Het artikel Moslimrector opnieuw onder vuur, nu om haattweets |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Raad van Toezicht van de Islamitische Universiteit Rotterdam (hierna: IUR) weigert afstand te doen van de eerdere uitspraken en recente tweets van de rector die zoveel commotie veroorzaken?
Ik en ook de inspectie hebben er bij de Raad van Toezicht meerdere malen op aangedrongen te laten zien dat de IUR de principes van de Nederlandse rechtsstaat wel degelijk onderschrijft door afstand te nemen van de uitspraken van de rector, die zich hier niet toe verhouden. Dat is tot op heden niet gebeurd; noch door de Raad van Toezicht, noch door het Stichtingsbestuur. Daarmee geeft de IUR geen blijk van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef en daarom heb ik er tot dusver ook geen vertrouwen in dat de IUR invulling kan en wil geven aan de maatschappelijke opdracht.
Wat vindt u van de rol van de Raad van Toezicht in deze kwestie evenals in de vorige kwesties waarbij uitspraken van de rector van de IUR commotie veroorzaakten?
Tijdens het gesprek dat ik voor de zomer met de Raad van Toezicht en het stichtingsbestuur heb gevoerd over de uitspraken van de rector heb ik de Raad van Toezicht dringend verzocht om maatregelen te nemen. In antwoord daarop heeft de Raad van Toezicht laten weten dat de rector zijn facebookpagina, waarop hij zijn opvattingen verspreidde, zou sluiten. Ik heb toen al aangegeven dat dit een belangrijke stap is, maar nog niet voldoende omdat het niet gaat om het medium maar om de inhoud van zijn uitspraken. Uit de reactie van de Raad van Toezicht is niet gebleken dat de IUR ook daadwerkelijk vindt dat dergelijke uitingen niet passen bij het boegbeeld van een onderwijsinstelling die voor zichzelf een rol ziet in het integratieproces. Ik vind de reactie van de Raad van Toezicht op de uitlatingen van de rector en ook de communicatie hierover ontoereikend. De nieuwe uitlatingen veranderen dat beeld helaas niet.
Wat vindt u ervan dat de rector van de IUR een stemadvies geeft aan Turken in Nederland?
De rector heeft een verantwoordelijke en publieke positie binnen een Nederlandse instelling voor hoger onderwijs die voor zichzelf een rol ziet in het integratieproces. Dat hij vanuit die positie stemadvies uitbrengt vind ik ongepast. De manier waarop hij zich uitlaat over politieke tegenstanders vind ik onacceptabel. Affiniteit met één van de partijen of opvattingen in de Turkse politiek mogen nooit leiden tot haatdragende uitingen van welke aard ook.
Het sluiten van elektriciteitscentrales |
|
André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Energiebedrijf GDF Suez sluit aantal gascentrales»1 en het bericht «Gascentrales worden gesloten of in de mottenballen gezet; De malaise op de markt voor gasgestookte centrales houdt aan. De grote energiebedrijven voelen de pijn?»2
Ja.
Wat betekent het sluiten van elektriciteitscentrales voor de leveringszekerheid van elektriciteit op termijn? Kunt u in uw antwoord de gevoeligheidsvariant C betrekken uit het Rapport Monitoring Leveringszekerheid 2014–2030 van TenneT van juli 2015? In hoeverre leiden de voorgenomen sluitingen tot nieuwe inzichten?
Het is belangrijk om de leveringszekerheid van de elektriciteitsvoorziening zorgvuldig te monitoren. TenneT stelt hiervoor jaarlijks een monitoringsrapportage leveringszekerheid op waarin de verwachte ontwikkeling van het binnenlandse productieaanbod ten opzichte van de binnenlandse vraag naar elektriciteit in beeld wordt gebracht. In het kader van de totstandkoming van de monitoringsrapportage leveringszekerheid 2014–2030 heeft GDF Suez (waaraan in de in vraag 1 aangehaalde berichtgeving gerefereerd wordt) in het eerste kwartaal van 2015 informatie verstrekt aan TenneT. Hiernaast heeft GDF Suez recent informatie verstrekt over mogelijke (tijdelijke) sluiting van centrales waarover zij nog nadere besluiten moet nemen.
Eventuele extra buitenbedrijfstelling van productievermogen ten opzichte van de eerdere opgave, betekent niet noodzakelijkerwijs dat de conclusies van de monitoringsrapportage zullen veranderen. In de analyses is in gevoeligheidsvariant B namelijk reeds rekening gehouden met deze mogelijkheid. Gevoeligheidsvariant C houdt hiernaast ook rekening met een zeer lage productie uit wind- en zon PV-vermogen. Uit deze «worst case» gevoeligheidsvariant blijkt dat er vanaf 2019 een vermogenstekort van 0,4 GW kan optreden, oplopend tot 1,3 GW in 2022. Nederland beschikt echter in 2022 over 6,2 GW aan tijdelijk buiten gebruik gesteld productievermogen. Een groot deel daarvan is relatief modern en flexibel vermogen dat binnen korte tijd weer in bedrijf kan worden genomen, mocht de marktsituatie daartoe aanleiding geven. In het NEV 2015 wordt voorzien dat dit scenario rond 2025 kan plaatsvinden.
Indien de extra buitenbedrijfstellingen substantieel hoger zijn dan hetgeen waarmee rekening is gehouden in de analyses zal er sprake zijn van een toename van importafhankelijkheid op de middellange termijn. Nederland is sterk verbonden met de buurlanden en beschikt over een ruime hoeveelheid aan interconnectiecapaciteit van circa 8,7 GW per 2022 waarmee eventuele tijdelijke tekorten kunnen worden opgevangen. De leveringszekerheid is derhalve goed geborgd. Hiernaast is het van belang om zowel in de bilaterale samenwerking met onze buurlanden als in de pentalaterale regio te blijven werken aan een gezamenlijke benadering van het leveringszekerheidsvraagstuk. Verdere marktintegratie, uitbreiding van grensoverschrijdende verbindingen en nadere afspraken over het vinden van gezamenlijke oplossingen in tijden van schaarste kunnen daaraan een bijdrage leveren.
Wat zijn mogelijke oplossingen voor dreigende ondercapaciteit? Wat is de implementatietijd van mogelijke oplossingen?
Zie antwoord vraag 2.
Het niet verlenen van een ontheffing aan Nederlandse kinderen woonachtig in Duitsland die onderwijs in Nederland willen volgen |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat kinderen die de Nederlandse nationaliteit hebben, maar woonachtig zijn in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, geen ontheffing van de Duitse leerplicht meer krijgen om in Nederland hun onderwijs te volgen?
Nee, tot dusver was ik hier niet van de op de hoogte.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is wanneer kinderen die de Nederlandse nationaliteit hebben en woonachtig zijn in Duitsland, geen ontheffing krijgen om in Nederland onderwijs te volgen?
Ja. Om die reden zijn in 2010 daarover ook afspraken gemaakt met NordRhein-Westfalen (NRW).
Kunt u nader ingaan of, en op welke wijze, de houding van de Duitse deelstaat ingaat tegen de Europese afspraken in het kader van het vrije verkeer van goederen, diensten en personen?
Naar aanleiding van deze vraag heb ik contact opgenomen met de autoriteiten in NRW én met de school waar de concrete aanleiding tot het stellen van deze vraag speelt.
Rond 10 december heeft de school bericht ontvangen dat de leerplicht van betrokken leerling(en) toch in Nederland kan worden vervuld en dat dus alsnog ontheffing wordt verleend. Niet helder is of dit een incidentele beslissing is, en dat de betrokken decentrale autoriteit van mening blijft dat de leerplicht eigenlijk in Duitsland moet worden vervuld, óf dat het de correctie is van een éénmalig gemaakte onjuiste interpretatie van de geldende afspraken tussen Nederland en NRW.
Ik heb desgevraagd van het Ministerie van Onderwijs van NRW de verzekering gekregen dat er geen sprake is van een wijziging in het beleid. Dat betekent dat een lokale autoriteit mogelijk structureel of éénmalig de regelgeving onjuist interpreteert. Ik zal mijn collega van NRW vragen in overleg te treden met de betrokken lokale autoriteit, om herhaling te voorkomen.
Bent u van mening dat de onderwijskwaliteit in Nederland en Duitsland van hetzelfde niveau is en derhalve een ontheffing van de leerplicht gerechtvaardigd is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Reeds in 2010 zijn afspraken gemaakt over de erkenning van diploma's en de aansluiting van onderwijstypen bij het wisselen van school tussen Nederland en Duitsland. Een ontheffing van de leerplicht vanwege het volgen van onderwijs in Nederland sluit daarbij aan. Zo is een equivalentielijst opgesteld waarin de twee schoolsystemen van primair en voortgezet onderwijs in Nederland en NRW met elkaar worden vergeleken.
In hoeverre acht u het mogelijk dat de Duitse deelstaat geen ontheffing meer verleent in verband met het krimpend aantal scholieren in de regio? Acht u een dergelijke protectionistische handelwijze wenselijk? Zijn u andere motieven bekend waarom deze ontheffingen niet langer verleend worden?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u inventariseren of, en zo ja in welke omvang, deze problematiek zich ook bij andere aangrenzende (deel)staten voordoet en kunt u deze informatie zo spoedig mogelijk delen met de Kamer?
Zie het antwoord bij vraag 3.
Bent u bereid u in te zetten en bij de Duitse autoriteiten kenbaar te maken dat de Nederlandse overheid de huidige situatie onwenselijk acht en dat er van het weigeren van een ontheffing van de leerplicht geen sprake kan zijn wanneer een leerling onderwijs in Nederland wil volgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord bij vraag 3.
Kunt u de Kamer voor het kerstreces informeren over de uitkomsten van het overleg met de Duitse autoriteiten?
Het doen van navraag en het uitzoeken van deze specifieke casus heeft helaas meer tijd gevergd. Met de antwoorden die ik uw Kamer nu toezend vertrouw ik erop u voldoende te hebben geïnformeerd.
Het bericht dat ziekenhuizen zich voorbereiden op het uitkeren van winst |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving rondom de IJsselmeerziekenhuizen in Lelystad en Emmeloord die hun rechtsvorm hebben veranderd van een stichting naar een besloten vennootschap (BV)?1
Ziekenhuizen zijn vrij om te kiezen voor de rechtsvorm die het best bij hen past. De Wet toelating zorginstellingen stelt geen beperkingen aan de rechtsvorm van een zorginstelling.
Klopt het dat de IJsselmeerziekenhuizen met deze wijziging een eerste stap richting winstuitkering zetten? Wat vindt u van de beslissing van de IJsselmeerziekenhuizen om deze stap te zetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IJsselmeerziekenhuizen hebben zelfstandig besloten om hun rechtsvorm te wijzigen naar een BV en zij hebben daar ook het recht toe. Zolang het wetsvoorstel Vergroten investeringsmogelijkheden in medisch-specialistische zorg niet is aangenomen, is winstuitkering in de medisch specialistische zorg niet toegestaan. In de media geeft een bestuurder van het ziekenhuis aan dat het ziekenhuis op dit moment niet bezig is met een mogelijke winstuitkering en zich aan de geldende regelgeving zal houden.2 Wel is het zo dat zij met deze wijziging voldoen aan één van de voorwaarden die in het wetsvoorstel worden gesteld aan winstuitkering, namelijk dat de instelling een rechtsvorm heeft van BV, NV of coöperatie.
Lopen de IJsselmeerziekenhuizen hiermee volgens u vooruit op de behandeling van het wetsvoorstel dat dit mogelijk maakt in de Eerste Kamer? Is dit volgens u een «ondernemersrisico», of zijn er redenen om aan te nemen dat het wetsvoorstel ongewijzigd wordt vastgesteld? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer wordt de behandeling van het wetsvoorstel Vergroten investeringsmogelijkheden in medisch-specialistische zorg eigenlijk voortgezet in de Eerste Kamer? Wanneer wordt het advies van de Raad van State verwacht? Waarop is het wachten?
Ik heb het advies van de Raad van State inmiddels ontvangen. Momenteel ben ik aan het bekijken welke gevolgen dit advies heeft voor het wetsvoorstel en zal vervolgens uw Kamer en de Eerste Kamer hierover informeren.
Deelt u de angst dat vanwege winstoogmerk de kosten voor medisch specialistische zorg explosief zullen stijgen, dan wel tot een verschraling van de zorg zal leiden? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Nee, ik deel uw angst niet. Allereerst kunnen de kosten voor medisch specialistische zorg helemaal niet explosief stijgen. Ziekenhuizen zijn gebonden aan afspraken met zorgverzekeraars en daarnaast is ook het macrobeheersinstrument nog steeds van kracht. Daarnaast denk ik dat het toestaan van het uitkeren van een vergoeding op risicodragend kapitaal juist zal leiden tot een stijging van kwaliteit en een prikkel tot efficiëntie geeft. Een ziekenhuis of kliniek zal zich namelijk willen onderscheiden van zijn concurrenten en is daarom gebaat bij het leveren van hoge kwaliteit tegen lage prijzen.
Onderschrijft u de uitspraak van uw ambtsvoorganger «Met winstuitkeringen gooi je er nog een extra prikkel bovenop om volume te draaien. Het geeft te veel risico's.»? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Nee, ik deel deze mening niet. Een ziekenhuis kan namelijk niet zomaar «meer volume draaien». Ziekenhuizen zijn gebonden aan de afspraken met zorgverzekeraars en het macrobeheersinstrument.
Hoeveel ziekenhuizen voldoen momenteel aan de eisen ten aanzien van solvabiliteit (20%) en positief resultaat (drie jaar op rij)? Hoe zal dat aantal zich naar verwachting de komende jaren gaan ontwikkelen? Hoeveel ziekenhuizen bereiden soortgelijke stappen voor als de IJsselmeerziekenhuizen?
De Nederlandse Zorgautoriteit constateert in haar marktscan medisch specialistische zorg 2015 dat het gewogen solvabiliteitspercentage voor algemene ziekenhuizen uitkomt op 20,6 procent. De rentabiliteit van algemene ziekenhuizen is 4,3. De NZa concludeert dat de gemiddelde financiële positie van de zorgaanbieders in de medisch specialistische zorg in de afgelopen jaren is verbeterd. Dit neemt niet weg dat er individuele zorgaanbieders kunnen zijn die er financieel minder goed voor staan. Ook zijn investeringen van ziekenhuizen in materiële vaste activa de afgelopen jaren afgenomen. Dit hangt samen met de financiële situatie van zorginstellingen zelf, en ook met de financieringsbereidheid van banken die mede als gevolg van de kapitaaleisen van Basel III is afgenomen. Het is de komende jaren belangrijk dat zorgaanbieders voldoende kunnen blijven investeren in bijvoorbeeld ICT en innovatie. Om al deze redenen acht ik het onverminderd nodig dat ziekenhuizen risicodragend kapitaal kunnen aantrekken.
Hoe denkt u tegemoet te gaan komen aan de vrees van veel partijen dat publiek opgebracht geld in zakken van private investeerders verdwijnt? Welke concrete maatregelen moeten dit gaan voorkomen?
Het wetsvoorstel vergroten investeringsmogelijkheden in de medisch specialistische zorg bevat uitgebreide waarborgen die ervoor zorgen dat een mogelijke winstuitkering op een verantwoorde wijze plaatsvindt. Deze zijn:
Wat is uw reactie op het gegeven dat voormalig mede-eigenaar van het Slotervaartziekenhuis tegen een rendement van 6% geld stak in het ziekenhuis, en zodoende € 1,5 miljoen per jaar opstrijkt? Vindt u dit zinnig en zuinig besteden van geld voor de zorg?3
In het algemeen geldt dat tegenover het beschikbaar stellen van risicodragend vermogen een vergoeding staat. Banken lenen al sinds jaar en dag geld uit aan ziekenhuizen en ontvangen daarover rente.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de hoeveelheid publiek geld dat gestoken is in het voorkomen van een faillissement van de IJsselmeerziekenhuizen? Hoeveel is het totaal aan middelen dat er in is gestoken, en hoeveel heeft het ziekenhuis inmiddels afgelost?
Vanuit het Rijk is een kredietovereenkomst gesloten met de IJsselmeerziekenhuizen van € 12,5 miljoen. In de overeenkomst is opgenomen dat het uitstaande bedrag in twee tranches van € 6,25 miljoen, vermeerderd met de rente, wordt terugbetaald. Van deze kredietovereenkomst is inmiddels, op basis van een nader afgesproken aflossingsschema € 10,5 miljoen afgelost, plus de daarbij horende rente.
Het Rijk, de gemeente Lelystad en de provincie Flevoland hebben ieder een achtergestelde lening aan de IJsselmeerziekenhuizen verstrekt van € 2 miljoen. Over deze leningen is afgesproken dat de IJsselmeerziekenhuizen deze in drie gelijke tranches zou terugbetalen. Hierover is een clausule opgenomen dat als op dat moment de solvabiliteit van het ziekenhuis lager is dan 15%, de betreffende tranche van de terugbetaling komt te vervallen. Tot op heden is dit het geval en heeft het IJsselmeerziekenhuis dus nog geen terugbetaling hoeven te doen. Over de laatste tranche moet het formele besluit nog genomen worden. Op dat moment wordt de afboeking van de vordering op de VWS-begroting verwerkt.
Verder heeft de gemeente Lelystad een achtergestelde lening ten bedrage van € 3,6 miljoen kwijtgescholden.
Daarnaast heeft de NZa € 12 miljoen balanssteun verleend aan de IJsselmeerziekenhuizen in twee tranches van elk € 6 miljoen. Op verzoek van het ziekenhuis is de derde tranche van € 6 miljoen niet verleend en is het balanssteundossier in 2013 gesloten.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de drie oprichters van de MC Groep die geld staken in de IJsselmeerziekenhuizen een rendement van 7% opstrijken? Vindt u dit zinnig en zuinig besteden van geld voor de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Bent u bereid paal en perk te stellen aan de rendementen die private investeerders behalen bij het investeren in ziekenhuizen? Zo nee, hoe gaat u dan voorkomen dat premiegeld voor de verplichte zorgverzekering in de zakken van investeerders verdwijnt?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Is het niet in strijd met geldende nationale en internationale wet- en regelgeving dat publiek bijeengebracht geld, bestemd voor een verplichte verzekering zoals de zorgverzekering, verdwijnt in de zakken van private investeerders? Is dit al juridisch getoetst?
Het wetsvoorstel vergroten investeringsmogelijkheden in de medisch specialistische zorg voldoet aan nationale en internationale wet- en regelgeving.
Wat zegt u tegen al die 13,4 miljoen Nederlanders die komend jaar wederom met een premieverhoging voor hun zorgverzekering worden geconfronteerd, terwijl ondertussen door u de deur wagenwijd wordt opengezet voor graaiende investeerders?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Patiëntenstops in de thuiszorg |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat steeds meer ouderen nee te horen krijgen op hun verzoek om wijkverpleging, omdat zorgaanbieders niet genoeg geld krijgen om in deze zorg te voorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik vind het niet acceptabel dat patiënten die zorg nodig hebben, de dupe worden van de patiëntenstops. Er zijn zorgaanbieders die patiëntenstops afkondigen, waardoor zij geen nieuwe patiënten meer toelaten. Zorgverzekeraars hebben echter zorgplicht voor hun verzekerden. Zij moeten verzekerden voorzien van kwalitatief goede zorg die binnen hun bereik is af te nemen en tijdig wordt geleverd. Het inkopen van voldoende zorg is onderdeel van de zorgplicht. Als de continuïteit van zorg in de knel komt zal de zorgverzekeraar overgaan tot bijcontractering om aan de zorgplicht te blijven voldoen.
Herinnert u uw eerdere uitspraak dat u het niet acceptabel vindt dat patiënten die zorg nodig hebben de dupe worden van patiëntenstops, en dat niemand verstoken mag blijven van zorg? Met welke reden breekt u nu uw belofte? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Dat niemand verstoken mag blijven van zorg is nog steeds mijn uitgangspunt. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven is de zorgplicht van verzekeraars daarbij bepalend. Waar nodig zullen zij bijcontracteren.
De NPCF heeft mij laten weten dat zij tot op heden geen signalen krijgen van patiënten die verstoken blijven van zorg.
Is het waar dat een kwart van de 170 thuiszorgaanbieders patiëntenstops instellen, omdat zorgverzekeraars te weinig zorg hebben ingekocht, of is dit nog maar het topje van de ijsberg? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Er zijn inderdaad signalen dat de afgesproken contracten tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars knellen bij sommige aanbieders. Ik heb geen totaaloverzicht van organisaties met een patiëntenstop. De gesprekken met zorgverzekeraars zijn momenteel gaande. Zorgverzekeraars hebben aangegeven over te gaan tot bijcontractering waar dat nodig is. Zij zullen eerst binnen de regio kijken naar mogelijkheden om te herschikken. Indien de zorgplicht in gevaar komt zal gericht worden bijgecontracteerd. Verzekeraars zullen aan hun verzekerden duidelijk maken waar ze terecht kunnen voor de benodigde zorg.
Hoe oordeelt u over het bericht dat 80% van de thuiszorgaanbieders aangeeft dat zij binnen twee jaar failliet gaan als de situatie blijft zoals deze nu is? Acht u dit reëel? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?4
In het bericht geeft 80% van de leden van Branchebelang Thuiszorg Nederland (BTN) aan het binnen twee jaar niet meer te redden.
Dat thuiszorgorganisaties een hele moeilijke opdracht hebben onderschrijf ik. De taakstelling die gepaard gaat met de overheveling naar de Zorgverzekeringswet is fors. Alle partijen hebben zich met de ondertekening van het onderhandelaarsresultaat verpleging en verzorging gecommitteerd aan de opdracht om zich tot het uiterste in te spannen om de taakstelling te realiseren gegeven het afgesproken financiële kader. Dat dit kader zorgaanbieders dwingt om een uiterste inspanning te leveren is zeer reëel. Aangezien er voor verzekerden voldoende aanbod moet zijn en blijven verwacht ik niet dat de aantallen die BTN noemt werkelijkheid worden.
Welk budget acht u nodig om de patiëntenstops in de thuiszorg op te heffen? Is het huidige budget adequaat? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Zorgverzekeraars hebben aangegeven over te gaan tot bijcontractering waar dat nodig is. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven zullen zij eerst binnen de regio kijken naar mogelijkheden om te herschikken. Indien de zorgplicht in gevaar komt zal gericht worden bijgecontracteerd om verzekerden te voorzien van de benodigde zorg en de taakstelling die alle partijen als inspanningsverplichting op zich hebben genomen zoveel mogelijk te kunnen realiseren. Dat betekent niet dat er bij elke zorgaanbieder automatisch budget bij komt. Mijn uitgangspunt is dat niemand verstoken mag blijven van zorg en dat verzekeraars aan hun zorgplicht moeten voldoen waardoor patiënten de toegang behouden tot zorg.
Binnen welke termijn denkt u dat de patiëntenstops zijn opgeheven? Bent u bereid dit te regelen binnen een maand? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in de eerdere antwoorden aangegeven vindt het proces van bijcontractering op dit moment plaats. Dat betekent dat patiënten te allen tijde toegang hebben tot de benodigde zorg.
Op welke wijze gaat u uw belofte waar maken, zodat mensen de wijkverpleging krijgen die zij nodig hebben, en niet verstoken raken van zorg?
Zie het antwoord op de vragen 3 en 5.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo nee, waarom niet?
Ja. In het AO wijkverpleging van 15 oktober jl. is deze problematiek overigens ook uitgebreid besproken.
Het bericht: “Eurozone crosses Rubicon as Portugal’s anti-euro Left banned from power” |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u er kennis van genomen dat de president van Portugal, Anibal Cavaco Silva, volgens de berichtgeving de formatie van een linkse regering in Portugal heeft geblokkeerd, ondanks het feit dat de linkse partijen een overduidelijke verkiezingszege behaald hebben? Wat is daarover uw oordeel?1
Hoe oordeelt u over de volgende uitspraken van Anibal Cavaco Silva: «Dit is het slechtst denkbare moment voor een radicale verandering van onze democratische fundamenten» en «In veertig jaar democratie is geen enkele regering in Portugal ooit eerder afhankelijk geweest van de steun van anti-Europese krachten, dat wil zeggen: krachten die campagne hebben gevoerd om het Verdrag van Lissabon, het Begrotingspact en het Stabiliteits- en Groeipact af te schaffen, de monetaire unie op te heffen en tevens Portugal uit de eurozone te halen, naast de wens om de Navo te ontbinden»?2
Deelt u de mening van de Portugese president dat een linkse coalitie in Portugal «een radicale verandering van onze democratische fundamenten» zou impliceren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het volgens u in overeenstemming met de Europese democratische normen dat een president, die is aangesteld om een regering te formeren, zich op de bovenstaande wijze uitlaat over een verkiezingsuitslag en er bovendien op aandringt dat de conservatieven als minderheid hun beleid zouden moeten doorzetten om Brussel en de financiële markten tevreden te stellen? Zo nee, welke stappen bent u bereid te nemen om er zorg voor te dragen dat het democratische proces in Portugal gewaarborgd wordt?3
Hoe hebben de bezuinigingen in Portugal volgens u uitgepakt voor de bevolking? Deelt u de mening van het IMF dat er geen duurzaam herstel van de economie in Portugal heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar ligt dat volgens u aan?4
Van mei 2011 tot juni 2014 ontving Portugal financiële steun van de EU en het IMF in het kader van een overeengekomen leningenprogramma. Het leningenpakket had een omvang van in totaal 78 miljard euro, waarvan de laatste tranche van 2,6 miljard euro niet is uitgekeerd, omdat Portugal in mei 2014 besloot het programma vroegtijdig te verlaten. In ruil voor dit leningenpakket heeft Portugal ingestemd met een omvangrijk pakket aan beleidsmaatregelen en structurele hervormingen met als doel de economische structuur en financiële situatie van Portugal substantieel te verbeteren en de toegang tot de financiële markten te herstellen. Zoals het geval was in vrijwel alle door de eurocrisis getroffen landen hebben deze bezuinigingsmaatregelen ook effect gehad op de bevolking. De Portugese economie herstelt inmiddels als gevolg van de hervormingen. Over 2014 is de Portugese economie met 0,9% gegroeid en over 2015 wordt een reële economische groei van 1,6% verwacht. Ook is Portugal de afgelopen jaren weer gestegen op de Global Competitiveness Index, een teken dat de Portugese economie er structureel beter voor staat. Verdere uitvoering van structurele hervormingen blijft echter noodzakelijk om het groeipotentieel op de middellange termijn te borgen.
De mogelijke aanwezigheid van schadelijke stoffen in gerecyclede verpakkingen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schadelijke olieresten in pasta’s en rijst door hergebruikte verpakking»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van Foodwatch dat van de 36 in Nederland gekochte producten 17 producten (47%) schadelijke aromatische koolwaterstoffen uit minerale oliën bevatten, en dat 9 producten (25%) ernstig verontreinigd waren met verzadigde koolwaterstoffen uit minerale oliën?2
De bevindingen van Foodwatch verrassen mij niet. Ook uit eerdere onderzoeken, die in een opinie van EFSA (uit 20123) zijn besproken, is gebleken dat verpakkingen die gemaakt zijn van hergebruikt papier en karton, minerale oliën kunnen bevatten.4 Naar aanleiding van deze EFSA-opinie en naar aanleiding van een voorstel voor de normering van deze stoffen in papier en karton in Duitsland en in de Raad van Europa heeft dit onderwerp ook in Nederland aandacht gekregen. Op dit moment wordt onderzocht of een norm voor de afgifte van minerale olie door papier en karton aan voedingsmiddelen de juiste maatregel is om risico’s voor de volksgezondheid te beheersen. Hiervoor moeten eerst vragen over de schadelijkheid van de stoffen en over de mogelijkheden om de stoffen te bepalen, worden beantwoord.
De kwalificatie «ernstig verontreinigd» laat ik voor rekening van Foodwatch; over de ernst is alleen een uitspraak te doen als bekend is hoe schadelijk de stoffen precies zijn en hoeveel mensen daarvan kunnen binnenkrijgen via het voedsel.
Kunt u aangeven wat de gezondheidsrisico’s zijn voor consumenten die producten consumeren die te hoge concentraties van minerale olieresten MOSH en MOAH's (Mineral Oil Saturated Hydrocarbons en Mineral Oil Aromatic Hydrocarbons) bevatten? Klopt het dat deze stoffen kankerverwekkend en mutageen zijn; respectievelijk organen kunnen beschadigen?
De gezondheidsrisico’s van te hoge concentraties minerale oliën zijn in grote lijnen bekend; er is echter nog veel onzekerheid over het effect van de verschillende componenten en over de blootstelling daaraan. Mengsels van MOAH’s kunnen inderdaad kankerverwekkend en mutageen zijn; bepaalde MOAH’s dragen hieraan meer bij dan andere. Geregelde blootstelling aan MOSH kan leiden tot stapeling in organen en in sommige gevallen tot orgaanschade. EFSA heeft geconcludeerd dat de margin of exposure (de mate waarin de blootstelling van consumenten afligt van een zorgwekkend niveau) voor MOSH niet altijd geruststellend is. Ook de blootstelling aan MOAH kan reden tot zorg geven. EFSA geeft echter ook aan dat er nog aanvullend onderzoek nodig is om de risico’s goed in te kunnen schatten.
Waar kunnen consumenten terecht die naar aanleiding van dit onderzoek vragen hebben over hun gezondheid?
Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het Voedingscentrum informatie over minerale oliën in verpakkingsmaterialen op zijn website geplaatst. Deze informatie is door alle consumenten te raadplegen.
Wat is uw reactie op de constatering in het onderzoek dat verpakkingen die gemaakt zijn van gerecycled papier een belangrijke bron van besmetting met minerale oliën vormen?
Het is bekend dat het gebruik van kringlooppapier en -karton een belangrijke bron kan zijn van besmetting met minerale oliën; ik begrijp daarom dat dit gebruik ook in het bedoelde onderzoek aangewezen wordt als een belangrijke bron. Er zijn echter ook andere mogelijke bronnen, zoals het gebruik van drukinkt op de verpakkingen en vervuiling van levensmiddelen met minerale olie tijdens oogst, opslag en transport.
Was het u bekend dat verontreiniging van voedsel met schadelijke stoffen kan plaatsvinden via gerecyclede verpakkingen waar deze schadelijke stoffen in zitten?
Ja, zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Is er Europese dan wel nationale regelgeving voor de productie en het gebruik van gerecyclede verpakkingen? Zo ja, welke criteria, zoals maximumconcentraties van bepaalde stoffen, zijn hierin opgenomen? Zo nee, waarom niet?
De nationale en Europese regelgeving schrijft voor dat verpakkingsmaterialen geen stoffen mogen afgeven in hoeveelheden die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid. Deze bepaling is ook van toepassing op gerecycleerd papier en karton.
Ook is er specifieke Europese wetgeving voor het hergebruik van kunststoffen voor voedselverpakkingen, maar niet voor andere materialen, zoals kringlooppapier en -karton. Exacte limieten voor minerale oliën zijn tot dusver niet vastgesteld, omdat het nog onduidelijk is welke schadelijke stoffen het betreft en in welke mate deze schadelijk zijn en omdat geschikte analysemethoden nog niet beschikbaar zijn.
Hoe verklaart u de bevinding uit het onderzoek dat de gemiddeld gevonden concentratie minerale oliën in producten uit Nederland opmerkelijk hoger is dan in producten uit met name Duitsland?
Deze bevinding kan ik niet verklaren. De markt van verpakkingen en voedingsmiddelen is een internationale markt, dus de verwachting zou zijn dat de gehalten ongeveer gelijk zouden zijn.
Hoe verklaart u dat er in Nederland blijkbaar onvoldoende aandacht is voor de schadelijke effecten van aromatische en verzadigde koolwaterstoffen uit minerale oliën in voedsel?
De Federatie Nederlandse Levensmiddelenindustrie (FNLI) kent al sinds 2012 aanbevelingen voor het voorkomen van verontreiniging van levensmiddelen met minerale oliën. In de FNLI-aanbevelingen is aangegeven dat het gebruik van kringlooppapier en -karton en het gebruik van bepaalde drukinkten belangrijke bronnen van verontreiniging kunnen zijn. Er zijn echter in andere fasen van de levensmiddelenproductie ook andere bronnen aan te wijzen. Ik concludeer dat de sector nog onvoldoende inzicht in de problematiek heeft om tot een adequate beheersing te komen.
Houdt de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit toezicht op de aanwezigheid van deze stoffen in voedselproducten? Zo ja, welke criteria worden hierbij gehanteerd? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit onderzoekt verpakkingen van papier en karton en voedingsmiddelen die daarmee in contact komen niet op de aanwezigheid van minerale olie. Omdat er geen wettelijke limieten zijn en er vooralsnog onvoldoende wetenschappelijke duidelijkheid over het risico bestaat, heeft de NVWA geen basis om op te treden.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Nederlandse voedingsmiddelenproducenten over de uitkomsten van dit onderzoek, en afspraken te maken over het reduceren van concentraties van minerale oliën in voedsel en gerecyclede verpakkingen? Zo nee, waarom niet?
De aanwezigheid van minerale olie in papier en karton en de afgifte ervan aan voedingsmiddelen en ook andere bronnen van minerale olie in voedingsmiddelen hebben sinds enkele jaren de aandacht van de levensmiddelensector. Ik ga het gesprek met de industrie aan om te bespreken welke initiatieven er genomen zijn en welke aanvullende acties mogelijk zijn. Ook ben ik met het RIVM in overleg over dit onderwerp; het resultaat van dit overleg zal de basis vormen voor een discussie over de mogelijkheden van het stellen van wettelijke normen aan de afgifte van minerale olie aan voedingsmiddelen.
Deelt u de mening dat het belang van recycling van verpakkingsmateriaal niet ter discussie mag komen te staan? Hoe gaat u voorkomen dat dit onderzoek ertoe zal leiden dat er minder gerecyclede verpakkingen zullen worden gebruikt, ook als deze aantoonbaar veilig zijn?
Het belang van de voedselveiligheid mag niet ter discussie staan. Het belang van materiaalhergebruik is – hoe maatschappelijk wenselijk ook – hieraan ondergeschikt. Het is aan de industrie om materiaalhergebruik te combineren met gelijktijdige garanties voor de voedselveiligheid.
Bent u bereid dit onderwerp onder de aandacht te brengen bij de Eurocommissaris voor Gezondheid en Voedselveiligheid, en het als agendapunt in te brengen voor de Gezondheidsraad?
Ik heb dit onderwerp al onder de aandacht van de Europese Commissie gebracht. De Europese Commissie wil dit onderwerp meenemen in de discussie over de inventarisatie die op dit moment wordt uitgevoerd van voedselcontactmaterialen (verpakkingen en gebruiksartikelen) waarvoor Europese wetgeving al dan niet gewenst is. De conclusies uit deze inventarisatie zullen vervolgens in de Gezondheidsraad in Brussel worden besproken.
Het windpark op de NDSM-werf in Amsterdam-Noord |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het geplande windpark van 18 MegaWatt op de NDSM-werf in Amsterdam-Noord?
Ja.
Is het waar dat dit project veel draagvlak heeft en er geen enkel bezwaarschrift is ingediend?
Op dit moment is er nog geen sprake van een formele aanvraag voor de ruimtelijke inpassing en vergunningverlening. Er kan dus ook nog geen bezwaarschrift worden ingediend, noch een reactieve aanwijzing worden gegeven. Het betreft hier een principe-aanvraag. Formele vergunningaanvragen kunnen bij de provincie worden ingediend vanaf 15 januari 2016, het moment waarop het beleid Herstructurering Wind op land in werking treedt.
De provincie heeft de gemeente Amsterdam en de initiatiefnemer Coöperatie NDSM Energie U.A. laten weten dat de huidige principe-aanvraag niet voldoet aan de gestelde ruimtelijke kaders (artikel 32 lid 4) van de Provinciale Ruimtelijke Verordening. De Provinciale Ruimtelijke Verordening stelt dat de bouw van nieuwe windturbines alleen mogelijk is binnen de kaders van de Herstructureringsregeling Wind op land, die op 15 januari 2016 in werking treedt. De kaders houden onder meer in dat turbines in een lijnopstelling van minimaal 6 turbines moeten worden geplaatst, dat deze op voldoende afstand (600 meter) van bewoond gebied moeten worden gebouwd en dat voor elke nieuw te bouwen turbine er twee moeten worden gesaneerd. Coöperatie NDSM Energie U.A. heeft de provincie verzocht om af te mogen wijken van het 600 meter vereiste. Dit verzoek zal worden besproken in een bestuurlijk overleg tussen de provincie Noord-Holland en de gemeente Amsterdam.
Waarom heeft de provincie Noord-Holland dan toch een reactieve aanwijzing gegeven op de door de gemeente verleende vergunning, waarmee dit project wordt geblokkeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Is de provincie Noord-Holland dan geen voorstander van windenergie? Hoe verhoudt dit zich tot de provinciale taakstelling voor Wind op Land?
Op grond van de bestuurlijke afspraken tussen het IPO en het Rijk over wind op land heeft de provincie Noord-Holland een provinciale taakstelling van 685,5 MW wind op land in 2020. Het provinciaal bestuur heeft zich gecommitteerd aan deze taakstelling en wil deze bereiken door middel van het grote windpark Wieringermeer en een aantal kleinere projecten, waarbij nieuwe windturbines worden toegestaan op voorwaarde dat bestaande windturbines in het gebied worden gesaneerd (herstructurering). Hiertoe hebben provinciale staten van Noord-Holland op 2 maart jl. negen herstructureringsgebieden aangewezen en ruimtelijke kaders vastgesteld. Binnen deze kaders is voldoende ruimte om aan de taakstelling te kunnen voldoen. De provincie Noord-Holland ligt op schema om de doelstelling eind 2020 te realiseren. Dit laat overigens onverlet dat de provincie Noord-Holland ook boven de taakstelling windenergie kan faciliteren.
is het waar dat het NDSM-project de ambitie heeft om het meest innovatieve duurzame bedrijventerrein van de toekomst te worden?
Uit onder andere de website van Coöperatie NDSM Energie U.A. blijkt een grote duurzaamheidsambitie van het NDSM-project. Daarvoor heb ik waardering.
Wat kunt u doen om de blokkade van de provincie Noord-Holland op het meest innovatieve duurzame bedrijventerrein van de toekomst op te heffen?
In de afspraken tussen het IPO en het Rijk over wind op land is uitdrukkelijk afgesproken dat de provincies de locaties aanwijzen waar windparken mogen worden gerealiseerd. Zeker aangezien de provincie Noord-Holland goed op schema ligt om de provinciale doelstelling voor wind op land in 2020 te realiseren, zie ik hier geen rol voor mijzelf. De provincie heeft een verantwoordelijkheid wat betreft windenergie, maar ook voor het landelijk gebied en voor het landschap. Het is haar verantwoordelijkheid om die verschillende aandachtsvelden goed met elkaar in verband te brengen en om de juiste beslissingen te nemen over de concrete projecten die er zijn.
Kunt u hiertoe in overleg treden met de provincie Noord-Holland?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u daarbij ter sprake brengen dat een rigide toepassing van een afstandsnorm van 600 meter door de aanwezigheid van een drukke snelweg niet nodig is, en niet voor de hand ligt, maar dat hier pragmatisch mee omgegaan moet worden?
De partijen hebben mij laten weten dat in het bestuurlijk overleg tussen provincie en gemeente over het NDSM-project onder andere de afstandsnorm van 600 meter aan de orde zal komen.
Het bericht ‘Zieke niet meer aan het werk' |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herkent u het signaal uit het artikel «Zieke niet meer aan het werk» dat werkgevers het voor werknemers met een chronische ziekte of handicap lastig maken om terug te keren op de werkvloer? Zo ja, zijn er andere onderzoeken die dit beeld bevestigen?1
Sinds midden jaren ’90 is het beleid erop gericht om het ziekteverzuim terug te dringen en de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen te verminderen. Sindsdien is er een reeks van maatregelen getroffen die werkgevers en werknemers hebben gestimuleerd om zich meer in te zetten voor preventie, herstel en werkhervatting. Dit beleid is onder meer neergelegd in de Wet verbetering Poortwachter (WVP), de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte (Wet VLZ) en de Wet WIA.
Dit beleid heeft zijn vruchten afgeworpen. Mede dankzij dit beleid is de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen afgenomen en is zichtbaar dat het aantal werknemers dat een beroep doet op een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO of Wet WIA) is gedaald.
Uit evaluatieonderzoek van het gevoerde beleid blijkt dat financiële prikkels voor werkgevers in belangrijke mate hebben bijgedragen aan het terugdringen van de instroom van werknemers in de Wet WIA.
Het beeld, dat werkgevers het onder het huidige regime hun werknemer met een chronische ziekte of handicap lastig zouden maken om terug te keren op de werkvloer, kan ik dan ook niet bevestigen, noch vanuit het gevoerde beleid, noch vanuit de verrichtte evaluatieonderzoeken.
Deelt u de mening dat werkgevers in Nederland maximaal gestimuleerd worden om zieke werknemers te re-integreren?
Kern van de WVP en de Wet VLZ is dat de werkgever gedurende de eerste twee jaar van ziekte verantwoordelijk is voor de loondoorbetaling en – met de deskundige ondersteuning van bedrijfsarts of arbodienst – voor de verzuimbegeleiding van zijn zieke werknemer. De werkgever betaalt gedurende deze periode het loon en ervaart zodoende een financiële prikkel om het ziekteverzuim zoveel mogelijk te beperken en werk te maken van de re-integratie van zijn zieke werknemer.
Gedurende de eerste twee ziektejaren dienen werkgever en werknemer zich maximaal n te spannen om langdurig ziekteverzuim te voorkomen. De WVP geeft hiervoor richtlijnen, onder meer in de vorm van voorgeschreven processtappen tijdens de eerste twee ziektejaren. Na twee jaar ziekte stellen werkgever en werknemer een re-integratieverslag op, waarin zij verantwoorden welke stappen zij hebben gezet om langdurig ziekteverzuim tegen te gaan. Het re-integratieverslag wordt – bij de WIA-aanvraag – beoordeeld door het UWV.
Als het UWV van oordeel is dat de werkgever of de werknemer onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, wordt een (loon)sanctie opgelegd.
Zowel de werknemer, als de werkgever, worden aldus gestimuleerd om werk te maken van re-integratie.
Zouden de re-integratiemethoden die worden voorgesteld in het verdiepingsonderzoek WGA 80-100 van APE naar uw mening het re-integratieperspectief van chronisch zieken werknemers kunnen verbeteren?
Het verdiepingsonderzoek WGA 80–100 is mede uitgevoerd om sociale partners te helpen bij het treffen van maatregelen. Ik zou sociale partners voor de voeten lopen als ik nu uitgebreid in zou ingaan op dit onderzoek en de re-integratiemethoden die daarin aan de orde zijn gekomen. Op dit moment ben ik nog in gesprek met de sociale partners over de maatregelen die zij willen nemen in het kader van het Sociaal akkoord.
De uitbreiding van de voorschotregeling voor slachtoffers van misdrijven per 1 januari 2016 |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat per 1 januari 2016 de voorschotregeling voor slachtoffers van zeden- en geweldsmisdrijven wordt uitgebreid naar slachtoffers van alle andere misdrijven, zoals voorzien in het betreffende uitvoeringsbesluit?1
Ja.
Wordt vanuit de betrokken organisaties, te weten de politie, het openbaar ministeri (OM), Slachtofferhulp Nederland, de rechtspraak en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), deze uitbreiding vanaf 1 januari 2016 ook proactief gecommuniceerd naar slachtoffers van misdrijven? Kunt u het implementatieproces hiervan bij de betrokken organisaties beschrijven?
Het is zeker van belang dat slachtoffers, die op grond van voorschotregeling in aanmerking komen voor een voorschot, hierover worden geïnformeerd. De aangewezen partij om dit te doen is het CJIB, omdat het CJIB met het slachtoffer communiceert over de inning van een opgelegde schadevergoedingsmaatregel en het eventueel uitkeren van een voorschot. Dit doet het CJIB namens het OM.
Op dit moment komen alleen slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven in aanmerking voor een voorschot. Per 1 januari 2016 kunnen ook slachtoffers van alle overige misdrijven in aanmerking komen voor een voorschot. Het CJIB zal deze slachtoffers hierover informeren als in hun zaak door de rechter een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd aan de veroordeelde.
Momenteel bereidt het CJIB zich hierop voor. Het doet dit door medewerkers op te leiden om vragen over de uitbreiding van de voorschotregeling te kunnen beantwoorden en door de brieven aan te passen.
Slachtofferhulp Nederland en het OM zullen via hun website communiceren over de uitbreiding van de voorschotregeling. Intern zijn de medewerkers van Slachtofferhulp Nederland inmiddels geïnformeerd over de aanstaande uitbreiding.
De overige organisaties zijn op de hoogte van uitbreiding van de voorschotregeling. Zij zullen echter een minder actieve rol spelen met betrekking tot de communicatie over de voorschotregeling.
Herinnert u zich de ingevoerde beleidsregel voor oude, bij het CJIB nog openstaande, schadevergoedingsmaatregelen d.d. 27 november 2011?2
Ja.
Is het denkbaar dat evenals in 2011 bij de inwerkingtreding van de genoemde uitbreiding een ongelijkheid ontstaat in 2016 tussen de slachtoffers met een nog bij het CJIB openstaande schadevergoedingsmaatregel die wél voor een voorschot van het CJIB in aanmerking kunnen komen, en de slachtoffers met een nog bij het CJIB openstaande schadevergoedingsmaatregel die daarvoor nog niet in aanmerking komen, zoals door u aangegeven in de vorige vraag genoemde beleidsregel?
De uitbreiding van de voorschotregeling is alleen van toepassing op schadevergoedingsmaatregelen die zijn opgelegd bij rechterlijke uitspraken, die onherroepelijk zijn geworden na 1 januari 2016. In 2016 kan het dus nog voorkomen dat het CJIB schadevergoedingsmaatregelen int, waarbij slachtoffers geen aanspraak maken op een voorschot.
Zo ja, kunt u aangeven hoe u hierop anticipeert evenals in 2011 en of er tevens ruimte bestaat om de voorschotregeling te verruimen voor openstaande schadevergoedingsmaatregelen bij het CJIB, waarvan de uitspraak voor 1 januari 2016 onherroepelijk is geworden?
Er is geen ruimte om de voorschotregeling te verruimen voor openstaande schadevergoedingsmaatregelen waarvan de uitspraak voor 1 januari 2016 onherroepelijk is geworden.
Bij de invoering van de huidige voorschotregeling is er bewust voor gekozen deze in eerste instantie te beperken tot gewelds- en zedenmisdrijven en niet ook uit te breiden naar alle overige misdrijven. Die uitbreiding is destijds bij amendement ingevoegd in het wetsvoorstel.
De kosten van deze uitbreiding naar overige misdrijven werden in 2011 geraamd op circa € 5 miljoen per jaar.3 Daarvoor was geen geld gereserveerd. Een invoeringstermijn van 5 jaar voor de uitbreiding naar overige misdrijven werd als financieel noodzakelijk gezien en is vastgelegd in de voorschotregeling.
Het per 1 januari 2016 alsnog verruimen van de uitbreiding van de voorschotregeling naar openstaande schadevergoedingsmaatregelen zou haaks staan op het besluit van mijn ambtsvoorganger, Minister Hirsch Ballin, tot gefaseerde invoering. Daarbij geldt onverminderd dat een dergelijke verruiming aanzienlijke kosten met zich mee zou brengen, waarvoor de financiële middelen ontbreken.
Bent u er bekend mee dat het Slachtoffer Informatiepunt Schadevergoedingsmaatregelen slachtoffers van misdrijven schriftelijk een korte mededeling doet toekomen wanneer de dader zijn vervangende hechtenis heeft uitgezeten en er voor het CJIB geen wettelijke dwangmiddelen meer zijn om een schadevergoedingsmaatregel te innen?
Het Slachtoffer Informatiepunt Schadevergoedingsmaatregelen is onderdeel van het CJIB en informeert slachtoffers schriftelijk, als het CJIB geen wettelijke dwangmiddelen meer ter beschikking staan om de schadevergoedingsmaatregel te innen. Daarbij wordt uitgelegd dat de plicht tot betalen niet vervallen is en wat het slachtoffer zelf nog kan doen om de schadevergoeding te innen. Ten slotte wordt het slachtoffer de mogelijkheid geboden contact op te nemen met het CJIB, als het nog vragen heeft.
Kunt u zich voorstellen dat een dergelijke mededeling hard aankomt bij slachtoffers van misdrijven die nog een flink bedrag tegoed hebben van daders en deelt u de mening dat in dergelijke situaties een meer persoonlijke benadering door het Informatiepunt gewenst is, vergelijkbaar met de wijze waarop slachtoffers nabestaanden worden geïnformeerd over het vrijkomen van daders? Bent u bereid dit communicatieproces te verbeteren? Zo ja, op welke wijze?
Ik kan me voorstellen dat het bij een slachtoffer impact kan hebben als een schadevergoedingsmaatregel niet of niet volledig kan worden geïnd. Het CJIB past momenteel in afstemming met het OM de brieven aan voor de uitbreiding van de voorschotregeling per 1 januari 2016. Hierbij zal ook worden bezien of de toon en begrijpelijkheid van de brieven moet worden aangepast.
Het Informatiepunt Detentieverloop (IDV) van het OM informeert slachtoffers en nabestaanden desgewenst over verlof en invrijheidstelling. Dit gebeurt in principe alleen per brief. Sinds vorig jaar worden nabestaanden in geval van beëindiging van de detentie voorafgaande aan de brief ook gebeld.
Ik zie voor nu geen aanleiding het communicatieproces zo aan te passen, dat slachtoffers ook worden gebeld als een schadevergoedingsmaatregel niet meer kan worden geïnd. De impact van het niet kunnen innen van een schadevergoedingsmaatregel schat ik namelijk minder groot in dan van de invrijheidstelling van een dader. Daarbij zullen slachtoffers door de uitbreiding van de voorschotregeling straks in ruim 85% van de gevallen financieel volledig gecompenseerd worden, ongeacht of het CJIB de schadevergoedingsmaatregel kan innen.4
Hoeveel schadevergoedingsmaatregelen kunnen jaarlijks niet worden geïnd en (na het ondergaan van vervangende hechtenis door de dader) hoe vaak moet het CJIB aldus haar poging om een schadevergoedingsbedrag terug te krijgen, staken? Om wat voor bedragen gaat het precies en klopt het dat de enige wettelijke mogelijkheid er dan nog in bestaat voor het slachtoffer om zelf een deurwaarder in te schakelen?
In 2014 zijn 12.670 schadevergoedingsmaatregelen afgedaan (peildatum 8 februari 2015). Ruim 80% daarvan is afgesloten wegens volledige betaling door de veroordeelde. Ongeveer 16% van de zaken is afgesloten, omdat door de veroordeelde vervangende hechtenis is ondergaan. De overige zaken zijn om andere redenen afgesloten, bijvoorbeeld omdat de veroordeelde is overleden. Van de afgesloten zaken bleek in de periode 2010 tot en met 2014 gemiddeld een kleine € 10 miljoen per jaar niet inbaar.
Als de veroordeelde de vervangende hechtenis heeft ondergaan zijn voor het CJIB de wettelijke dwangmiddelen om de schadevergoedingsmaatregel te innen uitgeput. Het slachtoffer kan dan nog proberen het toegewezen schadebedrag zelf bij de veroordeelde te innen met de hulp van een deurwaarder.
Ziet u mogelijkheden om de uitbreiding van de voorschotregeling per 1 januari 2016 open te stellen voor de in de vorige drie vragen benoemde gevallen waarin zaken «afgerond zijn» voor het CJIB maar waarbij slachtoffers zelf vervolgens tevergeefs geprobeerd hebben via een deurwaarder de schadervergoedingsmaatregel te effectueren?
Dit speelt alleen bij slachtoffers van overige misdrijven, omdat slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven altijd een volledige compensatie uit het voorschotfonds ontvangen als de veroordeelde niet (volledig) betaalt.
Met de uitbreiding van de voorschotregeling zullen ook slachtoffers van overige misdrijven een voorschot ontvangen als de veroordeelde niet (volledig) betaalt. Dit voorschot bedraagt maximaal € 5.000.
Omdat slachtoffers door deze uitbreiding straks in ruim 85% van de gevallen financieel volledig gecompenseerd zullen worden, is het de verwachting dat zij nauwelijks nog een deurwaarder hoeven in te schakelen om hun schadevergoeding te krijgen.
Het altijd volledig compenseren van slachtoffers van overige misdrijven, nadat zij tevergeefs een deurwaarder hebben ingeschakeld, zou betekenen dat het maximale voorschot van € 5.000 moet worden losgelaten. Dit vind ik niet wenselijk.
De verplichte energie-audit |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de verplichte energie-audit op grond van de Europese Energie Efficiency Richtlijn (EED)?
Ja.
Is het waar dat grotere bedrijven deze audit uitgevoerd moeten hebben voor 5 december 2015?
Ja. Op grond van artikel 8 van de Europese Richtlijn energie-efficiëntie (hierna: richtlijn) zijn grote ondernemingen verplicht om vierjaarlijks een energie-audit op stellen, de eerste voor 5 december 2015. Onder grote ondernemingen wordt verstaan ondernemingen met meer dan 250 medewerkers of een omzet van meer dan 50 miljoen euro per jaar en een balanstotaal van meer dan 43 miljoen euro per jaar. In een energie-audit geeft een onderneming inzicht in haar energieverbruik en de mogelijkheden voor kosteneffectieve energiebesparing.
Verloopt de uitvoering van deze audit naar uw mening volgens plan? Zo nee, waarom niet?
Voor een belangrijk deel wordt voldaan aan de auditplicht, omdat grote ondernemingen invulling kunnen geven aan de energie-audit op basis van de convenanten MJA3 en de Meerjarenafspraak energie-efficiëntie ETS-ondernemingen (MEE). In de praktijk zijn er circa 1.100 deelnemende bedrijven die circa 80% van het energieverbruik door het bedrijfsleven en circa 25% van het Nederlandse energieverbruik dekken. In de convenanten is afgesproken dat de deelnemende bedrijven iedere vier jaar een energie-efficiëntieplan opstellen en rendabele maatregelen uit deze plannen implementeren. Een dergelijk energie-efficiëntieplan is in de praktijk gelijk te stellen met de energie-audit zoals omschreven in de richtlijn. De ondernemingen die deelnemen aan de MJA3 en MEE hebben in 2012 een nieuw energie-efficiëntieplan opgesteld voor de periode 2013–2016. Hiermee voldoen deze ondernemingen al aan de verplichting om voor 5 december 2015 een energie-audit uitgevoerd te hebben.
Daarnaast zijn grote ondernemingen die een energie- of milieubeheerssysteem toepassen dat volgens Europese of internationale normen is gecertificeerd, vrijgesteld van het uitvoeren van de audit. Dit geldt bijvoorbeeld voor het energiemanagementsysteem ISO 50001. Het milieuzorgsysteem ISO 14001 besteedt slechts beperkt aandacht aan energie, zodat een aanvullende module noodzakelijk is om in aanmerking te komen voor vrijstelling.
Voor de overige grote ondernemingen die verplicht zijn om een energie-audit uit te voeren zijn regels vastgesteld in de Tijdelijke regeling implementatieartikelen 8 en 14 Richtlijn energie-efficiëntie. Daarnaast is in deze regeling vastgesteld dat het bevoegd gezag (gemeenten en provincies) beoordeelt of is voldaan aan de auditverplichting. Een deel van deze ondernemingen en het bevoegd gezag verzoeken het Rijk om meer begeleiding bij een aantal zaken. Concreet wordt bijvoorbeeld verzocht om een lijst van alle bedrijven die onder de energie-auditverplichting vallen. Vermoedelijk is het aantal bedrijven dat een energie-audit moet uitvoeren namelijk hoger dan verwacht ten tijde van implementatie, omdat destijds een nauwere interpretatie van de criteria op basis waarvan een onderneming als auditplichting wordt aangemerkt is gebruikt. Daarnaast wordt onder andere verzocht om een nadere concretisering van de criteria waarop het bevoegd gezag kan beoordelen en om meer duidelijkheid over in welke gevallen ondernemingen in aanmerking komen voor een vrijstelling van de auditplicht (naast de mogelijkheden via de hierboven genoemde convenanten en certificering).
Ik zet mij actief in om bedrijven en het bevoegd gezag te begeleiden en om deze gesignaleerde knelpunten zoveel mogelijk te verhelpen. Ik doe dit in nauwe samenwerking met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (dat verantwoordelijk is voor soortgelijke verplichtingen op grond van de wet Milieubeheer). Zo zullen medio november, met hulp van een onderzoeksbureau, lijsten beschikbaar worden gesteld aan het bevoegd gezag waarin zoveel mogelijk in kaart is gebracht welke ondernemingen een energie-audit behoren uit te voeren. Daarnaast zal er een nadere concretisering komen waarop het bevoegd gezag de audits kan beoordelen en zal, voor zover mogelijk, meer duidelijkheid aan het bevoegd gezag en ondernemers worden verschaft over in welke gevallen bedrijven in aanmerking komen voor een vrijstelling van de auditplicht (naast de mogelijkheden via de hierboven genoemde convenanten en certificering). Deze aanpak is onder andere besproken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal overleg van en voor provincies (IPO) en VNO/NCW.
Welke sancties zijn er voor het niet voldoen aan deze richtlijn? Wie gaat hierop handhaven?
In artikel 13 van de richtlijn is opgenomen dat de lidstaten zelf bepalen welke sancties van toepassing zijn indien de krachtens de richtlijn artikelen 7 tot en met 11 en artikel 18, derde lid vastgestelde nationale bepalingen niet worden nagekomen.
Artikel 8 van de richtlijn bevat vereisten betreffende energie-audits en energiebeheerssystemen. In de Tijdelijke regeling implementatie artikelen 8 en 14 Richtlijn energie-efficiëntie is vastgesteld dat het bevoegd gezag beoordeelt of is voldaan aan de auditverplichting. Op grond van de Wet milieubeheer is het bevoegd gezag reeds gerechtigd om sancties op te leggen. Te denken valt aan een last onder dwangsom en bestuurlijke handhaving. Strafrechtelijke sancties zijn opgenomen in de Wet op de economische delicten, artikel 1a. Ik verwacht overigens dat het bevoegd gezag eerst in overleg treedt met ondernemingen, als blijkt dat zij nog niet hebben voldaan.
De artikelen 9 tot en met 11 van de richtlijn bevatten bepalingen over meting van energie, informatie over de facturering en de kosten van toegang tot informatie over meteropneming en facturering. Deze bepalingen zijn geïmplementeerd in de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Wet Implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie en de Warmtewet. Op al deze wet- en regelgeving wordt reeds toezicht gehouden door de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De ACM kan een bindende aanwijzing geven in verband met de naleving van de wet. Ook kan de ACM een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete opleggen op grond van artikelen 77h en 77i van de Elektriciteitswet 1998, artikelen 60ac en 60ad van de Gaswet en artikel 18 van de Warmtewet.
Hoe is het gesteld met de bekendheid van deze verplichting van deze audit? Welke acties hebt u hierin ondernomen?
De verplichtingen omtrent artikel 8 van de richtlijn zijn onder andere bekend gemaakt via de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en een klankbordgroep met vertegenwoordigers vanuit het bedrijfsleven en het bevoegd gezag. Daarnaast heeft RVO.nl aan diverse seminars en informatiebijeenkomsten deelgenomen over dit onderwerp en heeft RVO.nl een helpdesk ingericht om praktische vragen te beantwoorden.
Is er in de ons omringende landen sprake van een sanctiebeleid?
In de Europese richtlijn is opgenomen dat de lidstaten zelf bepalen welke sancties van toepassing zijn indien de verplichtingen op grond van artikel 8 niet worden nagekomen.
De opvang van asielzoekers op een landgoed voor psychiatrische patiënten |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vluchten voor vluchtelingen»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de gemeente Den Bosch van plan is honderden asielzoekers te huisvesten op Landgoed Coudewater, dat bewoond wordt door psychiatrische patiënten?
De gemeente Den Bosch heeft een voorkeur uitgesproken voor deze locatie.
De gesprekken tussen de gemeente en het COA over de locatie bevinden zich nog in een pril stadium.
In hoeverre deelt u de visie dat de combinatie vluchtelingen uit oorlogsgebieden en psychiatrische patiënten vrij absurd is?
De gemeente heeft aangegeven dat deze locatie haar voorkeur geniet. Het COA gaat nu in gesprek met de gemeente en de GGZ-instelling over de mogelijkheden en onmogelijkheden. Er is nog geen overeenstemming. Overigens is er op deze locatie in het verleden al een COA-opvanglocatie gevestigd geweest. Dat heeft destijds niet tot problemen geleid tussen de asielzoekers en de andere bewoners. De GGZ instelling zelf ziet geen bezwaar in een AZC aanpalend aan haar terrein en bewoners, mede vanuit de ervaringen uit het verleden.
Op dit moment heb ik geen aanleiding om aan te nemen dat er op dit terrein geen COA-opvanglocatie zou kunnen komen vanwege de combinatie van de groepen bewoners.
Begrijpt u de bezorgdheid van deze bewoners, die zelf al wijzen op het verhoogde risico dat deze combinatie met zich meebrengt? Zo ja, in hoeverre bent u voornemens dit keer ook echt wat te doen aan de zorgen van deze buurtbewoners, behalve enkel kennisnemen van die zorgen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de burgemeester van Den Bosch te ontraden asielzoekers te huisvesten op het door psychiatrisch patiënten bewoonde landgoed?
Zie antwoord vraag 3.
Welke onzalige combinaties kunnen wij nog meer verwachten, na asielopvang in voornamelijk volksbuurten – die statistisch al vaker kampen met armoede en criminaliteit – en nu een landgoed bewoond door psychiatrische patiënten?
Deze vraag is gebaseerd op een onjuiste veronderstelling. Zoals ik u in antwoord op eerdere schriftelijke vragen heb laten weten, maakt het COA geen onderscheid als het gaat om het werven van opvanglocaties en adviseert het COA gemeenten ook niet met betrekking tot buurten waar een opvanglocatie gerealiseerd wordt.
De herijking van de spoorbudgetten |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Wilma Mansveld (PvdA) |
|
![]() |
Wat is de status van het «IenM voorstel maatregelenpakket herijking» dat u naar de Kamer heeft gestuurd?1 Hoe moet deze lijst geduid worden? Is dit de lijst die tijdens de landelijke spoortafel op 2 oktober 2015 is besproken? Is dit de groslijst waarbinnen nog geprioriteerd is? Zo ja, wat zijn de werkelijke regionale prioritaire projecten die in dit traject zijn ingebracht? Kunt u bevestigen dat het «IenM voorstel maatregelenpakket herijking» slechts nog een voorstel is, dat over de herijking dus nog geen beslissingen genomen zijn, dat van onomkeerbare stappen geen sprake is en dat dus alle ruimte bestaat om tot aanpassing van de in dat «voorstel» opgenomen voorstellen af te wijken en daarover eerst met de Kamer te overleggen?
Inmiddels zijn de bestuurlijke overleggen MIRT afgerond en heeft de besluitvorming over het «IenM voorstel maatregelenpakket herijking» plaatsgevonden. Bijgaand treft u mijn besluit herijking aan dat ik met uw Kamer zal bespreken tijdens het NO MIRT dat gepland is op 23 november 2015. Tot aan het NO zullen er, zoals verzocht tijdens de begrotingsbehandeling, geen onomkeerbare stappen worden genomen.
De twee lijsten met projecten (Kamerstukken II, 2015–2016, 29 984, nr. 633) geven alle projecten weer die door de regio’s en NS en ProRail zijn ingediend. Hierin hebben de indieners een prioritering aangebracht in een eerste en een tweede laag. De eerste laag projecten zijn die projecten die door de regio, NS/ProRail als meest urgent zijn aangemerkt. Deze projecten zijn meegenomen in mijn uiteindelijke afweging die geleid heeft tot het definitieve voorstel maatregelenpakket dat besproken is in de bestuurlijke overleggen.
In het besluit heb ik tevens aangegeven dat IenM samen met alle partijen een traject zal ingaan om te zoeken naar financiële ruimte om de geambieerde extra stappen te kunnen zetten voor de verbetering van de kwaliteit van ons spoorproduct.
Bent u bereid om uw eerdere oordelen over het regionaliseren van lijnen te heroverwegen en daar alsnog toe over te gaan om zo de «budgetspanning» te verminderen en extra middelen te creëren?
In het rapport van PwC c.s. over de doorlichting van de BOV-reeksen van ProRail3 zijn elf maatregelen genoemd om het dreigend tekort op te lossen. Eén daarvan is lijnen uit de hoofdspoorweginfrastructuur halen. Er is nog niet besloten welke maatregelen daadwerkelijk worden ingevoerd. Een deel van de maatregelen zal effecten hebben op de door ProRail geboden dienstverlening aan vervoerders en reizigers. Ik wil deze effecten eerst beter in beeld hebben, alvorens ik, na overleg met stakeholders uit de betreffende regio’s, de sector en uw Kamer, besluit welke maatregelen daadwerkelijk zullen worden ingezet. Daarom heb ik ProRail opdracht gegeven om de maatregelen verder uit te werken en inzichtelijk te maken welke effecten deze kunnen hebben op de financiën, prestaties en verschillende belanghebbenden, zoals de reizigers en de verladers. ProRail zal daarover begin 2016 rapporteren. Vervolgens zal ik na overleg met belanghebbenden en de Kamer in het voorjaar van 2016 een besluit nemen welke maatregelen worden ingezet.
Is ingeschat welke effecten het niet overnemen van voorstellen van regionale vervoerders en overheden voor investeringen in spoorinfrastructuur heeft op de onderlinge relaties tussen partijen, die geacht worden samen te werken met elkaar en met u en het vertrouwen, dat voor die samenwerking noodzakelijk is? Acht u het risico reëel, dat partijen zich niet serieus genomen voelen en om die reden wellicht niet meer bereid zijn om deel te nemen aan de Spoor- en OV-tafels? Wat bent u voornemens om hiertegen te ondernemen?
Een transparant en intensief samenwerkingsproces is vanaf de start ingezet met alle decentrale overheden en de vervoerders om in vertrouwen, de stappen in de herijking gezamenlijk te kunnen zetten. Door het gesprek over de herijking te voeren met de regio’s en de vervoerders aan de OV en Spoortafels is recht gedaan aan het doel van de tafels.
Op de landsdelige tafels zijn de procesafspraken, spelregels en de geprioriteerde inbreng van alle partijen gedeeld en is besproken dat 0-€ 200/€ 300 mln beschikbaar zou zijn. In alle openheid hebben de partijen daarmee kunnen beschikken over dezelfde informatie en het totaalbeeld. De inbreng is tevens bestuurlijk bevestigd op de landelijke tafel van 30 april 2015. Daar is bestuurlijk het beeld gedeeld dat er scherpe keuzes gemaakt moeten worden gelet op de geringe financiële middelen. Dit alles neemt niet weg dat ik mij de teleurstelling bij de partijen kan voorstellen over de in hun ogen beperkte nieuwe investeringsmogelijkheden.
Kunt u per door de regionale overheden voorgestelde, maar afgewezen, voorstel/maatregel uiteenzetten welke effecten het niet uitvoeren van de door de regio voorgestelde maatregelen heeft op de kwaliteit van het totale openbaar vervoer in Nederland (inclusief de gevolgen voor reizigers die van deur tot deur reizen en daarbij vanuit of naar de regio reizen)?
Voor de herijking van de programma's en projecten hebben alle landsdelen, NS, ProRail en spoorgoederenvervoerders wensen en ambities tot aan 2028 ingediend bij IenM.
De (ingediende) projecten zijn beoordeeld ten opzichte van de LTSA-doelen, het afwegingskader, de beschikbare investeringsruimte en de vastgestelde spelregels en daarmee op de kwaliteit van het ov. Er is niet onderzocht wat de effecten zijn op de kwaliteit van het totale openbaar vervoer in Nederland wanneer het ingediende project/maatregel niet uitgevoerd zou worden.
Zie voor verdere toelichting antwoord op vraag 7.
Klopt het beeld dat het merendeel van de voorgenomen investeringen ten gunste van het hoofdrailnet (HRN) gedaan wordt (bijvoorbeeld investeringen in het European Real Traffic Management System (ERTMS) of het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS)), terwijl de kosten wel (min of meer) gelijkelijk verdeeld worden over het land en niet naar rato van de investeringsvoordelen worden toegerekend? Is de balans tussen kosten en baten voor het HRN dus niet scheef ten opzichte van de verschillende regionale openbaar vervoerverbindingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ten eerst wil ik u erop wijzen dat er tot aan 2028 € 11,1 miljard wordt geïnvesteerd in het spoor. Hiervan is een groot aantal projecten waar alle regio’s in meer of mindere mate profijt van hebben.
In het maatregelenpakket is opgenomen om een deel van de middelen dat beschikbaar is voor de herijking in te zetten om het hoogfrequent rijden op het spoor betrouwbaar en mogelijk te maken. Bijvoorbeeld de negatieve uitschieters op knooppunten en corridors voorkomen door verbetering van de be-en bijsturing en het extra inzetten van materieel en hogere frequenties. Dit zijn maatregelen die geen onderdeel zijn van het programma PHS of ERTMS. Deze voorgenomen investeringsmaatregelen zijn van belang voor het netwerk als geheel en voor de verbetering van de deur tot deur reis. In het herijkingspakket zitten naast de betrouwbaarheidsmaatregelen die voor het hele spoorsysteem van belang zijn ook meerdere studies naar elektrificaties (Oost en Noord Nederland), grensoverschrijdend spoor en de knooppunten Utrecht en Schiphol. Daarnaast wordt er geïnvesteerd in de aanpak van emplacementen om te voldoen aan vigerende wet- en regelgeving.
Hoeveel van de 167 miljoen euro die nog beschikbaar is in de herijking spoor wordt nu daadwerkelijk toebedeeld aan projecten die door de vijf regio’s zijn ingediend (gespecificeerd per regio)?
De projecten die door de indieners zijn aangemerkt als prioritair voor de korte en middellange termijn hebben een gezamenlijke waarde van ten minste € 1,6 mld tot € 2,4 mld. Deze ingediende wensen zijn nieuwe voorstellen boven op de verschillende projecten die reeds onderdeel zijn van het huidige investeringspakket van € 11,1 miljard. Voor het nog resterende beschikbare bedrag, de herkomst en aanwending daarvan verwijs ik u naar het maatregelenpakket herijking.
Kunt u gedetailleerd uiteenzetten welke criteria gebruikt zijn bij de beoordeling van projecten ten behoeve van de herijking, uitgesplitst naar projecten waarom NS en ProRail verzocht hebben en projecten die vanuit de regio’s zijn aangedragen? Kunt u daarbij ook op gedetailleerde wijze aangeven:
Op 9 juli 2014 heb ik uw kamer per brief (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 984 nr. 526) geïnformeerd dat een afwegingskader is gehanteerd, om een integrale, transparante en eenduidige afweging tussen projecten te maken. De belangrijkste pijlers van dit afwegingskader zijn onder andere de realisatie van een aantrekkelijk product voor de klant, het verbeteren van de kwaliteit van het sportsysteem en het vergroten van de capaciteit van het spoorsysteem. Naast dit afwegingskader is op de landsdelige en de landelijke OV en Spoortafel tafel in het voorjaar 2015 ook afgesproken dat naast de MIRT-spelregels de volgende spelregels gelden:
Vervolgens is aan dezelfde OV en Spoor tafel afgesproken dat de onderstaande leidraad wordt gehanteerd bij de uiteindelijke afweging:
Op basis van bovenstaande leidraad is aan de Landelijke Tafel van 30 april 2015 aangegeven dat IenM prioriteit geeft aan maatregelen gericht op verbetering van betrouwbaarheid en veiligheid en de BOV-kosten eerst op orde wil hebben, maar dat er ook bekeken zal worden of het mogelijk is om kansrijke regionale voorstellen mee te nemen.
Uiteindelijk zijn op basis van de volgorde in de spelregels de maatregelen in het pakket opgenomen, waarbij een eerste betekenisvolle stap voor de LTSA gerealiseerd kan worden.
Zijn de regionale cofinanciering en andere financieringsbronnen meegenomen in de lijst die u naar de Kamer heeft gestuurd?
In de overzichten van de ingediende maatregelen en projecten die aan uw Kamer zijn gestuurd is aangegeven welke mogelijke totaalinvestering met het betreffende voorstel volgens de indieners gemoeid is. In het overzicht is niet geëxpliciteerd of en tot welke hoogte een regio bereid zou zijn tot cofinanciering. De bereidheid tot cofinanciering en de hoogte hiervan is op een later moment, bij het completeren van de informatie, wel expliciet gemaakt door de betreffende regio en in de uiteindelijke afweging meegenomen.
Klopt het dat in de lijst die u naar de Kamer heeft gestuurd nog wordt uitgegaan van de oude, duurdere variant van de Valleilijn en niet het huidige goedkopere voorstel is meegenomen? Is er bij de regionale overheden en vervoerders draagvlak voor de in de tabel beschreven verdeling?
De lijst met maatregelen, die bij brief van 15 oktober 2015 (Kamerstukken II 2015–2016, 29 984, nr. 633) aan de Tweede Kamer is gestuurd, is opgesteld aan de hand van informatie die door de decentrale overheden, NS en ProRail is aangeleverd. De provincie Gelderland heeft in juli 2015 IenM een conceptrapport van ProRail van enkele ontwerpsessies voor de goedkoopste variant van de kwartierdienst op de gehele Valleilijn toegezonden en op 5 november 2015 het definitieve rapport. In het conceptrapport is door ProRail nog geen investeringsbedrag opgenomen. Gelderland schatte in dat het investeringsbedrag van die variant tussen de € 23,4 en 33,3 mln. incl. btw zou komen te liggen. In het definitieve rapport vermeldt ProRail nu ook deze kostenmarge. Van dit mogelijke alternatief is nog geen MKBA gemaakt. Het lagere investeringsbedrag leidt niet tot een wijziging van het maatregelenpakket herijking.
Op de Landelijke OV en Spoortafel hebben de partijen erkend dat het financiële kader tot 2028 weliswaar beperkt is, maar dat de verdeling hiervan conform de eerder met de Tafel overeengekomen spelregels heeft plaatsgevonden. Per brief d.d. 8 oktober (Kamerstukken II 2015–2016, 29 984, nr. 623) heb ik uw kamer over de uitkomsten van deze Landelijke Tafel bericht. De meeste aanwezige partijen hebben tijdens de Landelijke Tafel hun teleurstelling en zorgen uitgesproken over de in hun ogen geringe nieuwe investeringsmogelijkheden.
Daar is ook de ambitie uitgesproken om met elkaar een traject in te gaan om te zoeken naar financiële ruimte om de geambieerde extra stappen te kunnen zetten voor de verbetering van de kwaliteit van ons spoorproduct. Aankomend voorjaar aan de OV en Spoortafels wil IenM hierover nadere afspraken maken.
Daarnaast is het voorstel herijking en de budgettaire verdeling besproken tijdens de bestuurlijke overleggen MIRT en zijn met de regio gedragen besluiten genomen en vervolgafspraken gemaakt.
Is het bedrag van 61 miljoen euro, dat in tabel 1 op pagina 3 van het «IenM voorstel maatregelenpakket herijking» is opgenomen voor grensoverschrijdend spoor, reeds geoormerkt? Zo ja, welk bedrag is hierin opgenomen om de benodigde infrastructurele maatregelen te nemen om de intercityverbinding Eindhoven–Heerlen–Aken–Keulen tot stand te brengen?
Het budget voor grensoverschrijdend spoor is grotendeels geoormerkt. Er resteert nog een bedrag van ruim 8 miljoen euro aan vrije ruimte. Voor de optimalisering van het traject Sittard–Heerlen–grens (Aken) is middels het amendement Koopmans/ Cramer (Kamerstukken 2015–2016, 32 123 A, nr. 16) een bedrag van € 23,8 mln. gereserveerd. Van dit budget is € 0,6 mln. betaald aan planstudie, € 7,5 mln. gereserveerd voor elektrificatie van het traject Landgraaf tot de grens en circa € 3,5 mln. gereserveerd voor een exploitatiebijdrage voor de sneltrein verbinding tussen Heerlen en Aachen van 2018 t/m 2028. Van rijkszijde resteert derhalve nog ongeveer € 12 mln.
Vanaf 2018 rijdt er een sneltrein tussen Maastricht, Heerlen en Aachen. De realisatie van een mogelijke IC-verbinding tussen Eindhoven–Heerlen–Aken–Keulen moet op diverse punten nog verder onderzocht worden. Welke exacte budgetten nodig zijn voor aanvullende infrastructurele maatregelen die voor een dergelijke verbinding nodig zijn, is op basis van de huidige informatie nog niet te zeggen. De recent verschenen verkennende studie MRX 2014 naar een mogelijke grensoverschrijdende IC-verbinding Eindhoven–Heerlen–Aken–Keulen vermeldt weliswaar een indicatief investeringsbedrag van € 50 mln. incl. btw voor alleen de spoorverdubbeling tussen Heerlen en Landgraaf, maar ook een aantal P.M.-posten. Over de noodzakelijke vervolgstudies, waaronder die naar de benodigde capaciteit en infrastructuur en de daarbij behorende kostenramingen, zijn afspraken gemaakt met de regio tijdens de bestuurlijke overleggen MIRT van oktober/november 2015.
Hoeveel aanvragen voor nieuwe stations zijn in 2015 ingediend? Hoeveel worden er de komende vijf jaar verwacht? Hoe verhoudt het in tabel 4 op pagina 5 opgenomen budget van 17 miljoen euro voor toekomstige nieuwe stations zich tot de realisatie van de gezamenlijke ambities in de Lange Termijn Spooragenda?
In het kader van de herijking 2015–2028 zijn door de regio voor deze periode de volgende potentiële nieuwe stations opgenomen: Eindhoven Airport, Maastricht Noord II, Grubbenvorst, Den Bosch Maaspoort, Haelen/Baexem, Hoogkerk, Staphorst en Lelystad Zuid. Door mij is in het definitieve maatregelenpakket herijking opgenomen om tot 2028 € 17 mln beschikbaar te houden voor kansrijke nieuwe stations. Op dit budget is nog geen claim gedaan omdat de afspraak met de regio’s is dat er pas aanspraak kan worden gedaan op dit budget nadat mijn besluit is besproken met uw kamer.
Hoe is het bedrag van 12 miljoen euro in de tabel op pagina 6 bij de post «Verhogen zichtbaarheid regionale vervoerders op stations» opgebouwd? Is dit ook met de regionale vervoerders afgestemd? Is er draagvlak om een dergelijk bedrag hieraan te spenderen?
Door de landsdelen, NS en ProRail zijn in het kader van de herijking een groot aantal wensen en ambities neergelegd. Het betreffen voorstellen in uiteenlopende fases van planvorming, onderbouwing en uitwerking. De aangegeven kosten zijn dan ook indicaties. Er heeft nog geen verdieping plaatsgevonden. Het completeren van de informatie inclusief een gedetailleerde financiële onderbouwing is onderdeel van de uiteindelijke afweging voorafgaand aan de nog te nemen investeringsbesluiten.
Over de visie op het verhogen van de zichtbaarheid van regionale vervoerders op stations zijn de concessieverleners en de regionale vervoerders geconsulteerd. De beoogde acties ten aanzien van het verbeteren van de profilering worden in samenwerking met de betrokken stakeholders verder uitgewerkt en opgepakt.
Kunt u bevestigen dat de posten op pagina 6 van het rapport «IenM voorstel maatregelenpakket herijking» feitelijk extra kosten zijn, die gemaakt worden voor het project PHS? Zo ja, waarom is dat niet helder verwoord in de tabel? Zo nee, hoe typeert u deze kosten dan?
Het beeld dat er met het maatregelenpakket herijking extra middelen naar PHS gaan klopt niet. In mijn besluit over de herijking (zie antwoord op vraag 1) zijn middelen opgenomen voor Beter en Meer en extra capaciteit voor het opstellen van reizigerstreinen en de verbetering van de zichtbaarheid van regionale vervoerders op stations, voor in totaal € 164 mln.
Dit pakket is o.a. nodig voor voldoende vervoercapaciteit om autonome groei op te vangen en op de corridor Amsterdam–Utrecht–Eindhoven de frequenties betrouwbaarte gaan verhogen.
Kunt u een gedetailleerde, inzichtelijke onderbouwing verstrekken van de kosten die op pagina 6 ingeschat worden voor elk van de volgende genoemde projecten, en aangeven hoe de genoemde bedragen zijn opgebouwd? Kunt u daarbij tevens (zowel in procenten als in absolute getallen) per project aangeven met welke onzekerheden en bijbehorende marges gerekend is en of de hierboven genoemde kosten per project inclusief of exclusief BTW zijn weergegeven?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 12 betreffen het voorstellen in uiteenlopende fases van planvorming, onderbouwing en uitwerking. De aangegeven kosten zijn dan ook indicaties. Er heeft nog geen verdieping plaatsgevonden. Het completeren van de informatie inclusief een gedetailleerde financiële onderbouwing is onderdeel van de uiteindelijke afweging voorafgaand aan de nog te nemen investeringsbesluiten.
Klopt het dat verplichte en preferente programma’s (zoals PHS, ERTMS, Overwegen) geen onderdeel uit zouden maken van de herijking? Is het correct dat met de regionale overheden en de regionale vervoerders is afgesproken, onder meer tijdens de spoor- en OV-tafels, dat er geen gelden uit de herijking onttrokken zouden worden ten behoeve van het PHS-project?
Ja, het klopt dat in het kader van de herijking is afgesproken om de aard en omvang van de projecten niet aan te passen. Met het definitieve maatregelenpakket herijking worden geen extra gelden uitgetrokken voor het PHS project. Zie ook antwoord op vraag 5 en 13.
Deelt u de opvatting dat het, vanwege de langjarige aard van het PHS-project, niet per sé nodig is om die PHS-middelen nu ten laste van het herijkingsbudget te brengen, waarmee feitelijk alle ruimte voor andere projecten nu reeds opgesoupeerd wordt, maar dat die middelen net zo goed later in het traject alsnog gebudgetteerd en opgevoerd kunnen worden? Om zo de kosten niet uit de kop, maar uit de staart te pakken?
In mijn besluit over de herijking zijn middelen opgenomen voor Beter en Meer, extra capaciteit voor het opstellen van reizigerstreinen en de verhoging zichtbaarheid van regionale vervoerders op stations, voor in totaal € 164 mln.
Dit pakket is o.a. nodig voor voldoende vervoercapaciteit om autonome groei op te vangen en om op de corridor Amsterdam–Utrecht–Eindhoven de frequenties betrouwbaar te gaan verhogen. Het is dus niet zo dat middelen naar PHS gaan.
De keuzes in de herijking zijn van belang voor voldoende betrouwbaarheid op grote knooppunten en corridors als de frequenties per eind 2017 worden verhoogd. De genoemde kosten moeten binnen afzienbare termijn gemaakt worden om de frequenties te kunnen verhogen. Deze investeringskosten zitten naar hun aard juist aan de kop en niet aan de staart. De middelen blijven nu en in de toekomst nodig voor het betreffende project. Een kasschuif is daardoor niet mogelijk.
Bent u bereid om een uitvoeringsmix tussen PHS en het regionaal openbaar vervoer te realiseren, om zo de beschikbare ruimte van 167 miljoen euro anders te verdelen en de meest dringende knelpunten in het regionaal openbaar vervoer alsnog op te lossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het maatregelenpakket waarover ik u in de MIRT brief heb geïnformeerd, is een pakket waar het merendeel van de reizigers, de verschillende regio’s en de spoorgoederensector allen van profiteren en het betreft de eerste stap om de LTSA doelen waar te gaan maken. In het maatregelenpakket zitten naast de betrouwbaarheidsmaatregelen die voor het hele spoorsysteem van belang zijn ook twee studies naar elektrificaties (Oost en Noord Nederland). De overige wensen die nu niet gefinancierd kunnen worden, worden ook niet geschrapt. Deze blijven op de bestuurlijke agenda. Aan de landelijke OV en Spoortafel is de ambitie uitgesproken om met elkaar een traject in te gaan om te zoeken naar financiële ruimte om de geambieerde extra stappen te kunnen zetten voor de verbetering van de kwaliteit van ons spoorproduct. Aankomend voorjaar aan de OV en Spoortafels zal ik hierover nadere afspraken maken.
Acht u het zinvol om ten aanzien van het PHS-project eerst de A2-corridor af te ronden en daarna pas op de plaats te maken, om met de daarmee opgedane ervaringen de uitvoerbaarheid en de vervoerskundige waarde opnieuw te toetsen en te evalueren en Netwerk Nederland eerst af te ronden, voordat andere corridors opgepakt worden? Bent u bereid om die optie te overwegen, en zo te voorkomen dat een route gevolgd wordt waarvan mogelijk achteraf komt vast te staan dat de kosten en besteding van publieke middelen niet opwegen tegen de baten?
Ik wil allereerst samen met NS en ProRail de invoering van PHS op een eerste corridor realiseren per eind 2017 (dienstregeling 2018). Hiervoor is de benodigde infrastructuur (Doorstroomstation Utrecht) eind 2016 gereed en zijn de maatregelen voor hogere betrouwbaarheid in het kader van Beter en Meer in het herijkingspakket opgenomen. Op basis van de ervaringen van het pakket Beter en Meer en de dienstregeling 2018 zal worden bepaald hoe de vervolgstappen er precies uitzien en welke middelen daar precies voor nodig zijn om voldoende betrouwbaar de frequenties te kunnen verhogen.
Ik vind het belangrijk om door te gaan met het realiseren van de PHS infrastructuur aangezien deze maatregelen een langdurige voorbereiding kennen en in nauw overleg met decentrale overheden en omwonenden tot stand komen. Ik acht dit een verantwoorde route: stap voor stap als de extra infrastructuur in het kader van PHS gereed is, de frequenties verhogen op de drukste corridors en de goederenroute in Zuid Nederland aan te passen (als de Meterenboog gereed is). Dit is in lijn met de doelen van de LTSA.
Hoe beoordeelt u de opinie uit de sector, dat PHS mogelijk een overwaardering is of zal blijken te zijn van het intercitynet, en tegelijkertijd een degradatie van het sprinter- en regionale net? Neemt u door het PHS-project door te voeren en in dat verband nu (al) extra kosten te accepteren die buiten het PHS-project vallen en daarom ten laste van de herijkingsbudgetten vallen, niet het risico dat die onevenredigheid nog duidelijker wordt, zonder dat de extra intercityinzet op basis van PHS is geëvalueerd? Met andere woorden: zou het niet beter zijn om te faseren door de A2-corridor eerst af te ronden, daarna dat te evalueren op gebleken uitvoerbaarheid, wenselijkheid en vervoerskundige meerwaarde, en pas daarna verdere beslissingen nemen over de uitvoering van de rest van het project?
De uitwerking van de voorkeursbeslissing PHS en de sindsdien genomen besluiten, vinden plaats samen met de betrokken overheden waar projecten zijn gepland en met NS, ProRail en KNV. In de voorkeursbeslissing van PHS is sprake van meer intercity’s en meer sprinters op de drukste route in het land. Op de A2 corridor zal – als eerste stap – per dienstregeling 2018 het aantal intercity’s worden verhoogd van 4 naar 6 per uur tussen Amsterdam–Utrecht–Eindhoven. Op basis van de ervaringen van het pakket Beter en Meer en de dienstregeling 2018 zal worden bepaald hoe de vervolgstappen er precies uitzien en welke middelen daar precies voor nodig zijn om voldoende betrouwbaar de frequenties te kunnen verhogen.
Ik acht deze stap voor stap aanpak verantwoord en belangrijk.
Bent u bereid om daarover het overleg aan te gaan via de spoortafels en daarbij niet alleen met NS en ProRail, maar ook met de regionale overheden en de regionale vervoerders in overleg te treden, zodat alle belangen worden meegewogen en een integrale weging van die belangen op nationale schaal verzekerd is?
Kortheidshalve verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 18 en 19.
Zo ja, bent u bereid om op een zo kort mogelijke termijn met de regionale overheden en de regionale vervoerders te overleggen om de herijkingsvoorstellen alsnog zo aan te passen, dat een uitvoeringsmix ontstaat waarbinnen de uitvoering van PHS en de uitvoering van de meest urgente knelpunten bij de regionale spoortrajecten hand in hand gaan? Zo nee, waarom niet?
Vanaf de start heb ik een transparant en intensief proces opgezet met alle decentrale overheden en de vervoerders om de stappen in de herijking gezamenlijk te kunnen zetten, inclusief een aantal procesafspraken en spelregels. Op de landelijke tafel is geconcludeerd dat de integrale afweging langs de afgesproken spelregels tot stand is gekomen. Daarnaast is het voorstel, na bespreking in de bestuurlijke overleggen MIRT, nu een besluit van mij op basis van de besprekingen en de gemaakte afspraken in de bestuurlijke overleggen MIRT. Na het NO MIRT 23 november aanstaande, zal ik een traject ingaan om met partijen te zoeken naar financiële ruimte om de geambieerde extra stappen te kunnen zetten voor de verbetering van de kwaliteit van ons spoorproduct. Aankomend voorjaar aan de OV en spoortafels wil ik hierover nadere afspraken maken.
Deelt u de mening van de regionale overheden en regionale vervoerders dat ProRail bij projecten ten onrechte de nieuwbouwnormen hanteert, ook als het gaat om aanpassing van bestaande infrastructuur, terwijl bij verbetering en revisie ook uitgegaan kan worden van de bestaande, functionerende infrastructuur en de daarvoor regulier geldende normen? Heeft u zich in dit aspect verdiept voordat u uw voorstellen voor de herijkingsbudgetten openbaar maakte en heeft u daarover inhoudelijk en gedetailleerd overleg gevoerd met NS, ProRail en de regionale vervoerders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is het verloop van dat overleg geweest?
Nee, deze mening deel ik niet. Mijn inzet is dat voor elk project in kaart wordt gebracht wat mogelijke varianten zijn, wat deze kosten en de baten zijn. Daarnaast zal met ProRail gesproken worden over welke ontwerpregels en normen van toepassing zijn. Vervolgens kan er een afgewogen besluit genomen worden wat de te realiseren variant is voor dat specifieke project en de daarmee gemoeide investeringen.
Ten aanzien van de herijkingvoorstellen is er met de indieners gesproken over de inhoud en achtergrond van de projecten die zijn ingediend. Zoals aangegeven in antwoorden op de vragen van de heer Slob (Kamerstukken II, 2015–2016, 29 984, nr. 633) betreft het voorstellen van in uiteenlopende fase van planvorming, onderbouwing en uitwerking. De aangegeven kosten zijn dan ook indicaties. Er heeft nog geen verdieping plaatsgevonden; dit zal wel plaats hebben voor nadere investeringsbesluiten die in het herijkingspakket zijn opgenomen.
Is het volgens u juist, dat met de toepassing van deze normen voor nieuwbouw op gereviseerde infrastructuur, de kosten van ProRail veel hoger uitvallen dan wanneer de reguliere normen voor aanpassing aangehouden zouden worden? Tot welk percentage kostenbesparing zou het toepassen van de reguliere normen voor aanpassing van infrastructuur (in plaats van de toepassing van normen voor nieuwbouw) kunnen leiden?
Nee, dat is niet juist. Er spelen hierbij drie aspecten een rol: investeringskosten, lifecycle kosten en overige baten. Zoals in antwoord op vraag 22 is gesteld, dient per project te worden afgewogen wat de optimale variant voor dat specifieke project is. In het algemeen geldt dat ProRail bij een investeringsbesluit naast de directe kosten voor de investering afweegt wat de lifecycle kosten (investering en onderhoud) zijn. Een hogere investering kan op lange termijn goedkoper zijn. Tenslotte geldt dat Prorail bij elke investering consequenties voor veiligheid en betrouwbaarheid van het gehele netwerk meeneemt. Dat kan ertoe leiden dat een hogere investering elders op het netwerk baten genereert. Wellicht kunnen de kostenschattingen van voorstellen die in het kader van de herijking zijn gedaan door overheden lager uitvallen, indien andere normen worden toegepast. Dat heeft echter negatieve effecten op langere termijn voor het gehele netwerk. Een generiek percentage voor mogelijke kostenbesparing is niet te geven; daarvoor zijn de verschillen tussen projecten te groot.
Is het waar dat bij de aanleg van nieuwe stations op enkelsporige baanvakken een flankbeveiliging geëist wordt? Waarom is dat het geval, nu vrijwel al deze baanvakken voorzien zijn van Automatische Treinbeïnvloeding Nieuwe Generatie (ATB NG), zodat wegrijden op onveilig sein onmogelijk is? Wat is het effect van deze eis op de kosten van de bouw van een nieuw station?
Flankbeveiliging is een effectieve maatregel ter voorkoming van een zijdelingse flankaanrijding van een trein. Zie hiervoor de brief aan uw Kamer van 4 maart 2014 (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 983, nr. 163). Bij de aanleg van nieuwe stations wordt flankbeveiliging inderdaad toegepast. Mede hierdoor is een botsing tussen twee reizigerstreinen bij Hattemerbroek op 2 september 2013 voorkomen. Hiermee wordt invulling gegeven aan signalen van ILT en van de Onderzoeksraad voor Veiligheid4 en aan een aanbeveling van het onderzoeksbureau SAVE d.d. 28 juni 2010 (Kamerstukken II, 2009–2010, 29 893, nr 103).
Het treinbeveiligingssysteem Automatische Trein Beïnvloeding Nieuwe Generatie (ATB-NG) is in zijn algemeenheid veiliger dan Automatische Trein Beïnvloeding Eerste Generatie (ATB-EG). Toch zijn ook bij toepassing van ATB-NG nog stoptonend sein passages (STS-passages) mogelijk, ook door wegrijden bij een onveilig, rood sein. Daarom wordt ook bij ATB-NG flankbeveiliging toegepast, zij het met minder strenge eisen dan bij ATB-EG.
Zoals in de brief van 4 maart 2014 is aangegeven zijn er, afhankelijk van de specifieke lokale situatie, verschillende manieren om flankbeveiliging te realiseren. Alleen bij toepassing van zogenaamde «doorschietlengtes»5 is sprake van hogere kosten, omdat er over een grotere lengte spoor moet worden aangelegd. Bij een dubbelsporig station op een enkelsporig baanvak met ATB-NG-treinbeveiliging moeten twee sporen met elk 50 tot 100 meter worden verlengd. De meerkosten daarvan zijn sterk afhankelijk van de specifieke lokale situatie, bijvoorbeeld of extra grondverwerving nodig is, en zo ja, wat de kosten daarvan zijn.
In de brief van 4 maart 2014 is ook aangegeven dat onderscheid wordt gemaakt tussen situaties waarbij nieuwe infrastructuur wordt aangelegd en bestaande locaties.
Er is dan ook geen sprake van dat bij alle bestaande stations flankbeveiliging wordt aangebracht.
Welke meerkosten veroorzaakt de flankbeveiliging gemiddeld voor een project, in absolute en relatieve zin? Kunt u een praktijkvoorbeeld geven?
Zie het antwoord op vraag 24. Omdat elke situatie zijn eigen specifieke kenmerken heeft, kunnen de meerkosten sterk uiteenlopen.
Een praktijkvoorbeeld geven is niet mogelijk omdat in projecten niet bepaald wordt welke kosten gemaakt zouden zijn indien geen flankbeveiligingsmaatregelen zouden zijn toegepast. Nieuwe projecten hanteren het vigerende voorschrift als bindend uitgangspunt en houden bij aanvraag van budgetten daar rekening mee. Nieuwe projecten hebben geen reden om de kosten/baten van voorgeschreven maatregelen te onderzoeken c.q. registreren. Indien een lopend project geconfronteerd wordt met een gewijzigd voorschrift wordt over het algemeen naar redelijkheid en billijkheid bepaald of de wijziging meegenomen kan worden en op welke wijze dit gefinancierd kan worden.
Met welke onzekerheidsmarges wordt door ProRail gerekend bij de begroting van projecten? Is het waar dat gerekend wordt met een onzekerheidsmarge van ongeveer 40%? Zo ja, deelt u de opvatting dat 40% een wel erg ruime marge is? Deelt u de opvatting dat een te grote onzekerheidsmarge een te groot beslag legt op middelen die anders beschikbaar zouden zijn voor andere projecten? Kunt u uw standpunt in dezen toelichten?
ProRail maakt in zijn algemeenheid voor alle projectfasen ramingen. De MIRT-opgaven en de subsidieaanvraag zijn gebaseerd op het rekenkundig gemiddelde van deze ramingen. De bedragen kennen een kans op onder- en overschrijding van circa 50%. Iedere projectfase kent zijn eigen uitwerkingsniveau en de daarbij behorende onzekerheden en bandbreedte. Met het communiceren van de bandbreedte wordt een mate van onzekerheid aangegeven. ProRail hanteert bij de verschillende projectfasen de volgende eisen aan de bandbreedte:
De onzekerheidsmarge / bandbreedte wordt niet opgeteld bij het rekenkundig gemiddelde waardoor er geen onnodig beslag gelegd wordt.
Klopt het dat dit bijvoorbeeld het geval was bij de doorgaande treindienst Arnhem–Tiel die begroot werd op 35 miljoen euro, maar uiteindelijk uitvoerbaar bleek voor € 700.000,–, of bij de elektrificatie van het traject Zwolle–Wierden, dat begroot werd op 1 miljoen euro per kilometer, maar uiteindelijk uitvoerbaar bleek voor € 800.000,– per kilometer? Hoe beoordeelt u die verschillen?
De projecten Arnhem–Tiel en Zwolle Wierden zijn twee verschillende projecten. Per project zal ik een toelichting geven.
treindienst Tiel–Arnhem is niet veroorzaakt door de onzekerheidsmarges waarmee ProRail heeft gewerkt, maar met wijzigingen in de scope van het project.
Om op lange termijn de dienstregeling toekomstvast en robuust te maken en om de dienst Tiel–Arnhem te kunnen combineren met de extra treinen die vanaf 2017 tussen Arnhem en Nijmegen moeten gaan rijden, is in 2014 door ProRail aangegeven dat er een viertal infrastructuurmaatregelen nodig is. Deze zijn in 2014 uitgewerkt in een alternatievenstudie. De investeringskosten van deze vier maatregelen zijn geraamd op € 36,2 mln (exclusief BTW). Zonder deze maatregelen kan niet gegarandeerd worden dat treinen Tiel–Arnhem robuust en toekomstvast inpasbaar zijn en bestaat het risico dat deze treindienst (in de toekomst) in Elst moet worden geknipt. In het huidige capaciteitsverdeelproces voor 2017 is nog niet duidelijk of de benodigde ruimte gevonden kan worden en wat mogelijke uitvoerbaarheidsconsequenties kunnen zijn.
Om deze reden wordt momenteel een korte termijn oplossing voor beperkte kosten uitgewerkt voor de overweg Rijksweg Noord in Elst om de overwegbereikbaarheidsproblemen (lange dichtligtijden) te verbeteren. Dit laatste staat echter los van de eerder genoemde studie naar infrastructuurmaatregelen tussen Tiel en Arnhem.
Op welke wijze worden dit soort ervaringsgegevens meegenomen en doorvertaald naar begrotingen voor de toekomst? Op welke wijze zijn zij verwerkt in de getallen zoals die nu uit de voorstellen voor het herijkingsbudget blijken?
Ervaringscijfers van daadwerkelijke realisatiekosten worden voortdurend door ProRail verwerkt in de kentallen die gebruikt worden bij het opstellen van nieuwe ramingen. Ook de kosteninschattingen die door ProRail gemaakt zijn voor de herijking zijn gebaseerd op actuele kentallen.
De lancering van een ballistische raket door Iran |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «U.S.: Iran missile test «likely» violated U.N. resolution»?1
Ja.
Is deze lancering van een ballistische raket volgens u een schending van VN-Veiligheidsraadresolutie 1929? Zo ja, welke consequenties zou het schenden van deze resolutie uws inziens moeten hebben?
VN-Veiligheidsraadresolutie 1929 verbiedt Iran activiteiten te ondernemen gerelateerd aan ballistische raketten in staat tot het vervoeren van een nucleair wapen. Op basis van de de richtlijnen van het Missile Technology Control Regime (MTCR) kan worden gesteld dat «Categorie 1 Systemen», welke een bereik hebben van meer dan 300km bij een payload van minimaal 500kg, per definitie in staat zijn massavernietigingswapens te vervoeren.
De ballistische raket die Iran op 10 oktober jl. gelanceerd heeft valt zeer waarschijnlijk binnen deze categorie en zou daarmee een schending van VNVR-resolutie 1929 kunnen betreffen. Het kabinet is dan ook van mening dat deze vermeende schending geadresseerd en onderzocht dient te worden middels de geëigende mechanismen hiervoor: VNVR-resolutie 1929 stelt een expertpanel in dat gemelde schendingen kan onderzoeken en draagt het Iran Sanctiecomité op effectief te reageren op schendingen van het embargo.
Op 21 oktober jl. heeft de Verenigde Staten de vermeende schending aan de orde gesteld in een besloten sessie van de VN-Veiligheidsraad. Ook hebben het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland en de Verenigde Staten diezelfde dag de vermeende schending aangekaart bij het Iran Sanctiecomité. Het kabinet verwelkomt beide initiatieven.
Is deze lancering van een ballistische raket volgens u een schending van het Joint Comprehensive Plan of Action, het nucleaire akkoord dat onlangs is gesloten met Iran? Zo ja, welke consequenties heeft het schenden van dit akkoord? Zo nee, deelt u de mening dat het ontwikkelen en testen van ballistische raketten – die uiteindelijk gebruikt kunnen worden bij het lanceren van kernwapens – door Iran een ongewenste activiteit is, die wantrouwen wekt in het licht van het pas gesloten akkoord en de geopolitieke context rondom dit akkoord? Graag een toelichting.
Restricties op ballistische raketten maken geen onderdeel uit van het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA). Zoals hierboven beschreven is de rakettest zeer waarschijnlijk een schending van VNVR-resolutie 1929. Het kabinet acht het ontwikkelen en testen van ballistische raketten (in staat tot het vervoeren van een nucleair wapen) door Iran onwenselijk en verwelkomt dan ook het initiatief van Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland en de Verenigde Staten om dit aan te kaarten bij de geëigende mechanismen hiervoor. De eerste stappen hiertoe zijn nu gezet. Het kabinet acht het onverstandig vooruit te lopen op de afronding van dit proces.
Steunt u het initiatief van de Verenigde Staten om de lancering door Iran aanhangig te maken bij de VN-Veiligheidsraad?2 Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan uw ongenoegen over deze lancering kenbaar te maken bij de Iraanse regering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer wordt VN-Veiligheidraadresolutie 2231 van kracht? Op welke punten wijkt deze resolutie af van de huidige resolutie 1929?
VNVR-resolutie 1929 werd destijds ingesteld om Iran te dwingen tot onderhandelingen over zijn nucleaire programma. In resolutie 2231 (2015) geeft de VNVR aan dat het JCPOA een fundamentele verandering markeert in zijn overweging van het vraagstuk omtrent Irans nucleaire programma.
Per «Implementation day» komen de nucleair gerelateerde VNVR-resoluties (waaronder VNVR-resolutie 1929) te vervallen, op hetzelfde moment zullen de restricties op conventionele wapens en ballistische raketten in VNVR-resolutie 2231 (van 20 juli jl.), die het nucleaire akkoord bekrachtigt, pas in werking treden. «Implementation day» zal naar verwachting in de eerste helft van 2016 plaatsvinden.
In Annex B bij de VNVR-resolutie 2231 wordt Iran opgeroepen om de komende 8 jaar geen enkele activiteit te ondernemen gerelateerd aan ballistische raketten die een nucleaire lading zouden kunnen dragen. Ook blijven in principe de restricties op de levering van goederen, materialen, apparatuur en technologie die zouden kunnen worden ingezet ten behoeve van de ontwikkeling van ballistische raketten die een nucleaire lading zouden kunnen dragen de komende 8 jaar van kracht, tenzij de VN-Veiligheidsraad daar bij individuele gevallen een uitzondering op toestaat. Dit is dus een zware ontheffingsconstructie: elk permanent lid van de VNVR kan een aanvraag hiertoe immers vetoën. Eenzelfde constructie bestaat ook voor levering van conventionele wapens, maar dan met een geldigheidsduur van 5 jaar.
Hoewel de restricties op ballistische raketten en conventionele wapens geen onderdeel uitmaken van het JCPOA – en handhaving daarvan dientengevolge ook geen harde waarborging daarvoor kan zijn – creëert VN-Veiligheidsraad resolutie 2231 (2015) wel een aantal juridisch bindende verplichtingen. Eventuele schendingen hiervan dienen volgens het kabinet dan ook in de geëigende instantie – in dit geval de VN-Veiligheidsraad – opgebracht te worden.
Uiteraard blijven de standaard Nederlandse exportcontroleregels altijd van kracht, waarmee het kabinet toeziet op de handhaving van onder meer VNVR-resoluties op het gebied van wapenexport naar Iran en het ballistische wapenprogramma van Iran. Overeenkomstig criterium 1 van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport (naleving van internationale verplichtingen) zal het kabinet geen vergunning afgeven voor de export van conventionele wapens naar Iran zolang de internationale restricties tegen Iran van kracht zijn.
Deelt u de mening dat het handhaven van resoluties ten aanzien van wapenexport naar Iran en het ballistische wapenprogramma van Iran een harde waarborg dient te zijn in relatie tot het nucleaire akkoord? Welke inspanningen levert Nederland om (mogelijke) schendingen van deze resoluties te monitoren, te voorkomen en indien nodig te bestraffen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke acties heeft de Nederlandse regering ondernomen om de Europese sancties automatisch opnieuw van kracht te laten worden bij het schenden van de gemaakte afspraken binnen het nucleaire akkoord door Iran? Is inmiddels vastgelegd dat die sancties inderdaad – net als het snap-back mechanisme voor de VN-sancties – automatisch van kracht worden bij een dergelijke schending, zoals de VVD heeft bepleit? Kunt u daarbij specifiek ingaan op het beperken van de omzettingstermijn van het akkoord?
In het JCPOA wordt niet gerefereerd aan een «snapback» mechanisme voor de autonome EU-sancties. Mede op initiatief van Nederland is dit echter wel opgenomen in het Raadsbesluit aangenomen op «Adoption Day» (18 oktober jl.). Indachtig de discussie tijdens het AO Gymnich (d.d. 2 september jl.) heeft Nederland in EU-verband herhaaldelijk gepleit voor een zo sterk mogelijk «snapback» mechanisme. Een automatische «snapback» naar het voorbeeld van de VN bleek echter in strijd met het Verdrag van Lissabon: het (her)instellen van sancties moet volgens het Verdrag met unanimiteit gebeuren. Door middel van een Raadsverklaring, mede op aandringen van Nederland aangenomen op 18 oktober jl., hebben alle EU-lidstaten zich echter nu al publiekelijk gecommitteerd om de autonome EU-sancties onverkort te zullen her-instellen in het geval van significante niet-naleving van het akkoord door Iran. Dit harde politieke commitment levert volgens EU-recht het sterkst mogelijke mechanisme op. In het geval van een «snap back» zullen alle opgeschorte sancties tegen Iran weer van kracht worden.
Voor contracten afgesloten tijdens de sanctieverlichting gelden, op aandringen van Nederland, slechts de overgangsperiodes zoals vastgelegd bij de oorspronkelijke instelling van de sancties (3–6 maanden afhankelijk van de sector). Nederland heeft zicht uitdrukkelijk verzet tegen een verruiming van deze termijnen.
Politievrijwilligers |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Politievrijwilligers (on)gewenst...»? van de Stichting Maatschappij en Veiligheid?1
Ja.
Deelt u de conclusie van het rapport, dat beleidsmatige en organisatorische strubbelingen binnen de nationale politie dermate groot zijn, dat zij een negatief effect hebben op de werving en het behoud van politievrijwilligers? Zo ja, welke maatregelen neemt u om dit effect tegen te gaan?
De reorganisatie van de nationale politie vraagt veel van de organisatie. Zoals ik in de herijking van het realisatieplan heb aangegeven, wordt de verhoging van de instroom van vrijwilligers na 2017 gerealiseerd. De doelstelling om voor het eind van 2016 te komen tot 5.000 politievrijwilligers is daarmee losgelaten. Ten aanzien van het behoud van de politievrijwilligers heb ik uw Kamer gemeld dat in 2016 en 2017 de aandacht zal uitgaan naar de zittende vrijwilligers. Dit betekent dat eerst de cao-afspraken 2012–2014 worden geïmplementeerd, waarbij onder andere wordt ingezet op een landelijk uniform vrijwilligersbeleid en een uniforme rechtspositieregeling voor politievrijwilligers.
Geeft u gehoor aan de oproep van de Landelijke Organisatie van Politievrijwilligers (LOPV) om de aanbevelingen van het rapport over te nemen? Zo nee, waarom niet?2
In het rapport van de Stichting Maatschappij en Veiligheid (SMV) wordt een aantal concrete aanbevelingen genoemd. In overeenstemming met de aanbevelingen heeft de standaardisatie van een landelijk vrijwilligersbeleid prioriteit. De overige aanbevelingen uit het rapport worden betrokken bij de uniformering van het vrijwilligersmanagement en het versterken van de rechtspositie.
Hoe kijkt u aan tegen de suggestie van de LOPV om een politievrijwilliger te benoemen in de top van de politie en meer vrijwilligers dichter bij de leiding te positioneren?3 Deelt u de mening dat dit voor zowel de politievrijwilligers als de politieorganisatie voordelen kan hebben?
Aandacht voor de integratie van politievrijwilligers in de organisatie is belangrijk, alsmede dat politievrijwilligers voldoende gehoord worden binnen de eenheid waar zij werken. Daarnaast is het van belang dat men binnen de politieorganisatie weet wat onder de vrijwilligers leeft. In het kader van het behoud van vrijwilligers wordt bij het uniformeren van het vrijwilligersmanagement daarom gekeken naar mogelijkheden voor inspraak. Vooralsnog zijn er echter geen plannen om een politievrijwilliger te benoemen in de top van de politieorganisatie.
Bent u bereid om, indien u vasthoudt aan de in de Herijkingsnota aangekondigde verlaging van het tempo van werving van nieuwe politievrijwilligers ten behoeve van een inhaalslag in het vrijwilligersmanagement4, de ontwikkeling van de tevredenheid van zittende politievrijwilligers toe te voegen als prestatie-indicator, om de Kamer in staat te stellen de voortgang van dit dossier te monitoren?
Conform de Herijkingsnota gaat de aandacht op dit moment in de eerste plaats uit naar de zittende vrijwilligers en wordt de verhoging van de instroom van nieuwe vrijwilligers later gerealiseerd. De tevredenheid van de zittende vrijwilligers acht ik belangrijk. Ik ben dan ook blij dat uit het rapport van de SMV blijkt dat de vrijwilligers «een dikke acht geven» voor het werk. Gezien de herijking van het realisatieplan van de nationale politie vind ik het op dit moment echter niet wenselijk nieuwe prestatie-indicatoren toe te voegen.
In de cao-afspraken 2012–2014 zijn ten aanzien van de vrijwilligers landelijke doelstellingen geformuleerd. In een werkgroep van het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP) worden deze afspraken gezamenlijk verder uitgewerkt en wordt de voortgang besproken met vertegenwoordigers van de bonden en de LOPV. Om uw Kamer in de gelegenheid te stellen de voortgang van dit dossier te monitoren, blijf ik hierover in het jaarverslag rapporteren.
Hoe hebben de instroom en de uitstroom van politievrijwilligers zich de afgelopen tien jaar ontwikkeld, in absolute aantallen?
Bij de politievrijwilligers wordt het onderscheid gemaakt tussen de executieve en de niet-executieve vrijwilligers. Over de afgelopen tien jaar zijn alleen gegevens beschikbaar over de in- en uitstroom van de executieve vrijwilligers. In de onderstaande tabel en grafiek worden deze weergegeven.
Hoeveel politievrijwilligers zijn de afgelopen tien jaar doorgestroomd naar een vaste en betaalde baan bij de nationale politie?
In de periode 2005 tot en met 2014 zijn 224 executieve vrijwilligers doorgestroomd naar een vaste betaalde baan bij de nationale politie. Van de niet-executieve vrijwilligers zijn hierover geen cijfers bekend.
Welk budget is er in 2016 beschikbaar voor werving, training en opleiding van politievrijwilligers?
Er is geen specifiek budget voor de werving, training en opleiding van politievrijwilligers. De bekostiging hiervan voor de executieve vrijwilligers wordt gedaan vanuit het sterktebudget van de Politieacademie.
Erkent de korpsleiding van de nationale politie nut en noodzaak van politievrijwilligers? Zo ja, welke visie ligt daaraan ten grondslag, waar is die vastgelegd en waaruit blijkt die in beleid en organisatorische randvoorwaarden?
In het Inrichtings- en Beheerplan wordt de inzet van vrijwilligers essentieel genoemd voor een succesvolle taakuitvoering. De politie wil haar vrijwilligers evenzo serieus nemen als de medewerkers binnen de politieorganisatie en daarom rekening houden met het takenpakket, de opleidings- en doorgroeimogelijkheden. Het uitgangspunt van de korpsleiding is dat politievrijwilligers bevoegd, bekwaam en toegerust zijn voor de taken waarvoor zij worden ingezet. Zij zijn gelijkwaardig aan beroepscollega’s, zowel waar het de erkenning en de waardering voor het werk van de politievrijwilligers betreft als in de collegiale contacten en cultuur die hiermee samenhangen. De korpsleiding rondt in december de visie op de vrijwilligers binnen de nationale politie af, waarna deze wordt afgestemd met de betrokken partijen en ter besluitvorming wordt voorgelegd in het CGOP.
Is het waar dat de financiële vergoeding voor politievrijwilligers verschilt? Zo ja, acht u dat wenselijk? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Het is waar dat de financiële vergoeding voor politievrijwilligers verschilt. Bij de vergoedingen wordt onderscheid gemaakt tussen de executieve en niet-executieve vrijwilligers. Daarnaast zijn er verschillen in vergoedingen, doordat vanuit de oude korpsstructuur sprake is van divers beleid. Het komen tot een landelijk uniform beleid voor politievrijwilligers met eenduidige afspraken ten aanzien van de vergoedingen, heeft dan ook prioriteit.
Is het waar dat politievrijwilligers die een bijstands-, WW- of andersoortige uitkering ontvangen, nog steeds in de problemen kunnen komen wanneer zij als politievrijwilliger aan de slag gaan? Is het tevens waar dat, als ze al aan de slag kunnen bij de politie, de verstrekking van bijvoorbeeld een sportbeha tot problemen kan leiden? Wat zijn u en uw ambtsgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van plan om dit probleem op te lossen?
Ten aanzien van de regelgeving rondom uitkeringen voor politievrijwilligers, verwijs ik u naar de beantwoording van mijn ambtgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) op de Kamervragen van de leden Tanamal en Kerstens.5 Hierin wordt toegelicht welke regels gelden voor uitkeringsgerechtigden die politievrijwilligerswerk verrichten.
Zowel dienst- als uniformkleding wordt kosteloos verstrekt dan wel vergoed (art. 15 Besluit Rechtspositie Vrijwillige Politie). Voor vrouwelijke executieve vrijwilligers behoort de sportbeha tot de dienstkleding. Als gevolg van verschil in de wijze waarop deze vergoeding wordt verstrekt binnen de politie-eenheden, kan dit in een enkel geval tot onduidelijkheid leiden bij het verstrekken van de uitkering. Binnen de politieorganisatie wordt op dit moment gewerkt aan het uniformeren van de rechtspositieregeling, waarin ook het vergoedingenstelsel is opgenomen. Hiertoe zal ik overleg treden met mijn ambtgenoot van SZW, het UWV, de Belastingdienst en zo nodig de VNG.
Wat is de actuele stand van zaken van het overleg met de vakbonden en de LOPV? Is de laatste hand reeds gelegd aan de door u aangekondigde visie? Wanneer verwacht u het uniforme vrijwilligersbeleid te effectueren?
Samen met de nationale politie heb ik onlangs een constructief gesprek gehad met de LOPV over de voortgang. Zoals eerder gesteld, komt de politie nog dit jaar met de visie op de politievrijwilligers die vervolgens wordt besproken in de CGOP werkgroep, waarin de bonden vertegenwoordigd zijn. Ook de verdere uitwerking hiervan zal plaatsvinden met betrokkenheid van deze werkgroep.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
Ja.
De berichtgeving van het Vlietland Ziekenhuis om de kraamafdeling op te heffen en te verhuizen naar het Sint Franciscus Gasthuis in Rotterdam |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het overhandigen van de petitie tot het openhouden van de kraamzorg van het Vlietland Ziekenhuis?1
Ja.
Deelt u het standpunt dat kwalitatief goede, bereikbare en doelmatige integrale zorg voor de zwangere vrouw centraal moet staan bij de inrichting van goede ziekenhuiszorg?
De stuurgroep Zwangerschap en Geboorte heeft in december 2009 een advies uitgebracht om de geboortezorg te verbeteren. Eén van de hoofdaanbevelingen was om moeder en kind in de hoofdrol te plaatsen. Ik heb dit advies van de stuurgroep onderschreven. De kwaliteit van zorg staat centraal, waarbij een goede bezetting 24/7 van groot belang is, evenals de aanwezige faciliteiten. Het gaat daarbij over integrale geboortezorg en niet alleen over ziekenhuiszorg.
Deelt u voorts de mening dat bij een eventuele herschikking van het zorglandschap alle partijen in de verloskundige keten verantwoordelijk zijn voor de bereikbaarheid van kwalitatief goede zorg?
Het is de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur van het Franciscus Gasthuis en Vlietland ziekenhuis om, indachtig het advies van de stuurgroep en in overleg met betrokken partijen in de verloskundige keten, te zorgen voor een adequate infrastructuur die voldoet aan de relevante richtlijnen en regelgeving. Het is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om voldoende zorg in te kopen om jegens hun verzekerden aan de zorgplicht te kunnen voldoen.
Heeft u kennisgenomen van de visie en conclusie van de Verloskundige Kring Rijnmond dat in de regio Rijnmond geboortecentra decentraal op de flanken van de regio moeten worden ingericht, en dat een anderhalvelijns werkwijze in de geboortecentra aanbevolen is? Wat vindt u hiervan?
Ik beschik niet over de visie en conclusie van de Verloskundige Kring Rijnmond. Het is ook niet aan mij om een oordeel te vormen over dergelijke regionale visies. Wat ik belangrijk vind, is dat alle partijen in de regio constructief met elkaar in overleg gaan, hun visies met elkaar delen en te komen tot kwalitatief goede en veilige zorg voor moeder en kind.
Wordt bij de 45 minutennorm rekening gehouden met weigeringen tot spoedopname, files en financiële drempels? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In de bereikbaarheidsanalyses ga ik uit van het rijtijdenmodel voor de spoedeisende ambulancezorg dat het RIVM beheert. Dit model gaat uit van rijsnelheden van ambulances die met spoed naar een incident rijden. De snelheden zijn gebaseerd op metingen van werkelijke ambulancesnelheden over heel Nederland over de periode van een heel jaar. In het bereikbaarheidsmodel voor acute verloskunde wordt de integrale responstijd gehanteerd. Dat is de som van meld-, uitruk-, rij-, inlaad- en bezorgtijd. De door u genoemde filevertragingen zijn – voor zover deze daadwerkelijk in de meetperiode plaatsvonden – dus meegenomen in het rijtijdenmodel van het RIVM. De 45 minutennorm is een spreidingsnorm voor de ziekenhuizen in relatie tot de spreiding van ambulancestandplaatsen. Het gaat uit van het aanbod van 24/7 uurs acute verloskundige zorg door ziekenhuizen. Het model houdt geen rekening met weigeringen tot spoedopnames die zich bijvoorbeeld bij piekdrukte voordoen of met eventuele financiële drempels.
Hoe kijkt u aan tegen de opvatting van de raad van bestuur dat het sluiten van de kraamzorg pas kan als de verlengde A4 geopend is en de filedruk tot het verleden behoort? Neemt de Inspectie voor de Gezondheidszorg de filedruk in haar toezicht mee in relatie tot het halen van de 45 minutennorm?
Het ligt voor de hand dat een extra snelweg leidt tot vermindering van files en dat vermindering van files een belangrijk criterium is voor de bereikbaarheid van een ziekenhuis. Het lijkt mij daarmee een relevant gegeven om in de afweging mee te nemen.
Vindt u dat de raad van bestuur van het Vlietland Ziekenhuis eerst totale zekerheid moet hebben dat files in de regio wegblijven, omdat anders de kwaliteit van geboortezorg in gevaar komt? Zo nee, waarom niet?
Het lijkt vrij onwaarschijnlijk dat totale zekerheid kan worden gegeven dat in de regio Rijnmond files zullen wegblijven. Volgens de analyse gevoelige ziekenhuizen voor acute verloskunde van het RIVM zijn beide ziekenhuizen niet gevoelig. Dat betekent dat als één van deze ziekenhuizen haar aanbod van acute verloskunde sluit, er niet meer inwoners buiten de 45 minutennorm bereikbaarheid vallen omdat er voldoende aanbod van andere ziekenhuizen is.
Deelt u de mening dat het van belang is dat de partijen uit de geboortezorgketen, samen met de betrokken gemeentebesturen, moeten kijken naar wat een toekomstbestendige geboortezorg in de regio Rijnmond is?
Ik deel de mening dat het van belang is dat betrokken partijen serieus met elkaar in gesprek gaan. De verantwoordelijkheid voor het bieden van toegankelijke en verantwoorde zorg ligt immers bij zorgaanbieders zelf. De zorgverzekeraar is op basis van zijn zorgplicht verantwoordelijk voor een doelmatige inrichting van de zorg waarbij kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid uitgangspunt zijn. Partijen kunnen hierbij gebruik maken van de leidraad «concentratie van (acute) geboortezorg» van het College Perinatale Zorg. Ik zie hierbij niet direct een rol voor de betrokken gemeentebesturen. Zij hebben vooral een taak in het kader van de Wet Publieke Gezondheid (Wpg) als het gaat om prenatale voorlichting.
Het claimen van de westmuur als onderdeel van de Al-Aqsa moskee door de Palestijnen |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Palestinian proposal to UNESCO: Western Wall is part of al-Aqsa»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat zes Arabisch landen – te weten Algerije, Egypte, Tunesië, Marokko, Koeweit en de Verenigde Arabische Emiraten – van plan waren om namens de Palestijnen een voorstel in te dienen binnen UNESCO, onder andere om de westmuur als onderdeel van de al-Aqsa moskee erkend te krijgen? Klopt het dat dit plan inmiddels is ingetrokken, maar dat nog wel een verzoek zal worden ingediend om het Graf van Rachel in Bethlehem en de Grot van de Patriarchen in Hebron erkend te krijgen als islamitische plaatsen? Hoe beoordeelt u deze verzoeken? Graag een toelichting.
Evenals bij voorgaande bijeenkomsten van de Uitvoerende Raad van UNESCO hebben de genoemde zes landen onder het agenda-item «Occupied Palestine» een concept-resolutie ingediend. De eerste versie van de concept-resolutie bevatte een zinsnede die stelde dat de westmuur «een integraal onderdeel is van de Al Aqsa moskee / Haram al-Sharif». Deze zinsnede is echter, na druk van enkele landen, waaronder Nederland, ingetrokken in de eindversie van de resolutie. Deze eindversie bevat tevens uitgebreide passages over Israëlische acties die gerelateerd zijn aan de Haram al-Sharif / Tempelberg. Deze beschrijving wordt gekenmerkt door eenzijdigheid en bevat enkele feitelijke onjuistheden.
In de resolutie wordt gesteld dat het Graf van Rachel in Bethlehem en de Grot van de Patriarchen onderdeel uitmaken van Palestijns grondgebied. De resolutie is tijdens de stemming op 21 oktober jl. aangenomen met 25 voorstemmen, 6 tegen (waaronder Nederland) en 25 onthoudingen. Net als met voorgaande soortgelijke resoluties heeft UNESCO tot nog toe geen uitvoering gegeven aan de gevraagde acties. Het is het kabinet niet bekend of er nog een verzoek zal worden ingediend om beide plaatsen erkend te krijgen als (uitsluitend) islamitische plaatsen.
Klopt het dat de Directeur-Generaal van UNESCO, Irina Bokova, zich heeft uitgesproken tegen het verzoek om de westmuur als onderdeel van de al-Aqsa moskee erkend te krijgen?2 Heeft zij haar reactie afgestemd met lidstaten, waaronder Nederland? Heeft haar uitspraak er (mede) toe geleid dat het verzoek wordt aangepast? Graag een toelichting.
De Directeur-Generaal (DG) van UNESCO gaf op 20 oktober jl. een verklaring uit waarin zij haar ernstige zorgen uitte over de escalatie van geweld rondom cultureel en religieus erfgoed in het Midden-Oosten. Tevens stelde zij brede consultaties te voeren teneinde UNESCO lidstaten aan te moedigen een constructieve dialoog te voeren. Zij gaf voorts aan de recente voorstellen te betreuren, die gezien zouden kunnen worden als een poging om de status van de Oude Stad van Jeruzalem en de stadsmuren te veranderen en die tot verdere spanningen zouden kunnen leiden. Deze verklaring is niet inhoudelijk met lidstaten afgestemd maar wel opgesteld na consultaties met enkele lidstaten, waaronder Nederland.
Welk standpunt gaat Nederland – als één van de leden van de Uitvoerende Raad van UNESCO – officieel ten aanzien van het uiteindelijke verzoek innemen, als daarin inderdaad wordt verzocht de hierboven genoemde plaatsen erkend te krijgen als islamitische plaatsen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de kans groot is dat het uiteindelijke voorstel gaat worden aangenomen door de Uitvoerende Raad van UNESCO, doordat een meerderheid van de landen daarbinnen een islamitische/Arabische achtergrond heeft? Zo ja, wat zijn de consequenties wanneer het voorstel inderdaad wordt aangenomen? Bent u voornemens in dat geval actie te ondernemen en zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de Palestijnen eveneens een veroordeling trachten los te krijgen van wat zij het schenden door Israël van de status quo ten aanzien van het toezicht op de heilige plaatsen in Jeruzalem noemen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze poging?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de status quo van de Heilige Plaatsen – en in het bijzonder de al-Haram al-Sharif/Tempelberg – boven alle twijfel verheven moet blijven? Deelt u ook de mening dat elke suggestie, van welke partij dan ook, die deze status quo verandert of kan veranderen zeer explosief kan uitwerken? Hoe beoordeelt u de bijdrage aan die status quo van de verschillende partijen: 1) Israëlische regering, 2) Jordaanse Koning, 3) Palestijnse leiderschap?
Het kabinet acht handhaving van en respect voor de status quo van de Haram al-Sharif / Tempelberg essentieel en roept alle partijen op om daartoe hun verantwoordelijkheid te nemen, in woorden en daden. De afgelopen jaren is sprake van een toenemend aantal bezoeken van Tempelbergactivisten aan de Haram al-Sharif / Tempelberg, onder wie enkele Israëlische politici en een Minister. Mede hierdoor is het beeld in de Arabische wereld ontstaan dat Israël tornt aan de status quo op de Haram al-Sharif / Tempelberg. Daarom verwelkomt het kabinet de uitspraak van Netanyahu dat Israël de status quo op de Haram al-Sharif / Tempelberg respecteert en handhaaft en tot nader order Israëlische bewindspersonen en Knesset-leden verbiedt om deze locatie te bezoeken. Het is zaak dat Israëlische en Palestijnse leiders hun invloed aanwenden ten bate van de-escalatie en beteugeling van geweld en afzien van opruiende retoriek. Inmiddels zijn er «understandings» tussen Jordanië en Israël die op 24 oktober jl. na bemiddeling van de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Kerry tot stand kwamen, gericht op de-escalatie en herbevestiging van de status quo.
Hoe beoordeelt u zowel het voorstel over de westmuur als de poging een veroordeling los te krijgen in het licht van pogingen door de internationale gemeenschap om het vredesproces weer op de rails te krijgen? Deelt u de mening dat beide zaken hierop een contraproductieve uitwerking hebben? Graag een toelichting.
Vanwege het eenzijdige karakter van de resolutie die ter stemming werd voorgelegd, heeft het kabinet geconcludeerd dat deze niet bijdraagt aan de handhaving van de status quo op de Haram al-Sharif / Tempelberg en aan de urgente noodzaak van de-escalatie en beteugeling van het geweld. Nederland heeft daarom tegen de resolutie gestemd.
Welke acties onderneemt Nederland momenteel, al dan niet in samenwerking met andere landen, om de huidige situatie te de-escaleren en het vredesproces weer op de rails te krijgen?
De huidige escalatie is een gevolg van de al veel langer sluimerende spanningen, gevoed door de uitzichtloosheid voor Palestijnen in Oost-Jeruzalem, de Westelijke Jordaanoever en in Gaza en de vrees dat onderhandelingen niet tot een eigen Palestijnse staat gaan leiden. Tijdens de gesprekken met president Abbas, premier Hamdallah en Minister van Buitenlandse zaken Malki hebben de Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken de noodzaak tot de-escalatie benadrukt en aangedrongen op een oproep tot afzien van geweld. Daarnaast werd gesproken over de mogelijkheden om een politieke horizon te creëren, en op korte termijn stappen te realiseren die vertrouwen wekken onder de bevolking dat een eigen staat een realistische verwachting is. Voorbeelden zijn de uitvoering van de bestaande akkoorden, verbeteren van Movement & Access en versterken van de veiligheidssamenwerking.
Tevens heeft het kabinet bij Hoge Vertegenwoordiger Mogherini aangedrongen op actieve diplomatie om partijen te bewegen tot de-escalatie. Het kabinet steunt de inzet van HV Mogherini en EUSV Gentilini gericht op de-escalatie, instandhouding van de twee-statenoplossing en het bijdragen aan het toewerken naar een gunstig klimaat waarin onderhandelingen hervat kunnen worden. Het kabinet blijft in EU-kader aandringen op een grotere EU-rol ten aanzien van het MOVP.
Het nareisbeleid ten aanzien van Tibetanen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe vaak is in de afgelopen twee jaar het bestendigheidsvereiste tegengeworpen in machtiging tot voorlopig verblijf (mvv)-procedures?
De IND registreert niet hoe vaak het bestendigheidsvereiste als afwijzingsgrond wordt tegengeworpen bij MVV-procedures. Derhalve kan deze vraag niet cijfermatig worden beantwoord.
Bent u bekend met het feit dat gezinsleden van vluchtelingen zelf ook vaak op de vlucht zijn en daartoe, net als Tibetanen in India en Nepal, niet of heel moeilijk aan de eisen van bestendig verblijf kunnen voldoen?
Ja, daarmee ben ik bekend.
Klopt het dat gezinsleden van Tibetaanse vluchtelingen die willen nareizen, in China over het algemeen geen paspoort kunnen krijgen en moeten uitwijken naar India of Nepal? Zo nee, wat klopt hieraan niet? Zo ja, hoe wordt hier bij de uitvoering van het nareisbeleid rekening mee gehouden?
Er is een aantal gevallen bekend waarin gezinsleden van Tibetaanse vluchtelingen uit China zich in het kader van de MVV-procedure niet hebben gewend tot de Nederlandse ambassade in China. Betrokkenen hebben aangegeven dat dit niet mogelijk was vanwege de opstelling van de Chinese autoriteiten. Betrokkenen hebben zich om die reden gewend tot de Nederlandse vertegenwoordigingen in India of Nepal. De IND heeft in deze casussen vrijwel nooit tegengeworpen dat betrokkenen de MVV-aanvraag of afgifte van de MVV niet bij de Nederlandse ambassade in China hebben ingediend. Als de MVV-aanvraag is goedgekeurd en de betrokkenen beschikken niet over een paspoort, dan kan de IND een laissez-passer verstrekken zodat zij naar Nederland te kunnen reizen.
Deelt u de mening dat het ongewenst is van gevluchte Tibetanen te verlangen dat zij terugkeren naar het land van herkomst, te weten China, voor een mvv-aanvraag, gezien de politieke situatie voor Tibetanen aldaar?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wordt hier in het nareisbeleid rekening mee gehouden?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Nederlandse consulaire vertegenwoordiging in Nepal geen mvv’s meer mag afgeven omdat zij geen biometrische kenmerken kunnen opnemen, waardoor Tibetaanse gezinsleden meer dan 1.000 kilometer moeten reizen naar New Delhi of India? Zo nee, wat klopt niet hieraan? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de betreffende consulaire vertegenwoordiging wél mvv’s voor gezinsleden van vluchtelingen zal kunnen afgeven?
Nederland is in Nepal vertegenwoordigd met een honorair consulaat. De bevoegdheden, taken en personele capaciteit van honoraire consulaten zijn beperkter dan de bevoegdheden, taken en personele capaciteit van de ambassade waar zij onder ressorteren. Dit heeft tot gevolg dat de dienstverlening door een honorair consulaat niet hetzelfde kan zijn als de dienstverlening door een ambassade. Op 1 maart 2014 is regelgeving van kracht geworden die ziet op het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen. Vanaf die datum is de afname van vingerafdrukken in het kader van het MVV-proces verplicht. Voor vreemdelingen die zich in het buitenland bevinden en die naar Nederland willen komen, dient de afname van de vingerafdrukken plaats te vinden bij de Nederlandse vertegenwoordiging, die is uitgerust met de daarvoor bestemde apparatuur. Deze apparatuur is dezelfde die ook wordt gebruikt voor afname van biometrische kenmerken in het Schengenvisum-proces. Bij honoraire consulaten is deze apparatuur, gezien de beperktere dienstverlening, niet aanwezig.
Klopt het dat de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) in India, Tibetanen vanwege de politieke gevoeligheid niet registreert? Zo nee, wat klopt niet hieraan? Zo ja, klopt het dat Tibetanen hierdoor alleen een verblijfsstatus kunnen krijgen in India als zij naar Nepal reizen om zich aldaar bij de UNHCR te registreren? Wat is uw reactie daarop?
Het klopt dat de UNHCR in India niet bevoegd is om Tibetanen te registreren of er hun status te beoordelen. Het registreren van Tibetanen in India is een taak van de Indiase overheid, die de geregistreerde ook voorziet van een verblijfsdocument in het kader van hun vreemdelingenwetgeving. Voordat Tibetanen zich in India kunnen/mogen laten registreren moeten zij zich laten registreren bij de Indiase ambassade in Kathmandu. Met een Special Entry Permit (SEP) van deze ambassade mogen zij naar India doorreizen en daar een verblijfsstatus vragen. In Nepal is UNHCR wel een betrokken partij. UNHCR faciliteert er de binnenkomst in Nepal, de uitreiking van de SEP en de doorreis naar India.
Deelt u de mening dat er voor Tibetaanse gezinsleden in India en Nepal, met het oog op het gestelde in vraag vijf en zes, sprake is van een bijzondere situatie waardoor van het bestendigheidsvereiste afgeweken zou moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zal hier in het nareisbeleid rekening mee worden gehouden?
De Vreemdelingenwet bepaalt dat, bij wijze van individuele uitzondering, vrijstelling dan wel ontheffing kan worden verleend van de eis ten aanzien van bestendig verblijf, bijvoorbeeld indien daarmee een wezenlijk Nederlands belang is gediend of internationale verplichtingen dan wel klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
De IND beoordeelt elke MVV-aanvraag op individuele basis. De veiligheidsomstandigheden van de vreemdeling vormen een belangrijk element dat wordt betrokken in de beoordeling of aan de procedurele MVV-voorwaarden, zoals het bestendigheidsvereiste, wordt voldaan. Dit kan met name relevant zijn bij nareizende gezinsleden van vluchtelingen.
De praktijk wijst uit dat in veel individuele beoordelingen van casussen waarin nareizende gezinsleden van vluchtelingen niet voldeden aan de eis van bestendig verblijf de IND dit niet heeft tegengeworpen. Specifiek voor nareizende Tibetaanse gezinsleden in India en Nepal heeft de IND redenen van humanitaire aard aangenomen om het bestendige verblijf niet tegen te werpen.
Bent u bereid Tibetaanse gezinsleden in India en Nepal te ontheffen van de eis van bestendig verblijf zodat zij niet meer gedwongen worden vanwege formaliteiten 2.000 kilometer extra te reizen? Zo nee, hoe verhoudt zich dit met de Gezinsherenigingsrichtlijn waarin staat dat altijd met de bijzondere situatie van vluchtelingen rekening gehouden moet worden?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u, indien u niet bereid bent algemene ontheffing van de eis van bestendig verblijf aan Tibetaanse gezinsleden in India te verlenen, wél bereid ontheffing te verlenen aan gezinnen met minderjarige kinderen om zo het belang van het kind voorop te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat het voor staatlozen nagenoeg onmogelijk is bestendig verblijf te realiseren? Zo nee, hoe kunnen zij volgens u dan wel bestendig verblijf realiseren in bijvoorbeeld India en Nepal? Zo ja, bent u bereid ontheffing van de eis van bestendig verblijf te verlenen aan staatloze gezinsleden aangezien staatlozen er vaak niet in slagen in een derde land bestendig verblijf te realiseren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Adopties vanuit Bulgarije |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de documentaire van Brandpunt Reporter over adoptie vanuit Bulgarije?1
Ja.
Bent u bereid de Kamer te informeren over het onderzoek dat u heeft laten verrichten naar de adoptieprocedure in Bulgarije, waar in de uitzending melding van werd gemaakt? Zo nee, waarom niet?
De signalen dat de adoptieprocedure in Bulgarije niet zorgvuldig zou verlopen neem ik uiterst serieus. Om die reden heb ik alle circa 30 dossiers van kinderen die de afgelopen twee jaar uit Bulgarije zijn geadopteerd nogmaals laten bekijken. Op basis daarvan is er geen aanleiding om te veronderstellen dat kinderen niet volgens de regels naar Nederland zijn gekomen. Lopende en nieuwe dossiers zullen met extra aandacht worden beoordeeld. Daarnaast zal door medewerkers van mijn ministerie dit jaar nog een werkbezoek worden gebracht aan Bulgarije om nader over de procedure te spreken. Vooralsnog zie ik daarom geen aanleiding om procedures vanuit Bulgarije op te schorten.
Klopt het dat kinderen door de sociale dienst bij hun ouder(s) vandaan worden gehaald en zonder toestemming van die ouder(s) in een adoptieprocedure belanden? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de informatie die bij mij bekend is over de Bulgaarse adoptieprocedure, behouden de biologische ouders altijd het recht om bezwaar aan te tekenen tegen de uithuisplaatsing van hun kinderen en tegen het plaatsen van hun kinderen in het adoptieregister. Aangezien de documentaire anders doet vermoeden, zullen deze onderwerpen zeker aan de orde komen in het werkbezoek dat mijn medewerkers aan Bulgarije zullen brengen.
Klopt het dat de Bulgaarse wetgeving, waarin wordt geregeld dat kinderen die uit huis zijn geplaatst automatisch op een lijst komen om geadopteerd te worden, mogelijk in strijd is met het Haags Adoptie Verdrag, omdat ouders niet de mogelijkheid hebben gekregen bezwaar aan te tekenen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de Kamer informeren over de nadere controle die de organisatie Kind en Toekomst gaat uitvoeren op de adoptieprocedure in Bulgarije?
Aan de Stichting Kind en Toekomst is gevraagd om nogmaals kritisch te bekijken of de uitzending aanleiding geeft voor verandering van hun werkwijze in Bulgarije.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de bevindingen van de documentaire en de mogelijke risico’s daarvan voor lopende en afgeronde adoptieprocedures? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer dat onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid gedurende het gevraagde onderzoek adopties vanuit Bulgarije tijdelijk stop te zetten, zodat de Kamer er zeker van kan zijn dat deze adopties volgens de internationale regels verlopen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat doet u om ouders te ondersteunen en van informatie te voorzien die een kind wilden adopteren of hebben geadopteerd en door de reportage overvallen worden door veel vragen en twijfels?
De vergunninghouder Stichting Kind en Toekomst heeft voorafgaand aan de uitzending een bijeenkomst georganiseerd voor alle aspirant-adoptiefouders die op de wachtlijst staan voor Bulgarije. Tijdens deze bijeenkomst hebben de wachtende ouders hun ongerustheid kunnen uiten en vragen kunnen stellen. Tevens is er door Stichting Kind en Toekomst, in samenwerking met de Stichting Adoptievoorzieningen, een bijeenkomst georganiseerd voor ouders die reeds uit Bulgarije geadopteerd hebben.
Daarnaast heeft de Centrale autoriteit via Stichting Kind en Toekomst een bericht uitgedaan aan de wachtende ouders, waarin onder meer is medegedeeld dat er op dit moment geen aanleiding is om de procedures op te schorten en dat op korte termijn een werkbezoek wordt afgelegd aan Bulgarije. Tot slot is de Centrale autoriteit elke werkdag via het telefonisch spreekuur bereikbaar voor vragen van aspirant-adoptiefouders.
Schiettraining van politieagenten |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u alsnog de gestelde vraag beantwoorden hoeveel uren schiettraining een agent heeft in de opleiding en hoeveel uren training een agent post-initieel op jaarbasis heeft? Kunt u daarbij deze keer specifiek ingaan op de schiettrainingsuren en niet, zoals in de vorige beantwoording, het totale aantal uren training?1
Agenten in opleiding (aspiranten) krijgen binnen de 50 uren aan trainingstijd in het eerste opleidingsjaar in totaal 38 uren schiettraining. De overige uren worden besteed aan onderwerpen als gevaarbeheersing en wapenleer. In latere opleidingsjaren krijgen aspiranten veertien uren schiettraining. Hiervan worden vier uren besteed aan het onderhouden van het schieten en tien uren aan specifieke schiettraining met wisselende thema’s als schiethouding, bewegen uit de vuurlijn, schieten na fysieke belasting en dergelijke.
Post-initieel krijgen politiemedewerkers die zijn uitgerust met een vuurwapen acht uren schiettraining per jaar. Voor de periode 2013 – 2015 zijn daar, in verband met de invoering van het nieuwe vuurwapen, acht uren schiettraining aan toegevoegd.
Klopt het dat agenten maximaal vier keer een blok van twee uur schiettraining krijgen, waarbij, doordat deze in groepsverband plaatsvindt, ook nog een gedeelte van de tijd gewacht moet worden en dus niet daadwerkelijk geschoten wordt door agenten? Zo ja, vindt u dit voldoende? Zo nee, wat gaat u hier voor stappen op ondernemen?
Het klopt dat politiemedewerkers uitgerust met een vuurwapen jaarlijks acht uren schiettraining met scherp krijgen, bestaande uit vier keer een blok van twee uren. Deze trainingen vinden in groepsverband plaats, waardoor er ruimte is voor collegiale coaching en feedback. Op die manier wordt de trainingstijd waarin agenten niet daadwerkelijk schieten, benut doordat agenten van elkaar en als team leren. Schiettraining houdt meer in dan het schieten met «scherpe» munitie op de schietbaan. Ook vaardigheidstrainingen maken deel uit van het trainingsprogramma, waarbij de schietvaardigheid met behulp van praktijkgerichte schietoefeningen en scenario’s in een oefenomgeving (oefenstraat) wordt ontwikkeld.
De acht uren schiettraining met scherp, aangevuld met de praktijkgerichte (schiet)oefeningen blijken voldoende te zijn om de schietvaardigheid te onderhouden. Voor medewerkers die moeite hebben met het behalen van de schiettoets worden extra trainings- en toetsmomenten aangeboden.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat pilots die ertoe leiden dat agenten meer kunnen trainen, zoals het trainen met laser, breder uit te rollen (bijvoorbeeld op locatie bij politiebureaus)?
Alvorens wordt besloten om een pilot uit te breiden, is een goede evaluatie van belang. Zoals ik in de eerdere beantwoording heb aangegeven2, geldt ook voor het trainen met (laser)simulatie-apparatuur dat een zorgvuldige afweging van de voor- en nadelen noodzakelijk is.
In het kader van de trainingsmogelijkheden voor agenten vindt op dit moment een doorontwikkeling plaats van de Integrale Beroepsvaardigheidstraining (IBT Nieuwe Stijl). Belangrijk onderdeel van de IBT Nieuwe Stijl is het ondersteunen van leren op de werkplek. Binnen deze doorontwikkeling worden ook de mogelijkheden voor het trainen op de werkplek verder onderzocht.