Het bericht dat aangeranden vrouwen vinden dat hulp politie tekort schiet |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat afgegeven werd in de uitzending van Pauw dat slachtoffers van seksueel geweld vinden dat de hulp van de politie soms tekort schiet?1
Ik ben bekend met de uitzending. Ik zal mijn reactie op de verschillende aspecten geven in de antwoorden op onderstaande vragen.
Klopt het verhaal dat het soms een week duurt voordat er na een melding van seksueel geweld contact wordt gelegd door de zedenpolitie? Wat is de gemiddelde wachttijd voor een slachtoffer voordat er een afspraak gemaakt kan worden met de zedenpolitie?
De politiemedewerker die een melding over een zedendelict ontvangt zorgt ervoor dat de melding direct wordt doorgezet naar de frontoffice van het Team Zeden. Een gecertificeerd zedenrechercheur schat op basis van de melding in welke eerste stappen noodzakelijk zijn voor het tactisch onderzoek, bijvoorbeeld het veiligstellen en de inbeslagname van digitale of fysieke sporen. Daarnaast worden noodzakelijke maatregelen genomen in het belang van de veiligheid van personen en ter voorkoming of beperking van maatschappelijke onrust.
Na de melding van een zedenmisdrijf wordt door het Team Zeden zo spoedig mogelijk contact opgenomen met de melder en wordt de melder een informatief gesprek aangeboden. Het informatief gesprek is een gesprek tussen een melder van een zedenmisdrijf en de politie, waarin de melder informatie over het delict verschaft aan de politie en de politie de melder informeert over de opsporingsmogelijkheden gericht op vervolging, teneinde beide partijen in staat te stellen een beslissing over het vervolg te nemen. De melder kan zelf slachtoffer zijn, maar kan ook namens het slachtoffer een melding doen. Het informatief gesprek wordt binnen 7 dagen gevoerd tenzij dit voor melder niet mogelijk is. Het informatief gesprek vindt direct plaats indien dit noodzakelijk is vanwege (mogelijk) maatschappelijke onrust en/of onmiddellijk uit te voeren sporenonderzoek of tactisch onderzoek.
Klopt het dat wanneer het Openbaar Ministerie (OM) heeft besloten na een melding van seksueel geweld dat er geen zaak wordt gestart, er ook geen gesprek aan wordt gegaan door de politie met degene tegen wie de melding van seksueel geweld is gedaan? Zo ja, kunt u uitleggen waarom dat zo is?
Slachtoffers kunnen kiezen om wel of geen aangifte te doen. Als er aangifte is gedaan en er is sprake van een redelijke verdenking van een strafbaar feit en een bekende verdachte, dan wordt de verdachte aangehouden en gehoord. Als er aangifte is gedaan, maar die levert geen verdenking op van een strafbaar feit, dan wordt de zaak in beginsel niet afgerond voordat een gesprek heeft plaatsgevonden over de inhoud van de aangifte met degene tegen wie de aangifte is gericht. Als onduidelijk is en na onderzoek blijft wie het feit gepleegd zou hebben, dan kan om die reden geen gesprek plaatsvinden. Als het slachtoffer geen aangifte wenst te doen, kan er in bepaalde gevallen worden besloten tot het ambtshalve doen van onderzoek.
Als het slachtoffer als rechtstreeks betrokkene bij het feit onvoldoende informatie heeft gegeven over de vraag óf en zo ja welk strafbaar feit zou hebben plaatsgevonden, is het in de meeste gevallen praktisch erg ingewikkeld om een onderzoek te doen. Een gesprek met een beschuldigde – als waarschuwing of om andere redenen – wordt dan bemoeilijkt doordat onduidelijk is wat er precies gebeurd zou zijn en of dat wat er gebeurd is strafbaar is of niet. Dat neemt niet weg dat in sommige gevallen waarin de inschatting is dat er mogelijk gevaar is voor de veiligheid, toch met beschuldigden wordt gesproken door de politie.
Als er in beginsel wel voldoende informatie is om ambtshalve onderzoek te doen, worden de belangen van het slachtoffer – die in deze situatie immers zelf geen aangifte wenste te doen – en de belangen van de beschuldigde zorgvuldig afgewogen. De uitkomst van de afweging is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. De afweging wordt gemaakt tegen de achtergrond van de vraag of ambtshalve strafrechtelijk handelen naar verwachting bij zal dragen aan de veiligheid en de veerkracht van betrokkenen bij de zaak. Elementen zoals in de vraag verwoord, zoals dat erkenning door de verdachte een slachtoffer kan helpen bij de verwerking, of zelfs het feit dat een verdachte gehoord wordt erkenning kan opleveren, kunnen hierbij een rol spelen.
Deelt u de mening dat een gesprek met degene tegen wie de melding van seksueel geweld is gedaan een bekentenis op kan leveren, goed kan zijn voor de verwerking van het slachtoffer van seksueel geweld en eventueel een waarschuwing kan afgeven (wanneer het slachtoffer hier ook toestemming voor geeft)? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit eventueel wordt opgepakt door de politie?
Zie antwoord vraag 3.
In de uitzending kwam duidelijk naar voren dat de politie nog niet altijd doorverwijst naar het centrum voor seksueel geweld waar, naast forensisch onderzoek, ook medische en psychische hulp wordt geboden; hoe gaat u ervoor zorgen dat slachtoffers sneller terecht komen bij het centrum voor seksueel geweld?
De politie heeft als uitgangspunt om alle acute zedenzaken die in aanmerking komen voor behandeling in een Centrum voor Seksueel Geweld (CSG) daar ook aan te melden. Voorts verwijs ik u naar mijn antwoord op vragen 6 en 7.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er straks een landelijk dekkend netwerk is van Centra Seksueel Geweld?
In de brieven aan uw Kamer van 13 november 2015 (Kamerstuk 31 839, nr. 495) en 20 november 2015 (Kamerstuk 34 300-XVI, nr. 135) is toegelicht hoe de Staatssecretaris van VWS en ik in 2016 en 2017, eenmalig, financiële middelen aan de gemeenten ter beschikking zullen stellen voor de landelijk dekkende infrastructuur van Centra Seksueel Geweld (CSG’s). Deze tijdelijke financiële middelen zijn bedoeld ter overbrugging van de tijd die gemeenten nodig hebben om de CSG’s in te bedden in het gemeentelijk domein.
Slachtoffers van seksueel geweld hebben recht op snelle en adequate zorg. Integratie van het aanbod van de CSG’s in het beleid van gemeenten waarborgt een snelle, goede en efficiënte opvang van deze slachtoffers inclusief een goede en tijdige doorverwijzing naar het CSG. Met bovengenoemde brieven is de Staatssecretaris van VWS zijn toezegging aan uw Kamer over de financiële borging van de Centra Seksueel Geweld nagekomen.
Kunt u aangeven hoe het staat met uw toezegging gedaan in het Algemeen overleg zedendelicten en seksuele weerbaarheid/misbruik om te komen tot een financiële borging van de Centra Seksueel Geweld?2
Zie antwoord vraag 6.
Minderjarige meisjes in de kelder van een belwinkel |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Eigenaar belwinkel dreigde meisje in brand te steken»?1
Ja.
Welke acties zijn ondernomen, nadat de politie meerdere keren minderjarige meisjes in de kelder van de belwinkel heeft aangetroffen, om de veiligheid van deze meisjes te waarborgen? Heeft de politie contact gehad met de jeugdzorginstellingen waarin deze meisjes verbleven?
De politie heeft verschillende keren minderjarige meisjes aangetroffen in deze winkel. De wijkagent is meermaals in gesprek gegaan met de eigenaar van de winkel en met een leidster van de betrokken jeugdzorginstelling. De eigenaar is in totaal twee keer aangehouden; eenmaal voor het feit dat hij een meisje achterna had gezeten met een jerrycan en eenmaal op verdenking van onttrekking aan het ouderlijk gezag. Er zijn nu onvoldoende feiten en omstandigheden om in deze zaak uit te gaan van seksueel misbruik of mensenhandel. De burgemeester heeft de winkel op 28 oktober jl. op grond van de openbare orde voor onbepaalde tijd gesloten. Over de planning en eventuele resultaten van het onderzoek, kan ik u in het belang van het onderzoek in deze zaak niet nader informeren.
Kunt u aangeven wanneer het onderzoek naar deze zaak afgerond wordt? Bent u bereid de Kamer te informeren over de resultaten wanneer dat het geval is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de rol van de jeugdzorginstellingen waarin deze meisjes verbleven, gegeven het feit dat deze instellingen ten opzichte van hen een zorgplicht hebben? Hoe verklaart u daarnaast dat de meisjes ook ’s nachts in de belwinkel aanwezig waren, terwijl zij geacht werden in de instellingen te overnachten?
Voor iedereen die is opgenomen in een jeugdhulpinstelling wordt een zorgplan opgesteld. Hierin is opgenomen wat voor zorg een cliënt krijgt en wat de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt zijn. Bij jeugdhulp in het vrijwillig kader is het niet mogelijk om cliënten dwingend binnen de instelling te houden.
Wel heeft een betrokken jeugdinstelling melding gedaan bij de politie van vermissing van één van de meisjes die in de instelling verbleef. Hierover is de politie in contact getreden met de betreffende instelling. Ook heeft de instelling meerdere malen contact gehad met de eigenaar van de belwinkel met name om haar zorgen te uiten over zijn benadering/ bejegening van de jongeren.
Naar aanleiding van de berichtgeving in de media heeft de inspectie de betrokken instellingen verzocht haar te informeren over deze casus en over de zorg die deze instellingen aan de betreffende jeugdigen verleent of heeft verleend. Omdat er geen signalen zijn dat cliënten van de instellingen betrokken zijn bij de incidenten heeft de inspectie vervolgens besloten dat er geen aanleiding is voor nader onderzoek.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden instellingen als deze hebben om hun jeugdige bewoners binnen te houden, wanneer zij zich in een vermoedelijk kwetsbare situatie bevinden?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is de verplichte risicotaxatie door deze instellingen uitgevoerd, en waarom is hier geen gevolg aan gegeven?
Jeugdinstellingen hebben diverse instrumenten in handen om te kunnen handelen bij (vermoedens van) seksueel misbruik of om hun cliënten te beschermen tegen (andere) kwetsbare situaties. Bij de intake van cliënten worden risico’s in kaart gebracht (risico-taxatie) waaronder ontvankelijkheid voor loverboy-praktijken, seksueel wervend gedrag, autoriteit ontwijkend gedrag etc. Op basis hiervan wordt een behandelplan gestart.
Bij een open instelling mogen bewoners niet fysiek beperkt worden. Wel worden met bewoners afspraken gemaakt en zijn er huisregels betreffende binnenkomst, weggaan (afspraken over met wie en waar ben je), telefonische bereikbaarheid, bedtijden etc.
Daarnaast worden er beheersmatige maatregelen toegepast, zover als toegestaan binnen een open setting, zoals signalerings- en deuralarmering, wakende wacht en video-observatie systemen.
Tenslotte worden cliënten nauwlettend gevolgd door hen aandacht, zorg, behandeling en begeleiding, in een gestructureerd kader, te bieden. Daarbij wordt nauw samengewerkt met school en wordt er contact opgenomen bij afwezigheid en/ of te laat komen.
De betrokken jeugdinstelling heeft de hiervoor genoemde middelen benut om haar cliënten te beschermen. Ook is er door de instelling diverse keren contact opgenomen met de politie c.q. buurtregisseur over de situatie rond de belwinkel.
Bent u van mening dat instellingen genoeg middelen hebben om hun bewoners te beschermen, dan wel binnen te houden wanneer hun kwetsbare positie vermoedelijk wordt uitgebuit door anderen, zoals pooierboys?
Zie antwoord vraag 6.
Welke van deze middelen hebben de instellingen in dit geval aangegrepen om de bewoners aan deze situatie te onttrekken? Welke middelen zijn (ten onrechte) niet aangewend?
Zie antwoord vraag 6.
Was de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) op de hoogte van deze problematiek? Zo ja, wat zijn de bevindingen van de Inspectie? Zo neen, is de Inspectie nu ingeschakeld? Zo niet, bent u bereid de Inspectie onderzoek te laten doen naar deze situatie en deze instellingen?
Zie antwoord vraag 4.
Het verloop van de aankomende verkiezingen in Birma/Myanmar |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht waarin de speciale VN-rapporteur voor mensenrechten in Birma/Myanmar haar twijfels uit over het democratische gehalte van de op 8 november geplande verkiezingen in het land?1
Ja.
Deelt u de zorgen van VN-mensenrechtenrapporteur Lee over de beperkingen van de vrijheid van meningsuiting en vergadering en over het uitsluiten van parlementariërs, honderdduizenden kiezers en minderheden van deelname aan de aanstaande verkiezingen? Deelt u haar opvatting dat het ontnemen van deze rechten de geloofwaardigheid van de historische verkiezingen in Birma/Myanmar kan ondermijnen? Bent u net als VN-mensenrechtenrapporteur Lee bezorgd over het extreme geweld dat de politie in aanloop naar de verkiezingen tegen demonstranten gebruikt?
Het kabinet ziet deze verkiezingen als een belangrijke stap in de lange termijn transitie van Birma/Myanmar naar een volwaardige democratie. Het kabinet constateert dat de organisatie van de verkiezingen in het land niet probleemloos verloopt. Er zijn kandidaten en kiezers uitgesloten van deelname aan de verkiezingen. In bepaalde delen van het land kan niet gestemd worden vanwege de veiligheidssituatie. De situatie anno 2015 is echter significant beter dan tijdens de laatste verkiezingen in 2010.
Alle partijen die voldoen aan de registratievoorwaarden kunnen deelnemen aan de verkiezingen. Ook de belangrijkste oppositiepartij heeft besloten deel te nemen aan de verkiezingen en de wens om de verkiezingen te laten plaatsvinden leeft breed onder de bevolking. Om het verkiezingsproces te steunen is het belangrijk dat de internationale gemeenschap als onafhankelijke waarnemer optreedt. De EU waarnemingsmissie en andere waarnemingsmissies zullen oordelen of de verkiezingen geloofwaardig verlopen.
Het kabinet deelt de zorgen van Speciaal Rapporteur Lee over het gebruik van geweld door de politie bij het beëindigen van de studentenprotesten dit voorjaar. Nederland draagt via de EU bij aan een groot politietrainingsproject als onderdeel van de noodzakelijke hervormingen van het politieapparaat.
Bent u bereid u aan te sluiten bij de oproep van VN-mensenrechtenrapporteur Lee dat respect voor mensenrechten centraal moet staan bij de aankomende, historische verkiezingen, die een waterscheidingsmoment vormen in de democratische transitie van het land, en bent u bereid deze oproep zo snel mogelijk – nog voor de verkiezingen – over te brengen aan de autoriteiten in Birma/Myanmar?2 Zo ja, op welke wijze zet u zich daar bilateraal en in Europees/internationaal verband voor in?
In aanloop naar de verkiezingen heeft het kabinet steeds het belang van respect voor mensenrechten en geloofwaardige, transparante verkiezingen benadrukt. In september is dit gedaan in mijn gesprek met de Minister van Buitenlandse Zaken, en eerder al door de Minister-President en Staatssecretaris Dijksma in gesprekken met de president van Birma/Myanmar.
Tevens zal Nederland zich, samen met gelijkgezinde internationale partners, publiekelijk blijven uitspreken over de verwachtingen die de internationale gemeenschap heeft ten aanzien van het goed verlopen van de verkiezingen, alsmede over tekortkomingen in het verkiezingsproces en de brede mensenrechtensituatie.
Bent u van mening dat de waarnemingsmissie van de EU tijdens de aanstaande verkiezingen voldoende geëquipeerd is om haar werk voldoende te kunnen doen? Zo nee, bent u bereid extra ondersteuning te verlenen aan de waarnemingsmissie waar dat nodig is?
Het kabinet heeft er vertrouwen in dat de EU-waarnemingsmissie voldoende is geëquipeerd om haar werk grondig te kunnen doen. Met meer dan 150 uitgezonden waarnemers is de EU waarnemingsmissie de grootste missie van de Europese Unie tot nu toe, en één van de grootste missies tijdens deze verkiezingen.
In het kernteam van de missie is een mensenrechtenanalist opgenomen die de verkiezingen vanuit een breed mensenrechtenperspectief zal analyseren.
Naast de EU-waarnemingsmissie zullen de verkiezingen ook worden geobserveerd door diverse andere internationale en lokale waarnemingsmissies.
Deelt u de mening van VN-mensenrechtenrapporteur Lee dat de mate waarin mensenrechten en democratische beginselen worden gerespecteerd en beschermd tijdens deze verkiezingen van grote invloed zullen zijn op de toekomst van Birma/Myanmar? Zo ja, op welke wijze laat u in dat geval (de timing van) het opwaarderen van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Birma/Myanmar afhangen van het verloop van de verkiezingen?
Het kabinet is bezorgd over de recente verslechtering van de mensenrechtensituatie in Birma/Myanmar. De druk op religieuze vrijheid is toegenomen en er zijn opnieuw arrestaties geweest van mensenrechtenverdedigers en politieke activisten. De situatie van de Rohingya is een aanhoudend punt van zorg.
Net als veel andere landen, zoals Denemarken, Nieuw-Zeeland en Canada, heeft het kabinet recent besloten een ambassade te openen in Birma/Myanmar. Met dit besluit toont Nederland de lange-termijn committering die nodig is om de transitie in Birma/Myanmar te kunnen ondersteunen. Er wordt een resident ambassadeur benoemd waarmee de in 2013 geopende Economische Missie wordt opgewaardeerd tot ambassade.
Door het openen van een ambassade in Birma/Myanmar zullen diplomaten betere toegang hebben tot nationale en lokale autoriteiten, politieke partijen en maatschappelijk middenveld. Daarmee kan Nederland de politieke- en mensenrechtensituatie beter volgen en adequater reageren. Zorgen kunnen, samen met gelijkgezinde landen, op hoog niveau aan de orde worden gesteld. Door activiteiten op het gebied van mensenrechten, rule of law en versterking van het maatschappelijke middenveld kan eveneens een bijdrage worden geleverd aan een duurzame inclusieve transitie in Birma/Myanmar.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het plaatsvinden van de verkiezingen in Birma/Myanmar op 8 november?
Ja.
De wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden betreffende gewasbescherming buiten de landbouw |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ministerie bevestigt chemieverbod voor verharding per voorjaar 2016»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe uw toezegging om geen onomkeerbare stappen te zetten totdat het besluit «naar genoegen met de Kamer is besproken» zoals u dit stelt in uw brief (Kamerstuk 27 858, nr. 320) van 1 juli jongstleden, zich verhoudt met het organiseren van een netwerkdag waarbij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu aankondigt dat het verbod er zonder enige twijfel per volgend jaar komt?
In de procedure van totstandkoming van het besluit zijn, conform het gestelde in de brief van 1 juli 2015, geen onomkeerbare stappen gezet. Het ontwerpbesluit is conform de afspraken in de code interbestuurlijke verhoudingen voorafgaand aan toezending aan de Kamer toegestuurd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Unie van Waterschappen (UvW). Op 8 juni 2015 is het ontwerpbesluit aan uw Kamer voorgelegd. Daarna zijn geen andere formele stappen gezet dan het voorleggen van het ontwerpbesluit volgens de notificatieprocedure aan de Europese Commissie (een parallel proces dat geen onomkeerbare stap betekent) en het beantwoorden van de vragen die de leden van uw Kamer hebben gesteld (Kamerstuk 27 858, nr. 327, 28 oktober 2015).
In het kader van de goede uitvoering van regelgeving is het belangrijk in de totstandkomingsfase daarvan transparant te zijn en voorlichting te geven. Het attenderen van doelgroepen op het verbod, dat in lijn met de bespreking daarvan met uw Kamer beoogd is vóór het groeiseizoen 2016 in werking te treden, helpt die doelgroepen de tijdige voorbereiding ter hand te nemen. Het besluit kan op die manier niet als donderslag bij heldere hemel komen.
Kunt u toelichten hoe een ambtenaar van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu tot de uitlating komt dat het besluit zal worden aangenomen op 24 november 2015?2
Omdat communicatie over voorgenomen regelgeving belangrijk is, is een ambtenaar van het ministerie tijdens de door u aangehaalde besloten netwerkdag in gesprek gegaan over de praktijkgevolgen van het ontwerpbesluit. Daarbij is aangegeven dat de Tweede Kamer op 24 november a.s. een AO Gewasbeschermingsmiddelen had geconvoceerd en dat daarin het ontwerpbesluit ter sprake zou kunnen worden gebracht. Desgevraagd is de verwachting uitgesproken dat het verbod conform planning, vóór het groeiseizoen 2016, in werking zal treden. Dit is in lijn met hetgeen hierover aan uw Kamer is gemeld.
Ook op dit moment gelden al verregaande beperkingen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op verhardingen (buiten de landbouw). Deze bestaande beperkingen, met name waar een groot risico van afspoeling naar oppervlaktewater of rioleringssystemen bestaat, worden toegelicht in paragraaf 4 van de Nota van Toelichting bij het ontwerpbesluit. Het ontwerpbesluit, dat het verbod verbreedt, geeft aan dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op verhardingen niet is toegestaan met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het besluit wordt geplaatst. Het is gebruikelijk om in inkoopbeleid rekening te houden met toekomstige wijzigingen in regelgeving. Met voorlichting als de genoemde netwerkbijeenkomst wordt daaraan bijgedragen. In de praktijk doen gemeenten bovendien veel meer dan reageren op vastgestelde wetgeving, door zelf het voortouw te nemen in het verminderen van het gebruik van chemische middelen, zoals bijvoorbeeld de 19 gemeenten van het initiatief «Schoon water voor Brabant».
Bent u zich er van bewust dat gemeenten op dit moment hun inkoop wat betreft onkruidbestrijding voor het komende jaar afronden? Zo ja, moeten gemeenten volgens u rekening houden met besluitvorming die nog niet is afgerond?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten of gemeenten die nu het onderhoud van openbare, verharde terreinen inkopen en daarbij wel ruimte laten voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen strijdig handelen, terwijl het besluit dat dit verbiedt nog niet is gepubliceerd in de Staatscourant?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wanneer de Raad van State naar verwachting zal adviseren over het besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden buiten de landbouw?
Het ontwerpbesluit is nog niet aan de Raad van State voorgelegd, daarover kan ik nu dus geen uitspraak doen. Wanneer het ontwerpbesluit op 1 december 2015 aan de Raad van State wordt toegezonden, verwacht ik een advies begin 2016.
Deelt u de mening dat het laten ingaan van het verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen per volgend jaar geen rekening houdt met de inkoop van gemeenten op dit moment?
Met het preciseren van het beleidsvoornemen3, het toezenden van het ontwerpbesluit aan VNG, IPO en UvW, en aan de Eerste en Tweede Kamer, en met het actief voorlichten van de doelgroepen wordt het omgekeerde bereikt. Anticiperend op het naderend besluit kunnen gemeenten tijdig hun inkoopbeleid aanpassen.
Het bericht “Geen kabinetscampagne Oekraïne-referendum” |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geen kabinetscampagne Oekraïne-referendum»?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Bent u van mening dat het de taak van de referendumcommissie is om een voorlichtende campagne te voeren?
Zoals de wet raadgevend referendum bepaalt, is het de taak van de referendumcommissie om informatie aan de kiezer te verstrekken over een aan een referendum onderworpen wet.
Bent u van mening dat het de taak van het kabinet is om een «ja-campagne» te voeren? Zo neen, waarom niet?
Het raadgevend referendum is een serieuze zaak en vraagt om een debat over de inhoud van het verdrag. Het kabinet staat voor het associatieakkoord en zal uiteraard deelnemen aan dit debat en toelichten waarom de NL regering achter dit verdrag staat. NL en de EU zijn, zeker ook in onzekere tijden, gebaat bij stabiele en welvarende buurlanden. Via het associatieakkoord wordt de politieke en economische samenwerking van de EU met Oekraïne versterkt en wordt daaraan bijgedragen. Het akkoord helpt bij de opbouw van Oekraïne als democratische rechtstaat en geeft kansen voor handel over en weer. Dit akkoord is dus in ons eigen belang en in het belang van Oekraïne, daarom steunt het kabinet dit akkoord.
Op welke wijze staat het kabinet voor het belang van het associatieakkoord en zal het kabinet deelnemen aan dit debat en toelichten waarom de Nederlandse regering achter dit verdrag staat?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat het kabinet «een deceptie, zoals bij het referendum over de Europese Grondwet tien jaar geleden, voorkomen»?
Er ligt nu een andere referendumvraag voor. De kiezer krijgt de kans om zich uit te spreken over het associatieakkoord tussen de EU en Oekraïne. Zoals hierboven aangegeven zal het kabinet vanzelfsprekend deelnemen aan het maatschappelijk debat.
Wanneer zal het kabinet starten met zijn campagne en hoe gaat deze campagne vormgegeven worden?
Zoals gezegd is het raadgevend referendum een serieuze zaak dat vraagt om een debat over de inhoud van het verdrag. Het kabinet staat voor het associatieakkoord en zal uiteraard deelnemen aan dit debat en toelichten waarom de NL regering achter dit verdrag staat. In het instemmingsdebat met uw Kamer op 7 april jl. heb ik dat reeds toegelicht en uitgedragen en dit zullen wij ook doen in het debat op weg naar het referendum.
Het bericht dat een betaalopdracht voor een reis richting Cuba wordt geweigerd door ING |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «ING weigert overschrijving voor reis naar Cuba»?1
Internationaal opererende banken hebben te maken met verschillende sanctieregimes, waaronder sancties ingesteld door individuele landen. Zo heeft de VS sancties opgelegd aan Cuba, welke zijn opgenomen in de Cuban Assets Control Regulation (CACR). Voor een overzicht van de door de VS ingestelde sancties verwijs ik naar de website van de Office of Foreign Assets Control (OFAC) http://www.treasury.gov/resource-center/sanctions/Programs/Pages/cuba.aspx
In geval van extraterritoriale werking van VS sancties kunnen deze ook betekenis hebben voor bedrijven buiten de VS. Op grond van de Cuban Liberty and Democratic Solidarity Act (Libertad) uit 1996, ook bekend als de Helms-Burton Act, kent de CACR een extraterritoriale werking. Overigens zijn er op die extraterritoriale werking ook weer uitzonderingen gemaakt.
De EU en Nederland zijn steeds tegenstanders geweest van het door de VS gehanteerde handelsembargo tegen Cuba en de extraterritoriale werking daarvan. De EU en VS zijn op 18 mei 1998 een Understanding overeengekomen die voor een deel gericht is op het ontheffen van de verplichtingen van titel III en IV van de Helms-Burton Act. Deze ontheffing, die nimmer is geratificeerd door de VS en derhalve geen enkele rechtsgeldigheid heeft, zou de extraterritoriale werking van VS sancties moeten opheffen. Nederland dringt er bilateraal en in EU-verband op aan dat de VS deze ontheffing alsnog ratificeert. Daarop is vooralsnog geen uitzicht.
De reikwijdte en toepasbaarheid van VS sancties op bedrijven buiten de VS kent daarmee een grote mate van complexiteit. Het is niet mijn rol over de toepasbaarheid van buitenlandse sancties verdere duiding te geven. Het is aan de desbetreffende banken zelf om in deze context van verschillende wettelijke kaders een afweging te maken hoe een bepaalde transactie zich verhoudt tot deze regels. Voor een duiding van welke regels van toepassing zijn op een concrete situatie kunnen ondernemingen zich wenden tot de Amerikaanse autoriteiten.
Acht u het redelijk wanneer een bank zelfs een voorschot voor een vakantiereis richting Cuba niet wil verwerken? Bestaat volgens u de kans dat een bank een boete krijgt vanwege het uitvoeren van deze specifieke betaling?
Zie antwoord vraag 1.
Is ING reeds teruggekomen op dit besluit en worden toekomstige betalingen voor een vakantiereis richting Cuba gewoon uitgevoerd?
Hoe internationaal opererende banken omgaan met de verschillende wettelijke kaders waar zij aan dienen te voldoen is aan de banken zelf. Over het algemeen zijn Nederlandse banken nog terughoudend ten aanzien van betalingen naar Cuba.
Banken bepalen op basis van economische en strategische afwegingen en risicoafwegingen in hoeverre zij betalingen gerelateerd aan Cuba uitvoeren. Nederlandse banken kunnen hierin elk hun eigen afweging maken.
Hoe gaan andere Nederlandse banken om met dergelijke betalingen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen welke soort betalingen door de VS worden beboet?
Zie antwoord vraag 1.
Kan een bank om «zakelijke redenen» betalingen naar een bepaald land weigeren, ook wanneer er geen door overheden opgelegd embargo meer is?
Banken maken zelf een risicoafweging naar welke landen zij betalingen faciliteren. Hiervoor kunnen zij verschillende aspecten laten meewegen, zoals bijvoorbeeld het risico op witwassen of het financieren van terrorisme dat van een bepaald land uitgaat. De Financial Action Task Force (FATF), een intergouvernementele organisatie gericht op het tegengaan van witwassen, financiering van terrorisme en andere gerelateerde risico’s voor de integriteit van het financiële systeem, houdt bij welke risico’s er ten aanzien van deze onderwerpen bestaan binnen verschillende landen. Voor landen die naar het oordeel van de FATF een hoog risicoprofiel hebben geldt niet een embargo, maar banken worden wel geacht rekening te houden met de gesignaleerde risico’s. Banken zijn zelf verantwoordelijk om hierin een afweging te maken, en mogen wanneer zij de risico’s te hoog achten, betalingen naar een bepaald land weigeren. Cuba was tot oktober dit jaar vermeld in een waarschuwingslijst van de FATF. Daarnaast is Cuba eerder dit jaar geschrapt van de VS-lijst van Staatsponsors van terrorisme.
Welke mogelijke invloed hebben de verbeterde betrekkingen tussen de VS en Cuba op het betalingsverkeer richting Cuba?
Sinds de aankondiging van het streven naar normalisering van de betrekkingen tussen de VS en Cuba in december vorig jaar heeft de Amerikaanse president Obama een aantal maatregelen genomen die de uitwerking van de sancties verlichten. Hierdoor kent bijvoorbeeld het reizen tussen de landen minder beperkingen en zijn er meer mogelijkheden op het gebied van communicatie/ICT, landbouw en remittances. Ook de mogelijkheden voor betalingen die hiermee samenhangen zijn vergroot. Deze verruimingen gelden in dezelfde mate voor de VS en daarbuiten.
De Amerikaanse president kan sancties echter niet opheffen. De bevoegdheid tot het opheffen van sancties komt toe aan het Amerikaanse Congres. Mochten de VS in de toekomst besluiten sancties tegen Cuba op te heffen, dan gelden ten aanzien van de daarmee samenhangende betalingen ook geen beperkingen meer. Ik ga ervan uit dat Nederlandse banken dergelijke ontwikkelingen betrekken in hun afwegingen.
Een raketaanval op Camp Liberty in Irak |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de raketaanval die op 29 oktober is uitgevoerd op Camp Liberty in Irak waar Iraanse ballingen verblijven?1
Ja.
Is de verantwoordelijkheid voor deze raketaanval opgeëist of blijkt anderszins wie er voor die aanval verantwoordelijk is?
De aanslag is opgeëist door de pro-Iraanse militie Jaysh Al-Mukhtar.
Deelt u de opvatting van de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken dat die aanval veroordeeld moet worden en dat de Iraakse autoriteiten moeten worden aangesproken op het uitblijven van bescherming van de vluchtelingen die in Camp Liberty verblijven?2 Indien ja, gaat u de Iraakse regering hierop aanspreken? Indien neen, waarom niet?
Een dergelijke aanslag, evenals andere daden van geweld tegen weerloze burgers in Irak, veroordeel ik zeer. In EU-verband is de Iraakse overheid opgeroepen om een onderzoek uit te voeren naar de aanslag en de bewoners van het kamp te beschermen conform de overeenkomst met de VN van december 2011.
Deelt u de opvatting dat de omstandigheden in Camp Liberty mensonterend zijn en dat er dringend extra humanitaire hulp moet worden geboden? Indien neen, waarom niet? Indien ja, gaat u de Iraakse autoriteiten hierop aanspreken?
De leefomstandigheden in Kamp Hurriya/Camp Liberty op het gebied van water, voedsel en elektriciteit voldoen aan de voorwaarden van de Verenigde Naties (VN). Geïnteresseerde partijen, waaronder de Nederlandse ambassade in Bagdad, worden door de VN voorzien van de rapportages, met fotomateriaal, van de inspecties die dagelijks worden uitgevoerd door de VN en de bewoners van het kamp. De Iraakse veiligheidsdiensten, het Ministerie van gezondheid en waarnemers van de VN waren direct na de aanslag ter plekke. Op 30 oktober zijn tevens genietroepen van het Iraakse leger toegelaten om te zoeken naar UXO. Er zijn meerdere niet geëxplodeerde raketten op het terrein aangetroffen en opgeruimd.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de herhuisvesting van de bewoners van Camp Liberty in derde landen?
Op dit moment zijn 929 personen gehervestigd buiten Irak, 2.145 personen bevinden zich nog in Kamp Hurriya en 9 personen hebben zich afgekeerd van de beweging en zijn ondergebracht in het Bagdad Hotel.
Is Nederland bereid om vluchtelingen uit Camp Liberty die familiebanden hebben in Nederland te huisvesten indien daarom wordt verzocht? Indien neen, waarom niet?
Het kabinet pleit voor opvang in de regio en, waar mogelijk, vrijwillige terugkeer naar Iran. Nederland neemt alleen bewoners op wanneer zij de Nederlandse nationaliteit hebben. Vier Nederlandse staatsburgers zijn vanuit Kamp Ashraf in 2011 terug naar Nederland gereisd.
De gebrekkige doorstroming van statushouders in Arnhem |
|
Attje Kuiken (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de gebrekkige doorstroom van statushouders naar reeds beschikbare woningen in Arnhem?1
Ja.
Kunt u verklaren hoe het kan dat er in Arnhem wel geschikte huurhuizen beschikbaar zijn, maar dat er geen statushouders gevonden worden die hier intrek in zouden kunnen nemen?
Het beeld dat er geen statushouders (vergunninghouders) gevonden kunnen worden voor de woningen in Arnhem klopt niet. Momenteel staan er 132 vergunninghouders gekoppeld aan de gemeente Arnhem. Zij wachten op definitieve huisvesting. Van deze vergunninghouders ontbreekt bij 40 personen nog het Burgerservicenummer (BSN). Een BSN wordt verkregen door inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP). Het BSN is een voorwaarde voor het aangaan van de meeste rechtshandelingen, zoals het sluiten van een huurcontract in de sociale huursector.
De opdracht om burgers in te schrijven in de BRP ligt bij de gemeenten. Asielzoekers die een vergunning krijgen, moeten zich inschrijven in de BRP bij de afdeling burgerzaken in de gemeente waar zij verblijven. Doorgaans is dat de AZC-gemeente. Ik constateer dat daar nu lange wachttijden aan het ontstaan zijn, mede doordat er in korte tijd veel opvanglocaties zijn bijgekomen. De gemeente waar de vergunninghouder gaat wonen, in dit geval Arnhem, hoeft overigens niet te wachten totdat de vergunninghouder in de AZC-gemeente is ingeschreven, maar kan de vergunninghouder ook uitnodigen zich in te schrijven in de gemeente Arnhem.
Hoe lang duurt het gemiddeld genomen voordat een statushouder een Burgerservicenummer (BSN) ontvangt?
Dat verschilt per gemeente. De exacte duur van deze wachttijd per gemeente wordt niet geregistreerd. Om die reden kan geen exact gemiddelde gegeven worden. Het gemiddelde is in ieder geval langer dan gewenst, vandaar ook mijn antwoord onder 4 en 5.
Bent u bereid om te onderzoeken wat er op dit moment nodig is om statushouders sneller aan een BSN te helpen, om zo de doorstroming naar een huurhuis te bevorderen en de druk op asielzoekerscentra (AZC’s) te verlichten?
Uiteraard heb ik geconstateerd dat de vertraging bij inschrijving van vergunninghouders in de BRP het proces van huisvesting vertraagt. Door de hoge instroom van asielzoekers is hierbij een achterstand ontstaan en daar hebben gemeenten last van. Om die reden zijn inmiddels maatregelen getroffen om enerzijds deze achterstanden weg te werken en anderzijds gemeenten te ondersteunen nieuwe inschrijvingen in de BRP tijdig te realiseren.
Om het huisvestingsproces te versnellen is in het aanmeldcentrum Ter Apel een zogenoemde «BRP-straat» ingericht. Hier worden alle personen die in Ter Apel al een verblijfsvergunning krijgen direct door de gemeente Vlagtwedde in de BRP ingeschreven. Door de hoge instroom vindt aanmelding momenteel echter ook op andere locaties plaats. De BRP-straat wordt zo spoedig mogelijk ook op deze locaties ingericht. Tenslotte wordt momenteel een team van «vliegende keeps» opgericht, dat gemeenten kan bijstaan die achterlopen met het inschrijven van vergunninghouders in de BRP. Eind november zal het team actief zijn. Binnenkort wordt er een meldpunt ingericht waar gemeenten zich kunnen melden als ze gebruik willen maken van zulke ondersteuning. Gemeenten worden hier nog nader over geïnformeerd.
Klopt het dat er in veel meer gemeenten zich soortgelijke situaties voordoen, waarbij niet het tekort aan geschikte huurhuizen maar bureaucratie de doorstroming in de weg staat?
Zie antwoord vraag 4.
Verplichte overblijfkosten op scholen met een continurooster |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat ouders nog steeds kenbaar maken dat scholen niet vermelden dat bijdragen voor de opvang van kinderen tijdens lunchtijd op scholen met een continurooster vrijwillig zijn?1 2
In de Wet op het primair onderwijs (WPO) en de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) is geregeld dat de toegankelijkheid tot het onderwijs niet afhankelijk mag zijn van een geldelijke bijdrage van de ouders en dat de ouders in de medezeggenschapsraad (MR) moeten instemmen met de hoogte en de bestemming van de (vrijwillige) ouderbijdrage. Informatie over de ouderbijdrage en het vrijwillige karakter ervan moet in de schoolgids worden opgenomen. Als een school de wettelijke regels niet naleeft, zal de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) de school hierop aanspreken. In 2014 heeft de inspectie onderzoek gedaan naar de naleving. In nagenoeg alle schoolgidsen (94 procent) blijken ouders expliciet te worden geïnformeerd over de ouderbijdrage en het vrijwillige karakter ervan.3
Acht u het wenselijk dat scholen soms zelfs willens en wetens niet vermelden dat de extra overblijfkosten vrijwillig zijn, omdat zij vinden dat ouders hiervan zelf op de hoogte moeten zijn? Deelt u de mening dat scholen moeten vermelden dat deze kosten vrijwillig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Overblijfkosten vallen in het geval van een continurooster onder de voorschriften inzake de (vrijwillige) ouderbijdrage, zoals beschreven bij vraag 1. Scholen moeten te allen tijde duidelijk zijn over het vrijwillige karakter van de ouderbijdrage.
Hoe beoordeelt u de inhuur van extra personeel door scholen met een continurooster? Acht u het wenselijk dat dit wordt doorberekend aan de ouders? Bent u van mening dat het organiseren van toezicht tijdens de middagpauze op scholen met een continurooster een taak is van de school en dat zij dit daarom ook zelf moeten bekostigen?
In de lumpsumfinanciering beslissen schoolbesturen zelf waaraan ze hun budget uitgeven (mits dit een onderwijsbestemming heeft). Dit geldt ook voor de inhuur van extra personeel ten behoeve van een continurooster. Een school die kiest voor een continurooster, is verantwoordelijk voor het organiseren van toezicht tijdens de middagpauze. De school kan een bijdrage in de kosten vragen aan ouders, mits dit op vrijwillige basis gebeurt en de ouders in de MR ermee hebben ingestemd.
Klopt volgens u de bewering van de organisatie Ouders en Onderwijs dat vanwege het continurooster ouders geen keuze hebben om hun kinderen wel of niet over te laten blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij een continurooster is de – relatief korte – middagpauze onderdeel van de schooltijd. Alle kinderen blijven tijdens de middagpauze op school en de school is verantwoordelijk voor het toezicht in de middagpauze. Ouders hebben dan niet de keuze om hun kind tijdens de middagpauze op een andere plek dan de school op te vangen. Ouders kunnen hier ook rekening mee houden bij het kiezen van een school. Als een school overgaat op een continurooster, moeten de ouders in de MR hiermee instemmen. Een dergelijk besluit kan uitsluitend worden genomen nadat alle ouders zijn geraadpleegd.
Zijn de meldingen bij Ouders en Onderwijs ook bij het ministerie bekend? Wat gaat u doen met de scholen die niet eerlijk vermelden dat het om een vrijwillige bijdrage gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het bericht op de website van Ouders en Onderwijs is bekend bij het ministerie. De specifieke meldingen die zijn binnengekomen bij de informatiedienst van Ouders en Onderwijs zijn door Ouders en Onderwijs niet doorgestuurd aan de inspectie. Zie wat betreft handhaving mijn antwoord bij vraag 1.
Wat is uw reactie op de oproep van de scholen om overblijfkosten bij een continurooster tot de verplichte bijdrage te laten rekenen? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
Ik acht dit geen wenselijke ontwikkeling. De toegankelijkheid van het onderwijs mag niet worden beïnvloed door de ouderbijdrage. Bij een continurooster valt de pauze onder de schooltijd en daar past geen verplichte ouderbijdrage bij.
Bent u alsnog bereid om de vrijwillige ouderbijdrage op scholen te maximeren en scholen te verplichten om deze bijdrage op een eenduidige wijze te presenteren?4
Scholen bepalen voor welke activiteiten (die aansluiten bij hun pedagogische visie of de inrichting van het onderwijs) zij een geldelijke bijdrage vragen. Dit kan van school tot school verschillen. Daarom zie ik geen aanleiding om de ouderbijdrage te maximeren. Scholen zijn wettelijk verplicht om via de schoolgids helderheid te bieden over het vrijwillige karakter van de ouderbijdrage. Wat betreft de naleving van deze bepaling zie het antwoord op vraag 1.
Het bericht dat grensgemeenten moeten kunnen meepraten over de kerncentrales in het Belgische Doel |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Grensgemeenten moeten meepraten over openhouden kerncentrales Doel»?1
Ja
Wat is uw oordeel over dit bericht, waarin de nabijgelegen Nederlandse grensgemeenten Reimerswaal, Hulst, Bergen op Zoom en Woensdrecht worden opgeroepen hun recht op consultatie te gebruiken ten aanzien van het langer openhouden van de oude Belgische kerncentrales?
De betreffende gemeenten kunnen hun zorgen aan de Belgische overheid overbrengen. Ik kan mij goed voorstellen dat de gemeenten dit doen gezien hun verantwoordelijkheid voor de veiligheid in hun regio.
Hoe oordeelt u over de levensduurverlenging van nog eens tien jaar van de nu al veertig jaar oude kerncentrales Doel 1 en Doel 2?
Het is aan de Belgische overheid om een oordeel te geven over de levensduurverlenging. Het Belgisch Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (het FANC) besluit onafhankelijk over de veiligheid. De directeur van het FANC heeft aan de directeur van de Nederlandse Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) meegedeeld dat het FANC een lange termijn exploitatie alleen toestaat wanneer dit veilig kan en de kerncentrales voldoen aan alle (internationale) wet en regelgeving en veiligheidseisen. Ook heeft het FANC in het kader van continue verbetering verschillende extra verbetermaatregelen opgelegd waaraan de reactoren moeten voldoen zodat zij op een nog hoger veiligheidsniveau nog 10 jaar kunnen opereren.
Heeft u contact met uw Belgische collega over de kerncentrales in Doel en de huidige plannen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb de directeur van de ANVS gevraagd regelmatig contact te houden met het FANC en ook aandacht te vragen voor de onrust in Nederland. In dit kader hebben zowel de directeur van het FANC als de directeur van de ANVS op 14 oktober jl. nog een presentatie verzorgd tijdens een informatiebijeenkomst in Bergen op Zoom van gemeenteraadsleden en burgemeesters uit de regio over de kerncentrale Doel. Het FANC informeert de ANVS regelmatig over de besluitvorming rondom de levensduurverlenging van Doel-1 en Doel-2 en de beoordelingen van het FANC in dit dossier. De ANVS houdt mij op de hoogte van de status van de Belgische kerncentrales en de mogelijke gevolgen voor Nederland. Ook zal ik zelf met mijn Belgische collega in contact treden over het belang van de veiligheid van de kerncentrales.
Welke afspraken zijn er tussen België en Nederland gemaakt ten aanzien van de kerncentrales, bijvoorbeeld over hoe wordt opgetreden bij een incident?
Voor (dreigende) crisissituaties zijn goede afspraken tussen de wederzijdse crisisrespons organisaties, zowel m.b.t. wederzijdse informatieverstrekking als m.b.t. (gezamenlijk) optreden. Nederland en België doen ook gezamenlijke oefeningen waarin wordt voorbereid op crisissituaties. Op 29 oktober jl. is een dergelijke gemeenschappelijk oefening geweest. Ook op regionaal niveau bestaan er afspraken over de informatie-uitwisseling tussen meldkamers in Nederland en België.
Komt er een milieueffectrapportage? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het FANC heeft geoordeeld en er is besloten dat voor de levensduurverlenging van Doel-1 en Doel-2 geen milieueffectrapportage nodig is. De uit te voeren wijzigingen leiden niet tot negatieve radiologische milieueffecten of brengen geen significante verhoging in de bestaande radiologische milieueffecten met zich mee2. Wel heeft het FANC een aangescherpte vergunning opgelegd aan de kerncentrale met maatregelen die voor de komende 10 jaar de veiligheid van de centrale nog verder verhogen.
Bent u bereid de Tweede Kamer en de lokale overheden te informeren over het verdere verloop?
Ja, als er nieuwe ontwikkelingen zijn dan zal ik de Tweede Kamer daarover informeren.
Het bericht ‘Maasstad pluist oud pand na op pillen en dossiers’ |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van afgelopen juli dat het Maasstad ziekenhuis haar oude pand napluist op pillen en dossiers?1
Het Ministerie van VWS heeft contact opgenomen met het Maasstad Ziekenhuis om navraag te doen. Het Maasstad Ziekenhuis heeft ons het volgende laten weten: Het Maasstad Ziekenhuis was ook onaangenaam verrast door de vondst en heeft dit serieus genomen. Het ziekenhuis heeft een Systematische Incident Reconstructie en Evaluatie (SIRE) analyse uitgevoerd om te kunnen vaststellen hoe het komt dat er materialen zijn achtergebleven in de bunker van het voormalige pand van het Clara Ziekenhuis. Dit onderzoek bevat verbetermaatregelen en adviezen waarvan ook andere zorgorganisaties kunnen leren.
Begin augustus 2015 heeft de raad van bestuur van het Maasstad Ziekenhuis opdracht gegeven tot uitvoering van de SIRE analyse. Het onderzoek is uitgevoerd door twee adviseurs kwaliteit en veiligheid. De onderzoekers hebben gesprekken gevoerd met managers, ex-projectleden en leden van het crisisteam en er is een plenaire sessie gehouden met de betrokkenen om de gebeurtenissen door te spreken en een tijdlijn op te stellen. De conclusie van het onderzoek en de analyse achteraf is dat het achterblijven van materialen te voorkomen was geweest.
De resultaten worden aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) aangeboden en zijn door de raad van bestuur van het Maasstad Ziekenhuis gemeld in de vergadering van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen op 25 november 2015. Dit om de lering die andere ziekenhuizen hieruit kunnen trekken te bevorderen.
Klopt het dat tijdens de inspectie die in juli 2015 is uitgevoerd door het Maasstad ziekenhuis, aanvraagformulieren voor onderzoeken voor patiënten zijn aangetroffen? Zijn er verder nog documenten of relevante zaken, zoals bijvoorbeeld echo’s, foto’s of computers, gevonden? Zo ja, welke? Zijn deze documenten inmiddels nader onderzocht? Zo ja, wat is er uit dit onderzoek naar voren gekomen?2
Ja, het door het ziekenhuis ingestelde crisisteam treft tijdens een controle op 31 juli 2015 in de bunker van het voormalige Clara pand aanvraagformulieren voor onderzoeken voor patiënten aan. Elders in het pand vinden ze andere materialen zoals stoelen, kasten en dergelijke. Bij een vervolgcontrole de week erna in de delen die bij de controle op 31 juli niet toegankelijk waren, wordt elders in het pand nog medicatie aangetroffen. De gevonden patiëntgegevens zijn direct op 31 juli veilig gesteld en zijn inmiddels nader onderzocht. Het ging om papieren uit het jaar 2000 waar privacygevoelige gegevens op stonden. Voor de verhuizing naar het nieuwe pand zouden alle patiëntgegevens door een scanteam worden gescand, gearchiveerd en daarna worden afgevoerd voor vernietiging. Eén gescand archief wordt, na afronding van de hele actie eind 2011, tijdelijk bewaard voor controle door de medisch specialisten/onderzoekers. Dit gescande archief is verzameld in afvoercontainers en archiefdozen en werd in 2011 in de bunker van het Clara Ziekenhuis geplaatst. Daar wordt het in juli 2015 aangetroffen.
Het Maasstad Ziekenhuis meldt de vondst bij de Inspectie van de Gezondheidszorg en zegt toe een analyse van de gebeurtenissen te maken.
Klopt het dat twee jaar geleden, in augustus 2013, een extra controle is uitgevoerd en het volledige pand van het Clara ziekenhuis nogmaals is nagelopen op zoek naar achtergebleven documenten? Klopt het dat bij deze controle geen patiëntendossiers of medicijnen zijn aangetroffen, zoals gesteld door het Maasstad ziekenhuis? Hoe kan het dat tijdens deze controle de aanvraagformulieren die eind juli 2015 werden gevonden, niet zijn aangetroffen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, in 2013 is er ook al een extra controle gedaan. Op dat moment is de bunker onder het Clara Ziekenhuis niet toegankelijk als gevolg van wateroverlast. De hoogbouw is niet toegankelijk doordat trappen en liften ontbreken. Bovendien is in een aantal ruimten speciale (asbest)bescherming nodig. Deze gedeeltes van het pand zijn om die reden in 2013 buiten de controle gehouden.
Wat is uw reactie op het eerdere standpunt uit 2012 van het Maasstad ziekenhuis dat de dossiers «daar wellicht niet hadden moeten liggen» en waarbij tegelijkertijd bestuursvoorzitter van Westerlaken aangaf de actie van de studenten als «de omgekeerde wereld» te zien omdat zij in het pand woonden en wisten dat er materiaal en documenten opgeslagen lagen in het pand? Al met al, deelt u de mening dat het Maasstad ziekenhuis zorgvuldig met het bewaren van haar dossiers is omgegaan? Was het überhaupt verantwoord om de dossiers zonder enige controle achter te laten in een gebouw dat niet meer werd gebruikt door het ziekenhuis en waar studenten woonden? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Eind 2011 komt er anti-kraakbewoning in de Clara locatie. Het pand is op dat moment nog niet leeg, er bevinden zich nog materialen voor het partnerziekenhuis Kameroen, oud ijzer en in de bunker bevinden zich dialysestoelen en het archief waar de medisch specialisten/onderzoekers nog een blik op willen werpen. Deze materialen waren ondergebracht in van de anti-kraakbewoners afgesloten gedeelten. Deze bewoners hebben een aantal deuren geforceerd. Achter deze deuren bevonden zich de patiëntgegevens, medicijnen, röntgenfoto’s en bestellijsten. Het Maasstad ziekenhuis heeft aangifte gedaan van de inbraak en – naar toen werd aangenomen – alle privacygevoelige informatie uit het pand weggehaald. Achteraf bezien was de situatie waar het hier om gaat te voorkomen geweest, zo stelt ook het eigen onderzoek van het ziekenhuis. In zoverre was het proces bij Maasstad naar mijn mening dus niet voldoende zorgvuldig.
In antwoord op eerdere vragen over het veilig bewaren van medische informatie stelde uw ambtsvoorganger Klink destijds dat er eisen worden gesteld aan de opslag van medische dossiers; voldeed en voldoet volgens u het Maasstad ziekenhuis aan die eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Er zijn geen patiëntendossiers aangetroffen maar aanvraagformulieren voor onderzoeken en DBC registratie formulieren. Met betrekking tot de patiëntendossiers heeft het Maasstad Ziekenhuis de verhuizing aangegrepen als moment om alle patiëntengegevens die tot dan toe op papier beschikbaar waren in te scannen en zodoende te digitaliseren in het Elektronisch Patiëntendossier (EZIS). Het Maasstad Ziekenhuis voldoet aan alle eisen die gesteld worden aan het Elektronisch Patiëntendossier. In alle gevallen voeren gespecialiseerde bedrijven daarna de gescande archieven af. De archieven/dossiers voor archiefopslag zijn apart per verhuisdoos verpakt, genummerd en gedocumenteerd. Gedurende de bewaartermijn zijn de archieven daarna opvraagbaar via het Maasstad Service Punt. De gevonden stukken die achteraf bleken te zijn achtergebleven in de bunker van het Clara Ziekenhuis hadden daar niet meer mogen liggen en zijn direct vernietigd.
Dit terrein van het voormalige Clara Ziekenhuis is al sinds het verlaten van dit pand verboden gebied voor onbevoegden. Ondanks het afzetten van het terrein blijkt inbraak bij dit voormalige ziekenhuis in Rotterdam-Zuid moeilijk te voorkomen. Er zijn grove inbraakmethodes gebruikt waardoor op meerdere plekken onrechtmatig toegang is verschaft tot het terrein.
Is er ooit serieus onderzoek gedaan naar het achterblijven van patiëntendossiers in het Clara Ziekenhuis? Zo ja, wanneer vond het onderzoek plaats, door wie is het onderzoek uitgevoerd, welke conclusies zijn er getrokken en wat is er met de resultaten gedaan? Zo nee, waarom is er geen onderzoek uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is er precies met de in het Clara ziekenhuis gevonden dossiers en andere documenten gedaan door het Maasstad ziekenhuis?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn de (oud)patiënten wier dossiers zijn achtergelaten en teruggevonden in het Clara Ziekenhuis hiervan op de hoogte gesteld? Zijn hun medische dossiers nu wel volledig? Wat zijn precies de gevolgen voor de getroffen (oud)patiënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven ook aangegeven zijn er geen patiëntendossiers aangetroffen maar aanvraagformulieren voor onderzoeken en DBC registratie formulieren. Het betrof formulieren van meer dan 15 jaar geleden waarvan de vondst geen impact heeft op de zorg aan de betreffende patiënten. Het ging hier om aanvragen voor onderzoeken, deze gegevens waren al gescand en dus opgeslagen in het digitale patiëntendossier. Alle dossiers van het Maasstad ziekenhuis zijn dus volledig, het gebeurde heeft dus geen gevolgen voor (oud)patiënten.
Is ooit de privacy van (oud)patiënten in het geding geweest? Is hier onderzoek naar gedaan door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP)? Zo ja, wat is er uit dit onderzoek naar voren gekomen? Zo nee, waarom is dit onderzoek niet uitgevoerd?
Naar aanleiding van berichten in de media heeft het College bescherming persoonsgegevens (CBP) het Maasstad Ziekenhuis in juni 2012 per brief verzocht een aantal vragen te beantwoorden. Op grond van de door het ziekenhuis verstrekte informatie concludeerde het CBP dat de maatregelen die het Maasstad Ziekenhuis had getroffen om de medische gegevens te beveiligen niet passend waren en de organisatie niet in overeenstemming met artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) had gehandeld. Omdat het ziekenhuis in juli 2012 heeft aangegeven dat er geen medische gegevens meer aanwezig waren op de locatie Clara, heeft het CBP afgezien van verder onderzoek.
Als er een onderzoek door het CBP is uitgevoerd, hoe is er mee omgegaan dat de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Maasstadziekenhuis tevens lid is van de Raad van Advies van het CBP? Heeft deze dubbele pet op een of andere manier een rol gespeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBP bepaalt op onafhankelijk wijze bij welke organisaties het onderzoek doet. De leden van de Raad van Advies van het CBP hebben hiermee geen bemoeienis.
Herinnert u het antwoord over het onderzoek naar het handelen van professor Maat, namelijk dat de politie geen bezwaren ziet tegen openbaarmaking van grote delen van het onderzoek?1
Ja.
Herinnert u het verzoek bij de regeling van werkzaamheden om het verslag van het gesprek dat heeft plaatsgevonden tussen u en professor Maat, de ondertekende getuigenverklaringen, het feitenonderzoek, het feitenrelaas en de brief van de korpschef van de nationale politie over dit onderzoek te ontvangen?
Ja.
Herinnert u zich dat vervolgens alle zwarte inktpatronen op uw ministerie nodig waren om het WOB-verzoek over documenten uit deze zaak volledig zwart te maken, voordat u het openbaar maakte?
De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) kent uitzonderings- en beperkingsgronden (artikelen 10 en 11 van de Wob). Indien die gronden van toepassing zijn, kan de desbetreffende informatie worden zwartgelakt.
Herinnert u zich dat u daarna naar al die zwartgemaakte stukken verwees met alle stukken over professor Maat in het WOB-verzoek als zou dat een antwoord zijn op de precieze informatievraag van de Kamer?2
In mijn brief van 21 september jongstleden (kenmerk 2015Z14677) heb ik reeds aangegeven dat de politie de informatie uit het onderzoek niet zonder meer openbaar zou maken. Gespreksverslagen, opvattingen en persoonlijke gegevens kunnen niet openbaar gemaakt worden door de politie. Dat resulteerde in zwartgelakte teksten in de documenten die u ontving. Om nader op de informatievraag van uw Kamer in te gaan liggen per 2 december 2015 de betreffende stukken van het feitenonderzoek van de politie ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.
Hoe beoordeelt u het feit dat u een verzoek tot openheid beantwoordde met driehonderd nagenoeg volledig zwartgemaakte pagina's, zoals visueel overzichtelijk gemaakt door Leids Universitair Weekblad Mare?3
Zie antwoord op vragen 3 en 4.
Is het u opgevallen dat u het verslag van het gesprek met professor Maat niet naar de Kamer gestuurd heeft? Bent u bereid daarvan alsnog een samenvatting te maken en aan de Kamer te doen toekomen?
Op 23 september jongstleden hebben professor Maat en ik elkaar persoonlijk gesproken. Er is geen verslag opgesteld van het gesprek. Prof. Maat en ik vinden dat de inhoud van het gesprek vertrouwelijk is en ook zo moet blijven.
Heeft u professor Maat gevraagd of laten vragen hoe hij aankijkt tegen openbaarmaking van stukken? Kunt u zijn antwoord aan de Kamer doen toekomen?
Nee. Het feit dat betrokkenen bij bepaalde informatie al dan niet geen bezwaar hebben tegen openbaarmaking, staat er niet aan in de weg dat het bestuursorgaan altijd nog zelf een afweging maakt over de openbaarmaking van de desbetreffende informatie (vergelijk. ABRvS 19 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP1315, AB2011/148 m.nt.E.J. Daalder).
Is het u opgevallen dat u de getuigenverklaringen 100% zwart gemaakt heeft, terwijl getuigenverklaringen 100% feitelijk dienen te zijn? Bent u bereid de getuigenverklaringen aan de Kamer te doen toekomen?
De getuigenverklaringen bevatten vaak onderdelen die de persoonlijke levenssfeer van betrokkene(n) raken. Bovendien zijn ook persoonlijke beleidsopvattingen opgenomen. De getuigenverklaringen worden niet openbaar gemaakt vanwege bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijke beleidsopvattingen.
Om nader op de informatievraag van uw Kamer in te gaan liggen per 2 december 2015 de betreffende stukken van het feitenonderzoek van de politie ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.
Klopt het dat in een strafrechtelijk onderzoek en ongeveer elk andere officieel onderzoek getuigenverklaringen in principe openbaar zijn?
Nee, de eventuele openbaarheid van de getuigenverklaring kan afhangen van de stand van zaken in een procedure waarin de verklaring is afgelegd en van de inhoud van de verklaring.
Overigens is in casu geen sprake van een strafrechtelijk onderzoek en is derhalve de vraag hieromtrent niet relevant.
Heeft u voor deze vorm van onderzoek gekozen omdat u dan een poging kon doen onwelgevallige getuigenverklaringen geheim te houden? Zo nee, kunt u ze dan gewoon openbaar maken?
Nee. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Hoe kan de politie in een rapport van relaas nu beweren dat de bevingen in zijn geheel worden weggelakt, omdat zij bepaalde personen zouden bevoordelen of omdat het persoonlijke beleidsopvattingen zouden betreffen?
Er zijn in de Wet openbaarheid van bestuur verschillende uitzonderingsgronden van toepassing op de desbetreffende informatie. Zie hiertoe ook de toelichting die is gegeven bij het Wob-verzoek (https://www.politie.nl/binaries/content/assets/politie/wob/00-korpsstaf/inzake-presentaties-mh17–2015/20151012-inleiding-politie-nl.doc). De betrokken verzoekers kunnen indien gewenst bezwaar maken tegen het Wob-besluit.
Om nader op de informatievraag van uw Kamer in te gaan liggen per 2 december 2015 de betreffende stukken van het feitenonderzoek van de politie ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.
Gebeurt het vaker dat de politie bevindingen van een onderzoek niet openbaar maakt omdat zij bepaalde personen zouden bevoordelen of omdat het persoonlijke beleidsopvattingen betreft? Zo ja, wanneer gebeurt dat dan en hoe verhoudt zich dat dan tot de onafhankelijke onderzoeksfunctie van de politie?
De intentie van de politie is om zo veel als mogelijk openbaar te maken.
Om nader op de informatievraag van uw Kamer in te gaan liggen per 2 december 2015 de betreffende stukken van het feitenonderzoek van de politie ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.
Is het u opgevallen dat de politie in het relaas naar aanleiding van het feitenonderzoek, de onderdelen «Beeldvorming», «oordeelsvorming» en «aanbevelingen» in zijn geheel en voor 100% zwart gemaakt heeft?
Er zijn in de Wet openbaarheid van bestuur verschillende uitzonderingsgronden van toepassing op de desbetreffende informatie. Zie hiertoe ook de toelichting die is gegeven bij het Wob-verzoek (https://www.politie.nl/binaries/content/assets/politie/wob/00-korpsstaf/inzake-presentaties-mh17–2015/20151012-inleiding-politie-nl.doc).
Dient een relaas een objectieve beschrijving van de beeldvorming te bevatten en als zodanig gewoon openbaar te zijn?
Het relaas is een samenvatting van de feiten die zijn weergegeven in de afgelegde verklaringen door getuigen. Dit is openbaar gemaakt.
Dient een oordeel in een officieel rapport openbaar te zijn of is een oordeel in een officieel rapport zo subjectief dat het onder andere vanwege de persoonlijke beleidsopvattingen zwart gemaakt wordt?
In dit geval betroffen de kopjes beeldvorming, oordeelsvorming en aanbevelingen persoonlijke beleidsopvattingen die deel uitmaken van een interne memo (zie ook artikel 11, eerste lid, van de Wob).
Bevat het oordeel van de politie over professor Maat persoonlijke beleidsopvattingen? Zo ja, is het dan wel bruikbaar? Zo nee, waarom is dat dan een reden voor niet openbaarmaking?
Het rapport bevat geen oordeel over professor Maat. Het bevat getuigenverklaringen en overhandigde bescheiden.
Zijn de aanbevelingen uit dit rapport niet gewoon beleidsvoornemens die zelfs onder de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) echt gewoon openbaar gemaakt moeten worden?
Het rapport bevat geen beleidsvoornemens. Zie verder de beantwoording van vraag 15.
Kunt u precies aangeven op basis van welke informatie u aan de Kamer geschreven heeft dat de politie geen bezwaar heeft tegen openbaarmaking van grote delen van het onderzoek?
De intentie van de politie en mijzelf is altijd geweest om zo veel mogelijk openbaar te maken.
Kunt u aangeven of, wanneer en om welke reden de politie van mening veranderd is over de openbaarmaking? Hoe is u dat meegedeeld?
De intentie van de politie en mijzelf is altijd geweest om zo veel mogelijk openbaar te maken. De geconstateerde feiten zijn daarom ook samengevat en als bijlage bij beantwoording van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3015) aan uw Kamer overhandigd.
Openbaarmaking van ondersteunende getuigenverklaring is vanuit de inhoud nooit bezwarend geweest, maar zetten bij nader inzien de verklarings- en meldingsbereidheid van medewerkers voor toekomstige interne onderzoeken op het spel. Bovendien bevatten getuigenverklaringen onderdelen die de persoonlijke levenssfeer van betrokkene(n) raken en zijn er beleidsopvattingen opgenomen. Gespreksverslagen, opvattingen en persoonlijke gegevens kunnen daarom niet zonder meer openbaar gemaakt worden door de politie. Om die reden zijn de getuigenverklaringen en daarmee dus een groot deel van de documenten, bij nader inzien geheel zwart gemaakt.
Om nader op de informatievraag van uw Kamer in te gaan liggen de betreffende stukken van het feitenonderzoek van de politie ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.
Heeft u de politie op enige wijze direct of indirect laten weten of merken dat u liever geen openbaarmaking van delen van het onderzoek wenst? Zo ja, hoe en wanneer?
Nee. Ik hecht, voor zover mogelijk, aan openbaarmaking van het onderzoek.
Kunt u een voorbeeld geven van enig ander WOB-verzoek waar ongeveer 90% van de tekst en bijna 100% van de relevante tekst zwart gemaakt is?
Ja. De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) kent uitzonderings- en beperkingsgronden (artikelen 10 en 11 van de Wob). Indien die gronden van toepassing zijn, kan openbaarmaking van de desbetreffende informatie worden geweigerd. Dit zou in voorkomend geval ook 90% of meer van de tekst kunnen zijn.
Kunt u de tekst van artikel 68 van de Grondwet geven, die over de informatieplicht jegens de Kamer gaat?
Artikel 68 van de Grondwet: De ministers en de staatssecretarissen geven de Kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.
Wat is de enige uitzonderingsgrond waaronder u informatie niet aan de Kamer hoeft te verschaffen?
Het belang van de staat is de uitzonderingsgrond.
Is het in het belang van de staat om 90% van de stukken in dit dossier niet aan de Kamer te verschaffen? Zo ja, kunt het belang van de staat (niet zijnde het belang van de regering of het belang van een Minister die graag wat wil verbergen) in deze zaak duidelijk maken?
Nee, dit is niet in het belang van de staat en daarom liggen per 2 december 2015 de betreffende stukken van het feitenonderzoek van de politie ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.4
Kent u de brief van de regering over de relatie tussen de Wet openbaarheid van bestuur en artikel 68 van de Grondwet4 en onderschrijft de regering de inhoud van die brief? Deelt u de mening dat de informatieplicht aan het parlement krachtens de Grondwet ten minste even ver reikt en soms verder dan de verplichting informatie te verstrekken op grond van de WOB?5
Bent u bereid de gevraagde stukken, namelijk een verslag van het gesprek tussen professor Maat en u, de ondertekende getuigenverklaringen, het feitenonderzoek, het feitenrelaas en de brief van korpschef Bouman aan de Kamer te sturen en alleen die stukken die het belang van de staat schaden zwart te maken?
Van het gesprek tussen prof. Maat en mij is geen verslag gemaakt. De andere documenten worden ter vertrouwelijke inzage gelegd bij de griffie van uw Kamer volgens de daarvoor gangbare procedure.
Hoe beoordeelt u het feit dat het nu al bijna een half jaar, meerdere Kamerbrieven, vier series Kamervragen en een vraag bij de regeling van werkzaamheden kost om u te houden aan uw oorspronkelijke toezeggingen bij het MH17 debat van 17 april 2015, namelijk gewone openheid van zaken te bieden, zoals in een democratie normaal is?
Mijn intentie is steeds geweest om de Kamer gedetailleerd te informeren over dit onderwerp. De geconstateerde feiten zijn eerder samengevat en als bijlage bij beantwoording van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3015) aan uw Kamer overhandigd. Dit betrof de politieke openbaarheid, die voortkomt uit de inlichtingenplicht van de regering aan de Kamer zoals deze is vormgegeven in artikel 68 van de Grondwet. Buiten het geval dat de bewindspersoon de informatie vertrouwelijk met het parlement deelt, wordt deze informatie daarmee ook voor een ieder openbaar. Een andere vorm van openbaarheid betreft de openbaarheid op grond van de Wob. De Wob kent uitzonderings- en beperkingsgronden (artikelen 10 en 11 van de Wob) op basis waarvan openbaarmaking van informatie kan worden geweigerd. Er zijn immers soms belangen die zich tegen openbaarmaking van overheidsinformatie verzetten, zoals bijvoorbeeld de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Hierbij is relevant dat openbaarmaking van informatie onder de Wob, in alle gevallen openbaarmaking aan een ieder betreft. Omdat in de onderliggende stukken informatie is opgenomen die valt onder de strekking van de uitzonderings- en beperkingsgronden uit de Wob, is besloten deze informatie niet openbaar te maken onder de Wob. Om de belangen die zich tegen openbaarmaking (aan een ieder) van de desbetreffende informatie recht te doen en toch gevolg te kunnen geven aan de informatievraag van uw Kamer, liggen de betreffende stukken ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.
Bent u bereid dit keer een zodanig antwoord te formuleren dat vervolgvragen niet nodig zijn?
Ja, ik ben bereid om uw vragen te beantwoorden op een wijze dat vervolgvragen niet nodig zijn, waarbij ik opmerk dat uw Kamer zelf bepaalt in hoeverre zij vervolgvragen noodzakelijk acht. Om zo compleet mogelijk tegemoet te komen aan uw informatiebehoefte liggen de desbetreffende stukken ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.
Heeft professor Maar recht op het bezit een kopie van het feitenonderzoek en het feitenrelaas, die immers gaan over het beëindigen van de werkrelatie met hem in het MH17 onderzoek? Zo nee, kunt u dan aangeven op basis van welke rechtsprincipes hij geen recht heeft op een afschrift van een onderzoek dat over hem gaat en voor hem ook grote gevolgen had?
Prof. Maat heeft het dossier inmiddels ingezien.
Herinnert u zich dat u professor Maat geen geheimhouding zou opleggen?
Ja. Prof. Maat is geen geheimhouding opgelegd.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
De afstemming van de beantwoording vergde meer tijd dan drie weken.
Berichtgeving van radioprogramma Argos over Pallas-reactor |
|
Eric Smaling , Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Provincie Noord Holland geeft geen geld aan Pallas», waarin wordt gemeld dat provinciale staten van Noord Holland begin deze maand in een geheime vergadering hebben besloten om de tweede tranche van 14 miljoen euro voor de financiering van een nieuwe kernreactor in Petten, de Pallas, niet te geven?1
Ja.
Kan u het bestuursakkoord tussen de provincie Noord Holland en het Rijk aangaande de nieuwe kernreactor in Petten, de Pallas, delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het bestuursakkoord heb ik inmiddels als bijlage bij mijn brief van 6 november jl. (Kamerstukken II 2015/16, 33 626, nr. 5) aan de Tweede Kamer gestuurd.
Kunnen de leden van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu uit de Tweede Kamer (eventueel op vertrouwelijke basis) inzage krijgen in de door de Stichting voorbereiding Pallas opgestelde business case 2.1?
In een eerdere beantwoording van Kamervragen (Kamerstukken 2012/13, 33 626, nr. 2) heb ik aangegeven dat ik uw Kamer zal informeren over belangrijke besluiten en mijlpalen, zoals de overgang naar een volgende fase van het project of substantiële veranderingen in het project. In lijn daarmee heb ik in mijn brief van 6 november jl. toegezegd dat ik uw Kamer zal informeren zodra de provincie Noord-Holland en het Rijk gezamenlijk een definitief besluit hebben genomen over het al dan niet beschikbaar stellen van de tweede tranche van de lening aan de Stichting voorbereiding Pallas-reactor. Gelet op het belang van een efficiënte en weloverwogen uitvoering van (de besluitvorming over) het project, in het bijzonder de taak van de Stichting voorbereiding Pallas-reactor om private financiering voor de bouw van de Pallas-reactor aan te trekken, acht ik het niet wenselijk om de business case – al dan niet vertrouwelijk – te delen met de Tweede Kamer. Vanzelfsprekend zal ik de business case grondig en gedegen beoordelen.
Kunnen de leden van de genoemde commissie (eventueel op vertrouwelijke basis) inzage krijgen in de correspondentie tussen de provincie Noord Holland en de Stichting voorbereiding Pallas aangaande bovengenoemde business case?
Het is niet aan mij om een besluit te nemen over het al dan niet geven van inzage in de correspondentie van medeoverheden, in dit geval de provincie Noord-Holland. Verzoeken daartoe dienen via de provincie te verlopen.
Kunnen de leden van de genoemde commissie (eventueel op vertrouwelijke basis) inzage krijgen in de stukken die over bovenstaande business case door gedeputeerde staten zijn gestuurd aan de leden van provinciale staten van Noord Holland?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn de go/no go momenten, waarover volgens Argos de provinciale staten van Noord Holland van mening zijn dat de Stichting voorbereiding Pallas Reactor niet in de pas loopt met de afgesproken go / no go – momenten, gezamenlijke go / no go – momenten van de provincie Noord Holland en de Minister van Economische Zaken? Zo nee, is het naar uw mening verstandig om verschillende go / no go – momenten en criteria te hanteren door de provincie en u?
Het Rijk en de provincie Noord-Holland participeren op basis van gelijkwaardigheid in het project, hanteren dezelfde go / no-go momenten en besluiten op basis van gezamenlijke criteria over de beschikbaarstelling van tranches van de lening aan de Stichting voorbereiding Pallas-reactor.
Kunt u de Kamer inzage geven in het met de Stichting voorbereiding Pallas Reactor overeengekomen tijdschema voor de voorbereiding? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer heeft bij de aanbieding van het besluit tot oprichting van de Stichting voorbereiding Pallas-reactor als bijlage de statuten van de Stichting voorbereiding Pallas-reactor ontvangen (bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 33 626, nr. 1). Deze statuten voorzien in een procedure waarbij de financiers (Rijk en provincie) op basis van jaarplannen de planning vaststellen en goedkeuren. De planning betreft een dynamisch proces dat vele afhankelijkheden kent en waar per jaar op elk terrein deelstappen worden bepaald. Zo wordt de detailplanning rond de vergunningverlening besproken met de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) en zijn de doorlooptijden van bezwaarprocedures en aanbestedingsprocedures vooraf niet in detail vast te leggen. De Stichting voorbereiding Pallas-reactor heeft inmiddels twee van de drie geplande Europese aanbestedingsprocedures voor de huidige fase succesvol doorlopen en staat klaar om de derde procedure ten behoeve van het verkrijgen van het ontwerp voor de reactor te starten. Daarnaast heeft zij in 2015 één van de twee milieueffectrapportageprocedures gestart. Voor het aantrekken van private investeerders werkt de Stichting voorbereiding Pallas-reactor op dit moment de financieringsstrategie uit.
Deelt u de mening van de provincie Noord Holland dat de Stichting voorbereiding Pallas Reactor de afgesproken go / no go – momenten niet haalt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor de financiering van de Stichting voorbereiding Pallas Reactor?
De provincie Noord-Holland heeft niet aangegeven dat de Stichting voorbereiding Pallas-reactor de afgesproken go/no-go momenten niet zou halen, maar dat het tijdschema er anders uitziet dan in 2012 voorzien. Een go/no go-moment is niet bedoeld als deadline voor de Stichting voorbereiding Pallas-reactor, maar als een besluitvormingsmoment voor het Rijk en de provincie Noord-Holland over beschikbaarstelling van tranches van de lening. Deze go/no go-momenten zijn gekoppeld aan de mijlpalen voor de Stichting voorbereiding Pallas-reactor die zijn opgenomen in het bestuursakkoord. De Stichting voorbereiding Pallas-reactor dient jaarlijks een plan in met daarin een concreet tijdschema. Indien de voortgang qua planning of inhoud achterblijft bij de beoogde resultaten zoals vastgelegd in de jaarplannen, wordt dit meegewogen in de besluitvorming over de financiering.
Wat is uw mening ten aanzien van nieuwe internationale ontwikkelingen voor productie van isotopen? Wijkt deze af van de inschatting van OECD Nucleair Energie Agency dat er vanaf 2020 een overaanbod van medische isotopen is? Zo ja, op basis van welke gegevens en marktontwikkelingen?
De rapporten van het Nuclear Energy Agency van de OECD (OECD-NEA) zijn een belangrijke bron van informatie over de internationale productie van medische radioisotopen. In augustus 2015 heeft de OECD-NEA met het oog op de voorzieningszekerheid van medische isotopen een inschatting gemaakt van de productiecapaciteit in de periode 2015–2020.2 Voor de periode tot 2017 voorziet de OECD-NEA een risico voor de voorzieningszekerheid door een beperkte verwerkingscapaciteit van molybdeen-99. In de periode vanaf 2017 neemt het risico voor de voorzieningszekerheid af omdat er naar verwachting buiten Europa meer reactorcapaciteit en verwerkingscapaciteit beschikbaar komt.
De OECD-NEA geeft in het rapport aan dat de voorspelling die voor de periode 2015–2020 wordt gemaakt niet als basis kan dienen voor investeringsbeslissingen over nieuwe reactoren. De OECD-NEA hanteert deze disclaimer omdat er geen zekerheid is te geven over de uiteindelijke haalbaarheid van de aangekondigde nieuwe reactorprojecten. De haalbaarheid wordt onder meer bepaald door de bereidheid van investeerders en overheden om een nieuwe reactor te financieren en de beschikbaarheid van een gedetailleerd ontwerp en van de noodzakelijke vergunningen voor een reactor. Het rapport van de OECD-NEA van 2015 beperkt zich bovendien tot de voorzieningszekerheid in de periode 2015–2020 en geeft geen uitgebreide prognose voor de productie van medische isotopen in de periode na 2020. Wel kan worden afgeleid dat de Europese reactorcapaciteit in de periode 2025–2030 naar verwachting zal afnemen vanwege de geplande sluitingen van de HFR in 2024, de Belgische BR-2 reactor in 2026, de Tsjechische LVR-15 reactor in 2028 en de Poolse Maria-reactor in 2030.
Ten aanzien van de hogefluxreactor (HFR) die sinds 16 september jl. stilligt zei de Minister van Financiën tijdens het mondelinge vragenuur van 27 oktober 2015 dat «op dit moment wordt 60% van de Europese behoefte geproduceerd door HFR»; hoe is dit te rijmen met de huidige productiestop en met het tijdens het vragenuur voorgespiegelde tekort aan isotopen?
Op jaarbasis voorziet de Hoge Flux Reactor gemiddeld in 60% van de Europese behoefte aan het meest gebruikte medische radioisotoop molybdeen-99/technetium-99.
De reactoren en de verwerkers van isotopen werken samen in de Association of Imaging Producers & Equipment Suppliers (AIPES). Sinds de tekorten aan medische isotopen in 2009 is er binnen het AIPES een Emergency Response Team ingesteld dat van week tot week de reactoractiviteiten volgt en de productie van medische isotopen afstemt om een acuut tekort te voorkomen.
Het AIPES Emergency Response Team heeft na het stilleggen van de HFR op 16 september jl. drie reactoren met een kleinere capaciteit in Polen, Tsjechië en Frankrijk als reserve ingezet om een tekort aan molybdeen-99 te voorkomen. Daarnaast is er in oktober twee weken een tekort aan lutetium-177 ontstaan. Dit heeft niet tot ernstige gevolgen voor de patiëntenzorg geleid, maar ook hiervoor moest reservecapaciteit worden ingezet. De reactoren die momenteel bijspringen kunnen voor een beperkte periode reservecapaciteit leveren, maar zullen daarna hun reactoractiviteiten voor regulier onderhoud moeten stilleggen. De voorzieningszekerheid van medische isotopen blijft voorlopig dan ook afhankelijk van de HFR en de Canadese NRU-reactor, die tot begin 2018 open blijft.
Is de 82 miljoen euro van het Ministerie van Economische Zaken bedoeld om de HFR nog tien jaar in bedrijf te houden (totdat Pallas er is) conform de Europese regels voor staatsteun? Hoe past deze steun in het beleid gericht op het stimuleren van innovatiegericht inkopen?
Het krediet van € 82 miljoen voor de (bestaande) Europese onderzoeksreactor is op 17 oktober 2014 aan ECN (Energieonderzoek Centrum Nederland)/NRG (Nuclear Research and consultancy Group) verstrekt vanwege het belang van ECN/NRG voor de volksgezondheid. Dit publieke belang betreft de beschikbaarheid van medische radioisotopen. Daarnaast is er het belang van het borgen van de kennisinfrastructuur, namelijk (onafhankelijk) energieonderzoek en kennisverspreiding in het kader van nucleaire veiligheid en duurzame energievoorziening. Kredietverlening aan een openbare onderzoeksinstelling (zoals ECN/NRG) die belast is met de uitvoering van publieke taken zoals hierboven beschreven, is geen vorm van staatssteun. Bovendien wordt de lening verstrekt tegen een marktconforme rente en onder strenge terugbetalingsvoorwaarden.
Is er iets bekend over de Juncker gelden? Hoe verhoudt financiering van de Pallas Reactor uit het investeringsfonds van de EU zich met de toezegging dat de daadwerkelijke bouw en exploitatie van de Pallas Reactor vanuit private gelden dient te gebeuren?
Er is op dit moment geen sprake van financiering van het Pallas-project uit het recent geoperationaliseerde Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI). Het project Pallas staat momenteel wel op een lijst van 55 projecten die het Nederlands Investeringsagentschap (NIA) heeft geïdentificeerd als mogelijkerwijs kansrijk voor financiering uit het EFSI. Financiering vanuit het EFSI kan, evenals de investering vanuit de rijksoverheid en de provincie in het Pallas-project, beschikbaar worden gesteld ter financiering van de meer risicovolle en precompetitieve fase van projecten en is ook gericht op mobilisering van private financiering, met dien verstande dat EFSI-financiering zèlf ook rendabel dient te zijn. In beide financieringsconstructies is het uiteindelijk de bedoeling private investeerders aan te trekken.
Hoeveel werkgelegenheid is er in geding met de Pallas Reactor? Hoeveel met alle activiteiten op het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) / Nuclear Research and consultancy Group (NRG)-terrein? Om hoeveel directe banen gaat het in beide gevallen en om welk type werkgelegenheid?
De activiteiten van ECN omvatten 461 arbeidsplaatsen in 2015. De activiteiten van NRG omvatten 491 arbeidsplaatsen in 2015. In beide gevallen betreft het directe, kennisintensieve werkgelegenheid. Deze arbeidsplaatsen zullen naar verwachting ook ingezet kunnen worden voor de eventuele exploitatie van de Pallas-reactor. Vanzelfsprekend leveren secundaire bedrijfsactiviteiten, zoals logistieke diensten, cateringdiensten en beveiliging ook een bijdrage aan de werkgelegenheid.
Kunt u aangeven hoe het staat met het opruimen van het radioactieve vervuiling in de duinen bij Petten?
In 2012 heeft NRG aan de toezichthouder een verhoging van de concentratie tritium in het grondwater op het NRG-terrein gemeld. De oorzaak van de verontreiniging is in 2012 verholpen. NRG heeft vervolgens een plan van aanpak opgesteld voor de sanering van de verontreiniging. Dit plan van aanpak is door mij als op dat moment verantwoordelijke Minister goedgekeurd (inmiddels valt dit dossier onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Milieu).
NRG werkt momenteel volgens dit plan van aanpak aan de uitvoering van de sanering van het met tritium verontreinigd grondwater op het terrein van NRG in Petten. Deze sanering loopt naar verwachting door tot 2020. Door periodieke metingen ontstaat een steeds beter beeld van waar de verontreiniging zich bevindt en hoe deze zich verplaatst. Om zo effectief mogelijk te blijven saneren moet de wijze van uitvoering van de sanering worden aangepast. Hiertoe zal NRG binnenkort een nieuw plan van aanpak aan de ANVS voorleggen ter goedkeuring.
De vervangersproblematiek |
|
Karin Straus (VVD), Johannes Sibinga Mulder |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief die de stichting Kerobei, een stichting die katholiek primair onderwijs verzorgt, gestuurd heeft aan de ouders/verzorgers van hun leerlingen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat kinderen door de nieuwe wet mogelijk naar huis gestuurd moeten worden, omdat vervangers maximaal drie keer een dagdeel mogen vervangen?
Ik vind het uiteraard een slechte zaak als kinderen in het primair onderwijs naar huis moeten worden gestuurd omdat geen vervangers beschikbaar zijn. Dat is ook niet nodig, alleen al vanwege het feit (zoals ik in eerdere antwoorden over dit onderwerp ook heb aangegeven) dat cao-partijen in het primair onderwijs hebben afgesproken om voor 1 juli 2015 geen nieuwe cao voor het primair onderwijs af te sluiten2. Partijen wilden extra tijd nemen voor de onderhandelingen en streven nu naar een nieuwe cao per 1 juli 2016. Dit betekent dat de cao primair onderwijs 2014 – 2015 doorloopt tot en met 30 juni 2016 en dat het overgangsrecht uit de Wet werk en zekerheid (Wwz) van toepassing is. Schoolbesturen kunnen daardoor tot 1 juli 2016 de regels hanteren zoals die nu in de cao staan, dat wil zeggen een onbeperkt aantal tijdelijke contracten in drie jaar tijd aangaan en min/max-contracten aangaan met een minimale arbeidsduur van 8 uur per week. Het is dus onjuist, zoals de stichting Kerobei in haar brief van oktober 2015 aan ouders heeft geschreven, om kinderen dit schooljaar als uiterste maatregel naar huis te moeten sturen en het leidt ook onnodig tot onrust bij de betreffende ouders.
Wat vindt u ervan dat stichting Kerobei zoekt naar oplossingen voor dit probleem, maar dat dit blijkbaar niet lukt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid maatregelen te treffen om dit probleem op te lossen? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 16 oktober jongstleden heb aangegeven zijn er met de Wwz beperkingen aangebracht in het gebruik van oproep- en tijdelijke contracten. Die beperkingen zijn een stimulans om daadwerkelijk werk te maken van de beoogde omslag naar meer zekerheid en onnodig beroep op collectieve voorzieningen als de WW tegen te gaan. Tegelijkertijd is onderkend dat het niet altijd mogelijk zal zijn te kunnen volstaan met de mogelijkheden die de wet biedt. Daarom kunnen cao-partijen van de wet afwijkende afspraken maken, zowel als het gaat om oproepcontracten (nuluren- of min/max contracten) als om tijdelijke contracten. Partijen in de sector zijn ook het beste in staat om te beoordelen of een verruiming ten opzichte van wat op grond van de wet geldt, noodzakelijk is. Dat geldt ook voor partijen in de sector van het primair onderwijs. Het is mij bekend dat de invalproblematiek in de onderhandelingen over een nieuwe cao worden betrokken en ik ga ervan uit dat hiervoor een voor alle partijen bevredigende oplossing wordt gevonden.
De aanwijzing van Professionele Organisaties voor Monumentenbehoud |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Alde Fryske Tjerken naar de rechter om erkenning»?1
Ik ben ervan op de hoogte dat Stichting Alde Fryske Tjerken in beroep is gegaan tegen het besluit om de stichting niet aan te wijzen als professionele organisatie voor monumentenbehoud.
Hoeveel aanvragen voor een POM-status zijn er de afgelopen jaren per beoordelingsronde gedaan en hoe vaak is deze status toegekend? Hoeveel organisaties hebben in het verleden een AOM-status gekregen?2
In de eerste ronde in 2013 dienden 24 organisaties een aanvraag in; zeven organisaties werden aangewezen als POM. In de tweede ronde in 2013 werden zestien aanvragen ingediend; drie organisaties kregen de POM-status. In 2014 werden tien aanvragen ingediend; twee organisaties kregen de POM-status. In 2015 werden zes aanvragen ingediend. Het advies van de Raad hierover wordt in de loop van januari 2016 verwacht.
31 organisaties hadden de status van AOM. Sinds 2013 hebben twaalf organisaties de status van POM gekregen, waarvan tien organisaties voorheen de status van AOM hadden.
Herkent u dat de AOM- en POM-status voor organisaties voor monumentenbehoud belangrijke erkenningen zijn voor hun deskundige en betrouwbare onderhoud aan de monumenten, die onder hun beheer staan? Zo ja, begrijpt u dat het wegvallen van de AOM-status na 2018 voor problemen bij organisaties gaat zorgen, doordat dit onafhankelijke oordeel verdwijnt?
Ik herken dat de AOM- en POM-status belangrijke erkenningen zijn voor organisaties voor monumentenbehoud. Ik kan me voorstellen dat een organisatie het vervallen van de AOM-status als een verlies ervaart. Alle organisaties die aan de voorwaarden voldoen, komen in aanmerking voor de POM-status, dus in algemene zin is het onafhankelijke oordeel niet verdwenen. De criteria om de POM-status te verkrijgen zijn wel zwaarder dan de criteria voor de AOM-status, omdat ik de professionaliteit binnen het monumentenveld wil bevorderen en de kwaliteit binnen de monumentenzorg wil verhogen.
Deelt u de mening dat de tomeloze inzet van vrijwilligers zeer belangrijk is voor het voortbestaan van de monumenten in Nederland en dat deze inzet in de komende jaren alleen maar belangrijker wordt? Zo ja, hoe verhoudt dit belang van vrijwilligers zich tot de wens om door middel van de POM-status te zorgen voor professionalisering en formalisering van de werkwijze van monumentenorganisaties? Zo nee, waarom vindt u vrijwilligers niet belangrijk voor het behoud van monumenten?
Ik deel uw mening dat vrijwilligers van groot belang zijn voor het voortbestaan van monumenten in Nederland. De inzet van vrijwilligers staat echter los van de mogelijkheid voor een organisatie om als POM aangewezen te worden. De professionaliteit van een organisatie wordt immers, als het gaat om personele inzet, bepaald door de kwaliteiten van mensen binnen de organisatie en niet door de vorm van hun dienstverband. Ook voor een vrijwilligersorganisatie geldt dat kwaliteit gewaarborgd moet zijn voor de toekomst om voor de POM-status in aanmerking te komen. Die kwaliteit wordt ook getoetst op specifieke onderdelen zoals het beleidsplan, jaarverslagen en jaarrekeningen.
Ziet u de paradox dat juist kleinere organisaties met veel vrijwilligers door het ontbreken van een POM-status geconfronteerd worden met hogere administratieve lasten? Ziet u mogelijkheden om de hoge administratieve lasten van monumentenorganisaties te verlagen?
De administratieve lasten voor de aanvragers hebben mijn voortdurende aandacht. Zo is met de introductie van het uniform Subsidiekader (USK) in 2011 de last voor de aanvrager enorm verlaagd. Dat geldt voor alle eigenaren, of ze nu de POM-status hebben of niet. Ik heb het Brim verder vereenvoudigd door de indieningseisen te versoepelen en eigenaren kunnen kiezen tussen een subsidie of een laagrentende lening. Eigenaren met meer dan 20 rijksmonumenten in bezit kunnen in één aanvraag voor die specifieke monumenten subsidie aanvragen, hetgeen de administratieve lasten aanzienlijk verlaagt. De verantwoording van de bestede middelen is voor alle eigenaren gelijk en de zwaarte van de verantwoording wordt bepaald door de hoogte van de subsidie. Ik wil aan die verantwoording geen afbreuk doen om te voorkomen dat belastinggeld onzorgvuldig wordt besteed.
Bereiken u ook signalen dat organisaties voor monumentenbeheer erg ontevreden zijn over de afwijzing van de aanvraag voor een POM-status en de manier waarop die door de Raad voor Cultuur beargumenteerd wordt? Op welke wijze probeert de Raad de werking en herkenbaarheid van haar adviezen te vergroten?
Enkele afgewezen organisaties hebben kritiek geuit op de procedure. De Raad geeft in zijn adviezen weer aan welke criteria organisaties voldoen en op welke punten ze niet voldoen. Ik heb die adviezen overgenomen.
Ik heb de Raad gevraagd om mij te adviseren over de gang van zaken tot dusver en hoe de Raad, de aangewezen POM’s en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, zich in kunnen spannen om meer organisaties het niveau te laten bereiken om als POM gekwalificeerd te kunnen worden. Daartoe is bij alle partijen, waaronder ook de bestaande POM’s, grote bereidheid.
Wanneer wilt u de werkwijze en regelgeving rond de aanwijzing als POM evalueren? Hoe gaat u hierbij de ervaringen van de Raad voor Cultuur en de monumentenorganisaties betrekken?
Het recent uitgebrachte advies van de Raad over de inrichting van de aanwijzingsprocedure POM, onderdeel van de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim), biedt naar mijn mening goede aanknopingspunten voor de korte en langere termijn om de door mij beoogde doelen te bereiken: het stimuleren van goed eigenaarschap en het stimuleren dat POM’s actief bijdragen aan kwaliteitsverhoging in de monumentenzorg om zodoende een verdere professionalisering van het monumentenveld tot stand te brengen.
Mijn uitgangspunt is om de systematiek van de regeling tot en met de aanvraagronde van 2018 zoveel mogelijk ongewijzigd te laten. Het recente advies van de Raad geeft mij geen aanleiding om van deze lijn af te wijken. Ik zal nog met de Raad over het uitgebrachte advies spreken. Ook ga ik met de diverse partijen in de sector over het advies, in gesprek. Uiteraard neem ik die bevindingen mee bij de evaluatie van de Sim, die naar verwachting in 2017 zal plaatsvinden.
Wilt u onderzoeken op welke wijze erkenningsregimes meer toegesneden kunnen worden op de diversiteit van monumentenorganisaties, samen met passende administratieve regels?
Ik verwijs naar mijn antwoord hierboven.
Het bericht ‘Vivat verzekeringen krijgt mogelijk junkstatus’ |
|
Erik Ronnes (CDA), Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vivat verzekeringen krijgt mogelijk junkstatus»1
Ja
Hoe kan het dat een kredietbeoordelaar geen inzicht heeft in een financiële instelling die in Nederland actief is en daarom geen kredietrating kan afgeven?
Standard & Poor’s (S&P) heeft op 19 oktober de zogenoemde outlook van de kredietbeoordeling van de verzekeringsgroep Vivat en de werkmaatschappijen SRLEV en REAAL Schade aangepast van developing naar negative.S&P heeft vervolgens op 12 november bekend gemaakt dat zij de rating van Vivat en de werkmaatschappijen voor een periode van 90 dagen schorst.
S&P schrijft op 19 oktober dat zij verwacht dat na de overname Anbang zowel strategisch als operationeel betrokken zal zijn bij Vivat. S&P verwacht daarom de verzekeringsgroep Vivat te zullen waarderen als dochter van de Anbang Groep. De kredietbeoordeling van Vivat zal naar de mening van S&P niet los gezien kunnen worden van de kredietbeoordeling van de Anbang Groep. S&P vervolgt dat zij beperkt de beschikking heeft over informatie over de Anbang groep, maar dat zij verwacht dat de kredietbeoordeling van de Anbang groep lager zal zijn dan die van Vivat.
Op 12 november schrijft S&P dat zij er niet in is geslaagd om voldoende informatie te vergaren om de kredietwaardigheid van de Anbang Groep accuraat te kunnen beoordelen. Om deze reden schorst S&P de rating van Vivat en de werkmaatschappijen.
De schorsing van de rating van Vivat en de werkmaatschappijen door S&P heeft voor de solvabiliteit van de verzekeringsgroep en de individuele verzekeringsmaatschappijen geen onmiddellijke gevolgen. De berekening van de solvabiliteit van een verzekeringsgroep is niet afhankelijk van de kredietbeoordeling van die groep door een kredietbeoordelaar maar geschiedt op basis van in de wetgeving neergelegde voorschriften. Vivat heeft vrijdag 23 oktober de kapitaalversterking van EUR 1,35 miljard ontvangen, zoals was aangekondigd op het moment van de verkoop van Vivat aan Anbang. Als gevolg van deze kapitaalversterking stijgt de Solvency I ratio volgens VIVAT naar 233% en de Solvency II ratio naar meer dan 150%. Hiermee wordt ruimschoots aan alle wettelijke eisen voldaan. Niet ondenkbaar is dat de schorsing van de rating gevolgen heeft voor de prijs van externe financiering van Vivat. Tegelijkertijd is de rating slechts een onderdeel van een bredere afweging van geldverstrekkers, daarbij is het oordeel van de kredietbeoordelaars niet allesbepalend.
Het oordeel van de kredietbeoordelaars is overigens ook niet eensluidend. Op dit moment heeft alleen S&P een rating afgegeven voor de verzekeringsgroep Vivat. De twee andere grote kredietbeoordelaars hebben geen rating afgegeven voor de verzekeringsgroep, zij hebben echter wel een rating afgegeven voor de werkmaatschappijen SRLEV en REAAL Schade.
Fitch Ratings heeft op 13 november bekend gemaakt dat zij de rating van beide werkmaatschappijen herbevestigd met een positieve outlook. Fitch had voordien voor beide werkmaatschappij een positieve noch negatieve outlook («rating watch evolving»). Fitch schrijft dat zij van Vivat begrijpt dat het wettelijk kader de kapitaalpositie van Vivat beschermt door beperkingen ten aanzien van de minimale kapitalisatie en uitkering van dividenden. Fitch meent dat deze beperkingen tot doel hebben om de kapitaalspositie van Vivat op niveau te behouden en polishouders te beschermen. De positieve outlook reflecteert de verwachting van Fitch dat Vivat door een aantal maatregelen de winstgevendheid en de capaciteit om aan haar schuldverplichtingen te voldoen zal kunnen verbeteren.
Moody’s heeft ten aanzien van beiden thans eveneens een positieve outlook. Moody’s heeft daarbij op 28 oktober 2015 de kredietbeoordeling van de uitstaande achtergestelde leningen van SRLEV hoger gewaardeerd.
Wat zijn de gevolgen van een lagere rating voor de stabiliteit van Vivat (solvabiliteit, rentelasten, enz.), het Nederlandse financiële stelsel en de polishouders van Vivat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zou het gevolg zijn als de kredietrating van Vivat wordt ingetrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er naast Standard & Poors (S&P) nog andere kredietbeoordelaars die een veel lagere rating voor Vivat overwegen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft De Nederlandsche Bank (DNB) wél toegang gekregen tot alle financiële informatie waar de kredietbeoordelaar geen toegang toe heeft gekregen om tot een beoordeling van de financiële stabiliteit van Anbang te komen?
Op grond van de Wet op het financieel toezicht is voor het verwerven van een gekwalificeerde deelneming in een verzekeraar, direct of indirect via een verzekeringsholding, een verklaring van geen bezwaar van DNB vereist. DNB verleent een dergelijke verklaring alleen indien zij zich ervan vergewist heeft dat de potentiële verwerver aan de in de wet gestelde eisen voldoet. DNB heeft op 3 juli 2015 de voor de overname van Vivat vereiste vvgb’s verleend. Daaruit maak ik op dat DNB de beschikking heeft gehad over alle informatie die de toezichthouder voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk achtte.
In het algemeen neemt DNB alle relevante beschikbare toezichtvertrouwelijke en publieke informatie mee voor haar prudentieel toezicht op financiële instellingen. Informatie van kredietbeoordelaars over deze instellingen kan daarbij door DNB worden betrokken, als één van de bronnen van informatie. De beschikbaarheid van een beoordeling van de kredietwaardigheid van een financiële onderneming door een kredietbeoordelaar is echter geen vereiste voor lopend toezicht of de beoordeling van een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar.
Zijn er in het verleden meer gevallen geweest waar DNB een verklaring van geen bezwaar heeft afgegeven voor (overnames van) bedrijven waarbij de kredietbeoordelaars geen oordeel konden geven of hadden gegeven?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is in het algemeen het beleid van DNB als het gaat om het meenemen van het oordeel van kredietbeoordelaars in eigen besluiten over de betreffende financiële instellingen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw oordeel over het feit dat S&P expliciet aangeeft dat Vivat voortaan feitelijk vanuit Anbang wordt geleid en dat daarom de kredietrating van Anbang aangehouden moet worden?
Zoals ik op 23 september in antwoord op vragen van de heer Nijboer reeds opmerkte is de governance van Vivat een zaak van de vennootschap en haar aandeelhouder. Ik heb daarbij geen betrokkenheid meer en het past mij niet om daarover een oordeel te vellen. In algemene zin kan ik opmerken dat in de wet strenge eisen worden gesteld aan de governance van een verzekeraar. DNB beoordeelt of daaraan wordt voldaan.
Hoe duidt u dat de overname door Anbang er feitelijk toe lijkt te leiden dat de invloed vanuit Nederland (door bijvoorbeeld een Nederlandse CEO) wordt geminimaliseerd?
Zie antwoord vraag 9.
Eerder heeft u aangegeven dat de overgang van bepaalde Nederlandse bestuurders van «belang is voor de continuïteit van de verzekeringsgroep Vivat»; is de continuïteit in gevaar nu deze bestuurders zijn vertrokken ofwel feitelijk geen zeggenschap meer hebben (aldus S&P)?2 Zo nee, waarom hebben Raad van Commissarissen, DNB, aandeelhouder NLFI en u eerder aangegeven dat dit wel zo was?
Zoals ik op 23 september in antwoord op vragen van de heren Ronnes en Omtzigt reeds opmerkte beschouw ik het in algemene zin als positief wanneer een financiële onderneming wordt overgenomen of afgesplitst, de onderneming daarna mede wordt geleid door personen met kennis van en ervaring in die onderneming. Dit acht ik, zoals ik in de geciteerde passage ook heb opgemerkt, in het belang van de continuïteit van de onderneming. Om die reden heb ik eerder positief geoordeeld over de overstap van onder meer de heer van Olphen en andere bestuurders naar Vivat. Dat neemt niet weg dat door de vennootschap en de nieuwe aandeelhouder andere keuzes kunnen worden gemaakt. Dit leidt – in antwoord op uw vraag – uiteraard niet één-op-één tot een gevaar voor de continuïteit van de onderneming.
Wat is uw opvatting over de negatieve ratingontwikkeling van Vivat in relatie tot de gewenste stabiliteit die voor Vivat en haar polishouders van belang is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de aanhoudende stroom van negatieve berichten over Anbang zich met uw uitspraken bij RTL Z3, waarin u aangeeft dat kritiek op Anbang niet terecht is? Waarom mag een overnemende partij niet kritisch bejegend worden?
Eenieder mag kritisch bejegend worden, ook Anbang. Ik denk dat het van belang is ook de welkome investering van Anbang in Vivat voor ogen te houden. Vivat stond er niet goed voor en met de overname door Anbang is een speler van aanzienlijke omvang in de Nederlandse verzekeringssector behouden. Dat de nieuwe eigenaar, die een substantiële investering heeft gedaan in de onderneming, aanpassingen doorvoert in de governance en het bedrijfsmodel van de onderneming vind ik daarbij niet onredelijk. De overname van Vivat door Anbang en de kapitaalversterking van 1,35 mrd. waarborgt de stabiliteit en continuïteit van Vivat en dat is in het belang van alle polishouders.
De migratiestroom vanuit het Rifgebied |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichten over de vele duizenden jongeren uit het Rifgebied in Marokko die via de Izmir-route een poging doen om Griekenland te bereiken en vervolgens als Syrische vluchteling asiel aan proberen te vragen in Europa?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze groep jongeren de asielinstroom vertroebelen en de druk op het Europese asielsysteem onnodig opvoeren?
In principe geldt dat iedere economische migrant die zich voordoet als asielzoeker een onwenselijk verhoging van de druk op het asielstelsel betekent.
Kunt u toelichten of er op dit moment genoeg middelen zijn, zowel in Griekenland als in Nederland, om migranten die zich voordoen als Syrische asielzoekers als zodanig te herkennen? Zo ja, kunt u vertellen op wat voor manier dit gebeurt; en zo nee, waar ligt dat aan?
De registratie van asielzoekers in Griekenland verloopt op dit moment nog niet optimaal. Daarom wordt op EU niveau ingezet op een betere registratie en identificatie van vluchtelingen – met name middels de inrichting van hotspots in Griekenland. In de Raadsconclusies van de JBZ-Raad van 9 november 2015 is afgesproken om deze inzet te intensiveren met het oog op het operationeel krijgen van de geplande hotspots eind november. Naast financiële middelen uit de EU fondsen, ontvangt Griekenland ondersteuning van agentschappen als Frontex en EASO. Nederland levert in dit kader ook experts aan Frontex en EASO. Op 26 oktober jl. heeft Griekenland ongeveer 6 miljoen euro aan aanvullende noodfinanciering gekregen met het oog op het functioneren van de hotspots. In december wordt ook het voorstel van de Europese Commissie verwacht om het mandaat van Frontex te versterken, waardoor Frontex daadkrachtiger kan optreden aan de buitengrens, onder andere met leveren van bijstand bij het identificatie- en registratie proces.
Wat betreft de situatie in Nederland geldt het volgende. De IND beoordeelt aan de hand van de overgelegde documenten, afgelegde verklaringen en herkomstonderzoek de nationaliteit van elke vreemdeling die een aanvraag indient. Daarbij ligt de focus op de onderzoeken naar het paspoort, maar dit wordt in samenhang bezien met de andere documenten die de vreemdeling heeft afgegeven. Een herkomstonderzoek maakt derhalve standaard deel uit van de asielprocedure in Nederland.
Vreemdelingen uit Syrië vullen een uitgebreid formulier in met onder meer vragen over het land van herkomst en de documenten die zij bij zich hebben. De ervaring leert dat Syriërs in de regel een asielaanvraag en hun identiteit met meerdere documenten onderbouwen. Voor de beoordeling van de herkomst wordt (door de KMAR) onderzoek uitgevoerd naar de echtheid van de documenten die door de Syrische vreemdeling worden overgelegd.
Heeft de vreemdeling geen documenten of een vals document overgelegd, of zijn er anderszins signalen dat getwijfeld moet worden aan de gestelde nationaliteit, dan is dit aanleiding om nader onderzoek te verrichten. Ook indien enkel recente documenten worden overgelegd, en deze zijn authentiek bevonden, zal de IND nader onderzoek instellen. Dit juist vanwege de omstandigheid dat echte paspoorten sinds een tweetal jaar in de omloop zijn gekomen en valselijk worden gebruikt. Ook kan er nader onderzoek worden verricht naar de taal en het dialect dat de vreemdeling spreekt.
Bent u van mening dat er vanuit Europa gekeken moet worden naar de grondoorzaken van deze specifieke migratiestroom, enerzijds om het toekomstperspectief van de jongeren uit het Rifgebied te verbeteren en anderzijds om de druk op het Europese asielsysteem te verlichten? Zo ja, welke maatregelen kunt u nemen om hier aandacht aan te besteden in Nederlands en Europees verband?
De aanpak van de migratieproblematiek door middel van gelijkwaardige partnerschappen met Afrikaanse landen was de inzet voor de Valletta-conferentie van 11 en 12 november jl. U bent geïnformeerd over de uitkomsten van deze top middels de brief d.d. 17 november 2015 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1052). De aanpak van de grondoorzaken van migratie was daarbij één van de belangrijkste aandachtspunten. Daarbij wordt mede op Nederlands verzoek concreet ingezet op werkgelegenheid en economische groei met nadruk op Afrikaanse jeugd. De politieke afspraken en het actieplan zijn mede onderschreven door Marokko.
De identificatie van migranten die zich voordoen als Syrische vluchtelingen was geen onderdeel van de besprekingen.
Ook buiten de bijeenkomst te Valletta is er veel dialoog en samenwerking tussen de EU en Marokko op migratieterrein, bijvoorbeeld via het zogenaamde Rabat proces (migratiedialoog EU en Noordwest-Afrika) en in het kader van het mobiliteitspartnerschap tussen de EU en Marokko, dat ook mogelijkheden biedt voor ondersteuning van samenwerkingsprojecten en voor capaciteitsopbouw op terreinen als de bestrijding van illegale migratie en het opzetten van een asielsysteem. Nederland neemt actief deel aan het mobiliteitspartnerschap met Marokko.
Bij de aanpak van gebrek aan economisch perspectief als grondoorzaak, legt Nederland de nadruk op private sector ontwikkeling en het bevorderen van werkgelegenheid voor jongeren. De huidige portefeuille voor private sector development in Marokko bedraagt circa 10 miljoen euro. Het «Dutch Good Growth Fund» staat open voor Marokko.
Bent u bereid om deze problematiek, dus zowel die van het identificeren van migranten die zich voordoen als Syrische vluchtelingen alsmede de migrantenstroom uit het Rifgebied door gebrek aan toekomstperspectief, te benoemen tijdens de Valletta-conferentie op 11 en 12 november a.s.?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat Camp Liberty opnieuw is bestookt met raketten |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Raketten op kamp Iraanse ballingen in Irak»?1
Ja.
Is de aanval op het kamp reeds opgeëist? Zo ja, door wie?
De aanslag is opgeëist door de pro-Iraanse militie Jaysh Al-Mukhtar.
Heeft Hoge Vertegenwoordiger Mogherini de aanval reeds veroordeeld? Zo neen, bent u bereid haar hiertoe aan te sporen?
In EU-verband (Bagdad) is de Iraakse overheid opgeroepen om een onderzoek uit te voeren naar de aanslag en de bewoners van het kamp te beschermen conform de overeenkomst met de VN van december 2011.
Worden de Iraanse ballingen in het desbetreffende kamp inmiddels erkend als vluchtelingen, en dus bijgestaan door VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR? Heeft het kabinet de wenselijkheid hier reeds van onderzocht, zoals uw ambtsvoorganger in februari 2013 aankondigde?2 Zo ja, acht u het toekennen van de vluchtelingenstatus aan (een deel van) de ballingen wenselijk?
UNHCR beschouwt alle bewoners van Kamp Hurriya die zich bij UNHCR hebben geregistreerd als persons of concern. Volgens het Memorandum of Understanding dat UNHCR sloot met de Iraakse overheid in 2011 hebben deze personen recht op bescherming tegen uitzetting of gedwongen verplaatsing naar een locatie waar hun leven in gevaar is.
Zoals toegezegd door mijn voorganger heeft Secretaris-Generaal Jones-Bos in februari 2013 een bezoek gebracht aan Bagdad. Op 16 april 2013 is de Kamer per brief geïnformeerd over de leefomstandigheden in Kamp Hurriya (kenmerk 2013.26780). UNHCR geeft uitgebreide steun aan de kampbewoners, en rapporteert regelmatig over de leefomstandigheden in het kamp. Een vluchtelingenstatus zal geen verschil maken voor de mate waarin UNHCR hulp verleent aan deze mensen.
Kunt u een beeld schetsen van de omgang van de Irakese autoriteiten met het kamp? Hoe beoordeelt UNAMI, de VN-missie in Irak, de huidige situatie? Is er nog steeds sprake van een blokkade van humanitaire goederen? Is de situatie verbeterd sinds het aftreden van de Irakese Minister-President Maliki, die in 2014 – onder druk van de Iraanse regering – de voorziening van voedsel, water en brandstof blokkeerde? Zo neen, welke invloed kan de internationale coalitie tegen ISIS aanwenden om de overwegend sji’itische regering in Bagdad ertoe te bewegen de noodzakelijke bescherming aan de inwoners van Camp Liberty te verschaffen?
De leefomstandigheden in Kamp Hurriya/Camp Liberty op het gebied van water, voedsel en elektriciteit voldoen aan de voorwaarden van de Verenigde Naties (VN). Geïnteresseerde partijen, waaronder de Nederlandse ambassade in Bagdad, worden door de VN voorzien van de rapportages, met fotomateriaal, van de inspecties die dagelijks worden uitgevoerd door de VN en de bewoners van het kamp. De Iraakse veiligheidsdiensten, het Ministerie van gezondheid en waarnemers van de VN waren direct na de aanslag ter plekke. Op 30 oktober zijn tevens genietroepen van het Iraakse leger toegelaten om te zoeken naar UXO. Er zijn meerdere niet geëxplodeerde raketten op het terrein aangetroffen en opgeruimd.
Welke rol speelt de Iraanse regering bij de behandeling van deze ballingen? Bent u bekend met de berichten die wijzen op inspanningen van de Iraanse Quds-brigade die, onder leiding van Qassem Soleimani, zou aansturen op geweld tegen de Iraanse ballingen in en rondom het kamp?3 Zo ja, kunt u deze berichten bevestigen?
Er zijn geen aanwijzingen die duiden op Iraanse betrokkenheid bij de aanslag, of geweld tegen de inwoners van Kamp Hurriya/Camp Liberty.
Flexwerkers in dienst bij DUO, het UWV en de Belastingdienst |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven welk percentage van de medewerkers van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Belastingdienst via een uitzendbureau in dienst is? Zo ja, kunt u dat ook aangeven voor de callcentermedewerkers en vergelijkbaar personeel bij deze instanties?
Belastingdienst
6,4%
64,5%
3,4%
DUO
18%
46%
8%
UWV
6,7%
67,5%
3,7%
Het percentage is gebaseerd op het aantal uitzendkrachten in FTE en het totale aantal medewerkers bij de organisatie in FTE op 1 oktober 2015. Vanwege de specifieke vraagstelling zijn verschillende bronnen geraadpleegd en gecombineerd. Hierdoor kan enige afwijking mogelijk zijn met betrekking tot andere beschikbare informatie.
Voor de goede orde merk ik op dat bij het inlenen van uitzendkrachten sprake is van externe inhuur en dat uitzendkrachten in dienst zijn van het uitzendbureau en niet een dienstverband hebben bij de Belastingdienst, de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) of het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).
Hoeveel van de medewerkers die via een uitzendbureau in dienst zijn bij deze instanties krijgt een vast contract? Kunt u dat ook aangeven voor de callcentermedewerkers en vergelijkbaar personeel?
Registratie van uitzendkrachten in het personeelsinformatiesysteem van de inlenende organisatie is geen standaard. Daarnaast vindt bij indiensttreding geen registratie plaats van de vorige werkgever. Alleen door een vergelijking van verschillende informatiebronnen, voor zover deze beschikbaar zijn, is het mogelijk aan te geven welke medewerkers via een uitzendbureau in dienst zijn gekomen bij de betreffende organisaties. Het al dan niet beschikbaar zijn van deze informatie is afhankelijk van de organisatie.
Bij de Belastingdienst is instroom van uitzendkrachten afhankelijk van het aantal vacatures en is geen vast jaarlijks gegeven. In 2014 zijn bijvoorbeeld bij de Belastingdienst in totaal 505 uitzendkrachten van de circa 2.500 uitzendkrachten in dienst genomen. Hiervan waren 260 uitzendkrachten werkzaam bij de Belastingtelefoon die bij diverse onderdelen van de Belastingdienst zijn ingestroomd.
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft 16 november jongstleden met de vakbonden een convenant gesloten over de inzet van uitzendkrachten bij DUO. Het convenant houdt in het geleidelijk afbouwen van de huidige flexibele schil, het vervangen van externen door interne medewerkers en het openstellen van vacatures, waarop na het volgen van de normale procedure voor eigen- en rijkspersoneel uitzendkrachten kunnen solliciteren. De afspraken in het convenant leiden ertoe dat:
Bij het UWV zijn in de eerste drie kwartalen van 2015 133 van de circa 1.400 uitzendkrachten in dienst genomen op tijdelijke dan wel vaste basis. In deze periode zijn bij de divisie Klant en Service (callcenter) 16 van de circa 700 uitzendkrachten op vaste basis in dienst genomen. Het in dienst nemen van uitzendkrachten bij de divisie Klant en Service is een lopende ontwikkeling om toe te groeien naar een verhouding vast/tijdelijk van 40/60. Na het derde kwartaal zijn nog 164 uitzendkrachten op vaste basis in dienst genomen.
Uiteraard geeft de sector Rijk uitvoering aan artikel 8b van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Met inachtneming van de geldende rechtspositieregelgeving en vacaturebeleid, zoals voorrangspositie voor Van-Werk-Naar-Werk-kandidaten, kunnen uitzendkrachten op dezelfde wijze als ambtenaren zonder voorrangspositie kennis nemen van een vacaturemelding op de Mobiliteitsbank, zodat uitzendkrachten dezelfde kansen hebben op een vaste aanstelling.
Vindt u dat de instanties, met name voor de callcentermedewerkers en vergelijkbaar personeel, het goede voorbeeld geven dat flexwerkers «gewoon weer in dienst worden genomen», zoals uitgesproken in het regeerakkoord?1
In mijn brief van 11 oktober 2013 aan uw Kamer2 is uiteengezet op welke wijze invulling wordt gegeven aan de afspraken uit het regeerakkoord over de inzet van medewerkers in lage loonschalen bij het Rijk. Gelet op het beloningsniveau van de werkzaamheden horen callcentermedewerkers niet tot deze doelgroep.
Als uitwerking van de kabinetsreactie op de motie Van Weyenberg, Heerma en Mulder over op welke wijze de rijksoverheid handelt in de geest van de Wet werk en zekerheid (Wwz)3 is op 1 november 2015 de circulaire toepassing Wet werk en zekerheid bij de rijksoverheid in werking getreden4. Het uitgangspunt bij de rijksoverheid is dat de inzet van flexibele contractvormen zich beperkt tot tijdelijke werkzaamheden. Voor structurele werkzaamheden geldt dat deze werkzaamheden zullen worden verricht op basis van een aanstelling als ambtenaar.
Klopt het dat mensen die als uitzendkracht bij deze instanties werken andere arbeidsvoorwaarden hebben dan mensen die vergelijkbaar werk doen maar in vaste dienst zijn? Zo ja, vindt u het te rechtvaardigen dat mensen die hetzelfde werk doen bij de overheid, daar anders voor beloond worden?
Voor uitzendkrachten die werkzaam zijn bij de sector Rijk, zoals de Belastingdienst en DUO, geldt gedurende de gehele inhuurperiode de zogenaamde inlenersbeloning. Dit betekent dat de uitzendkracht wordt beloond volgens het beloningssysteem van de inlenende organisatie, in casu het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. Hierdoor ontvangt de uitzendkracht hetzelfde salaris en grotendeels dezelfde toeslagen en kostenvergoedingen als de ambtenaar, die is aangesteld bij de sector Rijk, en wordt de salarisontwikkeling van de sector Rijk gevolgd.
Het UWV is een zelfstandig bestuursorgaan dat niet tot de sector Rijk hoort. Bij het UWV geldt een vergelijkbare beloningssystematiek voor de uitzendkrachten, waarbij uiteraard wordt aangesloten bij de UWV cao.
Het systeem van arbeidsvoorwaarden en CAO’s brengt met zich mee dat er altijd verschillen zullen zijn tussen de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten enerzijds en werknemers en ambtenaren van overheidsorganisaties anderzijds. Een uitzendkracht heeft een andere werkgever en voor hem geldt een andere cao. Daarnaast geldt in het bijzonder voor de rijksambtenaren het ambtenarenrecht en voor de uitzendkracht het civiele arbeidsrecht.
Bent u bereid te onderzoeken of een flexpool voor callcentermedewerkers bij de overheid tot de mogelijkheden behoort om deze mensen meer zekerheid te bieden?
Het inrichten van een flexpool voor callcentermedewerkers ligt niet voor de hand. De callcentermedewerkers krijgen een uitgebreide inhoudelijke opleiding op het vakgebied of een deel van het vakgebied van de betreffende organisatie. Aangezien de vakgebieden van de Belastingdienst, DUO en het UWV nagenoeg geen overlap hebben, heeft de inhoudelijke kennis van een medewerker van één van de organisaties geen meerwaarde voor de andere organisaties en omgekeerd.
Hoe gaat u voorkomen dat er in de toekomst wederom misstanden kunnen ontstaan, zoals bij DUO nu al meerdere keren is voorgekomen?2
Zie hiervoor het antwoord van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft eerder uw Kamer antwoord gegeven op vragen van het lid van Raak (SP)6 en het lid Voortman (GroenLinks)7 over de inzet van uitzendkrachten bij DUO.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de plenaire behandeling van de begroting 2016 van Binnenlandse Zaken?
Het verkrijgen van de benodigde informatie voor beantwoording van de vragen vergde enige tijd en maakte het niet mogelijk de antwoorden aan uw Kamer te sturen voor de plenaire behandeling van de begroting 2016 van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De decharge die de aandeelhouder van de NS verleende op 4 maart 2015 tijdens de ALV, ondanks het feit dat toen al duidelijk was dat NS in 2014 de spoorwegenwet overtreden had |
|
Jaco Geurts (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u na maanden wachten deze week eindelijk aan de Kamer meedeelde dat u in de Algemene Vergadering van Aandeelhouders op 4 maart 2015 decharge verleende aan de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen van de NS voor het gevoerde beleid in 2014?1
Ja.
Klopt het dat er sinds september 2014 een procedure tegen de NS liep bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM) over de aanbesteding in Limburg?2
Ja. Dit valt op te maken uit het besluit dat ACM op 3 juni 2015 op zijn site heeft gepubliceerd (www.acm.nl).
Klopt het dat de ACM in januari 2015 de vooraankondiging van het besluit per brief naar de NS verstuurde?3
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in vooraankondiging stond dat de NS de Spoorwegwet overtreden had, dit is namelijk de conclusie van het gepubliceerde besluit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft de NS voor of op 4 maart 2015 meegedeeld over deze procedure en over de mogelijkheid/waarschijnlijkheid dat de ACM tot de conclusie kon of zou kunnen komen dat de NS de Spoorwegwet overtreden had in 2014? Kunt u deze vraag uitgebreid beantwoorden inclusief brieven, e-mails en presentaties over dit onderwerp tussen de NS en de Minister/het ministerie tussen september 2014 en juni 2015?
Zoals ook in het feitenrelaas in de bijlage van mijn brief van 31 augustus jl. is vermeld, zijn medewerkers van het Ministerie van Financiën voor het eerst in november 2014 door NS mondeling geïnformeerd over de klacht van Veolia. Het volgende moment dat Financiën is geïnformeerd was in februari 2015. NS meldde toen dat een Vooraankondiging was ontvangen van een besluit dat ACM wilde nemen naar aanleiding van de klacht van Veolia. Ook meldde NS in februari 2015 dat er een kans was dat ACM tot de conclusie zou komen dat er sprake zou zijn van een overtreding van de Spoorwegwet. De NS schatte zijn juridische positie redelijk sterk in.
Op 8 maart werd Financiën geïnformeerd door NS dat de ACM op 6 maart een besluit heeft genomen. Het voorgenomen besluit luidde dat ACM van mening was dat NS de Spoorwegwet heeft overtreden. NS had toen hun zienswijze met inhoudelijk verweer nog niet aan de ACM verstrekt en was van mening dat het voorgenomen besluit op punten onjuist was. Eveneens meldde NS dat er door ACM nog niet was besloten om dit besluit al dan niet openbaar te maken. Eind maart kondigt de NS aan een kort geding tegen het door de ACM voorgenomen besluit aan te spannen bij het bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Eind april wordt Financiën op de hoogte gesteld van de resultaten over het interne compliance onderzoek dat advocatenkantoor De Brauw in opdracht van NS uitvoerde en de ernstige onregelmatigheden die daarbij waren geconstateerd («medewerker X»). Begin juni stuurt NS een brief aan mij met de aankondiging haar publieke verantwoordelijkheid te aanvaarden en het beroep tegen het besluit van de ACM in te trekken.
Medewerkers van het Ministerie van IenM zijn eind 2014 geïnformeerd over het onderzoek dat ACM uitvoerde. Eind januari zijn zij door NS geïnformeerd over de Vooraankondiging van ACM. Net als Financiën ontving IenM op 8 maart van NS de melding dat ACM op 6 maart een besluit had genomen en dat ACM nog niet had besloten om dit besluit openbaar te maken. Eind april ontving IenM van advocatenkantoor De Brauw namens NS het conceptrapport van het interne compliance onderzoek.
Heeft de top van de NS de aandeelhouder voldoende geïnformeerd over de rechtszaak en de hoge waarschijnlijkheid van een veroordeling alvorens decharge verleend is voor het gevoerde beleid over 2014?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 had NS aangegeven dat er een kans was dat de ACM tot de conclusie zou komen dat er sprake was van een overtreding. Op 4 maart (de dag van de AvA) wist NS nog niet dat de ACM op 6 maart een besluit zou nemen. Bovendien schatte de NS op 4 maart de juridische positie redelijk sterk in, indien tegen een voor NS negatief besluit in beroep zou worden gegaan bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Op basis van de feiten zoals die op 4 maart bij Financiën waren, was er geen aanleiding om geen decharge te verlenen. Overigens geeft de aandeelhouder alleen decharge aan de bestuurders voor wat de aandeelhouder op dat moment (moment decharge) bekend is en betreft het hier geen goedkeuring van de gedragingen waarvoor de rechtspersoon verantwoordelijk is en blijft.
Wanneer heeft de NS aan de aandeelhouder meegedeeld dat zij juridische procedures gevoerd heeft om dit besluit geheim te houden?
Zie antwoord vraag 5.
Op wiens initiatief en voorstel zijn de procedures gevoerd om het oordeel van de ACM geheim te houden?
NS heeft overwogen een voorlopige voorziening aan te vragen om het vroegtijdig publiceren van de Vooraankondiging van ACM te voorkomen. NS heeft uiteindelijk geen voorlopige voorziening aangevraagd omdat ACM niet overging tot het vroegtijdig publiceren van de Vooraankondiging.
Is bij een eventuele rechtszaak nu de NS of de overheid aansprakelijk, indien benadeelde partijen een claim neerleggen?
De NS.
Herinnert u zich dat u meldde dat de NS de Nederlandse Corporate Governance Code integraal naleeft?4
Ja.
Bent u bekend met het volgende artikel uit die code: «II.2.12 Het remuneratierapport van de raad van commissarissen bevat een verslag van de wijze waarop het bezoldigingsbeleid in het afgelopen boekjaar in praktijk is gebracht en een overzicht van het bezoldigingsbeleid dat het komende boekjaar en de daaropvolgende jaren door de raad wordt voorzien. Het rapport vermeldt hoe het gekozen bezoldigingsbeleid bijdraagt aan de realisatie van de lange termijn doelstellingen van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming, in overeenstemming met het risicoprofiel. Het rapport wordt op de website van de vennootschap geplaatst. II.2.13 Het in best practice bepaling II.2.12 bedoelde overzicht bevat in ieder geval de volgende informatie: ... II.2.14 De belangrijkste elementen van het contract van een bestuurder met de vennootschap worden na het sluiten daarvan gepubliceerd, uiterlijk bij de oproeping voor de algemene vergadering waar de benoeming van de bestuurder wordt voorgesteld. Deze elementen betreffen in ieder geval de hoogte van het vaste salaris, de opbouw en hoogte van het variabel deel van de bezoldiging, de eventuele overeengekomen afvloeiingsregeling en/of vertrekvergoeding, de eventuele voorwaarden van een change of control clausule in het contract met de bestuurder en andere aan de bestuurder in het vooruitzicht gestelde vergoedingen, pensioenafspraken en de toe te passen prestatiecriteria»?
Ja.
Waarom heeft u geweigerd het remuneratierapport over 2013 en 2014 openbaar te maken, terwijl het volgens de code, die de NS zegt na te leven, op de website moet staan?
Er is geen sprake van weigering door wie dan ook om het remuneratierapport over 2013 en 2014 openbaar te maken. Zoals ik in de op 27 oktober aan uw Kamer toegezonden antwoorden op de vragen van het lid Geurts aangaf is het remuneratierapport onderdeel van het jaarverslag van NS. Het jaarverslag is openbaar. In het jaarverslag over 2013 is onder het kopje beloning bestuurders, pag. 113, verslag gedaan van de remuneratie van de bestuurders over het jaar 2013. In het jaarverslag 2014 wordt er op pag. 153 en volgende verslag gedaan over de remuneratie van de bestuurders over het boekjaar 2014. De verslagen zijn te vinden via www.nsjaarverslag.nl, respectievelijk http://2013.nsjaarverslag.nl.
Kunt u ervoor zorgen dat de Kamer ze per ommegaande ontvangt, hetzij via de aandeelhouder, hetzij via de vennootschap? Kunt u ervoor zorgen dat indien zaken in II.2.13 niet zijn opgenomen, ze alsnog opgenomen worden?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u aangeven waar de stukken onder II.2.14 te vinden zijn? Indien ze niet openbaar zijn, kunt u dan bewerkstelligen dat ze zo spoedig mogelijk openbaar worden?
Zie antwoord vraag 12.
Heeft u via de dechargeverlening op 4 maart 2015 goedkeuring verleend over de uitbetalingen van de bonussen van de Raad van Bestuur van de NS?
Nee. In het jaarverslag over 2014 staat dat de variabele beloning nog nader bepaald diende te worden (tabel op pagina 155). Die situatie was onveranderd tijden de AVA op 4 maart. Op 2 juni 2015 was er definitieve overeenstemming over de variabele beloningen. in mijn brief van 23 juni 2015 en in antwoord op vragen van uw Kamer van 20 juli 2015 heb ik u uitgebreid geïnformeerd over het proces van vaststelling van de variabele beloning van beide NS-bestuurders, inclusief relevante data.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden, aangezien de vorige vragen meer dan twee maanden op antwoord gewacht hebben en de informatie echt beschikbaar moet zijn?
Twee weken was niet haalbaar, ruim drie weken is het geworden.