De rellen in Den Haag tussen groepen Eritreers |
|
Bente Becker (VVD), Ruben Brekelmans (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «waarom voor- en tegenstanders van het Eritrese regime met elkaar botsen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het absoluut onacceptabel is dat groepen Eritreeërs in Den Haag zoveel geweld hebben gebruikt dat vier agenten gewond raakten, meerdere auto's in brand gestoken werden en een zalencentrum beschadigd raakte?
Wij veroordelen elke vorm van geweld, temeer wanneer dit zich richt tegen onze hulpverleners. Politie en andere hulpverleners staan voor onze veiligheid. Zij moeten te allen tijde hun werk veilig kunnen doen. Tijdens de rellen in Den Haag was er sprake van excessief geweld. De feiten worden momenteel onderzocht door het Openbaar Ministerie. Voor snelle en strenge opsporing en vervolging na geweld tegen werknemers met een publieke taak bestaan de Eenduidige Landelijke Afspraken. Gezien de ernst van deze delicten is bij geweldplegers tegen functionarissen met een publieke taak, waaronder hulpdiensten, bijvoorbeeld een strafeis van +200 procent van toepassing.
Welke actie is door de driehoek ondernomen om het geweld in Den Haag te stoppen, en welke stappen zet Justitie om de daders op te sporen en te bestraffen?
Er wordt een risico-inschatting gemaakt op basis van beschikbare informatie. Al eerder werden Eritrese bijeenkomsten in Nederland verstoord, ook hier gingen online oproepen aan vooraf. In de voorbereiding naar de bijeenkomst in Den Haag zijn de nodige maatregelen genomen. Er is extra politie, waaronder de Mobiele Eenheid (ME), ingezet gekomen om te voorkomen dat de veiligheid van personen in gevaar zou komen. Daarnaast was al een verdachte aangehouden wegens de verdenking van opruiing tot openlijke geweldpleging. Meer aanhoudingen werden op dat moment ook niet uitgesloten. Op basis van de aanwezige informatie en het verloop van eerdere bijeenkomsten van deze groep, werd rekening gehouden met een aanloop van enkele tientallen «tegenstanders» die een ongehinderd verloop van de bijeenkomst zouden proberen te voorkomen. Niemand had echter voorzien dat er dit keer zoveel relschoppers zouden opdagen en dat het geweld in zoveel hevigheid zou losbarsten.
Kort na de eerste ongeregeldheden is besloten tot de instelling van een Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden, een bevelstructuur speciaal voor een (terroristische) crisis, (dreigende) rampen en calamiteiten. Vervolgens is de driehoek steeds geïnformeerd over de ontwikkelingen in het situationele beeld. Op basis van dat beeld heeft de driehoek overleg gevoerd. De burgemeester heeft op advies toestemming gegeven tot de inzet van traangas om de relschoppers uiteen te drijven, alsmede om bijstand van de ME uit andere eenheden. Ook heeft de burgemeester een noodbevel afgegeven voor de directe omgeving van het zalencentrum. Tot slot heeft de burgemeester met het oog op de veiligheid van de aanwezigen besloten het zalencentrum te ontruimen en de aanwezigen van de Eritrese bijeenkomst over te brengen naar een opvanglocatie. Het optreden van de politie is in de eerste plaats gericht geweest op het beëindigen van het geweld en het beschermen van de aanwezigen in het zalencentrum. De hoofdofficier van justitie heeft in de driehoek het belang benadrukt van het aanhouden van geweldplegers.
Het onderzoek naar de rellen is nog in volle gang. Inmiddels zijn in totaal 16 verdachten aangehouden wegens opruiing tot openlijke geweldpleging dan wel het plegen van openlijke geweldpleging. Meer aanhoudingen worden nog altijd niet uitgesloten. OM en politie hebben getuigen opgeroepen om beelden van de betreffende avond te delen met de politie om zo tot identificatie van andere verdachten te komen. Nu het nog een lopend onderzoek betreft kunnen geen nadere inhoudelijke mededelingen worden gedaan.
Deelt u de mening dat dit geweld stevig bestraft moet worden en niet slechts met een taakstraf? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het gevraagde taakstrafverbod voor personen die hulpverleners belagen?
Over de beoordeling van de zaken kunnen geen inhoudelijke mededelingen worden gedaan, nu het onderzoek nog loopt. Op dit moment wordt het wetsvoorstel voor het taakstrafverbod ambtelijk voorbereid, waarbij ook wordt gekeken naar de precieze afbakening van het wetsvoorstel.
Welke gevolgen hebben dergelijke daden in algemene zin in het geval van een asielverzoek, een tijdelijke verblijfsvergunning, in het geval van een permanente verblijfsvergunning en in het geval van het nog niet in bezit zijn van het Nederlanderschap?
Overlastgevend en crimineel gedrag is absoluut onaanvaardbaar. Met landelijke en lokale maatregelen bundelen het Rijk en gemeenten hun krachten om overlast en criminaliteit effectief aan te pakken. Als er sprake is van een veroordeling wegens strafbare feiten kan een verblijfsvergunning worden geweigerd of ingetrokken. In het geval van intrekking van een verblijfsvergunning regulier is de glijdende schaal van toepassing (des te langer het verblijf, des te hoger de opgelegde straf moet zijn om verblijf te kunnen intrekken). Als het gaat om mensen die asielrechtelijke bescherming nodig hebben, gelden bovendien de normen die zijn neergelegd in Europese Kwalificatierichtlijn, die weer een uitwerking zijn van internationale verdragen en jurisprudentie. Ten aanzien van deze personen geldt immers, dat is vastgesteld dat zij bescherming van de Nederlandse overheid nodig hebben. Bij terugkeer naar het eigen land zouden zij ernstige problemen kunnen ondervinden. Daarom is in de Europese regelgeving opgenomen wanneer een asielvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken.
Als betrokkene moet worden aangemerkt als verdragsvluchteling, kan de vergunning alleen worden geweigerd of ingetrokken als er sprake is van een «bijzonder ernstig misdrijf». Hiervan is in beginsel sprake als de rechter een onherroepelijke gevangenisstraf van ten minste 10 maanden heeft opgelegd. Daarnaast moet er ook sprake zijn van een gevaar voor de gemeenschap. Als de vreemdeling geen verdragsvluchteling is maar wel in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming, moet sprake zijn van een «ernstig misdrijf». Hiervoor is in ons beleid een grens gesteld van tenminste zes maanden gevangenisstraf. Een van de veroordelingen moet daarnaast betrekking hebben op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert. Ook is de aard van de misdrijven/gepleegde strafbare feiten van belang. In beide gevallen moet ook het Unierechtelijk openbare- orde criterium worden getoetst. Daarnaast moeten beide gevallen evenredig zijn aan de bedreiging die de betrokken derdelander vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Deelt u de mening dat dit soort ernstige geweldplegingen gevolgen moeten hebben voor het kunnen krijgen van een permanente verblijfsvergunning dan wel het Nederlanderschap, en welke mogelijkheden heeft u om de glijdende schaal die hier op van toepassing is verder aan te scherpen?
Uitgangspunt van het openbare-ordebeleid is dat vreemdelingen die (ernstige) misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Tegelijkertijd zijn de weigering en de intrekking van de verblijfsvergunning gebonden aan de regels waaraan in het antwoord op vraag 5 wordt gerefereerd. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State komt naar voren dat het Nederlandse beleid reeds scherp gesteld is.
Wat is uw beeld van de mate van ongewenste beïnvloeding vanuit het Eritrese regime, een van de meest onvrije in de wereld, in Nederland? Hoe houdt u hier momenteel toezicht op?
Zoals ook aangegeven in een brief aan uw Kamer in 2016 is het beeld van sociale druk binnen de Eritrese gemeenschap niet volledig eenduidig. Mogelijk vindt dit wisselende beeld zijn oorsprong voor een deel in een generatieverschil tussen personen die voor, dan wel na de onafhankelijkheid het land hebben verlaten. Het is niet vast te stellen of de druk die sommige Eritreeërs ervaren een direct gevolg is van invloed die de Eritrese overheid zou uitoefenen in Nederland op personen van Eritrese afkomst. Ook de heffing van de 2% diasporabelasting door de Eritrese ambassade is een voorbeeld van het uitoefenen van invloed.
Sinds 2018 hanteert het kabinet een nationale aanpak tegen ongewenste buitenlandse inmenging (OBI), waarover uw Kamer meermaals is geïnformeerd. Deze aanpak bestaat uit drie sporen, te weten het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijk/strafrechtelijke spoor. Deze integrale OBI-aanpak wordt voortdurend bezien op effectiviteit en actualiteit. Hiertoe is in 2018 de zogenoemde OBI-tafel opgericht, onder coördinatie van de NCTV. Dit is een periodiek, interdepartementaal overleg waarbij de Ministeries van BZ, BZK, Defensie, JenV en SZW zijn aangesloten, alsmede de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Indien er signalen zijn die aanleiding geven tot het bespreken van ongewenste beïnvloeding vanuit de Eritrese overheid, kan dat in dit verband worden gedaan.
Kunt u een inschatting geven van het aantal Eritreeërs met een verblijfsvergunning dat aanhanger is van het Eritrese regime? Hoe houdt u toezicht op beïnvloeding en bedreiging van inwoners in Nederland via deze personen door het Eritrese regime?
In de systemen van de IND wordt niet geregistreerd of een Eritreeër aanhanger is van het regime. In de praktijk zijn er echter geen recente gevallen bekend waarin Eritrese asielzoekers zich kenbaar maken als regeringsgezind of waarbij de IND aanwijzingen heeft dat zij regeringsgezind zouden zijn. Mede hierdoor kan de IND geen inschatting geven over het aantal Eritreeërs met een verblijfsvergunning dat aanhanger is van het Eritrese regime. Het is bovendien waarschijnlijker dat regeringsgezinde Eritreeërs niet afkomstig zijn uit de huidige asielinstroom, zoals ik in antwoord op vraag 9 nader toelicht.
Zoals in het antwoord op vraag 7 is gemeld kunnen dergelijke signalen in OBI-verband worden besproken en, indien nodig, van een passende respons worden voorzien. Indien sprake is van bedreiging kan te allen tijde aangifte worden gedaan bij de politie.
Hoe is het mogelijk dat iemand die aanhanger is van het Eritrese regime in Nederland een vluchtelingenstatus krijgt? Is de veronderstelling juist dat aanhangers van het regime aldaar ter plekke geen vervolging hoeven te vrezen en om ongegronde redenen hier asiel kunnen hebben aangevraagd?
Wanneer tijdens de asielprocedure duidelijk wordt dat de betrokkene een loyale aanhanger van de Eritrese autoriteiten is, wordt dit element meegewogen bij de individuele beoordeling van de asielaanvraag. Dit kan betekenen dat de aanvraag wordt afgewezen. Uit de meest recente ambtsberichten van de afgelopen jaren aangaande Eritrea blijkt immers, dat voor aanhangers van het regime bij terugkeer niet dezelfde risico’s gelden als voor andere Eritreeërs. Vrijwel alle Eritreeërs die recent gevlucht zijn uit het land, voeren echter aan dat zij vluchtten vanwege het zeer repressieve regime en de onbeperkte duur van de dienstplicht. Deze personen zijn vrijwel allemaal op illegale wijze vertrokken en lopen een reëel risico om bij terugkeer aan marteling te worden onderworpen.
Het is waarschijnlijker dat regeringsgezinde Eritreeërs in Nederland niet afkomstig zijn uit de recente en huidige asielinstroom. Een eerste golf Eritreeërs ontvluchtte het land al tussen 1980–1998, tijdens de onafhankelijkheidsoorlog tussen Eritrea en Ethiopië. Deze groep was grotendeels voorstander van de onafhankelijkheid van Eritrea en lid van de partij die evolueerde tot de huidige regeringspartij. Deze personen zullen reeds vele jaren in Nederland verblijven en in de praktijk daarom veelal een vergunning voor onbepaalde tijd hebben of inmiddels de Nederlandse nationaliteit bezitten. Daarnaast zullen niet alle Eritreeërs in eerste instantie verblijfsrecht in Nederland hebben gekregen op basis van asiel, maar kunnen zij dit ook op reguliere gronden hebben verkregen.
Van de huidige asielstroom kan in algemene zin worden gesteld dat deze juist gevormd wordt door personen op de vlucht voor het huidige regime.
Hoe houdt u toezicht op dit soort signalen die een contra-indicatie zijn voor het recht op verblijf om vervolgens een verblijfsvergunning in te trekken? Dus als blijkt dat een Eritreeër ongegrond asiel heeft gekregen. Hoe vaak is dat afgelopen vijf jaar gebeurd?
De IND is tijdens de hele asielprocedure alert op signalen die aan verlening van de asielvergunning in de weg staan. Iedere asielaanvraag wordt nauwkeurig en zorgvuldig beoordeeld op individuele gronden. Wanneer er na verlening van de verblijfsvergunning signalen binnenkomen waaruit blijkt dat iemand niet langer de bescherming van Nederland nodig heeft tegen de situatie of individuele omstandigheden in het land van herkomst, kan de IND, afhankelijk van de individuele omstandigheden, toetsen of de vreemdeling in het bezit kan blijven van een verblijfsvergunning asiel dan wel of de verblijfsvergunning asiel ingetrokken moet worden. Voor wat betreft strafrechtelijke veroordelingen in Nederland, ontvangt de IND de vonnissen van vreemdelingen met een verblijfsvergunning, zodat beoordeeld kan worden of op grond van openbare orde het verblijfsrecht moet worden ingetrokken.
In 2019 werden circa 30 asielvergunningen van personen met de Eritrese nationaliteit ingetrokken. In 2020 waren er circa 20 intrekkingen, circa 20 in 2021, circa 30 in 2022 en circa 10 intrekkingen in 2023.
Kan Eritreeërs die jarenlang in Ethiopië, Soedan of een ander land in de regio hebben verbleven vaker een veilig alternatief worden tegengeworpen en op welke wijze?
Ingevolge artikel 38 van de EU-Procedurerichtlijn is voor de toepassing van het begrip «veilig derde land» vereist dat de bevoegde asielautoriteiten zich ervan hebben vergewist dat een persoon die in Nederland om internationale bescherming verzoekt in het betrokken derde land overeenkomstig een aantal in het eerste lid opgesomde beginselen zal worden behandeld. In dit kader is allereerst van belang dat men in het derde land niet wordt geconfronteerd met vervolging of ernstige schade, dat het derde land het beginsel van non-refoulement naleeft en dat voor de vreemdeling de mogelijkheid bestaat om in het derde land om verlening van de vluchtelingenstatus te verzoeken en, als tot erkenning als vluchteling wordt overgegaan, om bescherming te krijgen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag. Soedan en Ethiopië worden op dit moment niet aangemerkt als veilig derde land.
Als wel kan worden vastgesteld dat het land waar lange tijd is verbleven over het algemeen als veilig aangemerkt kan worden, wordt bepaald of de band van de vreemdeling met dat land zodanig is dat het voor hem redelijk is daarnaartoe te gaan en dat het aannemelijk is dat die vreemdeling in beginsel wordt toegelaten tot dat land. Het is daarbij aan de IND, die tegenwerpt dat een vreemdeling uit een veilig derde land komt, om dat aannemelijk te maken. Indien een vreemdeling jarenlang in een derde land heeft verbleven kan in de regel sneller tegengeworpen worden dat dit een veilig derde land betreft. De vreemdeling heeft dan sterke banden met het land opgebouwd. Wel moet in elk individueel geval voldaan worden aan de bovenstaande voorwaarden.
Herinnert u zich nog een toezegging van het kabinet uit 2016 dat meer toezicht gehouden zou worden op Eritreeërs die op vakantie gaan in eigen land (en daar dus veilig zijn), om vervolgens de verblijfsvergunning in te kunnen trekken? Hoe is gevolg gegeven aan deze toezegging en hoe vaak is daadwerkelijk tot intrekking overgegaan?
De asielvergunning is bedoeld om mensen te beschermen tegen een reëel gevaar in dat herkomstland. De IND werkt daarom samen met de KMar en andere ketenpartners om te controleren of vreemdelingen met een asielvergunning naar hun herkomstland zijn gereisd. Als wordt geconstateerd dat personen met een asielvergunning hun herkomstland hebben bezocht, wordt onderzocht of de asielvergunning kan worden ingetrokken. Intrekken kan als de grond voor verlening is komen te vervallen en gebleken is dat bescherming niet langer nodig is. Personen die al een Nederlands paspoort hebben of een asielvergunning van onbepaalde tijd, kunnen in beginsel zonder verblijfsrechtelijke gevolgen reizen naar hun herkomstland.
In 2016 vroeg uw Kamer aandacht voor signalen van Eritreeërs die op veilige wijze tussen Eritrea en Nederland hadden gereisd. Daarop werden, aanvullend op de reguliere controles, tijdelijk extra controles uitgevoerd op vluchten waarvan het vermoeden bestond dat er Eritreeërs met een asielvergunning aan boord waren. Bij deze controles werden geen terugreizende Eritreeërs aangetroffen. Dit leidde derhalve niet tot intrekkingen.
Hoe staat het met het toezicht op de Eritrese diasporabelasting en hoe vaak is door de Nederlandse overheid ingegrepen als geconstateerd is dat deze onder dwang in Nederland is geïnd?
Indien ons signalen bereiken wordt niet geschroomd stevig in te grijpen. Zo is in 2017 de Tijdelijk Zaakgelastigde van het ambassadekantoor in Den Haag persona non grata verklaard. In 2020 is daarnaast een lokale medewerker van het ambassadekantoor weggestuurd omdat hij zich voordeed als consul en geld ophaalde. Uw Kamer is destijds over deze zaken geïnformeerd.
Hoe vaak is door Eritrese politici geprobeerd hier campagne te voeren sinds er dankzij de VVD een verbod is gekomen op campagne voeren voor verkiezingen van buiten de EU? Hoe vaak heeft u hierop gehandhaafd?
Sinds het kabinet positie heeft genomen tegen het voeren van campagne door niet-Nederlandse burgers in het kader van verkiezingen in landen buiten de EU, heeft Buitenlandse Zaken geen melding ontvangen van Eritrese politici die campagne wilden voeren in NL.
Wat doen gemeenten, zoals de gemeente Den Haag, om zicht te houden op en contact te houden met de Eritrese gemeenschap?
Ik heb geen zicht op hoe individuele gemeenten contacten onderhouden met de Eritrese gemeenschap; dat is aan de gemeenten zelf om daar vorm aan te geven. Voor een specifiek antwoord naar de contacten van gemeente Den Haag met betrekking tot de Eritrese gemeenschap, verwijs ik uw Kamer naar de beantwoording van de feitelijke vragen n.a.v. de ongeregeldheden van 17 februari jl. door de burgemeester van Den Haag.2
Kunt u met de Kamer delen wat voor informatie u heeft over de Eritrese organisatie Brigade Nhamedu die mogelijk betrokken zou zijn geweest bij de rellen gisteren in Den Haag?
Zoals eerder door het Openbaar Ministerie in persberichten kenbaar is gemaakt zijn er meerdere verdachten aangehouden naar aanleiding van betrokkenheid bij de rellen. Het onderzoek richt zich daarbij op iedereen die verantwoordelijk kan worden gehouden voor de rellen in Den Haag, inclusief voor het opruien daartoe, de opdrachtgevers en de geweldplegers. Nadere inhoudelijke informatie kan in het belang van het onderzoek niet worden gedeeld.
Er wordt door de politie altijd per casus gekeken naar de beschikbare informatie om een informatiebeeld te vormen. Er worden gezien de vertrouwelijkheid geen uitspraken gedaan over informatiebeelden van de politie.
Herkent u de betrokkenheid van deze organisatie bij de rellen?
Het Openbaar Ministerie heeft een Team Grootschalige Opsporing ingesteld om daders van de wanordelijkheden te vervolgen. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van dat onderzoek.
Wat is dit voor organisatie, met hoeveel leden, en welke rechtsvorm en welke financieringsstuctuur heeft zij?
Er worden gezien de vertrouwelijkheid geen uitspraken gedaan over informatiebeelden van de politie en het actuele kennisniveau van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Is er contact vanuit de overheid met deze organisatie en zo ja, op welke wijze?
Voor zover bekend is er vanuit de Rijksoverheid geen contact deze organisatie.
Bent u bereid een onderzoek te doen naar de activiteiten van deze organisatie en hoe deze zich verhouden tot artikel 22 van het Burgerlijk Wetboek?
Het lopende strafrechtelijke onderzoek richt zich op iedereen die verantwoordelijk kan worden gehouden voor de rellen in Den Haag, inclusief voor het opruien daartoe, de opdrachtgevers en de geweldplegers. Nadere inhoudelijke informatie kan in het belang van het onderzoek niet worden gedeeld. Ervan uitgaande dat artikel 2:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt bedoeld, kan ik slechts zeggen dat dit artikel voorschrijft dat het Openbaar Ministerie de rechtbank kan verzoeken een rechtspersoon verboden te verklaren of te ontbinden indien de werkzaamheid van deze rechtspersoon in strijd is met de openbare orde.
Bent u bereid de Eritrese ambassadeur aan te spreken op de rellen in Den Haag en op de rol van Eritrea in ongewenste buitenlandse beïnvloeding hier?
Het is tot op heden niet aangetoond dat er bij de rellen sprake was van aansturing door of vanuit het Eritrese regime. Op 22 februari jl vond op het Ministerie van Buitenlandse Zaken een gesprek plaats met de Eritrese Ambassadeur. Daarbij is de Ambassadeur in heldere taal verzocht om de gewelddadigheden af te keuren en zich persoonlijk in te zetten voor de-escalatie van de spanningen binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland. De Ambassadeur werd er in het gesprek ook op gewezen dat de Nederlandse overheid is gekant tegen ongewenste buitenlandse inmenging en daar – ook in diplomatiek verband – tegen op zal treden.
Hoe staat het met het meldpunt waar de VVD fractie om heeft gevraagd, waar leden van een diaspora die zich geïntimideerd en bedreigd voelen kunnen melden?
Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de motie Becker die oproept tot het inrichten van een meldpunt voor slachtoffers van ongewenste buitenlandse beïnvloeding. U wordt later dit jaar geïnformeerd over de voortgang van de geïntensiveerde aanpak van OBI, daar zal deze motie onderdeel van uitmaken.
Bent u bereid deze vragen één voor één te beantwoorden ruim voor het commissiedebat Inburgering en integratie?
De antwoorden zijn zo snel als mogelijk met uw Kamer gedeeld.
Het bericht ‘Boetes elk jaar omhoog, behalve voor dierenleed in slachthuizen’ |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boetes elk jaar omhoog, behalve voor dierenleed in slachthuizen»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat boetes voor overtredingen in slachthuizen al sinds 2012 niet meer zijn verhoogd?
De boetebedragen in het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren zijn sinds de inwerkingtreding daarvan in 2013 niet meer aangepast.
Ik vind het belangrijk dat de hoogte van boetes voor overtredingen voldoende afschrikwekkend zijn. Daarom wil ik ten eerste een inflatiecorrectie toepassen op de hoogte van boetecategorieën voor bedrijven. Hiertoe zal ik een wijzigingsbesluit in procedure brengen.
De inflatie is in de periode van 2013 (het jaar waarop het Besluit in werking is getreden) tot en met 2023 met 28,1%2 gestegen. Dat betekent dat de huidige boete van 2500 € voor overtreding van onder meer regels voor het doden van dieren in een slachthuis, na correctie voor inflatie, ruim 3200 € zal bedragen voor een enkele overtreding. Ik wil deze correctie doorvoeren voor alle boetecategorieën.
Ik vind echter dat enkel een inflatiecorrectie onvoldoende is. Elk incident waarbij het dierenwelzijn bij slachthuizen in het geding is, is er een te veel. Dat moet beter, en de sector is aan zet om dit te bewerkstelligen. Daar waar de sector dat niet doet, moet de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) stevig in kunnen grijpen. Ik heb diverse maatregelen genomen om het NVWA toezicht op de vleesketen te versterken (Kamerbrief 28 286, nr. 1294 en Kamerbrief 28 286, nr. 1335), waaronder de 3 strikes out aanpak en de inzet op cameratoezicht (zie hierover ook het antwoord op vragen 9 en 10). Om ervoor te zorgen dat boetes ook voor grotere bedrijven voldoende afschrikwekkend zijn, wil ik de mogelijkheid creëren om aan deze grote bedrijven, zoals bijvoorbeeld de grote slachthuizen, hogere boetes op te leggen. Dit vergroot de slagkracht van de NVWA om dierenwelzijnsnormen af te kunnen dwingen. Zie voor een nadere toelichting hierover mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven wat op dit moment de hoogtes van de boetebedragen zijn en kunt u daarnaast een reflectie geven op deze bedragen?
In het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren zijn de volgende 5 boetecategorieën vastgelegd:
Daarnaast geldt dat, als het economisch voordeel dat behaald is door een overtreding de hoogte van een van de boetecategorieën aanmerkelijk overschrijdt, de Minister van LNV een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste de categorie 5.
In het Besluit worden omstandigheden gespecificeerd die aanleiding kunnen geven om deze genoemde basisbedragen te verhogen of te verlagen. Zo kan de boete, indien risico’s of gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, dierenwelzijn, diergezondheid of milieu gering zijn of ontbreken, worden gehalveerd; bij ernstige risico’s of gevolgen kan het bedrag worden verdubbeld. Recidive is een andere boeteverhogende omstandigheid: als een overtreder binnen vijf jaar nadat voor een overtreding een bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden opnieuw die overtreding begaat, wordt het boetegedrag verhoogd met het bedrag van de eerder opgelegde bestuurlijke boete. Dat betekent dat een overtreder aan wie een boete van € 2.500 is opgelegd en die binnen vijf jaar nadat die boete onherroepelijk is geworden eenzelfde overtreding begaat, een boete krijgt van € 5.000, de boete voor de derde overtreding is € 7.500 enzovoorts.
In de praktijk kunnen met name partijen die onder permanent toezicht staan, zoals slachterijen, met de toepassing van de recidivebepaling te maken krijgen.
Ik heb in 2022 een onderzoek laten uitvoeren naar de effecten van de bestuurlijke boete. Uit het onderzoeksrapport van Berenschot blijkt dat de bestuurlijke boete een afschrikwekkend effect heeft. Het rapport signaleert dat boetes zwaar kunnen uitvallen voor kleine bedrijven en relatief licht zijn voor grote bedrijven. Slachterijen, zo meldt het rapport, geven aan dat de boetes door de samenloop van permanent toezicht en toepassing van de recidive-bepaling zeer hoog kunnen oplopen. Ik heb u dit rapport vergezeld van mijn reactie in mei 2023 toegestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1294).
Zoals ik reeds heb aangegeven in het antwoord op vraag 2 vind ik het van belang dat de boetes voldoende afschrikwekkend zijn.
Deelt u de mening dat het uitblijven van verhogingen en de huidige hoogte voor een perverse prikkel kan zorgen bij slachthuizen, waarmee wordt afgedaan aan de hoge standaard waaraan we deze bedrijven moeten houden?
Als ik de vraag goed begrijp, bedoelt u met een «perverse prikkel» dat het voor slachthuizen bij de huidige hoogte van de bestuurlijke boetes kan lonen om overtredingen te begaan. Het met de overtreding te behalen voordeel zou groter kunnen zijn dan het verschuldigde boetebedrag.
Ik vind het belangrijk dat de hoogte van de boetes voorkomt dat een dergelijke perverse prikkel bestaat. Overtredingen ten aanzien van dierenwelzijn en/of voedselveiligheid zijn onacceptabel en mogen niet lonen. Ik acht een juiste interventiemix van bestraffende bestuurlijke boetes en corrigerende interventies cruciaal om naleving te bewerkstelligen. Bestuurlijke boetes zorgen vaak voor een «wake up call» door een kortstondige negatieve financiële prikkel. Corrigerende interventies kunnen langduriger effecten hebben waardoor bijvoorbeeld een verbeterde cultuur van een bedrijf leidt tot betere naleving. Een recent voorbeeld is de aanpak die de NVWA heeft ontwikkeld voor verscherpt toezicht (waaronder de «3 Strikes Out-aanpak», zie hierover ook het antwoord op vraag 9) bij slachthuizen die herhaaldelijk in overtreding zijn.
Vindt u de huidige boetetarieven afdoende afschrikwekkend? Zo nee, bent u bereid om de boetes op te hogen conform een tarief dat afdoende afschrikwekkend is en bedrijven aan voorgenoemde hoge standaard kunnen worden gehouden?
Boetes kunnen relatief zwaar uitvallen voor kleine bedrijven en particulieren (zoals kinderboerderijen/ hobbyboeren) en relatief licht zijn voor grote bedrijven (zoals grote slachthuizen). Tegelijkertijd worden boetes als gevolg van «boetestapeling» door toepassing van de recidivebepaling door slachterijen als hoog ervaren.
Er is daarom een behoefte vanuit de toezichthouder om maatwerk te kunnen leveren. Om daarin te kunnen voorzien pas ik, zoals ik eerder heb aangegeven, het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren aan (Kamerstuk 18 286, nr. 1294).
Ik wil dat hogere boetes (naast een door te voeren inflatiecorrectie) aan grote bedrijven, zoals grote slachthuizen, kunnen worden opgelegd, om te garanderen dat boetes ook voor deze slachthuizen voldoende afschrikwekkend zijn. Daarvoor onderzoek ik op welke wijze de omzetgerelateerde boete in de boeteregelgeving beter uitvoerbaar kan worden gemaakt. Het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren biedt de mogelijkheid om, zoals aangeven in het antwoord op vraag 3, een omzetgerelateerde boete op te leggen als het economisch voordeel dat behaald is door een overtreding aanmerkelijk hoger is dan de aangewezen boetecategorie. Dit geldt voor alle categorieën. De uitvoerbaarheid van het opleggen van deze omzetgerelateerde boete is voor verbetering vatbaar. Het voorgeschreven vaste percentage en het ontbreken van voldoende mogelijkheden tot maatwerk kunnen zorgen voor niet proportionele boetes. Daarnaast onderzoek ik of het boetebedrag van categorie 3, dat kan worden opgelegd bij overtreding van regels voor het doden van dieren in een slachthuis verder (naast de inflatiecorrectie) kan worden verhoogd voor slachthuizen, zonder dat dit leidt tot buitenproportionele boetes voor kleine slachthuizen en zelfslachters.
Kunt u aangeven wanneer u deze ophoging inregelt, indien u bereid bent om de boetes op te hogen? Zo nee, waarom niet?
Ik streef ernaar om het aangepaste besluit in juli 2025 in werking te laten treden. Het vergt helaas enige tijd om de voor een dergelijk besluit noodzakelijke processtappen te doorlopen. In de tussentijd streef ik ernaar om overtredingen van bepaalde welzijnsregels door slachthuizen in een hogere boetecategorie te plaatsen, zoals omschreven in het antwoord bij vraag 5.
Deelt u de mening dat er met de benoemde tijd tussen de geconstateerde overtreding en het opleggen van de boete, een onevenredige discrepantie bestaat met de tijd tot wanneer de boete wordt ontvangen?
Wanneer een overtreding wordt geconstateerd, ziet de NVWA er als eerste op toe dat de overtreder de overtreding beëindigt. De interventie die de toezichthouder ter plekke inzet, is passend bij de overtreding. Hier gaat direct een corrigerende werking vanuit. Een voorbeeld van zo’n corrigerende interventie is dat de NVWA de slachtband stil legt of de slachtsnelheid verlaagt. Daarnaast kan de NVWA besluiten om ook een Rapport van Bevindingen (RvB) op te maken. De NVWA streeft ernaar om de afhandeling van RvB’s binnen de termijn van 13 weken af te ronden. Deze termijn werd de afgelopen jaren vaak niet behaald. Ik ben net als de inspecteur-generaal van de NVWA van mening dat met een spoedige afhandeling de overtreder beter de link legt tussen de overtreding en de ontvangen boete. De NVWA werkt er dan ook hard aan om de overtreder binnen de wettelijke termijn van dertien weken te laten weten welke sanctie wordt opgelegd. Zie ook mijn antwoord op vraag 8.
Zo ja, kunt u aangeven waardoor het zo lang moet duren voordat boetes worden ontvangen en bent u voornemens om doorlooptijd te verkorten? Zo nee, waarom niet?
De reden voor de lange doorlooptijden is een combinatie van de zorgvuldigheid waarmee een afweging gemaakt wordt en de druk op de beschikbare capaciteit. Eind 2023 is de NVWA een project gestart om de doorlooptijden te verkorten. Zo wordt de toezichthouder optimaal ondersteund bij het maken van een RvB, is de samenwerking in de afhandeling geoptimaliseerd en wordt gericht capaciteit ingezet om de voorraad weg te werken. De NVWA doet er alles aan om de RvB’s die na 15 januari 2024 zijn opgemaakt, binnen 13 weken af te ronden.
Kunt u een stand van zaken geven over de uitvoering van de motie van van de leden Van Campen/Eerdmans (Kamerstuk 28 286, nr. 1249), waarbij de Kamer pleit voor een strengere procedure langs het three-strikes out principe?
De «3 Strikes Out-aanpak» is vanaf 1 december 2023 onderdeel van het verscherpt toezicht in slachthuizen en ingebed in het reguliere handhavingsbeleid. Inmiddels zijn in januari en februari bij twee verschillende roodvleesslachthuizen strikes vastgesteld. In een brief heb ik de Kamer geïnformeerd over welke overtredingen in ieder geval onder «3 Strikes Out» vallen (Kamerstuk 28 286, nr. 1315). Als bij deze ondernemers voor de derde keer in 2 jaar een overtreding uit die lijst wordt geconstateerd, is het bedrijf «out» en worden de erkenningen van deze bedrijven geschorst. Deze ondernemers hebben dus één strike achter hun naam staan, moeten een verbeterplan indienen en zijn ook onder verscherpt toezicht geplaatst (Kamerbrief 28 286, nr. 1335).
Wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel Cameratoezicht in slachthuizen, wat volgens de beantwoording van de feitelijke vragen over de begroting LNV 2024 binnenkort in consultatie zou moeten gaan? Wordt met dit wetsvoorstel ook de mogelijkheid van artificial intelligence in slachthuizen geregeld, waarmee bij toezicht meer kan worden gekeken naar dierenwelzijn in de hele bedrijfsvoering, dan enkel naar incidenten?
Ik verwacht dat het ontwerp-wetsvoorstel cameratoezicht in slachthuizen en verzamelcentra in het voorjaar in consultatie gaat. In het ontwerp-wetsvoorstel is een grondslag opgenomen om regels te kunnen stellen over de toepassing van kunstmatige intelligentie, algoritmes en sensortechnologie om camerabeelden beter te kunnen selecteren en te analyseren. Er zijn reeds verschillende van deze «slimme» camerasystemen in ontwikkeling om bedrijven te helpen, dierenwelzijn structureel beter te borgen in hun bedrijfsvoering. Ik ga ervan uit dat deze technologieën op termijn ook van meerwaarde zullen zijn voor het toezicht van de NVWA. De toepassing van kunstmatige intelligentie en algoritmes zal conform het implementatiekader «verantwoorde inzet algoritmes» plaatsvinden.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, alle vragen zijn afzonderlijk beantwoord. Ik heb ernaar gestreefd om de antwoorden zo snel mogelijk, binnen de gebruikelijke termijn aan uw Kamer te sturen. Helaas is dat niet gelukt vanwege de benodigde afstemming tussen de betrokken diensten bij het opstellen van de antwoorden.
Het artikel "Ik bied u mijn oudere handen aan het bed. Maar waarom moet ik dan opnieuw leren rekenen" |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Ik bied u mijn oudere handen aan het bed. Maar waarom moet ik dan opnieuw leren rekenen?»1
Ja.
Bent u het ermee eens dat mensen die willen (zij)instromen in de zorg meer dan welkom zijn en van grote toegevoegde waarde zijn, helemaal in het licht van de huidige personeelstekorten?
Ja, dat onderschrijf ik. Met het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ) zet ik mij in om – samen met werkgeversorganisaties en onderwijspartijen – de (zij)instroom in de zorg te verhogen.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat onnodige drempels bij het (zij)instromen in de zorg voorkomen moeten worden? Zo ja, wat gaat u doen om deze drempels te verlagen?
Het is van belang dat de (zij)instroom in de zorg zo laagdrempelig mogelijk is, waarbij de kwaliteit van zorg gewaarborgd blijft. De werkgever kan hierin regie pakken door het principe «bekwaam is inzetbaar» meer centraal te stellen bij de instroom van nieuw zorgpersoneel. Werkgevers kunnen op verschillende manieren vaststellen over welke bekwaamheden (zij-) instromers al beschikken en passende vormen van leeraanbod en begeleiding op de werkvloer aanbieden. Zo zijn er op dit moment al veel mooie samenwerkingsverbanden tussen zorginstellingen en onderwijsinstellingen gericht op het weghalen van drempels voor (zij-)instromers. Het mbo biedt voor zorgopleidingen op niveau 2, 3 en 4 diverse mogelijkheden voor maatwerk. Voor mbo-opleidingen Helpende Zorg en Welzijn, Verzorgende-IG en MBO-verpleegkundige zijn bijvoorbeeld diverse beroepsgerichte modules vastgesteld die afgerond kunnen worden met een wettelijk erkend mbo-certificaat. Voor werkgevers biedt dit de mogelijkheid om een zij-instromer gericht te scholen op alleen die beroepstaken waarop de zij-instromer wordt ingezet en waar de zij-instromer nog niet bekwaam in is. Steeds meer mbo-scholen bieden, in samenwerking met zorginstellingen, deze certificaattrajecten aan.
Ik geef via de huidige twee subsidieregelingen, SectorplanPlus-TAZ 2023–2024 en Kwaliteitsimpuls Personeel Ziekenhuiszorg 2024, een financiële impuls aan het flexibel opleiden en scholen van zorgmedewerkers. Bij de nieuwe subsidieregeling vanaf 2025 («TAZ Instrumentarium») zal hiervoor ook aandacht zijn. Ook is op 6 oktober 2023 voorlichting op de Rijksoverheidssite gepubliceerd over de opdrachtregeling in de Wet BIG.2 De opdrachtregeling gaat over de voorwaarden voor het uitvoeren van voorbehouden handelingen door niet-BIG geregistreerde zorgverleners. Het doel van de voorlichting is dat de opdrachtregeling in de toekomst beter benut gaat worden en bijdraagt aan meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt. Deze voorlichting is onder de aandacht gebracht bij werkgevers en beroepsverenigingen.
Tegelijk zijn er ook nog stappen te zetten hierin. Om de beweging naar bekwaam is inzetbaar en goede randvoorwaarden voor leven lang ontwikkelen verder te stimuleren heb ik binnen het Programma TAZ een kerngroep ingericht waar het werkveld en onderwijs gezamenlijk werken aan het verder invulling aan een skillsgerichte arbeidsmarkt zorg en welzijn. Hierbij kijken we naar de regionale praktijken om kansen te identificeren en regionaal en landelijk verder te brengen.
Klopt het dat middelbaar beroepsonderwijs (mbo-)studenten, die reeds een havo- of vwo-diploma hebben, een vrijstelling kunnen krijgen voor examenonderdelen als Nederlands, Engels en rekenen?
Ja, dit klopt. Het havo-, vwo- of mbo-diploma moet dan wel op minimaal hetzelfde referentieniveau voor Nederlands, Engels of rekenen zijn afgerond als de te volgen mbo-opleiding. Dit betekent dat het havo-, vwo- of mbo-diploma niet eerder dan in 2014 moet zijn behaald voor Nederlands en rekenen en voor Engels niet eerder dan in 2010. De vakken Nederlands, Engels en rekenen in havo-, vwo en mbo waren namelijk voor die tijd nog niet gebaseerd op de vereiste referentieniveaus. Wel kan de mbo-school in dat geval de student de examens voor Nederlands, Engels en/of rekenen aan het begin van de opleiding aanbieden, waarna de student, bij een positief resultaat, geen onderwijs in dat vak meer hoeft te volgen. De examencommissie van de mbo-school beoordeelt, binnen deze kaders, of de student in aanmerking komt voor een vrijstelling of aan het begin van de opleiding de examens kan afleggen.
Herkent u de signalen dat mbo-scholen geen vrijstellingen willen verlenen of hier niet proactief over communiceren? Zo ja, wat is de reden hiervan?
Zie mijn antwoord bij vraag 4. Daarbij is aangemerkt dat ik de ingezonden brief van de heer Corton vooral zie als een oproep tot het bieden van maatwerk die past bij zijn werk- en levenservaring en bij de taken waarop hij zal worden ingezet. Voor sommige zij-instromers kan een diplomagerichte opleiding passend zijn, waarbij het verlenen van vrijstellingen kan zorgen voor maatwerk. In andere gevallen kan het passender zijn om zij-instromers een of meer modules van een mbo-opleiding aan te bieden die afgerond kunnen worden met een mbo-certificaat. In mijn ogen is de uitdaging waar we voor staan dus breder dan alleen het vrijstellingenbeleid van mbo-scholen bij diplomagerichte opleidingen. En zowel werkgevers als mbo-scholen zijn aan zet om passend maatwerkscholing te bieden aan zij-instromers.
In hoeverre wordt er ingezet op modulair opleiden voor (zij)instromers in de zorg? Bent u bereid samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetschap (OCW) te kijken of er sprake is van onnodige toets- en/of cursusdruk voor (zij)instromers in de zorg en hoe deze kan worden verlaagd? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het uitgangspunt «bekwaam = inzetbaar» en het bieden van maatwerkscholing aan (zij-)instromers nog niet vanzelfsprekend. Het werkveld, de beroepsgroepen en de onderwijsinstellingen zijn hiervoor primair aan zet. Ik ga, onder meer, via het programma TAZ, in gesprek met (branches van) werkgevers en scholen wat er voor nodig om dit te realiseren en welke bijdrage alle partijen hieraan kunnen leveren.
Ook zetten de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in het kader van het kabinetsbeleid voor een leven lang ontwikkelen, in op diverse maatregelen voor flexibilisering van het mbo-, hbo- en wo-onderwijs waarvan de zorgsector kan profiteren. Zo worden voor het mbo mogelijkheden verkend voor een toegankelijker vrijstellingenbeleid voor de generieke onderdelen van mbo-opleidingen zoals Nederlands, rekenen en burgerschap en wordt onderzocht wat nodig is om het gebruik van mbo-certificaten op te schalen. Zie Kamerbrief Uitwerking Onderwijsagenda LLO van november 2023 (Kamerstukken II 2023/24, 30 012, nr. 157).
Onderschrijft u het belang van opleidingen, zoals de opleiding Zorgprofessional Praktijkroute Ouderenzorg aan Scalda in Zeeland, waar (zij)instromers op een praktijkgerichte manier kunnen leren? Hoe stimuleren u en de Minister van OCW andere opleiders om ook praktijkgerichte opleidingen aan te bieden?
Vrijwel elk roc biedt praktijkgerichte bbl-opleidingen in de zorg aan, waarbij werken met leren wordt gecombineerd. Hieraan nemen veel zij-instromers deel. Ook de bol-opleidingen in de zorg kennen diverse stages en ander praktijkgerichte werkvormen en worden soms volledig bij de zorginstelling zelf uitgevoerd. De Zeeuwse Praktijkroute ouderenzorg welke door Scalda met zes VVT-organisaties is ontwikkeld is een goed voorbeeld van een zorgopleiding die heel praktijkgericht is vormgegeven. Werkgevers en het onderwijspartijen staan er voor aan de lat om dit type opleidingen verder te ontwikkelen en er voor te zorgen dat het regionaal meer van de grond komt. In mijn antwoorden bij vraag 3 en 6 heb ik aangegeven hoe de Minister van OCW en ik hierin ondersteunend zijn.
Bent u bereid om meer te doen om modulaire en laagdrempelige opleidingen te realiseren voor meer zij-instromers en werkgevers nauw hierbij te betrekken? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer daar aanvullend over informeren?
Het werkveld, de beroepsgroepen en de onderwijsinstellingen zijn aan zet om flexibele en modulaire opleidingen door te ontwikkelingen en op te schalen. Ik ondersteun hen hierbij via het programma TAZ. Zie ook mijn antwoorden bij vraag 3 en 6. In de Voortgangsrapportage van het Programma TAZ zal ik de Tweede Kamer nader informeren. Deze rapportage zal voor de zomer toegestuurd worden.
Het niet op tijd invoeren van de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening (DSA) |
|
Marieke Koekkoek (D66), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Vindt u het acceptabel dat Nederland achterloopt met het implementeren van de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening, gezien de noodzaak voor het reguleren van verslavende en polariserende online diensten?
Uiteraard is het spijtig dat het wetsvoorstel voor de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening op 17 februari jl. nog niet tot wet verheven en in werking getreden was. Er wordt al sinds de totstandkoming van de digitaledienstenverordening (in het Engels: de Digital Services Act, hierna «DSA») aan het ontwerpwetsvoorstel voor de uitvoeringswet gewerkt. De DSA heeft een complex karakter en een breed toepassingsbereik en heeft gevolgen voor bestaande wetgeving, onder meer het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en de Algemene wet bestuursrecht. Het zorgvuldig opstellen van het wetsvoorstel en bijbehorende memorie van toelichting in afstemming met alle betrokken partijen en het doorlopen van alle stappen van het wetgevingsproces, waaronder verplichte raadplegingen en toetsen1, hebben ervoor gezorgd dat het niet mogelijk was om de uitvoeringswetgeving binnen de termijn die de DSA voorschrijft (15 maanden) tot stand te doen komen.
In dit verband zij opgemerkt dat een uitvoeringstermijn van 15 maanden erg kort is als de uitvoering op het niveau van een formele wet dient plaats te vinden, zoals bij de DSA het geval is. Niet voor niets heeft de Nederlandse regering tijdens de onderhandelingen gepleit voor een langere uitvoeringstermijn van ten minste 18, maar liever 24 maanden. Ook in 10 andere lidstaten is tijdige uitvoering niet gelukt (zie verder antwoord op vraag 12).
Dat neemt niet weg dat we uiteraard de urgentie voelen om de bevoegde autoriteiten in Nederland aan te wijzen en van de benodigde bevoegdheden te voorzien. Om die reden heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat op 11 februari jl., vooruitlopend op de verdere totstandkoming en inwerkingtreding van de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening een ministerieel aanwijzingsbesluit genomen waarin de Autoriteit Consument & Markt («ACM») voorlopig wordt aangewezen als bevoegde autoriteit en digitaledienstencoördinator.2 Dit besluit stelt de ACM in staat om een aantal handelingen ter uitvoering van de DSA alvast te verrichten. Inmiddels is het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 7 februari jl. verwerkt. Het ontwerpvoorstel voor de uitvoeringswet is gereed en wordt op korte termijn voorgelegd aan de ministerraad. Naar verwachting wordt het wetsvoorstel daardoor binnenkort bij uw Kamer ingediend.
We hechten er verder aan te benadrukken dat het niet zo is dat online (tussenhandel)diensten op dit moment niet gereguleerd zijn. De DSA is sinds 17 februari jl. volledig van toepassing. Tussenhandeldiensten moeten dus aan de daarin neergelegde regels voldoen en gebruikers kunnen hun rechten onder de DSA inroepen. Bovendien moeten aangewezen «zeer grote online platforms» en «zeer grote online zoekmachines» al sinds 25 augustus 2023 volledig aan de regels uit de DSA voldoen. Laatstgenoemde diensten vallen primair onder het toezicht van de Europese Commissie, die deze taak serieus neemt en voortvarend oppakt.3
Ziet u met oog op de aankomende Europese verkiezingen de noodzaak voor het snel implementeren van de Uitvoeringswet om desinformatie zo goed mogelijk te kunnen bestrijden en de toegang tot betrouwbare informatie juist te versterken?
We zien sowieso de noodzaak om zo snel mogelijk goed en volledig uitvoering te geven aan de DSA. Het streven en de verwachting is dat het voorstel voor de uitvoeringswet op korte termijn kan worden aangeboden aan uw Kamer.
Voor wat betreft de bestrijding van desinformatie in relatie tot het Europese verkiezingsproces wordt opgemerkt dat de aanpak hiervan valt onder de DSA-regels gericht op het identificeren en beperken van systeemrisico’s door zogenaamde «zeer grote online platforms» en «zeer grote online zoekmachines», waarvan er thans 22 zijn aangewezen.4 Desinformatie kan zo’n systeemrisico vormen. Deze verplichtingen gelden uitsluitend voor de aangewezen zeer grote online platforms- en zoekmachines. Op grond van artikel 56, tweede lid, van de DSA houdt de Europese Commissie exclusief toezicht op de naleving van deze regels. Dat doet zij al sinds 25 augustus 2023. De lidstaten – en dus de op nationaal niveau aangewezen/aan te wijzen bevoegde autoriteiten – hebben geen bevoegdheid tot toezicht en handhaving ten aanzien van deze verplichtingen. Dat de nationale uitvoeringswet nog niet in werking is getreden heeft daarop geen invloed.
Waar het gaat om maatregelen voor het tegengaan van desinformatie en de toegang tot betrouwbare informatie zullen bij de Europese verkiezingen dezelfde maatregelen worden genomen als bij de Tweede Kamerverkiezingen van afgelopen november. Zie hierover de brief van de Minister van BZK over de weerbaarheid van het verkiezingsproces5.
Heeft u zonder deze Uitvoeringswet voldoende gereedschap om online platforms te dwingen tot actie als er willens en wetens desinformatie en nepnieuws wordt gedeeld op hun kanalen? Welke bevoegdheden vanuit de digitaledienstenverordening zouden u hierbij helpen?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, valt de aanpak van desinformatie (zoals nepnieuws) onder het bereik van de regels gericht op het voorkomen van systeemrisico’s door zeer grote online platforms en zeer grote online zoekmachines (artikelen 34 en 35 van de DSA). De Europese Commissie is exclusief bevoegd voor het toezicht op en de handhaving van de verplichtingen die uitsluitend gelden ten aanzien van aanbieders van zeer grote online platforms en zeer grote online zoekmachines, waaronder de verplichtingen ten aanzien van systeemrisico’s.
De eerste 19 aangewezen zeer grote online platforms – zoals Facebook, Instagram, TikTok, X en YouTube – moeten sinds 25 augustus 2023 al aan de DSA voldoen. Sindsdien kan het strijd met de verordening opleveren als zij niet-optreden tegen desinformatie die een systeemrisico vormt. De Commissie kan daarop handhaven. Daar is de Nederlandse uitvoeringswet niet voor nodig.
Bent u het met de indieners eens dat het een zwaktebod is dat het Nederland niet is gelukt om de digitaledienstenverordening op tijd als nationale wet in te voeren, ondanks de regelmaat waarmee het kabinet verwijst naar deze verordening als voorbeeld van effectieve en noodzakelijke regulering van online diensten?
Het is spijtig dat de uitvoeringswet op 17 februari jl. nog niet tot wet verheven en in werking getreden was en de toezichthouders nog niet bevoegd zijn om toezicht te houden en te handhaven. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1, was de uitvoeringstermijn echter te kort voor een zorgvuldig wetgevingsproces.
Dat de uitvoeringswet er nog niet is, betekent overigens niet dat online tussenhandeldiensten nu niet gereguleerd zijn. Vanaf 17 februari jl. moeten online diensten die onder de DSA vallen volledig aan de verplichtingen uit de verordening voldoen. De ACM en de Autoriteit persoonsgegevens (AP) kunnen, zodra de Uitvoeringswet er is, zo nodig met terugwerkende kracht optreden tegen aanbieders van tussenhandeldiensten die in Nederland gevestigd zijn of hier hun wettelijke vertegenwoordiger hebben aangewezen.
Ook wordt er opgemerkt dat een goede uitvoering van een verordening zoals de DSA meer behelst dan enkel het tot stand brengen van de uitvoeringswet. Zo wordt er sinds de adoptie van de DSA met onder meer de ACM en AP als beoogd toezichthouders samengewerkt, bijvoorbeeld om informatie over de DSA onder de aandacht te brengen van de bedrijven die er straks aan moeten voldoen en van de gebruikers en belanghebbenden die door de DSA nieuwe rechten krijgen. De ACM is bijvoorbeeld in contact gebracht met partijen die geïnteresseerd zijn in het verwerven van de status van «trusted flagger» of «erkend onderzoeker». Verder heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat in 2023 reeds middelen voor beide toezichthouders beschikbaar gesteld zodat zij zich kunnen voorbereiden op het moment dat de DSA volledig van toepassing wordt en zij toezicht kunnen gaan houden. Ook voor 2024 en verder zijn er inmiddels (structurele) middelen beschikbaar gesteld aan de toezichthouders. Verder heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat, vooruitlopend op de uitvoeringswet, het Besluit voorlopige aanwijzing ACM als bevoegde autoriteit en digitaledienstencoördinator digitaledienstenverordening genomen (zie het antwoord op vraag 1).
Deelt u de mening dat het herhaaldelijk missen van deadlines voor de invoering van digitale wetgeving de rol van Nederland als koploper binnen Europa verzwakt?
Uiteraard streeft het kabinet ernaar om uitvoeringstermijnen te halen. In de praktijk blijken de termijnen die hiervoor worden gegeven in Europese regelgeving echter vaak te krap om nationaal de vereiste formele wet tot stand te brengen.
De uitvoering van wetgeving behelst, zoals in het antwoord op vraag 4 toegelicht, meer dan enkel het zorgvuldig tot stand brengen van uitvoeringswetgeving. Daar is veel op bereikt. Daarom denken we dat de beperkte vertraging die Nederland in dit geval oploopt geen substantieel negatief effect heeft op het vertrouwen in Nederland als onderdeel van de kopgroep in digitalisering.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn van het niet tijdig invoeren van de wet? Kunt u ook uitleggen waarom het niet is gelukt om de Uitvoeringswet vóór de formele inwerkstelling op 17 februari 2024 nationaal in te voeren?
Dat de Uitvoeringswet nog niet tot wet verheven is, betekent dat de ACM en de AP als beoogd toezichthouders op dit moment nog geen toezichtsbevoegdheden kunnen inzetten of handhavend kunnen optreden tegen overtredingen van de DSA door diensten die onder hun bevoegdheid vallen. De redenen voor het niet tijdig invoeren van de wet zijn beschreven in de antwoorden op vragen 1, 4, en 5. Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 9, kan de ACM op basis van het aanwijzingsbesluit bepaalde onderdelen van de verordening wel al uitvoeren.
Wanneer verwacht u dat de invoeringswet wél is geïmplementeerd? Welke deadlines volgen er nog voor het invoeren van de digitaledienstenverordening en wat zijn de gevolgen als we deze missen?
Op 7 februari jl. heeft de Raad van State advies uitgebracht over het ontwerpwetsvoorstel. Dat advies is inmiddels verwerkt en het wetsvoorstel zal na akkoord van de ministerraad bij uw Kamer worden ingediend. Naar verwachting wordt het wetsvoorstel medio/eind maart 2024 aan uw Kamer aangeboden. De uiteindelijke datum van inwerkingtreding is afhankelijk van de behandeling door uw Kamer en de Eerste Kamer.
Er volgen verder geen deadlines meer. De DSA is sinds 17 februari jl. volledig van toepassing.
Bent u gezien het verstrijken van de deadline in staat om het zeer recente advies van de Raad van State (14 februari 2024) op fatsoenlijke manier te verwerken en tevens genoeg tijd aan de Kamer te laten om de wet goed te controleren en zo nodig te amenderen?1
Ja. Het advies van de Raad van State is inmiddels verwerkt en het wetsvoorstel wordt op korte termijn bij uw Kamer ingediend. Het is daarna vanzelfsprekend aan uw Kamer, in haar rol als medewetgever, om te bepalen op welke wijze zij het wetsvoorstel wenst te behandelen. In dit verband hechten we er aan om op te merken dat het wetsvoorstel zich beperkt tot datgene wat noodzakelijk is voor de uitvoering van de DSA in Nederland. Daarbij gaat het om de aanwijzing van bevoegde autoriteiten en de digitaledienstencoördinator, het stellen van regels met betrekking tot hun bevoegdheden en samenwerking en de benodigde wijzigingen van andere wetten. Het wetsvoorstel zelf bevat geen nadere regels waar aanbieders van tussenhandeldiensten zich aan moeten houden. Dat zou ook niet mogelijk zijn omdat de DSA een verordening is, die rechtstreeks werkt en voorziet in maximumharmonisatie.
Welke bevoegdheid heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) precies om toezicht te houden op de digitaledienstenverordening, nu hun taak niet wettelijk is vastgelegd en zij slechts «beoogd toezichthouder» is?
Bij het Besluit voorlopige aanwijzing ACM als bevoegde autoriteit en digitaledienstencoördinator digitaledienstenverordening is de ACM, vooruitlopend op de verdere totstandkoming van voornoemde uitvoeringswet, aangewezen als bevoegde autoriteit en als digitaledienstencoördinator. De aanwijzing stelt de ACM in staat bepaalde onderdelen van de verordening die het karakter hebben van uitvoeringshandelingen alvast uit te voeren. Een voorbeeld is het ontvangen van contactgegevens van in Nederland gevestigde wettelijke vertegenwoordigers van buiten de Unie gevestigde aanbieders van tussenhandeldiensten (artikel 13, vierde lid, DSA). De ACM zal door de aanwijzing tevens fungeren als aanspreekpunt voor de digitaledienstencoördinatoren van andere lidstaten en de Europese Commissie in het kader van de wederzijdse bijstand (artikel 57 DSA) en in die hoedanigheid informatie kunnen uitwisselen die nodig is voor een goede uitvoering van de verordening. Daarnaast zal de ACM deel uitmaken van de digitaledienstenraad – de onafhankelijke adviesgroep van digitaledienstencoördinatoren – en kunnen deelnemen aan de besluitvorming daarin.
De ACM kan op basis van het besluit nog geen uitvoeringstaken uitvoeren die de uitoefening van openbaar gezag behelzen. Dit betekent dat de ACM nog geen toezichtsbevoegdheden kan inzetten of handhavend op kan treden. Ook is zij nog niet bevoegd om besluiten met rechtsgevolgen te nemen, zoals het certificeren van buitengerechtelijke geschilbeslechtingsorganen of het toekennen van de status van «betrouwbare flagger» of «erkende onderzoeker». Die taken kan de ACM pas uitvoeren op het moment dat de uitvoeringswet in werking is getreden.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4, beschikt de ACM wel al over financiële middelen waarmee zij al volop voorbereidingen treft om bovenstaande taken wel uit te kunnen voeren als de uitvoeringswet eenmaal tot wet verheven is. Zo heeft de ACM onder meer een meldingenloket ingericht en een leidraad opgesteld over de DSA.7
De reden dat tot dusver steeds is gesproken over «beoogd» toezichthouders, heeft te maken met het feit dat het ontwerpwetsvoorstel nog niet is aangenomen door de Tweede en Eerste Kamer. Pas als dat het geval is, is hun aanwijzing definitief.
Is de ACM in staat om te handelen volgens haar conceptleidraad zonder implementatie van de Uitvoeringswet?2 Zijn de verplichtingen in deze leidraad afdwingbaar als online platforms deze niet naleven?
De verplichtingen vloeien rechtstreeks voort uit de verordening en tussenhandeldiensten moeten daar sinds 17 februari jl. volledig aan voldoen. Gebruikers kunnen de rechten die zij op grond van de DSA hebben jegens online diensten inroepen. De DSA is dus wel degelijk afdwingbaar. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 9, kan de ACM op dit moment echter nog niet handhavend optreden. De leidraad gaat in op de zorgvuldigheidsverplichtingen voor tussenhandeldiensten die zijn neergelegd in de DSA en hoe de ACM die interpreteert. Zij vormt een hulpbron voor tussenhandeldiensten die uitvoering moeten geven aan de verplichtingen uit de DSA.
Hoe vaak heeft u contact met de ACM om vast te leggen wat precies haar bevoegdheden zijn? Is de Uitvoeringswet hiervoor noodzakelijk?
De ACM is intensief betrokken bij de totstandkoming van het ontwerpwetsvoorstel. Ook heeft zij een Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets verricht op het ontwerpwetsvoorstel.
De uitvoeringswet is noodzakelijk om de ACM als beoogd toezichthouder te voorzien van de bevoegdheden die zij op grond van (artikel 50 van) de DSA moet hebben.
Zijn er andere landen die de wet niet tijdig hebben ingevoerd? Welke landen zijn dit?
Ja. De Europese Commissie houdt een website bij met daarop een overzicht van de aangewezen digitaledienstencoördinatoren.9 Uit dit overzicht blijkt dat België, Estland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slowakije, überhaupt nog geen digitaledienstencoördinator hebben aangewezen. Een aantal landen heeft, net als Nederland, (voorlopig) een digitaledienstencoördinator aangewezen, vooruitlopend op uitvoeringswetgeving die nog niet is aangenomen. Voor hoeveel landen dit geldt is niet bekend.
Kunt u een overzicht geven van de wetten die betrekking hebben op digitale zaken, die momenteel niet zijn ingevoerd ondanks de verstreken deadline? Wat zijn de financiële gevolgen geweest voor het missen van de deadlines?
Verordening
Deadline1
Stand van zaken
Gevolgen2
Platform to Business Verordening (P2B) – 2019/1150/EU
Geen, verordening is sinds juli 2020 van toepassing.
Wetsvoorstel om ACM als toezichthouder aan te wijzen is in december 2022 aangeboden aan uw Kamer.3
De verordening verplicht lidstaten om te voorzien in een adequate en doeltreffende handhaving van de verordening, maar schrijft niet voor hoe dat vormgegeven moet worden. Sinds de inwerkingtreding vindt in Nederland privaatrechtelijke handhaving van de P2B door de rechter plaats. Nadien is ervoor gekozen om ook de ACM te belasten met de handhaving van de P2B-verordening. Hiertoe is een wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend. De ACM heeft zich al voorbereid op haar toekomstige taak, onder andere door het opstellen van een leidraad waarmee zij de regels uit de verordening verder verduidelijkt. Zolang het wetsvoorstel niet is aangenomen en in werking treedt, kan de ACM niet handhavend optreden. De Europese Commissie is van oordeel dat Nederland had moeten voorzien in specifieke nationale uitvoeringsbepalingen ter handhaving van de verordening en heeft Nederland daarom in gebreke gesteld. Het wetsvoorstel neemt de bezwaren van de Commissie weg.
Data Governance Verordening (DGA) – 2022/868/EU
24 september 2023
Het voorstel uitvoeringswet DGA is in oktober 2023 aangeboden aan uw Kamer.4 De nota n.a.v. het verslag wordt op korte termijn aan uw Kamer verstuurd.
Als onderdeel van de DGA geldt een registratieverplichting voor databemiddelingsdiensten, data-altruïstische organisaties kunnen zich vrijwillig registreren. Daarnaast kunnen zij een EU-label aanvragen om het vertrouwen in hun dienst te vergroten. Zo wordt voor iedereen zichtbaar welke partijen betrouwbaar met data omgaan. Een registratie of een EU-label aanvraag is pas mogelijk vanaf het moment dat de ACM met de inwerkingtreding van de uitvoeringswet formeel wordt aangewezen als toezichthouder. Aanbieders kunnen vanaf nu wel al een pre-notificatie van registratie en EU-label indienen bij de ACM. Dit zorgt ervoor dat het registratieproces efficiënt doorlopen kan worden zodra de ACM formeel is aangewezen als toezichthouder. Ook is er nog geen bevoegd orgaan aangewezen om overheidsorganisaties bij te staan in het kader van het tweede hoofdstuk van de verordening. Daarnaast kan de ACM nog niet formeel als toezichthouder deelnemen aan het Europees Comité voor Gegevensinnovatie.
Digitale Markten Verordening (DMA) – 2022/1925/EU
Geen.
Het voorstel uitvoeringswet DMA is in januari 2024 aan uw Kamer aangeboden.5
De Commissie is als enige bevoegd tot handhaving van de DMA. Voor lidstaten is er geen verplichting om nationale toezichthouders aanvullende onderzoeksbevoegdheden te geven, maar de verordening biedt wel die mogelijkheid. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld om de ACM deze aanvullende onderzoeksbevoegdheden te geven.
Digitale Diensten Verordening (DSA) – 2022/2065/EU
17 februari 2024
Het voorstel uitvoeringswet wordt binnen enkele weken aangeboden aan uw Kamer.
Zie het antwoord op vraag 6.
Die de verordening stelt voor de uitvoeringswetgeving.
Er zijn vooralsnog geen financiele gevolgen voorzien.
Kamerstuk 36285.
Kamerstuk 36451.
Kamerstuk 36495.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat digitale wetgeving voortaan tijdig en degelijk wordt ingevoerd, zodat de Kamer deze ook grondig kan behandelen en tijd heeft om deze nog te amenderen?
Vanzelfsprekend streeft het kabinet altijd naar tijdige implementatie of uitvoering van Europese (digitale) wetgeving. Dat lukt echter alleen met een realistische implementatie- of uitvoeringstermijn die ruimte laat voor de vereiste nationale afstemming en wetgevingsprocedures van alle lidstaten. Daar maakt het kabinet zich hard voor tijdens het Europese wetgevingsproces en dat zal zij ook in de toekomst blijven doen. Die pogingen zijn soms succesvol en soms niet.
Dat één of meerdere implementatie/uitvoeringswetten op of na de betreffende termijn bij de Kamer worden ingediend, doet overigens niet af aan de rol en bevoegdheden van de Kamer als medewetgever.
Bent u het met de indieners eens dat het niet op tijd voorleggen van wetgeving de controlerende en medewetgevende taak van de Kamer verslechtert?
Het aan de Kamer voorleggen van wetsvoorstellen na het verstrijken van de uitvoerings- of implementatietermijn neemt naar de mening van het kabinet niet weg dat de Kamer haar controlerende en medewetgevende taak voldoende kan verrichten. Ten overvloede zij opgemerkt dat de Kamer ook tijdens de onderhandelingen over de DSA is geïnformeerd.
Deelt u de mening dat regulering van het digitale domein noodzakelijk is en we hier in het verleden te veel steken hebben laten vallen?
Regulering van het digitale domein is inderdaad wenselijk en het kabinet heeft zich daarom ook proactief opgesteld bij de totstandkoming van diverse wetgeving in het digitale domein op Europees niveau.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en apart van elkaar beantwoorden?
Ja.
Pro-Palestina demonstratie plaats in Amsterdam |
|
Marjolein Faber (PVV), Max Aardema (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat er op zaterdag 17 februari 2024 een pro-Palestina demonstratie plaatsvond in Amsterdam?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u ermee bekend dat tijdens die demonstratie een bord omhoog werd gehouden door de vice-fractievoorzitter van GroenLinks in provinciale staten van Gelderland met daarop de tekst «viva viva INTIFADA» (zie de foto in het bericht)?1
Ja, daar ben ik nu mee bekend.
Deelt u de mening dat «viva viva INTIFADA» niets anders is dan een keiharde oproep tot geweld?
Ik ben van mening dat de leus als zodanig te veroordelen is. De beoordeling of er mogelijk sprake is van een strafbaar feit in een individueel geval is primair een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en – mits de zaak wordt aangebracht bij de rechtbank – uiteindelijk is die beoordeling voorbehouden aan de rechter.
Is de politie in Amsterdam overgegaan tot het aanhouden van deze persoon? Zo nee, waarom niet?
De hierboven, in vraag 2 aangehaalde specifieke uiting is tijdens de inzet niet gesignaleerd door de aanwezige politieagenten. Er is derhalve ten tijde van de demonstratie niet tot aanhouding overgegaan. Het Openbaar Ministerie is niet bekend met een aangifte en is geen strafrechtelijk onderzoek gestart.
Kunt u de Kamer informeren of het Openbaar Ministerie tot vervolging over gaat van deze oproep tot geweld door deze politicus?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer zorgt u er nu eens voor dat dit soort handelingen keihard aangepakt wordt?
De beoordeling of er mogelijk sprake is van een strafbaar feit in een individueel geval is primair een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en – mits de zaak wordt aangebracht bij de rechtbank – uiteindelijk is die beoordeling voorbehouden aan de rechter.
Het bericht dat zorgprofessionals massaal kampen met haperende toevoer van hulpmiddelen |
|
Jimmy Dijk |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgprofessionals massaal kampen met haperende toevoer van hulpmiddelen?1
Ik vind het zeer vervelend als zorgprofessionals te lang moeten wachten op medische hulpmiddelen die zij nodig hebben voor hun werk. Zeker waar het de kwaliteit en continuïteit van zorg raakt, maak ik mij daar zorgen over. Patiënten en zorgprofessionals kunnen niet zonder deze hulpmiddelen en moeten ook niet constant bezig zijn met problemen rondom de levering. Daarom neem ik de resultaten van de enquête van V&VN serieus.
De levering van medische hulpmiddelen verloopt momenteel bij veel zorgverzekeraars via medisch speciaalzaken die landelijk opereren. Het afgelopen jaar heb ik meerdere signalen ontvangen dat het contact tussen zorgverlener en medisch speciaalzaak niet altijd goed verloopt. De NZa heeft eind vorig jaar acties in kaart gebracht waar zorgaanbieders en zorgverzekeraars aan moeten voldoen om met name de spoedzorg beter te organiseren. Graag verwijs ik u in dit kader naar de eerder door mijn voorganger verstuurde brief over de beschikbaarheid van medische producten van 18 december 20232.
Hoewel de uitkomst van de enquête van V&VN een duidelijk signaal afgeeft, vind ik het een goede zaak dat V&VN heeft laten weten vervolgonderzoek in te stellen, aangezien dit kan bijdragen aan verdere duiding.
Begrijpt u dat zorgverleners vooral gewoon zorg willen leveren en niet iedere maand of zelfs iedere week bezig willen zijn met leveringsproblemen van hulpmiddelen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke oorzaken ziet u voor de problemen rondom de levering van hulpmiddelen?
Uit de resultaten van de V&VN-enquête maak ik op dat er vooral problemen worden ervaren rondom tijdige levering en beschikbaarheid van hulpmiddelen. Maar ook problemen met de zorgverzekeraar over de vergoeding van het hulpmiddel worden genoemd. De oorzaken van de beschikbaarheidsproblematiek van medische hulpmiddelen zijn echter divers. Deze kunnen variëren van producten die (tijdelijk) niet leverbaar zijn door verstoringen in de (internationale) toeleveringsketens, problemen met de certificering van producten onder de nieuwe medical device regulation (MDR), bedrijfseconomische afwegingen van leveranciers, en het contracteerbeleid van zorgverzekeraars.
Voor de acties die in gang zijn gezet om de beschikbaarheid van medische producten beter te borgen, verwijs ik u graag naar de brieven van mijn voorganger over dit onderwerp3.
Waarom worden hulpmiddelen zo ingekocht dat een verkeerde levering gelijk tot problemen leidt? Zou het niet logischer zijn om te werken met harde voorraden hulpmiddelen bij zorginstellingen?
Het is duidelijk dat partijen met elkaar de zorg zo moeten organiseren dat hulpmiddelen die met spoed nodig zijn, geleverd kunnen worden aan patiënt/gebruiker en zorgprofessional. Hierbij is het belangrijk te beseffen dat de extramurale hulpmiddelenmarkt een grote verscheidenheid aan hulpmiddelen omvat. Het opleggen van een voorraadverplichting voor een groot deel van deze producten is daarom niet doelmatig: het vergt veel opslagcapaciteit van zorginstellingen om aan het aanbod voor patiënten en professionals te voldoen, terwijl bij een groot deel van deze hulpmiddelen zich geen problemen voordoen. Wel geloof ik in het belang van het (regionaal) beschikbaar hebben van voorraden van bepaalde producten, waar in het geval van spoedzorg vaak acuut behoefte aan is.
Zo wordt sinds begin van dit jaar de Palliakit breed geïmplementeerd en door alle zorgverzekeraars vergoed. De Palliakit is een box met hulpmiddelen die preventief kan worden ingezet bij terminale palliatieve patiënten om snel te kunnen handelen als er een plotselinge verslechtering of een acuut probleem optreedt. Dat is een goed voorbeeld van hoe spoedzorg passend georganiseerd kan worden. Ik reken erop dat veldpartijen met elkaar afspraken maken hoe ook andere vormen van hulpmiddelenzorg waar (acute) beschikbaarheidsproblemen optreden passend georganiseerd kunnen worden. Regionale voorraden van bepaalde producten horen wat mij betreft bij de mogelijke oplossingen waar het veld naar kan kijken.
Bent u bereid om leveranciers van hulpmiddelen op deze problemen aan te spreken en samen met hen, zorginstellingen en de zorgprofessionals zelf op zoek te gaan naar oplossingen?
Ja, en dit is het afgelopen jaar ook gedaan. Zoals mijn voorganger u in voorgenoemde brief van 18 december jl. liet weten, heeft de NZa eind vorig jaar in een brief partijen opgeroepen om voor 1 juli 2024 te komen tot een passende organisatie van hulpmiddelenzorg in spoedsituaties. Dit naar aanleiding van ronde tafelbijeenkomsten die de NZa met de veldpartijen heeft georganiseerd. In een reactie op motie Van den Berg c.s. heeft mijn voorganger deze acties onderschreven. Ik deel dit gezien het belang van een passende organisatie van de hulpmiddelenzorg, ook in spoedsituaties. Ook het Ministerie van VWS maant de partijen tot actie.
De KNMG-gedragscode |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Waarom geeft u in uw beantwoording van 13 februari jl. (Kamerstukken II 2023/24, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1018) over de KNMG-gedragscode geen antwoord op de vraag die met een simpel «ja» of «nee» beantwoord zou moeten kunnen worden?
Het antwoord op deze vraag ligt genuanceerd en kan ik daarom niet met een enkel ja of nee beantwoorden. In mijn beantwoording van 13 februari jl. heb ik aangegeven dat regels in de gedragscode leidend zijn voor het professioneel handelen, maar ook dat er omstandigheden kunnen zijn die maken dat het nodig is om van een gedragsregel af te wijken. De KNMG-gedragscode geeft zelf ook aan dat de opgenomen regels niet statisch en absoluut zijn: ze moeten altijd gezien worden in de actuele en concrete context.1
Nogmaals, handelt een arts, die publiekelijk te kennen geeft dat hij of zij van mening is dat klimaat(verandering) geen relatie met gezondheid(sproblemen) heeft, in strijd met de KNMG-gedragscode, ja of nee?
In beginsel moeten artsen zich houden aan de gedragsregels die zij zelf als beroepsgroep heeft opgesteld. Ook aan de kernregel die aangeeft dat artsen zich bewust moeten zijn van de relatie tussen gezondheid, klimaat en milieu. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven is afwijking wel mogelijk, maar deze afwijking zal dan goed onderbouwd moeten worden.
Kunt u deze bovenstaande simpele ja-nee-vraag binnen één week beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Geweld tegen NS-medewerkers weer toegenomen, 'schokkend en onacceptabel'' |
|
Olger van Dijk (NSC), Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geweld tegen NS-medewerkers weer toegenomen, «schokkend en onacceptabel»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Heeft u een verklaring waarom het aantal geweldsdelicten tegen NS-medewerkers is toegenomen?
Verschillende maatschappelijke ontwikkelingen hebben invloed op de veiligheid in de trein en op het station. Het is daarom van belang om de ontwikkelingen in de trein en op het station niet los te zien van deze bredere ontwikkelingen, zoals verharding in de samenleving. NS meldt dat zij daarnaast een toename ziet van het aantal dak- en thuislozen, verwarde personen en drank- en drugsgebruikers in de treinen en op de stations. Deze veroorzaken overlast en agressie en dragen bij aan de stijging van de cijfers.
In treinen ziet NS dat vooral de agressie tegen haar personeel is toegenomen, meestal naar aanleiding van de vervoersbewijscontrole.2 Ik keur dat ten zeerste af. Geweld en agressie tegen mensen die in het openbaar vervoer werken is verwerpelijk. Het openbaar vervoer moet veilig zijn. Zowel voor personeel als reizigers. Ik heb veel respect voor de mensen die ons openbaar vervoer draaiende houden en baal ervan dat zij te maken krijgen met meer geweldsincidenten.
Deelt u het gevoel van de leden dat het «Aanvalsplan veilig met de trein' hard nodig is, mede gelet op deze schrikbarende cijfers?
In de loop van 2022 kwamen de eerste signalen dat de eerdere positieve trend van een dalend aantal incidenten en een toenemend veiligheidsgevoel in het OV sinds de coronapandemie was omgeslagen. In reactie op deze signalen en onder andere de negatieve trend die de personeelsmonitor 2022 liet zien, heb ik samen met de vervoerders, decentrale overheden, ProRail, vakbonden, politie en het Ministerie van JenV een actieprogramma gestart onder leiding van een onafhankelijk voorzitter van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid.3 Ik heb uw Kamer hier op 26 juli 2023 over geïnformeerd4. Ik onderschrijf daarbij uw gevoel dat vanuit de betrokken partijen extra inzet nodig is om de ontwikkelingen een halt toe te roepen. Het actieprogramma geeft daarbij invulling aan de wens voor een bijbehorend plan en hierin samen te werken met het Ministerie van JenV, zoals ik u in de verzamelbrief OV en Taxi op 8 maart jl. heb geïnformeerd.5
Hoe gaan andere landen om met geweld tegen treinmedewerkers en zijn er lessen die we hieruit kunnen trekken?
Nederlandse OV-bedrijven hebben met regelmaat contact met buitenlandse OV-bedrijven om uit te wisselen over de veiligheidssituatie in het OV en de maatregelen die ieder neemt. NS geeft aan dat ook enkele buitenlandse OV-bedrijven de laatste jaren een stijging ziet van geweld tegenover personeel. Dit betreft in sommige gevallen specifieke lijnen waar gericht wordt opgetreden op hotspots en hottimes. Deze informatie gestuurde aanpak past NS ook toe.
In sommige gevallen kunnen Nederlandse OV-bedrijven lessen trekken uit buitenlandse initiatieven. Dat wordt dan uiteraard ook gedaan; denk bijvoorbeeld aan het gebruik van bodycams die ook in verschillende andere landen gebruikt worden in het OV. In andere gevallen is het niet mogelijk om maatregelen over te nemen vanwege verschillen in het juridische landschap of een andere vorm van samenwerking met toezicht en handhaving in het OV. In Nederland zijn OV-boa’s (die werkzaam zijn bij OV-bedrijven) bijvoorbeeld het eerste aanspreekpunt bij overlast. Indien nodig kunnen zij de politie oproepen. In verschillende andere landen zijn er geen OV-boa’s, maar is er wel specifieke spoorweg- of transportpolitie met andere bevoegdheden en instrumenten.
Wat is de stand van zaken wat betreft de uitvoering van de motie «Aanvalsplan veilig met de trein» en binnen welke termijn kan deze uitvoering worden verwacht?2
In 2023 zijn vervoerders, decentrale overheden, ProRail, vakbonden, politie en de ministeries van JenV en IenW voortvarend gestart met maatregelen om het OV veilig te maken voor reizigers en personeel, zoals ik ook bij het antwoord op vraag 3 heb toegelicht. De maatregelen in dit actieprogramma en de bijhorende samenwerking met de genoemde partijen zie ik als een invulling van de wens van uw Kamer om met een plan te komen en hierin samen op te trekken met het Ministerie van JenV. De uitvoering van deze motie loopt en voor een stand van zaken op de inhoudelijke acties verwijs ik naar de verzamelbrief OV en Taxi die uw Kamer heeft ontvangen op 8 maart. Verder blijf ik natuurlijk met alle betrokken partijen in gesprek om het actieprogramma verdere invulling te geven en te bepalen welke aanvullende afspraken nodig zijn. Tevens blijf ik uw Kamer periodiek informeren over de ontwikkelingen op het gebied van sociale veiligheid in het OV.
Hoe vorderen de gesprekken tussen uw ministerie, J&V en de vervoerders wat betreft de veiligheid?
Ik heb regelmatig bestuurlijke gesprekken met alle betrokken partijen, waaronder met JenV en de vervoerders. Deze waardevolle samenwerking is in 2020 ook vastgelegd met het Convenant Sociale Veiligheid in het OV 2020–20257. De samenwerking en de gesprekken zijn voor mij belangrijk zodat ik direct van de partners hoor welke maatregelen worden genomen en waar verbeteringen te behalen zijn. Zo is er in de bestuurlijke setting ook meermaals gesproken over het hierboven genoemde actieprogramma. Binnen die samenwerking zetten we goede stappen, zoals ik uw Kamer op 8 maart heb geïnformeerd.
Zijn de maatregelen die de NS extra neemt bij u bekend en hoe helpt u de NS bij het nemen van deze maatregelen?
De NS neemt enkele structurele maatregelen zoals (permanente) ingangscontroles, gericht cameratoezicht en de informatie-gestuurde inzet van veiligheidspersoneel. Ten eerste verhoogt NS tijdelijk de instroom van het aantal Veiligheid en Service-medewerkers met 8,8% om de toegenomen uitval als gevolg van de situatie op de arbeidsmarkt op te kunnen vangen. Daarnaast is NS in januari 2024 van start gegaan met een pilot met bodycams voor NS-hoofdconducteurs en servicemedewerkers. Hierbij meldt NS dat 120 NS-medewerkers vrijwillig aan deze proef meedoen, waarmee de NS het gebruik van de bodycam uitbreidt ten opzichte van de ruim 700 Veiligheid en Service-medewerkers die de bodycam reeds dragen. Nieuw treinmaterieel wordt door NS tevens standaard voorzien van cameratoezicht. NS werkt ten slotte aan het eerder en sneller uitreiken van reis- en stationsverboden. Deze verboden kunnen worden opgelegd aan (notoire) overtreders en worden door het OM strafrechtelijk gehandhaafd.
OV-bedrijven zijn primair verantwoordelijk voor de sociale veiligheid in het OV en zijn vaak het beste in staat om de risico’s in te schatten binnen het gehele OV-netwerk. In een aantal gevallen hebben OV-bedrijven zoals de NS hulp nodig van de overheid, bijvoorbeeld om regelgeving aan te passen ter vergroting van het veiligheidsinstrumentarium van vervoerders. Waar mogelijk ondersteun ik de NS dan ook.
Verder heb ik in 2024, net als in voorgaande jaren, een subsidie van € 2 mln. verleend voor extra capaciteit van NS veiligheid- en servicemedewerkers. Deze capaciteit kan vervolgens worden ingezet op plekken met een verhoogd risico op onveiligheid op bepaalde tijdstippen. Daarnaast compenseer ik samen met het Ministerie van JenV eenmalig voor de fysieke- en beveiligingsmaatregelen die NS in 2023 heeft genomen om de veiligheid rondom station Maarheeze te waarborgen. NS wordt voor in totaal 2,3 miljoen euro gecompenseerd. Ik heb uw Kamer daarover op 8 maart geïnformeerd.
De NS heeft aangegeven graag bodycams in te willen zetten ter vergroting van de veiligheid; bent u het eens met de stelling dat deze bodycams een goede aanvulling zou zijn ter vergroting van de veiligheid van controleurs?
De ervaringen met bodycams in andere landen en bij de Nationale Politie zijn positief. NS heeft aangegeven dat een bodycam een de-escalerend effect kan hebben tijdens een onveilige situatie en dat het mogelijk ook het veiligheidsgevoel voor NS-personeel vergroot. Ook geven zij aan dat de beelden van de bodycams, in aanvulling op de reeds aanwezige camera’s in het OV, gebruikt kunnen worden voor opsporingsdoeleinden door justitie en politie. Ik vind het positief dat NS met deze proef voor hoofdconducteurs en servicemedewerkers verkent of ze de veiligheid voor het personeel kan verhogen.
Kunt u, mede gelet op de ernst van de situatie, deze vragen op korte termijn beantwoorden?
Ik doe uiteraard mijn best om uw vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De illegale spieringvisserij in de Waddenzee. |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vissers halen meer dan 20 ton aan «verboden» vis uit Waddenzee»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat er in januari van dit jaar al meer dan 23 ton spiering uit de Waddenzee is gevist zonder dat daar een natuurvergunning voor is afgegeven?
Het vissen op spiering met het sleepnet in dit Natura 2000-gebied is zonder vergunning niet toegestaan. Het is volstrekt onacceptabel dat een aantal vissers toch, ondanks de kenbaarheid van dit verbod, deze visserij zeer bewust lijken te ondernemen. Mijn toezichthouders hebben deze visserij waargenomen en gerapporteerd. De Minister voor Natuur en Stikstof heeft drie vissers hierop formeel gewaarschuwd. Bij verdere overtredingen zullen uiteraard vervolgstappen ondernomen worden.
Welk gevolg is er gegeven aan de uitspraak die op 6 december 2023 werd gedaan door Rechtbank Midden-Nederland, waarin de natuurvergunningen voor spieringvisserij op acht locaties in de Waddenzee als niet voldoende onderbouwd werden verklaard? Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat op deze grote schaal illegaal gevist wordt zonder dat hierop wordt gehandhaafd?2
De Minister voor Natuur en Stikstof heeft geconstateerd dat de visserijbedrijven wiens eerdere natuurvergunning voor de spieringvisserij zijn vernietigd door de rechtbank, deze uitspraak respecteren. In zoverre geven zij dus gevolg aan de uitspraak. De vergunningplicht geldt uiteraard algemeen, ook voor vissers en visserijbedrijven die niet eerder om een natuurvergunning hebben verzocht.
Mij zijn drie concrete gevallen van ogenschijnlijk doelbewuste visserij op spiering, zonder geldige natuurvergunning, bekend. Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven zijn hierop inmiddels passende actie gezet. De Minister voor Natuur en Stikstof zal die actie continueren bij voortgaande visserij.
Bent u bekend met het feit dat garnalenvissers hun netten hebben aangepast om op spiering te kunnen vissen?
Vanuit twee kaders bestaan specifieke verplicht aan te houden maaswijdtes voor de uitvoering van de garnalenvisserij. Vanuit de garnalenvergunning die is uitgeven op basis van de Visserijwet is een maaswijdte van minimaal 16 mm verplicht. Deze verplichting geldt dus altijd voor de garnalenvisserij. In de gedoogbeschikking voor het vissen op garnalen met het sleepnet alsmede met het bordennet op specifieke locaties in diverse Natura 2000-gebieden zonder vergunning op basis van de Wet natuurbescherming (inmiddels opgegaan in de Omgevingswet) is een maaswijdte van minimaal 20 mm in het gehele net en 22 mm in de kuil van de netten (de laatste 150 rijen van de mazen) verplicht. Dit laatste geldt dus alleen voor de garnalenvissers die onder de gedoogbeschikking in de Waddenzee vissen. Niet elk van de bewuste vissers heeft zich aan de vanuit deze gedoogbeschikking verplichte minimummaaswijdte gehouden, afgaande op de door henzelf ingevoerde data in het verplichte logboek. Mede daarom zullen de toezichthouders de komende periode hier fysiek gericht toezicht op houden.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de Vogelbescherming dat de garnalenvissers een bepaalde vistechniek gebruiken, waardoor er geen sprake is van bijvangst maar van bewuste vangst van spiering?
Aan garnalenvissers is vanuit de Visserijwet een vergunning verleend voor het gebruik van enig vistuig geschikt voor het vangen van garnalen, zonder specificatie van soorten die daarmee wel of niet, en in welke hoeveelheden, mogen worden bijgevangen. Dit bemoeilijkt een eventueel oordeel of er sprake is van bijvangst dan wel een bewuste vangst van spiering. Het specifieker vaststellen van de vergunning wordt meegewogen voor het lange termijnperspectief. Om bijvangst in de garnalenvisserij te beperken, is de zeeflap een verplicht onderdeel van het garnalenvistuig. De betreffende garnalenvissers maakten hier gebruik van.
Los van de specifieke vistechniek die men mogelijk hanteert, vinden zowel ik als de Minister voor Natuur en Stikstof vooral de gekozen locaties voor het vissen op garnalen zeer opmerkelijk. De spuikommen bij Den Oever en Kornwerderzand zijn geenszins een reguliere locatie om op garnalen te vissen in de Waddenzee. De spuikommen zijn immers circa 25 meter diep. Garnalenvisserij vindt doorgaans op ondiepere locaties plaats waar met klossen aan het sleepnet de garnalen die zich in de zeebodem bevinden opgeschrikt worden. In combinatie met de aangelande hoeveelheden aan vangsten en de verhouding daarin tussen spiering en garnaal is in de optiek van de Minister voor Natuur en Stikstof een natuurvergunning voor spieringvisserij een vereiste.
Kunt u toezeggen onderzoek te doen naar de gehanteerde vistechnieken op de Waddenzee en maatregelen om de bijvangst van spiering zoveel mogelijk te beperken?
De betrokken toezichthouders zijn in hun waarnemingen alert op de specifieke vispatronen, exacte vislocaties, gehanteerde netconfiguraties en algehele uitvoering van deze visserijen die de betreffende vissers hanteren. Die analyses worden vastgelegd en zijn mede basis voor de dossiervorming richting vervolgstappen in optreden hiertegen.
Wat vindt u van het feit dat het Kornwerderzand één van de plekken is waar intensief wordt gevist, terwijl dit een gebied een voorgenomen visserijvrije zone is? Geldt dit ook nog voor andere gebieden?
Bij de spuisluizen van Kornwerderzand is nog geen visserijvrije zone van toepassing. De besluitvorming hierover is nog in voorbereiding. Over de stappen die hierin zijn genomen heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 32 627, nr. 45). In de beantwoording op vraag 8 ga ik hier nader op in. Hoewel er dus nog geen visserijvrije zones zijn ingesteld, is de spieringvisserij in het Natura 2000-gebied Waddenzee, en dus ook op deze locaties, niet toegestaan.
Welk gevolg is er gegeven aan de beleidsvoornemens om visserij nabij vismigratievoorzieningen waaronder stuwcomplexen in de Afsluitdijk aan te pakken, zoals staat vermeld in de brief gestuurd op 3 juli 2020 naar aanleiding van de motie van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 29 664, nr. 197) uit 2019?3
Uw Kamer is geïnformeerd over het beleidsvoornemen voor het instellen van een generieke visserijvrije zone van 250 meter bij alle vismigratievoorzieningen, bij de sluizen van de Afsluitdijk aan de zeezijde een zone van 1.000 meter en bij het Haringvlietsluis aan de zeezijde een zone van 1.500 meter (Kamerstuk 29 664, nr. 204).
Op 8 december 2020 heeft de Kamer de motie Lodders (Kamerstuk 33 450, nr. 82) aangenomen die verzoekt dat er wordt afgezien van het instellen van generieke visserijvrije zones en dat in plaats daarvan tot visserijvrije zones op maat wordt gekomen om de impact op de sportvisserij te verminderen. Per brief van 20 april 2021 is door mijn ambtsvoorganger aangegeven op welke wijze invulling zou worden gegeven aan de motie (Kamerstuk 29 675, nr. 200).
Naar aanleiding hiervan is in het commissiedebat zee- en kustvisserij op 30 juni 2021 over het onderwerp gesproken (Kamerstuk 29 675, nr. 207). Hierbij is toegezegd om met Sportvisserij Nederland in overleg te gaan om te kijken of voor bepaalde categorieën wateren kleinere visserijvrije zones ingesteld kunnen worden. De Kamer is hierover per brief van 9 juni 2022 geïnformeerd (Kamerstuk 29 664, nr. 207). Als gevolg hiervan is dus opnieuw bekeken welke omvang de visserijvrije zones op welke locaties zouden moeten krijgen en conform de motie Lodders is aan Sportvisserij Nederland en de waterbeheerders verzocht hier een gezamenlijk gedragen advies over uit te brengen. Dit advies is recent afgerond en zal worden betrokken in de definitieve besluitvorming over de instelling van visserijvrije zones. De Kamer is hierover laatstelijk per brief van 1 maart 2023 geïnformeerd (Kamerstuk 32 627, nr. 45).
Kunt u verklaren waarom de visserijvrijezones niet in de loop van 2021 zijn ingevoerd, zoals in de brief van 3 juli 2020 was aangekondigd?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 8.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van het invoeren van de visserijvrije zones die in 2024 plaats zal vinden volgens de brief gestuurd door de Minister op 1 maart 2023?4
Ik heb in de beantwoording op vraag 8 toegelicht welke processtappen reeds zijn doorlopen. Het maatwerkadvies van Sportvisserij Nederland en de waterbeheerders wordt nu beoordeeld om te bepalen in welke mate dit advies kan worden overgenomen om tot een afbakening van de visserijvrije zones te komen die de trekvissen voldoende beschermen. Op korte termijn zal ik de resultaten van het traject met Sportvisserij Nederland delen met de Tweede Kamer en bekendmaken hoe ik vervolg zal geven aan het instellen van visserijvrije zones.
Duurzame Ontwikkelingsdoelen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
![]() |
In antwoord op de Kamervraag met kenmerk 2024Z02173 d.d. 15 februari 2024 schrijft u dat de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals – (SDGs)) niet juridisch bindend zijn maar dat er sprake is van een «politiek commitment» van Nederland om deze doelen te bereiken: wat betekent een dergelijk «politiek commitment» concreet voor Nederland?
Het betekent dat het Koninkrijk der Nederlanden, net zoals alle andere 193 VN-lidstaten, zich tijdens de Global Goals Summit op 25-27 september 2015 heeft gecommitteerd, via VN resolutie 70/1, om gezamenlijk te werken aan het bereiken van de doelen in Agenda 2030 voor Duurzame Ontwikkeling, en de daarmee samenhangende duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s). De SDG’s geven richting aan de internationale inzet op het gebied van duurzame ontwikkeling tot 2030.
Heeft de regering (toentertijd) expliciet toestemming gevraagd aan de Tweede Kamer voor het aangaan van dit «politiek commitment»?
Op 17 juni 2015 is de Tweede Kamer ingelicht over de Nederlandse inzet bij onderhandelingen over de SDG’s in de «Kamerbrief over de post-2015 agenda en Financing for Development» (Kamerstuk nummer 32 605, nr. 168). Deze inzet is vervolgens met uw Kamer besproken in het Algemeen Overleg van 8 september 2015 over de Nederlandse inzet tijdens de 70e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN).
Heeft Nederland met dit «politiek commitment» een (politieke) inspanningsverplichting op zich genomen met betrekking tot de SDGs? Zo nee, wat is dan (nog) de betekenis van dit «politiek commitment» aangegaan door Nederland? Zo ja, hoe wordt beoordeeld of Nederland aan deze inspanningsverplichting voldoet?
Het betreft een politieke inspanningsverplichting. Jaarlijks rapporteert het kabinet aan de Kamer over de nationale voortgang, door het toezenden van de CBS Monitor Brede Welvaart & SDG’sen de Nationale SDG-rapportage (in samenwerking met penvoerders vanuit verschillende sectoren in de maatschappij). Eens per vijf jaar rapporteert het Koninkrijk aan de VN via de zogenaamde Voluntary National Review.
Staat het Nederland (in theorie) vrij om het politiek commitment dat is aangegaan met betrekking tot het behalen van de SDGs (eenzijdig) te annuleren? Met andere woorden, staat het de Kamer en de regering vrij te besluiten zich niet langer en op geen enkele wijze te committeren aan de SDGs en zich op geen enkele wijze in te zetten voor het bereiken van deze doelen? Zo nee, waarom niet?
Resoluties aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN, zoals degene waarin de SDG’s zijn aangenomen, zijn niet juridisch verplichtend. Steun van een VN-lidstaat voor een resolutie betekent evenwel steun aan de elementen vervat in zo’n resolutie. Het is uiteindelijk aan de regering en het parlement om te bepalen hoe hieraan opvolging wordt gegeven.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
De uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, nr. AMS 23/2601, van 5 februari 2024 |
|
Jimmy Dijk , Inge van Dijk (CDA) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u het zich dat veel partijen in de Kamer, waaronder het CDA en de SP, op meerdere momenten zeer kritisch zijn geweest op het vereiste van een notariële akte bij een informele schulden die toeslagouders in het verleden zijn aangegaan om onterechte terugvorderingen van kinderopvangtoeslag te betalen?
Ja.
Herinnert u zich ook uw consequente reactie dat niet van dit vereist kon worden afgeweken vanuit de uitvoering, omdat anders niet de hoofdsom van eventuele achterstanden te scheiden was?
De Tweede Kamer is bij brief van 22 juni 2021 geïnformeerd over de eerste contouren en de uitgangspunten van de schuldregeling voor gedupeerde ouders die uitvoerbaar was voor Sociale Banken Nederland.1 De hoofdlijn van deze regeling richt zich op het overnemen van openstaande betalingsachterstanden van private schulden die opeisbaar waren in de periode 31 december 2005 tot en met 1 juni 2021. Er is eerder voor gekozen om enkel opeisbare achterstanden over te nemen die een belemmering zouden vormen voor de ontvangen compensatie van € 30.000. Zonder een dergelijke regeling zou dat namelijk betekenen dat de ouder de ontvangen financiële compensatie direct kwijt zou zijn aan het afbetalen van private schulden. Wat onwenselijk zou zijn. Met deze regeling, die nadien verankerd is in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), is beoogd om de opeisbare achterstanden ontstaan in de toeslagenaffaireperiode over te nemen en niet om gedupeerden volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen2.
Het dilemma met betrekking tot het kunnen bewijzen van een opeisbare achterstand bij informele schulden is veelvuldig met de Tweede Kamer besproken. Het komt neer op de vraag op welke wijze opeisbare achterstanden voor informele schulden op een eenduidige en objectieve wijze kunnen worden vastgesteld, welke wijze tevens uitvoerbaar moet zijn. Daarbij speelde ook het dilemma in hoeverre het realistisch zou zijn dat een informele schuldeiser de betalingsachterstanden vóór 1 juni 2021 opeisbaar had gesteld. Met beide dillema’s als vertrekpunt, is in de wetsbehandeling van de Wht aan SBN verzocht een uitvoeringstoets te verrichten naar een andere manier dan via een notariële akte of gerechtelijk vonnis bewijs te leveren voor de opeisbare achterstanden van informele schulden. De belangrijkste conclusie van SBN was dat een alternatieve bewijslast voor informele schulden niet uitvoerbaar is. Het is niet uitvoerbaar om op een eenduidige en consequente manier vast te stellen wat de hoogte van de opeisbare achterstanden van de informele schuld zou zijn. Vervolgens is naar aanleiding van de Eerste Kamer motie Van Apeldoorn (SP) c.s. over het bewijs van de aangegane informele schulden SBN nogmaals verzocht een aanvullende analyse op te leveren over mogelijke alternatieve bewijslasten voor informele schulden3. De nadere analyse leidde eveneens tot de conclusie dat het niet uitvoerbaar is om op een andere manier eenduidig en objectief de bewijscontrole in te richten met daarbij een objectieve wijze van controle op de opeisbare achterstanden van de informele schuld.
Wat vindt u van het oordeel van de Rechtbank Amsterdam, te vinden in haar uitspraak van 5 februari 2024, dat bij een informele schuld van een toeslagouder sprake is van bijzondere omstandigheden die zodanig in strijd zijn met algemene rechtsbeginselen, dat in dat geval moet worden afgeweken van het wettelijke vereiste van een notariële akte?1
De rechtbank Amsterdam heeft haar oordeel gebaseerd op de wijze van vastlegging van de informele schuld en is daarom afgeweken van de wettelijke vereiste notariële akte. Ik snap de keuze van de rechter om de alternatieve bewijslast voor de informele schuld te accepteren, gezien de unieke vastlegging van de informele schuld in deze zaak. De wet biedt de ruimte om bijzondere omstandigheden van gedupeerde ouders te laten meewegen. Overigens is in 15 gerechtelijke uitspraken door verschillende rechters eerder wel geconcludeerd dat de formele eis van een notariële akte of een gerechtelijk vonnis gesteld kon worden. In deze uitspraken is meermalen bevestigd dat de wetgever, mede gezien de uitgangspunten van de Wht en de uitvoerbaarheid, weloverwogen de formele eis van een notariële akte of gerechtelijk vonnis heeft gesteld.
De opeisbare achterstand in deze zaak is enkel gebaseerd op een mondelinge verklaring van de schuldeiser tijdens de rechtszaak in plaats van objectieve informatie. Daarmee wijkt, zoals de rechtbank zelf ook constateert, deze uitspraak af van de wijze waarop de opeisbare achterstanden op grond van de Wht en door andere rechters worden vastgesteld. Er moet namelijk blijken op welke wijze de informele schuldeiser de achterstanden vóór 1 juni 2021 opeisbaar heeft gesteld. Met dit deel van het vonnis kan ik me niet volledig verenigen, omdat de opeisbare achterstanden van de informele schuld niet in lijn met de Wht zijn vastgesteld. Vanwege het bijzonder en unieke karakter van de schuldsituatie van de gedupeerde ouder (zie hiervoor het antwoord op vraag 8 en 9) zal ik niet in hoger beroep gaan.
Bent u het met de rechtbank eens dat uit deze zaak blijkt dat wél op een andere manier dan via een notariële akte voldaan kan worden aan de vereisten en doelen van de Wet herstel toeslagen, namelijk het verschaffen van duidelijkheid in de wijze waarop, wanneer en onder welke voorwaarden een informele schuld moet worden terugbetaald?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of volgens u die duidelijkheid inderdaad voldoende verschaft wordt op basis van de bijzondere omstandigheden van het geval die in de uitspraak zijn benoemd, te weten: a) er is sprake van (financiële) nood door ten onrechte teruggevorderde bedragen van de kinderopvangtoeslag; en b) de toeslagouder had vanwege die (financiële) nood geen geld om een notaris in te schakelen, maar heeft er wel bewust voor gekozen de leningen zo officieel mogelijk vast te leggen? Indien u van mening bent dat deze omstandigheden niet voldoende duidelijkheid verschaffen, kunt u die mening dan toelichten? Wilt u in uw antwoord ook ingaan op de door de rechtbank genoemde feiten:
Registratie van informele schulden in onderhandse aktes, (financiële) jaarstukken en in aangiftes bij de Belastingdienst of informele schulden die onder toeziend oog van de boekhouder en/of met een aflosschema zijn opgesteld als alternatief van de notariële akte of gerechtelijk vonnis, kunnen duidelijkheid verschaffen over het bestaan van een informele schuld. Deze feitelijke stukken verschaffen daarentegen geen informatie over de opeisbare achterstanden die van belang zijn om een informele schuld over te kunnen nemen. Een aflosschema bij een informele schuld biedt informatie over de betalingsverplichting tussen schuldenaar en schuldeiser, maar biedt geen informatie over de daadwerkelijke opeisbaarheid van de achterstanden van de informele schuld. Daarvoor zou de informele schuldeiser inzichtelijk moeten maken op welke wijze de schuld opeisbaar is gesteld in de periode 1 januari 2006 en 1 juni 2021 (zie antwoord vraag 2).
In de casus van rechtbank Amsterdam was er een aflosschema aanwezig, maar er waren geen documenten waar uit bleek dat de schuldeiser het openstaande bedrag wilde ontvangen vóór 1 juni 2021. Dit is pas kenbaar gemaakt op de zitting toen de rechtbank daar specifiek naar vroeg. In een soortgelijke zaak heeft Rechtbank Midden-Nederland geoordeeld dat het, ondanks de aanwezigheid van een aflosschema voor een informele schuld, niet objectief vastgesteld kon worden wat de opeisbare achterstanden zijn en verklaarde het beroep ongegrond5.
Bestaat er in deze casus volgens u een uitvoeringsprobleem met het onderscheiden van de hoofdsom, die in de onderhandse akte is vastgelegd, en eventuele achterstanden?
De wijze waarop de opeisbare achterstanden van de informele schuld door de Rechtbank Amsterdam is vastgesteld, zal leiden tot uitvoeringsproblemen. Ik kan me daarom niet volledig verenigen met de overweging van de rechtbank op dit punt. De rechter heeft namelijk wegens gebrek aan bewijs van de opeisbare achterstanden haar oordeel gebaseerd op één mondelinge verklaring van de schuldeiser en niet op basis van eenduidige en objectieve stukken. Het kunnen vaststellen van een opeisbare achterstand vergt een zorgvuldig proces en kan niet enkel op basis van één of meerdere mondelinge verklaringen worden vastgesteld. Als uitvoering van de wijze waarop de opeisbaarheid door de Rechtbank Amsterdam is vastgesteld zou worden overgenomen, dan zou het betekenen dat de uitvoeringspartij SBN bij elke informele schuld de opeisbare achterstand moet vaststellen op basis van een mondelinge verklaring van de schuldeiser, wat niet wenselijk is. Uit de eerdere uitvoeringstoets en de nadere analyse van SBN is ook alternatieve bewijslast als niet uitvoerbaar gekwalificeerd.
Bent u het eens met de overweging van de rechtbank dat op dit punt moet worden gekeken naar de realistische gang van zaken, en niet naar een papieren werkelijkheid?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens met het oordeel van de rechtbank dat indien wordt vastgehouden aan de eis van de notariële akte, sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel? Zo niet, waarom niet?
De Rechtbank Amsterdam is, op grond van de specifieke bijzondere omstandigheden in deze casus, afgeweken van de Wht. Gezien deze bijzondere omstandigheden, begrijp ik de overweging van de rechter van Rechtbank Amsterdam dat is afgeweken van de bewijslast voor het kunnen vaststellen van de informele schuld. Daarentegen is de opeisbaarheid van de informele schuld in deze zaak niet conform de Wht vastgesteld. Ik kan me daarom niet volledig verenigen met deze uitspraak, maar ik zal desalniettemin niet in hoger beroep gaan vanwege de specifieke en bijzondere situatie.
Het instellen van hoger beroep is niet in het belang van deze gedupeerde ouder. Bovendien is de unieke wijze van vastlegging van de informele schuld zeer uitzonderlijk. De informele lening was namelijk vastgelegd in een jaarrekening van een besloten vennootschap met daarbij een verklaring van een gecertificeerde boekhouder over het bestaan van die lening. Die informele lening is vervolgens consequent geregistreerd in de aangiftes vennootschapsbelasting. De unieke wijze van vastlegging van de informele schuld is mede aanleiding waarom ik geen zwaarwegend juridisch belang zie om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak. Bij brief van 17 mei 2023 is de Tweede Kamer geïnformeerd over welke overwegingen een rol spelen om niet hoger beroep te gaan6.
Het niet instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van Rechtbank Amsterdam zal niet automatisch betekenen dat in vergelijkbare gevallen het mondeling opeisen van achterstanden van informele schulden zal worden geaccepteerd. Indien andere rechters deze werkwijze zullen overnemen, dan kan in deze gevallen het instellen van hoger beroep worden heroverwogen om zo meer duidelijkheid over dit punt te krijgen bij een hogere rechter.
Vindt u het vanuit de menselijke maat gerechtvaardigd tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep te gaan?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het zich voorstellen dat er meer zaken zijn zoals die van deze gedupeerde ouder, waarin de informele schuld op een andere manier dan via een notariële akte, maar wel materieel voldoende is vastgelegd?
In de praktijk is te zien dat informele schulden op uitlopende wijze zijn vastgelegd. Deze wijze is variërend van een handgeschreven briefje, het overleggen van een bankafschrift, (terug)betaalafspraken tot een notariële akte. Uitgangspunt is dat de opeisbare achterstanden van een informele schuld op een objectieve wijze zijn gedocumenteerd en eenduidig kunnen worden vastgesteld. Het niet eenduidig kunnen vaststellen leidt tot uitvoeringsproblemen. Het is namelijk niet uitvoerbaar om op een andere manier eenduidig en objectief een helder onderscheid te maken tussen de hoofdsom en de opeisbare achterstanden van de informele schuld. De aanwezigheid van alleen een aflosschema biedt onvoldoende houvast.
Vindt u dat deze uitspraak moet leiden tot een aanpassing van de omgang met informele schulden, waarin kan worden afgeweken van het wettelijke vereiste van de notariële akte, wanneer op andere wijze voldoende duidelijkheid wordt verschaft? Bent u bereid de wet te wijzigen om dit te regelen?
De Wht biedt ruimte om in bijzondere omstandigheden af te wijken van wettelijke vereisten. Rechters in de 15 uitspraken over informele schulden hebben tot nu toe getoetst in hoeverre de bijzondere omstandigheden van de gedupeerde ouder in verhouding staan tot de eis notariële akte of gerechtelijk vonnis bij een informele schuld. In één geval heeft de rechter van Rechtbank Amsterdam geoordeeld dat, gezien de bijzondere omstandigheden van de wijze van vastlegging van de informele schuld, deze alternatieve bewijslast moet worden geaccepteerd voor het kunnen aantonen van de informele schuld. Bovendien ontstaat het risico van dubbele compensatie als zonder helder onderscheid tussen een schuld en de opeisbare achterstand een informele schuld wordt overgenomen. De ouder kan mogelijkerwijs ook voor deze schuld zijn gecompenseerd in de integrale beoordeling. Er is daarom geen noodzaak om de wet op dit punt te wijzigen, aangezien er voldoende juridische waarborgen zijn die oog hebben voor de bijzondere omstandigheden van de gedupeerde ouder.
Hoe kijkt u naar overweging 6.1 van de uitspraak, waarin staat dat de rechtbank met deze uitspraak een signaal wil afgeven dat het toeslagenschandaal de rechtspraak juist moet hebben geleerd niet altijd blind te varen op en te verwijzen naar eerder gedane uitspraken en de wet?
Het is belangrijk oog te blijven hebben voor de menselijke maat en de bijzondere omstandigheden van de gedupeerde ouder, uiteraard met de Wht als basis voor de uitvoering.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat over de voortgang van de hersteloperatie toeslagen, dat nu op 19 maart 2024 gepland is?
Ja.
De verkoop van illegaal gefokte dieren met ernstige erfelijke aandoeningen via Marktplaats. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er op Marktplaats talloze advertenties zijn aangetroffen waarin kittens van het ras Scottish Fold en aanverwante kruisingen worden aangeboden?1
Ja, dit kan ik bevestigen.
Kunt u bevestigen dat het verboden is om te fokken met Scottish Fold katten, omdat deze dieren continu ernstig lijden vanwege erfelijke afwijkingen?
Ja, het is op grond van artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren verboden om te fokken met katten met vouworen (waaronder Scottish Fold katten), omdat deze katten drager zijn van een gen dat zorgt voor kraakbeenafwijkingen in het hele lichaam. Hierdoor krijgen ze op latere leeftijd ernstige gezondheidsproblemen, zoals kreupelheid en pijn. Ik vind het vreselijk dat deze dieren nog steeds worden gefokt.
Wat vindt u ervan dat uit onderzoek van House of Animals blijkt dat in drie maanden tijd via meer dan honderd advertenties Scottish Fold kittens zijn aangeboden?
Uit het onderzoek blijkt helaas dat een verbod op het fokken met katten met vouworen onvoldoende effectief is. Daarom werk ik ook aan een houdverbod voor deze katten.
Hoe verklaart u dat fokkers deze illegaal gefokte dieren nog steeds kunnen verkopen via online handelsplatformen, zoals Marktplaats?
Deze dieren kunnen worden verkocht via online handelsplatformen, omdat het momenteel nog toegestaan is om Scottish Fold katten te houden, kopen en voor de verkoop aan te bieden. Online handelsplatformen hebben geen verplichting om na te gaan of de aangeboden kittens legaal zijn gefokt. Voor een online handelsplatform is het ook niet mogelijk om op basis van een advertentie vast te stellen of de aangeboden kittens illegaal zijn gefokt.
Herkent u de signalen dat advertenties voor Scottish Fold kittens op Marktplaats niet adequaat worden verwijderd, in tegenstelling tot andere op het platform verboden producten, zoals sigaretten?
De verkoop en aankoop van dieren op Marktplaats is in beginsel toegestaan als de handel hierin niet is verboden door nationale of internationale wet- en regelgeving. Zo is bijvoorbeeld sinds 1 juli 2023 de online verkoop van tabak en e-sigaretten verboden. Advertenties voor Scottish Fold kittens zijn dat niet. De vergelijking tussen sigaretten en Scottish Fold kittens kan dan ook niet gemaakt worden.
Deelt u de mening dat Marktplaats hiermee ernstig dierenleed faciliteert? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het zijn de fokkers van deze katten die dit ernstige dierenleed veroorzaken voor hun eigen (financiële) gewin.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) in 2023 113 waarschuwingsbrieven en 227 naleefbrieven heeft verstuurd naar fokkers van Scottish Fold katten?
Dat klopt.
Deelt u de mening dat het, gezien het feit dat al zeker 10 jaar verboden is te fokken met dit soort katten, geen tijd meer is voor waarschuwingen, maar dat er meteen moet worden ingegrepen?
Nee, deze mening deel ik niet. Het artikel uit het Besluit houders van dieren dat gaat over het fokken met gezelschapsdieren is inderdaad op 1 juli 2014, dus bijna 10 jaar geleden, in werking getreden. Het betreft hier echter een open norm, waarbij pas meer recent duidelijk is geworden2 en gecommuniceerd3, 4 dat het fokken met katten met vouworen een overtreding van dit artikel is. Daarom is het niet gek dat er op dit moment waarschuwingen worden verstuurd.
Hoe vaak heeft de NVWA het afgelopen jaar, naar aanleiding van advertenties op Marktplaats, handhavend opgetreden bij fokkers van Scottish Fold katten?
De NVWA heeft in 2023 naar aanleiding van advertenties op Marktplaats 113 officiële waarschuwingen en 227 naleefbrieven verstuurd naar fokkers van vouwoorkatten zoals de Scottish Fold katten.
Hoe vaak heeft de NVWA het afgelopen jaar de betaalgegevens en/of de advertentiehistorie van verkopers van Scottish Fold katten gevorderd?
Vanaf juni 2023 verstuurt de NVWA officiële waarschuwingen naar aanbieders van vouwoorkatten zoals de Scottish Fold. Ten behoeve van het kunnen versturen hiervan is gestart met het vorderen van gegevens bij banken. In 2023 heeft de NVWA bij Marktplaats 201 keer de advertentiehistorie en bankrekeningnummers gevorderd van verkopers van vouwoorkatten zoals de Scottish Folds. Daarnaast heeft de NVWA de naam, adres en woonplaats (NAW)-gegevens van adverteerders 130 keer opgevraagd bij de banken.
Welke mogelijkheden ziet u om de handhaving te verbeteren en ervoor te zorgen dat er een einde komt aan de illegale fok van dieren die lijden vanwege erfelijke kenmerken?
Om ervoor te zorgen dat er een einde komt aan de illegale fok van dieren die lijden vanwege erfelijke kenmerken is het ook nodig om de vraag naar deze dieren te stoppen. Daarom heb ik in de Kamerbrief «Aanpak gezelschapsdieren met schadelijke uiterlijke kenmerken» d.d. 20 januari 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1288) aangegeven een houd- en vertoningsverbod te willen voor gezelschapsdieren met schadelijke uiterlijke kenmerken. In de verzamelbrief dierenwelzijn gezelschapsdieren van 13 juli 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1303) heb ik aangegeven zo snel mogelijk een houdverbod in te voeren voor katten met vouworen. Momenteel wordt dit houdverbod vormgegeven. Zoals aangegeven in de verzamelbrief dierenwelzijn van 24 januari 2024 (Kamerstuk 28 286, nr. 1324) verwacht ik dit voorjaar de internetconsultatie te starten.
De in voorbereiding zijnde nationale en in het EU-voorstel «Verordening inzake het welzijn van honden en katten en hun traceerbaarheid» (COM/2023/769 final) opgenomen identificatie- en registratieplicht (I&R) voor katten zal toezichthouders beter in staat stellen om een fokker te traceren, te achterhalen of een dier illegaal in Nederland is gefokt, en/of illegaal (voor de leeftijd van de verplichte rabiës-vaccinatie, 15 weken) is geïmporteerd.
Daarnaast is in het EU-voorstel (COM/2023/769 final) een artikel opgenomen waarin staat gesteld dat exploitanten van fokbedrijven ervoor moeten zorgen dat fokstrategieën niet leiden tot het ontstaan van genotypen en fenotypen met schadelijke gevolgen voor het welzijn van honden en katten of van hun nakomelingen. Voor de effectiviteit van dit voorschrift is het van belang dat de gedelegeerde bevoegdheden hieromtrent ook daadwerkelijk en zo spoedig mogelijk na het vaststellen van de verordening opgesteld worden. Ik dring er in de raadswerkgroepen dan ook op aan dat dit op korte termijn gebeurt voor de kenmerken waarover nu al wetenschappelijk onderbouwd stelling kan worden genomen, zoals brachycefale dieren, katten met vouworen en bepaalde designer breeds5.
Bent u bereid om er bij Marktplaats op aan te dringen dat ze advertenties van dieren die in Nederland niet mogen worden gefokt sneller gaan verwijderen? Zo ja, op welke manier gaat u dit waarborgen?
Nee, het is niet doenlijk om op basis van foto's van een dier vast te stellen of deze al dan niet illegaal is gefokt.
Bent u bereid om strengere regels op te stellen voor de online verkoop van levende dieren?
De voornoemde «Verordening inzake het welzijn van honden en katten en hun traceerbaarheid» (COM/2023/769 final) zal hier naar verwachting mogelijkheden toe bieden. In dit voorstel worden maatregelen voorgesteld om de handel in honden en katten via online platforms beter te reguleren, onder andere door een EU-brede verplichting tot identificatie en registratie (I&R) van honden en katten, en een verplichte controle op deze I&R voordat een advertentie geplaatst kan worden. Online platforms worden daarnaast verplicht om bij advertenties voor honden en katten een waarschuwing te plaatsen waarin het belang van verantwoord houderschap wordt benadrukt.
Daarnaast ziet de Digitaledienstenverordening (Digital Servies Act, EU 2022/2065), die sinds 17 februari 2024 van kracht is, toe op verdere zorgvuldigheidsverplichtingen voor online marktplaatsen die relevant zijn voor online verkoop van levende dieren zoals een verbeterde traceerbaarheid van handelaren. Deze ontwikkelingen maken dat ik momenteel geen aanleiding zie tot strengere nationale regelgeving.
Welke andere mogelijkheden zijn er, tot het houdverbod voor katten met vouworen in werking treedt, om te voorkomen dat deze katten nog worden aangeboden via Marktplaats?
Op korte termijn zie ik geen andere mogelijkheden om te voorkomen dat deze katten nog worden aangeboden via Marktplaats. Dat laat onverlet dat ik ook wil dat deze katten niet meer worden aangeboden op Marktplaats, en ik mij daar voor inzet middels het houdverbod.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
De vreselijke import van kalfjes uit Ierland |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat dacht u toen u zag dat de Nederlandse kalversector ook in 2023 wéér meer kalfjes uit Ierland naar Nederland heeft gehaald – een «recordaantal» van meer dan 106.000 kalfjes – ondanks uw gesprekken met de sector over deze ontwikkeling, die ook u zorgwekkend heeft genoemd?1,2,3
De toename van het transport van ongespeende kalveren van Ierland naar Nederland in 2023 past niet bij mijn inzet om in EU-verband – onder andere bij de herziening van Europese Verordening (EG) nr. 1/2005 (de Transportverordening) – te komen tot een verbod op langeafstandstransporten (>8 uur) voor jonge ongespeende dieren. Deze transporten kan ik echter niet verbieden vanwege de regels omtrent vrij verkeer van goederen en de transportverordening die langeafstandstransporten van ongespeende kalveren onder voorwaarden toelaat. Dit moet EU-breed worden aangepakt. Daarom zet ik daar op in; zie ook mijn inzet voor het voorstel voor de herziening van de transportverordening, uiteengezet in het BNC-fiche Herziening verordening dierenwelzijn tijdens transport (Kamerstuk 22 112, nr. 3861).
Kunt u bevestigen dat u al jaren zegt een verbod te willen op langeafstandstransporten van ongespeende dieren, zoals de piepjonge Ierse kalfjes die tot wel 50 uur onderweg zijn naar Nederland, waarbij uit onderzoek van Eyes on Animals, L214 en Ethical Farming Ireland bij herhaling is gebleken dat de dieren ernstig worden mishandeld op Franse «rustplaatsen» waar kalfjes worden geschopt, geslagen met stokken en peddels en worden voortgesleept aan hun staart, oren en benen?4
Ik ben inderdaad een groot voorstander van een verbod op langeafstandstransporten (>8 uur) voor jonge ongespeende dieren en ik zet mij hier op Europees niveau voor in. Zie ook mijn inzet voor het voorstel voor de herziening van de transportverordening, uiteengezet in het BNC-fiche Herziening verordening dierenwelzijn tijdens transport (Kamerstuk 22 112, nr. 3861).
Kunt u bevestigen dat de veewagens waarmee jonge kalfjes uit Ierland worden vervoerd geen systemen aan boord hebben, waaruit deze kalfjes melk kunnen drinken?
Veewagens waarmee jonge ongespeende kalveren worden vervoerd hebben meestal geen drinksystemen aan boord waar de kalveren melk uit kunnen drinken. Er zijn een aantal bedrijven die dergelijke systemen wel hebben ontwikkeld en Ierland heeft deze eind oktober 2023 getest aan boord van de Roll-on-Roll-off-boot (waarbij de veewagen met daarin de dieren aan boord van de boot wordt geladen) van Ierland naar het vaste land van Europa en de kalveren ook een week gemonitord op de bestemming op het vaste land van Europa. Op dit moment worden de resultaten van die test geanalyseerd door de Ierse onderzoeksinstelling Teagasc. In 2024 voert Teagasc mogelijk nog meer onderzoek uit op dit onderwerp. Mijn departement onderhoudt nauw contact met de Ierse collega’s om deze ontwikkelingen goed te volgen.
Kunt u bevestigen dat elk transport met ongespeende kalfjes per boot van Ierland naar het Europese vasteland in principe de Europese regels overtreedt, aangezien de kalfjes tijdens de 19 uur durende overtocht met de veerboot van Ierland naar Frankrijk geen melk kunnen drinken in de veewagens waarin zij blijven staan?
Ieder transport met dieren moet voldoen aan de eisen die daaraan worden gesteld door de transportverordening. Dat betekent dat ook aan de regels omtrent voederen en drenken moet worden voldaan. Ik vind het heel belangrijk dat er – naast een verbod op lange afstandstransporten van ongespeende dieren – duidelijke regels zijn voor het drenken en voederen van dieren tijdens het transport. Daarom zet ik mij in het kader van de nieuwe transportverordening hiervoor in. Het is aan de Competente Autoriteit van de desbetreffende lidstaat om toezicht te houden op de naleving van de (huidige) transportverordening. In dit geval checkt de Competente Autoriteit van Ierland onder ander de planning van deze transporten voorafgaande aan het transport. Als deze niet in orde is, dan mag het transport niet worden uitgevoerd. Mijn departement heeft hierover contact met de Ierse collega’s, die aangeven dat deze transporten worden uitgevoerd volgens de regels in de Transportverordening.
Bent u bereid om opnieuw contact op te nemen met de Ierse autoriteiten en hen te wijzen op het feit dat zij goedkeuring geven aan transporten die niet zouden mogen worden goedgekeurd en hen met klem te verzoeken daar zo snel mogelijk mee te stoppen? Zo nee, waarom niet?
De Ierse autoriteiten zijn ervan op de hoogte dat ik geen voorstander ben van deze transporten. Zo heb ik in oktober 2023 nog naar mijn Ierse collega benadrukt dat deze transporten van Ierland naar Nederland eindig zijn en dat Ierland zelf voor deze kalveren moet zorgen in de toekomst.
Bent u bereid om, als de Ierse autoriteiten vervolgens nog steeds weigeren te stoppen met het goedkeuren van deze transporten, de Europese Commissie te verzoeken een EU-inbreukprocedure tegen Ierland te starten? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie ziet toe op de naleving van de transportverordening door EU-lidstaten5. Nederland vertrouwt erop dat de Europese Commissie een lidstaat aanspreekt als door die lidstaat de transportverordening niet of niet voldoende wordt nageleefd en daarbij beziet of een inbreukprocedure in de rede ligt. Ik zal de Europese Commissie daarom niet verzoeken om een inbreukprocedure tegen Ierland te starten.
Kunt u bevestigen dat ook de drenksystemen waar kalfjes tijdens transport water uit zouden moeten kunnen drinken, vaak niet geschikt zijn? Kunt u bevestigen dat u hiervan al jaren op de hoogte bent, aangezien andere EU- lidstaten door Nederland meermaals zijn gewezen op de noodzaak van flexibele spenen waar kalfjes uit kunnen drinken, zonder dat dit heeft geleid tot aanpassingen in andere landen van de EU? Wat gaat u hieraan doen?
Metalen bijtnippels – waarmee de meeste veewagens zijn uitgerust – zijn ongeschikt voor ongespeende kalveren. Deze dieren kunnen daar niet goed uit drinken. In Nederland controleert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) of veewagens die ongespeende kalveren vervoeren zijn uitgerust met flexibele spenen. Nederland heeft inderdaad andere EU-lidstaten meermaals op de noodzaak van deze flexibele spenen gewezen. Helaas heeft dit vooralsnog niet geleid tot aanpassingen in andere landen van de EU. Drinksystemen maken onderdeel uit van de position paper van de Vught-groep waar Nederland onderdeel vanuit maakt. De Vught-groep roept daarmee de Europese Commissie onder andere op om in de herziene Transportverordening duidelijkere regels te stellen over waaraan de drinksystemen voor ongespeende dieren moeten voldoen. Dit is in de huidige Transportverordening onvoldoende duidelijk omschreven. Ik zal mij ervoor inzetten dat een verplichting op geschikte drinksystemen voor ongespeende kalveren duidelijk wordt opgenomen in de herziening van de Transportverordening.
Heeft u gezien dat door Ierse kalverexporteurs nu voor de zoveelste keer wordt gesproken over het onzalige plan om kalfjes op het vliegtuig te zetten?5 Veroordeelt u dit nog steeds?6 Op welke wijze gaat u dit kenbaar maken aan de Ierse autoriteiten?
Ja, dit heb ik gezien. Ik ben van mening dat transport van ongespeende kalveren per vliegtuig ook dierenwelzijnsrisico’s kent, zoals extra stressfactoren (laad- en losmomenten en onbekende geluiden, geuren en bewegingen die bij vliegverkeer horen). De Ierse autoriteiten zijn op de hoogte van mijn standpunt in deze.
Kunt u bevestigen dat de kalversector en de VanDrie Group weliswaar op papier hebben beloofd om voor 2026 een einde te maken aan de import van kalfjes uit Ierland, maar in de praktijk jaar na jaar weer meer dieren naar Nederland slepen?7
Ja, ik kan bevestigen dat de import van kalfjes uit Ierland jaarlijks toeneemt. VanDrie Group had in het MVO-jaarverslag 2020 opgenomen dat het bedrijf voor 2026 zou stoppen met import van kalveren uit Oost-Europa en Ierland naar Nederland. In het verslag van 2021 is dit jaartal niet meer opgenomen.
Kunt u bevestigen dat u al vele jaren zegt hierover in gesprek te gaan met de kalversector en hen te wijzen op hun verantwoordelijkheid?
Ja, dit kan ik bevestigen.
Wat hebben deze gesprekken volgens u concreet opgeleverd?
Er lopen inderdaad al jaren gesprekken met de kalversector. Deze gesprekken zijn moeizaam, maar de kalversector zet stappen in de goede richting. Zo heeft de sector het voornemen om vanaf 2026 kalveren minimaal tweemaal daags te voeren met melk met een maximaal tijdsinterval van 14 uur, ook tijdens vervoer van melkvee- naar kalverhouder. De sector geeft tevens aan de import van kalveren uit Oost-Europa te stoppen. Omdat ik deze stappen nog niet ambitieus genoeg vind, zet ik me tegelijkertijd in Europa in voor strengere regels omtrent het vervoer van jonge ongespeende kalveren om verdere vooruitgang te stimuleren. Daarnaast werk ik aan een bestrijdingsplan voor de dierziektes BVD (Bovine Virale Diarree) en IBR (Infectieuze Bovine Rhinotracheïtis, in de volksmond ook wel koeiengriep genoemd), dat ook de kalversector raakt en het transport van kalveren vanuit andere lidstaten naar Nederland beperkt. Ik zal de Kamer op korte termijn informeren over het tijdpad van de IBR-en BVD-bestrijding in Nederland. Uiteraard is de kalversector ook betrokken bij het traject rondom de dierwaardige veehouderij.
Erkent u dat de Kamer bij herhaling zeer duidelijk heeft gemaakt dat er een einde moet komen aan deze vreselijke transporten kalfjes, gelet op de aangenomen moties van de PvdD- en D66-fracties?8
Ja, dat erken ik.
Wat gaat u doen als de kalversector niet levert en de Ierse autoriteiten de regels blijven negeren om dit dierenleed tegen te gaan?
Ik vind het belangrijk dat dieren te allen tijde op een dierwaardige manier worden behandeld, zeker kwetsbare dieren zoals ongespeende kalveren. Daarom zet ik me op Europees niveau in voor een verbod op langeafstandstransporten van ongespeende dieren, zoals aangegeven in het BNC fiche Herziening verordening dierenwelzijn tijdens transport (Kamerstuk 22 112, nr. 3861). Ik word daarbij gesteund door het EFSA-rapport van 202210.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb de vragen afzonderlijk beantwoord, maar helaas niet binnen de daarvoor gestelde termijn.
100 tot 150 banen die weg gaan bij Batavus |
|
Jimmy Dijk |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel over de fabrikant van Batavus-fietsen?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Wat vindt u van het feit dat een deel van de productie wordt verplaatst naar het buitenland en twee fabrieken in Heereveen worden samengevoegd?
Wanneer een bedrijf een grote reorganisatie aankondigt, kan dit hard aankomen en onrust met zich meebrengen. Dit geldt in de eerste plaats voor de medewerkers van het bedrijf; in dit geval de medewerkers van Batavus en hun families. Reorganisaties zijn soms echter onvermijdelijk.
In het geval van Batavus wordt een deel van de bedrijfsonderdelen naar het buitenland verplaatst en blijft de meer geavanceerde productie in Nederland. Uit berichtgeving in de media begrijp ik dat de directie heeft laten weten dat de herstructurering moet helpen om concurrerender en efficiënter te produceren. Het is verder niet aan mij om uitspraak te doen over de strategie en het beleid van een individueel bedrijf.
In meer algemene zin kan ik aangeven dat ik bedrijven, of onderdelen daarvan, liever (blijvend) in Nederland gevestigd zie. Bedrijven dragen immers bij aan ons verdienvermogen en imago als aantrekkelijk vestigingsland.
Bent u op de hoogte van het fenomeen «high end» fabriek? Beseft u nu dat dat eigenlijk «the end» betekent?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de investeerder Kohlberg Kravis Roberts & Co. (KKR) die de fietsfabrikant overnam? Vindt u dit een goede ontwikkeling?
Kohlberg Kravis Roberts & Co. (KKR) is een private equity investeerder. Private equity is een benaming voor investeerders die, vaak door middel van fondsen, financieel in bedrijven participeren. Private equity maakt onderdeel uit van het financieringslandschap en biedt een alternatieve financieringsbron voor bedrijven. Met het oog op ons investerings- en vestigingsklimaat vind ik het belangrijk dat er voldoende toegang is tot financiering voor bedrijven. Een breed aanbod van zowel bancaire als non bancaire financiering is van belang voor ondernemers, die baat hebben bij verschillende vormen van financiering. Over individuele transacties, zoals de overname van Accell Group door KKR, kan ik geen uitspraken doen.
Bent u op de hoogte van grote investeerders die steeds meer bedrijven overnemen en daarmee de economie? Wat vindt u hiervan?2
De Nederlandse fusies en overnames markt staat er goed voor. De eerste twee maanden van 2024 zagen we dan ook een groei van 15% in het aantal bedrijven dat te koop wordt aangeboden ten opzichte van vorig jaar. Tegelijkertijd is er een stijging van 20% in de interesse van potentiële kopers. Dat komt doordat de economische onzekerheden zijn afgenomen, winsten zijn gestabiliseerd en de rente en inflatie zijn afgevlakt. Dat is een positieve ontwikkeling.
Wat gaat het kabinet doen aan grote investeerders die grote delen van onze economie opkopen en naar het buitenland verplaatsen?
Het behoud van een open economie is van groot belang voor ons verdienvermogen. En overnames, ook door buitenlandse investeerders, horen daar nu eenmaal bij. Hierbij geldt dat elke onderneming in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor de strategie en het beleid van de onderneming, de bedrijfsvoering en de continuïteit daarvan.
Wel heeft het Ministerie van Financiën naar aanleiding van de initiatiefnota van de leden Nijboer en de Groot3 maatregelen genomen om een gelijker speelveld te maken voor eigen vermogen ten opzichte van vreemd vermogen. Sommige private equity overnames gaan namelijk gepaard met een substantiële hoeveelheid vreemd vermogen. Door de fiscale aftrekbaarheid van rente werd vreemd vermogen fiscaal voordeliger behandeld ten opzichte van financiering met eigen vermogen.
In meer algemene zin geldt dat een aantrekkelijk vestigings- en ondernemingsklimaat voor bedrijven cruciaal voor hun investeringsbeslissingen. Nederland beschikt over een solide vestigings- en ondernemingsklimaat, maar de kunst is dit hoge niveau vast te houden en tijdig verbetering aan te brengen waar nodig. Hiertoe hebben we een gezamenlijke kabinetsstrategie4 ontwikkeld. In de kern komt die strategie neer op het faciliteren van een set goede randvoorwaarden, accuraat inzicht in verbeteringen dan wel verslechteringen in het ondernemingsklimaat, het vergroten van de waardering voor het bedrijfsleven en het bevorderen van de wederkerigheid in de relatie tussen overheid en bedrijfsleven. Op 19 januari heb ik uw Kamer geïnformeerd over deze acties in de vorm van een voortgangsrapportage5.
De uitzending van Pointer rond geluidsnormen op de werkvloer |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Pointer van 15 februari 2024 waarin blijkt dat op veel werkplekken, waaronder gymzalen, geluidsnormen voor veilig werken worden overtreden?1
Ik vind het belangrijk dat te allen tijde wordt voorkomen dat mensen gezondheidsschade oplopen door hun werk. Iedereen heeft het recht om veilig en gezond te kunnen werken. Dat is op grond van artikel 3 van de Arbowet primair de verantwoordelijkheid van werkgevers.
De verplichting tot het voorkomen van gehoorschade is geregeld in artikel 6.8 van het Arbobesluit. Onderdelen van dit artikel zijn aangemerkt als zware overtredingen2. In dat geval moet de Nederlandse Arbeidsinspectie direct een boete opleggen aan de werkgever en kan niet worden volstaan met een waarschuwing. Dat onderstreept het belang van maatregelen door werkgevers om hun personeel te beschermen tegen de schadelijke effecten van het geluid in bijvoorbeeld gymzalen.
Hoeveel van de door de Nederlandse Arbeidsinspectie geconstateerde overtredingen hadden er de afgelopen vijf jaar betrekking op blootstelling aan geluid boven de norm?
Ik geef een toelichting op hoe de Nederlandse Arbeidsinspectie werkt. De Arbeidsinspectie werkt risicogericht. Daarbij geeft zij voorrang aan het uitvoeren van inspecties op terreinen waar de risico's het grootst zijn. Er zijn veel werkzaamheden die tot gezondheidsschade kunnen leiden. De Arbeidsinspectie gebruikt data en informatie uit in- en externe bronnen in haar risicoanalyses om onderbouwde en doordachte keuzes te maken voor de aan te pakken arbeidsrisico’s en de daarbij passende interventies. De meeste gezondheidsschade komt door drie grote boosdoeners: psychosociale arbeidsbelasting, fysieke belasting en blootstelling aan gevaarlijke stoffen.3 Daarom besteedt de Arbeidsinspectie juist hier aandacht aan met specifieke programma’s.4 Het risico op gezondheidsschade door geluid komt als relatief minder prioritair uit die risicoanalyses naar voren. De Arbeidsinspectie controleert daarom doorgaans niet actief op gezondheidsschade door geluid of lawaai.
Bij inspecties op het gebied van arbeidsomstandigheden neemt de Arbeidsinspectie risico op gezondheidsschade door geluid wel mee in de inspectie, ook al is dat niet de aanleiding van de inspectie. In de afgelopen vijf jaar zijn ruim 80 overtredingen geconstateerd die te maken hadden met blootstelling aan geluid boven de norm. Deze overtredingen zijn geconstateerd tijdens inspecties die zijn uitgevoerd naar aanleiding van een melding, het zogeheten reactief toezicht. Dit betreft in de meeste gevallen meldingen die om een andere reden zijn gedaan, zoals een arbeidsongeval.
Bij die inspecties wijzen de inspecteurs van de Arbeidsinspectie op de blootstelling aan geluid en geven zij aan dat dit risico in de Risico-Inventarisatie & -Evaluatie (RI&E) opgenomen dient te worden.
Hoeveel van de werkgevers waarbij deze overtredingen zijn geconstateerd hadden een kloppende risico-inventarisatie & -evaluatie (RI&E) waarin duidelijke en juiste aanwijzingen over werken met geluid stonden?
In het antwoord op vraag 2 is aangegeven dat de Arbeidsinspectie overtredingen geconstateerde tijdens inspecties die zijn uitgevoerd naar aanleiding van een melding, die in de meeste gevallen niet over werken met (mogelijk te veel) geluid ging. Bij die reactieve inspecties inspecteert de Arbeidsinspectie primair op het onderwerp waar de melding over gaat. Daarover maakt de inspecteur een rapport van bevindingen op. De Arbeidsinspectie registreert niet in welke mate de risico’s omtrent geluid adequaat vastgesteld zijn in de RI&E.
Hoe vaak zijn er in de afgelopen vijf jaar controles in gymzalen uitgevoerd door de Nederlandse Arbeidsinspectie?
De Arbeidsinspectie registreert de meldingen onder zogenaamde SBI-codes, die zijn gekoppeld aan de sectoren zoals deze bij de Kamer van Koophandel geregistreerd staan. Gymzalen vallen onder de groep sporthallen, sportzalen en gymzalen geregistreerd. De Arbeidsinspectie heeft dus geen aparte registratie van gymzalen als inspectielocatie. De hieronder genoemde cijfers betreffen waarschijnlijk dus meer typen locaties dan enkel gymzalen. De Arbeidsinspectie heeft ook een handmatige zoekslag met een aantal specifieke zoektermen gemaakt. Gymzalen vallen namelijk niet altijd onder voornoemde SBI-code maar worden in sommige gevallen ook onder scholen gerekend. Hieruit volgt dat de Arbeidsinspectie in de afgelopen vijf jaar in totaal ruim 40 inspecties heeft uitgevoerd in gymzalen. Deze inspecties waren niet specifiek gericht op blootstelling aan geluid. Als inspecties op arbeidsomstandigheden plaatsvinden, inspecteert de Arbeidsinspectie ook op de bescherming van werknemers tegen gezondheidsschade door lawaai/geluid.
Hoe vaak zijn er daarbij overtredingen geconstateerd? Hoeveel van deze overtredingen hadden betrekking op blootstelling aan geluid boven de norm?
Bij de ruim 40 controles bij sporthallen, sportzalen en gymzalen geconstateerde de Arbeidsinspectie geen enkele overtreding die betrekking had op blootstelling aan geluid boven de norm.
Hoeveel van de werkgevers waarbij deze overtredingen zijn geconstateerd hadden een kloppende RI&E waarin duidelijke en juiste aanwijzingen over werken met geluid stonden?
De Arbeidsinspectie heeft geen overtredingen vastgesteld die betrekking hebben op werken met geluid bij de geïnspecteerde werkgevers.
Hoe vaak zijn er in de afgelopen vijf jaar controles in zwembaden uitgevoerd door de Nederlandse Arbeidsinspectie?
De Arbeidsinspectie heeft in de afgelopen vijf jaar in totaal bijna 50 inspecties in zwembaden uitgevoerd.
Hoe vaak zijn er daarbij overtredingen geconstateerd? Hoeveel van deze overtredingen hadden betrekking op blootstelling aan geluid boven de norm?
Bij deze bijna 50 inspecties constateerde de Arbeidsinspectie in totaal bijna 20 overtredingen. Van deze bijna 20 overtredingen had geen enkele overtreding betrekking op blootstelling aan geluid boven de norm.
Hoeveel van de werkgevers waarbij deze overtredingen zijn geconstateerd hadden een kloppende RI&E waarin duidelijke en juiste aanwijzingen over werken met geluid stonden?
De Arbeidsinspectie heeft geen overtredingen vastgesteld die betrekking hebben op werken met geluid bij de geïnspecteerde werkgevers.
Kunt u een update geven over uw beleid om het aantal RI&Es te laten toenemen? Met hoeveel procent is het aantal RI&Es toegenomen sinds het aantreden van dit kabinet?
In de afgelopen vier jaar, van 2020 tot eind 2023, liep een meerjarenprogramma rondom RI&E met als doel de naleving en kwaliteit te verbeteren bij kleine bedrijven. De middelen daarvoor waren: communicatie, hulpmiddelen bij het uitvoeren van een RI&E, en een andere manier van handhaven5. Het meerjarenprogramma is inmiddels afgerond en ik ben nu bezig met de evaluatie.
Er is nog geen duidelijk beeld over de stijging van de naleving van de RI&E sinds het aantreden van dit kabinet in 2022. Ik verwacht in de loop van dit jaar nieuwe cijfers van de Arbeidsinspectie in het kader van hun monitor Arbo in Bedrijf. De afgelopen jaren is een licht stijgende trend de zien. De naleving was 45% in 2016, 49% in 2018, en 50% in data die is verzameld in 2019 en 20216. Vooral kleine bedrijven hebben geen RI&E en dat vind ik onacceptabel. De RI&E vormt immers de basis van een goed arbobeleid. De verplichte RI&E helpt bedrijven om gestructureerd zicht en grip te krijgen op risico’s, het gesprek daarover te voeren en zo een degelijk arbobeleid te voeren. Zoals ik de Kamer in mijn brief over de Arbovisie 20407 heb laten weten, ben ik ervan overtuigd dat er andersoortige inzet nodig is om een werkelijke trendbreuk te bewerkstelligen. In het kader van de uitwerking van de Arbovisie 2040 werk ik daaraan, waarbij de RI&E één van de prioriteiten is.
Gaat u met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in gesprek over het strikter naleven van geluidsnormen in sporthallen en zwembaden zodat docenten hier zonder gevaar kunnen werken? Zo ja, kunt u ons hierover voor het debat Gezond en veilig werken informeren?
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs is reeds bekend met het onderzoek van Pointer en heeft hierop ook al gereageerd8.
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om voor een gezonde en veilige werkomgeving te zorgen. De werkgever is primair verantwoordelijk voor maatregelen in relatie tot geluidsnormen, ook op scholen. De werkgever kan aan de slag met de tips die onder meer via Arboportaal worden gegeven.
Verder worden in het Kwaliteitskader Huisvesting dat is opgesteld door kenniscentrum Ruimte-OK ook wenselijke geluidsnormen benoemd. Het Kwaliteitskader Huisvesting is tot stand gekomen op verzoek van PO-Raad, VO-raad en VNG en met inbreng van huisvestingsprofessionals uit het onderwijs en van gemeenten. Ook de Koninklijke Vakvereniging Lichamelijke Opvoeding (KVLO) heeft normen opgesteld voor de huisvesting-akoestiek.
Daar waar de gemeente de gymzalen beheert, kunnen schoolbesturen hierover afspraken maken met de gemeente. Die kan waar nodig hulp inschakelen van deskundigen op het gebied van arbozorg en akoestiek.
Het bericht 'GTS adviseert over gasleveringszekerheid 2024-2025: krapte op de gasmarkt houdt aan' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «GTS adviseert over gasleveringszekerheid 2024–2025: krapte op de gasmarkt houdt aan»?1
Ja. Dit betreft de jaarlijkse raming van Gasunie Transport Services (GTS). Deze is op 9 februari 2024 door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat met uw Kamer gedeeld (Kamerstukken 33 529, nr. 1211).
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om het verwachte capaciteitstekort van 10 GW voor 2024 aan te pakken, vooral tijdens periodes van hoge piekvraag?
De raming van GTS laat zien dat, bij gelijkblijvende omstandigheden wat betreft import en export van gas, sprake is van een substantiële verbetering in gasjaar 2024–2025 ten opzichte van het huidige gasjaar. Hoewel de kans zeer klein is dat de door GTS geschetste tekorten zich volgend jaar voordoen, zouden de economische en maatschappelijke gevolgen groot zijn. De door GTS geschetste risico’s (het resterende risico op een capaciteits- of volumetekort na sluiting van het Groningenveld) zijn dus reden voor het kabinet om waakzaam te blijven en zich te blijven inzetten om tekorten te voorkomen. Dit doet het kabinet onder andere door de maatregelen waarover uw Kamer in de reguliere Kamerbrieven met een update over de gasleveringszekerheid wordt geïnformeerd (zoals energiebesparing, vulmaatregelen en LNG). Daarnaast wordt uw Kamer per separate brief door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat geïnformeerd over de analyse die is gedaan welke aanvullende maatregelen nodig en mogelijk zijn om dit resterende risico op een capaciteits- of volumetekort te mitigeren.
Welke stappen worden genomen om ervoor te zorgen dat de gasvoorraden in de bergingen voldoende worden aangevuld gedurende de zomer, met name na een koude winter.
Het kabinet heeft in de visie gasopslag (Kamerstukken 29 023 nr. 442) op een rij gezet wat het beleid is de komende jaren om te borgen dat de gasopslagen goed gevuld worden. Het kabinet heeft in die visie aangegeven te kiezen voor een actievere rol van de overheid – aanvullend op de markt. Gasopslagen worden momenteel met name gevuld door marktpartijen (GasTerra in Norg, Grijpskerk en Alkmaar; en diverse marktpartijen, waaronder EBN, in Bergermeer). Zij doen dit zolang dit commercieel interessant is. Op dit moment zien we dat de gasopslagen goed gevuld worden. Oftewel: in normale omstandigheden leidt de werking van de markt tot de gewenste uitkomst.
In lijn met deze visie, heeft het kabinet voor komend vulseizoen (2024) EBN wederom de taak gegeven om tot 20 TWh aan gas in Bergermeer op te slaan, voor zover marktpartijen dat niet doen. Een deel van dit gas kan EBN in de gasopslag houden door «door te rollen»: op dagen dat de gasvraag laag is, kan EBN aan de aangegane verkooptransacties voldoen door nieuw gas in de markt aan te kopen en het gas dat al in de opslag zit, te laten zitten.
Inmiddels is het in de visie aangekondigde onderzoek naar vulverplichtingen en andere vulmaatregelen gereed. Uw Kamer wordt hierover in de volgende Kamerbrief met een update gasleveringszekerheid geïnformeerd (eind maart). Dit onderzoek is waardevolle input voor het wetsvoorstel gasleveringszekerheid, waarmee structurele vulmaatregelen wettelijk kunnen worden vastgelegd. Uw Kamer wordt over dit wetsvoorstel in de volgende update gasleveringszekerheid geïnformeerd. Inzet is dat dit wetsvoorstel in april in internetconsultatie gaat.
Hoe gaat u om met de aanbeveling van Gasunie Transport Services (GTS) om bij een capaciteitstekort maatregelen aan de vraagkant te nemen? Zijn er plannen voor het stimuleren van energiebesparing of het bevorderen van flexibiliteit in het gasverbruik?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke termijn zal u extra gasaanbod creëren om het voorspelde volumetekort op te lossen? Overweegt u uitbreiding of behoud van bestaande LNG-terminals, of het opzetten van nieuwe LNG-terminals?
In de Kamerbrief van 9 februari 2024 (Kamerstukken 33 529, nr. 1211) is toegelicht dat GTS in de raming constateert dat in het scenario van een koude winter er de komende gasjaren te weinig importcapaciteit is om voldoende gas te importeren om na zo’n winter de gasopslagen in de zomer tot 90% te kunnen vullen. Gelet op dit advies blijft voldoende importcapaciteit, waarvan LNG-importcapaciteit een zeer belangrijk onderdeel is, een punt van aandacht. Het kabinet blijft zich inzetten voor voldoende LNG-importcapaciteit.
Hetzelfde geldt voor de aanvoer van LNG via deze importfaciliteiten, die nog geruime tijd cruciaal zal zijn voor het borgen van de gasleveringszekerheid. Ik blijf daarom met de betrokken stakeholders in gesprek over de mogelijkheden voor de optimale benutting van bestaande en reeds geplande LNG-infrastructuur en daarnaast ook over de lopende haalbaarheidsstudies wat betreft de nieuwe initiatieven (zie tevens mijn beantwoording op de vragen die gesteld zijn in het schriftelijk overleg van 26 februari 2024 met betrekking tot de Energieraad van 4 maart 2024, Kamerstuk 21501–33, nr. 1058).
Wat betreft de reeds geplande uitbreidingen van de LNG-infrastructuur werkt GATE momenteel aan een extra tank, zodat in het najaar 2026 de importcapaciteit van GATE vergroot wordt van 16 naar 20 bcm per jaar. Daarnaast verwacht de EemsEnergy Terminal (hierna: EET) eind dit jaar haar importcapaciteit te hebben uitgebreid van 8 naar 9 bcm per jaar. Daarna streeft EET naar een uitbreiding richting de 10 bcm per jaar door een verdere optimalisatie van een aantal operationele processen. Ik wil daarbij opnieuw benadrukken dat bij eventuele nieuwe investeringen rekening gehouden moet worden met hergebruik van infrastructuur voor duurzame toepassingen in de toekomst.
Welke rol ziet u voor zichzelf bij het stimuleren van innovatie en technologische ontwikkelingen om gasleveringszekerheid op lange termijn te waarborgen?
De gasleveringszekerheid is primair gebaat bij een zo spoedig mogelijke afbouw van de vraag door besparing, efficiëntie en de energietransitie. Binnen deze context is het energie-innovatie instrumentarium gericht op het ondersteunen van onderzoek, ontwikkeling en demonstratie van technieken voor het behalen van een klimaat-neutrale en circulaire samenleving in 2050. Binnen de DEI+ regeling worden bijvoorbeeld pilot- en demonstratieprojecten ondersteund gericht op onder andere energiebesparing. Daarnaast stimuleren wij in deze regeling ook innovaties met betrekking tot energie-efficiëntie en alternatieven voor aardgas, zoals groen gas en waterstof.
Hoe zal u samenwerken met andere Europese landen en internationale organisaties om gezamenlijke oplossingen te vinden voor de uitdagingen op het gebied van gasleveringszekerheid de komende jaren?
Het borgen van de gasleveringszekerheid staat hoog op de agenda van dit kabinet en de EU. Zo spreken EU-lidstaten en de Europese Commissie op zeer regelmatige basis over leveringszekerheid in de Gas Coordination Group. Ook is het onderwerp op de afgelopen Energieraad (4 maart 2024) besproken.
In EU-verband zijn en worden reeds diverse maatregelen getroffen om de gasleveringszekerheid te borgen. Zo zijn er diverse (nood)verordeningen vastgesteld en is er inmiddels een reeks succesvolle tenders gehouden in het kader van de Europese vraagbundeling via het EU-platform AggregateEU. De Europese Commissie laat weten dat Nederlandse bedrijven een van de grootste aandelen hebben in de volumes die via dit platform aan elkaar zijn gekoppeld (koper aan verkoper). Dit platform wordt in het decarbonisatiepakket opgenomen, waardoor dit een permanent karakter krijgt (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1049).
Het kabinet spreekt zeer regelmatig, zowel in EU-verband als bilateraal, met regeringen en andere belangrijke partners, bijvoorbeeld onlangs tijdens de IEA-ministeriële bijeenkomst, waarbij onder andere is gesproken met de regering van Noorwegen. Ik zal op dit onderwerp nader ingaan zowel in mijn volgende update gasleveringszekerheid als in een separate brief die ik later dit voorjaar zal sturen over energiediplomatie.
Het inzetten van mensen met het syndroom van Down |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
De laatste tijd zijn er verschillende verontrustende beelden1 opgedoken die erop wijzen dat door Oekraïne niet alleen mensen met het syndroom van Down worden ingezet in het leger en zelfs in de loopgraven, maar ook dat ze door andere Oekraïense soldaten lijken te worden vernederd en misbruikt, bent u bekend met deze beelden?2
Ja.
Zijn deze beelden, voor zover u dit kunt achterhalen, authentiek? Met andere woorden, zet Oekraïne mensen met het syndroom van Down in als soldaten aan het front?
Het Ministerie kan zelf niet verifiëren of deze beelden authentiek zijn. De Oekraïense autoriteiten kwalificeren deze video als niet authentiek.
Indien u de authenticiteit van de beelden niet kan achterhalen, bent u dan bereid de Oekraïense ambassadeur hierover aan de tand te voelen? Indien u hiertoe niet bereid bent, waarom niet?
Zoals beantwoord in vraag 2, kwalificeren de Oekraïense autoriteiten de video zelf als niet authentiek. Daarom is het niet aan de orde hierover te spreken met de Oekraïense ambassadeur.
Is het inzetten van mensen met het syndroom van Down als soldaten in een oorlogsgebied in strijd met het oorlogsrecht?
Het humanitair oorlogsrecht bevat geen dergelijk verbod. Wel verplicht het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap staten specifiek om personen met een handicap te beschermen in risicosituaties, met inbegrip van gewapende conflicten, in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht en mensenrechten.
Is het inzetten van mensen met het syndroom van Down als soldaten in een oorlogsgebied voor dit kabinet (moreel) acceptabel? Zo ja, waarom?
Nee, in Nederland voldoen personen met het syndroom van Down niet aan de eisen die worden gesteld aan een aanstelling als militair.
Indien het inzetten van mensen met het syndroom van Down als soldaten in een oorlogsgebied voor dit kabinet (moreel) niet acceptabel is en tegelijkertijd blijkt dat Oekraïne dit wél doet wat zijn dan eventueel de gevolgen hiervan voor de politieke en militaire steun van Nederland aan Oekraïne?
Het kabinet heeft geen geverifieerde berichten ontvangen van een dergelijke inzet. De Oekraïense autoriteiten kwalificeren deze video als niet authentiek. Daarmee is het niet aan de orde om hierover te speculeren.
Kunt u deze vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoorden?
Nee.
Een sociaal veilige werkomgeving voor Rijksambtenaren |
|
Sandra Palmen (NSC), Glimina Chakor (GL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het manifest «FNV eist een sociaal veilige werkomgeving voor Rijksambtenaren» (aangeboden aan de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, op 13-02-2024), het achterliggend onderzoeksrapport «Omgangsvormen op de werkvloer Ministerie van VWS» en het verslag «Praktijkervaringen van medewerkers: over grensoverschrijdend gedrag bij het Ministerie van VWS»? (FNV Overheid/ februari 2024).
Beschikte u al eerder over gegevens over een onveilige werkomgeving bij het Ministerie van VWS of kende u daar signalen van? Zo ja, wat heeft u ondernomen om te werken aan een veiliger werkomgeving? Zo nee, hoe kan dat en waarom komt FNV daar dan wel achter?
Deelt u de mening dat er geen sprake is van een veilige werkomgeving bij het Ministerie van VWS omdat te veel medewerkers te maken hebben met pesten, intimidatie, discriminatie en andere vormen van grensoverschrijdend gedrag? Zo nee, waarom niet en over welke andere informatie beschikt u dan?
Deelt u de mening dat het extra schokkend is dat in veel van de gevallen een leidinggevende de veroorzaker van het grensoverschrijdend gedrag is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Juist van leidinggevenden verwacht ik een voorbeeldrol. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Herkent u in het genoemde onderzoeksrapport geschetste beeld dat het ontbreekt aan goed werkgeverschap en er sprake is van een doofpotcultuur? Zo ja, over welke signalen beschikte u al eerder en wat heeft u daarmee gedaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik herken het – in de genoemde rapportage – geschetste beeld niet dat het zou ontbreken aan goed werkgeverschap en er sprake zou zijn van een doofpotcultuur. Dit laat onverlet dat er actie geboden is om de sociale veiligheid binnen VWS te vergroten, zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 13.
Deelt u de mening dat medewerkers die misstanden melden daar op geen enkele wijze negatieve gevolgen van mogen ondervinden, laat staan weggepest of ontslagen mogen worden? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat er voor dergelijke klokkenluiders juist meer ruimte, veiligheid en bescherming moet komen om in alle vrijheid melding te kunnen doen, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, ik deel de mening dat medewerkers die misstanden melden daar op geen enkele wijze negatieve gevolgen van mogen ondervinden.
Medewerkers die een melding hebben gedaan van een vermoeden van een misstand mogen als gevolg daarvan door hun werkgever niet worden benadeeld. Onder benadeling vallen ook een dreiging met en een poging tot benadeling. In artikel 17da van de Wet bescherming klokkenluiders staan voorbeelden van mogelijke benadelingshandelingen, zoals ontslag of schorsing, een negatieve beoordeling, discriminatie, intimidatie of pesterijen. De positie van melders van vermoedens van misstanden is versterkt met de Wet bescherming klokkenluiders (die nu ruim een jaar geldt). Zo is de bewijslast bij benadeling na een melding verschoven naar de werkgever. Dat betekent dat in een juridische procedure het uitgangspunt is dat de benadeling het gevolg is van de melding. Het is nu aan de werkgever om aan te tonen dat de benadeling niet het gevolg is van de melding.
Specifiek voor de sector Rijk gelden regels en voorzieningen bij melden vermoeden van een misstand.3 Op grond van de CAO Rijk geldt dat aanspraak bestaat op vergoeding voor rechtsbijstand als er een melding is gedaan van een vermoeden van een misstand en als deze melding – kort gezegd – is afgerond en de melder ervaart benadeling door de werkgever. De melder heeft dan recht op een vergoeding van de werkgever voor de gemaakte kosten voor de beroepsmatige rechtsbijstand vanwege de gevoerde procedure (tot een gemaximeerd bedrag).
Daarnaast geldt sinds 1 februari 2024 gratis rechtsbijstand of mediation voor klokkenluiders.4 Op grond van die regeling kunnen (potentiële) melders van een vermoeden van een misstand (ook buiten de sector Rijk) voor gratis mediation en rechtsbijstand via de Raad voor Rechtsbijstand in aanmerking komen als wordt voldaan aan de voorwaarden van die regeling. Een melder bij het Rijk kan, als er sprake is van samenloop, kiezen of deze gebruik wil maken van de vergoeding voor beroepsmatige rechtsbijstand op grond van de CAO Rijk, dan wel rechtsbijstand in natura op grond van de algemene subsidieregeling.
Herkent u de signalen dat met name topambtenaren veelal niet aangesproken worden op grensoverschrijdend gedrag? Graag uw antwoord met uitgebreide toelichting.
Het is jammer te vernemen dat blijkbaar de indruk bestaat dat met name topambtenaren niet worden aangesproken op grensoverschrijdend gedrag. Immers, op gemeld vermeend grensoverschrijdend gedrag wordt op VWS altijd geacteerd. In de afdoening wordt daarbij rekening gehouden met de functie van degene over wie gemeld is. Zo hebben leidinggevenden een voorbeeldfunctie en worden zij «steviger» aangesproken en zal eerder een zwaardere maatregel worden opgelegd dan aan een medewerker zonder leidinggevende taken.
Kunt u in een toelichting aangeven hoe de uitkomsten van het genoemde onderzoek zich verhouden tot goed werkgeverschap?
Zie mijn antwoorden op vraag 5 en 13.
Deelt u de aanbevelingen van FNV Overheid dat leidinggevenden die sociale onveiligheid veroorzaken vervangen moeten worden, dat alle leidinggevenden geschoold moeten worden in het creëren van een veilige werkomgeving en het optreden tegen grensoverschrijdend gedrag, dat meldingen van werknemers objectief onderzocht moeten worden, dat meldingen geen arbeidsrechtelijke gevolgen mogen hebben en dat leidinggevenden en andere betrokken medewerkers getraind moeten worden in het herkennen van signalen over suïcide? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, welke aanbevelingen gaat u niet overnemen en waarom niet?
Sociale veiligheid, en goede onderlinge omgangsvormen en samenwerking zijn voor het Ministerie van VWS heel erg belangrijk. Een sociaal veilige werkomgeving bij de Rijksoverheid gaat daarbij concreet over een open en veilige gesprekscultuur waarin ambtenaren zich durven uitspreken, zonder angst voor repercussies. Een omgeving waarin ambtenaren geen last hebben van ongewenste omgangsvormen als pesten, discriminatie, ongewenste seksuele aandacht en intimidatie. Het Ministerie van VWS hoort voor elke medewerker (inclusief leidinggevenden) een veilige en plezierige werkomgeving te zijn. Daar was en is de inzet volledig op gericht.
Leidinggevenden worden ondersteund in het creëren van een veilige werkomgeving en het optreden tegen grensoverschrijdend gedrag. Er worden hiervoor trainingen aangeboden.
Er is niet één aanpak of oplossing om een sociaal onveilige situatie op te lossen of te sanctioneren. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Uiteraard benadruk ik het belang en ondersteun ik het feit dat meldingen van medewerkers objectief onderzoek verdienen. Dit gebeurt nu ook, volgens rijksbrede regels en kaders, zoals de Baseline Intern Persoonsgericht Onderzoek (BIPO).5 Een te goeder trouw ingediende melding dient inderdaad geen arbeidsrechtelijke gevolgen te hebben.
Het is een zaak van ons allemaal om een veilige werkomgeving te creëren en om op elkaar te letten. Het gaat er vooral om dat signalen (van welke aard dan ook) worden herkend en dat wordt doorverwezen. De al bestaande informatie hierover is en wordt nog nadrukkelijker onder de aandacht gebracht. (Zie voor de doorverwijsmogelijkheden ook mijn antwoord op vraag 13.)
Zoals gezegd hoort Ministerie van VWS voor alle medewerkers een veilige en plezierige werkomgeving te zijn. Om die reden is, zoals gezegd in mijn antwoord op de vragen 1–3, ook een thematisch medewerkersonderzoek sociale veiligheid en omgangsvormen gestart. Over doelen en aanleiding heb ik uw Kamer bij brief van 27 februari 2024 uitgebreider ingelicht. Aan de hand van de uitkomsten hiervan worden dan uiteraard – waar nodig – gerichte maatregelen genomen. Ook wordt op basis van de uitkomsten van het medewerkersonderzoek een plan van aanpak gemaakt, waarin ook aanbevelingen vanuit de FNV-enquête en -manifest worden meegewogen.
Bent u het eens dat het in strijd is met de afgelegde ambtseed indien ambtenaren zich schuldig maken aan grensoverschrijdend gedrag, en dat het schenden van de ambtseed niet zonder gevolgen mag blijven? Graag uw antwoord met uitgebreide toelichting.
Ja, op grond van de afgelegde ambtseed of belofte bevestigen ambtenaren (onder andere) zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. Dat ze zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zullen zijn én dat ze niets zullen doen dat het aanzien van het ambt zal schaden. Overigens wordt de ambtseed voor rijksambtenaren gewijzigd en wordt in de nieuwe tekst zelfs expliciet benoemd dat je als rijksambtenaar iedereen rechtvaardig, gelijkwaardig en met respect behandelt.
Het afleggen van de ambtseed is een betekenisvolle rechtshandeling waarmee wordt voldaan aan een wettelijke plicht van zowel de ambtenaar als de overheidswerkgever. Deze plicht is geregeld in de Ambtenarenwet 2017. Sinds de invoering van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren wordt de rechtsverhouding tussen de ambtenaar en de overheidswerkgever beheerst door het civiele arbeidsrecht. Ook integriteitskwesties worden binnen deze rechtsverhouding afgewikkeld.
Het voorgaande betekent dat een ambtenaar zich niet schuldig mag maken aan ongewenste omgangsvormen of andere vormen van een integriteitsschendingen. De Gedragscode Integriteit Rijk (GIR) geldt hierbij voor de Rijksoverheid als minimumkader voor integer handelen. In de GIR wordt ongewenst gedrag omschreven als: «pesten, (seksuele) intimidatie, discriminatie, agressie en geweld zijn uitingen van ongewenste omgangsvormen en worden niet getolereerd binnen de Rijksoverheid.» De GIR gaat ook in op wat de medewerker kan doen, die te maken krijg met ongewenste omgangsvormen en op de rol van leidinggevenden. In eerste instantie is het van belang om het gesprek aan te gaan over gewenste en ongewenste omgangsvormen en om ongewenst gedrag te corrigeren.
Als een rijksambtenaar zich toch en wellicht herhaaldelijk aan een schending schuldig maakt, kan na zorgvuldig onderzoek en eventueel voorafgegaan door een officiële waarschuwing, een straf worden opgelegd op basis van de (hoofdstuk 15 van) de CAO Rijk 2022–2024). Straffen kunnen variëren van een schriftelijke berisping tot een beëindiging van het dienstverband. Dit is uiteraard afhankelijk van de ernst en mate van verwijtbaarheid van het gedrag.
Deelt u de mening dat de sociale veiligheid niet verhoogd kan worden indien de afdelingsgesprekken over sociale onveiligheid geleid worden door de leidinggevende die zelf verantwoordelijk is voor grensoverschrijdend gedrag? Graag uw antwoord met uitgebreide toelichting.
Van belang is dat het gesprek over gewenst en ongewenst gedrag op een veilige manier kan worden gevoerd. Dat betekent voortdurend en dus ook vóórdat er concreet iets aan de hand zou zijn. Gelet op de voorbeeldfunctie die leidinggevenden hebben en de taak van leidinggevenden om ongewenst gedrag te corrigeren, vervullen zij een belangrijke rol in dat gesprek. Daarbij dienen zij open te staan voor feedback op hun eigen handelen en gedrag. Welke rol een leidinggevende precies op welk moment daarin vervult, hangt echt af van de concrete situatie. Zeker wanneer een leidinggevende zelf wordt aangesproken op grensoverschrijdend gedrag, is het verstandig om zo’n gesprek onder professionele begeleiding te laten plaatsvinden.
Zijn er bij de overige ministeries vergelijkbare onderzoeken naar de sociale veiligheid en/of grensoverschrijdend gedrag gedaan? Zo ja, wat was daarvan de uitslag? Zo nee, ziet u in het onderzoek van FNV Overheid aanleiding om deze onderzoeken alsnog te laten doen en op welke termijn gaat u daarvoor zorgen?
Er is sprake van periodieke monitoring op het thema integriteit en sociale veiligheid binnen de sector Rijk. In 2022 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten uit de Personeelsenquête Rijk (PER) sociale veiligheid en integriteit en de versterkte aanpak van sociale veiligheid binnen de Rijksoverheid. Voor de uitkomsten verwijs ik u naar de betreffende Kamerbrief van 27 juni 2022 van de Minister van BZK, betreffende sociale veiligheid, veilig werken en weerbaarheidsscan.6
Ook in het Werkonderzoek 2022 is aandacht voor het thema sociale veiligheid en ongewenst gedrag. Het Werkonderzoek is gericht op de werkbeleving van werknemers (leidinggevenden en medewerkers) in het openbaar bestuur en het onderwijs.7 Om de drie jaar is er een groot Werkonderzoek onder alle Rijksambtenaren (momenteel rond de 100.000), in opdracht van het Ministerie van BZK en in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Kunt u een overzicht geven wat er binnen de Rijksoverheid al wordt gedaan aan het verbeteren van de sociale veiligheid en het tegengaan van grensoverschrijdend gedrag? En welke resultaten heeft dat gehad?
Aangezien u de vragen aan mij heeft gericht (als Minister van VWS) zal ik ingaan op wat er binnen mijn Ministerie van VWS gebeurt, uiteraard in het licht van de rijksbrede activiteiten en ontwikkelingen.
Bij het Ministerie van VWS is er continu aandacht voor sociale veiligheid. Een sociaal veilige werkomgeving gaat over een open en veilige gesprekscultuur waarin ambtenaren zich durven uitspreken, zonder angst voor repercussies. Een omgeving waarin ambtenaren geen last hebben van ongewenste omgangsvormen als pesten, discriminatie, ongewenste seksuele aandacht en intimidatie. Het Ministerie van VWS stimuleert medewerkers het onderwerp te bespreken met elkaar en met hun leidinggevende, de HR-adviseur, de interne en externe vertrouwenspersonen en de integriteitscoördinatoren. Daarnaast kunnen medewerkers terecht bij: de bedrijfsmaatschappelijk werker, de bedrijfsarts en de personeelsraadgever (onder meer bij (dreigende) arbeidskwesties).
Extern kunnen medewerkers melding doen via: externe vertrouwenspersonen, het Rijksloket Advies en Bemiddeling Arbeidskwesties (RABA), de klachtencommissie ongewenste omgangsvormen VWS en het Huis voor klokkenluiders.
Geregeld vindt communicatie en uitwisseling plaats via formele en informele kanalen zoals: personeelsgesprekken, gesprekken tussen medewerkers onderling in teamoverleggen en in managementvergaderingen, intranet (zoals Rijksportaal), introductiebijeenkomsten, het tweejaarlijkse medewerkersonderzoek, overleg met de departementale ondernemingsraad (vast vergaderpunt), jaarlijkse planning en control-cyclus, de jaarlijkse week van de integriteit, de jaarlijkse dag van vertrouwenspersonen, workshops, trainingen en sessies op het gebied van integriteit, sociale veiligheid en moreel beraad.
Hiermee sluit het Ministerie van VWS ook aan op de rijksbrede initiatieven, waarvoor ik u verwijs naar de in vraag 12 genoemde Kamerbrief van 27 juni 2022 van de Minister van BZK, betreffende sociale veiligheid, veilig werken en weerbaarheidsscan, waarvoor de Staatssecretaris van BZK verantwoordelijk is.
Rijksbrede initiatieven om sociale veiligheid te vergroten en ongewenste omgangsvormen tegen te gaan worden gecoördineerd door het Ministerie van BZK. Hierbij werkt het Ministerie van BZK samen met andere ministeries, uitvoeringsorganisaties en het Nationaal Actieprogramma aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld. Hierbij kan ieder ministerie zelf aan de slag met de departementale vertaling van maatregelen.
Als werkgever voor de sector Rijk zet het Ministerie van BZK in op een veilige, diverse en inclusieve Rijksoverheid waar werknemers zich welkom voelen en gelijkwaardig behandeld worden. Dit is een vereiste voor een rechtvaardige en betrouwbare overheid, goed werkgeverschap en de kwaliteit van onze dienstverlening ten behoeve van de samenleving. Ongewenste omgangsvormen zoals pesten, agressie, bedreigen, uitsluiting, discriminatie, racisme en seksueel grensoverschrijdend gedrag accepteren we niet binnen het Rijk. Dit is vastgelegd in de GIR, die geldt voor iedereen die bij of voor de Rijksoverheid werkt.
Het tegengaan van ongewenste omgangsvormen is een serieuze aangelegenheid. Vanuit het Ministerie van BZK wordt onder andere ingezet op normstelling, het verder vergroten van bekendheid van meldmogelijkheden en bewustwording, onder andere door de Week van de Integriteit en de GIR(-app).
De sector Rijk heeft een stelsel van vertrouwenspersonen, integriteitscoördinatoren en klachtencommissies voor medewerkers. Het Kader Uniforme Basiseisen Vertrouwenspersonen Rijksoverheid heeft aandacht voor de professionalisering van vertrouwenspersonen. In de basisopleidingen van vertrouwenspersonen wordt aandacht besteed aan hoe om te gaan met ongewenste omgangsvormen, meldmogelijkheden, doorverwijsmogelijkheden en te verlenen nazorg. Het Ministerie van BZK werkt ook aan een Rijksbrede klachtencommissie waar medewerkers terecht kunnen als zij ongewenste omgangsvormen ervaren. Ook werkt BZK samen met de vakbonden, in navolging van de commissies bij de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Financiën, aan een rijksbrede onafhankelijke externe integriteitscommissie.
Momenteel wordt binnen de Rijksoverheid een interne campagne voorbereid om sociale veiligheid en inclusie te vergroten en ongewenste omgangsvormen binnen het Rijk tegen te gaan. Dit wordt naar verwachting op 19 maart 2024 gestart. Deze richt zich niet alleen op «het goede gesprek», maar ook op wat het bevorderen en handhaven van een sociaal veilige en inclusieve werkomgeving vraagt van leidinggevenden. Leidinggevenden staan hier niet alleen voor en zullen worden gefaciliteerd. Die campagne start naar verwachting op hetzelfde moment als de campagne Nationaal Actieplan tegen Racisme (NAP), gesteund door de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (Mariëtte Hamer).
Tot slot wordt vanuit het BZK-programma Dialoog en Ethiek gewerkt aan een open en veilige gesprekscultuur, waarin onderzoek naar moreel- ethische kwesties onderdeel is van de werkpraktijk van ambtenaren. Hiermee investeert de sector Rijk niet alleen in de preventie van ongewenst gedrag en misstanden maar vooral aan de ambtelijke kwaliteiten en het bevorderen van een veilig en prettig werkklimaat.
Het bericht 'Duizenden truckers werken onder schrijnende omstandigheden: ‘Ik voel me als een hond aan de lijn’' |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Telegraafartikel «Duizenden truckers werken onder schrijnende omstandigheden: «Ik voel me als een hond aan de lijn»»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat arbeidsmigranten uit derde landen onder schrijnende omstandigheden moeten werken in Nederland? Kunt u hierop reflecteren?
Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de economie. Maar tegelijkertijd gaat er veel mis. De lusten en lasten zijn niet eerlijk verdeeld en arbeidsmigranten wonen en werken vaak onder onwaardige omstandigheden. Dit gaat mij aan het hart. Arbeidsmigranten zijn geen tweederangsburgers en hebben recht op goede woon- en werkomstandigheden. Daarom zet ik mij sterk en doorgaand in voor de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Roemer. Voor malafide ondernemers en bedrijven die concurreren op arbeidsvoorwaarden en bewust de randen opzoeken van wat kan en mag, is geen ruimte.
Bent u het ermee eens dat vrachtwagenchauffeurs die de facto in Nederland werken ook dezelfde bescherming van de arbeidswetten en dezelfde arbeidsvoorwaarden moeten krijgen als Nederlandse vrachtwagenchauffeurs? Zo ja, hoe gaat u dit handhaven? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat werknemers goed behandeld worden en dat werknemers die gelijk werk doen op dezelfde plek ook gelijk beloond worden. Dit geldt ook voor vrachtwagenchauffeurs.
Als vrachtwagenchauffeurs in dienst zijn bij een buitenlands transportbedrijf maar in Nederland gedetacheerd zijn en daarmee een voldoende nauwe band hebben met Nederland, dan hebben zij volgens de Europese juridische kaders recht op de Nederlandse wettelijke arbeidsvoorwaarden (bijvoorbeeld het wettelijke minimumloon), en op de harde kern van voorwaarden uit algemeen verbindend verklaarde cao’s. De Nederlandse Arbeidsinspectie ziet toe op naleving van de Nederlandse arbeidswetgeving zoals Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) en de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU). De sociale partners zien toe op naleving van de cao-voorwaarden. Het mobiele karakter van het wegtransport bemoeilijkt dit toezicht. Daardoor is het complex om vast te stellen of er sprake is van detachering en daarmee of de Nederlandse arbeidsvoorwaarden van toepassing zijn. Als er geen sprake is van detachering, dan zijn meestal het recht en de arbeidsvoorwaarden van het land van vestiging van de werkgever van toepassing. De autoriteiten van dat land zijn dan verantwoordelijk voor het toezicht hierop.
Het programma Goed Werkgeverschap van de Arbeidsinspectie richt zich op sectoren en ketens waar de risico’s rond eerlijk, gezond en veilig werk zich opstapelen. Met een projectmatige aanpak richt dit programma zich op de aanpak van misstanden in het wegtransport. Dat gebeurt in nauwe samenwerking met andere toezichthouders. In het Transport Informatie Expertise Centrum (TIEC) werkt de Arbeidsinspectie samen met onder andere de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), douane, politie en Openbaar Ministerie (OM). De diensten treden gezamenlijk op tegen verschillende vormen van oneerlijke concurrentie in het wegtransport. Daarnaast speelt de European Labour Authority (ELA) een faciliterende rol bij grensoverschrijdende samenwerking. Ze zorgt dat de verschillende autoriteiten van de verschillende landen snel met elkaar in contact komen en dat er gezamenlijk kan worden opgetreden bij grensoverschrijdende misstanden. Vorig jaar ondersteunde de ELA bijvoorbeeld een gezamenlijke controle van de Nederlandse en Bulgaarse Arbeidsinspecties in het internationaal wegtransport waar ter plaatse in Bulgarije onderzoek werd gedaan naar een postbusonderneming. Een jaar eerder heeft de Arbeidsinspectie ook al goede ervaringen opgedaan bij een soortgelijk grensoverschrijdend onderzoek in Bulgarije en Nederland. De ELA en ILT waren hierbij betrokken. Inmiddels zijn boetes opgelegd voor verschillende overtredingen en worden nog diverse onderzoeken naar overtreding Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en Wml uitgevoerd. De ELA ondersteunt ook gezamenlijke grensoverschrijdende inspecties in het wegtransport via Roadpol, een Europees verkeerspolitienetwerk, waar onder meer de Nederlandse politie, de Arbeidsinspectie en de ILT aan deelnemen samen met diverse buitenlandse inspectiediensten.
De Europese regels voor rij- en rusttijden zijn altijd van toepassing op alle vrachtwagenchauffeurs die in Nederland rijden. De inspecteurs van de ILT controleren hierop langs de weg en bij (Nederlandse) bedrijven. Zij controleren ook op het verbod op slapen in de cabine, ook ten behoeve van de arbeidsomstandigheden van chauffeurs.
Chauffeurs van buiten de EU die aan de slag willen gaan bij een Europese transportonderneming hebben een bestuurdersattest nodig. Een bestuurdersattest mag door een EU lidstaat alleen worden afgegeven als een chauffeur voldoet aan de voorwaarden van de beroepsopleiding voor bestuurders, waartoe onder andere de verplichte nascholing (Code 95) behoort. Een andere eis is dat de chauffeur op wettige wijze in dienst is bij een vervoerder uit een lidstaat of ter beschikking is gesteld conform arbeidsvoorwaarden die wettelijk, bestuursrechtelijk of door middel van cao’s zijn vastgesteld in de lidstaat van vestiging van een vervoerder. Dit volgt uit artikel 5 van Verordening (EG) 1072/2009.
Welke beleidsmaatregelen heeft u tot uw beschikking om de werkomstandigheden te verbeteren voor deze mensen? Welke beleidsmaatregelen zijn er om de werkgevers, ofwel multinationals die opdracht geven aan transportbedrijven, ofwel de transportbedrijven of onderaannemers, aan te spreken en aan te pakken?
Per 1 juni 2023 is de Implementatiewet Richtlijn 2020/1057/EU inzake detachering in de wegvervoersector in werking getreden. Dit is de implementatie van de Mobiliteitsrichtlijn die een onderdeel is van het eerste EU-mobiliteitspakket voor de wegvervoersector. Dit mobiliteitspakket heeft tot doel om te komen tot een veilige, efficiënte en sociaal verantwoordelijke wegvervoersector. De Mobiliteitsrichtlijn beoogt om te verduidelijken wanneer er sprake is van detachering, en er zijn verschillende administratieve voorschriften en controlemaatregelen opgenomen die bij moeten dragen aan het toezicht op sectorspecifieke regels. Zo moet er een zogenaamde detacheringsverklaring ingediend worden in het Informatiesysteem interne Markt (IMI).
Ook moet de bestuurder bepaalde documenten zoals deze detacheringsverklaring, de tachograafgegevens en een bewijs van het vervoer, zoals een elektronische vrachtbrief, bij zich houden in het voertuig. Verder is op 15 juli 2023 de Boetebeleidsregel WagwEU 2023 in werking getreden waarin boetes zijn opgenomen die toegespitst zijn op de wegvervoersector. Deze maatregelen kunnen bijdragen aan de versterking van het toezicht. Ook samenwerking met de ELA zoals beschreven onder vraag 3 kan hieraan bijdragen.
Bent u bekend met de publicatie van Road Transport Due Diligence (RTDD) «Widespread exploitation in the EU road transport industry»?2
Ja.
Bent u ermee bekend dat in het RTDD-rapport wordt uitgelegd hoe vrachtwagenchauffeurs uit onder andere Midden Azië in Nederland werken en dat dit gebeurt met werkvergunningen verstrekt in met name Polen en Litouwen, waarna chauffeurs via werkgevers uit deze landen «gedetacheerd» worden naar Nederland? Bent u bekend met de cijfers dat ruim 100.000 vrachtwagenchauffeurs uit derde landen in 2021 op deze manier in Nederland aan het werk waren, en dat in de Staat van Migratie 2023 van het Ministerie van Justitie en Veiligheid staat dat het gaat om 102.980 gedetacheerde chauffeurs? Wie draagt er verantwoordelijkheid voor de arbeidsomstandigheden van deze mensen?
Ik ben bekend met deze cijfers. Deze cijfers zijn ontleend aan de meldingen die in het kader van het internationaal wegtransport geregistreerd worden in het online meldloket. Buitenlandse dienstverrichters moeten hierin een melding doen als hun chauffeur gedurende 1 of enkele dagen of gedurende langere tijd in Nederland gedetacheerde arbeid verrichten. De verantwoordelijkheid voor de arbeidsomstandigheden van deze chauffeurs ligt primair bij de werkgevers, die in deze gevallen met name in Polen en Litouwen gevestigd zijn. Deze werkgevers zijn verantwoordelijk voor een juiste uitbetaling van loon en moeten zorg dragen voor passende arbeidsomstandigheden. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 ziet de Arbeidsinspectie toe op de naleving van Nederlandse arbeidswetgeving, mits er sprake is van tijdelijke detachering in Nederland. Als er geen sprake is van detachering, dan zijn de autoriteiten van het land van vestiging van de werkgever verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving. De ILT ziet toe op de naleving van de regels voor rij- en rusttijden voor alle chauffeurs die in Nederland rijden.
Ook wordt in dit rapport gesteld dat deze vrachtwagenchauffeurs die gedetacheerd worden, nooit in het land hebben gewerkt van waaruit zij gedetacheerd worden, maar onder andere in Nederland verblijven en werken, waarmee niet voldaan wordt aan de die de regels die gelden voor Posted Worker, kunt u aangeven of de aard en omvang van deze schijnconstructie bij de Nederlandse Arbeidsinspectie ook bekend is? Hoe kan er volgens u paal en perk gesteld worden aan deze grootschalige schijndetachering?
Detachering van derdelanders is een legale route voor derdelanders die in een lidstaat recht op werk en verblijf hebben gekregen en voor hun dienstverrichtende werkgever op detacheringsbasis tijdelijk werkzaamheden verrichten in een andere lidstaat. In de praktijk blijkt dat er soms sprake is van oneigenlijke detachering of schijnconstructies.
Bij schijnconstructies wijkt de werkelijke situatie af van de situatie die wordt voorgespiegeld. Werkgevers gebruiken verschillende constructies om de wet- en regelgeving te omzeilen of te ontduiken.
Dit zijn vaak constructies die wettelijk gezien wel mogen, maar die onwenselijke effecten hebben doordat werknemers in een slechtere positie worden gebracht dan zonder de constructie. Bovendien leiden deze constructies tot oneerlijke concurrentie tussen bedrijven. Dergelijke detacheringsconstructies, die langs of over de randen van de wet scheren, zijn ongewenst. Als betaling beneden het wettelijk minimumloon, illegale tewerkstelling of veel te lange werktijden worden aangetoond, treedt de Arbeidsinspectie op.
Schijnconstructies komen voor in allerlei sectoren en verschijningsvormen. Het verkrijgen van inzicht in de aard en omvang van (schijn)constructies is niet gemakkelijk. Het ligt in de aard van de constructies dat deze zich onttrekken aan het zicht, waardoor het inzicht in de aard en omvang van (schijn)constructies niet eenvoudig te verkrijgen is. De Arbeidsinspectie heeft een speciaal programma gericht op de aanpak van schijnconstructies. Afgelopen zomer is de rapportage van het programma Schijnconstructies, CAO-naleving en fraude 2019–2022 van de Arbeidsinspectie openbaar gemaakt.3
Ik benut elke gelegenheid om mijn zorgen over de uitdagingen rond de detachering van derdelanders te uiten, mede gezien hun kwetsbare positie. Ik doe dat zowel richting de Europese Commissie als in mijn bilaterale contacten met andere lidstaten om de uitdagingen hoog op de Europese agenda te krijgen. Ik heb hiervoor ook aandacht gevraagd tijdens de conferentie «Fair mobility in the EU and the role of the European Labour Authority» die door het Belgisch voorzitterschap werd georganiseerd. Begin december 2023 heb ik samen met de ELA en de Arbeidsinspectie, een bijeenkomst georganiseerd waarin aan de hand van concrete casussen is besproken wat er nodig is om de grensoverschrijdende handhaving bij de detachering van derdelanders te verbeteren. Bij dit evenement waren experts op het gebied van beleid, handhaving en sociale zekerheid uit verschillende lidstaten aanwezig. Het evenement maakte duidelijk dat de uitdagingen rond de detachering van derdelanders gedeelde uitdagingen zijn die verdere aanpak behoeven, waarbij ook een rol is weggelegd voor de ELA. De ELA organiseert workshops over de detachering van derdelanders waarin wordt voortgeborduurd op de aanpak van het event dat Nederland in december organiseerde. Tot slot komt de Europese Commissie in de tweede helft van 2024 met een evaluatie van de ELA en een mogelijke herziening van het mandaat van de ELA. Ik pleit onder andere voor een stevige verankering van de detachering van derdelanders in het mandaat van de ELA.
De Europese Commissie presenteerde onlangs de Europese Unie (EU-)talentenpool waardoor het makkelijker wordt voor werkzoekenden uit niet-EU landen om in EU-lidstaten aan het werk te komen, daarmee kan via een vergelijkbare (schijn)constructie als omschreven in het rapport van de RTDD nog meer arbeidsmigratie via detachering verwacht worden, kunt u in dat verband reflecteren op de mogelijke gevolgen van de talentpool?
Het huidige kabinet vindt het belangrijk dat deelname aan de Talentenpool vrijwillig is en dat nationale (juridische) kaders met betrekking tot (arbeids-)migratie intact blijven. Het huidige voorstel van de Commissie voldoet aan deze voorwaarden. Uitgaande van het huidige Commissie voorstel is het echter – ook als Nederland besluit niet deel te nemen aan de Talentenpool – mogelijk dat werkzoekenden uit niet-EU landen via de Talentenpool in andere EU-lidstaten aan het werk gaan en dat ze via een (schijn)detachering in Nederland belanden. Dit baart mij zorgen. Het is onwenselijk als de EU-talentenpool werkgevers de mogelijkheid biedt om te werven voor het verrichten van werkzaamheden op detacheringsbasis in een andere EU-lidstaat dan waarin de werkgever gevestigd is. Het is daarom van belang dat werving en plaatsing alleen gericht mag zijn op functies in de lidstaat waarin de werkgever gevestigd is. Nederland benadrukt dit in de onderhandelingen over de Talentenpool die momenteel plaatsvinden. Ook zet Nederland in op het uitsluiten van private intermediairs en uitzendbureaus van de Talentenpool. Deze voorwaarden verkleinen de mogelijkheid dat de Talentenpool oneigenlijk gebruikt kan worden voor de detachering van derdelanders. Dit neemt niet weg dat het ook met die voorwaarden nog steeds mogelijk is dat derdelanders die geworven zijn via de Talentenpool (op een later moment) gedetacheerd worden naar Nederland onder het vrij verkeer van diensten. Daarom zet ik ook breder in op het voorkomen van oneigenlijk gebruik van detachering bij derdelanders. De stappen die ik op dat dossier zet, zijn genoemd onder vraag 7.
Is het kabinet voornemens deel te nemen aan deze optionele talentpool? Deelt u de zorgen dat op deze manier op nog grotere schaal schijndetachering zou kunnen plaatsvinden van arbeidsmigranten uit derde landen in de EU? Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat dit voorstel niet voor dit doel wordt misbruikt?
De keuze voor of tegen deelname aan de optionele Talentenpool is aan een volgend kabinet. Ik deel de zorgen dat op deze manier oneigenlijk gebruik van detachering door derdelanders plaats zou kunnen vinden, en daarom zet ik de stappen die onder vraag 8 beschreven zijn.
Het verstrekken van een toegangspas voor COP28 aan GasLog |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom GasLog via de Nederlandse overheid een toegangspas tot de COP28 heeft gekregen?
Nederland heeft accreditatie bij de COP28 verzorgd zodat de Port of Amsterdam (PoA), Zenith Energy en GasLog een Joint Study Agreement konden ondertekenen met de overheid van Oman en Hydrom. Het doel van dit project is om een vloeibare waterstofketen te ontwikkelen tussen Oman en Nederland. PoA, Zenith Energy en GasLog werken aan de Nederlandse kant van het project. De ontwikkeling van de vloeibare waterstofketen is noodzakelijk om grote hoeveelheden duurzame energie te kunnen verplaatsen op grote afstanden, waardoor de afhankelijkheid van olie en gas van andere regio’s wordt verminderd. Dit project is uniek in de wereld en kan bijdragen aan de versnelling van de transitie naar duurzame bronnen en klimaatverandering aan te pakken.
Bent u zich bewust van het feit dat de kern van de werkzaamheden van GasLog is om Liquified Natural Gas (LNG), een fossiele brandstof, te verschepen?
GasLog speelt een belangrijke rol in de wereldwijde LNG-markt door te zorgen voor het veilige en efficiënte transport van LNG, wat een essentiële schakel is in de keten op de mondiale LNG-markt. GasLog heeft kennis omtrent het vervoer van gekoeld gas, het beheer van de vloot en het bouwen van nieuwe tankers. Kennis die ook zeer van toepassing is om nieuwe tankers te bouwen voor het verschepen van vloeibare waterstof. Ik ben niet bekend met de groeiplannen of strategie van GasLog wat betreft de uitbreiding van de vloot, waar in vraag 8 naar wordt verwezen.
Kent u de uitkomsten uit wetenschappelijk onderzoek dat LNG net zo vervuilend is in elektriciteitsproductie als kolen, zoals bijvoorbeeld al in 2019 aangetoond door de US Department of Energy?1 Zo ja, bent u het eens dat het inzetten op LNG niet bijdraagt aan een emissievrij energiesysteem?
Ik ken de uitkomsten van het onderzoek dat u noemt. Hierin wordt geconcludeerd dat het gebruik van Amerikaans LNG voor de productie van elektriciteit in Europese en Aziatische markten de broeikasgasemissies vanuit een levenscyclusperspectief niet zal doen toenemen in vergelijking met regionale kolenwinning en -verbruik voor elektriciteitsproductie. Variabiliteit is verwacht in de emissies rondom de productie van het gas dat wordt geëxporteerd, maar in het algemeen is het gebruik van gas niet vervuilender dan kolen. Exhibit 6–1 van het rapport laat dit zien:
Bron: S. Roman-White, S. Rai, J. Littlefield, G. Cooney, T. J. Skone, 12 september 2019, «Life cycle greenhouse gas perspective on exporting liquefied natural gas from the United States: 2019 update.» (https://www.energy.gov/sites/prod/files/2019/09/f66/2019%20NETL%20LCA-GHG%20Report.pdf)
Ik ben het met u eens dat LNG (zonder CO2-opvang en -opslag) niet bijdraagt aan een emissievrij energiesysteem. Om onze klimaatdoelen te halen, wordt het gebruik van fossiele energie als kolen, olie en aardgas stap voor stap afgebouwd. In de overgangsfase naar een CO2-arme energievoorziening is nog aardgas nodig. Niettemin zijn Europa en Nederland, vanwege de aflopende eigen productie, nog geruime tijd afhankelijk van LNG-toevoer uit verschillende landen om in de energievraag te kunnen voorzien.
Hoeveel methaan- en andere broeikasgassen worden tijdens de levenscyclus van een liter LNG uitgestoten en wat zegt dit over de schadelijke impact van LNG?
Dit is zeer afhankelijk van verschillende factoren, zoals de manier waarop aardgas wordt geproduceerd en de afstand waarover LNG wordt getransporteerd. In het algemeen geldt dat geïmporteerde LNG tot meer CO2-uitstoot leidt dan aardgas geproduceerd in eigen land. Onderzoek van het Oxford Institute for Energy Studies (OIES) heeft uitgewezen dat wanneer 1 miljard m3 in Nederland geproduceerd gas vervangen wordt door geïmporteerde LNG, dit gemiddeld 443.100 ton CO2 eq scheelt2. Daarom heeft het kabinet gekozen voor het versnellen van de gaswinning op de Noordzee (Kamerstuk 29 023, nr. 289).
Het gebruik van fossiele brandstoffen, waaronder LNG, heeft schadelijke impact op natuur, gezondheid en het klimaat. Om die reden hebben we nationale en internationale doelen vastgesteld om fossiele brandstoffen uit te faseren van ons energiesysteem. Dat neemt niet weg dat het verminderde aanbod aardgas als gevolg van de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld en het wegvallen van gas uit Rusland, de komende tijd moet worden gecompenseerd door middel van LNG-import.
Bent u zich bewust van het feit dat GasLog in 2022 op basis van het eigen duurzaamheidsrapport 20% meer CO2 uitstootte dan in 2020? Zo ja, wat vindt u van het feit dat dit bedrijf alleen maar meer vervuilt?2
Ja, het is openbare informatie. De belangrijkste reden hiervoor is dat sinds 2021 er drie nieuwe tankers in de vloot zijn bijgekomen. Ten opzichte van 2021 zijn de totale CO2-emissies van GasLog afgenomen, omdat ze twee van hun schepen als «Floating Storage Unit» hebben gebruikt.
De schepen van GasLog worden voornamelijk met LNG als scheepsbrandstof aangedreven (van de boiloff die plaatsvindt van de opgeslagen LNG in het schip). LNG als brandstof is minder vervuilend dan andere conventionele maritieme brandstoffen. Daarom is de vloot van GasLog een van de minst CO2-intensieve in de markt. Totdat er voldoende aanbod is van duurzame maritieme brandstoffen zullen deze schepen nog moeten varen. Het is dus goed dat ze aan innovatieve technieken werken, zoals vloeibare waterstof, om duurzamere brandstoffen op lange afstanden te kunnen transporteren.
Gegeven bovenstaande feiten, bent u het met mij eens dat het in het voordeel van bedrijven als GasLog zou zijn om de transitie naar duurzame energiebronnen te vertragen? Zo nee, waarom niet?
Het bedrijf heeft zich gecommitteerd aan net-zero in 20504 in lijn met de Nederlandse verduurzamingsdoelen. Ook zijn er inmiddels Europese en internationale doelstellingen vastgesteld voor de verduurzaming van de scheepvaart. Het MoU waarvoor GasLog op de COP aanwezig was met betrekking tot de vloeibare waterstofketen kan helpen de transitie te versnellen en zonder deze transitie naar duurzame energiebronnen zullen de genoemde nationale en internationale verduurzamingsdoelen niet worden behaald.
Wat is uw reactie op het feit dat GasLog claimt dat LNG een schonere brandstof is en noodzakelijk is voor de transitie naar duurzame energie?3 Bent u het ermee eens dat het woord «schoon» hier niet op zijn plek is met het oog op de bovengenoemde feiten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met u eens dat LNG geen «schone» brandstof is omdat er CO2-uitstoot mee gepaard gaat. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is LNG wel tijdelijk noodzakelijk om in de transitie naar duurzame energie leveringszekerheid te kunnen garanderen met behoud van betaalbaarheid van energie.
Wat vindt u ervan dat GasLog flinke groeiplannen lijkt te hebben en wil inzetten op het uitbreiden van hun vloot, waarbij er geen sprake blijkt te zijn van een transitie weg van LNG?
Zie antwoord vraag 2.
Welk percentage van totale jaarlijkse investeringen die GasLog in de afgelopen 5 jaar heeft gedaan wordt geïnvesteerd in (transport van) emissievrije energiebronnen?
Ik heb de specifieke bedrijfsgegevens niet tot mijn beschikking om deze vraag te kunnen beantwoorden.
Ziet u in dit kader tijdens de COP28 de aankondiging dat GasLog gaat meewerken aan een studie naar de eerste commerciële route voor commerciële vloeibare waterstof in dit kader ook meer als greenwashing dan als significante financiële investering?4
Nee.
Bent u het ermee eens dat de door Nederland ondertekende oproep tot uitfaseren van fossiel schuurt met de aan GasLog verleende toegang tot de klimaattop? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, was GasLog aanwezig vanwege een project voor de ontwikkeling van een vloeibare waterstofketen, als onderdeel van de transitie naar een duurzaam energiesysteem. Dat past in de tijdens COP28 afgesproken oproep om weg te bewegen van het gebruik van fossiele brandstoffen in het energiesysteem.
Bent u van plan om te handelen in lijn met de op de COP28 ondertekende oproep tot een transitie weg van fossiele subsidies, en in het vervolg geen toegangspassen meer te geven aan bedrijven die fossiele brandstoffen winnen of vervoeren? Zo nee, waarom niet?
In Nederland zijn we bezig met de transitie naar een duurzaam energiesysteem, weg van het gebruik van fossiele brandstoffen. Bedrijven die daar voor of namens Nederland tijdens een COP aantoonbaar een bijdrage aan leveren kunnen in aanmerking komen voor een toegangspas via de Nederlandse overheid.