan de ondernemingsraad van de SLO heb ik gelezen. Het bestuur van SLO kan naar eigen inzicht de eigen algemene reserve aanwenden ten behoeve van het uitoefenen van de wettelijke taken. De voorgenomen verhuizing is een keuze van SLO. SLO heeft OCW laten weten dat de verhuizing gepaard zal gaan met transitiekosten maar niet zal leiden tot structureel hogere huisvestingslasten.
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden op Kamervragen over de voorgenomen verhuizing van de SLO heb aangegeven, heb ik recent begrip getoond voor de strategische argumenten van de SLO om een nieuwe vestigingsplaats te kiezen die de landelijk coördinerende, beleidsondersteunende taak en netwerkrol die de SLO in de Wet SLOA 2013 heeft gekregen ondersteunt. Ik heb geen wens uitgesproken voor de keuze voor de stad Utrecht als nieuwe vestigingslocatie. Dat is geheel aan de bestuurder van de SLO.
Is er in de afgelopen jaren op enige wijze vanuit uw ministerie de wens uitgesproken voor de locatie Utrecht? Zo ja, door wie, wanneer en waarom? Zo nee, deelt u de mening dat de directeur/bestuurder de Ondernemingsraad op dit punt onjuist heeft geïnformeerd?
De directeur/bestuurder heeft mij, zoals ook uiteengezet in de adviesvraag aan de Ondernemingsraad, de praktische en strategische overwegingen meegedeeld die ten grondslag liggen aan het besluit. Het besluit om te kiezen voor Utrecht is een zaak van de bestuurder. Ik heb geen voorkeur voor Utrecht uitgesproken omdat zoals eerder geantwoord over dit onderwerp, ik daar niet over ga. Wel heb ik na de mededeling dat de Raad van Toezicht in maart 2015 een besluit had genomen, aangegeven dat gezien de nabijheid van de samenwerkingspartners van de SLO in Utrecht dit een logische locatie is. Met deze keuze bouwt de SLO voort op de gunstige ervaringen van de SLO met een dependance in Utrecht.
De bestuurder heeft het begrip mijnerzijds voor de strategische en praktische argumenten als één van de vele voordelen geformuleerd in zijn adviesaanvraag aan de Ondernemingsraad. In de context van de uitgebreide beschrijving in de adviesvraag van de argumenten die aan het besluit ten grondslag liggen had de bestuurder mijn reactie genuanceerder kunnen beschrijven.
Kunt u het grote verschil tussen uw antwoord, dat SLO wil verhuizen naar Utrecht en het antwoord van SLO, dat u wilt dat zij naar Utrecht willen verhuizen, verklaren?
Bent u bereid een brief te sturen naar het bestuur van SLO, hun Raad van Toezicht en de Ondernemingsraad, waarin u verklaart dat het voor u niet uitmaakt waar SLO gevestigd is en dat u geen bemoeienis met de locatie wilt hebben? Zo nee, waarom niet?
De SLO is een privaatrechtelijke organisatie die haar eigen huishouden regelt. Ik treed niet in dit soort organisatiebeslissingen en zal de SLO dan ook niet verzoeken op haar voorgenomen besluit terug te komen. Ik constateer wel dat de bestuurder de opvatting van OCW genuanceerder had kunnen beschrijven.
Bent u bereid om SLO alsnog te vragen, in het kader van de spreiding van werkgelegenheid, haar hoofdvestiging in Enschede te houden en bent u dus bereid om een goedkeuring aan een statutenwijziging over een wijziging van de vestigingsplaats, niet te geven?
In artikel 33 van de Regeling OCW-subsidies is artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard. In dit artikel is geregeld dat de subsidieverstrekker toestemming moet geven voor een statutenwijziging. OCW kan toestemming onthouden voor een statutenwijziging wanneer zij denkt dat dit de consistente en correcte uitvoering van de wettelijke taak in gevaar brengt. Dat is bij een eventuele statutenwijziging vanwege de voorgenomen verhuizing naar Utrecht niet aan de orde. Er is daardoor geen basis om goedkeuring van een eventuele statutenwijziging op dit punt te onthouden.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden, aangezien deze onduidelijkheid onmiddellijk uit de wereld geholpen moet worden en er geen onnodige kosten gemaakt moeten worden voor een verhuizing van SLO op basis van onjuiste argumenten van de directeur/bestuurder en u voor de vorige vragen meer dan zeven weken nodig had?
Ja.
Het sluiten van de rechtbank in Almelo |
|
Manon Fokke (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin de sluiting van de rechtbank in Almelo wordt genoemd?1
Ja.
Is het waar dat u voor 31 augustus 2015 een beslissing over de sluiting van de rechtbank Almelo bekrachtigt? Zo ja, wat gaat u besluiten? Kunt u de Kamer hiervan op de hoogte brengen en tevens de overwegingen om de rechtbank te sluiten (dan wel open te houden) aan de Kamer bekend maken? Zo nee, wat is er niet waar?
Er is geen sprake van een voornemen om de locatie Almelo van de rechtbank Overijsel te sluiten. Almelo is een van de 32 bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zittingsplaatsen van de rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak (hierna: Raad) heeft op 31 augustus 2015 bij de bekendmaking van het voorgenomen Meerjarenplan van de rechtspraak 2015–2020 (hierna: MJP) het voorgenomen locatiebeleid van de rechtspraak gepresenteerd. Het MJP is een document van de rechtspraak en wordt niet door de Minister van Veiligheid en Justitie bekrachtigd. De Raad heeft de besluitvorming over het MJP uitgesteld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27) aan uw Kamer. Zoals ik tijdens het algemeen overleg over de rechtspraak van 1 april 2015 heb toegezegd, zal uw Kamer het MJP, na vaststelling ervan, van mij ontvangen.
Als er sprake is van sluiting van de rechtbank in Almelo, zal dat ten koste gaan van werkgelegenheid? Zo ja, hoeveel arbeidsplaatsen gaan er (mogelijk) verloren? Hoe verhoudt dit besluit zich tot het beleid dat is uitgezet om krimpregio’s te sparen voor sluiting van overheidsinstanties om zo de werkgelegenheid in die gebieden te behouden?
Er is geen sprake van een voornemen om de locatie Almelo van de rechtbank Overijsel te sluiten. In het voorgenomen locatiebeleid beschrijft de rechtspraak het plan om in zeven zittingsplaatsen, waaronder Almelo, het zaakspakket te verkleinen, in die zin dat er in plaats van een volledig zaakspakket op termijn een uitgebreid zaakspakket wordt aangeboden. Ook wil de rechtspraak het aantal werkplekken in deze zittingsplaatsen terugbrengen tot een beperkt aantal flexibele werkplekken. Daarvoor worden er werkplekken, binnen het betreffende arrondissement, naar een andere zittingsplaats verschoven. Ten aanzien van Almelo is het voornemen om werkplekken naar de zittingsplaats Zwolle te verschuiven. Hiermee gaan er geen arbeidsplaatsen binnen de rechtbank Overijssel verloren. Voor het Rijkshuisvestingsbeleid is relevant in hoeverre er sprake is van werkgelegenheidseffecten op het niveau van de provincie en of een locatie in een krimpregio ligt. De voorgenomen verschuiving van werkplekken betekent geen werkgelegenheidsverlies voor de provincie Overijssel.
Deelt u de mening dat het behoud van werkgelegenheid bij de rechtbank in Almelo van belang is voor de arbeidsmarkt, de juridische infrastructuur en economie van Almelo en omstreken? Zo ja, wat kunt u doen ter behoud van die werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
De verdeling van zaken binnen een arrondissement staat niet los van de omgeving van een rechtbank. Het is in die zin ook niet uit te sluiten dat een aanpassing van het zaakspakket voor de zittingsplaats Almelo mogelijk invloed heeft op de lokale arbeidsmarktsituatie, de juridische infrastructuur en de economie aldaar. Dit vraagt om een zorgvuldig proces bij de totstandkoming of wijziging van een zaaksverdelingsreglement, waarbij de rechtspraak in ieder geval rekening houdt met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak en contact legt met zijn omgevingspartners. Dit is primair een verantwoordelijkheid van het gerechtsbestuur, onder toezicht van de Raad. De Minister van Veiligheid en Justitie kan gebruikmaken van de vernietigingsbevoegdheid op grond van artikel 106 van de wet op de rechterlijke organisatie indien het instemmingsbesluit van de Raad in strijd is met het recht of het algemeen belang. Het behoud van werkgelegenheid kan geen grond opleveren voor vernietiging. Uiteraard voer ik met het oog op mogelijke werkgelegenheidseffecten overleg met de Minister voor Wonen en Rijksdienst.
Hoe verhoudt het bericht dat de rechtbank in Almelo zal sluiten zich met de motie Recourt2 en de wens om laagdrempelige rechtspraak te behouden?
De Raad heeft aangegeven dat in alle 32 zittingsplaatsen van de rechtspraak (met uitzondering van Haarlemmermeer) veelvoorkomende kantonzaken, Mulderzaken en overtredingen worden behandeld. Scheidingszaken, zaken met betrekking tot omgang en gezag, zaken met betrekking tot levensonderhoud kunnen eveneens in alle 32 zittingsplaatsen worden behandeld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27).
De aanslag in een Thalys vanuit Amsterdam |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Aanslag in Thalys uit Amsterdam»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de nationaliteit(en) van de dader is (zijn)?
De dader heeft, voor zover mij bekend, de Marokkaanse nationaliteit en is in het bezit van een Spaanse verblijfsvergunning.
In hoeverre klopt het dat het hier wederom gaat om een islamitische terreuraanslag?
De Franse autoriteiten gaan ervan uit dat de dader een jihadistische motief had.
Hoe is het mogelijk dat een passagier in een Thalys vanuit Amsterdam ongehinderd een kalasjnikov mee de trein in kan smokkelen?
De dader is op station Brussel Zuid/Midi op de Thalys gestapt. De controles van passagiers op internationale treinen kent beperkingen.
Bent u nu eindelijk bereid veiligheidsmaatregelen op te schroeven op stations, vliegvelden en andere kwetsbare plaatsen door waarachtige inzet van leger en marechaussee in uniform? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin worden bij locaties en objecten waarvan door de veiligheidsinstanties wordt aangenomen dat er een verhoogd risico tegen bestaat veiligheidsmaatregelen getroffen. Elk incident is aanleiding om de huidige beveiligingsmaatregelen bij diverse objecten en locaties tegen het licht te houden en waar nodig aan te scherpen. Uit veiligheidsoverwegingen wil ik niet nader ingaan op de locaties en de beveiligingsmaatregelen. Bij een substantieel dreigingsniveau is er extra alertheid en zoals altijd blijft de overheid de veiligheidssituatie nauwgezet monitoren en neemt op basis van inschatting van dreiging en risico indien nodig passende maatregelen. Hierbij realiseer ik mij terdege dat 100% veiligheid niet bestaat.
Bent u bereid de Amerikaanse mariniers/helden, die de dader hebben overmeesterd en daarmee erger hebben voorkomen, te danken? Zo ja, op welke wijze?
Voor deze vraag verwijs ik naar de antwoorden gegeven op de schriftelijke vragen van het lid Wilders over een Nederlandse onderscheiding voor de Thalys-helden (2015Z14972) van 25 augustus 2015. Nederland heeft, zoals ook is verwoord in die antwoorden, groot respect voor de moedige en alerte reactie van de passagiers die de aanslagpleger hebben overmeesterd.
Uitzondering WNT bij salaris AFM-bestuurslid de Vries |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kunt u toelichten waarom u gebruik heeft gemaakt van de uitzondering binnen de Wet normering topinkomens (WNT) bij de aanstelling van Femke de Vries als bestuurslid van de Autoriteit Financiële Markten?1
De WNT bevat een wettelijke normering met een algemeen karakter. De wet geldt voor de gehele publieke sector en de in de wet en bijlagen gedefinieerde semi-publieke sector. Samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan de verantwoordelijke vakminister, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, besluiten tot individuele uitzonderingen.
Bovenstaande geldt ook voor de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Bij de werving van nieuwe bestuursleden geldt altijd het streven om binnen de WNT-normen te blijven. In dit specifieke geval, vormde de unieke combinatie van kennis, ervaring en de arbeidmarktsituatie reden om een uitzondering te maken. Voor een uitgebreidere uiteenzetting van de afwegingen die zijn gemaakt bij het onderhavige besluit verwijs ik u graag naar de publicatie in de Staatscourant.2
Waarom heeft u besloten om geen brief naar de Kamer te sturen, aangezien er voor het eerst beroep wordt gedaan op de individuele uitzondering (130% van het ministerssalaris) zoals vastgelegd in de WNT, maar dit via een persbericht te melden?
Van zowel de benoeming als de bezoldiging is mededeling gedaan in de Staatscourant.3 Deze mededeling is voorzien van een uitgebreide toelichting waarin wordt ingegaan op de achtergrond en redenen van gebruikmaking van de uitzonderingmogelijkheid die de WNT biedt. In onderhavig geval is de bezoldiging tevens expliciet opgenomen in het persbericht waarin de benoeming bekend werd gemaakt.
Hoe kijkt de Minister van Financiën terug op zijn antwoord op schriftelijke vragen over «het bericht dat de Raad van Commissarissen van de Nederlandsche Bank (DNB) zich zorgen maakt over het toekomstige salaris van de directie van DNB»?2 Waarom is hij afgeweken van het uitgangspunt dat de bezoldigingen voor de bestuurders van DNB en AFM binnen de reguliere WNT-norm passen?
Ik heb in de beantwoording van bedoelde vragen over «het bericht dat de Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank (DNB) zich zorgen maakt over het toekomstige salaris van de directie van DNB»5 aangegeven dat het uitgangspunt is dat de bezoldiging van bestuurders van DNB binnen de reguliere WNT-normen past.
Bij de werving van nieuwe bestuursleden geldt altijd het streven om binnen de WNT-normen te blijven. In dit specifieke geval, vormde de unieke combinatie van kennis, ervaring en de arbeidmarktsituatie reden om een uitzondering te maken. Voor een uitgebreidere uiteenzetting van de afwegingen die zijn gemaakt bij het onderhavige besluit verwijs ik u graag naar de publicatie in de Staatscourant6.
Waren er geen andere geschikte kandidaten die de bestuursfunctie van de AFM wel voor de WNT-norm van 178.000 euro wilden accepteren?
Er is in de actuele arbeidsmarkt gezocht naar de meest geschikte kandidaat voor de invulling van deze functie van bestuurder voor de AFM. Die is uiteindelijk gevonden in de persoon van mevrouw prof. mr. dr. F. de Vries. Vervolgens is er, om redenen zoals eerder aangegeven, besloten om een individuele uitzondering te maken ten aanzien van de bezoldiging.
Op wiens initiatief is er gebruik gemaakt van de uitzondering op de regel?
Begin juli is mevrouw prof. mr. dr. F. de Vries door de Raad van Toezicht van de AFM voorgedragen als kandidaat voor het bestuur van de AFM. In verband hiermee zijn verschillende gesprekken gevoerd tussen de AFM en het Ministerie van Financiën. Samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, conform de WNT en in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, is besloten dat mevrouw prof. mr. dr. F. de Vries op individuele basis in aanmerking komt voor een hogere bezoldiging dan het WNT-bezoldigingsmaximum. Er is uitdrukkelijk besloten tot afbouw van de totale bezoldiging, tot een bedrag dat niet buitensporig hoog boven de huidige WNT norm uitkomt.
De beslissing om een uitzondering op het maximum toe te staan wordt openbaar gemaakt door middel van plaatsing in de Staatscourant en onderliggende persberichten. De inhoud van de gesprekken met een kandidaat zijn niet openbaar.
Heeft de kandidaat aangegeven geen genoegen te nemen met het gebruikelijke maximumsalaris onder de WNT?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer werd u er voor het eerst van op de hoogte gesteld dat men gebruik wilde maken van de uitzondering?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u nog een poging gedaan om de AFM of de kandidaat op een andere gedachten te brengen en af te zien van de uitzondering?
Zie antwoord vraag 5.
Welke criteria heeft u gehanteerd om vast te stellen of er sprake is van een uitzonderingssituatie?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat de «zwaarte van de functie» een reden is voor het gebruik maken van de uitzondering in de WNT (de WNT heeft immers betrekking op topfunctionarissen)?.
Zie antwoord vraag 1.
Zou er ook gebruik zijn gemaakt van de uitzondering wanneer er voor een kandidaat was gekozen met een minder brede ervaring?
Zie antwoord vraag 1.
Is het hebben van relevante kennis en ervaring niet sowieso al een vereiste voor functies die vallen onder de WNT? Hoe onderscheidt dit geval zich van de andere gevallen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kijkt u aan tegen het risico dat de effectiviteit van de wet wordt uitgehold, wanneer er vaker gebruik zal worden gemaakt van de uitzondering?
Bij de werving van nieuwe bestuursleden geldt altijd het streven om binnen de WNT-normen te blijven. In uitzonderlijke gevallen biedt de WNT de mogelijkheid tot het maken van een uitzondering.
Behoort het aanvaarden van een inkomen gebaseerd op de WNT-norm ook niet tot de cultuurverandering die in de financiële sector, inclusief de toezichthouders, momenteel plaatsvindt? Waarom is de benoeming van mevrouw De Vries, mede gezien haar belangrijke rol bij de cultuurverandering in het toezicht van De Nederlandsche Bank, niet gebruikt om die cultuurverandering kracht bij te zetten?
In lijn met de cultuurverandering waarnaar verwezen wordt, horen excessieve, buitensporige beloningen niet thuis in een beheerst beloningsbeleid voor de (semi)publieke sector. Ik ben dan ook geen voorstander van dergelijke excessieve beloningen. Een beloning moet gerechtvaardigd zijn. De WNT biedt voldoende ruimte om geschikte bestuurders aan te trekken, en biedt ook de mogelijkheid om in incidentele gevallen af te wijken van de WNT-norm.
Het voorstel van de Belgische premier om de Schengen-akkoorden open te breken |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Charles Michel: «Pas Schengen-verdrag aan»?1
Ja.
Deelt u de mening dat zeker in deze tijd van terrorisme en massale immigratiestromen richting Europa, de Schengen-akkoorden robuuste oplossingen in de weg staan? Zo neen, waarom niet?
Vooralsnog is er geen noodzaak de Schengenregelgeving aan te passen om de illegale migratiestromen binnen het Schengengebied tegen te gaan. Binnen de huidige Schengenregelgeving en op grond van nationale regelgeving kunnen de nodige maatregelen worden genomen en kunnen de controles worden geïntensiveerd.
Nederland en de EU zijn alert op signalen voor mogelijk misbruik van de vluchtelingenstroom door terroristen of andere jihadistische organisaties naar het Europees grensgebied. De Europese Unie heeft hiervoor de nodige maatregelen getroffen om signalen van betrokkenheid bij terrorisme en jihadisme tijdig in het grenstoezicht te detecteren. De samenwerking met derde landen en Europese agentschappen is ook van groot belang.
Hoe duidt u de uitlatingen van de Duitse Minister van Binnenlandse Zaken die recent eveneens pleitte voor aanpassing van de Schengen-akkoorden?
De asielinstroom in Duitsland is ongekend hoog en om te voorkomen dat dit leidt tot onwenselijke situaties heeft Duitsland een aantal maatregelen genomen zoals de tijdelijke herinvoering van de binnengrenscontroles. Ik heb begrip voor de uitlatingen van de Duitse Minister en de beslissing van Duitsland om de controles aan de binnengrenzen tijdelijk weer in te voeren. Ook Nederland heeft extra maatregelen genomen en het toezicht in de binnengrenszone verscherpt om te voorkomen dat er schrijnende situaties ontstaan en om mensensmokkelaars op te sporen.
In hoeverre bent u bereid de Belgische premier voluit te steunen om de Schengen-akkoorden open te breken en u hier ook op Europees niveau voor in te zetten?
Vooralsnog is er geen noodzaak de Schengenregelgeving aan te passen om de illegale migratiestromen binnen het Schengengebied tegen te gaan. Binnen de huidige Schengenregelgeving en op grond van nationale regelgeving kunnen de controles, in de binnengrenszone worden geïntensiveerd.
Als uiterste maatregel kan tijdelijk de binnengrenscontrole van personen weer worden ingevoerd als een lidstaat langdurig verzuimt afdoende toezicht te houden op zijn deel van de buitengrens en deze situatie een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of binnenlandse veiligheid van andere lidstaten.
Op welke termijn gaat u gehoor geven aan de Belgische oproep om samen te komen met Frankrijk, Duitsland en België om de problemen die samenhangen met het opengrenzen-beleid te bespreken?
Het Luxemburgs Voorzitterschap heeft het initiatief reeds opgepakt. Tijdens de JBZ-raad van december 2015 willen zij de toekomst van het grensmanagement bespreken. De verwachting is dat intra-EU mobiliteit ook een onderwerp van bespreking zal zijn.
Ziet u inmiddels in dat het opzeggen van de Schengen-akkoorden noodzakelijk is om de groeiende terreur- en asielproblematiek het hoofd te bieden? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u dat de enige structurele oplossing van de immense asielproblematiek de invoering van het Australische model is? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet heeft een middellangetermijnvisie uitgewerkt waarover u per brief over de Europese asielproblematiek van 8 september jl. bent geïnformeerd.
Een Nederlandse onderscheiding voor de Thalys-helden |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u er kennis van genomen dat de vier helden die afgelopen vrijdag een aanslag in de Thalys Amsterdam – Parijs wisten te voorkomen door de dader, met gevaar voor eigen leven, te overmeesteren, vandaag de hoogste Franse onderscheiding hebben gekregen van de Franse president?1
Ja.
Is het u bekend dat ook de Belgische premier aan het viertal een eremedaille zal uitreiken?
Zie antwoord vraag 1.
Realiseert u zich dat deze vier mannen met hun heldhaftig optreden waarschijnlijk ook Nederlandse slachtoffers hebben weten te voorkomen doordat de in Amsterdam vertrokken trein ook vol zat met Nederlandse reizigers?
Door het heldhaftige optreden van Amerikaanse, Franse en Britse reizigers in de Thalys is een groot aantal slachtoffers van diverse nationaliteiten voorkomen. Het kabinet heeft groot respect voor hun moedige en alerte reactie. De gebeurtenissen hebben plaatsgevonden op de grens van België en Frankrijk. De regeringen van deze betrokken landen hebben de mannen een onderscheiding uitgereikt voor hun moed. Nederland steunt deze blijk van dankbaarheid en huldebetoon volledig. Op uitnodiging van Frankrijk was Nederland, evenals de VS en het VK, op diplomatiek niveau aanwezig bij de uitreiking van de onderscheidingen. De vertegenwoordiger van Nederland heeft bij die gelegenheid namens de Nederlandse regering aan de betrokkenen persoonlijk onze erkentelijkheid overgebracht. Die erkentelijkheid gaat ook uit naar de Franse diensten die klaarstonden om het verdere verloop in goede banen te leiden, waaronder politie, lokale autoriteiten en medische bijstand en begeleiding. Het kabinet is van mening dat met bovengenoemde onderscheidingen van de eerst betrokken landen op passende wijze eer is betoond aan het optreden van de helden en zal daarom niet aanvullend een Nederlandse onderscheiding uitreiken.
Bent u bereid deze vier helden ook een hoge Nederlandse onderscheiding uit te reiken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen per ommegaande beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Toezichthouder houdt zich niet aan salarisnorm’ |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Toezichthouder houdt zich niet aan salarisnorm»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten welke afwegingen u hebt gemaakt om bij de aanstelling van een nieuwe toezichthouder bij de Autoriteit Financiéle Markten te komen tot een salaris boven de norm uit de WNT («Balkenendenorm»)?
De WNT bevat een wettelijke normering met een algemeen karakter. De wet geldt voor de gehele publieke sector en de in de wet en bijlagen gedefinieerde semi-publieke sector. Samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan de verantwoordelijke vakminister, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, besluiten tot individuele uitzonderingen.
Bovenstaande geldt ook voor de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Bij de werving van nieuwe bestuursleden geldt altijd het streven om binnen de WNT-normen te blijven. In dit specifieke geval, vormde de unieke combinatie van kennis, ervaring en de arbeidmarktsituatie reden om een uitzondering te maken. Voor een uitgebreidere uiteenzetting van de afwegingen die zijn gemaakt bij het onderhavige besluit verwijs ik u graag naar de publicatie in de Staatscourant.2
Vindt u ook dat een juist door de Minister van Financiën benoemde toezichthouder een salaris zou moeten hebben binnen de kaders die de WNT aangeeft en niet de uitzonderingsbepaling die de WNT biedt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of er nog meer functies zijn, waarbij het Ministerie van Financiën verantwoordelijk is voor de vaststelling van het salaris, waarvan u nu al kunt zeggen dat er in de toekomst gebruik gemaakt zou kunnen worden van de uitzonderingsclausule binnen de WNT? Welke criteria gebruikt u om vast te stellen dat het gerechtvaardigd is om gebruik te maken van de uitzonderingsclausule?
Bij de werving van nieuwe bestuursleden geldt altijd het streven om binnen de WNT-normen te blijven. In uitzonderlijke gevallen biedt de WNT de mogelijkheid tot het maken van een uitzondering.
Heeft de overheid als wetgever en toezichthouder op de uitvoering van de WNT niet juist de verplichting om bij aanstellingen die zij zelf doet, salarissen niet boven de Balkenendenorm te laten uitkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de rationale achter het feit dat de Minister van Financiën een lager salaris heeft dan degene die hij aanstelt als toezichthouder? Is daar niet juist de WNT voor bedacht?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom houdt u niet vast aan de stelregel dat voor nieuwe aanstellingen wordt voldaan aan de normeringen gesteld in de WNT, zodat in vacatureteksten en verwachtingspatroon naar potentiele kandidaten meteen helder wordt gemaakt welk een salaris aan een bepaalde functie vast zit? Bent u bereid dit in het vervolg te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Het optreden van het Turkse leger en de politie in het zuidoosten van Turkije |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Urgent Call from Women in Turkey: Help Us Prevent Massacre» en «PKK uses dummies as booby traps in southeast Turkey»?1
Ja.
Wat is uw beeld van het recente optreden van het Turkse leger en de politie in het zuidoosten van Turkije en van het optreden van de PKK? Is er naar uw oordeel sprake van een oorlogssituatie in delen van het zuidoosten van Turkije?
De aanslagen door de PKK op politiemensen en soldaten, inclusief de meest recente aanslag in Daglica, zijn zeer ernstige incidenten. Door de opeenvolging van acties en tegenacties van beide zijden is de situatie in het zuidoosten fragiel, zoals ook wordt gereflecteerd in het reisadvies. Nederland erkent het recht van Turkije om zich te verdedigen tegen terroristische aanslagen, inclusief die van de PKK. Nederland heeft er daarbij op gewezen dat de maatregelen van de Turkse regering tegen terroristische dreigingen proportioneel moeten zijn. Het kabinet roept beide partijen op het vredesproces zo spoedig mogelijk te hervatten en verder bloedvergieten te voorkomen en benadrukt dat de mensenrechten moeten worden gerespecteerd.
Hoeveel slachtoffers zijn er aan beide kanten van het conflict gevallen sinds de escalatie van het geweld tussen het Turkse leger en de politie en de PKK sinds juli 2015? Hoeveel slachtoffers zijn burgers?
Het kabinet beschikt niet over geverifieerde cijfers wat betreft aantallen slachtoffers aan weerszijden.
Kunt u bevestigen dat plaatsen in het zuidoosten worden afgesloten door het Turkse leger en/of de politie waardoor inwoners het gebied niet meer kunnen verlaten? Wat zijn hiervan de gevolgen en hoe verhoudt dit beleid zich tot het internationaal recht?
Op basis van het internationaal recht mogen veiligheidsmaatregelen worden getroffen. Dergelijke veiligheidsmaatregelen dienen noodzakelijk en proportioneel van aard te zijn. Vanwege het oplaaiende geweld van de PKK zijn eind juli 37 tijdelijke veiligheidszones uitgeroepen voor een aantal provincies in het oosten en zuidoosten van Turkije met beperkingen voor de mobiliteit van burgers. Eind augustus waren 130 tijdelijke veiligheidszones ingesteld. Volgens de laatste gegevens (medio september) is het aantal van deze zones weer afgenomen tot 72. In deze zones is een aantal maatregelen van tijdelijke aard van kracht, zoals check-points en een avondklok. Het is echter niet zo dat inwoners deze zones niet kunnen verlaten.
Daarnaast hebben de Turkse autoriteiten recent uitgaansverboden ingesteld in de stad Cizre en in de wijken Silvan en Sur van de stad Dyarbakir. Burgers ter plaatse konden hun huizen gedurende enkele uren of dagen niet verlaten. Inmiddels zijn deze uitgaansverboden weer opgeheven.
Burgerslachtoffers, oorlogsmisdadenen dreigende hongersnood in Jemen |
|
Roelof van Laar (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de recente berichten van Amnesty International en Human Rights Watch over grote aantallen burgerslachtoffers en vermeende oorlogsmisdaden in Jemen?1
Ja. Het kabinet vindt de bevindingen in de rapportages van Amnesty International en Human Rights Watch bijzonder verontrustend. Gezien de jarenlange betrokkenheid van Nederland in Jemen en de partnerrelatie worden de ontwikkelingen met grote zorg gevolgd (zie kamerbrief van 21 mei jl. 32 623-151).
Bent u bereid Saoedi-Arabië als aanvoerder van de coalitieaanvallen in Jemen bilateraal en in internationaal verband aan te spreken op de grote aantallen burgerslachtoffers en de berichten over grove schendingen van het oorlogsrecht door de coalitie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland is zeer alert op mogelijke mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair oorlogsrecht in het huidige conflict en stelt deze waar mogelijk bij alle conflictpartijen aan de orde.
Bent u tevens bereid de grote zorgen hieromtrent tijdens de eerstvolgende VN-Mensenrechtenraad en Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) te benoemen en er op aan te dringen dat alle strijdende partijen in Jemen het oorlogsrecht en mensenrechten dienen te respecteren en er alles aan moeten doen om burgerslachtoffers te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet de komende Mensenrechtenraad (MRR) en de AVVN als passende fora om alle conflictpartijen in Jemen op te roepen tot het respecteren van de mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht en zal dit ook doen.
Als de conflictpartijen voor de eerstvolgende zitting van de VN-Mensenrechtenraad nalaten om geloofwaardige stappen te zetten om de vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht te onderzoeken, bent u dan bereid om tijdens die zitting op te roepen een internationale onderzoekscommissie in te stellen om dit onderzoek uit te voeren? Zo nee, waarom niet en op welk moment dan wel?
Het kabinet is zeer bezorgd over beschuldigingen van schendingen van het humanitair oorlogsrecht in Jemen en maakt zich sterk voor onderzoek hiernaar. Het kabinet hecht er belang aan dat dit onderzoek geloofwaardig is en gericht is op de vermeende schendingen door alle conflictpartijen. Nederland heeft een bijzondere positie in de MRR vanwege het co-auteurschap van de jaarlijkse resolutie over Jemen. Het is onze intentie om een onderzoek naar schendingen onderdeel te laten zijn van de resolutie.
Erkent u de zorgelijke waarschuwing van het VN World Food Programme (WFP) voor dreigende hongersnood in Jemen voor 6 tot 13 miljoen mensen en hoe reageert u op de oproep van de WFP om de gemaakte toezeggingen op het gebied van nood- en voedselhulp aan Jemen na te komen?
De berichtgeving over de naderende hongersnood en de grote aantallen ondervoede kinderen in Jemen baart het kabinet grote zorgen. Volgens de VN zijn inmiddels 21,1 miljoen mensen in het land (80% van de gehele bevolking) hulpbehoevend, waaronder 10 miljoen kinderen. Ernstige tekorten aan voedsel, schoon drinkwater, medicijnen, een nijpend tekort aan brandstof en stijgende voedselprijzen hebben grote gevolgen voor het dagelijks leven van de Jemenieten. Derhalve heeft het kabinet besloten tot een humanitaire bijdrage van 10 miljoen euro aan Jemen (zie Kamerbrief met kenmerk DSH-2015.475981). De bijdrage komt bovenop de eerdere bijdrage van 5 miljoen euro in mei jl. en brengt Nederlandse humanitaire bijdrage aan Jemen dit jaar op een totaal van 15 miljoen euro.
Daarnaast verstrekt Nederland algemene ongeoormerkte bijdragen aan internationale noodhulporganisaties en fondsen. In 2015 gaat het om: 55 miljoen euro aan het Central Emergency Response Fund (CERF), 40 miljoen euro aan het International Committee of the Red Cross (ICRC), 36 miljoen euro aan het World Food Program (WFP), 33 miljoen euro aan de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR), 15 miljoen euro aan het United Nations Children Fund (UNICEF) en 5 miljoen euro aan de Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA). Door ongeoormerkte bijdragen te verstrekken, kunnen organisaties het geld inzetten daar waar de humanitaire noden het hoogst zijn. Aangezien Jemen behoort tot de humanitaire crises met de hoogste prioriteit wordt een deel van de Nederlandse algemene ongeoormerkte bijdragen aan internationale noodhulphulporganisaties besteed aan de humanitaire hulp in Jemen. Vanwege het ongeoormerkte karakter van de Nederlandse steun is pas na afloop van het lopende jaar duidelijk hoeveel Nederlands geld er in Jemen is besteed. Hierover zal het kabinet u informeren in de jaarlijkse Kamerbrief over de besteding van humanitaire hulp.
Met deze recente bijdrage hoopt Nederland een katalyserend effect te sorteren en andere donoren aan te sporen hun toegezegde bijdragen over te maken. Waar mogelijk, zullen wij dit in internationaal verband ook aan de orde stellen. Van het door Saoedi Arabië toegezegde bedrag van 274 miljoen dollar is na het verschijnen van bovengenoemde Kamerbrief inmiddels 241 miljoen dollar overgemaakt aan de VN.
Net als Nederland draagt de Europese Commissie substantieel bij aan het verlichten van de humanitaire noden in Jemen. De Europese Commissie heeft in 2015 tot nu toe een totale bijdrage van 35 miljoen euro gedaan.
Welke extra steun kunnen Nederland en de EU geven om een (nog grotere) humanitaire ramp in Jemen af te wenden? Bent u bereid deze dreigende hongersnood in elk geval tijdens de aankomende Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) en AVVN aan de orde te stellen?2
Zie antwoord vraag 5.
Verzilverd wonen |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overheid, bemoei je met verzilveren huis»?1
Ja.
Welke rol ziet u voor de overheid weggelegd ten aanzien van het reguleren van de markt waarbij u het verzilveren van de eigen woning aanbiedt aan ouderen?
De Taskforce Verzilveren2 heeft uiteengezet dat er voor woningeigenaren op hoofdlijnen drie verschillende categorieën te onderscheiden zijn om de overwaarde in de eigen woning te verzilveren. Ten eerste kan iemand verhuizen naar een goedkopere koopwoning of een huurwoning. Ten tweede bestaat er de mogelijkheid om een (extra) hypothecaire lening af te sluiten. Ten derde kan het huis onmiddellijk of op termijn verkocht worden, terwijl de oorspronkelijke eigenaren er kunnen blijven wonen. Dit kan door verkoop-en-terughuur of door een opeethypotheek af te sluiten. Bij verkoop-en-terughuur wordt de woning gelijk verkocht en vervolgens door de oorspronkelijke eigenaars gehuurd. Bij een opeethypotheek wordt een hypotheek aangegaan waar de verschuldigde rente wordt bijgeschreven bij de hypotheekschuld.
Een (extra) hypothecaire lening of een opeethypotheek aan een consument kwalificeert als financieel product waarop de Wet op het financieel toezicht (Wft) van toepassing is. Dit betekent onder meer dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) er op toeziet dat de kredietaanbieders zich aan zijn zorgplicht houdt en de consument over alle relevante wordt geïnformeerd op een manier die begrijpelijk en niet misleidend is. De AFM heeft wanneer het gaat om dergelijke opeethypotheken aan consumenten dan ook dezelfde toezichtbevoegdheden als voor reguliere hypotheken en ziet toe op het productontwikkelingsproces.
Het kabinet is voornemens om de in de in de zogenoemde hypothekenrichtlijn3 opgenomen voorschriften voor reguliere hypotheken ook toe te passen op opeethypotheken. Bij opeethypotheken wordt wel andere precontractuele informatie voorgeschreven aangezien de precontractuele informatie die op grond van de hypothekenrichtlijn moet worden verstrekt bij reguliere hypotheken minder passend is voor opeethypotheken. De consultatie, in het kader waarvan ook partijen uit de vastgoedsector en de financiële sector hun reacties op het voorliggende voorstel kunnen geven, loopt nog tot 7 oktober aanstaande. In dit voorstel worden aanbieders van opeethypotheken bijvoorbeeld verplicht om, naast het verstrekken van de gebruikelijke feitelijke informatie, de consument ook te waarschuwen voor de effecten van de overeenkomst bij een stijging van de rente of een waardedaling van de woning. Door duidelijker voor te schrijven op welke manier hypotheekverstrekkers consumenten moeten informeren worden de risico’s voor de consument inzichtelijker gemaakt.
Bij het verzilveren van de overwaarde door verkoop-en-terughuur, zoals in het artikel wordt beschreven, verkoopt de consument de woning en huurt deze vervolgens terug. Verkoop-en-terughuur kwalificeert niet als financieel product en de Wft is hierop niet van toepassing. Wel is de algemeen geldende bescherming en toezicht ten aanzien van overeenkomsten geregeld via het Burgerlijk Wetboek van toepassing. Zo is de Autoriteit Consument en Markt (ACM) bevoegd maatregelen te nemen als er sprake is van een oneerlijke handelspraktijk in de zin van de artikelen 193a e.v. van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. In geval van collectieve inbreuken kan de ACM namelijk optreden. In het kader van haar publieke toezichttaak is de ACM bevoegd om te bepalen of in een specifiek geval sprake is van een oneerlijke handelspraktijk. De consument – in dit geval de verkoper – kan met zijn klacht bij ConsuWijzer – het informatieloket van de ACM – terecht, die de signalen doorspeelt naar de ACM. Verder kan de consument zelf gebruik maken van de instrumenten die het Burgerlijk Wetboek hem biedt, zoals een beroep op misbruik van omstandigheden of bedrog (artikel 44 van Boek 3) dan wel dwaling (artikel 228 van Boek 6). Ook zal de consument een beroep kunnen doen op de eisen van redelijkheid en billijkheid die bij zowel bij het onderhandelen over de te sluiten overeenkomst als bij de uitvoering van die overeenkomst in acht dienen te worden genomen. Ten einde de consument te behoeden voor een ondoordachte verkoop is voorts in artikel 2 van Boek 7 dwingend een bedenktijd van drie dagen na het overhandigen van het schriftelijke koopcontract voorgeschreven.
Deelt u de gedachte het toezicht op de financiële sector ook het verzilveren van eigen woningen omvat, of zou moeten omvatten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met de vastgoed- en de financiële sector te overleggen hoe het belang en de bescherming van de klant centraal gezet kan worden en hoe een betrouwbare markt voor het verzilveren van eigen woningen kan worden gestimuleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u wettelijke mogelijkheden om misbruik en bedenkelijke financiële producten van verzilvering van eigen woningen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Het verdwijnen van ligplaatsen in de 1e Rijksbinnenhaven in IJmuiden en het ligplaatsenbeleid voor de binnenvaart |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de klacht van de Algemeene Schippers Vereeniging (ASV) inzake het ligplaatsbeleid in de eerste Rijksbinnenhaven in IJmuiden?1
Ja. Hierbij wil ik graag onderscheid maken tussen de lig/overnachtingsplaatsen voor de binnenvaart in het voorste deel van de 1e Rijksbinnenhaven en een aantal schepen die al gedurende langere periode in strijd met de regelgeving van de Scheepvaartverkeerswet in het achterste deel van de haven ligt en waarmee geen activiteiten worden uitgeoefend als binnenvaartschip.
Rijkswaterstaat heeft tot voor kort weinig klachten gehad over de ligplaatsvoorzieningen in IJmuiden. Recent veranderde dat, nadat een ontruimingsprocedure was gestart tegen de schepen in het achterste deel van de haven. Doordat ook een invaartverbod voor dit deel is ingesteld, is ten onrechte het beeld bij binnenvaartschippers ontstaan dat hierdoor ligplaatsen verdwijnen. Dat is niet het geval. Het aantal officiële lig- en overnachtingsvoorzieningen in het eerste en middelste deel van de Rijksbinnenhaven, blijft hetzelfde. De ingezette ontruimingsprocedure past in de aanpak van Rijkswaterstaat om terreinen, zoals havens, efficiënter te benutten en waar mogelijk te exploiteren. De schepen in het achterste deel van de haven staan een verdere uitvoering van dit beleid in de weg. De bedoeling is de haven weer geschikt te maken voor overslagactiviteiten (b.v. wanneer de aannemer tijdens de aanleg van de nieuwe zeesluis gebruik wil maken van de haven). De eigenaren van de schepen zijn hierover in 2014 geïnformeerd. De meeste schepen zijn reeds vertrokken, maar 2 eigenaren (met meerdere schepen) verzetten zich tegen ontruiming.
Wat is de reden voor het verbieden van het gebruik van de eerste Rijksbinnenhaven voordat alternatieven voor de binnenvaart zijn gerealiseerd?
Er is geen reden om voor de eigenaren van de schepen in het achterste deel van de 1e Rijksbinnenhaven een alternatief te realiseren, omdat zij zonder toestemming, tegen de Scheepvaartwet in, gebruik maken van dit deel van de haven. RWS is, in lijn met het ligplaatsenbeleid, niet verantwoordelijk voor het creëren van ligplaatsen voor langdurig gebruik.
Klopt het dat in het «Ligplaatsbeleid Noordzeekanaalgebied» in 2003 is aangegeven dat er vanaf 2010 een fors tekort zou zijn aan ligplaatsen maar dat desondanks het aantal ligplaatsen niet is uitgebreid?2
In het document «Ligplaatsbeleid Noordzeekanaalgebied» staat inderdaad een passage met bovenstaande strekking. Tussen 2003 en 2010 is in het kader van bovengenoemd ligplaatsenbeleid het aantal wacht- en overnachtingsplaatsen uitgebreid tot 78 afmeerpalen. In overleg met de belangenvereniging Schuttevaer zijn bovendien afloopvoorzieningen en een autoafzetsteiger gerealiseerd.
Klopt het dat in een nabij gelegen Spuikanaal wel enige ligplaatsen zijn, maar dat hier maar maximaal drie keer 24 uur mag worden aangemeerd? Klopt het dat deze plaatsen niet geschikt zijn voor de kleinere binnenvaart omdat de aanmeerpalen te ver uit elkaar staan en hier bovendien in veel gevallen loopbruggen ontbreken om aan wal te komen?
In het nabij gelegen Spuikanaal zijn inderdaad ligplaatsen aanwezig, waarvan enkele ook een afloopvoorziening hebben en waar maximaal 3x 24 uur aangemeerd mag worden. Ook is hier een auto afzetsteiger aanwezig.
Het Noordzeekanaal en sluizencomplex IJmuiden zijn onderdeel van een hoofdtransportas. De afstand tussen de aanmeerpalen is gebaseerd op grote en middelgrote schepen. Kleinere schepen verplaatsen zich niet of zelden via de hoofdtransportas. Zij kunnen desgewenst uitwijken naar nabij gelegen havens van Beverwijk of Amsterdam.
Er zijn enkele afloopvoorzieningen gerealiseerd. Daar waar de afloopvoorzieningen ontbreken heeft dit te maken met het feit dat de aangrenzende oever geen openbaar terrein is.
Deelt u de mening dat er voor de binnenvaart onvoldoende alternatieven zijn bij IJmuiden door het sluiten van de mogelijkheid bij de eerste Rijksbinnenhaven?
Deze mening deel ik niet. In de 1e Rijksbinnenhaven verandert er niets aan het aantal beschikbare ligplaatsen voor binnenvaartschepen (voor- en middengedeelte). Er zijn in dit gebied voldoende voorzieningen getroffen om schippers in staat te stellen te voldoen aan wet- en regelgeving en de beroepsvaart voort te zetten via de hoofdtransportas. Voor langer verblijf of permanent gebruik is de hoofdtransportas geen geschikte locatie, maar kan men uitwijken naar havens nabij het Noordzeekanaal.
Welke structurele alternatieven zullen er worden gerealiseerd voor de binnenvaart in IJmuiden en voor de schepen in de eerste Rijksbinnenhaven en wanneer zijn deze beschikbaar en welke oplossingen zullen er komen voor de korte termijn?
Deze vraag is gebaseerd op de veronderstelling dat er ligplaatsen voor binnenvaartschepen verdwijnen uit de 1e Rijksbinnenhaven/IJmuiden. Dit bestrijd ik. Er is in mijn optiek dan ook geen reden om (vooralsnog) alternatieve ligplaatsen te realiseren voor de binnenvaart in IJmuiden. Met de twee eigenaren van de schepen uit het achterste deel van de 1e Rijksbinnenhaven vindt nog overleg plaats.
Welke invloed verwacht u op het ligplaatsvolume door de bouw van een nieuwe zeesluis in IJmuiden?
De bouw van de nieuwe zeesluis IJmuiden heeft beperkte invloed op het aantal ligplaatsen. Ten gevolge van het verplaatsen van functies van af te graven delen van de sluiseilanden zijn er in 2015 tijdelijk enkele aanmeerpalen niet beschikbaar.
Ik ben bereid om dit nader te onderzoeken.
Kunt u aangeven waarom op steeds meer ligplaatsen van Rijkswaterstaat een verbod geldt om langer dan drie keer 24 uur of zeven keer 24 uur te liggen?
De ligplaatsen zijn wacht- en overnachtingsplaatsen om de schippers in staat te stellen om te voldoen aan wet- en regelgeving zoals gesteld in o.a. de Wet vaartijden. De ligplaatsen hebben veelal een maximale ligtijd van 3x 24 uur en zijn bedoeld voor schepen in de actieve vaart. De ligplaatsen dragen bij aan een veilig gebruik van de vaarweg. Door de beperkte tijdsduur kunnen meerdere schepen gebruik maken van de ligplaatsen. In gevallen van calamiteiten (denk bv aan ziekenhuisopname van degene die het schip bestuurt) kan een uitzondering worden toegestaan en een langer lopende ontheffing verleend worden. In de praktijk gelden deze meestal voor maximaal 14 dagen.
Deelt u de mening dat deze verboden leiden tot onnodige vaarbewegingen en navenante milieudruk en dat dit de binnenvaartsector ook onevenredig hindert in de bedrijfsvoering en het huishouden van de gezinnen op deze schepen?
Ik kan me voorstellen dat het lastig is om te moeten verplaatsen in afwachting van een nieuwe lading, maar er zijn voldoende alternatieven beschikbaar. Anderzijds geldt dat als deze plekken als ligplaats voor langere tijd worden gebruikt er geen plekken genoeg zijn voor de actieve vaart, die moet laden en lossen.
Wat is uw reactie op het pleidooi van de ASV deze verboden te vervangen door een minder vergaande maatregel, zoals bijvoorbeeld de invoering van een onbepaalde ligplaatstijd mits de schipper kan aantonen dat het vaartuig beroepsmatig wordt gebruikt (bijvoorbeeld als er sprake is van een (communautair) binnenvaartcertificaat)? Deelt u de mening dat zo ook voldoende kan worden verzekerd dat ligplaatsen niet door andere schepen worden ingenomen?
Om optimaal gebruik van de ligplaatsen mogelijk te maken zijn de Rijksligplaatsen alleen bedoeld voor kortdurend verblijf. Het voorstel van de ASV om schepen die wel een vergunning (communautair certificaat) hebben om als binnenvaartschip te varen maar dat niet in de reguliere vaart doen langer te laten liggen aan Rijksligplaatsen past niet in dat gebruik. Voor langer verblijf moet men uitwijken naar andere, vaak gemeentelijke, ligplaatsen.
Het gebrek aan herkeuringen door het UWV |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van het bericht, dat er volgens de vakbond van verzekeringsartsen (NOVAG) te weinig mensen met een WGA-uitkering worden herkeurd?1
Ja.
Hoeveel herbeoordelingen voert het UWV in het kader van de regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) in 2015 uit en hoe staat dit in verhouding tot andere jaren? Kan specifiek aangegeven worden hoeveel herbeoordelingen er per jaar door het UWV plaatsvinden sinds de aanpassing van de wet in 2004?
Het UWV communiceert jaarlijks met SZW over het aantal uit te voeren herbeoordelingen voor alle arbeidsongeschiktheidswetten. Voor 2013 en 2014 waren dat 31.000 herbeoordelingen. In 2013 heeft UWV feitelijk 35.113 herbeoordelingen verricht en in 2014 35.125. UWV voert dus, indien mogelijk en noodzakelijk, meer herbeoordelingen uit dan van tevoren aan SZW is aangegeven. Op basis van de realisatie in het eerste half jaar prognosticeert UWV dat in 2015 minimaal 40.000 herbeoordelingen uitgevoerd kunnen worden.
Naar verwachting vinden in 2015 circa 30.000 herbeoordelingen plaats in het kader van de WIA. In onderstaand overzicht is het aantal herbeoordelingen WIA over de jaren 2011 tot en met 2014 weergegeven.
Jaar
Aantal herbeoordelingen WIA
2011
11.041
2012
18.979
2013
23.609
2014
25.876
20151
30.000
prognose
Het is in het algemeen lastig om vast te stellen in hoeverre na een herbeoordeling het arbeidsvermogen is verbeterd. Iedere WGA-gerechtigde beschikt per definitie over arbeidsvermogen behalve de groep WGA 80–100 op medische gronden.
De meest voorkomende herbeoordeling die UWV uitvoert, is vraaggestuurd (op verzoek van de klant, werkgever of verzekeraar). In 2014 was 74% van alle herbeoordelingen (voor alle arbeidsongeschiktheidswetten) vraaggestuurd. Doorgaans vraagt betrokkene een dergelijke herbeoordeling alleen aan als recht op een hogere uitkering verwacht wordt. In geval van de WIA meestal een WGA 80–100 of IVA. In veel gevallen constateert de arts dat de uitkeringshoogte niet wijzigt. Een uitkeringsgerechtigde is verplicht om wijzigingen in de medische situatie te melden. Deze wijzigingen kunnen alleen worden vastgesteld met een herbeoordeling. Vandaar dat UWV en SZW in 2010 hebben afgesproken dat vraaggestuurde herbeoordelingen altijd prioriteit krijgen boven professionele herbeoordelingen.
De professionele herbeoordelingen (26% van alle beoordelingen) zijn doorgaans het meest effectief. Uit een in 2014 door UWV verricht onderzoek naar de uitkomsten van de professionele herbeoordeling voor de groep WGA medisch 80–100 (dit is de groep binnen de WGA waarvan verondersteld wordt dat die in een toekomstige situatie arbeidsvermogen krijgt) blijkt dat de professionele herbeoordelingen in 63% van de gevallen leiden tot een andere indeling in de verschillende klassen binnen de WIA. Voor 17% geldt dat geen wijziging heeft plaatsgevonden in hoogte van de uitkering, maar wel in arbeidsvermogen. In 45% van de gevallen wordt beoordeeld dat deelname aan arbeid mogelijk is. Hierbij dient opgemerkt te worden dat dit niet betekent dat 45% van de groep WGA 80–100 medisch onterecht een (te hoge) uitkering ontvangt, aangezien herbeoordelingen alleen worden uitgevoerd als er een toename van arbeidsmogelijkheden wordt voorzien. Voor de vraaggestuurde herbeoordelingen (74% van alle beoordelingen) is het lastiger om een exact beeld te geven over het percentage wijzigingen. Dit vanwege het gegeven dat het UWV de uitgangssituatie bij een vraaggestuurde herbeoordeling niet registreert.
Kunt u vervolgens aangeven hoeveel procent van de mensen met een WGA-uitkering, na de herbeoordeling weer in staat werden geacht te kunnen werken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de stellingname van de NOVAG dat door het gebrek aan herkeuringen ongeveer 150.000 arbeidsongeschikten ten onrechte een uitkering ontvangen?
Nee, ik deel de stellingname van de NOVAG niet. Ik herken het cijfer van 150.000 niet en ook het UWV kan dit cijfer niet verklaren. Het is een erg onwaarschijnlijk cijfer. Er zou hier gedoeld kunnen worden op mogelijk arbeidspotentieel onder de ontvangers van alle arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (dit zijn er ongeveer 800.000). Het grootste deel daarvan betreft echter nog altijd WAO-uitkeringsgerechtigden. In de beleidsdoorlichting artikel 3 begroting SZW over arbeidsongeschiktheid die ik op 15 december 2014 aan de Tweede Kamer heb gestuurd (Kamerstukken 2014–2015, 30 982, nr. 18) staat al aangegeven, dat er onder ontvangers van de WAO weinig meer arbeidspotentieel zal zijn dan nu al is vastgesteld, en dat met name de begeleiding naar werk (de businesscase UWV) naar verwachting veel meer zal kosten dan het opbrengt, zodat ik heb besloten om de pilot die in de businesscase UWV was voorgesteld niet uit te voeren.
Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om het aantal herkeuringen te verhogen?
Zie antwoord vraag 4.