Nieuw onderzoek naar de IJzeren Rijn |
|
Duco Hoogland (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Dogma’s gooien we overboord»1, «Spoorlijn Hasselt-Neerpent en IJzeren Rijn op de lange baan»2 en «IJzeren Rijn doorbraak verrast Limburg»3?
Ja.
Welke drie tracés worden in de nieuwe studie onderzocht? Wordt er ook gekeken naar alternatieven, zoals het opwaarderen van de Montzenroute of een route via Eindhoven en Venlo?
Vlaanderen heeft, mede naar aanleiding van Duitse onderzoeken om de spoorlijn Venlo – Viersen – Ruhrgebied te verbeteren, het initiatief genomen voor een studie naar een spoorverbinding tussen Antwerpen en het Ruhrgebied, genaamd «Rhein-Ruhr Rail Connection, 3RX». De Vlaamse regering heeft dit voornemen besproken met de betrokken overheden, waaronder de Nederlandse regering. Voor deze spoorverbinding wil Vlaanderen drie tracés onderzoeken, namelijk:
Andere alternatieven zijn door Vlaanderen niet genoemd.
Is het waar dat er een internationaal akkoord is bereikt «om samen geld te pompen in een grootschalige studie naar de IJzeren Rijn»? Zo ja, wat is er precies afgesproken?
Vlaanderen wil de voorgestelde 3RX-studie uitvoeren samen met de Belgische Federale regering (die in België bevoegd is over spoorzaken), Nederland, de Duitse Federale Bondsregering (die in Duitsland bevoegd is over internationale en interregionale spoorzaken) en de deelstaat NoordRijn-Westfalen. Vlaanderen heeft aan deze overheden gevraagd om de Vlaamse subsidieaanvraag bij de Europese Unie (TEN-T-subsidie) mede te ondersteunen en mede te financieren.
Zoals bekend6 is Nederland, op grond van het Scheidingsverdrag 1839 en de bindende internationale arbitrage-uitspraak van 2005, juridisch verplicht om mee te werken aan onderzoeken naar de reactivering van de IJzeren Rijn. Daarom heeft Nederland ingestemd met het Vlaamse voorstel en recent de EU-subsidieaanvraag mede ondertekend. Verdere afspraken over de studie zijn nog niet gemaakt; Vlaanderen is voornemens een «high level meeting» met de vijf betrokken overheden te organiseren om het voorstel concreet te maken en om daarover nadere afspraken te maken.
Betaalt de Nederlandse overheid inderdaad een deel van de kosten van dit nieuwe onderzoek? Zo ja, waarom?
Nederland heeft aangegeven bereid te zijn om een evenredig deel van de studiekosten te betalen om invloed te hebben op de opzet en inhoud van de studie, onder de voorwaarde dat alle vijf betrokken overheden dat doen. Voor zover nu bekend zullen de Duitse Bondsregering en NoordRijn-Westfalen niet meebetalen aan de studie. Nederlandse medefinanciering staat daarmee niet vast.
Bent u bereid met de Belgische Minister van Mobiliteit afspraken te maken over het laten uitvoeren van een onderzoek naar het nut van de IJzeren Rijn (maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA))?
Vlaanderen heeft voorgesteld dat de drie genoemde tracés zullen worden onderzocht op drie aspecten:
Onderzoek «naar het nut van de IJzeren Rijn» maakt dus al deel uit van het Vlaamse voorstel.
Overigens hebben Nederland en België (Federale regering) in 2009 gezamenlijk een maatschappelijke kosten baten analyse (MKBA) laten maken over de maatschappelijke kosten en baten van reactivering van de IJzeren Rijn. Daaruit bleek dat Nederland geen economisch belang heeft bij het reactiveren van de IJzeren Rijn, en dat de huidige spoorroute tussen Antwerpen en het Ruhrgebied (de Montzenroute) nog tot ver na 2030 voldoende capaciteit heeft. De maatschappelijke kosten baten verhouding van de reactivering is dan ook negatief. Die MKBA is op 3 juli 2009 aan uw Kamer gestuurd 7.
Hoe kan het dat de provincie Limburg niet op de hoogte was van de afspraken?
De recente ontwikkelingen naar aanleiding van het Vlaamse initiatief waren bestuurlijk nog niet gedeeld met de provincie Limburg, omdat nog onvoldoende duidelijk was of en hoe en met welke planning het initiatief uitgewerkt gaat worden. Inmiddels is meer duidelijk geworden; al die informatie is gedeeld met de provincie Limburg.
Zijn er afspraken gemaakt tussen de Nederlandse regering en de andere partijen over de gevolgen die mogelijke uitkomsten van het onderzoek moeten hebben?
Nee, er zijn nog geen afspraken gemaakt over de concrete uitwerking van de Vlaamse studie en evenmin over de mogelijke uitkomsten daarvan. De Vlaamse regering zal daartoe een «high level meeting» van de vijf betrokken overheden organiseren. Voor Nederland is in dit kader van groot belang dat afgesproken moet worden of de Belgische Federale regering de door Vlaanderen voorgestelde alternatieven beschouwt als vervanging van «het historische tracé van de IJzeren Rijn», inclusief de verdragsrechtelijke en financiële verplichtingen die daarbij horen. Dat bepaalt namelijk in hoge mate de financiering – c.q. de bijdrage door België daaraan – van de investeringen op Nederlands grondgebied, die met name bij het alternatief via Roermond en Venlo aanzienlijk zullen zijn.
Op welke wijze worden de provincie Limburg en de betreffende gemeenten en bewoners betrokken bij het onderzoek en de mogelijke vervolgstappen?
Inmiddels is de provincie Limburg en de gemeente Roermond geïnformeerd over het initiatief; de andere mogelijk betrokken gemeenten worden binnenkort geïnformeerd. De wijze waarop de provincie Limburg en de betrokken gemeenten worden betrokken bij het onderzoek kan pas worden bepaald als meer concreet duidelijk wordt of en hoe en met welke omvang, diepgang en planning het onderzoek uitgevoerd gaat worden. Dat zal geschieden tijdens de hierboven genoemde «high level meeting», waarna uw Kamer nader wordt geïnformeerd.
Notoire snelheidsovertreders |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat 20 keer per jaar een fikse bekeuring op de deurmat, en zelfs wekelijks een brief van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB), sommige notoire verkeersovertreders niet stopt?1
Het gedrag van deze verkeersdeelnemers is onwenselijk en keur ik af. Ik vind dan ook, zoals mijn ambtsvoorganger uw kamer hierover eerder meldde2 dat zij een stevige aanpak verdienen.
Per 1 januari 2015 is een nieuwe aanpak van de veelplegers in het verkeer gestart. Een aantal verkeersfeiten is uit de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (wet Mulder) gehaald en wordt voortaan afgedaan op grond van het strafrecht. Dit heeft een aantal voordelen.
In de eerste plaats komen deze bestuurders in beeld bij het Openbaar Ministerie (OM), waardoor zij uit de anonimiteit worden gehaald. Verder zijn deze verkeersovertredingen terug te vinden in de justitiële documentatie. Door deze registratie is het mogelijk om, anders dan bij de wet Mulder, rekening te houden met iemands verkeersverleden. Een bestuurder die zich eerder schuldig heeft gemaakt aan verkeersovertredingen kan rekenen op een strengere aanpak. Bovendien biedt het strafrecht een breder sanctiearsenaal dan enkel de administratieve sanctie die de wet Mulder kent.
Deze aanpak is sinds 1 januari 2015 van start gegaan en ik monitor de instroom nauwkeurig.
Vindt u het terecht dat notoire verkeersovertreders hun gang kunnen blijven gaan met het overtreden van de wet, terwijl het merendeel van de uitgedeelde boetes voornamelijk bij gewone mensen op de mat valt, die eens een keer één á twee kilometer te hard rijden?
Zie antwoord vraag 1.
Zou het niet beter zijn om de notoire verkeersovertreders, die maandelijks dan wel wekelijks met het CJIB te maken hebben, anders aan te pakken, waarbij ook andere middelen ingezet worden? Zo ja, aan welke aanvullende middelen denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel bumperklevers zijn in de afgelopen jaren aangepakt? Deelt u de mening dat de aanpak van bumperklevers net zoveel aandacht nodig heeft als de aanpak van snelheidsovertredingen? Zo ja, hoe gaat u deze aanpak intensiveren?
Onderstaande tabel geeft inzicht in het aantal ingestroomde zaken ter zake bumperkleven bij het CJIB over de laatste drie jaar.
2012
576
914
2013
508
931
2014
428
856
In totaal is er de afgelopen drie jaar 4.213 keer een proces-verbaal opgemaakt wegens bumperkleven. Bumperkleven is een ernstig feit. Alleen de lichtste variant (als bestuurder niet staat zijn, zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is) is een Mulderfeit, alle overige varianten vallen onder het strafrecht3. Bovendien kennen de feiten onder het strafrecht een eigen recidiveregeling4. Bij een tweede overtreding eist het OM in beginsel minimaal een rijontzegging van 4 maanden onvoorwaardelijk. Ik vind dit een adequate aanpak.
Niet functionerende trajectcontroles |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het nieuwsitem «De trajectcontrole staat op de meeste snelwegen in ons land uit»?1
Een aantal trajectcontrolesystemen wordt op dit moment vervangen. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd (Kamerstuk 34 000 VI, nr. 18). Het is de verwachting dat er eind 2015 weer 9 trajectcontroles in gebruik zijn. Begin 2016 wordt daar nog een tiende trajectcontrolesysteem aan toegevoegd.
Wat is de reden dat de werkzaamheden aan de trajectcontroles uit zijn gelopen en in welke mate is dit te wijten aan aanbestedingen? Waardoor is het niet mogelijk om de vervanging van deze systemen onderhands te gunnen?
In de media wordt de suggestie gewekt dat de vervanging van de trajectcontroles is uitgelopen. Dit is onjuist. De uitrol van de nieuwe systemen loopt op dit moment zelfs voor op de initiële planning. Het is nooit de planning geweest dat alle nieuwe systemen vanaf begin van dit jaar aan zouden staan.
Wat kost deze opgelopen vertraging voor de overheid aan vervangingskosten (dus niet de boete inkomsten), maar ook aan kosten voor inzet van extra handhavingscapaciteit?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u niet eerder ingegrepen om ervoor te zorgen dat de trajectcontroles weer naar behoren werken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat er onder de vorige landelijk verkeersofficier al gesproken werd over vervanging van de systemen voor trajectcontroles? Waarom wordt er zolang gesproken en worden de systemen niet gewoon vervangen?
Vanaf 2011 is er gesproken over en gewerkt aan vervanging van de oude trajectcontrolesystemen. In 2011 is de Europese aanbesteding gedaan en vanaf 2012 zijn de eerste nieuwe systemen opgeleverd en is begonnen met de vervanging van de systemen. Vanaf medio 2015 zullen negen van de tien locaties voorzien zijn van nieuwe trajectcontrolesystemen.
Hoe zorgt u ervoor dat de komende tijd de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft, nu notoire hardrijders weten dat de trajectcontroles uitstaan?
De verkeersveiligheid zal worden gewaarborgd omdat de verkeersveiligheid op deze trajecten op alternatieve wijze wordt gehandhaafd. De Landelijke Eenheid van de politie controleert, onder meer door de inzet van mobiele radarsets, op de locaties van de trajectcontrolesystemen die nu uit staan.
Bent u bereid om een nadere studie te doen naar de vraag hoe trajectcontroles efficiënter ingezet kunnen worden bij het aanpakken van de echte verkeershufters en niet de gewone mensen, die na correctie een keer één á twee kilometer per uur harder rijden dan toegestaan?
Hiertoe ben ik niet bereid. Met trajectcontrolesystemen wordt de gemiddelde snelheid van weggebruikers op het betreffende traject gemeten. Indien de gemiddelde snelheid hoger ligt dan de maximumsnelheid wordt er een boete opgelegd. Dit geldt voor iedereen die te hard rijdt, dus ook voor personen die de maximum snelheid ruimschoots overschrijden. Deze personen worden harder aangepakt dan personen die net iets te hard rijden, doordat de boete een stuk hoger is. Overigens geldt er een meetcorrectie en een ondergrens van 3 kilometer per uur overschrijding. Alleen op de 130 km/u trajecten wordt op nadrukkelijk verzoek van uw Kamer vanaf 1 km/u overschrijding beboet.
Zijn er de afgelopen periode mobiele controles uitgevoerd op de trajecten waar normaal gesproken trajectcontroles zijn? Zo ja, zijn de verkeersborden voor trajectcontrole weggehaald dan wel afgeplakt zoals eerder beloofd naar aanleiding van de motie-Bashir2 en eerdere vragen3 waardoor u toezegde geen puntmetingen uit te voeren op plaatsen waar met een mottobord een trajectcontrole wordt aangekondigd?
Met de Landelijke Eenheid van de politie zijn afspraken gemaakt dat er met mobiele radarapparatuur wordt gecontroleerd op locaties waar de trajectcontrolesystemen tijdelijk uitstaan in verband met vervanging. De mottoborden zijn weggehaald dan wel afgeplakt op de trajecten waar nu tijdelijk niet met trajectcontrolesystemen wordt gehandhaafd.
Het succes van Buurtzorg |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u er ook trots op dat Buurtzorg een voorbeeld is tot ver over onze landsgrenzen?1
Het is goed dat Buurtzorg een positief voorbeeld is, buiten Nederland maar zeker ook in Nederland.
Kunt u uitleggen waarom het zo ingewikkeld is om – ondanks het evidente kwalitatieve succes van Buurtzorg – de werkwijze van Buurtzorg de norm te laten zijn in de Nederlandse thuiszorg? Hoeveel echt zelfsturende teams, dus zonder manager en hiërarchie, zijn er te vinden buiten Buurtzorg Nederland?
Mede vanwege het succes van de werkwijze van Buurtzorg zijn er inmiddels meerdere andere aanbieders die er voor hebben gekozen om te werken met zelfsturende teams. Dat stimuleer ik ook via programma’s als In Voor Zorg!; het programma waaraan ook Buurtzorg heeft meegedaan. Of via de experimenten Regelarme instellingen, waaraan Buurtzorg heeft meegedaan. Voorbeelden hiervan zijn Zorgaccent, Omring, Thuiszorg Rotterdam en Vierstroom. Er is geen registratie van «echt zelfsturende teams».
Hoeveel mensen zijn er in zowel de wijkverpleging als in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) druk met controle van de werkzaamheden van wijkverpleegkundigen en/of wijkteams? Kunt u deze kwantitatieve gegevens aan de Kamer sturen?
Ik laat hier geen registratie over bijhouden, dat zou – evenals bovengenoemde registratie – extra onnodige lasten met zich meebrengen.
Werken de nieuwe wijkverpleging en de Wmo in voldoende mate volgens het adagium van directeur Jos de Blok «Hoe minder je organiseert, hoe beter», met andere woorden de professional weet zelf goed te handelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Binnen de wettelijke kaders van de Wmo 2015 hebben gemeenten de beleidsruimte om op eigen manier invulling te geven aan het bieden van maatschappelijke ondersteuning. De afgelopen periode hebben de betrokken partijen veel energie gestoken in een zorgvuldige transitie om de continuïteit van zorg en ondersteuning te waarborgen. De komende periode staat in het teken van de doorontwikkeling van de Wmo, waarin gemeenten ook andere mogelijkheden van sturing, bekostiging en het anders organiseren van zorg en ondersteuning bezien. Het platform directeuren sociale pijler (PDSP) heeft een werkgroep ingericht om de komende periode stappen te maken op dit onderwerp. Daarnaast evalueert het Ondersteuningsteam Decentralisaties (OTD) de eerste gemeentelijke ervaringen met resultaatbekostiging in de Wmo 2015. Deze ervaringen kunnen andere gemeenten verder helpen bij de doorontwikkeling van opdrachtgeverschap.
Herkent u de stelling dat mannen niet gemakkelijk managementtaken schrappen, in ieder geval minder gemakkelijk dan vrouwen? Is de verhouding uitvoerende krachten en leidinggevend/management/bestuurlijk in de zorg niet juist andersom? Zou dit volgens u de verklaring kunnen zijn dat er onvoldoende in management wordt gesneden?
Deze stelling heb ik eerder gehoord. Ik zou er alleen geen conclusies aan kunnen en willen verbinden, zeker gezien het succes van Buurtzorg. Vanwege de hervormingen en de taakstellingen die daarmee gepaard gaan, is de prikkel voor zorgaanbieders om te kijken naar de mogelijkheden om de kosten te beperken groot. Ik ga er dan ook van uit dat deze prikkel ertoe bijdraagt dat onnodige managementlagen zullen verdwijnen. Zoals eerder geschetst zien we dat ook steeds vaker terug in de organisaties die werken met wijkverpleegkundige zelfsturende teams.
Bent u ervan op de hoogte dat een van de zaken die Buurtzorg wil voorkomen het «achter elkaar racen» van verschillende zorgverleners bij één persoon is? Lukt dit voldoende met de nieuwe wijkverpleging? Wordt er niet meer afgerekend op minuten en opleiding van een medeweker per handeling per patiënt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alle partijen die zijn betrokken bij wijkverpleegkundige zorg vinden het van belang dat een patiënt niet onnodig met verschillende gezichten wordt geconfronteerd. Dat geldt niet alleen voor Buurtzorg. Indien een persoon heeft gekozen voor een aanbieder zal de betrokken wijkverpleegkundige de indicatie stellen. Op basis daarvan wordt een zorgplan opgesteld waarin meerdere zorgverleners een rol kunnen spelen. Het behoort tot de professionele autonomie van de zorgverlener om de afstemming te zoeken met elkaar.
De bekostiging zoals die in 2014 was in de AWBZ met prestaties verpleging en verzorging geldt in 2015 ook in de Zvw. Daar waar prestaties gebundeld konden worden is dat ook gebeurd om de administratieve lasten te beperken. Bij de uitwerking van de toekomstige bekostiging, waar ik u zo spoedig mogelijk over zal berichten, geldt als uitgangspunt dat de registratieverplichtingen worden verminderd.
Bent u ervan op de hoogte dat uit het onderzoek van Plexus blijkt dat Buurtzorg op de lange termijn de zorg goedkoper maakt, zeker omdat zij inzet op herstel van zelfstandigheid van de patiënt of het fors verminderen van de zorgafhankelijkheid? Zo ja, waarom stelt u in uw brief dat dit enkel leidt tot een «dialoog met het veld»? Vindt u een dialoog voldoende? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
Uit het onderzoek blijkt dat de ervaren kwaliteit die Buurtzorg levert hoog is en dat 62% van alle thuiszorgaanbieders duurder is per cliënt dan Buurtzorg. Dit komt door de combinatie van een relatief hoog uurtarief terwijl er sprake is van een relatief beperkt aantal uren zorg per cliënt (terwijl de ervaren kwaliteit hoog is). Dit is wezenlijke informatie voor zowel de zorgaanbieders als de
zorgverzekeraars om (inkoop)afspraken te maken over hoe de kwaliteit/kostenverhouding ook bij andere zorgaanbieders kan worden verbeterd. Deze afspraken worden gemaakt in dialoog tussen genoemde partijen.
Welke andere thuiszorgorganisaties zijn in het vergelijkende onderzoek van KPMG Plexus meegenomen en vergeleken met Buurtzorg? Waarom blijven deze onbenoemd in het onderzoek?
Het onderzoek is een vergelijkende studie naar de waarde van ca. 600 thuiszorginstellingen, waartegen Buurtzorg is afgezet. In § 2.5 van het onderzoek is aangegeven hoe de aanbieders zijn geselecteerd in deze vergelijkende studie. De namen van deze zorgaanbieders mogen alleen met toestemming van deze zorgaanbieders worden gepubliceerd. VWS beschikt niet over de namen van de zorgaanbieders of hun scores in de vergelijking. Buurtzorg is wel zichtbaar omdat het een studie naar de doelmatigheid van Buurtzorg betrof en Buurtzorg expliciet heeft ingestemd met de publicatie op deze manier.
Bent u van mening dat het gemiddelde kwaliteitsniveau, op basis van 179 aanbieders – dat te zien is in de figuur op pagina 3 – niet te laag ligt, wanneer u kijkt naar het kwaliteitsniveau van Buurtzorg (respectievelijk iets hoger dan 15 ten opzichte van het niveau van Buurtzorg net onder de 23)? Hoe hoog zou u het gemiddelde willen zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
De CQ-index betreft ervaren kwaliteit. Uiteraard is het streven om de ervaren kwaliteit van de geleverde thuiszorg over de gehele linie zo hoog mogelijk te hebben. Het is aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om goede afspraken te maken om streefwaardes voor wat betreft de ervaren kwaliteit. Ik stimuleer dat via verschillende wegen.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) het overzicht van aanbieders dat onder het gemiddelde kwaliteitsniveau valt? Zou zij die niet moeten hebben voor haar toezicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ beschikt over de gegevens in de CQ-index en benut deze ook bij haar toezicht.
Kunt u aangeven welke aanbieder onder het gemiddelde scoort, en welke daarboven? Vindt u dat deze informatie openbaar beschikbaar moet zijn voor zowel de zorginkoper als de patiënt die toch keuzevrijheid heeft?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 8.
Denkt u dat u met «dialoog» het gemiddelde kwaliteitsniveau omhoog gaat brengen, of denkt u aan andere maatregelen om de kwaliteit (fors) omhoog te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de inkoop van de wijkverpleegkundige zorg is het aan verzekeraars om ook de kwaliteit van de geleverde zorg als vertrekpunt voor de contractbespreking mee te nemen. Verzekeraars geven aan de bestaande praktijkvariatie terug te willen dringen. Ik ben van mening dat ook in de toekomstige bekostiging ruimte gecreëerd moet worden voor het belonen van kwaliteit en uitkomsten van zorg om op die manier de prikkel voor kwaliteit en innovatie in te bouwen.
Daarnaast is het zo dat ook verpleegkundigen werken volgens richtlijnen. V&VN is momenteel bezig met de ontwikkeling van een aantal nieuwe richtlijnen, zoals een richtlijn voor intensieve kindzorg.
Welke andere middelen wilt u inzetten – naast de dialoog met het veld – om in de thuiszorg enerzijds een kwalitatieve slag te maken, en anderzijds een organisatorische slag (in casu minder management en overhead) voor elkaar te krijgen?
Een toenemende kwaliteit staat niet geheel los van de wijze waarop aanbieders zijn georganiseerd. Eerder heb ik al aangegeven dat aanbieders noodgedwongen naar de kostenkant moeten kijken. Onnodig management en overhead zal daarbij ook punt van discussie zijn.
Daarnaast hebben partijen in het onderhandelaarsresultaat transitie verpleging en verzorging een kwaliteitsagenda opgesteld. Het tot stand brengen van zorgvernieuwing is een van de onderwerpen van de agenda. Dit gebeurt onder andere uit ervaringen die zijn opgedaan in de experimenten regelarme instellingen (ERAI) en «In Voor Zorg!» projecten. Verder maakt het ontwikkelen van richtlijnen deel uit van de agenda, kwaliteitsmeting en keuze-informatie is een belangrijk speerpunt en het ontwikkelen van nieuwe vaardigheden en competenties bij wijkverpleegkundigen.
Vindt u het uit te leggen dat er zorgverzekeraars zijn die Buurtzorg passeren in hun zorginkoop, terwijl Buurtzorg zowel kwalitatief, als kosteneffectief, zeer hoog scoort?4 Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het artikel waarnaar wordt verwezen, komt naar voren dat Buurtzorg niet is gecontracteerd voor de activiteiten die niet direct te koppelen zijn aan een individueel zorgtraject van een patiënt (en vallen binnen de prestatie «wijkgericht werken». Verzekeraars (en aanbieders) zijn vrij om hier een eigen afweging in te maken. Voor het overgrote deel van de zorg die valt onder de aanspraak wijkverpleging, namelijk de verpleging en verzorging die te herleiden is naar individuele patiënten is Buurtzorg wel gecontracteerd. Ook daar zijn verzekeraars vrij om de beste keuze voor hun cliënten te maken.
Het bericht ‘Scheurtjes kerncentrale Doel groter’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «scheurtjes kerncentrale Doel groter»?1
Ja.
Is het waar dat de scheurtjes groter blijken, zowel in aantal als in lengte? Zo ja, kunt u toelichten wat het risico is als dergelijke scheurtjes in het reactorvat zitten terwijl een kerncentrale in bedrijf is?
De kerncentrales Doel 3 en Tihange 2 zijn buiten bedrijf gesteld. Het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) heeft aangegeven dat tijdens de meting in 2014 bij Doel-3 en Tihange-2 meer en grotere waterstofvlokken (in de media vaak scheurtjes genoemd) zijn gevonden dan in de meting van 2012.
Waterstofvlokken zouden de sterkte van een reactorvat kunnen beïnvloeden. In België vindt daarom o.a. onderzoek plaats naar de sterkte van reactorvatstaal met waterstofvlokken.
Is het waar dat deze scheurtjes pas aan het licht kwamen nadat testapparatuur gevoeliger werd afgesteld?
Ja, het FANC geeft aan dat de gevoeligheid van de testapparatuur in 2014 verhoogd is waardoor meer en grotere scheurtjes zijn gemeten.
Kunt u toelichten of bij de inspectie in 2013 (waarvan verslag gedaan wordt in Kamerstuk 25 422 nr. 101) met testapparatuur is gekeken naar mogelijke haarscheurtjes die op dezelfde gevoeligheid was afgesteld als bij de recente tests in het reactorvat in Doel? Zo nee, kunt u dan uitsluiten dat er toch haarscheurtjes zijn in het reactorvat in Borssele? Zo nee, deelt u de mening dat dan op korte termijn alsnog een dergelijke onderzoek moet worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
De informatie die het FANC recent over de metingen van 2014 openbaar gemaakt heeft, leidt volgens de ANVS niet tot nieuwe inzichten met betrekking tot de kerncentrale Borssele (KCB).
EPZ heeft in 2012 door middel van een veiligheidstechnische beoordeling aangetoond dat het reactorvat van de KCB het verschijnsel van waterstofvlokken niet vertoont. Ter onderbouwing van deze conclusie zijn in 2013 metingen op het reactorvat van de KCB uitgevoerd. De Kernfysische Dienst en Lloyd’s Register, de aangewezen keuringsinstelling voor nucleaire drukapparatuur in Nederland, hebben toen geëist dat de testapparatuur bij de KCB – anders dan in België in 2012 het geval was – vóór uitvoering van de metingen volledig gekwalificeerd zou zijn. Deze kwalificatie heeft overeenkomstig internationaal erkende regels onder toezicht van Lloyd’s Register plaats gevonden. Daarom was vóór uitvoering van de metingen bij de KCB al aangetoond dat de testapparatuur, het betrokken meetpersoneel en de afstelling van de testapparatuur geschikt waren om het verschijnsel van waterstofvlokken zeker te kunnen vinden, mocht het zich bij de KCB voordoen.
Desondanks blijft de ANVS de ontwikkelingen in België en in andere landen omtrent waterstofvlokken nauwkeurig volgen. Mochten er zich nieuwe inzichten voordoen die tot implicaties voor de kerncentrale Borssele zouden kunnen leiden dan zal de ANVS gepaste maatregelen nemen.
Zijn de veiligheidsregio's in Zeeland en West-Brabant op de hoogte gesteld door de Vlaamse autoriteiten over de ontwikkelingen in Doel? Kunnen de Vlaamse autoriteiten verzekeren dat de kerncentrales pas weer in bedrijf komen als er geen enkel haarscheurtje meer wordt waargenomen? Zo nee, is er naar uw mening dan aanleiding voor de Nederlandse veiligheidsregio's om extra voorzorgsmaatregelen te treffen om Nederlandse bewoners te beschermen tegen eventuele calamiteiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nucleaire veiligheid is een nationale verantwoordelijkheid. In België wordt door het FANC toezicht gehouden op de nucleaire veiligheid en het is aan de Belgische autoriteiten om te beoordelen of de kerncentrales veilig zijn. De veiligheidsregio’s zijn niet op de hoogte gesteld door de Vlaamse autoriteiten. Wel zijn de burgemeesters van Hulst en Reimerswaal bij brief d.d. 13 februari jl. door Electrabel (de operator van de Kerncentrale Doel 1) geïnformeerd over het uitschakelen van de reactor Doel 1. Tussen de Nederlandse en Belgische overheid zijn er goede afspraken over de alarmering en informatie-uitwisseling bij eventuele kernongevallen. Er is goede afstemming over de rampbestrijdingsplannen.
De huidige situatie levert geen aanvullend risico op voor Nederland, beide reactoren zijn al geruime tijd veilig afgeschakeld. Het FANC ziet erop toe dat zij alleen opgestart worden wanneer is aangetoond dat de aanwezige waterstofvlokken geen nadelige invloed hebben op de veiligheid. Omdat de reactoren Doel 3 en Tihange 2 stil liggen, heeft de recente berichtgeving geen gevolgen voor de veiligheid in Nederland of geleid tot nieuwe inzichten daarvan.
Onveilige situaties op de vaarwegen door onderbezetting bij verkeersleiding Rijkswaterstaat |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van het NOS-journaal waaruit blijkt dat verschillende verkeersleiders die verantwoordelijk zijn voor de binnenvaart zich zorgen maken over onderbezetting?1
De doelstelling van Rijkswaterstaat is vlot en veilig verkeer op de vaarwegen met efficiënte en effectieve inzet van mensen en middelen. Gebleken is dat efficiëntere inzet mogelijk is. Dat betekent dat hetzelfde werk uitgevoerd kan worden met minder mensen. Rijkswaterstaat vermindert de komende tijd landelijk het aantal medewerkers via natuurlijk verloop. De serviceverlening en veiligheid zijn daarbij gewaarborgd.
De zorgen van verschillende verkeersleiders dat deze veranderingen hebben geleid tot onderbezetting zijn mij bekend. Rijkswaterstaat houdt de situatie nauwlettend in de gaten. Als er onderbezetting ontstaat door ziekte, opleiding en trainingen en vacatures dan worden maatregelen genomen om het serviceniveau voor de binnenvaart op peil te houden. Medewerkers worden dan flexibel ingezet (uitwisseling tussen verkeersposten) en er wordt geprioriteerd in de werkzaamheden. Administratieve taken worden tijdelijk niet uitgevoerd. De prioritaire inzet richt zich dan op de begeleiding van de scheepvaart of de bediening van bruggen en sluizen.
In hoeverre deelt u de mening dat een goede bezetting van verkeersleiders de veiligheid voor de binnenvaart vergroot?
Verkeersleiders spelen een belangrijke rol bij de veiligheid en doorstroming op de vaarwegen. De bezetting van de verkeersposten wordt afgestemd op het benodigd serviceniveau. Dat betekent dat die wordt aangepast aan de vraag en corridorgericht is (op een heel traject).
Daarnaast wordt rekening gehouden met technologische vernieuwingen in de binnenvaart, die de veiligheid verder vergroten. Schepen krijgen steeds meer en betere informatie aan boord door onder meer AIS (een systeem waarbij schepen zichtbaar zijn voor elkaar zodat tijdig geanticipeerd kan worden op de ontmoeting met andere schepen en deze veilig gepasseerd kunnen worden, dat vanaf 1 december 2014 verplicht gesteld is op het stroomgebied van de Rijn. De overige binnenwateren volgen later) en elektronische vaarkaarten (informatie over vaargeul, markeringen, bebording, bruggen en sluizen).
Klopt het dat de schepen van Rijkswaterstaat veel vaker dan voorheen aan de kant liggen, in plaats van dat deze patrouilleren over de wateren? Kunt u aangeven hoeveel vaaruren deze schepen in 2014 hadden en dit vergelijken met 2013 en 2012?
Rijkswaterstaat draait minder vaardiensten dan voorheen. Rijkswaterstaat zet capaciteit aan mensen en middelen namelijk zo efficiënt en zo risicogericht mogelijk in bij de uitvoering van zijn taken, waarbij opgemerkt wordt dat voor het «varend bedrijf» net als voor geheel Rijkswaterstaat een taakstelling geldt. Bij het bepalen wanneer welk schip wordt ingezet wordt niet naar één stuk vaarweg gekeken, maar naar een hele corridor. Schepen en dus ook het personeel zijn in een groter gebied actief.
De gevraagde vergelijking is niet direct opvraagbaar. Het vergelijken van het aantal vaaruren over de verschillende jaren kost meer tijd en zal ik binnen 5 weken aan de kamer opsturen.
Hoe vaak gebeurt het dat een binnenvaartschip geen contact kan krijgen met de verkeersleiding van Rijkswaterstaat, zoals verteld wordt door een verkeersleider aan de Gelderlander?2
Verkeersposten moeten bereikbaar zijn. Mocht dit bij hoge uitzondering niet het geval zijn dan roept Rijkswaterstaat schippers op daarvan melding te doen. Er wordt dan uitgezocht waarom er geen contact tot stand is gekomen. Er zijn mij drie klachten van schippers over de bereikbaarheid van verkeersposten bekend, die in januari en februari via de landelijke informatielijn van Rijkswaterstaat zijn binnengekomen.
Deelt u de mening dat het recente ongeluk op de Westerschelde voorkomen had kunnen worden wanneer er meer capaciteit zou zijn geweest bij de verkeersleiding? Kunt u uw antwoord toelichten?
De twee recente incidenten op de Westerschelde zijn nog in onderzoek bij de politie. Daar loop ik niet op vooruit. Beide incidenten vonden overigens plaats in het beheersgebied van de Vlaamse verkeerscentrale in Zandvliet, en dus niet binnen het beheersgebied van de Nederlandse verkeersposten.
Hoeveel fte's (fulltime-equivalent) waren er in 2010 beschikbaar bij de verkeersleiding van Rijkswaterstaat voor de vaarwegen en hoeveel is dat voor 2015?
Het betreft de onderstaande fte’s voor 2010 en 2015:
2010:
228 fte op de vaartuigen
231 fte verkeersleiders (verkeersposten)
2015:
197 fte op de vaartuigen (uiteindelijk 181 fte in 2018)
200 fte verkeersleiders (verkeersposten, uiteindelijk 189 fte in 2018)
Vindt u het niet ongehoord dat de eisen aan binnenvaartschepen tot in het absurde worden doorgevoerd terwijl de overheid het veiligheidsniveau fors naar beneden schroeft als het gaat om de verkeersleiding?
Het moge duidelijk zijn (zie ook het antwoord op vraag 2) dat het veiligheidsniveau op de Nederlandse vaarwegen onverkort hoge prioriteit heeft.
Verkeershufters die minder vaak worden gepakt |
|
Ockje Tellegen (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verkeershufters worden minder vaak gepakt»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de flinke daling in het aantal staande aanhoudingen na overtredingen in het verkeer sinds 2007? Kunt u een verklaring geven voor deze significante dalingen van de staande aanhoudingen? Is er sprake van minder capaciteit, of zijn er minder overtredingen of zijn er andere oorzaken?
Het WODC heeft in 2011 onderzoek gedaan naar de afname van het aantal verkeersovertredingen. Uit dit onderzoek, dat naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 29 398, nr. 359), bleek dat de daling van het aantal staandehoudingen in de periode 2007 tot en met 2010 voor 78% was toe te schrijven aan de afname van de verkeersdrukte als gevolg van de economische crisis, voor 9% aan de afschaffing van de bonnenquota (in november 2010) en voor 13% aan gedragseffecten van burgers of politie.
Het aantal staandehoudingen voor strafrechtelijke verkeersovertredingen is de laatste jaren stabiel. Na de door het WODC onderzochte periode is het aantal staandehoudingen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (wet Mulder) verder gedaald, maar naar de oorzaken hiervan is geen systematisch onderzoek gedaan. De bovengenoemde oorzaken lijken voor een deel (met name het afschaffen van de bonnenquota en gedragseffecten van burgers en/of politie) nog steeds relevant. Daarnaast geschiedt de verkeershandhaving enerzijds door de verkeershandhavingsteams en anderzijds door de basisteams. De inzet van de basisteams wordt enerzijds bepaald aan de hand van landelijke prioriteiten en anderzijds in de lokale driehoeken. Daarbij kan het voorkomen dat minder voorrang wordt gegeven aan de verkeershandhaving. Dit laat onverlet dat de strafrechtelijke en administratiefrechtelijke verkeershandhaving een belangrijk onderdeel blijft van de inzet van de politie.
Hoe moet deze daling worden bezien in het kader van de verkeersveiligheid? Hoe beoordeelt u deze daling in het licht van de gepercipieerde pakkans? Wat is nu de gepercipieerde pakkans? Zijn hier doelstellingen op geformuleerd? Zo nee, waarom niet?
De pakkans is afhankelijk van meerdere factoren en verschilt per feit. Ik beschik dan ook niet over gegevens om de exacte pakkans te bepalen. De gepercipieerde pakkans wordt onder meer bepaald door de verschillende handhavingsmiddelen die de politie inzet. Staandehoudingen zijn van belang, alsmede de elektronische handhavingsmiddelen zoals flitspalen, trajectcontroles, mobiele radarsets, etc. De politie streeft ernaar de feitelijke pakkans op de zogenoemde Helmgrasfeiten (helm, gordel, rood licht, alcohol, snelheid) zo hoog mogelijk te laten zijn. De politie doet dit onder meer door informatie gestuurde inzet op onveilige wegvakken. Dit houdt in dat de politie in afstemming met het lokaal gezag handhaaft op die plaatsen en tijdstippen waar het effect van het optreden optimaal is. De politie wil door zichtbare staandehoudingen en het voeren van voorlichting en mediabeleid ook actief bijdragen aan preventie en het beïnvloeden van gedrag van weggebruikers. Op deze manier wordt de gepercipieerde pakkans met de hiertoe beschikbare middelen zo hoog mogelijk gehouden en wordt de verkeersveiligheid geborgd. Er zijn geen doelstellingen ten aanzien van de pakkans geformuleerd. Wel zijn er afspraken gemaakt over de inzet van het aantal trajectcontroles, flitspalen en aantal fte van de verkeershandhavingsteams.
Klopt het dat niet alle overtredingen worden meegeteld in de maatregel Beginnend Bestuurder en er dus ook geen punt op het rijbewijs bijgeschreven kan worden als er bekeurd is op het kenteken? Zo ja, deelt u dan de mening dat een daling in het aantal staande aanhoudingen niet gunstig is voor de effectiviteit van maatregelen als het beginnersrijbewijs en de recidiveregeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen zijn en worden er getroffen teneinde de effectiviteit van deze maatregelen te vergroten?
Het klopt dat niet alle overtredingen worden meegeteld in de maatregel Beginnend Bestuurder. De overtredingen die onder de maatregel Beginnend Bestuurder vallen betreffen ernstige feiten2 die uitsluitend via staandehouding kunnen worden geconstateerd. De cijfers van de aantallen staandehoudingen waarover in de media is bericht gaan over de Wet Mulder. De feiten die meetellen bij de maatregel Beginnend Bestuurder en de recidiveregeling veelplegers vallen onder het strafrecht. Het aantal staandehoudingen voor strafrechtelijke verkeersovertredingen is de laatste jaren stabiel.
In 2014 werd in 70% van de strafrechtelijke verkeerszaken de bestuurder staandegehouden en direct geconfronteerd met zijn gedrag en uit de anonimiteit gehaald. De instroom van zaken op grond van de nieuwe regeling voor de veelplegeraanpak monitor ik nauwkeurig. Tot 30 maart van dit jaar zijn er bij het CJIB 2151 zaken geregistreerd op het terrein van de veelplegerfeiten. Het gaat dan om feiten zoals het negeren van een rood kruis, het niet stoppen voor een stopteken van de politie, of het op de snelweg onterecht de vluchtstrook gebruiken. Hiervan zijn 662 zaken geconstateerd op kenteken en 1489 zaken geconstateerd middels staandehouding.
Hoe verhoudt de effectiviteit van de recent ingevoerde hufteraanpak zich tot de afnemende staande aanhoudingen? Zijn staande aanhoudingen noodzakelijk voor het vergroten van de pakkans en daarmee de effectiviteit van de hufteraanpak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer zijn de resultaten van het experiment met weginspecteurs van Rijkswaterstaat die de status van Buitengewoon Opsporingsambtenaar (BOA) hebben gekregen bekend? Bent u bereid te kijken of en in hoeverre dit kan bijdragen aan de vergroting van de gepercipieerde pakkans dan wel het vergroten van het aantal staande aanhoudingen ten behoeve van de verkeersveiligheid?
Met het experiment met de weginspecteurs van Rijkswaterstaat wordt beoogd om de doorstroming en veiligheid op de snelwegen rond Rotterdam te verbeteren. Dit experiment is met ingang van 2 februari jl. gestart voor de duur van één jaar. Na afloop van die periode zullen alle eindresultaten in kaart worden gebracht en beslissingen worden genomen over eventuele te zetten verdere stappen.
Wordt het aantal staande aanhoudingen door de politie vooral uitgevoerd op provinciale en gemeentelijke wegen? Hoe wordt de verkeersveiligheid betrokken in de afweging van de politie-inzet ten behoeve van de staande aanhoudingen?
Ja. De politie, in het bijzonder de verkeershandhavingsteams, controleert met name op het onderliggend wegennet op de HELMgrasfeiten (helm, gordel, rood licht, alcohol, snelheid). Van het aantal staandehoudingen dat is verricht naar aanleiding van overtreding van de maximum snelheid heeft 18,6% op de snelwegen plaatsgevonden. Dit betekent dat meer dan 80% van het aantal staandehoudingen ten aanzien van snelheid op wegen binnen en buiten de bebouwde kom heeft plaatsgevonden.3 De politie bepaalt de inzet onder meer aan de hand van ongevalanalyses.
Is de maatregeleffectiviteit en het effect op de gepercipieerde pakkans van het staande houden en het houden van een goed gesprek onderzocht? Zo ja, hoe verhoudt zich dat met bijvoorbeeld het krijgen van een boete na te zijn gepakt door een flitscamera dan wel bij een trajectcontrole? Zo nee, waarom is dan besloten het aantal staande aanhoudingen te verminderen?
Er is mij geen onderzoek bekend dat zich specifiek richt op de effectiviteit van staandehoudingen en/of het houden van een goed gesprek. De Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) heeft wel gekeken naar de effectiviteit van verschillende methoden van snelheidstoezicht. Uit de SWOV-factsheet «Politietoezicht en rijsnelheid» blijkt dat er veel onderzoek is gedaan naar de effecten van snelheidscamera’s. Het algemene beeld van deze studies is consistent positief. In de factsheet staat ook dat (mobiele) snelheidscontroles met staandehouding van overtreders succesvol blijken in het terugdringen van ongevallen. Daarnaast staat in de factsheet dat in de vakliteratuur wordt geconstateerd dat rijdende surveillance met staandehouding de minst effectieve methode is als het gaat om het verminderen van verkeersongevallen. De methode is te weinig opvallend om een algemeen preventief effect te kunnen hebben. Wel is de methode zeer geschikt om specifiek hardnekkige, grove overtreders te pakken. Dit sluit aan bij het huidige beleid. In 2014 werd de bestuurder in bijna 70% van de strafrechtelijke verkeerszaken staandegehouden en direct geconfronteerd met zijn gedrag en uit de anonimiteit gehaald.
Op welke overtredingen handhaaft de politie bij het toezicht op de weg nu hoofdzakelijk in het kader van de verkeersveiligheid? Op welke wijze doet zij dit? Beschikt de politie hiervoor over genoeg specialistische kennis, expertise en materieel? Wie bepaalt de prioritering van de te handhaven overtredingen in het verkeer
Zoals reeds aangegeven in antwoord 7 controleert de politie met name op HELMgrasfeiten door middel van staande houdingen en (voor wat betreft snelheid) met mobiele radarsets. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van trajectcontroles en flitspalen. De politie beschikt over voldoende specialistische kennis, expertise en materieel. De prioriteiten van de regionale verkeershandhavingsteams worden bepaald aan de hand van een regionaal verkeershandhavingsplan dat in samenspraak met het OM wordt opgesteld.
Naar aanleiding van het artikel «Trajectcontrole staat niet aan»2: klopt het dat door verouderde systemen twee derde van de trajectcontroles uit staat? Zo ja, wanneer worden deze uiterlijk vervangen? Wat betekent het uitstaan van die trajectcontroles voor de verkeersveiligheid op die trajecten? Hoe wordt in deze overgangsfase op die trajecten de verkeersveiligheid gehandhaafd?
Op dit moment functioneren vijf van de in totaal tien trajectcontrolesystemen. Later dit jaar komen er nog vier locaties bij, te weten de N62 Westerscheldetunnel, de A20 Rotterdam en de A4 Hoofddorp. Op 15 april 2015 gaat het trajectcontrolesysteem op de A12 Den Haag weer aan. Begin 2016 wordt het trajectcontrolesysteem op de A12 Utrecht teruggeplaatst. De verkeersveiligheid wordt door de politie op deze trajecten op alternatieve wijzen, onder meer door de inzet van mobiele radarsets, gehandhaafd.
Kunt u aangeven op grond van welke criteria trajectcontroles worden opgeheven, zoals nu gebeurd op de A12 bij Woerden en de Zeelandtunnel? Worden de komende periode nog meer trajectcontroles opgeheven? Kunt u aangeven op welke trajecten trajectcontroles worden ingezet ten behoeve van de handhaving van milieuregels?
In het artikel «Trajectcontrole staat niet aan» wordt gesproken over de Zeelandtunnel, waar vermoedelijk de Zeelandbrug wordt bedoeld. De trajectcontroles op de A12 bij Woerden en op de Zeelandbrug zijn opgeheven omdat de toegevoegde waarde voor het behalen van milieu of verkeersveiligheidsdoelstellingen op dit traject is afgenomen en het plaatsen van trajectcontrolesystemen op andere locaties van (groter) belang wordt geacht.
Buiten deze twee systemen worden op korte termijn geen trajectcontrolesystemen meer opgeheven.
De systemen worden ingezet voor milieudoeleinden en ten behoeve van de verkeersveiligheid. Op de trajecten waar de systemen staan, daalt de gemiddelde snelheid en wordt de spreiding tussen de gereden snelheden kleiner. Hierdoor vermindert de uitstoot van CO2 en fijnstof en de geluidsproductie, en daalt het risico op een ongeval.
Het bericht over valse inschrijvingen in de Basisregistratie Personen (BRP) |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht over valse inschrijvingen in de Basisregistratie Personen (BRP)?1
Ja.
Is het waar dat gemeenten te maken hebben met personen die zich inschrijven in de BRP uitsluitend met het doel om een burgerservicenummer (BSN) te verkrijgen of een Nederlands rijbewijs?
Daar zijn aanwijzingen voor.
In hoeveel gemeenten heeft zich dit voorgedaan?
Op dit moment hebben 6 gemeenten het vermoeden dat er in 2014 sprake is geweest van een inschrijving in de BRP op oneigenlijke gronden.
Om hoeveel, vermoedelijk valse, inschrijvingen gaat het?
Er is onderzocht in hoeveel gevallen het vermoedelijk om valse inschrijvingen gaat. Dat vermoeden bestaat in 125 gevallen. De desbetreffende personen werden na onderzoek namelijk niet aangetroffen op het geregistreerde adres. Of het hier ook daadwerkelijk om valse inschrijvingen gaat is lastig met terugwerkende kracht vast te stellen.
Daarom heb ik aan de gemeenten waarin de vermoedelijk valse inschrijvingen zich hebben voorgedaan, gevraagd of zij bij de inschrijving indertijd hebben gehandeld naar de mogelijkheden die de wet biedt om bij de inschrijving in de BRP aan betrokkene te vragen naar aanvullende inlichtingen en geschriften. Als op basis daarvan kan en moet worden vastgesteld dat een persoon ten onrechte is ingeschreven in de BRP (een valse inschrijving dus) en als op basis van de onterechte inschrijving een rijbewijs is omgewisseld, dan wordt de RDW hierover geïnformeerd. De RDW zal het desbetreffende rijbewijs dan met onmiddellijke ingang en met terugwerkende kracht alsnog ongeldig verklaren en als zodanig opnemen in het Rijbewijsregister.
Hoe hebben de betreffende gemeenten gehandeld met de verdachte gevallen?
De betreffende gemeenten hebben de BSN’s van het ministerie ontvangen en voor zover dat nog niet het geval was, hebben zij onderzoek uitgevoerd. In het overgrote deel van de gevallen is overgegaan tot ambtshalve emigratie. Dat betekent dat zij nu als VOW in de BRP staan: Vertrokken, onbekend waarheen. In een deel van de gevallen hebben betrokken burgers zelf aangifte van vertrek gedaan. Bij één gemeente bevindt het onderzoek zich nog in de afrondende fase.
In hoeveel gevallen is er aangifte gedaan bij de politie?
Er wordt geen specifieke registratie bijgehouden van aangiftes over mogelijke fraude met omgewisselde rijbewijzen. Het is dus niet mogelijk hier op basis van de bestaande registratie een uitspraak over te doen. Het kan zijn dat er bij sommige eenheden van de politie aangiften zijn gedaan maar het is op dit moment niet bekend of dit (ook op grote schaal) is gebeurd.
Wat is het kennelijke voordeel van een Nederlands rijbewijs? Hoeveel rijbewijzen zijn er verstrekt op basis van vermoedelijk valse inschrijvingen?
Voor wat betreft de identiteitsfunctie van het rijbewijs geldt dat in de Wet op de Identificatieplicht (WID) zowel Nederlandse rijbewijzen als rijbewijzen uit andere EU-lidstaten zijn aangewezen als documenten waarmee in bij de wet aangewezen gevallen de identiteit van personen kan worden vastgesteld. Vanuit dat perspectief zou omwisseling van het rijbewijs geen voordeel opleveren. Het is echter mogelijk dat in sectorale wetgeving en in het maatschappelijk verkeer aan het Nederlandse rijbewijs een andere waarde wordt toegekend dan aan rijbewijzen uit andere landen. Zo is denkbaar dat het Nederlandse rijbewijs ten onrechte wordt geassocieerd met het Nederlanderschap.
In 125 gevallen zijn er rijbewijzen verstrekt waarbij er naar aanleiding van nader onderzoek een vermoeden is van een valse inschrijving. De RDW is op de hoogte gesteld van de status van betrokkenen in de BRP.
Is nagegaan of de verstrekte BSN’s zijn gebruikt voor uitkeringen of toeslagen of andere overheidstoelagen? Zo ja, hoe is daarna gehandeld? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek is gebleken dat in geen van de 125 gevallen een toeslag, uitkering of andere overheidstoelage is aangevraagd.
Welke maatregelen neemt u om de mogelijkheid van het verkrijgen van een BSN of een Nederlands rijbewijs op basis van een valse inschrijving in de BRP te blokkeren?
In de wet BRP wordt geregeld in ondermeer artikel 2.45 wat nodig is voor inschrijving/verhuizing. De gemeente ontleent de aangifte van adres aan de informatie en geschriften die de burger levert, tenzij aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn en de gegevens worden niet opgenomen indien de identiteit van betrokkene niet deugdelijk is vastgesteld.
De meeste gemeenten vragen toestemming van de hoofdbewoner en een huur/koopovereenkomst. Deze werkwijze is opgenomen in het generiek werkproces dat de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) uitgeeft.
Ik heb daarnaast alle gemeenten in december 2014 met een nieuwsbrief geïnformeerd over het fenomeen dat mensen zich op oneigenlijke gronden in de BRP willen inschrijven om de waakzaamheid aan te scherpen. Daarbij heb ik gewezen op het gebruik van de onderzoeksmogelijkheden voordat de registratie daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Denk bijvoorbeeld aan het uitvoeren van een huisbezoek en extra controle van de overgelegde documenten.
In aanvulling hierop zal ik alle gemeenten vragen om altijd alsnog een adresonderzoek in te stellen als iemand binnen vier weken na inschrijving in de BRP een aanvraag doet voor de omwisseling van een nog geldig buitenlands rijbewijs naar een Nederlands rijbewijs. Dit in afstemming met de Dienst Wegverkeer (RDW).
De uitspraak van het gerechtshof van Den Haag over het Europese Octrooibureau |
|
John Kerstens (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Opstelten (VVD) |
|
Kent u het bericht «Opstelten: uitspraak rechter geldt niet voor Europese instelling»?1
Ja.
Herinnert u zich eerdere vragen over de arbeidsomstandigheden bij het Europees Octrooibureau?2 Is het waar dat de gespannen situatie nog steeds voortduurt, inclusief de beperking van het stakingsrecht?
Ja, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft destijds aangegeven dat er binnen het Europees Octrooibureau (EOB)3 sprake was van een gespannen verhouding tussen de president en de personeelsvertegenwoordiging. Of er thans sprake is van de in het bericht gesuggereerde omstandigheden kan ik niet bevestigen.
Is het waar dat het Europees Octrooibureau weigert de omstreden maatregelen terug te draaien in lijn met de uitspraak van het gerechtshof in Den Haag? Zo ja, welke redenen liggen hieraan ten grondslag?
Buiten de berichtgeving in de media – bijvoorbeeld het interview van president Batistelli van de Europese Octrooi Organisatie (EOO) in de NRC van 21 maart jongstleden – kunnen wij u niet informeren over de interne afwegingen die gemaakt zijn binnen de EOO of over de motivering van haar houding tegenover de uitspraak van het Gerechtshof.
Is het waar dat u niet bereid bent handhavend op te treden in deze zoals gebruikelijk is in Nederland na een gerechtelijke uitspraak en dat u gerechtsdeurwaarders bevolen heeft het vonnis niet ten uitvoer te brengen? Zo ja, kunt u uw houding in deze toelichten? Zo ja, op grond van welke bevoegdheid kunt u bevelen een vonnis niet uit te voeren? Hoe vaak hebt u de afgelopen vijf jaar gebruik gemaakt van die bevoegdheid?
Artikel 3a van de Gerechtsdeurwaarderswet verplicht de gerechtsdeurwaarder de Minister van Veiligheid en Justitie in kennis te stellen van het voornemen tot tenuitvoerlegging van een vonnis, wanneer hij redelijkerwijs kan vermoeden dat deze handeling mogelijk in strijd is met volkenrechtelijke verplichtingen. De Minister van Veiligheid en Justitie kan vervolgens de gerechtsdeurwaarder aanzeggen dat tenuitvoerlegging van het vonnis in strijd is met volkenrechtelijke verplichtingen van het Koninkrijk. Een dergelijke aanzegging heeft tot gevolg dat de gerechtsdeurwaarder niet bevoegd is tot het verrichten van de ambtshandeling die hij tot opdracht heeft gekregen.
Op grond van artikelen 1 en 3 van het Protocol inzake Voorrechten en Immuniteiten van de Europese Octrooiorganisatie (Trb 1976, 101) zijn de terreinen van de EOO, waaronder de gebouwen van het EOB, onschendbaar en mogen zij niet betreden worden door de autoriteiten van het gastland zonder toestemming van de president van de EOO. Dit betekent dat de tenuitvoerlegging van het vonnis in strijd zou zijn met volkenrechtelijke verplichtingen van het Koninkrijk en dat de Minister van Veiligheid en Justitie een aanzegging heeft gedaan.
Sinds januari 2010 is veertien maal gebruik gemaakt van de aanzeggingsbevoegdheid ex artikel 3a van Gerechtsdeurwaarderswet.
Kunt u aangeven op welke regelgeving of verdragen u zich beroept bij uw beslissing teneinde de uitspraak van het gerechtshof in Den Haag niet ten uitvoer te brengen? Wat is uw reactie op de stelling dat u bestaande wetgeving in deze conservatief interpreteert? Heeft u een meer dynamische toepassing overwogen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 4. Er is geen sprake van een keuze tussen een dynamische of een conservatieve interpretatie: uit het Protocol inzake Voorrechten en Immuniteiten van de Europese Octrooiorganisatie (Trb 1976, 101) volgt dat de onschendbaarheid van het EOB, als orgaan van de EOO, absoluut is en er geen discretionaire bevoegdheid is. Het gaat hier om absolute immuniteit van executie. Hoewel de immuniteit van jurisdictie de laatste jaren minder absoluut wordt toegepast, met name ten aanzien van staatsimmuniteit en in mindere mate ten aanzien van immuniteit van internationale organisaties, is een dergelijke verandering niet waarneembaar ten aanzien van de immuniteit van executie. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft dit bevestigd in een uitspraak van 6 januari 20154. Ofschoon het Protocol met betrekking tot de EOO uit 1976 stamt, zijn gelijke bepalingen die organisaties absolute immuniteit van executie verlenen te vinden in de zetelovereenkomsten met alle in Nederland gevestigde internationale organisaties.
Kunt u een overzicht geven van de laatste stand van de Europese en Nederlandse jurisprudentie daar waar het gaat om de immuniteit van een internationale organisatie die conflicteert met een vonnis van een nationale rechter?
Nee. Er zijn zaken bekend waarbij klagers een zaak aangespannen hebben bij een internationale rechter zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, nadat de nationale rechter de immuniteit van een internationale organisatie gerespecteerd had. In alle tot nu toe bekende zaken voor dit Hof is bepaald dat het respecteren van de immuniteit van een internationale organisatie niet in strijd is met de mensenrechten, zolang een organisatie via een interne procedure «reasonable alternative means» biedt. Te denken valt hierbij aan de zaken Waite and Kennedy zaak (application no. 26083/94), Mothers of Srebrenica (application no. 65542/12), en Klausecker v. Germany (application no. 415/07).
Wat is uw reactie op de stelling van deskundigen dat uw houding in deze op gespannen voet staat met de Nederlandse rechtsstaat en dat u immuniteit verkiest boven mensenrechten? Wat is uw reactie op de stelling dat u de macht van de rechter uitholt? Wat is uw reactie op de stelling dat dit het bestaande probleem van internationale organisaties die zich boven de wet stellen nog verder verergert?
De toekenning van immuniteit is onderdeel van de internationale rechtsorde. Immuniteit van executie betekent dat een vonnis niet zonder instemming van de relevante internationale organisatie ten uitvoer gelegd kan worden, en niet dat de internationale organisatie geen verplichtingen heeft onder internationaal recht of het nationale recht van de zetelstaat. Het gaat hier om een balans tussen de volkenrechtelijke verplichtingen van Nederland die nopen tot respect voor de immuniteit van executie die internationale organisaties genieten en de verplichting van diezelfde organisaties onder internationaal recht en nationaal recht.
Wat bedoelt u met deze situatie heeft «onze aandacht» en «die van andere EU-lidstaten»? Waar bestaat deze aandacht uit en waar is deze op gericht?
Nederland zal, samen met andere betrokken landen, de kwestie aan de orde stellen in de Beheersraad van het Europees Octrooi Verdrag. Voorts zal Nederland, als zetelstaat van deze vestiging van het EOB, in dialoog met de EOO aandringen op een oplossing van het conflict tussen werknemers en het management van het EOB.
Is het mogelijk dat een van de partijen in deze zaak cassatie bij de Hoge Raad instelt danwel dat er al cassatie in het belang der wet wordt ingesteld? Zo ja, is dat al gebeurd of binnen welke termijn wordt dat duidelijk? Zo nee, waarom niet? Bent u van plan deze zaak onder de aandacht te brengen van de Commissie cassatie in het belang der wet?
Het is aan partijen om te beslissen over cassatie. Nederland heeft vooralsnog niet het voornemen tot cassatie in het belang der wet.
Hebt u kennisgenomen van de recente overeenkomst bij de International Labour Organization(ILO) tussen afgevaardigden van werkgevers en werknemers over het stakingsrecht en het ILO verdrag 87?3 Kunt u inzicht geven hoe de kwestie bij het Europees Octrooibureau zich verhoudt tot het ILO verdrag 87 en de naleving daarvan?
Ik heb er verheugd kennis van genomen dat werkgevers en werknemers in de ILO tot elkaar zijn gekomen met betrekking tot onder meer het stakingsrecht. Het akkoord maakt het mogelijk dat het toezichtmechanisme van de ILO weer gaat functioneren, ook al wordt er geen expliciete link gelegd naar de ILO-verdragen. Inmiddels is dat akkoord bevestigd in de tripartiete Beheersraad van de ILO. Individuele werknemers van het EOB konden en kunnen zich ingeval van een arbeidsgeschil wenden tot het tribunaal van de ILO. Dat toetst echter niet aan ILO-verdrag 87 of andere ILO-verdragen, maar aan de individuele arbeidsovereenkomst.
De uitvoering van het persoonsgebonden budget (pgb) in de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor intensieve kindzorg |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de uitvoering van het pgb in de Zvw voor intensieve kindzorg (IKZ) in sommige situaties hapert? Welke signalen heeft u hierover ontvangen? Om hoeveel mensen gaat het?
Signalen die mij bereiken, zijn als volgt samen te vatten:
Daar waar uit de melding blijkt dat een verzekerde er zelf niet uitkomt met zijn zorgverzekeraar of gemeente, zorg ik ervoor dat het signaal bij het Signaalpunt Juiste Loket komt dat ik heb ingesteld om «tussen wal en schip»-situaties op te pakken;
Ik heb dit signaal aangekaart bij ZN en Per Saldo. Sommige zorgverzekeraars bieden de mogelijkheid om, als in het budgetplan flexibele inzet van zorg is voorgesteld, ook bij de declaratie meer flexibiliteit toe te passen tussen de zorgvormen. Dat neemt niet weg dat verpleging en verzorging aparte door de NZa beschreven prestaties zijn die in principe apart gedeclareerd moeten worden. Ik bekijk op dit moment met partijen op welke wijze de bekostiging van de verpleging en verzorging, inclusief intensieve kindzorg, vanaf 2016 vormgegeven zal worden. Ik neem dit signaal daarbij mee. Bovendien bekijk ik samen met partijen of een praktische oplossing kan worden gevonden, totdat de wijze van bekostiging is aangepast.
Zoals ook met uw Kamer besproken tijdens het AO Intensieve kindzorg op 2 april jl. leidt een tarief van € 20 per uur tot een behoorlijk salaris. Als een zorgverlener 40 uur per week werkt, ontvangt hij daarmee bruto een modaal inkomen. Het gaat dan ook niet zozeer over de hoogte van het tarief; wel ontvangen bestaande budgethouders op dit moment in sommige gevallen een hoger bedrag. Zij gaan daardoor terug in de hoogte van hun budget. Ik kan me goed voorstellen dat dat lastig is voor de budgethouders die daarmee te maken krijgen. Daarom hebben de Minister en ik eind vorig jaar gekozen voor een overgangstermijn tot 1 mei 2015, om mensen de tijd te geven hun bestaande contracten aan te passen. Verzekerden hebben daarmee de tijd gekregen om zich op de verandering voor te bereiden.
Ten aanzien van de AWBZ bestond reeds het voornemen om het niet-professionele tarief te evalueren. Zoals al eerder aan uw Kamer aangegeven, zullen wij het niet-professionele tarief in de Zvw daarin meenemen.
Ik heb zorgverzekeraars eind vorig jaar aangesproken op de voorgenomen kortingen in verband met enkele kwetsbare groepen. ZN heeft op basis daarvan aan haar leden een oproep gedaan om aandacht te hebben voor individuele situaties, met name waar het gaat om de kwetsbaarste cliënten. Zorgverzekeraars hebben vervolgens zelf een afweging gemaakt wat zij hiermee doen. Ik heb van ZN begrepen dat zorgverzekeraars welwillend hebben gereageerd op de oproep om iedere situatie goed te bekijken. Ik heb geen inzicht in of dit betekent dat er in geen enkele situatie meer een korting is toegepast bij intensieve kindzorg. In algemene zin geldt dat, als een verzekerde van mening is dat de zorgverzekeraar hem onvoldoende budget biedt om de zorg goed te kunnen inkopen, hij zijn zorgverzekeraar daarop kan aanspreken. De reguliere klachten- en geschillenregeling is, zo nodig, van toepassing.
Hierover heb ik intensief contact met uw Kamer.
Is u bekend dat declaraties in tijdseenheden moeten worden ingevuld, terwijl veel ouders van kinderen met Intensieve kindzorg met vaste maandbedragen werken, zoals dat in de AWBZ mogelijk was? Hoe verhoudt dit zich tot uw opvatting dat de minutenregistraties in de zorg moeten worden afgeschaft?
Ik heb veel bewondering en waardering voor ouders die zelf een deel van de zorg op zich nemen, als hun kinderen een intensieve zorgvraag hebben. Ik deel dan ook zeker met u dat dat mogelijk moet zijn met een Zvw-pgb. Daarbij moeten administratieve lasten zoveel als mogelijk beperkt worden. Wel is het zo dat de keuze om zelf het beheer te hebben over een pgb onvermijdelijk administratieve lasten met zich meebrengt.
In antwoord op Kamervragen van de leden Keijzer en Bruins Slot heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd over de wijze waarop is omgegaan met het geconstateerde knelpunt rond minutenregistratie.1
Zoals in de beantwoording van die vragen aangegeven, is in overleg met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Per Saldo besproken dat de minutenregistratie voor pgb-houders een onwenselijke situatie oplevert. ZN en Per Saldo hebben op basis daarvan bekeken op welke wijze de manier van declaratie uitpakt in de praktijk en hoe dit opgelost zou kunnen worden.
Uit dat overleg is gekomen dat alle zorgverzekeraars de wijze van declareren aanpassen, zodat pgb-houders declaraties kunnen indienen op een manier die vergelijkbaar is met de werkwijze onder de AWBZ. Daarmee worden de administratieve lasten voor verzekerden verlaagd.
Hoe verhoudt dit zich tot uw streven om onnodige administratieve lasten zoveel mogelijk te voorkomen en administratieve lasten terug te brengen tot een niveau dat passend is voor het doel?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het mogelijk moet zijn dat ouders zelf gespecialiseerde kindzorg aan hun kind kunnen geven, zonder dat daar ingewikkelde administratieve lasten bij komen, en dat voor het declareren van het pgb in de Zvw ook gewerkt moet kunnen worden met vaste maandbedragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dat mogelijk te maken? Wanneer kunnen maandbedragen worden ingediend?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke concrete veranderingen in de praktijk hebben mensen die een pgb voor IKZ krijgen per 2015 te maken gekregen betreffende administratie en organisatie, en financiële aspecten?
De veranderingen die gepaard gaan met de overheveling van de verpleging en verzorging van de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet gelden niet specifiek voor verzekerden uit de doelgroep intensieve kindzorg. De veranderingen zijn divers. Zo wordt de indicatiestelling niet meer uitgevoerd door het CIZ, maar komt de wijkverpleegkundige langs om de zorgvraag van de verzekerde in beeld te brengen. Daarnaast hebben zorgverzekeraars de uitvoering van het Zvw-pgb in lijn gebracht met de manier waarop zij de rest van de Zvw uitvoeren. Dat wil zeggen dat de polisvoorwaarden die tussen zorgverzekeraar en verzekerde gelden het belangrijkste document zijn op basis waarvan de verzekerde kan opmaken op welke wijze hij in aanmerking komt voor een pgb en op welke manier het pgb door de betreffende zorgverzekeraar wordt uitgevoerd. In veel gevallen zal dat bijvoorbeeld betekenen dat een verzekerde voor de geleverde zorg achteraf een declaratie moet indienen. Dat is vergelijkbaar met de uitvoering van het trekkingsrecht onder de Wmo 2015, Jeugdwet en Wlz, maar anders dan onder de AWBZ. Ook kan het zijn dat verzekerden die vóór 1 januari 2014 al een pgb hadden onder de AWBZ per 1 mei 2015 voor het eerst te maken krijgen met het niet-professionele tarief. Dat gold onder de AWBZ per 1 januari 2014 al voor nieuwe budgethouders, maar wordt nu in de Zvw (met een overgangstermijn tot 1 mei 2015) ook ingevoerd voor verzekerden die voor die datum al een pgb hadden voor verpleging en verzorging. Zoals aangegeven zal bij de evaluatie van het niet-professionele tarief onder de AWBZ ook de Zvw worden meegenomen.
Er zijn ook zaken hetzelfde gebleven. Net als onder de AWBZ, maar ook onder de Wmo 2015, de Jeugdwet en de Wlz, is ervoor gekozen om de beslissing of een verzekerde in aanmerking komt voor een pgb te toetsen op basis van een door de verzekerde ingediend budgetplan. Voorwaarden als zelf (of met hulp van een vertegenwoordiger) in staat kunnen zijn om het pgb uit te voeren en kwalitatief goede zorg in te kopen gelden in alle domeinen. Ook is de ondersteuning bij werkgeverstaken door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voortgezet voor verzekerden onder de Zvw.
Mogelijke terugkeer van het standenonderwijs |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat klopt er van het oordeel van onderwijssocioloog Jungbluth dat arm en rijk elkaar haast niet meer tegenkomen op school?1 Indien dit in belangrijke mate niet het geval mocht zijn, op welk onderzoek baseert u dan dit oordeel?
Toegankelijk onderwijs waarin iedere leerling, ongeacht zijn afkomst, de kans krijgt zijn talenten te benutten, is voor ons van grote waarde. Het is voor de kansen van leerlingen niet gunstig als de populatie van scholen een afspiegeling worden van maatschappelijke scheidslijnen naar inkomen of opleiding van ouders. Op dit moment zijn er onvoldoende gegevens beschikbaar om te beoordelen of er sprake is van een toenemende segregatie naar inkomen van de ouders in het onderwijs, zoals de heer Jungbluth stelt. In de onderwijsadministratie van DUO wordt het inkomen van de ouders niet systematisch bijgehouden. Wij achten dat ook geen taak van DUO.
Wij nemen de signalen van de heer Jungbluth zeer serieus en de toegankelijkheid van het stelsel heeft daarom onze volle aandacht en volgen wij op de voet, in het bijzonder de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Daarnaast gaan we zowel de behaalde eindprestaties van leerlingen in het po en vo, als ook het in bereikte onderwijsniveau in het vo, naar sociaal economische status structureel volgen op de nieuwe website Onderwijs in Cijfers. In 2011 heeft het CBS laten zien dat hoe hoger de sociaaleconomische status van de ouders, hoe vaker de kinderen een inschrijving in het ho hebben (gehad). Het CBS zal op ons verzoek dit onderzoek in 2016 herhalen.
Hoe beoordeelt u het dat het armste kwart van de leerlingen (met ouders met een jaarinkomen lager dan € 37.000) in vergelijking met leerlingen uit het rijkste kwart (ouders met een jaarinkomen van meer dan € 68.000) vier keer zoveel kans loopt om rond zijn zestiende op een onderwijsniveau te zitten lager dan de mavo?
Het is bekend dat er een sterk verband is tussen het inkomen van ouders en hun hoogst genoten opleidingsniveau. Daarnaast is bekend dat het opleidingsniveau van de ouders grote invloed heeft op het opleidingsniveau van hun kinderen.
Wij vinden het belangrijk dat alle leerlingen hun talenten volledig kunnen ontplooien op de onderwijssoort die bij hun talenten past, onafhankelijk van het inkomen of opleidingsniveau van hun ouders. Om leerlingen kansen te geven steunen wij scholen om onderwijsachterstanden weg te werken, investeren we in overgangen in het onderwijs en bewaken we de toegankelijkheid van het hoger onderwijs.
Welke stappen heeft u gezet en gaat u zetten om te waarborgen dat het Nederlandse onderwijs eindelijk wèl gaat functioneren als een echte emancipatiemotor?
Uit cijfers van de OECD (2012) blijkt dat in Nederland ongeveer 45% van de volwassenen hetzelfde opleidingsniveau als hun ouders heeft. Ongeveer 10% heeft een lager opleidingsniveau dan hun ouders, maar ongeveer 45% heeft een hoger opleidingsniveau dan zijn of haar ouders. Wij zijn er trots op dat deze opwaartse mobiliteit in Nederland mogelijk is en zetten met kracht het ingezette beleid voort om sociale stijging via het onderwijs mogelijk te maken.
Daarnaast plegen we extra inspanningen om scholen te helpen. Zo zijn er diverse methoden ontwikkeld die de leerprestaties van kinderen met een niet-Nederlandstalige achtergrond proberen te verbeteren. Daarnaast worden er extra middelen ingezet om leerlingen met een achterstand kansen te geven, zowel op landelijk niveau (zoals de gewichtenregeling, impulsregeling primair onderwijs, leerplusarrangement) als via de gemeenten (extra investering van € 95 miljoen in de kwaliteit van vve in de G37).
Biedt het gegeven dat de 20% best presterende scholen die achterstandsleerlingen wèl verder krijgt, u aanknopingspunten om de ongelijke kansen binnen het Nederlandse onderwijs tegen te gaan?
Wij stimuleren scholen om van elkaar leren. Dit past in een permanente cultuur van verbetering in het onderwijs. Dit geldt ook voor scholen met veel achterstandsleerlingen. Zo kreeg basisschool ’t Mozaïek in Roermond het predicaat Excellente School toegekend. Deze school heeft 55% gewogen leerlingen met veel taalachterstanden waarbij Nederlands meestal niet de thuistaal is. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat andere scholen leren van de aanpak van excellente scholen (zie www.excellentescholen.nl).
Deelt u de analyse van de heer Jungbluth dat het cruciaal is om achterstandsleerlingen vooruit te helpen, dat leerkrachten beter worden?
Onderzoek laat zien dat goede leerkrachten leerwinst en hogere leerprestaties boeken met hun leerlingen. Wij zijn het dan ook met de heer Jungbluth eens dat de kwaliteit van de leraar een belangrijke factor is in het onderwijs, ook voor achterstandsleerlingen.
Leerlingen hebben er baat bij als leraren de lessen goed afstemmen op onderlinge verschillen in ontwikkeling. Dat geldt vooral voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. De Inspectie van het Onderwijs stelt in het Onderwijsverslag al jaren dat het voor leerlingen echter niet vanzelfsprekend is dat lessen worden afgestemd op hun ontwikkeling. Veel leraren hebben moeite om goed te differentiëren naar de individuele leerbehoeften van hun leerlingen en in hun lessen op een planmatige wijze aan te sluiten bij het niveau en tempo van de leerlingen.
Om daarin verandering aan te brengen gaan we door met extra aandacht voor de begeleiding van starters. In de afspraken uit het bestuursakkoord po en het sectorakkoord vo staat dat alle schoolbesturen gaan zorgen voor een planmatige begeleiding van starters (ook op basis van een jaarlijkse vaardigheidsmeting in het po). Daarnaast zijn er in de cao’s afspraken gemaakt over extra uren voor verdere professionalisering bij startende leraren. Ook de ervaren leraren vragen onze aandacht. Zo is het bestuursakkoord po afgesproken dat de vaardigheden van leraren in beeld worden gebracht en zijn in het bestuursakkoord mbo afspraken gemaakt over verdere professionalisering van het onderwijsgevende personeel. Daarnaast is eind 2014 de pilot «Excelleren door differentiëren» in het po en vo gestart. Halverwege 2015 hopen we daarmee een praktische toolbox van vakspecifieke uitwerkingen en benaderingen te hebben waarmee leraren hun lessen meer of beter kunnen afstemmen op verschillen tussen leerlingen. Ten slotte is er volop aandacht voor differentiëren met behulp van ICT in het ICT-doorbraakproject.
Welke stappen heeft u gezet en gaat u zetten om de kwaliteit van de leraren te verbeteren?
Vanwege het grote belang van goede leraren hebben wij, voortbouwend op het Regeerakkoord, het Nationaal Onderwijsakkoord en de Lerarenagenda, in de sectorakkoorden voor het po, vo en mbo een aantal afspraken gemaakt over de kwaliteit van leraren (zie ook antwoord op vraag2. In de Lerarenagenda zijn verschillende maatregelen opgenomen om de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van lerarenopleidingen te vergroten. Zo zijn er landelijke kennistoetsen ingevoerd, wordt er gestart met een afstuurrichting speciaal gericht op het beroepsonderwijs, bieden we ruimte voor scholen met ambitie door de voorlopersaanpak en hebben we in beeld gebracht hoe scholen en lerarenopleidingen hun onderlinge relaties kunnen verbeteren.
Schoolbesturen in po en vo zetten via hun wervings-, selectie-, en scholingsbeleid in op breed samengestelde schoolteams. Voor het po gaat het om meer leraren met wo-bachelor, hbo-master of universitaire master (30 procent in 2020). Voor het vo zetten besturen in op meer (50 procent in 2020) hbo- en wo-masteropgeleide docenten. Specifiek voor de bovenbouw van het vwo zetten we in op meer wo-masteropgeleide docenten (80–85 procent in 2020). Wij stellen hiervoor extra middelen ter beschikking via een verhoging van de lerarenbeurs, uitbreiding van (academische) opleidingsscholen en via de prestatiebox.
Met de ontwikkeling van het lerarenregister willen we, samen met de beroepsgroep, duurzaam borgen dat leraren hun bekwaamheid systematisch bijhouden en ontwikkelen en daarover verantwoording afleggen. In 2017 zijn alle leraren ingeschreven in het lerarenregister, krijgt het register een wettelijke status en krijgt de registratie een civiel effect: alleen de leraren die zich geregistreerd hebben, mogen onderwijs geven.
Hulp bij de aangifte inkomstenbelasting |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het wegvallen van de mogelijkheid om aangiften met een elektronische handtekening te ondertekenen, problemen kan opleveren voor hulp bij de aangifte inkomstenbelasting?
Voor het antwoord op de vragen 1, 2 en 4 verwijs ik naar mijn antwoorden van 03-03-2015 op de vragen van de leden Groot en Oosenbrug (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1451)
Deelt u de mening dat dat in bijzondere mate geldt voor een organisatie als Stichting Door en Voor, die mensen met psychi(atri)sche, maatschappelijke en verslavingsproblemen ondersteunt, omdat deze mensen meer dan gemiddeld moeite hebben met het aanvragen van een DigiD inlogcode en het onthouden ervan?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel organisaties die in het verleden aangiften verzorgden voor mensen die daartoe zelf niet in staat waren, kunnen deze hulp bij de aangifte niet meer bieden vanwege het schrappen van de digitale handtekening?
Zoals uit de hierboven genoemde antwoorden op vragen over ditzelfde onderwerp blijkt, is een gevarieerd aanbod in ondertekeningsmogelijkheden beschikbaar waaruit iedere organisatie zelf een passende keuze kan maken. Er hebben zich tot op heden geen organisaties bekend gemaakt bij de Belastingdienst waarvoor geen enkel alternatief werkbaar is gebleken.
Welke oplossing hebt u voor ogen voor de organisaties die hulp bij aangifte bieden en/of hun cliënten die zelf niet in staat zijn aangifte te doen?
Zie antwoord vraag 1.
De verhoging van de eigen bijdrage Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) en Wlz (Wet langdurige zorg) |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat de eigen bijdrage voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wlz) tot 50% hoger uitvalt komend jaar? Heeft u deze verhoging verwacht? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het gaat hier om het vervallen van de korting van 33% op de maximale eigen bijdrage die van toepassing was op alle extramurale eigen bijdragen (extramuraal AWBZ en individuele voorzieningen op grond van de Wmo). Het vervallen van deze korting, ook wel bekend als de Wtcg-korting, is een maatregel uit het Regeerakkoord. Het vervallen van de korting is dus geen nieuw feit en is ook veelvuldig aan de orde geweest bij onder andere de behandeling van de Wmo 2015 in uw Kamer en de Eerste Kamer. In verband met de inkomenseffecten door het vervallen van de 33%-korting is eerder ook besloten om de eigen bijdragesystematiek voor de Wmo 2015 (AMvB) ongewijzigd te laten en af te zien van het eerdere voornemen om een verruiming van de waarden van de parameters ten behoeve van de berekening van de maximale eigen bijdrage door te voeren.
Het CAK heeft op 19 februari een extra nieuwsbericht naar belangenorganisaties en patiëntenfederaties gestuurd ten behoeve van communicatie met hun leden/achterbannen. Het CAK heeft dit op dat moment gedaan omdat cliënten nu de eerste facturen over 2015 ontvangen waarop de effecten zichtbaar zijn. Voorts hebben alle cliënten met een extramurale eigen bijdrage eind oktober/november vorig jaar, in de vorm van een leaflet bij de factuur, een vooraankondiging ontvangen over het vervallen van de korting op de extramurale eigen bijdrage per 2015. Het CAK heeft alle cliënten in de periode van 3 tot en met 24 februari nogmaals gericht geïnformeerd over het vervallen van de korting van 33% per 1 januari 2015 door het leaflet nogmaals mee te sturen met de factuur over periode 13 van 2014.
Zoals hiervoor aangegeven gaat het om het vervallen van de korting op de maximale eigen bijdrage met 33% en niet om het verhogen van de eigen bijdrage met 50%. Het effect van het vervallen van de korting verschilt vervolgens per persoon omdat de hoogte van de eigen bijdrage voor extramurale zorg afhankelijk is van het inkomen, vermogen, de gezinssituatie en de leeftijd van een persoon. Voor lage inkomens betekent het vervallen van 33% korting daarom relatief een minder groot effect. Iemand die in 2014 bijvoorbeeld € 19,– per periode van vier weken verschuldigd was, betaalde door de korting van 33% feitelijk € 12,73. Vanaf dit jaar zal deze persoon – zonder wijziging in persoonlijke situatie, de ondersteuningsbehoefte en zonder rekening te houden met ondersteuning/maatregelen vanuit de gemeente – feitelijk 100% moeten betalen, te weten € 19,– plus indexering. Het CAK noemt in haar bericht een stijging tot 50% vanuit de beredenering dat iemand die eerder € 12,73 betaalde en nu € 19 moet betalen iets meer dan € 6,– meer betaalt (ofwel de helft van € 12,73). Of iemand ook daadwerkelijk meer aan eigen bijdragen moet betalen hangt af van de persoonlijke situatie, de ondersteuningsbehoefte en of sprake is van ondersteuning/maatregelen vanuit de gemeente waar iemand woont. Daarbij geldt ook dat niet standaard sprake is van een eigen bijdrage, maar dat gemeenten – zoals ook onder de oude Wmo gold – een eigen bijdrage kunnen vragen.
Hoeveel mensen worden geconfronteerd met een hogere eigen bijdrage? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Kunt u ook aangeven hoe dit procentueel zit? Zo neen, waarom niet?
De korting was is 2014 van toepassing op alle cliënten met extramurale AWBZ-zorg, een AWBZ-pgb, of met een individuele Wmo-voorziening. In totaal gaat het om circa 700.000 mensen waarvan een groot deel al onder de Wmo viel, een deel nieuw vanuit de AWBZ onder de Wmo 2015 is komen te vallen en een deel onder de Wlz valt (en op grond daarvan zorg met een MPT ontvangt). Er is geen inzicht in de huidige feitelijke situatie gezien dit wat betreft Wmo-cliënten afhangt van de wijze waarop gemeenten nu de ondersteuning inrichten.
Is het zo dat gemeenten voormalige maatwerkvoorzieningen inzetten als algemene voorzieningen? Moet voor die algemene voorziening ook een eigen bijdrage worden betaald, en hoe verhoudt die zich in hoogte tot de maatwerkvoorziening?
Gemeenten kunnen ervoor kiezen om naast of in plaats van maatwerkvoorzieningen, algemene voorzieningen aan te bieden en daar een passend eigen bijdragebeleid voor te voeren. Er gelden geen landelijke maxima voor de eigen bijdragen die gemeenten voor een algemene voorziening kunnen vragen. Gemeenten hebben er echter zelf belang bij om een algemene voorziening (financieel) laagdrempelig te maken, zodat de druk op vaak duurdere maatwerkvoorzieningen beperkt wordt en een meer inclusieve samenleving ontstaat. Voorts controleert de gemeenteraad of sprake is een passend eigen bijdragebeleid.
Signalen dat mensen de eigen bijdrage voor een algemene voorziening niet kunnen betalen zijn mij onbekend en ik zie geen causaliteit tussen het betalen van een eigen bijdrage en zwaardere zorg. Indien een ingezetene zich bij de gemeente meldt met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, is het aan de gemeente om een onderzoek in te stellen dat moet voldoen aan de vereisten genoemd in artikel 2.3.2. van de Wmo 2015. Dit onderzoek brengt onder meer met zich mee dat een gemeente ook oog heeft voor de financiële situatie van de cliënt, waaronder de effecten van het gebruik van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen op diens situatie. De gemeente is gehouden de cliënt in het kader van het onderzoek te informeren over de hoogte van de verschuldigde eigen bijdrage voor het gebruik van een voorziening. De gemeente beschikt vervolgens over de ruimte en het instrumentarium om tot maatwerk te komen. Mocht de gemeente van mening zijn dat de algemene voorziening tot passende ondersteuning leidt en de cliënt is deze mening niet toegedaan, dan kan hij een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indienen. Tegen een afwijzing staat voor de cliënt bezwaar en beroep open. Ik heb er vertrouwen in dat gemeenten hierin hun verantwoordelijkheid nemen en op basis van het voorgaande zie ik geen aanleiding voor nader onderzoek. Dat neemt niet weg dat ik de landelijke uitvoering en signalen vanuit de diverse kanalen volg.
Heeft u signalen dat mensen niet kunnen deelnemen aan algemene Wmo-voorzieningen, omdat zij de eigen bijdrage niet kunnen betalen? Leidt dit tot situaties dat mensen aangewezen zijn op zwaardere (geïndiceerde) zorg? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat mensen hun zorg kunnen blijven behouden, indien zij de eigen bijdrage niet kunnen betalen, en de desbetreffende gemeente geen tegemoetkoming verstrekt vanuit de maatwerkvoorziening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voorop staat dat iedereen die ondersteuning nodig heeft ondersteuning moet krijgen. Gemeenten dienen bij het ondersteuningsaanbod oog te hebben de gehele persoonlijke situatie waaronder de financiële situatie van iemand. De wettelijke voorgeschreven opzet van het onderzoek waarborgt dat er voldoende oog dient te zijn voor de specifieke situatie en de passendheid van de eventuele voorziening. Gemeenten beschikken vervolgens over een breed instrumentarium waaronder de mogelijkheid tot financieel maatwerk. Daarnaast geldt dat gemeenten terughoudend zijn bij het vragen van een te hoge bijdrage voor een algemene voorziening, omdat laagdrempeligheid en toegankelijkheid nu juist de kern is van een algemene voorziening. Deze uitgangspunten staan los van het gegeven of een gemeente wel of niet een financiële tegemoetkoming op grond van de Wmo 2015 aanbiedt.
Wat is uw reactie op de berichtgeving van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) dat nu al waarschuwt voor fouten in de beschikkingen? Worden mensen voldoende gewezen op hun mogelijkheid tot bezwaar? Is een administratieve chaos te voorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Voor gemeenten en aanbieders geldt dat in veel gevallen sprake is van nieuwe afspraken en werkwijzen. Aanpassingen en onbekendheden vormen een risico op de gegevensaanlevering door zowel gemeenten als aanbieders richting het CAK, waardoor de gegevensaanlevering kan worden vertraagd of onjuist kan verlopen. Om gemeenten hierbij te ondersteunen heeft het CAK vorig najaar themabijeenkomsten georganiseerd en stuurt het CAK ook periodiek nieuwsbrieven. In verband met het naderende aanlevermoment van gegevens voor de eerste zorgperiode zijn de afgelopen weken extra nieuwsbrieven en rekentools aangereikt. Gemeenten en aanbieders, waarvan bekend werd dat zij tegen problemen aanliepen, zijn ook gericht benaderd. Het CAK geeft aan dat circa tweederde van de gemeenten en aanbieders ten behoeve van de eerste zorgperiode de benodigde gegevens volledig en tijdig heeft aangeleverd. In vergelijking tot vorig jaar had vorig jaar voor de eerste facturering over 2014 85% van de gemeenten en aanbieders tijdig aangeleverd. Door de overgang naar de nieuwe afspraken en werkwijzen is dit percentage bij deze eerste aanlevering vanzelfsprekend lager. CAK, VWS, gemeenten en aanbieders werken eraan dit in te halen.
De beschikkingen voor de Wmo 2015 zijn van 28 februari tot 7 maart gestuurd. Het CAK heeft hier meer dan gebruikelijk telefonische vragen over gehad. Uit de vraagstelling zijn geen grote onvolkomenheden op de inhoud naar voren gekomen. De eerste facturen voor de extramurale eigen bijdragen Wmo 2015 worden momenteel in tranches gestuurd tot en met 24 maart en de facturen pgb Wlz in tranches tot en met 20 maart. Het CAK ontvangt in verband met de verzending van de eerste facturen over 2015 evenals bij de beschikkingen, telefonisch meer vragen dan gebruikelijk, maar heeft hier ook extra mankracht voor ingezet. De meeste vragen gaan over de factuur en de betaling van de eigen bijdrage. Indien mensen vragen hebben over de mogelijkheid tot bezwaar dan wijst het CAK conform haar taak op de mogelijkheid om bezwaar maken tegen de vastgestelde eigen bijdrage op de beschikking.
Is de verwachte opbrengst van de hogere eigen bijdrage (door het vervallen van de korting in het kader van de Wtcg) gelijk aan de besparing die beoogd is met het afschaffen van de Wtcg (Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten)?
De verwachte opbrengst bedraagt conform het Regeerakkoord € 180 miljoen. Daarbij geldt dat gemeenten als onderdeel van het vervallen van de Wtcg en CER extra middelen hebben gekregen. Gemeenten kunnen met deze extra middelen maatregelen nemen binnen de eigen bijdragen (bijvoorbeeld een lagere kostprijs of het toepassen van het minimabeleid van het CAK), maar ook door andere instrumenten toe te passen zoals het verstrekken van een financiële tegemoetkoming op grond van de Wmo 2015 of het aanbieden van een collectieve zorgverzekering.
Erkent u dat het zuur is voor mensen dat zij 33% korting kregen, maar dat dit leidt tot 50% verhoging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het vervallen van een korting is voor mensen uiteraard vervelend. Zoals in voorgaande antwoorden aangegeven is het precieze effect voor ieder persoon verschillend en ook afhankelijk van de (financiële) maatregelen die een gemeente neemt. Daarbij geldt, zoals ook in het antwoord op vraag 1 is opgenomen, dat de inkomenseffecten door het vervallen van de 33%-korting aanleiding zijn geweest om de eigen bijdragesystematiek voor de Wmo 2015 ongewijzigd te laten.
Wordt goed in de gaten gehouden of mensen zak- en kleedgeld overhouden? Welke waarborgen zijn daarvoor getroffen? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
Gemeenten dienen oog te hebben voor de financiële situatie van een cliënt, waaronder de effecten van het gebruik van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen op diens situatie. In het kader van de zorgplicht op grond van de Wmo 2015 en de Participatiewet dienen de gemeenten zorg te dragen dat iemand niet onder het bestaansminimum zakt door het opleggen van een eigen bijdrage. Voor de eigen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen voor minima geldt vervolgens landelijk dit jaar een maximale eigen bijdrage van € 19,40 indien het een alleenstaande betreft en € 27,60 indien sprake is van een meerpersoonshuishouden.
Bent u bereid de Kamer periodiek te informeren over de ontwikkelingen met betrekking tot de hogere eigen bijdrage? Zo neen, waarom niet?
Uiteraard zal ik de landelijke uitvoering volgen aan de hand van signalen van gemeenten en cliënten. Bij de koopkrachtberekeningen van het kabinet wordt inzicht gegeven in de koopkrachtontwikkeling van huishoudens van jaar op jaar. Hierbij wordt waar mogelijk rekening gehouden met de (stapeling van) maatregelen van het kabinet. De Kamer ontvangt deze informatie, zoals gebruikelijk, op Prinsjesdag.
Het faciliteren van assemblees van de Inter-Parlementaire Unie in de Europese Unie |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de Inter-Parlementaire Unie (IPU) en de doelstellingen van dit forum, onder meer gericht op interparlementaire diplomatie en het creëren van een politieke dialoog gericht op democratie, mensenrechten en de rule of law?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de IPU in 1999 voor het laatst een assemblee in de EU heeft georganiseerd maar dat het sindsdien onmogelijk is gebleken ten gevolge van de strenge visumregimes die in de EU gelden ten aanzien van parlementariërs van enkele van de 166 deelnemende landen? Kunt u bevestigen dat er onder deze regimes mogelijkheden bestaan om uitzonderingen te maken voor bijeenkomsten van internationale organisaties en dat op dit moment reeds uitzonderingen gemaakt worden voor bijeenkomsten van onder andere de OVSE en de Raad van Europa en hun parlementaire assemblees en ook voor bijeenkomsten van de Verenigde Naties? Bent u ervan op de hoogte dat de IPU sinds 2002 door de VN is erkend als «world organization of national parliaments», met een uniek interstatelijk karakter en de status heeft van permanente waarnemer bij de Algemene Vergadering van de VN? Deelt u de mening dat deze praktijk, zonder af te doen aan de rechtmatigheid van de regels omtrent visumbeperkingen, er niet toe zou mogen leiden dat een internationale politieke dialoog in de vorm van een IPU Assemblee op Europees grondgebied wordt belemmerd?
Nederland hecht belang aan interparlementaire dialoog. Wanneer IPU tijdig aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken meedeelt dat zij een dergelijke assemblee wil organiseren in Nederland, informeert het ministerie de posten en RSO’s over de verwachte visumaanvragen. De praktijk heeft geleerd dat de visa voor bonafide reizigers dan zonder problemen kunnen worden verstrekt. Tegelijkertijd zal het moeilijk zijn een algehele ontheffing van reisrestricties te realiseren voor IPU-assemblees, zoals de IPU bepleit. Daarvoor zijn zowel politieke als juridische redenen.
De reisrestricties vloeien voort uit sancties die de EU heeft vastgesteld in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid. De EU heeft een klein aantal parlementariërs uit een beperkt aantal landen op de sanctielijst geplaatst. Het opleggen van reisbeperkingen aan deze parlementariërs geschiedt op individuele basis en houdt verband met de negatieve rol die deze parlementariërs in hun land van herkomst spelen. Uitzonderingen op de reisbeperkingen moeten daarom tot een minimum beperkt worden.
Voor wat betreft het juridisch kader is het volgende van belang. De Europese sanctieregels bevatten specifiek omschreven uitzonderingen op de reisbeperkingen. Deze uitzonderingen zijn vrijwel altijd hetzelfde, aangezien er gewerkt wordt met een standaardartikel. Voor elke persoon die op de Europese sanctielijsten staat, moet een individuele afweging worden gemaakt op basis van de desbetreffende sanctiemaatregel.
Op grond van het standaardartikel gelden de reisverboden niet in situaties waarin lidstaten uit hoofde van het internationale recht gebonden zijn, te weten: a) als gastland van een internationale intergouvernementele organisatie; b) als gastland van een internationale conferentie die is bijeengeroepen door, of plaatsvindt onder auspiciën van de Verenigde Naties; c) krachtens een multilaterale overeenkomst die voorrechten en immuniteiten verleent; of d) krachtens het Concordaat (Verdrag van Lateranen) van 1929 dat werd gesloten tussen de Heilige Stoel (Vaticaanstad) en Italië. Deze uitzondering is ook van toepassing in gevallen waarin een lidstaat optreedt als gastland van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE).
Daarnaast bestaat de mogelijkheid voor lidstaten om een vrijstelling te verlenen in specifiek omschreven omstandigheden. Hierbij gaat het volgens het standaardartikel om reizen die plaatsvinden op grond van dringende humanitaire noden, of om intergouvernementele vergaderingen, door de Europese Unie geïnitieerde vergaderingen, vergaderingen waarvoor de Unie als gastheer optreedt of vergaderingen waarvoor een lidstaat als fungerend voorzitter van de OVSE als gastheer optreedt.
Er bestaat dus niet een mogelijkheid om vergaderingen van ongeacht welke internationale organisatie te faciliteren. De Inter-Parlementaire Unie is een interparlementaire organisatie met de status van permanente waarnemer van de VN. Geen van de bovenstaande uitzonderingsgronden is van toepassing op de IPU.
De Directeur Externe Betrekkingen van de IPU heeft de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging in Genève benaderd met het verzoek om in de Europese Unie ontheffing te bepleiten van reisbeperkingen opgelegd in het kader van Europese sancties aan parlementariërs van derde landen in het geval er een IPU bijeenkomst in de Europese Unie zou worden georganiseerd. Ook is de huidige Voorzitter van de Raad van de Europese Unie, Letland, door de Secretaris-Generaal van de IPU benaderd. Het kabinet acht het, in het licht van bovenstaande argumenten, wenselijk noch haalbaar om een dergelijke ontheffing te bepleiten.
Klopt het dat Nederland eerder door de Secretaris-Generaal van de IPU is benaderd met het verzoek reisbeperkingen van de EU niet toe te passen op IPU-assemblees? Heeft u dit verzoek reeds in overweging genomen? Bent u bereid met uw Europese collega’s in gesprek te treden om visumverstrekking voor leden van de IPU gezamenlijk te vergemakkelijken?
Zie antwoord vraag 2.
Steun voor varkenssector |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de artikelen «Steun voor varkenssector is mosterd na de maaltijd»1 en «Steun voor de varkenssector is niet interessant»?2
Ja.
Waarom heeft Nederland zich onthouden van stemming over het voorstel van Eurocommissaris Hogan?
Het voorstel voor een particuliere opslagregeling voor varkensvlees, dat de Europese Commissie 24 februari jl. presenteerde, kreeg brede steun van de EU-lidstaten. De Europese Commissie heeft aangegeven dat op basis van nieuwe marktinformatie blijkt dat de prijzen voorlopig onder druk blijven staan. Door het varkensvlees op te slaan zou er een bodem in de markt gelegd worden en zou de financiële situatie van de varkenshouders zich kunnen herstellen.
Ik heb de Tweede Kamer in de Geannoteerde Agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 15 en 16 december (Kamerstuk 21 501, 32 nr. 821) aangegeven dat Nederland, gezien de lage marktprijzen, de Europese Commissie zou steunen als zij een particuliere opslagregeling voor vlees zou openstellen.
Omdat de Europese Commissie de wens van Nederland (en veel andere lidstaten) voor het tussentijds uit de opslag halen («vervroegde uitslag») van het vlees voor afzet op de interne markt èn daarbuiten niet heeft gehonoreerd heeft Nederland zich onthouden van stemming. Met de mogelijkheid van vervroegde uitslag zou de sector sneller hebben kunnen inspelen op veranderingen op de wereldmarkt. Ook zouden de uitgaven voor de EU hiermee worden beperkt en zouden er minder negatieve prijseffecten te verwachten zijn. De Europese Commissie wilde echter geen wijzigingen aanbrengen in haar oorspronkelijke voorstel.
Wat vindt u van het voorstel van Eurocommissaris Hogan? Kunt u daarbij ingaan op de keuze voor deze regeling, de reikwijdte en het moment waarop het voorstel door de Eurocommissaris is gedaan? Heeft u alternatieven aangedragen?
Een groot aantal lidstaten heeft al geruime tijd bij de Europese Commissie aangedrongen op een particuliere opslagregeling. Binnen de Europese marktordening bestaan er, behalve de herintroductie van exportrestituties waarvan ik geen voorstander ben, op dit moment geen alternatieve instrumenten.
Het moment waarop de regeling is gekomen is laat. Volgens de Europese Commissie is dat omdat zij pas zeer recent nieuwe informatie over de marktsituatie voor de komende maanden had gekregen.
Kunt u ingaan op de financiële gevolgen van het voorstel van Eurocommissaris Hogan voor de Europese begroting en daarmee de gevolgen voor Nederland? In welke mate verwacht u dat Nederlandse varkenshouders gebruik gaan maken van het voorstel en hoe is dat in vergelijking met andere lidstaten?
De steun voor particuliere opslag wordt gefinancierd uit het Europees Landbouw garantiefonds (ELGF). De financiële gevolgen van de opslagregeling hangen af van de mate waarin gebruik gemaakt zal worden van de regeling. Ik heb daarop nu nog geen zicht.
Van de laatste particuliere opslagregeling voor varkensvlees die in februari 2011 was opengesteld waren Duitsland (29%), Spanje (19%), Denemarken (12%) en Nederland (10%) de vier grootste «gebruikers». Er werd toen voor ruim 140.000 ton varkensvlees een opslagvergoeding gegeven van in totaal ongeveer 60 miljoen euro. De opslagvergoeding was in 2011 fors hoger. Ook bood de regeling de mogelijkheid van vervroegde uitslag.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat Eurocommissaris Hogan kiest voor ingrepen in de markt, juist in een tijd waarin de prijs van varkensvlees stijgt?
Naast karkassen kunnen ook specifieke deelstukken worden opgeslagen. Daarin verschilt de huidige regeling overigens niet van de eerdere regelingen voor de particuliere opslag van varkensvlees. Het is aan de marktdeelnemers om te beslissen welke deelstukken zij willen opslaan en welke zij op de markt willen brengen.
Hoe deze maatregel uitpakt voor de sector is niet goed aan te geven. Het nu tijdelijk uit de markt nemen van varkensvlees heeft in eerste instantie een positief effect op de prijs. Als dit vlees later op de markt komt kunnen de prijzen van varkensvlees onder druk komen te staan. In beide situaties is niet te kwantificeren wat de prijs zou zijn geweest zonder deze maatregel. Ook andere factoren spelen een belangrijke rol bij de prijsvorming. Denk bijvoorbeeld aan de koers van de euro, de prijsontwikkeling van varkensvlees buiten de EU en het wel of niet open zijn van exportbestemmingen.
Klopt het dat het gehele varken wordt opgeslagen en er daarmee dus geen rekening wordt gehouden met de delen die goed te verwaarden zijn? Wat vindt u van deze maatregel en deelt u de mening dat dit negatief uitpakt voor de sector?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het tijdelijk uit de markt nemen van vlees voor 3, 4 of 5 maanden alsnog een verstoring op de markt teweeg zal brengen? Deelt u de opvatting dat deze maatregel zeer onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat met deze maatregelen ook nog eens geen rekening wordt gehouden met seizoenen en festiviteiten die van invloed kunnen zijn op de consumptie van varkensvlees (sportevenementen, barbecueseizoen)?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om u in de EU krachtig te verzetten tegen deze maatregel?
Ik heb de Tweede Kamer in de Geannoteerde Agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 15 en 16 december (Kamerstuk 21 501, 32 nr. 821) aangegeven dat Nederland, gezien de lage marktprijzen, de Europese Commissie zou steunen als zij een particuliere opslagregeling voor vlees zou openstellen. Dit laat onverlet dat ik de regeling op onderdelen graag anders had gezien zoals ook in mijn antwoord op vraag 2 aangeef.
Het maken van pasfoto’s op gemeentehuizen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat onder meer bij de stadsdeelkantoren in de gemeente Amsterdam pasfoto’s voor identiteitsdocumenten kunnen worden gemaakt?1
Ja.
Weet u of er meer gemeenten zijn die een dergelijke faciliteit aanbieden of overwegen dit te doen?
Het is mij bekend dat er meerdere gemeenten zijn waar een burger in of in de onmiddellijke nabijheid van het gemeentehuis een pasfoto kan laten maken.
Hoe verhouden zulke voornemens zich tot uw eerdere uitspraken in de Kamer en in de richting van de fotobranche dat er geen voornemens zijn om het maken van pasfoto’s op gemeentehuizen mogelijk te maken, zoals ook gevraagd is in de motie-Knops c.s. over dit thema?2
Deze vorm van dienstverlening is daar niet strijdig mee. De betreffende gemeenten kunnen een fotohokje in het gemeentehuis (laten) plaatsen dan wel bieden een fotograaf de ruimte om in het gemeentehuis te opereren; de huidige regelgeving staat dat niet in de weg. Het staat aan burgers vrij te beslissen waar zij hun foto laten maken. Op de website van de gemeente Amsterdam wordt zelfs expliciet gemeld dat als een burger zeker wil weten dat zijn foto aan de gestelde eisen voldoet, hij naar de professionele fotograaf moet gaan.
Behoort het maken van pasfoto’s tot de taken van de gemeente?
Er is geen sprake van het maken van pasfoto’s door gemeenten. Gemeenten zijn wel verantwoordelijk voor de kwaliteit van de in te nemen gezichtsopnames. Daarvoor heb ik de zogenaamde fotomatrix beschikbaar gesteld, welke te raadplegen is op de website van Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG, zie onderstaande link3) en op rijksoverheid.nl. Uitgevende instanties, fotografen en burgers kunnen deze fotomatrix gebruiken om te controleren of een pasfoto aan de gestelde eisen voldoet. De fotomatrix wordt veel gebruikt, op rijksoverheid.nl wordt deze zo’n 6.000 keer per maand gedownload. De gemeente beschikt over hulpmiddelen om de eisen van de foto te controleren. Het digitaliseren van een analoge foto door een gemeente levert kwaliteitsverlies op. Ontwikkelingen zoals het geautomatiseerd verifiëren van documenten (zoals zich dat bijvoorbeeld bij grenscontroles ontwikkeld, waarbij ook de foto geautomatiseerd wordt geverifieerd) hebben ervoor gezorgd dat ik momenteel nadenk over de verbetering van de kwaliteit van de foto. Het spreekt voor zich dat indien een foto niet aan de vereiste kwaliteitscriteria voldoet, dat van invloed is op de betrouwbaarheid van geautomatiseerde verificatie.
Zijn er ontwikkelingen rond bijvoorbeeld veiligheid die het maken van pasfoto’s op gemeentehuizen noodzakelijk maken?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze is de kwaliteit van de pasfoto’s gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw oordeel over het maken van foto’s op gemeentehuizen in het licht van concurrentie met de particuliere fotobranche? Leidt dit niet tot oneerlijke concurrentie?
De exploitatie van fotohokjes levert in zijn algemeenheid concurrentie op voor de fotobranche, of die nu binnen of buiten de gemeentelijke muren plaatsvindt. Het is aan de burger om zijn foto bij de vakfotograaf dan wel in een pasfotohokje te laten maken. Van belang is dat aangeleverde foto’s aan de gestelde eisen voldoen; de wijze waarop de foto’s tot stand komen, is daarvoor niet relevant. Ik zie dan ook geen reden hierover in gesprek met gemeenten te gaan. Zoals in het voorgaande is gemeld, onderzoekt mijn ministerie wel mogelijkheden voor het verbeteren van de kwaliteit van de foto’s.
Bent u bereid om met de gemeenten in gesprek te gaan of het maken van pasfoto’s wel tot de gemeentelijke taken behoort en niet leidt tot oneerlijke concurrentie?
Zie antwoord vraag 7.
Het feit dat geneesmiddelenfabrikanten de prijzen van geneesmiddelen hebben opgedreven, en de kosten voor geneesmiddelen hebben verhoogd |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de bijdrage van de Autoriteit Consument & Markt (ACM), waarin wordt geconcludeerd dat fabrikanten van chemische merkgeneesmiddelen de toetreding en het gebruik van goedkopere generieke middelen hebben belemmerd?1 Wat is uw reactie?
Ik ken de bijdrage van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) waarin het belang van een gelijk speelveld in de farmacie wordt onderstreept. Ik onderstreep dit belang ook en juich de toegenomen aandacht bij de ACM voor de farmacie van harte toe.
De ACM beschrijft in het rapport gedragingen die kunnen leiden tot een ongelijke kans voor generieke geneesmiddelen en het hoog houden van prijzen voor geneesmiddelen.
Ik heb eerder aangegeven het af te keuren indien fabrikanten zouden kiezen voor het nastreven van onevenredig hoge winstmarges boven het nemen van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid om een bijdrage aan zorg voor patiënten te leveren voor aanvaardbare prijzen. Het legt een enorme druk op ons zorgsysteem en bedreigt op termijn ook hun eigen positie. De belangen van patiënten bij de beschikbaarheid en toegankelijkheid van geneesmiddelen zijn groot. Tegelijkertijd is het van groot belang dat de best mogelijke zorg zo doelmatig mogelijk geleverd kan worden. Juist daarom is een gelijk speelveld binnen de farmacie gewenst, waarin ook elke partij zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt. Eventueel ongewenst gedrag van fabrikanten keur ik ten zeerste af. Het mag niet zo zijn dat merkfabrikanten misbruik maken van hun positie op de markt en goedkopere maar even goede generieke geneesmiddelen actief proberen te weren. Patiënten en premiebetalers mogen niet de dupe van worden van dergelijk onaanvaardbaar gedrag.
De ACM geeft aan dat niet alle onwenselijke gedragingen met behulp van het mededingingsrecht kunnen worden bestreden. Men heeft in haar bijdrage diverse suggesties gedaan, onder meer rond het bevorderen van de toepassing van generieke geneesmiddelen. Veel van deze suggesties raken lopende beleidsdiscussies. Aangezien mijn beleid erop gericht is het gebruik van identieke, goedkopere generieke geneesmiddelen waar medisch mogelijk te stimuleren en doelmatige inzet van premiemiddelen te vergroten, zie ik de conclusies van de ACM als ondersteuning van mijn beleid.
Wat is uw mening over het feit dat fabrikanten hoge kortingen bieden aan ziekenhuizen om een middel in de pen te krijgen, terwijl extramuraal, in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) een veel hogere prijs geldt? Bent u bereid over te gaan tot de door de ACM genoemde aanpassing van het systeem, waarbij beperkingen aan de prijsvorming worden opgelegd, zodat de prijs van een geneesmiddel binnen en buiten een ziekenhuis gelijk is? Zo nee, waarom niet?
Geneesmiddelen worden in het huidige systeem door verschillende partijen ingekocht. Dit brengt met zich mee dat de inkooppprijs per partij kan verschillen. Hoewel de macht van de farmaceutische industrie groot is en in een dergelijk geval zelfs lijkt te reiken tot aan te pen van de voorschrijver, is het de taak van de arts zowel in het ziekenhuis, als in de eerste lijn, doelmatig voor te schrijven en conform de geldende behandelrichtlijnen. In tegenstelling tot de ACM ben ik van mening dat artsen zich wel degelijk bewust zijn van de consequenties van hun voorschrijfgedrag.
De verzekeraar heeft op zijn beurt de taak om hier ook op te letten. Voor de patiënt is het uiteindelijk van belang dat hij het juiste werkzame geneesmiddel krijgt, ongeacht de merknaam op het doosje. In het onderhandelingsresultaat eerste lijn 2014 tot en met 2017 tussen huisartsen, zorgverzekeraars en het Ministerie van VWS zijn tevens afspraken opgenomen over doelmatig voorschrijven (Kamerstukken 2013–2014, 29 248, nr. 257).
Ook zijn er afspraken gemaakt met de Federatie van Medisch Specialisten (FMS) en de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) over generiek voorschrijven. Deze afspraken zijn vastgelegd in het Bestuurlijk akkoord Medisch Specialistische Zorg (2014 – 2017) respectievelijk in het Bestuurlijk Akkoord Eerste Lijnszorg (2014 – 2017).
Als deze afspraken met de voorschrijvers en verzekeraars onvoldoende resultaat hebben zal ik een prijsregime overwegen.
Welke rol zou een aanpassing van de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp) kunnen spelen, door de berekeningswijze van Noorwegen toe te passen, en het aantal referentielanden uit te breiden naar de landen die Noorwegen gebruikt?
De prijsvorming in Nederland vindt met name plaats via toepassing van de Wgp en de prijsafspraken die apotheekhoudenden met zorgverzekeraars maken ten behoeve van de verzekerden over de te declareren prijzen. Vanaf 2012 gelden deze vrij onderhandelbare «consumentenprijzen». Met de Wgp worden maximum-apotheek-inkoopprijzen vastgesteld op basis van het rekenkundig gemiddelde van de prijzen van, op werkzame stof, farmaceutische zorg en sterkte, vergelijkbare geneesmiddelen in vier referentielanden (België, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland).
Apotheek-inkooppprijzen (AIP) zijn de prijzen die een geneesmiddelenfabrikant of farmaceutische groothandel ten hoogste aan een apotheker in rekening mogen brengen. De fabrikant stelt de apotheekinkoopprijs vast. Het zijn brutoprijzen. Dat wil zeggen: inclusief de distributiemarges voor de farmaceutische groothandel en de kortingen die apotheekhoudenden bedingen bij de groothandel. Dit zijn niet de prijzen die gedeclareerd worden. De prijzen die gedeclareerd worden zijn prijzen die apotheekhoudenden en zorgverzekeraars met elkaar afspreken dan wel de restitutievergoeding voor die geneesmiddelen als er geen prijsafspraken tot stand komen. Deze prijzen liggen, zeker voor generieke geneesmiddelen, ruim onder de op basis van de Wgp vastgestelde prijzen.
In de prijsonderhandelingen romen zorgverzekeraars door apotheekhoudenden bedongen kortingen af, onder meer via een door hen gehanteerde «clawback» of via «pakjesmodellen» met een gemiddelde prijs per afgeleverd geneesmiddel.
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld geeft Conquaestor in haar onderzoek uit 2013 (Kamerstukken 2012–2013, 29 477 nr. 245) aan dat het Noorse model ten opzichte van het Nederlandse model wellicht beter uitvalt ten aanzien van de brutoprijsvorming van spécialités. Het effect van het Noorse model op de netto-prijzen is, met name door de overhevelingen van specialistische middelen naar de aanspraak op geneeskundige zorg, in mijn ogen gering. Door de overheveling zijn meer spécialités dan voorheen intramuraal en bestaat er geen aanspraak meer op via de extramurale aanspraak op farmaceutische zorg. Onder invloed van zowel het Bestuurlijk Hoofdlijnenakkoord voor de ziekenhuizen als de overheveling van dure, door de medisch specialist voorgeschreven geneesmiddelen, die is gestart in 2012 met de TNF Alfaremmers, beginnen ziekenhuizen en ziekenhuisapothekers in toenemende mate werk te maken van het zo scherp mogelijk inkopen van (dure) intramurale geneesmiddelen. Dat leidt er op dit moment reeds toe dat de werkelijk overeengekomen prijzen van deze middelen lager liggen dan de officiële inkoopprijzen. Ik verwacht dat dit verschijnsel de komende jaren in belang zal toenemen. Net zoals het belang van zowel het Geneesmiddelenvergoedingssysteem als de WGP voor de prijsstelling van veel gebruikte extramurale geneesmiddelen sterk is afgenomen door het actieve inkoopbeleid van zorgverzekeraars, zal het belang van de Wgp afnemen voor de dure intramurale middelen. Ik zie dan ook geen nut in het invoeren van de Noorse berekeningswijze.
Voorts wacht ik het debat af over het Initiatief wetsvoorstel tot wijziging van de Wet geneesmiddelenprijzen van het lid de heer Kuzu. Tijdens het debat zal ik mijn standpunt over dit wetsvoorstel uiteenzetten.
Welke rol zou een actualisering c.q. herberekening van het GVS hierbij kunnen spelen? Is de proefberekening GVS (zie Kamerstuk 29 477, nr. 252) reeds uitgevoerd en in uw bezit? Zo ja, kan deze per ommegaande aan de Kamer worden gezonden?
Het rapport met de proefberekeningen van het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) is 10 maart 2015 naar de leden van de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken 2014–2015, 29 477 nr. 310). Zoals ik heb aangekondigd in het begeleidend schrijven bij het rapport ontvangt u mijn standpunt hierover binnen enkele weken. In het standpunt zal ik ingaan op de mogelijke gedragingen van zorgverzekeraars, zorgaanbieders en fabrikanten als gevolg van het eventueel herberekenen van de GVS-vergoedingslimieten
Wat is uw mening over de mogelijkheden die fabrikanten hebben om hun marktexclusiviteit te behouden en te verlengen? Op welke manier zou ingegrepen kunnen worden op de door de ACM genoemde drie strategieën van de fabrikanten? Bent u van plan daadwerkelijk in te grijpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en hoe?
De door de ACM beschreven suggesties, die stoelen op de praktijk waarbij fabrikanten het geldende octrooirecht gebruiken om hun marktexclusiviteit te verlengen, vallen binnen de reikwijdte van die wet. Dit leidt in voorkomende gevallen tot een langere periode waarover geen alternatief is voor het merkgeneesmiddel. De ACM merkt op dat het op nationaal niveau niet of nauwelijks mogelijk is om in te grijpen in het octrooisysteem. Deze praktijken strekken ook verder dan Nederland alleen. De Nederlandse geneesmiddelenmarkt maakt immers slechts zo’n 1% van de wereldmarkt uit.
Dat neemt niet weg dat ik op andere vlakken wel degelijk acties neem om onnodig hoge prijzen (zoals bijvoorbeeld bij «Me-Too») te beheersen.
Ik ben het overigens eens met de opvatting van de ACM dat de Marktautoriteit, in Nederland het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), zich primair moet richten op de beoordeling van de werkzaamheid en veiligheid van geneesmiddelen en geen rol heeft in afwegingen ten aanzien van kosten en kwaliteit.
In de situatie die de ACM beschrijft als «Pay for Delay» schikkingen van octrooirechtzaken, zie ik geen taak voor de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ik ben verheugd dat de ACM deze tactieken, waarvan de gevolgen overigens eveneens niet uitsluitend voor Nederland gevolgen hebben, met aandacht volgt en indien hiertoe aanleiding is, optreedt.
Zoals ik u eerder mededeelde2, zal ik de komende periode bezien in hoeverre ik ongewenste praktijken rond prijsstelling van geneesmiddelen actief kan aanpakken. Dit vergt een brede aanpak, waarbij uiteraard ook aandacht moet uitgaan naar Europese regelgeving en mededingingsrechtelijke aspecten.
Welke rol zou het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) naar uw mening kunnen en moeten spelen om evergreening tegen te gaan? Welk instrumentarium zou ingezet kunnen worden tegen evergreening?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid over te gaan tot de door de ACM genoemde aanpassing ten aanzien van de toelating van geneesmiddelen tot het basispakket, door de therapeutische waarde ten opzichte van bestaande behandelingen te koppelen aan de vergoeding? Zo nee, waarom niet?
Bij pakkettoelating wordt wel degelijk rekening gehouden met therapeutische waarde van geneesmiddelen ten opzichte van de bestaande situatie. In zijn pakketadvies spreekt het Zorginstituut Nederland zich immers uit over de waarde van een product. Indien sprake is van gelijke waarde van een nieuw product ten opzichte van bestaande producten, dan leidt dat in het Geneesmiddelen Vergoedingssysteem (GVS) zelfs tot het gelijkstellen van de maximum vergoedingen, bij een mindere therapeutische waarde wordt het middel niet in het pakket opgenomen, bij een therapeutische meerwaarde wordt gekeken of aan het kosteneffectiviteitscriterium wordt voldaan. Kosteneffectiviteit is een voorwaarde voor vergoeding. In de lopende beleidsvorming rond het borgen van de betaalbaarheid en toegankelijkheid van geneesmiddelen zal ik de overwegingen van de ACM meenemen.
Welke rol zou het Zorginstituut Nederland naar uw mening kunnen en moeten spelen ten aanzien van de vergoeding van geneesmiddelen van fabrikanten die de door ACM genoemde strategieën toepassen?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze zouden artsen, meer dan nu het geval is, in hun voorschrijfgedrag bewust gemaakt kunnen worden van doelmatig voorschrijven? Welke initiatieven om meer doelmatig voor te schrijven worden nu in de praktijk toegepast? Welke aanvullingen hierop zijn mogelijk? Op welke wijze kunt u dit krachtiger stimuleren?
Om artsen meer doelmatig te laten voorschrijven heb ik met zowel de FMS, als met de LHV op bestuurlijk niveau afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in het Bestuurlijk akkoord Medisch Specialistische Zorg (2014 – 2017) respectievelijk in het Bestuurlijk Akkoord Eerste Lijnszorg (2014 – 2017). In deze akkoorden is onder meer vastgelegd dat medisch specialisten en huisartsen goedkopere geneesmiddelen voorschrijven, waardoor jaarlijks een besparing van 50 miljoen voor de huisartsen en jaarlijks 25 miljoen door de medisch specialisten, gerealiseerd wordt. Indien deze besparingsopbrengst niet gerealiseerd wordt, wordt een korting toegepast in de tarieven en/of het financieel kader van de voorschrijvers voor het volgende jaar.
De realisatie van de taakstelling om doelmatiger voor te schrijven wordt gedurende het jaar gemonitord op basis van gegevens van de Stichting Farmaceutische Kengetallen en besproken met de LHV en de FMS. Gelet op deze huidige wijze van monitoring en bespreking ben ik van mening dat de voorschrijvers in voldoende mate bewust worden gemaakt om doelmatig voor te schrijven.
Bent u bereid de Kamer zo snel mogelijk, doch in ieder geval voor 1 mei 2015 een uitgebreide reactie te zenden op de rapportage van de ACM, zodat deze kan worden besproken tijdens het reeds geagendeerde Algemeen overleg over geneesmiddelen op 27 mei a.s?
Met mijn beantwoording van deze Kamervragen ben ik van mening dat ik in eerste aanleg heb gereageerd op de relevante observaties uit het bericht van de ACM. Ik zal de aanbevelingen van ACM betrekken bij de bredere aanpak waar ik in mijn antwoord op vragen 5 en 6 naar verwees. Ik zal in het najaar met voorstellen richting uw kamer komen.
Het bericht dat extremistische sjeiks welkom zijn in Utrecht |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Utrecht: haatpredikers welkom»?1
Ja.
Klopt het dat de bijeenkomst in Utrecht, waar onder andere ook de Saoedische prediker Al-Hakeem bij aanwezig zal zijn, toch doorgang vindt?
Het evenement in Utrecht heeft op zondag 1 maart jongstleden plaatsgevonden. De heer Al-Hakeem is voor zover bekend niet op dit evenement aanwezig geweest.
Bent u bekend met het gegeven dat Al-Hakeem een virulente geweldsprediker is die stelt dat afvalligen en critici van de islam gedood dienen te worden en vrouwen genitaal moeten worden gemutileerd?
Het is mij bekend dat de heer al-Hakeem in diverse preken en spreekbeurten uitspraken heeft gedaan die in de Nederlandse context ontoelaatbaar zouden zijn en – als ze in Nederland in het openbaar gedaan zouden worden – in sommige gevallen tot strafrechtelijke vervolging zouden kunnen leiden.
In hoeverre begrijpt u dat het binnenlaten van Saoedische geweldspredikers niets bijdraagt aan het tegengaan van radicalisering en extremisme?
In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme heeft het kabinet gesteld radicalisering te willen tegengaan door verspreiders van jihadistische propaganda aan te pakken en te verstoren. Een van de maatregelen die hierbij genoemd is, is het weigeren van een visum voor predikers – uit visumplichtige landen – die oproepen tot haat en geweld (maatregel 20f). Uit het buitenland afkomstige visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, zijn zoals ik aan uw Kamer heb gemeld in de brief van 3 maart 2015 niet welkom. Voor de nadere uitwerking van maatregel 20f verwijs ik uw Kamer naar deze brief.
Kunt u aangeven waarom van geweldspredikers die zouden spreken in Rijswijk wel het visum is ingetrokken en waarom dat bij deze geweldsprediker blijkbaar niet gebeurt?
Deze afweging was niet aan de orde. Bij de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland is geen visum aangevraagd op naam van de in de aankondigingen genoemde prediker (Sheikh) Assim Al-Hakeem.
Bent u bereid de burgemeester van Utrecht wakker te maken, hem te wijzen op het tot geweld oproepende karakter van de boodschap van Al-Hakeem en te zorgen dat het «gala» alsnog wordt afgeblazen? Zo neen, waarom niet?
Het evenement heeft reeds plaatsgevonden. De locatie-eigenaar heeft aanvankelijk het huurcontract ontbonden, mede op basis van de ontstane ophef. Er was geen strafrechtelijke grond om dit evenement te verbieden. De locatie-eigenaar heeft uiteindelijk besloten de locatie voor het evenement alsnog ter beschikking te stellen.
Bent u bereid, behalve de geweldspredikers, ook organisaties die deze figuren (blijven) uitnodigen aan te pakken? Zo neen, waarom niet?
Vrijheid van meningsuiting is de essentie van democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Het organiseren van een evenement zoals in Utrecht, dat volgens de organisatie bedoeld was om geld in te zamelen voor liefdadigheidsactiviteiten, is niet verboden. Echter, de vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt. Deze wordt begrensd als de vrijheden van anderen in het geding komen, als mensen haat of geweld prediken of als de veiligheid in het geding komt. Wat betreft eventuele maatregelen tegen organisaties geldt, dat als zou blijken dat tijdens een evenement sprake is geweest van het aanzetten tot haat zoals vastgelegd in artikel 137d Wetboek van Strafrecht, het Openbaar Ministerie kan beoordelen of alleen degene die aanzette tot haat moet worden vervolgd, of ook degene die hem eventueel bij de strafbare uitingen heeft geholpen.
Het bericht dat de data van agenten niet goed beveiligd zijn |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat de data van agenten niet goed beveiligd zijn?1 2
Ik vind de veiligheid van politiemensen en van hun persoonlijke gegevens van groot belang.
Bij de invoering van dit systeem, heeft de politie een risicoanalyse uitgevoerd naar de beveiliging van de hierin verwerkte gegevens.
Recent is naar aanleiding van signalen, doch niet naar aanleiding van incidenten of geconstateerde tekortkomingen, een tweede risicoanalyse uitgevoerd. Naar aanleiding hiervan is een Two Factor Authenticationtoegevoegd, hetgeen hacken sterk bemoeilijkt.
De beveiliging van de persoonsgegevens die worden verwerkt met dit systeem voldoet aan de beveiligingseisen zoals gesteld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Een honderd procent veiligheidsgarantie bestaat niet op het terrein van informatiebeveiliging. Wel kan ik u garanderen dat op basis van risicoanalyses maatregelen zijn getroffen om de persoonsgegevens van politiepersoneel optimaal te beveiligen tegen verlies of ongeoorloofde toegang.
Het klopt overigens niet dat onbeveiligd kan worden ingelogd. Tevens is op geen enkel moment sprake geweest van toegang door onbevoegden.
Deelt u de mening dat de veiligheid van politiemensen in het geding kan komen wanneer gevoelige informatie over hen op straat komt te liggen? Deelt u voorts de mening dat deze informatie daarom maximaal beveiligd moet zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe rijmt u het dat er veel energie is gestoken in het afschermen van gegevens van leden werkzaam bij units als Arrestatieteams, Observatieteams en Team Criminele Inlichtingen terwijl onbeveiligd via het internet kan worden ingelogd op systemen met deze gegevens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de keuze om YouForce en VerzuimXpert onder te brengen bij een extern bedrijf? Is het wat u betreft verstandig deze gevoelige informatie te delen met organisaties buiten de Nationale Politie?
Het is niet ongebruikelijk dat de verwerking van personeelsgegevens wordt uitbesteed. Hier is dat ook het geval. Deze uitbesteding verandert echter niets aan de eisen die op basis van de Wbp worden gesteld aan de beveiliging van deze gegevens. Conform de Wbp blijft de korpschef verantwoordelijk voor een adequate beveiliging van deze gegevens.
Ook bij deze uitbesteding zijn eisen gesteld aan het gewenste niveau van beveiliging. De partij aan wie deze opdracht is uitbesteed, opereert onder Nederlandse wetgeving en heeft alle nodige maatregelen getroffen ter bescherming van de gegevens. Voorts verwijs ik u naar mijn antwoord op bovenstaande vragen.
Is het niet veiliger dit computersysteem voor personeelszaken onder te brengen op een sterk beveiligde server van de politie zelf? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de garantie afgeven dat gevoelige informatie over politiepersoneel niet via hacking openbaar kan worden gemaakt? Biedt een dubbele inlogcode daartoe voldoende veiligheid? Zo nee, wat gaat u doen om die veiligheid wel te garanderen?
Zie antwoord vraag 1.
Diverse plannen voor een outletcentrum in Zevenaar |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten over diverse plannen om te komen tot publiekstrekkers in Zevenaar?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat op het terrein van de voormalige sigarettenfabriek van British American Tobacco in Zevenaar een outletcentrum kan verrijzen, dat 3 keer zo groot is als het al bestaande initiatief voor de spoorallee bij de A12, waarbij sprake is van een te bouwen outlet met 32.000 vierkante meter aan netto-winkeloppervlak, waarna later nog eens een uitbreiding van 9.500 vierkante meter kan volgen?
De verantwoordelijkheid voor het nemen van een besluit over het al dan niet toestaan van een Factory Outlet Centre (FOC) in Zevenaar ligt bij de gemeente. Het plan voor het FOC op de BAT-locatie is een initiatief van een private partij, hiervoor loopt geen bestemmingsplanprocedure. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar heeft het besluit genomen om het initiatief voor een Factory Outlet Center op de British American Tabacco-locatie af te wijzen.2
Op welke wijze wordt hierbij omgegaan met de toepassing van de Ladder voor stedelijke verduurzaming? Wordt hierbij apart gekeken naar de diverse plannen en wordt de Ladder hierbij steeds apart toegepast? Hoe wordt hierbij omgegaan met eventuele latere uitbreiding van plannen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Zevenaar loopt een bestemmingsplanprocedure (uitwerkingsplan) voor de Factory Outlet Centre op de locatie Spoorallee. In het uitwerkingsplan voor de FOC Spoorallee heeft de gemeente Zevenaar een onderbouwing gegeven in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan is in juni 2014 ter inzage gelegd. De provincie Gelderland heeft een zienswijze ingediend waarin zij aangeeft dat de onderbouwing niet in orde is. Dat heeft ertoe geleid dat de provincie en de gemeente een breder gesprek met elkaar zijn aangegaan over de totale gebiedsontwikkeling van Zevenaar. Daarbij is ook besproken hoe een mogelijk FOC hier al dan niet in zou passen. Daarna verschilden de gemeente en de provincie nog steeds van mening over een FOC. Daarom hebben de gemeente Zevenaar en de provincie Gelderland besloten tot een gezamenlijk feitenonderzoek voor de FOC op de locatie Spoorallee dat in februari 2015 is opgeleverd. Het onderzoek is breed opgezet, ook het initiatief voor een FOC op de BAT-locatie is meegenomen. Uit het bestuurlijk overleg van 23 februari jl. blijkt dat de gemeente positief staat tegenover de komst van een FOC op de locatie Spoorallee en in maart een besluit wil nemen over het bijbehorende uitwerkingsplan. De provincie staat er negatief tegenover en gaat nu haar juridische mogelijkheden na om de ontwikkeling tegen te houden.3
Bent u – als systeemverantwoordelijke – bereid om het genoemde voorbeeld als testcase te nemen, en samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Interprovinciaal Overleg te bezien «hoe de uitvoeringspraktijk rond de toepassing van de ladder kan worden verbeterd»?2 Zo nee, waarom niet?
Momenteel vinden gesprekken plaats tussen mijn ministerie, Interprovinciaal Overleg, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en andere betrokkenen over hoe verder te gaan met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Op dit moment is niet voorzien in testcases. Het idee om testcases uit te voeren zal ik meenemen in de gesprekken.
Is er bij de planvorming sprake van de aanleg van een nieuwe op- en afrit van de A12 bij Zevenaar Oost, waarbij gesteld wordt dat deze cruciaal is en dat deze aansluiting door Rijkswaterstaat zou zijn toegezegd?3
Afspraken over een aansluiting Zevenaar Oost maken onderdeel uit van een pakket van inpassings- en inframaatregelen als onderdeel van de aanleg van de A15 en verbreding van de A12. Deze afspraken inclusief dekking zijn te vinden in de in de Staatscourant van 12 juli 2013 gepubliceerde bekendmaking van de Bestuursovereenkomst Doortrekking A15 Ressen naar A12 Oudbroeken met nr IENM/BSK-2013/126632.
Is er hierbij inderdaad sprake van een gedane toezegging? Zo ja, in welke (beleids)stukken is hier meer informatie over te vinden? Hoe is de dekking geregeld?
Zie antwoord op vraag 5.
Hoe gaat u om met vraagstukken zoals het verzoek om een extra op-en afrit voor een nog te ontwikkelen outletcentrum? Is hierbij naar uw mening sprake van een zogenaamde kip-ei situatie, waarbij niet ontwikkeld wordt als er geen op- en afrit komt, en waarbij blijkbaar wel plannen gemaakt worden als die op- en afrit er wel komt?
Aansluitingen dienen doorgaans niet een enkel bedrijf maar een goede aansluiting van het onderliggend wegennet op het hoofdwegennet. Dat is voor het genomen besluit over de aansluiting Zevenaar-Oost ook het geval. Kortom, er is naar mijn mening geen sprake van een kip-ei discussie.
Op welke wijze wordt het aanjaagteam van de Winkeltop ingezet om te komen tot een toekomstbestendige, regionale detailhandelsstructuur en wordt hierbij gedacht aan een weerbaarheidsanalyse binnenstad voor Doetinchem?4 Zo nee, waarom niet?
De activiteiten van het aanjaagteam van de Winkeltop bleken een grote overlap te hebben met de activiteiten van het initiatief Platform de Nieuwe Winkelstraat7. Voor de partijen in de Winkeltop was dit reden om de activiteiten van het aanjaagteam stil te leggen.
In de Retailagenda, die op 17 maart door de Minister van EZ is aangeboden aan Uw Kamer, wordt het maken van regionale afspraken onderkend als een belangrijke stap om te komen tot een toekomstbestendige detailhandelsstructuur. Daarbij hebben de provincies een belangrijke regierol. Juist ook omdat er veelal niet alleen gemeentelijke maar ook bovenregionale belangen aan de orde zijn.
Het is goed dat de gemeente Zevenaar en de provincie Gelderland gezamenlijk de effecten diepgaand in beeld hebben gebracht die nieuwe ontwikkelingen, zoals een mogelijk FOC bij Zevenaar, zouden kunnen hebben op de binnensteden van omliggende gemeenten, zoals onder meer Arnhem, Nijmegen en Doetinchem.