Het bericht 'Duizenden asielzoekers fraudeerden voor generaal pardon’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht dat, ondanks de mogelijkheid voor eenmalig identiteitsherstel, grootschalig identiteitsfraude zou hebben plaatsgevonden bij de vergunningverlening op grond van het generaal pardon in 2007, in het bijzonder door Chinezen?1
Ja, dat nieuwsbericht is mij bekend.
Klopt deze berichtgeving?
Het beeld dat in de berichtgeving wordt geschetst, namelijk dat vreemdelingen op grote schaal hun persoonsgegevens willen wijzigen herken ik niet.
In 2007 en 2008 (de pardonregeling sloot op 1 januari 2009) hebben vreemdelingen die gebruik maakten van de pardonregeling, voor zover getwijfeld werd aan hun identiteit, eenmalig het aanbod gekregen om onjuiste persoonsgegevens te herstellen zonder dat daar consequenties aan werden verbonden. Daarna konden deze vreemdelingen hun persoonsgegevens alleen nog via de gebruikelijke weg wijzigen in de basisregistratie personen (BRP) op basis van een brondocument, zoals een geboorteakte.
Zou deze grootschalige identiteitsfraude ook een reden kunnen zijn dat een groep generaalpardonners problemen ondervindt bij het naturaliseren tot Nederlander?
Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven, herken ik het beeld dat in de berichtgeving wordt geschetst niet.
Op verzoek van de Kamer doet het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie onderzoek naar de redenen waarom tot nu toe veel vreemdelingen met een pardonvergunning (nog) geen naturalisatieverzoek hebben ingediend. De resultaten van dit onderzoek ontvangt de Kamer op 1 oktober aanstaande.
Over afgewezen naturalisatieverzoeken is de Kamer op 8 april 2015 geïnformeerd door middel van het onderzoeksrapport Ranov en afgewezen Naturalisatieverzoeken(Kamerstuk 19 637, nr. 1985).
Overigens constateer ik dat ten aanzien van vreemdelingen met een pardonvergunning in toenemende mate sprake is van naturalisatie.
Wat vindt u ervan dat kennelijk een aantal gemeenten aan identiteitsherstel doet, ook bij majeure wijzigingen in de Basisregistratie Personen (BRP, voorheen Gemeentelijke Basisadministratie), zonder tussenkomst van een rechter?
De stelling dat gemeenten aan identiteitsherstel doen is niet juist. Van identiteitsherstel was sprake als in het kader van de uitvoering van de pardonregeling door een vreemdeling bij de IND een verklaring is afgelegd over zijn identiteit of nationaliteit. Identiteitsherstel kon slechts plaatsvinden tot het moment waarop de verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf was verleend (deze kregen de Ranov-vreemdelingen (vanaf) een jaar nadat de Ranov-verblijfsvergunning was verleend).
Kennelijk wordt in de vraag gedoeld op de wettelijke mogelijkheid, op grond van eerst de wet GBA en nu de wet BRP, tot wijziging van in de BRP opgenomen persoonsgegevens. Hiervoor geldt dat een ieder die in de basisregistratie personen is ingeschreven te allen tijde het recht heeft om een verzoek te doen tot wijziging van gegevens indien deze feitelijk onjuist, dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Voor zover het gaat om personen die als ingezetene met een adres in een gemeente zijn ingeschreven, wordt het verzoek gedaan bij het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente. Het college zal het verzoek tot wijziging uitsluitend beoordelen conform de voorschriften in de Wet BRP en gaat daarbij na of de voor de wijziging benodigde brondocumenten overhandigd worden, of die documenten kloppen en of die documenten bij de persoon horen. Tussenkomst van de rechter is hierbij niet aan de orde.
Klopt het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet altijd op de hoogte wordt gesteld door gemeenten van identiteitsherstel door vergunninghouders? Deelt u de mening dat dit heel onwenselijk zou zijn? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 4 is er bij wijziging van gegevens in de BRP geen sprake van identiteitsherstel. De IND wordt, net als andere afnemers van gegevens uit de BRP die daarvoor geautoriseerd zijn, automatisch op de hoogte gebracht van wijzigingen in gegevens van personen die in de BRP zijn ingeschreven. Ook kunnen de benodigde gegevens op elk gewenst moment door de IND worden opgevraagd in de BRP.
Hoe is het mogelijk dat de IND in drie jaar tijd slechts 30 dossiers heeft onderzocht waarbij vermoedelijk sprake was van identiteitsfraude en dat dit in geen van die gevallen consequenties heeft gehad? Zijn deze cijfers juist? Zo niet, wat zijn dan wel de juiste cijfers?
In 2013, 2014 en 2015 (t/m 30-06-2015) is door de IND in 1360 zaken een intrekkingsprocedure opgevoerd bij vreemdelingen die onder de pardonregeling vielen. Dit wil zeggen dat er een aanleiding was om te onderzoeken of de verblijfsvergunning ingetrokken zou moeten worden.
In 160 zaken heeft er een intrekking van de verblijfsvergunning plaatsgevonden.
In 2014 en 2015 is in tien2 gevallen de verblijfsvergunning ingetrokken vanwege gewijzigde persoonsgegevens. De overige intrekkingen hebben plaatsgevonden op grond van bijvoorbeeld openbare ordeaspecten of verplaatsing hoofdverblijf.
Gezien het beperkte aantal intrekkingen vanwege gewijzigde persoonsgegevens, en het feit dat dossieronderzoek om vast te stellen of er sprake is geweest van gewijzigde persoonsgegevens handmatig moet worden gedaan en zeer arbeidsintensief is, zie ik nu geen aanleiding om aanvullend onderzoek over 2013 te verrichten.
In zijn algemeenheid geldt dat bij constatering van identiteitsfraude de IND daarvan aangifte doet. Identiteitsfraude bij vreemdelingen waarvan is gebleken dat deze is begaan tijdens de procedure of een onherroepelijke veroordeling voor identiteitsfraude kunnen leiden tot het intrekken van de verblijfsvergunning, waarna de vreemdeling Nederland moet verlaten.
Kunt u alsnog achterhalen in hoeveel zaken de afgelopen drie jaar dossieronderzoek heeft plaatsgevonden en in hoeveel zaken dit ook consequenties heeft gehad? Hoe verhoudt eventuele identiteitsfraude zich tot het gegeven dat bij een verblijfsvergunning die op basis van fraude is verkregen, bezien moet worden of er grond is om deze vergunning in te trekken?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet u aanleiding, mede gelet op deze rapportage, om alsnog onderzoek te doen naar de vergunningen die zijn verleend op grond van het generaal pardon en waarbij later sprake is van identiteitsherstel, om te bezien of er sprake is geweest van identiteitsfraude en als dit het geval is, om te bezien of er een rechtsgrondslag is om de verblijfsvergunning of het Nederlanderschap alsnog in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat deze berichtgeving opnieuw bevestigt dat naturalisatieverzoeken van generaalpardonners niet anders en niet soepeler behandeld moeten worden dan andere naturalisatieverzoeken? Deelt u de mening dat, net als in andere gevallen, terughoudendheid betracht moet worden bij het aannemen van bewijsnood?
Er is geen aanleiding houders van een pardonvergunning als groep te ontlasten van de voor alle reguliere vreemdelingen geldende voorwaarden voor naturalisatie. Een beroep op bewijsnood dan wel dat in het individuele geval het beleid onredelijk zou zijn, wordt volgens de daarvoor opgestelde richtlijnen beoordeeld.
De duizenden fraude-gevallen bij het generaal pardon |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Kent u het bericht «Duizenden asielzoekers fraudeerden voor generaal pardon»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Kunt u aangeven hoeveel van de 28.000 asielzoekers die onder het generaal pardon vielen hebben gefraudeerd met hun identiteit?
Het beeld dat in de berichtgeving wordt geschetst namelijk dat vreemdelingen op grote schaal hun persoonsgegevens willen wijzigen herken ik niet.
In 2007 en 2008 (de regeling sloot op 1 januari 2009) hebben vreemdelingen die gebruik maakten van de pardonregeling, voor zover getwijfeld werd aan hun identiteit, eenmalig het aanbod gekregen om onjuiste persoonsgegevens te herstellen zonder dat daar consequenties aan werden verbonden. Daarna konden deze vreemdelingen hun persoonsgegevens alleen nog via de gebruikelijke weg wijzigen in de basisregistratie personen (BRP) op basis van een brondocument, zoals een geboorteakte. Naar aanleiding van de berichtgeving door RTL is door de IND onderzoek verricht waaruit is gebleken dat in de afgelopen twee jaren slechts tien2 verblijfsvergunningen zijn ingetrokken vanwege fraude met persoonsgegevens.
Welke gemeenten werken mee of hebben meegewerkt aan het aanpassen van de identiteitsgegevens van de personen die op frauduleuze wijze gebruik hebben gemaakt van het generaal-pardon?
Op grond van de Wet BRP heeft iedere ingeschrevene in de basisregistratie personen het recht om te verzoeken om wijziging van gegevens die over hem zijn opgenomen in de basisregistratie personen (BRP) indien deze feitelijk onjuist, dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Voor zover het gaat om personen die als ingezetene met een adres in een gemeente in de BRP zijn ingeschreven, is het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet BRP. Ieder college beoordeelt een verzoek tot wijziging uitsluitend conform de wettelijke voorschriften en gaat daarbij na of de daarvoor benodigde brondocumenten overhandigd worden, of die documenten kloppen en of die documenten bij de persoon horen.
Kunt u aangeven welke maatregelen u zult treffen tegen de betreffende gemeenten?
Dat is niet aan de orde omdat de colleges van burgemeester en wethouders de Wet BRP uitvoeren zoals hiervoor is toegelicht.
Hoe duidt u de constatering dat een meerderheid van de personen die een beroep hebben gedaan op het generaal pardon een geheel of gedeeltelijk valse identiteit heeft opgegeven?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre deelt u de mening dat de betreffende fraudeurs alsnog hun verblijfsvergunning dienen te verliezen en Nederland dienen te verlaten?
In zijn algemeenheid geldt dat vreemdelingen die zijn veroordeeld vanwege fraude met persoonsgegevens hun verblijfsvergunning kunnen verliezen, waarna zij Nederland moeten verlaten.
Grootschalige identiteitsfraude bij pardonners |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het gegeven dat asielzoekers in het kader van de pardonregeling van 2007 massaal (identiteits)fraude hebben gepleegd?1 Deelt u de mening dat het toestaan van één keer liegen over identiteit belachelijk beleid is (geweest)? Zo neen, waarom niet?
Het beeld dat in de berichtgeving wordt geschetst namelijk dat vreemdelingen op grote schaal hun persoonsgegevens willen wijzigen herken ik niet.
In 2007 en 2008 (de regeling sloot op 1 januari 2009) hebben vreemdelingen die gebruik maakten van de pardonregeling, voor zover getwijfeld werd aan hun identiteit, eenmalig het aanbod gekregen om onjuiste persoonsgegevens te herstellen zonder dat daar consequenties aan werden verbonden. Doel hiervan was ervoor te zorgen dat de juiste identiteitsgegevens staan vermeld op het verblijfsdocument. Daarna konden deze vreemdelingen hun persoonsgegevens alleen nog via de gebruikelijke weg wijzigen in de basisregistratie personen (BRP) op basis van een brondocument, zoals een geboorteakte.
Bent u bereid om het huidige structurele kinderpardon onmiddellijk ongedaan te maken, mede omdat ook hierbij een premie staat op het verstrekken van onjuiste gegevens? Zo neen, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid om het kinderpardon ongedaan te maken, omdat daarvoor geen aanleiding bestaat.
Kunt u garanderen dat de betreffende bedriegers niet op basis van de bewust verstrekte onjuiste gegevens genaturaliseerd worden, gezinsleden over laten komen of anderszins tegemoet worden gekomen?
Op basis van de huidige wet- en regelgeving kan adequaat worden opgetreden tegen fraudeurs.
Vreemdelingen waarvan is gebleken dat zij identiteitsfraude tijdens de procedure hebben gepleegd of die zijn veroordeeld vanwege fraude met persoonsgegevens kunnen hun verblijfsvergunning verliezen.
Het is bij een naturalisatie niet uit te sluiten dat achteraf blijkt dat sprake is geweest van valse verklaringen, bedrog of het verzwijgen van enig voor de verkrijging van het Nederlanderschap relevant feit. De Rijkswet op het Nederlanderschap voorziet om die reden in een bepaling op grond waarvan de verkrijging van het Nederlanderschap kan worden ingetrokken, mits dit binnen twaalf jaar na de naturalisatie plaats vindt.
Bent u bereid om bedrog altijd hard aan te pakken door nooit over te gaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning, hier altijd aangifte van te doen en fraudeurs altijd uit te zetten? Zo neen, waarom niet?
Het is staand beleid dat indien door een vreemdeling wordt gefraudeerd met persoonsgegevens de IND daarvan aangifte doet. Na een onherroepelijke veroordeling wegens fraude met persoonsgegevens kan het rechtmatig verblijf worden beëindigd waarna de vreemdeling Nederland moet verlaten.
Om pogingen tot fraude met persoonsgegevens zo goed mogelijk te detecteren heeft de IND een centraal meldpunt fraude opgericht en zijn bij de IND medewerkers aangesteld die zich specifiek richten op trends en ontwikkelingen het terrein van fraude en misbruik van persoonsgegevens.
Het bericht dat minder nieuwkomers inburgeren |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de inburgering voor nieuwkomers hapert omdat zij onvoldoende in staat zouden zijn om hun eigen inburgeringsonderwijs te organiseren?1
Er zijn door DUO in totaal 10641 kennisgevingen inburgeringsplicht aan inburgeraars in 2013 verstuurd.
De stand van zaken van de groep van 10641 inburgeringsplichtigen is als volgt:
Van de 5302 personen die nog aan geen enkel examenonderdeel hebben deelgenomen is 65% (3427 personen) actief bezig met een cursus Inburgering bij een instelling met een keurmerk van Blik op Werk. DUO beschikt over informatie van deze groep omdat er een lening is afgesloten. Van 1875 personen (35% van de inburgeraars die aan geen enkel examenonderdeel heeft deelgenomen) heeft DUO geen informatie omdat zij geen cursus volgen bij een instelling met het keurmerk van Blik op Werk.
Dit zal vooral gelden voor gezinsmigranten die geen lening hebben en hierdoor niet gebonden zijn aan een cursus met een keurmerk. Zij kunnen gekozen hebben voor een andere wijze van voorbereiding op het inburgeringsexamen De meerderheid van de inburgeringsplichtigen is dus daadwerkelijk aan de slag met inburgering.
Het percentage geslaagden is nu 17%. Het merendeel van de groep die in 2013 is begonnen heeft echter nog 3 tot 12 maanden de tijd in 2016 om aan hun inburgeringsplicht te voldoen. Na het verstrijken van de inburgeringstermijn van 3 jaar is het mogelijk om een verlenging aan te vragen Deze wordt verleend, indien de inburgeringsplichtige ten minste 300 uur heeft deelgenomen aan een inburgeringscursus bij een instelling met het Blik op Werk keurmerk en ten minste twee maal heeft deelgenomen aan de niet behaalde onderdelen van het inburgeringsexamen.
Begrijpt u het standpunt van zowel gemeenten als Vluchtelingenwerk dat een website niet voldoende is voor een grote groep onervaren nieuwkomers om in te burgeren? Zo ja, bent u bereid om met betrokken organisaties te onderzoeken hoe de inburgering toegankelijker en eenvoudiger kan worden gemaakt? Zo nee, waarom begrijpt u de zorgen niet?
Gezinsherenigers en asielzoekers staan er niet alleen voor als het gaat om het verkrijgen van informatie over inburgering. Gezinsvormers en -herenigers hebben in Nederland een referent die hen kan helpen bij het vinden van de juiste informatie over het inburgeringsexamen, de cursussen en alles wat daarmee samenhangt op de website van DUO en van Blik op Werk. Deze doelgroep heeft daarnaast in het land van herkomst het basisexamen inburgering gedaan en heeft daarmee al een eerste basis om Nederlands te lezen en te begrijpen.
Voor asielgerechtigden geldt dat gemeenten € 1.000 krijgen voor maatschappelijke begeleiding van een asielgerechtigde. Deze middelen kunnen ook ingezet worden voor de begeleiding van de asielgerechtigde naar een inburgeringstraject. Vluchtelingenwerk ontvangt van mij jaarlijks een subsidie voor de ondersteuning van vrijwilligers die asielgerechtigden ondermeer helpen bij het vinden van de juiste cursus.
Bent u van mening dat de huidige manier van inburgeren de meest effectieve manier is om mensen mee kunnen laten doen in onze maatschappij? Zo ja, waarom? Zo nee, welke aanvullende maatregelen zouden er volgens u moeten worden genomen?
Ik ben van mening dat de huidige manier van inburgeren de meest effectieve manier is om mensen mee te laten doen aan de Nederlandse samenleving.
Om mensen mee te laten doen met de Nederlandse samenleving is het belangrijk dat ze de Nederlandse taal op minimaal niveau A2 beheersen, Kennis van de Nederlandse Maatschappij hebben en dat de inburgeraar via Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt zich bewust wordt van de mogelijkheden om werk te vinden.
Middelbaar en hoger opgeleiden hebben naast het inburgeringsexamen de mogelijkheid te kiezen om via het Staatsexamen een diploma te halen op taalniveau B1 of B2.
Wat is uw reactie op de stelling van de gemeente Amsterdam dat het Rijksbeleid ten aanzien van inburgering onvoldoende is?
Ik onderschrijf de stelling niet.
Waarom zijn alle filmpjes op het Engelse deel van de website in het Nederlands en niet standaard ondertiteld? Denkt u dat een vluchteling die geen Nederlands spreekt de volgende zin begrijpt: «U moet een half uur voor het examen aanwezig zijn en bij de balie moet u zich legitimeren»?2
Op het Engelse deel van de website was een deel van de informatie niet correct vertaald. DUO heeft dat inmiddels aangepast.
Op de website www.inburgeren.nl van DUO wordt bij de examenregels in eenvoudig Nederlands of in het Engels uitgelegd wat de belangrijkste regels van het examen zijn. De tekst van de website is geschreven op niveau A2. Een asielgerechtigde die zich aanmeldt voor het inburgeringsexamen moet beschikken over niveau A2, dus de informatie zou moeten worden begrepen. Ook tijdens de inburgeringslessen krijgen kandidaten informatie over het doen van examen en worden ze hierop voorbereid.
Op basis waarvan baseerde u uw conclusie in januari 2015 dat het slagingspercentage in overeenstemming was met andere jaren? Hoe verklaart u de nieuwe cijfers waaruit blijkt dat het aantal examens en geslaagden terugloopt?3
In januari heb ik tijdens het AO gemeld dat het slagingspercentage over 2014 61% bedroeg. In 2013 was dat percentage 63%. Het slagingspercentage tot september 2015 bedraagt 53% dat ligt lager dan voorgaande jaren. Vanaf 1 januari 2015 bestaat het examen uit de taalvaardigheden lezen, luisteren, spreken en schrijven. Voor elk van deze 4 onderdelen moet een voldoende gehaald worden. In het examen dat vóór 2015 werd afgenomen, was het mogelijk te compenseren voor de verschillende taalvaardigheden. Dit kan een verklaring zijn voor het lagere slagingspercentage.
Is de terugloop van het aantal examens en geslaagden reden voor u om aanvullende maatregelen te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de informatie van DUO blijkt dat de meeste inburgeringsplichtigen reeds bezig zijn met hun examens of de voorbereiding hierop. Inburgeraars die nog niet geslaagd zijn voor hun examen, krijgen een half jaar voor het verstrijken van de inburgeringstermijn nogmaals een reminder van DUO met daarin de consequenties van het overschrijden van de inburgeringstermijn. Ik zie vooralsnog geen reden om aanvullende maatregelen te nemen.
Het afschaffen van de kwijtschelding van de heffing voor de zuivering van afvalwater door het waterschap van Delfland |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Alle inwoners betalen voor zuiveren» en het voornemen van het waterschap Delfland om de kwijtschelding van de Afvalwater-zuiveringsheffing in twee stappen geheel af te schaffen?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat het Hoogheemraadschap van Delfland voornemens is de kwijtschelding van de zuiveringsheffing in stappen af te bouwen.
Kent u andere waterschappen die de kwijtschelding voor waterschapheffingen hebben afgeschaft of voornemens zijn dat te doen? Zo ja, welke waterschappen zijn dat? Zo nee, wat zegt dat over het beleid van Delfland?
Er zijn geen andere waterschappen die de kwijtschelding op dit moment hebben afgeschaft en, voor zover mij bekend, zijn er op dit moment ook geen waterschappen die voornemens zijn dit te doen. Wel is het zo dat waterschappen, gegeven de omvang van de kwijtschelding (die voor 2015 naar verwachting in totaal ruim € 83 miljoen zal bedragen), momenteel nadenken over mogelijkheden om de kwijtschelding in de toekomst beheersbaar te houden. Het vaststellen van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van waterschapsbelastingen wordt in een democratisch proces bepaald.
In het democratisch proces bepalen de ingezetenen van het waterschap middels verkiezingen hun vertegenwoordigers in het algemeen bestuur van het waterschap. Door het algemeen bestuur worden vervolgens bij meerderheid van stemmen de besluiten genomen ten aanzien van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van de waterschapsbelastingen. Naar verwachting zal dit najaar het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap van Delfland een definitieve beslissing nemen over het in het coalitieakkoord opgenomen voornemen. Waterschappen zijn -net als gemeenten- niet tot het verlenen van kwijtschelding verplicht.
Hoe verhoudt het afschaffen van de kwijtschelding zich tot het advies van de Unie van Waterschappen dat «het vanwege politiek/maatschappelijke en imago-overwegingen moeilijk, dan wel zeer onwenselijk, is het huidige kwijtscheldingsbeleid te versoberen [...] Als versobering van de kwijtschelding al onwenselijk is, dan geldt dat naar de mening van de werkgroep des te meer voor volledige afschaffing van de kwijtschelding»?2
Voorop staat de vrijheid van elk waterschap om zijn kwijtscheldingsbeleid in een democratisch afwegingsproces vorm en inhoud te geven. In deze vrijheid treedt de Unie van Waterschappen niet. Het rapport van de Unie van Waterschappen uit 2012 moet dan ook tegen deze achtergrond worden gezien. De geciteerde passage moet gegeven deze context worden gelezen als een «waarschuwing» ten overvloede dat het versoberen of volledig afschaffen van de kwijtschelding altijd op maatschappelijke en politieke weerstand zal stuiten en in die zin dus geen gemakkelijke weg zal zijn.
Hoe verhoudt het afschaffen van de genoemde kwijtschelding zich tot de interbestuurlijke samenwerking die bij de totstandkoming van de Waterwet en als voorwaarde voor de toen gekozen taakverdeling tussen alle vier de overheden is afgesproken?
De interbestuurlijke samenwerking ingevolge de Waterwet is vooral gericht om waterbeheer van watersystemen en afvalwater tussen beheerders onderling en tussen waterschappen en gemeenten goed te regelen. Het kan namelijk zo zijn dat als de ene overheid iets doet of nalaat, de andere daar last van kan hebben bij het waterbeheer. De samenwerking dient ertoe om het waterbeheer samenhangend en doelmatig te maken, zodat overheden geen «last» van elkaar hebben. De belastingheffing noch de kwijtschelding speelt een rol bij de interbestuurlijke samenwerking.
Wat brengt het aan extra lasten voor de laagste inkomens met zich mee indien de kwijtschelding voor waterschapheffingen in Delfland wordt doorgezet?
In het Hoogheemraadschap van Delfland bedraagt de zuiveringsheffing in het belastingjaar 2015 € 94,38 voor een eenpersoonshuishouden en € 283,14 voor een huishouden dat uit twee of meer personen bestaat. Bij algehele afschaffing van de kwijtschelding zal het indicatief (de tarieven worden jaarlijks aangepast) dus om bedragen in deze orde van grootte gaan die de huidige kwijtscheldingsgerechtigden voortaan aan het waterschap zullen moeten betalen voor het zuiveren van hun afvalwater.
Deelt u de mening dat met de eenzijdige afschaffing van de kwijtscheldingen door Delfland gemeenten een zwaardere taak kunnen krijgen ten aanzien van het bieden van bijzondere bijstand of schuldhulpverlening? Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, waarom niet?
De waterschappen hebben de bevoegdheid om zelf te bepalen of zij kwijtschelding toepassen of niet. De kwijtscheldingsmogelijkheden van lagere overheden acht ik een belangrijk element in het armoede- en schuldenbeleid. In dat kader is de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voornemens om de Unie van Waterschappen voor een gesprek uit te nodigen. Ik ga er van uit dat de medeoverheden, net als nu, oog blijven houden voor mensen die geen mogelijkheden hebben om de belastingen (volledig) te betalen.
Deelt u de mening dat met het versoberen of afschaffen van de kwijtscheldingen door waterschappen uw beleid ten aanzien van armoede kan worden doorkruist? Zo ja, waarom, en welke conclusies trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De berichtgeving dat Rotterdam tegen de huidige plannen voor de A13/A16 is |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Leefbaar Rotterdam torpedeert plan rijksweg A13/A16»?1
Ja.
Herkent u de in het artikel geuite kritiek dat Rotterdam het minste geld krijgt en dat het bewonersparticipatietraject is mislukt?
Ik herken mij niet in dit beeld. Voor alle projecten hanteer ik als uitgangspunten dat het ontwerp veilig, sober en doelmatig moet zijn en moet voldoen aan alle wettelijke (milieu)eisen. Over de inpassing van een weg wordt overleg gevoerd en worden afspraken gemaakt met de betrokken regiopartners, om de omgeving van de weg te betrekken bij de te maken ontwerpkeuzes. De bekostiging van eventuele bovenwettelijke maatregelen (zoals hogere geluidschermen) en eventuele ontwerpkeuzes die niet stroken met de uitgangspunten van soberheid en doelmatigheid is, in lijn met het Regeerakkoord, de verantwoordelijkheid van de regiopartners.
Zoals ik u al eerder heb geschreven op 17 april 2015 (naar aanleiding van de Kamervragen van het lid Van Veldhoven van D»66) ben ik niet van oordeel dat het participatietraject is mislukt. In lijn met de Code Maatschappelijke Participatie en de beginselen van Sneller en Beter is het participatietraject opgezet. Dit is gebeurd in nauwe samenwerking met de regiopartners: de gemeenten Rotterdam en Lansingerland, de Metropoolregio Rotterdam Den Haag en de Provincie Zuid-Holland.
Hoe verloopt het contact met de gemeenten Rotterdam en Lansingerland over dit onderwerp?
De contacten met de gemeenten Rotterdam en Lansingerland verlopen zowel op ambtelijk niveau als op bestuurlijk niveau goed. De resultaten van het participatietraject hebben geresulteerd in een Inpassingsovereenkomst A13/16 waarover ambtelijk overeenstemming is bereikt, waarna de uitgangspunten van deze overeenkomst door de Bestuurlijke Adviesgroep A13/16 zijn geaccordeerd. Vervolgens hebben de colleges van B&W van Rotterdam en Lansingerland besloten deze uitgangspunten met een positief advies voor te leggen aan de gemeenteraden.
Hoeveel (rijks-)geld is er reeds voor bovenwettelijke en wettelijke inpassingsmaatregelen gereserveerd? Hoe verhoudt zich dit tot andere MIRT-projecten?
De wettelijk noodzakelijke milieumaatregelen (vooral geluidschermen) die zijn opgenomen in het ontwerptracébesluit vertegenwoordigen een bedrag van circa EUR 35 mln.
Voor wat betreft de inpassing van de weg zoals beschreven in het ontwerptracébesluit kan geen bedrag worden vastgesteld. Er worden ontwerpkeuzes gemaakt op basis van een afweging van diverse aspecten, waaronder veiligheid, toekomstvastheid, beheersbaarheid en omgeving.
Ik wil hierbij benadrukken dat ik het aspect omgeving bij de uitwerking van het wegontwerp volwaardig meeneem. Bij de vormgeving van het tracé is rekening gehouden met de bestaande inrichting van het gebied, de kwaliteit van het gebied en de regionale plannen voor de ontwikkeling van het gebied. Zo is bijvoorbeeld al voor de start van de opstelling van de Trajectnota/MER besloten om de Rotte onderlangs te kruisen en daarmee een brug vanuit landschappelijk oogpunt niet in overweging te nemen. Ook de vormgeving van de geluidmaatregelen is in overleg met de regiopartners tot stand gekomen. Dit betreft onder meer het zogenoemde «akoestisch landschap» en de compensatiemaatregelen voor de waterhuishouding, boswet en natuurwaarden.
In 2011 is afgesproken dat de regio hier bovenop een aantal bovenwettelijke inpassingsmaatregelen zal bekostigen. De kosten van deze bovenwettelijke maatregelen zijn geraamd op ruim EUR 100 mln.
Een vergelijking van wettelijke maatregelen tussen projecten is niet zinvol omdat deze maatregelen afhangen van de situatie. Datzelfde geldt voor een vergelijking van bovenwettelijke maatregelen tussen projecten, omdat het aan de betrokken regiopartners is om te bepalen welke inzet zij hierop willen en kunnen plegen.
Hoe is het inspraak- en besluitvormingsproces tot op heden verlopen als het gaat om het Tracébesluit en de inpassingsmaatregelen? Welke inspraak is er tot op heden geweest? Door wie en hoe is dit georganiseerd en wat is er mee gedaan? Welke rol hebben de gemeente Rotterdam en de regio in dit proces gespeeld?
Het project A13/A16 volgt de voormalige Tracéwetprocedure (overgangsregeling).
Er heeft formele inspraak plaatsgevonden over de Startnotitie en de Trajectnota/MER (in 2009). Voorafgaand aan de Trajectnota/MER is de zogenoemde Variantennota opgesteld, waarin de varianten zijn benoemd die in het kader van de m.e.r.-procedure nader zijn onderzocht. Bij de opstelling van die Variantennota zijn bewoners- en milieuorganisaties betrokken via de zogenoemde consultatiegroepen. Rijkswaterstaat heeft met het toenmalige Inspraakpunt ook een proef met een burgeradvieskring gehouden. De Variantennota is uiteindelijk vastgesteld na overleg met de regiobestuurders.
In 2011 heb ik met de stadsregio Rotterdam de Bestuurlijke «principeafspraken» gemaakt over de voorkeursvariant en de bekostiging van de bovenwettelijke maatregelen. Deze «principeafspraken» zijn gemaakt na een zorgvuldige afweging van de varianten uit de Trajectnota/MER, waarbij ook de zienswijzen en de bestuurlijke adviezen van onder meer de regiopartners zijn betrokken. Ook is gebruik gemaakt van de uitkomsten van nader onderzoek door Rijkswaterstaat in nauwe samenwerking met de regiopartners naar de inpassing in het Lage Bergse Bos en het traject tussen de HSL en Bergweg-zuid. In de aanloop naar de besluitvorming in de gemeenteraden over deze «principeafspraken» zijn bewoners door de regiopartijen en Rijkswaterstaat geïnformeerd. Veel bewoners hebben hun mening kenbaar gemaakt aan hun gemeenteraad. Tenslotte zijn deze «principeafspraken» door raden en staten bekrachtigd in 2012.
Deze «principeafspraken» zijn de basis geweest voor het standpunt A13/16. Na de publicatie van het standpunt A13/16 in mei 2013 is de voorbereiding van het ontwerptracébesluit gestart. Op 25 september 2015 wordt het ontwerptracébesluit gepubliceerd. Tot 6 november 2015 kunnen belanghebbenden hun zienswijze daarop kenbaar maken.
De Quick Scan van het PBL en ECN |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) getiteld: «Quick Scan mogelijke aanvullende maatregelen emissiereductie 2020 ten behoeve van Urgenda-klimaatzaak»?1
Ja.
In wiens opdracht is de quickscan verricht? Wanneer is opdracht daartoe gegeven? Wie heeft de inhoud van de onderzoeksopdracht vastgesteld? Met welke reden? Welke maatregelen zijn niet onderzocht?
Ter voorbereiding van het kabinetsbesluit over het vervolg ten aanzien van de uitspraak van de rechtbank in de zaak Urgenda/Staat, zijn half juli per e-mail enkele vragen gesteld aan het PBL.
Het PBL heeft zelf besloten de huidige Quick Scan ten behoeve van het maatschappelijke debat uit te brengen.
Hoe verhoudt zich dit rapport tot de brief die u 1 september jl. stuurde en waarin u aankondigt dat het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) «Effectiviteit IBO CO2-reductiemaatregelen» (IBO CO2) bouwstenen voor aanvullende maatregelen moet aanleveren?2
In de brief van 1 september jongstleden is aangegeven dat het kabinet eerst een aantal lopende onderzoeken afwacht, die bouwstenen aanleveren voor aanvullende maatregelen. Eén van die onderzoeken is het IBO.
De Quick Scan van PBL en ECN geeft een breed scala aan technisch mogelijke, aanvullende maatregelen om de emissies van broeikasgassen verder te reduceren. Zoals PBL en ECN zelf aangeven wordt hierin geen rekening gehouden met maatschappelijk en politiek draagvlak, noch met juridische houdbaarheid. Daarnaast geeft de Quick Scan slechts een hele grove indicatie van de maatschappelijke kosten en de extra overheidsuitgaven die met het nemen van aanvullende maatregelen samenhangen.
Om die reden kunnen geen conclusies getrokken worden ten aanzien van aanvullende maatregelen. Het kabinet zal dit rapport van het PBL en ECN wel betrekken bij de lopende onderzoeken.
Kunt u een oordeel over de inhoud van de quickscan geven? Wat gaat u met dit rapport doen? Neemt u afstand van de inhoud van de quickscan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het een lacune is dat de quickscan de indirecte, maatschappelijke kosten niet meeneemt daar de hardwerkende Nederlander deze kosten uiteindelijk moet gaan opbrengen? Wat zouden de indirecte, maatschappelijke kosten van deze 53 maatregelen zijn?
Het feit dat de Quick Scan de indirecte, maatschappelijke kosten niet meeneemt is één van de redenen waarom op grond daarvan geen conclusies getrokken kunnen worden ten aanzien van aanvullende maatregelen. Om hier een uitspraak over te kunnen doen is gedegen onderzoek nodig, zoals het IBO CO2.
Wordt er in het IBO CO2 rekening gehouden met de indirecte, maatschappelijke kosten van mogelijke maatregelen? Zo nee, bent u bereid alvorens het IBO CO2 naar de Tweede Kamer te sturen, dit te voorzien van een rekensom van de indirecte, maatschappelijke kosten?
In het IBO wordt geen volledige maatschappelijke kosten-batenanalyse uitgevoerd van elke denkbare beleidsmaatregel. Wel wordt uitgegaan van de nationale kosten uit de milieukostenmethodiek. Deze beproefde methode wordt door ECN en PBL al jaren toegepast en geeft een indruk van het saldo van directe kosten én baten vanuit maatschappelijk kostenperspectief. De kosten omvatten kapitaalkosten, bedienings- en onderhoudskosten, baten van vermeden energiegebruik, effect op aankoop of verkoop van CO2-rechten in het Europese emissiehandelssysteem en voor transport ook reistijdverlies.
De kosten worden uitgedrukt in jaarlijkse kosten en kunnen dan ook gebruikt worden om in combinatie met de jaarlijkse effecten de kosteneffectiviteit van maatregelen te berekenen, uitgedrukt als euro per eenheid gerealiseerd effect (ton CO2eq).
Via welke brieven en op welke momenten wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van het Nederlandse klimaat- en energiebeleid?
Op het gebied van Klimaat zult u in oktober nader geïnformeerd worden over de inzet voor de Klimaattop in Parijs. Daarnaast wordt u de komende maanden ook geïnformeerd over de Nationale Energieverkenning 2015 (oktober 2015), de voortgangsrapportage van de borgingscommissie Energieakkoord (november 2015) en het Energierapport 2015 (december 2015)3.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de uitspraak van de rechter in de zaak Urgenda?
Ja.
Het rapport van het PBL en ECN |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) getiteld «Quick Scan mogelijke aanvullende maatregelen emissiereductie 2020 ten behoeve van Urgenda-klimaatuitspraak»?1
Ja.
Wat vindt u van de vijftien genoemde maatregelen op het gebied van transport? Hoe verhouden die zich tot reeds vastgestelde kabinetsdocumenten, zoals de Autobrief?
Zoals de auteurs van het rapport aangeven betreft het een grove schatting van wat er technisch mogelijk zou kunnen zijn, zonder rekening te houden met (indirecte) maatschappelijke kosten, maatschappelijk of politiek draagvlak en juridische haalbaarheid. Ik stel daarbij vast dat het merendeel van de genoemde maatregelen geen beleid of beleidsvoornemens zijn van dit kabinet.
Deelt u de mening dat de vijftien genoemde maatregelen op het gebied van de transport een sterk staaltje automobilisten pesten en ondernemers belasten in zich hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om afstand te nemen van deze maatregelen waarmee de automobilist en ondernemer worden gepest?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de maatregelen waarmee de transportsector zwaarder wordt belast, zoals o.a. de Maut? Is bekend wat deze maatregelen ook qua lastenverzwaring betekenen? Vindt u het niet vreemd dat dergelijke maatregelen zonder enige doorberekening van lastenverzwaringen dan wel aantasting van de concurrentiepositie van de transportsector worden gepubliceerd? Deelt u de mening dat dergelijke inzichten wel noodzakelijk zijn? Kunt u dan ook de toegenomen lastendruk inzichtelijk maken voor de transportsector?
Ik begrijp dat het PBL met deze quickscan inzicht wil geven in technische mogelijkheden tot CO2-reductie op basis van bestaande kennis. Het PBL geeft zelf in deze quickscan aan geen rekening te hebben gehouden met o.a. (indirecte) maatschappelijke kosten van de maatregelen, zoals welvaartsverlies. Een aantal maatregelen die het PBL benoemt op transportgebied, zoals een kilometerheffing voor personenvervoer en vrachtvervoer, zijn vormen van wegbeprijzing. Dit kabinet kiest niet voor wegbeprijzing, zoals ook blijkt uit het regeerakkoord.
Ik heb eerder kennis genomen van het rapport van het CPB en PBL uit 2015 waarin wordt gewezen op het welvaartverlies dat ontstaat bij de invoering van een kilometerheffing voor personenvoertuigen. Het is verder niet bekend wat de genoemde maatregelen qua lastenverzwaring betekenen voor de transportsector of de automobilist. Omdat de invoering van een kilometerheffing nu niet aan de orde is, zie ik geen noodzaak om effecten inzake de lastenverzwaring of concurrentiepositie voor de transportsector verder in beeld te brengen.
De waarde van het privégebruik van de zakelijke auto wordt nu door middel van de bijtelling in de belastingheffing betrokken.
Hoe oordeelt u over de maatregelen die de automobilist zwaarder willen belasten, zoals de kilometerheffing? Bent u bekend met het rapport van het Centraal Planbureau «Maatschappelijke Kosten en Baten Prijsbeleid Personenauto’s», waarin wordt gesteld dat het welvaartsverlies van een kilometerheffing groter is dan een welvaartswinst op andere terreinen, zoals o.a. minder emissies?2 Hoe moeten we in dit licht de uitkomsten van de quickscan in dezen beoordelen? Hoe zit dit met de andere maatregelen, zoals de beprijzing van privékilometers? Welke lastenverzwaring brengt dit met zich mee voor de automobilist?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het in deze tijd onbestaanbaar is om terug te keren naar de jaren 70 met de invoering van een autoloze zondag? Kunt u in dit kader ook ingaan op de andere maatregelen die onder het volgens ECN en PBL genoemde scala aan mogelijkheden met betrekking tot het rijgedrag zijn berekend? Welke maatregelen betreft het?
Het invoeren van een landelijke autoloze zondag zou een inbreuk betekenen op onze bewegingsvrijheid en naar verwachting grote sociale en economische gevolgen met zich mee brengen.
De overige gedragsmaatregelen die zijn genoemd door PBL/ECN betreffen maatregelen ter vermindering van het autogebruik (waaronder het stimuleren van autodelen, videoconferencing en thuiswerken), maatregelen om meer gebruik te maken van alternatieven voor de auto (bijvoorbeeld stimuleren van mobiliteitspassen, fiets en het OV) en maatregelen om voertuigen op een efficiëntere manier te gebruiken (gebruik van zuinige banden, rijden op de juiste bandenspanning, toepassen van Het Nieuwe Rijden en meer gebruik van slimme navigatie (eco-routing)).
Kunt u nogmaals bevestigen dat de snelheid op de Nederlandse snelwegen 130 km/uur is en blijft?
In het Reglement Verkeersborden en Verkeerstekens is sinds 1 juli 2012 op mijn voordracht vastgelegd dat, tenzij verkeerstekens een lagere snelheid aangeven, de maximumsnelheid voor motorvoertuigen op autosnelwegen in Nederland 130 km/uur is.
Zoals aangegeven in mijn brief van 1 juli is het snelhedenbeleid erop gericht om op locaties waar dat kan binnen de randvoorwaarden van verkeersveiligheid en milieu de generieke limiet van 130 km/uur te hanteren.
Het stilleggen van Nederlands grieponderzoek |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederlands grieponderzoek ligt stil door Amerikaans beleid» van BNR?1
Ja.
Klopt het bericht dat een deel van het Nederlands grieponderzoek niet kan plaatsvinden vanwege de afhankelijkheid van Amerikaanse financiering en de voorwaarden die door de Amerikaanse overheid gesteld zou worden? Wat is uw mening over deze berichtgeving?
Vogelgrieponderzoek in Nederland vindt plaats in een internationale omgeving, waarbij een deel van de financiering afkomstig is uit de Verenigde Staten. Financiers stellen eisen aan (de uitvoering van) het onderzoek, waaronder ook veiligheidsaspecten. Mede naar aanleiding van een reeks (bijna-)incidenten met gevaarlijke biologische agentia is het beleid in de Verenigde Staten aangescherpt. De Verenigde Staten geven aan alleen nog onderzoek te financieren in laboratoria waar het onderzoek wordt uitgevoerd volgens deze aangescherpte veiligheidseisen.
Het kabinet vindt het belangrijk dat onderzoekers ervan uit kunnen gaan dat over hun veiligheid wordt gewaakt en dat voortdurend wordt nagedacht over de mogelijke consequenties van nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen en eventueel noodzakelijke verbeteringen van bestaande regelgeving op het gebied van veiligheid. Dit geldt juist voor onderzoek waarbij genen van ziekteverwekkers worden gemodificeerd, waardoor ze andere, waaronder ook gevaarlijkere, eigenschappen kunnen krijgen, zogenaamd «gain-of-function» onderzoek. Het vogelgrieponderzoek is hiervan een voorbeeld. Het is aan de instellingen om te werken volgens de afspraken die ze met hun financier maken.
Is de angst voor bioterrorisme gegrond? Zo ja, welke invloed heeft dit op «gain to function»-onderzoek in Nederland en de rest van de wereld?
Biologische agentia en kennis en technologieën hierover kunnen worden misbruikt voor bijvoorbeeld de ontwikkeling van biologische wapens, het zogenaamde dual use principe. In de praktijk is een aanslag met biologische agentia niet erg waarschijnlijk, mede omdat het maken van een effectief wapen technisch zeer complex is. De mogelijke gevolgen van biologische wapens kunnen echter zeer groot zijn.
Daarom nemen laboratoria reeds extra beveiligingsmaatregelen voor onderzoek met hoogpathogene biologische agentia, waaronder «gain of function» onderzoek. In Nederland werken onderzoekers volgens de Gedragscode Biosecurity, die door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) is opgesteld. Daarnaast dienen onderzoekers, op basis van de Nederlandse dual use exportcontrolewetgeving, voor publicatie van de onderzoeksresultaten na te gaan of ze een exportvergunning moeten aanvragen.
Wat is uw reactie op de stelling dat Nederlandse onderzoekers hun onderzoeksresultaten niet altijd mogen publiceren in wetenschappelijke tijdschriften vanwege mogelijk gevoelige informatie?
Restricties op het publiceren van onderzoek is geen onbekend fenomeen. Bij nucleair onderzoek werkt men al langer met beperkingen ten aanzien van de publicatie van gebruikte methodieken. Toch zijn onderzoeksresultaten in die tak van wetenschap beschikbaar. Zo zijn er ook EU-regels voor het exporteren van zogenaamde dual use goederen en kennis. Het dual use principe geeft aan dat de goederen of kennis naast voor het bedoelde vreedzame gebruik ook verkeerd kunnen worden gebruikt, bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van biologische wapens en bioterrorisme. Voor een deel van de kennis, bijvoorbeeld over vogelgriep, is EU-regelgeving van toepassing. De exportcontrole betekent niet a priori een verbod op het uitvoeren van goederen of van publicaties. Er vindt wel een zorgvuldige afweging plaats en op basis daarvan wordt de exportvergunning al dan niet toegekend. De recente rechterlijke uitspraak over het vogelgrieponderzoek laat dit exportcontrolesysteem in stand. De afwegingen die bij de exportvergunningverlening gelden zijn vergelijkbaar met de afwegingen die de Verenigde Staten nu vooraf maken bij het toekennen van financiering.
Deelt uw de mening dat openbare onderzoeksresultaten kunnen bijdragen aan belangrijk vervolgonderzoek en de ontwikkeling van innovatieve producten die preventieve gezondheidswinst kunnen opleveren? Zouden de onderzoeksresultaten daarom niet altijd beschikbaar moeten zijn voor andere onderzoekers?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de gevolgen van het stopzetten van het Nederlands grieponderzoek? Welke maatregelen kunnen worden genomen om het Nederlands grieponderzoek te hervatten?
Het door Nederland gefinancierde vogelgrieponderzoek wordt niet stopgezet. Op dit moment doen de VS voorstellen voor extra financieringseisen voor dual-use onderzoek, waarbij aanvullende veiligheidseisen de belangrijkste aanscherpingen zijn. Onderzoeken die grotendeels door de VS worden gefinancierd kunnen worden voortgezet, mits aan deze financieringseisen wordt voldaan.
Dit laat overigens onverlet dat in Nederland uitgevoerd onderzoek aan Nederlandse regelgeving moet voldoen.
Deelt u de mening dat vaccins een grote succesfactor zijn bij het terugdringen van infectieziekten? Hoe kunnen we er zorg voor dragen dat «gain of function»-onderzoek toch kan plaatsvinden, zodat betere vaccins kunnen worden ontwikkeld voor bijvoorbeeld de griep of vaccins voor doorontwikkelde virussen, zoals het H7N9-vogelgroepvirus?
Uiteraard zijn vaccins een belangrijk middel bij de bestrijding van infectieziekten. Infectieziekten houden zich niet aan landsgrenzen. Mede daarom vindt vaccinontwikkeling ook op internationale schaal plaats. Het «gain-of-function» onderzoek, waar de Verenigde Staten extra veiligheidseisen aan stellen, is gericht op het begrijpen van mechanismen hoe deze ziekteverwerkers in de natuur mogelijk ook zouden kunnen veranderen. Deze, uit «gain-of-function» onderzoek verkregen, kennis vormt een aanvulling op de kennis die is verkregen via andere wegen. Deze kennis zou mede kunnen worden gebruikt voor het ontwikkelen van vaccins, antivirale middelen of diagnostiek. De verschillende onderzoeken naar de ontwikkeling van vaccins moeten voldoen aan de relevante veiligheidseisen. Wanneer aan de gestelde veiligheidseisen wordt voldaan, kan het benodigde onderzoek, waaronder ook «gain-of-function» onderzoek voor vaccinontwikkeling, plaatsvinden.
Het lekken van de plannen voor Prinsjesdag |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat bij de regeling van werkzaamheden het verzoek is gedaan om alle plannen die zijn gelekt naar de Kamer te sturen (inclusief de bijbehorende cijfers), geen embargoregeling te treffen voor voorstellen die al zijn gelekt, te beschrijven wat u gaat doen met al die lekken en een overzicht te geven wie wanneer welk plan naar welke media heeft gelekt?
Ja, ik heb van dit verzoek kennisgenomen. Mijn reactie op dit verzoek heb ik afgelopen vrijdagmiddag aan de Kamer gezonden. Daarin ben ik ingegaan op alle vier de vragen.
Kunt u op deze vier vragen ieder apart antwoord geven, zoals verzocht tijdens de regeling van werkzaamheden van 1 en 3 september 2015?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat ten minste de volgende plannen voor Prinsjesdag al bekend zijn gemaakt:1
Bent u ervan op de hoogte dat de nieuwe vormgeving van de spaarbelasting is gelekt?2
Heeft u kennisgenomen van de gelekte koopkrachtplaatjes?3
Bent u ervan op de hoogte dat ongeveer alle belangrijke media (waaronder, zonder uitputtend te zijn, NOS, RTL, FD, Volkskrant) consequent «bronnen rond het kabinet» citeren en daarmee aangeven dat ministers, hun assistenten of ambtenaren rond de ministers deze plannen hebben bevestigd?
Ik heb hiervan kennisgenomen.
Klopt een groot deel van de plannen en de details die onder 3, 4 en 5 in de pers bekend zijn geworden en waarop de bewindspersonen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (vaderschapsverlof), Financien (belasting op vermogen en koopkracht) en Buitenlandse Zaken al vrij uitgebreid en redelijk bevestigend hebben gereageerd?
Hierover wil ik geen uitspraken doen. De plannen van het kabinet worden op Prinsjesdag openbaar gemaakt, dit conform de met de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer gemaakte afspraken.
Zijn de plannen uit de Miljoenennota, de tekst van de Miljoenennota en de koopkrachtplaatjes geheim?
Met de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer zijn afspraken gemaakt over de verstrekking van de Prinsjesdagstukken, met inbegrip van de Miljoenennota en de koopkrachtplaatjes. De Kamer ontvangt deze stukken op de vrijdag voor Prinsjesdag onder embargo. Op Prinsjesdag zelf worden de stukken openbaar gemaakt
Welke straf staat op het lekken van deze geheimen?
Zie hiervoor onder meer artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht.
Is er aangifte gedaan van lekken van de plannen?
Bent u nog steeds van mening dat het politici zijn die lekken?4
Heeft één van de bewindspersonen zelf gelekt of goedgekeurd dat er gelekt is vanuit zijn of haar organisatie?
Er is geen aangifte gedaan. Het kabinet heeft geen concrete aanwijzingen dat vertrouwelijke informatie door bewindspersonen of ambtenaren is gelekt.
Hebben de leden van het kabinet ook moeten tekenen voor geheimhouding van de prinsjesdagstukken, zoals straks van de Kamerleden verwacht wordt?
Nee. Voor bewindspersonen geldt in algemene zin dat zij geen informatie openbaar mogen maken waarvan zij weten of redelijkerwijs moeten vermoeden dat zij die uit hoofde van hun ambt of wettelijk voorschrift verplicht zijn te bewaren.
Herinnert u zich dat u wel een onderzoek wilde naar een lek, toen de informatie over Cees H. die de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Kamer had moeten sturen, wel boven tafel kwam?5
Ja, dit onderzoek wordt verricht door de commissie-Oosting.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 8 september 2015 te 11.30 uur beantwoorden?
Helaas was beantwoording van de vragen voor het genoemde tijdstip niet mogelijk.
De uitzending van Nieuwsuur over Inburgering en de Kamerbrief Diverse onderwerpen Inburgering |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Minder nieuwkomers burgeren in»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat inburgeraars niet goed de weg vinden naar informatie over inburgeren en proefexamens?
Nee, dat herken ik niet.
Begrijpt u dat inburgeraars die het Nederlands of Engels (nog) niet voldoende beheersen, moeite hebben met begrijpen wat van hen verwacht wordt en het vinden van de juiste informatie over het inburgeringsexamen, cursussen en alles wat daarmee samenhangt, wanneer de overheid en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) alleen informatie in het Nederlands en Engels verstrekken?
Gezinsvormers en -herenigers en asielzoekers staan er niet alleen voor als het gaat om het verkrijgen van informatie over inburgering. Gezinsvormers en -herenigers hebben in Nederland een referent die hen kan helpen bij het vinden van de juiste informatie over het inburgeringsexamen, de cursussen en alles wat daarmee samenhangt op de website van DUO en van Blik op Werk. Deze doelgroep heeft daarnaast in het land van herkomst het basisexamen inburgering gedaan en heeft dan al een eerste basis om Nederlands te lezen en te begrijpen.
Voor asielgerechtigden geldt dat gemeenten € 1.000 krijgen voor maatschappelijke begeleiding van een asielgerechtigde. Deze middelen kunnen ook ingezet worden voor de begeleiding van de asielgerechtigde naar een inburgeringstraject. Vluchtelingenwerk ontvangt van mij jaarlijks een subsidie voor de ondersteuning van vrijwilligers die asielgerechtigden ondermeer helpen bij het vinden van de juiste cursus.
Op de website www.naarnederland.nl wordt in de brochure «Naar Nederland» informatie gegeven over Nederland, het basisexamen en het inburgeringsexamen. Deze brochure is in het Nederlands maar ook vertaald in 15 talen.
Denkt u dat het proces van inburgering bevorderd kan worden door informatie over inburgering in meer talen te verstrekken, zodat mensen in hun eigen taal kunnen lezen wat van hen wordt verwacht?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat de slagingspercentages zijn voor de verschillende onderdelen van het inburgeringsexamen, waar u in uw brief van 3 september 2015 aan refereert?2
Stand van zaken op 1 september 2015
Vaardigheid
slagingspercentage
Lezen
52%
Luisteren
73%
Spreken
67%
Schrijven
65%
KNM
85%
Is bij het onderzoek naar de leesvaardigheidstoets ook onderzocht of het aantal teksten en de lengte van de teksten van het leesvaardigheidsexamen reëel zijn voor de tijd die ervoor staat, en passen bij het gevraagde niveau, of is alleen gekeken naar de moeilijkheidsgraad van de teksten en/of vragen?
Er is onderzocht of de kandidaten in tijdnood komen. Dat is niet het geval, er worden weinig vragen overgeslagen en de vragen aan het begin en aan het einde van het examen worden even goed gemaakt.
Alle items zijn door een groep van 8 onafhankelijke deskundigen bekeken of deze voldoen aan de criteria van niveau A2 zoals beschreven in het Raamwerk NT2 en dat is het geval.
Klopt het dat in het Europese Referentiekader geen criteria staan over het aantal teksten en de lengte van de teksten?
Alle taalexamens maken gebruik van het Common European Framework of Reference (het Europese Referentiekader voor talen). In het Referentiekader wordt niets gemeld over het aantal teksten en opgaven. Over de lengte van de teksten staan er geen expliciete criteria vermeld, wel wordt aangegeven dat het korte teksten moeten zijn
Zou het kunnen dat de examenteksten dusdanig lang zijn dat mensen door tijdgebrek in de problemen komen en niet voldoende goede antwoorden kunnen geven?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt zich het aantal teksten, de lengte van de teksten en aantal opgaven in het Nederlandse leesvaardigheidsexamen zich tot deze elementen in leesvaardigheidsexamens van hetzelfde niveau in andere talen?
Zie antwoord vraag 7.
Per wanneer is of wordt het examenonderdeel leesvaardigheid aangepast conform wat u in genoemde brief hebt aangegeven?
De examenblokken worden opnieuw samengesteld met alle beoordeelde items. Afgesproken is dat de examenblokken half oktober aangepast zijn.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de ontwikkeling van het slagingspercentage voor het leesvaardigheidsexamen nadat de aanpassingen zijn doorgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Ik ben bereid om de Kamer te informeren. Hiervoor moeten er voldoende betrouwbare gegevens zijn. Naar verwachting duurt dit circa 9–12 maanden. Ik zal de Kamer na de zomer 2016 informeren over het effect op de slagingspercentages van het examen leesvaardigheid.
Klopt het dat de Kamer tot op heden nog niet de rapportage heeft ontvangen inzake het onderzoek naar het examen leesvaardigheid, die u conform uw toezegging in uw brief van 30 maart 2015 toe zou zenden aan de Kamer en waarop de voorgestelde aanpassingen in uw brief van 2 september gebaseerd zijn?3
Het onderzoeksrapport zal vertrouwelijk ter inzage worden gelegd4. In het rapport worden namelijk alle onderwerpen van de examenonderdelen lees- en luistervaardigheid beschreven. Bij openbaarmaking is het gehele examen in hoge mate bekend en niet meer bruikbaar.
Het plaatsen van particuliere speeltoestellen in de openbare ruimte |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onveilige glijbanen moeten weg, gemeente Zwolle is tegen», en het bericht «Zwolle lapt regels over speeltoestellen aan zijn laars»?1 2
Ja.
Klopt het dat er voor speeltoestellen op particuliere grond minder strenge regels gelden dan voor speeltoestellen in de openbare ruimte?
Ja. speeltoestellen op particuliere grond worden minder zwaar belast dan speeltoestellen in de openbare ruimte. Om te voorkomen dat een speeltoestel bezwijkt tijdens het spelen worden daarom aan de constructie van de speeltoestellen in de openbare ruimte strengere eisen gesteld.
Deelt u de mening dat een speeltoestel altijd veilig moet zijn?
Ja.
Bent u op de hoogte van de Zwolse pilot om bewoners de ruimte te geven speeltoestellen in de openbare ruimte te plaatsen, en de spelregels die de gemeente Zwolle daaraan verbindt?
Ja.
Deelt u de mening dat gemeenten heel goed in staat zijn om toe te zien op de veiligheid van speeltoestellen in de openbare ruimte, mits zij daar spelregels aan verbinden?
Om de veiligheid van kinderen tijdens het spelen op speeltoestellen te borgen zijn regels opgesteld en is toezicht landelijk geregeld. In de periode voor invoering van het betreffende besluit3 was toezicht lokaal geregeld op basis van folders en handboeken. Toch bleek één op de drie speeltoestellen onveilig te zijn4. De invoering van het WAS heeft er toe geleid dat het aantal ongevallen met speeltoestellen is afgenomen. Tegelijkertijd ben ik van mening dat buurtinitiatieven die de leefbaarheid vergroten niet onnodig moeten worden gehinderd of geblokkeerd. Ik wil onderzoeken of toezicht door gemeenten op de landelijke veiligheidseisen voor speeltoestellen in bepaalde gevallen mogelijk is. De gemeenten worden in die situatie zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van deze speeltoestellen.
Deelt u de mening dat er een positief effect kan uitgaan van het gezamenlijk door buurtgenoten zorgdragen voor particuliere speeltoestellen in de openbare ruimte?
Van samenwerking in de buurt kan zeker een belangrijk positief effect uitgaan.
Bent u bereid het Warenwetbesluit Attractie- en Speeltoestellen op dit punt te herzien, waardoor de bevoegdheden ten aanzien van de beoordeling van particuliere speeltoestellen in de openbare ruimte bij gemeenten wordt belegd, en alleen de veiligheidseisen betreffen die gelden voor alle speeltoestellen die in Nederland worden verkocht?
Ik ben bereid om de mogelijkheden te onderzoeken om gemeenten ruimte te geven om particuliere speeltoestellen toe te staan in de openbare ruimte. Inmiddels is hierover met de gemeente Zwolle een eerste overleg geweest. De veiligheid van kinderen die spelen op speeltoestellen in de openbare ruimte is een belangrijke doelstelling. Speeltoestellen moeten deugen en veilig zijn voor intensief gebruik in de openbare ruimte en hierop dient adequaat toezicht te worden gehouden.
Daarbij is belangrijk dat duidelijk is wie toezicht houdt en wie verantwoordelijk is voor de veiligheid van de speeltoestellen.
Het gebruik van de Friese taal in de rechtszaal |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rechtszaak mestsilo toch in Almelo»?1
Ja.
Deelt u de mening dat bij de toedeling van zaken naar zittingsplaatsen rekening wordt gehouden met de regionale binding van de verdachte of met de regio waar het misdrijf heeft plaatsgevonden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, regionale binding is een belangrijk uitgangspunt bij de toedeling van zaken. Nabijheid van rechtspraak is daarom ook een belangrijk uitgangspunt geweest bij het tekenen van de gerechtelijke kaart. Nederland kent sinds de inwerkingtreding van de Wet Herziening gerechtelijke kaart (HGK) elf rechtbankarrondissementen met in totaal 32 zittingsplaatsen. De tien regionale arrondissementsparketten van het Openbaar Ministerie brengen de zaken vanuit de regio aan bij de arrondissementsrechtbanken volgens een vastgesteld zaaksverdelingsreglement.
Omdat het aanbod van zaken qua samenstelling zeer divers is, heeft het Openbaar Ministerie enkele jaren geleden voor de behandeling van specialistische zaken het Landelijk Parket en het Functioneel Parket opgericht. Deze beide parketten behandelen onder andere complexe zaken op het gebied van de financieel-economische criminaliteit, regio – en grensoverschrijdende zware criminaliteit, (internationale) onderzoeken op het gebied van mensenhandel en mensensmokkel, etc. De rechtbankorganisatie is daarop aangesloten door deze zaken te concentreren bij een viertal rechtbanken in het land (Amsterdam, Rotterdam, Oost- Brabant en Overijssel) waar specialistische kennis voor de behandeling van dit soort zaken aanwezig is. Als een van de vier concentratierechtbanken behandelt de rechtbank Overijssel op de locatie Zwolle de zaken van het Landelijk Parket, terwijl de zaken van het Functioneel Parket door de rechtbank Overijssel tot 2018 worden behandeld op de locatie Almelo.
Waarom kon de in het bericht genoemde zaak niet in Friesland worden gevoerd? Waarom kon de afspraak dat alle zwaardere economische strafzaken in het noorden en oosten van het land bij de rechtbank in Almelo aangebracht worden in dit specifieke geval (een Friese zaak met enkel Friese betrokkenen) niet worden doorbroken?
Zoals bij de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, is al enige jaren geleden besloten dat het in het belang is van de kwaliteit van de opsporing, vervolging en berechting van specialistische zaken om dit soort zaken door gespecialiseerde opsporingsambtenaren, officieren van justitie en rechters te laten onderzoeken en behandelen. Daarbij is het uitgangspunt dat niet de geografische herkomst van het onderzoek, maar het specialistische karakter van dit soort onderzoeken leidend is voor de toedeling aan een specialistisch parket zoals het Functioneel Parket. Door het Functioneel Parket worden dit soort onderzoeken aangebracht bij een van de vier concentratierechtbanken. In het onderhavige geval betreft het een onderzoek onder leiding van het Functioneel Parket waarvoor de afspraak geldt dat deze zaken worden aangebracht bij de concentratierechtbank Overijssel op de locatie in Almelo. Aangezien de behandeling van de zaak ook in Almelo in het Fries had kunnen plaatsvinden met behulp van een tolk Fries, was er geen reden om van deze afspraak af te wijken.
Heeft de verdachte inderdaad niet het recht dat zijn zaak in Almelo in het Fries wordt gevoerd? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de regels over het gebruik van de Friese taal in het rechtsverkeer? Zo nee, wat is er niet waar aan het in het bericht gestelde?
De rechtbank kan op grond van artikel 13 Wet gebruik Friese taal besluiten dat de zaak in het Fries kan plaatsvinden met behulp van een tolk.
De rechtbank Overijssel heeft in dit specifieke geval besloten tegemoet te komen aan het bezwaar dat de zittingsplaats Almelo veel reistijd vergt van de verdachte en andere belanghebbenden en belangstellenden in deze zaak. Om die reden zal de rechtbank de zaak behandelen in de zittingsplaats Zwolle, maar blijft wel, conform afspraak, binnen de concentratierechtbank Overijssel. Hiermee wordt voor de verdachte en andere belanghebbenden en belangstellenden in de zaak de reisafstand vanuit Friesland aanzienlijk verkort. Ook in Zwolle kan de verdachte gebruikmaken van de diensten van een tolk in de Friese taal, zodat hij in zijn verdediging niet belemmerd wordt door taalbarrières.
Het bericht ‘Natuurmonumenten gaat de mist in met bonus’ |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw mening over het bericht «Natuurmonumenten gaat de mist in met bonus»?1
Wat is uw mening over de feiten dat (1) Natuurmonumenten de directie een bonus verstrekt terwijl dit niet is toegestaan volgens de brancheregels, (2) dit niet wordt vermeld in het jaarverslag en (3) dit na kritische vragen wordt hersteld in een herzien jaarverslag, maar dat dit herziene jaarverslag vervolgens (in eerste instantie) niet online wordt gezet?
Bent u bereid Natuurmonumenten – met wie u een subsidierelatie heeft- aan te spreken op deze fouten?
Voor welke prestaties heeft de directie exact de bonus ontvangen?
Hebben alle andere medewerkers van Natuurmonumenten ook een dergelijke bonus/gratificatie ontvangen?
Hebben de medewerkers die bijgedragen hebben aan de bij vier genoemde prestaties ook een dergelijke bonus/gratificatie ontvangen?
Bent u ervan op de hoogte dat het directeurssalaris bij Natuurmonumenten 138 duizend euro bedraagt plus 12 duizend euro vakantiegeld (en bovengenoemde bonus)? Wat vindt u van de hoogte van dit salaris voor een goededoelenorganisatie?
Bent u ervan op de hoogte dat dit 14% meer is dan het voorgaande jaar? Vindt u deze verhoging redelijk of bent u van mening dat dit niet in lijn is met de maatschappelijke kritiek op de grote inkomensverschillen tussen lagere en hogere inkomens? Heeft de rest van het personeel ook 14% salarisverhoging ontvangen?
Hoe verklaart u dat het accountantsverslag is goedgekeurd ondanks deze fout?
Kunt u deze maal een serieus antwoord op bovenstaande vragen geven waarbij per vraag een inhoudelijk antwoord wordt geformuleerd?
Ik beantwoord vragen altijd serieus. Gezien de aard van uw vragen in relatie tot mijn verantwoordelijkheid heb ik gemeend uw vragen adequaat te hebben beantwoord. Ik heb bij de beantwoording van uw vragen tevens rekening gehouden met bevoegdheden die bij de vereniging Natuurmonumenten zelf, en meer in het bijzonder haar Verenigingsraad, zijn belegd.
Vindt u zelf als oud-Kamerlid dat u de Kamer serieus neemt bij haar recht op het stellen van schriftelijke vragen en het recht op informatie gezien de wijze waarop u de vragen over het bericht: «Natuurmonumenten gaat de mist in met bonus» op 31 augustus jongstleden heeft beantwoord? Zo ja, kunt u dit toelichten?2
Ja. Voor een toelichting verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.
Wapenexport naar Egypte |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de brief over een door Nederland afgegeven vergunning ter waarde van ruim 34 miljoen euro voor de uitvoer via Frankrijk van militair materieel voor de Egyptische marine?1
Ja.
Kunt u aangeven welke rol de Egyptische marine specifiek speelt met betrekking tot het conflict in Jemen en daarbij aangeven of het waar is dat de Egyptische marine betrokken is bij de maritieme blokkade van Jemen? Klopt het dat Egyptische marineschepen Jemen hebben gebombardeerd en dat waarschuwingsschoten zijn gevuurd richting Iraanse marineschepen?2
Sinds maart 2015 is de Egyptische marine betrokken bij de militaire interventie in Jemen. Egypte heeft vier marineschepen naar de Golf van Aden gestuurd, die voorzover bij het kabinet bekend worden ingezet voor de handhaving van het VN-wapenembargo tegen de Houthi-rebellen van 14 april jl. (VNVR resolutie 2216).
Nederland heeft via verschillende kanalen navraag gedaan naar aanleiding van de mediaberichten dat Egyptische marineschepen Jemen hebben gebombardeerd en waarschuwingsschoten hebben afgevuurd richting Iraanse marineschepen. Op basis van de hieruit opgedane informatie kan het kabinet niet opmaken dat vanaf Egyptische schepen doelen in of voor de kust van Jemen zijn beschoten.
Deelt u de grote zorgen van onder meer hulporganisaties betreffende de ernstige gevolgen van de blokkade van Jemen door de coalitielanden onder leiding van Saudi-Arabië? Zo nee, waarom niet?3
Het kabinet deelt de zorgen over de gevolgen van de blokkade voor de humanitaire situatie in Jemen. Los van de blokkade is de humanitaire situatie in Jemen zeer ernstig. Tegelijkertijd speelt deze blokkade een belangrijke rol om het wapenembargo tegen de Houthi-rebellen te handhaven (VNVR resolutie 2216 van 14 april 2015). Het handhaven van dit wapenembargo is belangrijk om te voorkomen dat nog meer wapens het land in komen. Dit moet wel op proportionele wijze gebeuren.
Het kabinet verwelkomt daarom de overeenkomst die de VN en de Jemenitische regering hebben bereikt over een verificatiemechanisme voor commerciële import. Dit mechanisme vergemakkelijkt de controle op schepen, zodat humanitaire hulpgoederen sneller het land in kunnen komen. Als het mechanisme eind september geïmplementeerd is, worden alleen nog verdachte schepen gecontroleerd.
Ziet u naar aanleiding van het hierboven gevraagde reden de afgegeven vergunning voor de uitvoer van militair materieel voor de Egyptische marine te heroverwegen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het kabinet blijft bezorgd over de gevolgen van de blokkade in Jemen, waaraan de Egyptische marine deelneemt, maar het handhaven van het wapenembargo is van groot belang om te voorkomen dat nog meer wapens in de handen van Houthi-rebellen komen. Daarnaast voorziet de Egyptische marine in een legitieme veiligheidsbehoefte: zij bewaakt de grenzen en draagt bij aan maritieme veiligheid in de regio. Het bewaken van de vaarroutes is ook voor de EU en Nederland van belang. Een Nederlands radarsysteem kan daarbij bijvoorbeeld een belangrijke rol spelen.
De Egyptische veiligheidsbehoefte bleek opnieuw toen op 16 juli jl. een Egyptisch marinefregat aangevallen werd door een militante organisatie gelieerd aan ISIS. Verschillende mariniers raakten gewond toen het schip in brand vloog. Dit soort aanvallen van terroristen op Egyptische marineschepen zijn zorgwekkend en tonen de noodzaak aan van een goed beveiligde Middellandse Zee en terreurbestrijding in de Sinaï.
Het verdwijnen van brede scholengemeenschappen in krimpregio's |
|
Loes Ypma (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de prognoses van de leerlingenaantallen in het voortgezet onderwijs en de consequenties die schoolbesturen in krimpregio’s daaruit trekken?1
Ja.
Onderschrijft u de mening dat brede scholengemeenschappen ervoor kunnen zorgen dat leerlingen op een voor hen gepast niveau onderwijs kunnen volgen door met gecombineerde brugklassen het selectiemoment uit te stellen en de doorstroom naar een ander onderwijsniveau, ook op een later moment, mogelijk te maken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is waar dat het binnen een brede scholengemeenschap mogelijk is door middel van gecombineerde brugklassen het selectiemoment uit te stellen, en dat een leerling over kan stappen naar een ander onderwijsniveau. Maar tegelijkertijd is het zo dat de breedte van een school voor voortgezet onderwijs an sich niets zegt over de wijze waarop het schoolbestuur het onderwijsaanbod heeft georganiseerd: in een of meer vestigingen. Ook brede scholengemeenschappen hebben vaak verschillende schoolsoorten op verschillende vestigingen gehuisvest, waardoor er geen sprake is van gecombineerde brugklassen. De meeste vestigingen zijn categorale of dakpanvestigingen.2
Het is dan ook van belang dat leerlingen gedurende hun gehele vo-loopbaan kunnen stapelen en doorstromen. Dit is een van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse onderwijssysteem, waardoor de ongewenste effecten van vroegselectie weinig optreden. De OESO ziet dit element van ons stelsel dan ook expliciet als een goed voorbeeld.3
Deelt u de zorg dat het afschaffen van brede scholengemeenschappen en het in plaats daarvan instellen van categorale scholen een negatieve invloed kan hebben op de schoolloopbaan van leerlingen voor wie dit selectiemoment op twaalfjarige leeftijd te vroeg komt en voor leerlingen die op een later moment naar een ander onderwijsniveau willen doorstromen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw zorg niet dat het afschaffen van brede scholengemeenschappen een negatieve invloed kan hebben op de schoolloopbaan van leerlingen. In de door u aangehaalde berichtgeving over Maastricht verdwijnen de brede scholengemeenschappen ook niet. Het schoolbestuur heeft ervoor gekozen om haar voortgezet onderwijsaanbod op een andere wijze te organiseren. Er blijven drie brede scholengemeenschappen bestaan binnen de stad. Het onderwijs wordt alleen gezamenlijk vormgegeven en geclusterd per onderwijsniveau. Het schoolbestuur kiest hiervoor omdat de leerlingenaantallen in Maastricht sterk teruglopen, waardoor het lastig wordt om kwalitatief goed onderwijs verspreid over de stad te organiseren.
Scholen voor voortgezet onderwijs bekijken zorgvuldig welk niveau het beste bij de leerling past. In Maastricht zal bijvoorbeeld met instroompunten gewerkt worden, waardoor in het vwo-cluster ook de eerste twee jaar van het havo gevolgd kan worden. Brede brugklassen blijven dus tot de mogelijkheden behoren.
Deelt u de mening dat scholen voor voortgezet onderwijs bij voorkeur zowel vmbo, havo als vwo aanbieden binnen een brede scholengemeenschap? Zo nee, waarom niet?
Schoolbesturen bepalen zelf welke vormen van voortgezet onderwijs aangeboden worden. Dat kan in de vorm van zowel brede, dakpansgewijze of categorale vestigingen. Wel vind ik het van groot belang dat schoolbesturen regionaal afspraken maken over onderwijsaanbod (in de vorm van een RPO) en de doorstroommogelijkheden van jongeren. Uit de Monitor toelatingsbeleid vmbo-havo die ik u recent heb toegestuurd, blijkt bijvoorbeeld dat scholen in toenemende mate afspraken maken om leerlingen beter voor te bereiden op de overstap van de theoretische leerweg van het vmbo naar het havo.4
Welke maatregelen kunt u zelf nemen om schoolbesturen, ook bij teruglopende leerlingenaantallen, te stimuleren om brede scholengemeenschappen in stand te houden? Bent u bereid deze maatregelen te nemen?
Bij teruglopende leerlingenaantallen wordt het lastiger om het onderwijs te organiseren. Juist ook in het voortgezet onderwijs, want daar is het onderwijs opgedeeld in schoolsoorten en daarbinnen nog eens in sectoren, afdelingen en profielen. Alle scholen die met leerlingendaling te maken krijgen, moeten dan ook in positie worden gebracht om daar mee om te gaan. Schoolbesturen moeten gezamenlijk de verantwoordelijkheid nemen voor een toekomstbestendig onderwijsaanbod. Dat doen de scholen in Maastricht ook; door samen het onderwijs op een nieuwe manier vorm te geven, kunnen ze de leerlingen de brede keuze in schoolsoorten, afdelingen en profielen blijven bieden. Het beleid dat ik voer om scholen beter in positie te brengen, heb ik recent nog eens op een rij gezet in de voortgangsrapportage leerlingendaling.5 Zo verruim ik de mogelijkheden voor scholen om samen te werken door de 50%-regel voor het uitbesteden van leerlingen te verruimen. Ook zet ik een pilot op waarbinnen scholen gezamenlijk de vier profielen in havo en vwo en de vier sectoren in de theoretische leerweg van het vmbo mogen aanbieden. Voor het voortgezet onderwijs is bovendien een fusiecompensatieregeling getroffen, die het verlies van vaste voeten bij fusie zes jaar lang deels compenseert.
Wat is uw mening over het verlenen van een mogelijke uitzondering van de fusietoets, zoals bij samenwerkingsscholen, voor fusies die leiden tot brede scholengemeenschappen?
Op verzoek van uw Kamer is een evaluatie uitgevoerd van de Wet fusietoets in het onderwijs. In de beleidsreactie op deze evaluatie betrek ik uw vraag of een uitzondering gemaakt moet worden voor fusies die leiden tot brede scholengemeenschappen.
Welke andere mogelijkheden ziet u voor schoolbesturen, gelet op de onder vraag 3 beschreven zorgen, om in het belang van leerlingen, ondanks dalende leerlingenaantallen, een brede scholengemeenschap te behouden?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven, is samenwerking tussen scholen de beste manier om in een regio met leerlingendaling een zo goed en breed mogelijk onderwijsaanbod in stand te houden. Schoolbesturen in een regio moeten zelf bepalen of dat in hun geval het beste kan in een brede scholengemeenschap of in een categorale school.
Denigrerende uitspraken over studenten |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kunt u uitleggen hoe universiteiten «om zeep geholpen worden» als «studenten een College van Bestuur kiezen»? Welke voorbeelden kunt u hiervan geven?1
Universiteiten zijn complexe organisaties waarbij een visie op onderwijs en onderzoek cruciaal is en er daarnaast ook deskundigheid op het gebied financiën, ICT, vastgoed en externe contacten wordt gevraagd. Dat vraagt om professionele bestuurders. Ik vind het belangrijk dat docenten en studenten bij de keuze van die bestuurders een grotere rol krijgen, daarom regel ik in wetsvoorstel Versterking Bestuurskracht dat zij inspraak krijgen in de profielschets en de benoeming van bestuurders. Daarnaast steun ik experimenten als die van een studentassessor. In Schotland is geëxperimenteerd met een volledig vrij verkiezingsproces, met als gevolg dat John Cleese en Edward Snowden er werden benoemd tot rector. Cleese en Snowden hebben allebei hun kwaliteiten maar die liggen niet op het vlak van universiteitsbestuur.
Deelt u de mening dat het behoorlijk arrogant is om te beweren dat bestuurders niet gekozen moeten worden, omdat «er gewoon heel ingewikkelde processen spelen»?
Zie vraag 1.
Waarom hecht u zoveel waarde aan benoemingen van bestuurders door de Raad van Toezicht, aangezien u blijkbaar niets moet hebben van democratische verkiezingen?
Voor een complexe organisaties als een universiteit zijn goede checks and balances van groot belang. Daarbij speelt de medezeggenschap een belangrijke rol, maar ook de Raad van Toezicht en het College van Bestuur zijn belangrijke krachten die de universiteit in evenwicht moeten houden, ieder vanuit een eigen rol. Zo ligt de primaire zeggenschap bij het college van bestuur, inspraak en kritisch mee- en tegendenken bij de medezeggenschap en het interne toezicht is belegd bij de Raad van Toezicht. Bij toezicht op het bestuur hoort ook de bevoegdheid van benoeming en ontslag van bestuurders. Zoals aangegeven moet de medezeggenschap hier wel inspraak op hebben. Dat ga ik regelen in wetsvoorstel Versterking Bestuurskracht.
Hoe maakt u een eind aan het «old boys network», als u vasthoudt aan bestuurdersbenoemingen waarover studenten en docenten hooguit adviesrecht krijgen?
Bestuurders moeten worden benoemd op basis van deskundigheid en niet op basis van een «old boys network». Ook voldoende draagvlak binnen de gemeenschap is belangrijk voor een goed functionerende instelling. In het wetsvoorstel Versterking Bestuurskracht wil ik daarom regelen dat de medezeggenschap adviesrecht krijgt over het profiel op basis waarvan bestuurders worden geselecteerd, maar ook op de benoeming zelf. Dit draagt niet alleen bij aan het draagvlak, maar ook aan een open en transparante benoemingsprocedure. Universiteiten en hogescholen moeten meer dan nu het geval is samen met studenten en docenten een expliciete visie ontwikkelen op de kwaliteit van bestuur. Maar er zijn vele manieren waarop studenten en docenten betrokken kunnen worden bij bestuursbenoemingen en hierbij is maatwerk geboden. Zo wordt op UvA, vooruitlopend op dit wetsvoorstel, al geëxperimenteerd met een grotere betrokkenheid van de medezeggenschap bij de benoemingsprocedure. Ik volg de ontwikkelingen met belangstelling en zal ook de uitkomsten van de commissie die zich op de UvA gaat buigen over het democratiseringsvraagstuk meenemen in mijn gesprekken met studenten en instellingen over betrokkenheid bij benoemingen (Kamerstuk 31 288, nr. 463).
Waarop is uw stelling gebaseerd «dat de protesten in een groot deel van het land helemaal geen weerklank vonden»? Verwijst u wellicht naar het «old boys network»? Zo nee, op welk onderzoek is deze bewering gebaseerd?
Dat is een feitelijke constatering. Namelijk dat de protesten zoals we die in Amsterdam bij de UvA hebben gezien, nergens anders in het land in die mate van intensiteit hebben plaatsgevonden.
Hoe kunt u weten wat de actievoerders bewoog, als u niet eens op bezoek bent geweest in het Maagdenhuis?
Ik heb de bezetters en andere betrokkenen uit de academische gemeenschap van de UvA uitgenodigd op mijn departement en heb daar met een delegaties van hen gesproken. Ook heb ik de bezetters laten weten dat ik bereid was om naar het Maagdenhuis te komen om daar met hen in debat te gaan maar daar is geen uitnodiging op gevolgd. Wel ben ik op uitnodiging van de medezeggenschap van de UvA na afloop van de bezetting in debat gegaan met onder andere actievoerders in het Maagdenhuis.
Meent u werkelijk dat u «niets heeft aangepast» als gevolg van de protesten? Wilt u graag herinnerd worden als een «iron lady» die doof bleef voor geluiden uit de samenleving?
Tijdens mijn rondgang langs hogescholen en universiteiten vorig jaar heb ik met vele honderden studenten en docenten gesproken. Ik heb toen goed naar hen geluisterd en hun signalen verwerkt in de Strategische Agenda van afgelopen juli. Ook buiten de ho-tour om spreek ik dagelijks mensen uit het onderwijs en daarbuiten. Als Minister ben ik verantwoordelijk voor het hele onderwijs.
Op welke universiteiten in Engeland hebben «studenten bijna niets te zeggen», terwijl zij «heel tevreden zijn»? Hoe weet u dat deze studenten zo tevreden zijn?
In Engeland is er geen grote geformaliseerde overlegstructuur voor alle universiteiten vastgesteld. Het verschilt per universiteit in welke mate en op welke manier studenten mee kunnen praten. Dat betekent dat het vergroten van formele medezeggenschapsrechten wellicht niet de enige manier is om studenten te betrekken. De hoge studenttevredenheid in Engeland blijkt uit The National Student Survey, de Britse versie van de NSE. Daaruit blijkt dat de studenttevredenheid in Engeland op 86% ligt, slechts 5% is ontevreden. Opvallend is bijvoorbeeld dat de vijf best beoordeelde universiteiten allemaal instellingen met een campus zijn.
Waarom bent u zo gedraaid in uw oordeel over het protest in het Maagdenhuis, aangezien u de studenten ten tijde van de actie nog gelijk gaf?2
Zie vraag 7.
Bent u bereid uw denigrerende uitspraken in het interview van 2 september jl. in te trekken?
Zie vraag 7.
De oproep om de slopers van het maagdenhuis aan te pakken |
|
Michel Rog (CDA), Pieter Duisenberg (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Pak de slopers van het Maagdenhuis aan»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat in onvoldoende mate is onderzocht hoe de geleden schade verhaald kon worden, zoals gevraagd werd in de motie Duisenberg c.s.2 en bent u bereid de Universiteit van Amsterdam alsnog aan te sporen om de noodzakelijke juridische stappen te zetten? Kunt u in uw antwoord ook meenemen of overwogen is om door middel van de groepsaansprakelijkheid (artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek) de schade te verhalen bij de vandalen?
In de motie heeft u mij opgeroepen om met de UvA in gesprek te gaan om te bezien of de geleden schade verhaald kan worden op de bezetters en de Kamer hierover te informeren. Ik heb met de UvA gesproken over de schade en uw Kamer daarover geïnformeerd. Daarmee beschouw ik de motie als uitgevoerd. Wat betreft groepsaansprakelijkheid heb ik van de UvA begrepen dat deze mogelijkheid zowel door de UvA als door de verzekeraar is overwogen. De kans op succes bij een dergelijke aanpak lijkt buitengewoon klein en zou zeer veel lasten met zich meebrengen. Daar komt bij dat daarbij ook studenten en docenten die niets met de vernielingen te maken hadden zouden worden betrokken, omdat niet bekend is wie de vernielingen heeft aangebracht, heeft doen besluiten deze mogelijkheid niet verder te gaan verkennen.
Kunt u nagaan of de kosten van de bezetting voor de Universiteit van Amsterdam niet uit de vaste lasten worden bekostigd, aangezien de Universiteit van Amsterdam de mening is toegedaan dat dit niet het geval mag zijn? Of is dit streven onhaalbaar doordat er ook sprake is van een eigen risico?
Ik heb van de UvA begrepen dat de verzekeraar alle kosten van de schade van de verschillende bezettingen heeft vergoed onder, zoals te doen gebruikelijk, verrekening van het eigen risico. Het eigen risico wordt bekostigd uit de vaste lasten.
Welk bedrag aan eigen risico heeft de Universiteit van Amsterdam moeten betalen en welke premiegevolgen heeft het uitkeren van deze schadekosten door de verzekeraar voor de Universiteit van Amsterdam?
Het is niet aan mij om vertrouwelijke bedrijfsgegevens over de tussen de UvA en de verzekeraar afgesloten verzekeringsovereenkomst openbaar te maken.
Hoe rijmt u de passieve aanpak van de hoogopgeleide vandalen van het Bungehuis en Maagdenhuis met de harde aanpak van voetbalvandalen die bushokjes slopen of politieagenten belagen? Acht u een dergelijke willekeur wenselijk?
Het probleem van de schade aan het Bungehuis en het Maagdenhuis is dat het zeer moeilijk blijkt en ook zeer hoge kosten met zich mee brengt om te achterhalen wie er precies verantwoordelijk is voor de schade. Er zijn honderden vreedzame demonstranten in het Maagdenhuis geweest die niet gestraft zouden moeten worden voor het uiten van kritiek. Ook voor voetbalvandalen geldt dat de schade daar alleen op verhaald kan worden als duidelijk is wie de schade heeft veroorzaakt. Ook het Openbaar Ministerie moet een vermoeden van verdenking hebben om te handelen.
Deelt u de mening dat de argumentatie van de Universiteit van Amsterdam, namelijk dat er inmiddels een constructieve dialoog bestaat met de bezetters, mank gaat omdat de juridische route gericht zou zijn op de rotte appels die vandalisme hebben gepleegd?
Om de rotte appels te vinden zou er een onderzoek ingesteld moeten worden naar alle betrokkenen en naar alle studenten en docenten die aanwezig zijn geweest in het Maagdenhuis en nu in een constructieve dialoog zijn met het college van bestuur. Het is overigens zeer waarschijnlijk dat er ook mensen van buiten de academische gemeenschap betrokken waren en dat maakt opsporen en verantwoordelijk stellen nog ingewikkelder. Ook is de vraag of kosten van zo’n onderzoek opwegen tegen de baten. In ieder geval heeft de UvA afgewogen dat de baten in termen van het gezamenlijk opbouwen van de toekomst van de universiteit hoger zijn dan de baten van zo’n onderzoek. Ik begrijp de keuze van de UvA om de dialoog nu niet te ondermijnen met een grootscheeps onderzoek waarbij de kans op resultaat bij voorbaat vrijwel nihil wordt geacht.
Deelt u de vrees dat het uitblijven van consequenties voor deze vandalen een precedentwerking zal hebben waardoor ongestraft vandalisme zal toenemen? Waarop baseert u uw oordeel?
Ik benadruk nogmaals dat er veel verschillende mensen in het Maagdenhuis waren. Het zou zeer onwenselijk zijn als studenten en docenten die uit oprechte zorg mee wilden praten over de universiteit hiervoor gestraft zouden worden. (Zie verder antwoord bij vraag 6.)
Acht u het geloofwaardig dat de kans op het verhalen van de schade op de vandalen nihil zou zijn? Zo ja, welke stappen gaat u nemen zodat dit in de toekomst wel reëel wordt?
De UvA heeft naar de mogelijkheden gekeken en ook de verzekeraar is tot de conclusie gekomen dat het zoeken naar de daders en vervolgens de kans op het verhalen van de schade weinig kans van slagen heeft. Ik vertrouw op hun oordeel en voorzie geen stappen op het gebied van verhaalsrecht.
Welke boodschap heeft u voor de vandalen die een schadepost van 668.000 euro hebben veroorzaakt voor een publiek bekostigde instelling? Welke consequenties verbindt u aan deze boodschap? Bent u bereid, als stelselverantwoordelijke voor het onderwijs, aangifte te doen tegen de vandalen?
Eenduidig wil ik gesteld hebben dat ik de vernielingen afkeur. Ik wil hierin wel onderscheid maken tussen de vandalen en kritische studenten en docenten die in het Maagdenhuis zijn geweest. Ik betreur het dat er schade is veroorzaakt aan een monumentaal pand, maar ik vind niet dat studenten en docenten die uitsluitend kritiek hebben geuit daarvoor verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Vernielingen hebben plaatsgevonden bij de UvA dus zij is bevoegd om aangifte te doen.
Het bericht dat wachttijden in ziekenhuizen schijn zijn |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Wachttijd ziekenhuis vaak schijn»?1
Ja, het artikel is mij bekend. Voor een uitgebreide reactie op het NRC artikel verwijs ik naar mijn brief van 15 september 2015 «Verzoek uit Regeling van werkzaamheden inzake toename van wachtlijsten door budgetplafonds ziekenhuizen en het feit dat patiënten bij de ene verzekeraar sneller wordt geholpen dan bij de andere (Nrc.nl, 3 september 2015)».
Wat is uw reactie op het gegeven dat uit het onderzoek van NRC Handelsblad blijkt dat wachttijden in ziekenhuizen schijn zijn, omdat er in principe voldoende capaciteit (artsen en operatiekamers) aanwezig is, maar het budget dat beschikbaar is gesteld door de zorgverzekeraar op is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de stelling dat academische ziekenhuizen de capaciteit hebben om patiënten met eenvoudige aandoeningen te behandelen, maar expres lange wachttijden hanteren in de hoop dat patiënten voor andere ziekenhuizen kiezen? Kunt u aangeven in hoeverre u bereid bent deze praktijken te veranderen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de beleidsregel transparantie zorgaanbieders en de nadere regel Verplichte publicatie wachttijden somatische zorg (TH/BR-012 en CI/NR-100.110) zijn ziekenhuizen verplicht om tijdig de actuele wachttijden inzichtelijk te maken. Indien deze regelingen niet worden nageleefd, of oneigenlijk gebruikt worden, kan de NZa hier tegen optreden. Bij de NZa zijn geen signalen binnengekomen dat de academische ziekenhuizen deze regelingen niet naleven. Een academisch ziekenhuis is een zorgcentrum voor (zeer) complexe en innovatieve zorg. Er wordt wel basis medische zorg verleend, maar beperkt en dat is in het kader van een taakverdeling ook goed. Voor een simpele galblaas operatie is het ook niet nodig om naar een academisch ziekenhuis te gaan. Daar zijn streekziekenhuizen goed voor toegerust. Als een academisch ziekenhuis voor dit soort operaties slechts een beperkte capaciteit heeft, dan is dat juist de bedoeling. Er is dan juist ruimte om de complexe zorg daar te concentreren.
In hoeverre kunt u zich vinden in de uitspraak van De Consumentenbond dat het «de wereld op zijn kop is» dat de ene patiënt eerder een behandeling krijgt, puur omdat deze een andere verzekeringspolis heeft, waar het «behandelplafond» nog niet bereikt is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik bestrijd de stelling dat de ene patiënt eerder een behandeling krijgt dan een andere vanwege het bereiken van het «behandelplafond». Elke zorgverzekeraar heeft immers een zorgplicht hetgeen betekent dat elke patiënt binnen een redelijke termijn en redelijke afstand zorg moet krijgen. Indien een «behandelplafond» is bereikt, dient de zorgverzekeraar in overleg met de patiënt deze naar een andere zorgaanbieder te geleiden.
Kunt u aangeven in hoeverre zorgaanbieders zich op deze manier aan hun zorgplicht onttrekken? Zo ja, welke rol ziet u hier voor zichzelf weggelegd? Zo nee, bent u voornemens hier onderzoek naar te doen?
Ik heb geen signalen gekregen dat zorgverzekeraars zich aan hun zorgplicht onttrekken. De NZa ziet hierop toe. Wel is het beleid om complexe zorg te concentreren en basis medische zorg juist landelijk te spreiden. Het is daarbij zaak om slechts beperkte overcapaciteit te hebben.
Heeft u zicht op het totale aantal gevallen dat door de overschrijding van de Treeknorm onnodig laat behandeld wordt? Op welke manier bent u voornemens de overschrijdingen van de Treeknormen, zoals uit genoemd artikel blijkt, in de toekomst te voorkomen?
De NZa ontvangt maandelijks de wachttijden van alle aanbieders en analyseert deze onder andere voor de Marktscan medisch specialistische zorg, waarin de landelijke wachttijdontwikkeling is opgenomen. Hierbij gaat het niet om het overschrijden van de Treeknorm, maar om de toegankelijkheid van zorg. De Treeknorm is een niet dwingende veldnorm, waarbij aanbieders wel de verantwoordelijkheid hebben om te streven patiënten binnen de gestelde norm te behandelen, maar die niet wettelijk kan worden afgedwongen op basis van een beleidsregel of nadere regel van de NZa. Ondanks dat niet alle behandelingen of polikliniekbezoeken binnen de Treeknorm kunnen plaatsvinden, blijkt uit een nadere analyse van de NZa dat er geen structureel probleem voor de toegankelijkheid is aangezien er voldoende andere aanbieders zijn om deze zorg tijdig te leveren. Dit neemt niet weg dat in sommige gevallen een patiënt extra reistijd heeft om binnen de Treeknorm geholpen te worden.
Voor de in het artikel genoemde voorbeelden heb ik de NZa gevraagd een nadere analyse uit te voeren. Deze heb ik u toegestuurd als bijlage bij de eerder genoemde brief naar aanleiding van het artikel.
Bent u bereid met de betrokken partijen in gesprek te treden om te voorkomen dat dit volgend jaar nogmaals kan plaatsvinden?
Wachttijden in de zorg zijn voor mij een doorlopend punt van aandacht en daarom informeer ik u jaarlijks via de Marktscan medisch specialistische zorg over de wachttijdontwikkeling. Indien de toegankelijkheid van zorg in gevaar komt zal ik hierover met partijen in overleg treden. Op dit moment zie ik hier geen aanleiding om hierover apart met partijen in gesprek te gaan.
Het bericht dat de buurtonderneming Midwest, in Amsterdam West mogelijk de deuren moet sluiten |
|
Grace Tanamal (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Buurtcentrum Midwest in Baarsjes dreigt de deuren te moeten sluiten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke buurtinitiatieven van onschatbare waarde zijn en passen bij de wens van het kabinet om deze ontwikkeling verder te stimuleren omdat buurtrechten en bewonersinitiatieven een belangrijke bijdrage leveren aan de kwaliteit van leven, aan de versterking van de sociale cohesie, en van groot belang zijn om bewoners meer zeggenschap en regie te geven over hun eigen buurt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en hoe verhoudt zich dat tot uw beleid ten aanzien van buurtrechten?
Lokale initiatieven van actieve bewoners en ondernemers in hun buurt zijn belangrijk en het is mijn beleid om te bevorderen dat dergelijke initiatieven meer ruimte krijgen. Ik zal de Kamer zoals toegezegd later dit jaar informeren over mijn standpunt inzake buurtrechten.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat met de sluiting van buurtonderneming Midwest een belangrijke maatschappelijke buurtfunctie van ongeveer 50 sociaal ondernemers en ZZP-ers ophoudt te bestaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De fractie van D66 in de gemeenteraad van Amsterdam heeft een second opinion gevraagd over de juridische argumentatie van het college van burgemeester en wethouders en de reactie van MidWest daarop. Daarom past het niet dat ik hierover een uitspraak doe. Ik laat dit over aan de lokale democratie. Ik volg de casus rond MidWest desondanks met interesse aangezien het overnemen van (leegstaand) vastgoed voor meer lokale initiatieven in het land een ingewikkelde opgave is en het ook voor andere gemeenten van belang is om hiervan te leren.
Is het waar dat de reden van sluiting te maken heeft met de gekozen financiële constructie met betrekking tot het pand van Midwest, omdat deze als een verkapte vorm van subsidie zou kunnen worden gezien en daardoor in strijd zou zijn met de Wet markt en overheid? Zo ja, waarom? Zo ja, wat zijn dan de consequenties voor dit en gelijkaardige andere bewonersinitiatieven?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoe uitspraken van de Europese Commissie over het wijzigen van de regels rond overheidssteun zich verhouden tot de door Amsterdam gehanteerde argumenten met betrekking tot buurtonderneming Midwest?
In het algemeen beoogt de Europese Commissie met de modernisering van haar staatssteunbeleid en haar besluitenpraktijk in de afgelopen jaren de administratieve rompslomp voor betrokken partijen te verminderen. Het is evenwel afhankelijk van de opzet en uitwerking van een regeling of project of er sprake is van staatssteun en welke beleidsregels daarop van toepassing zijn.
Het is niet de rol van de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties om een uitspraak te doen over de staatssteunaspecten in lokale kwesties. Het oordeel of er al dan niet sprake is van staatssteun is in eerste instantie aan de gemeente. De Europese Commissie is toezichthouder en de nationale rechter kan zich ook uitspreken over de al dan niet onrechtmatigheid van staatssteun.