Het stoppen van het sensorennetwerk in het aardbevingsgebied |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het gegeven dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) niet alleen stopt met het sensorennetwerk maar dat de sensoren vanaf 6 januari ook verwijderd worden uit huizen en gebouwen?
Ja. TNO heeft met alle deelnemers aan het sensorennetwerk een contract gesloten, waarin onder andere staat dat de sensoren na het beëindigen van het netwerk worden verwijderd. Met de deelnemers is daarom vanaf 6 januari contact opgenomen om een afspraak te maken voor het verwijderen van de sensoren.
Echter, ik ben hier met de NAM over in overleg getreden. NAM heeft mij aangegeven dat als bewoners de sensor willen behouden, dat mogelijk is. In plaats van verwijderen, wordt de sensor dan in eigendom van de deelnemer gegeven, overigens zonder dat verder wordt onderzocht of de huidige bevestiging van de sensor aangepast zou moeten worden voor een optimale meting. Daarnaast verkent het KNMI op mijn verzoek of, en zo ja in welke vorm, een netwerk waarbij bewoners participeren van meerwaarde zou kunnen zijn op de bestaande monitoring. Dit staat echter los van het bestaande netwerk; omdat het bestaande netwerk geen nieuwe inzichten meer oplevert, neem ik het netwerk niet over. In de eveneens vandaag aan uw Kamer aangeboden Verzamelbrief Groningen Bovengronds ga ik uitgebreider in op het netwerk.
Bent u bekend met het gegeven dat zich nu al 25 bewoners hebben gemeld die niet willen dat de sensoren uit hun huis worden verwijderd?
NAM heeft mij laten weten dat zich bij de NAM 3 personen hebben gemeld die niet willen dat de sensor verwijderd wordt. Nadat de NAM de deelnemers heeft laten weten het verwijderen van de sensoren te pauzeren, hebben zich bij de NAM 6 personen gemeld die willen dat de sensor alsnog verwijderd wordt. Het aantal van 25 kan ik niet plaatsen, wel heeft een deelnemer in de krant aangegeven het prettig te vinden na een beving op zijn sensor te kunnen kijken en kan ik mij goed voorstellen dat dat voor meer deelnemers geldt. Zoals hiervoor beschreven kunnen bewoners zelf aangeven dat zij de sensor willen behouden en hebben daarmee de mogelijkheid om na een beving op hun sensor te kijken.
Bent u bekend met het gegeven dat deze bewoners een contract zijn aangegaan voor de duur van 10 jaar, waarvan er nu slechts 5 zijn verstreken?
Ja. Deelnemers hebben met TNO een contract voor 10 jaar afgesloten. In dat contract staat dat TNO het contract eerder kan beëindigen in geval het sensorennetwerk eerder wordt beëindigd, zoals nu het geval is. Ik kan mij echter voorstellen dat deelnemers deze clausule niet scherp voor de geest stond. Bewoners die dat wensen wordt nu de mogelijkheid geboden om de sensor te behouden.
Waarom is niet eerst met de bewoners en eigenaren van huizen en gebouwen waarin sensoren hangen gesproken? Bent u bereid dit alsnog te doen?
Over de toekomst van het sensorennetwerk is op verschillende manieren contact geweest met de deelnemers aan het netwerk. Deelnemers zijn zowel bewoners van huizen alsook eigenaren van (openbare) gebouwen waar sensoren in hangen. NAM en TNO hebben deelnemers op 8 augustus een enquête over het netwerk gestuurd en op 16 oktober een deelnemersavond georganiseerd. Daarnaast zijn alle deelnemers per brief op de hoogte gehouden van ontwikkelingen rondom het netwerk. Tijdens de bijeenkomst op 16 oktober zijn de resultaten van de enquête besproken en is gesproken over de toekomst van het netwerk. Daarbij is ook aangegeven dat, wanneer er geen overnamepartij gevonden zou worden, de NAM het netwerk zou beëindigen. Mogelijk is dit voor deelnemers die niet bij de deelnemersavond zijn geweest als een verrassing gekomen.
Bent u bereid het laten verwijderen van de sensoren nu te stoppen dan wel te pauzeren zodat met bewoners gesproken kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Ik heb de NAM gevraagd het verwijderen te pauzeren. Zoals gezegd kunnen bewoners de sensor behouden als zij dat willen.
Met wie heeft de NAM gesproken, aangezien zij zelf op zoek is geweest naar overnamekandidaten voor het sensorrennetwerk? Waar liep een eventuele overname op vast?
NAM heeft mij laten weten gesprekken te hebben gevoerd met verschillende individuele partijen, maar ook met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties. Het onderwerp is 14 november aan de orde gekomen in een periodiek overleg van de NAM met Groninger Gasberaad en de Samenwerking Mijnbouwschade Groningen. NAM heeft daar een presentatie gehouden over het netwerk en een open uitnodiging gedaan aan eventueel geïnteresseerde partijen om de NAM direct te benaderen voor overname gesprekken. Ook is het onderwerp besproken in de bijeenkomst van het Technisch Platform Aardbevingen van 31 oktober jl. waar onder andere NAM, SodM en het Ministerie van EZK in participeren, en is iedereen die een visie heeft op wel of niet behouden van het TNO-netwerk in Groningen opgeroepen dit bij het Ministerie van EZK te melden. Geen van deze partijen heeft NAM aangegeven interesse te hebben om de rol van NAM bij het netwerk over te nemen. Ook bij EZK hebben zich geen partijen gemeld.
Bent u ook zelf op zoek geweest naar overnamekandidaten voor het sensorrennetwerk? Zo ja, wie heeft u gesproken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Ik heb aan SodM, NCG en TCMG een reactie gevraagd op het beëindigen van het netwerk. NCG en TCMG hebben mij laten weten het netwerk niet te gebruiken. SodM heeft mij, onder andere, laten weten dat NAM geen verplichting heeft het netwerk voort te zetten en dat het netwerk in de huidige vorm geen toegevoegde waarde heeft. Daarbij heeft SodM ook aangegeven dat het netwerk in aangepaste vorm mogelijk wel technische waarde kan hebben. Ook geeft SodM aan dat er regionaal meer vertrouwen kan ontstaan als bezorgde bewoners direct kunnen zien aan welke grondbewegingen hun huis is blootgesteld. Ik verken nu met het KNMI of, en zo ja in welke vorm, een netwerk waarbij bewoners participeren van meerwaarde zou kunnen zijn op de bestaande monitoring. Dit staat echter los van het bestaande netwerk. Daarom zal ik de NAM aan het eind van deze maand laten weten dat de NAM het verwijderen van de sensoren kan voortzetten, tenzij voor die tijd een partij aanbiedt het netwerk integraal voort te zetten.
NAM heeft mij echter laten weten dat als mensen de sensor willen behouden, dit in principe mogelijk is. In plaats van verwijderd wordt de sensor dan in eigendom van de deelnemer gegeven. De sensor kan door de deelnemer rechtstreeks aan een PC worden gekoppeld, op deze wijze kunnen mensen het effect op hun eigen woning blijven zien. Door het in eigendom nemen door de deelnemer komt de verantwoordelijkheid voor de aansluiting en eventueel later alsnog verwijderen van de sensor bij de deelnemer te liggen; de NAM staat dan definitief op afstand.
Is het een optie om het sensorennetwerk over te laten nemen door de Hanzehogeschool en/of de Rijksuniversiteit Groningen? Zijn met deze partijen gesprekken gevoerd? Zo ja, wat was hiervan de conclusie? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
NAM heeft mij aangegeven via verschillende kanalen contact te hebben gehad met de Hanzehogeschool Groningen, maar dat dit niet heeft geleid tot concrete interesse.
Met de Rijksuniversiteit Groningen heeft NAM geen contact gehad.
Spelen financiële overwegingen een doorslaggevende rol bij potentiële overnamekandidaten? Zo ja, kan hiervoor naar een oplossing worden gezocht?
Nee. De overweging om te stoppen met het netwerk is dat het geen nieuwe inzichten meer oplevert. De gesprekken die de NAM met eventuele overnamekandidaten heeft gevoerd zijn niet in het stadium gekomen dat over de financiering van het netwerk gesproken kon worden. Op basis van informatie van TNO bedragen de kosten van voortzetting van het netwerk tot en met 2022 € 2,9 miljoen. Omdat TCMG en NCG het netwerk niet nodig hebben, en SodM aangeeft dat het geen meerwaarde heeft en niet verplicht is, neem ik het netwerk niet over. Voor zover de regio het vanuit oogpunt van draagvlak wenselijk vindt het voort te zetten, zal ik dat niet tegen houden. Dat vergt financiering en een partij die het contract met TNO op zich neemt.
Wat is de mening van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) over het stoppen van het sensorennetwerk? Welke gevolgen heeft het stoppen van het sensorennetwerk voor de proef met tiltmeters, aangezien de proef met tiltmeters volgens het aanbestedingsdocument rechtstreeks is gelinkt met het sensorennetwerk? Wat vindt u van de uitspraak van een NCG-woordvoerder dat het sensorennetwerk «nuttig» is om de «resultaten uit de proef met tiltmeters beter te kunnen duiden»?1
NCG heeft aangegeven dat het beëindigen van het sensorennetwerk geen nadelig effect heeft op de pilot tiltsensoren. De pilot tiltsensoren is niet gerelateerd aan het sensorennetwerk. NCG heeft dit met de onafhankelijke technische commissie besproken, die voor de pilot tiltsensoren in het leven is geroepen. De pilot maakt verder geen gebruik van gegevens van het sensorennetwerk. De uitspraak van de NCG dat het sensorennetwerk mogelijk nuttig kon zijn om de resultaten uit de proef met de tiltmeters beter te kunnen duiden, werd gedaan voordat de NCG met de onafhankelijke technische commissie heeft gesproken.
Wat is er sinds de start van het sensorennetwerk toen Marc Hamburg van TNO stelde dat de metingen van TNO en KNMI als puzzelstukjes in elkaar passen omdat alles onder de grond wordt gedaan door KNMI en alles boven de grond door TNO hieraan verandert dat het sensorennetwerk nu overbodig zou maken?2
Wat veranderd is ten opzichte van de start van het sensorennetwerk is dat het geen nieuwe inzichten meer oplevert. Het sensorennetwerk is opgezet om zware aardbevingen te analyseren. Er zijn 10 aardbevingen met een magnitude van groter dan 2,5 door het netwerk geregistreerd. De rapporten van de laatste geregistreerde aardbevingen leiden weliswaar tot een uitbreiding van de dataset, maar geven geen andere resultaten. Het sensorennetwerk is vooral een aanvulling op bestaande netwerken. Er is geen toepassing van de data van het sensorennetwerk waarin alleen dat netwerk kan voorzien.
Het sensorennetwerk staat los van de monitoring van aardbevingen en de bijbehorende grondbewegingen waartoe de NAM verplicht is en dat met het meetnet van het KNMI wordt uitgevoerd. Dat blijft vanzelfsprekend door gaan.
Is de hamvraag welke trillingen er in een gebouw optreden tijdens een aardbeving en welke schade daardoor ontstaat die TNO bij de start van het sensorennetwerk wilde beantwoorden inmiddels afdoende beantwoord? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In 2014 is de NAM begonnen met het sensorennetwerk voor gebouwen met als doel inzicht te krijgen in schade als gevolg van aardbevingen. Sinds de start van het netwerk zijn door TNO de aardbevingen met magnitude 2,5 en hoger geanalyseerd, inclusief schadeopnames na iedere beving. De rapporten zijn te vinden op de website van de NAM (www.nam.nl/feiten-en-cijfers/onderzoeksrapporten.html).
NAM en andere partijen maakten gebruik van de data bij het bestuderen van de gevolgen van door de gaswinning in het Groningenveld veroorzaakte aardbevingen voor gebouwen. Echter, de data die het netwerk nu oplevert leveren geen nieuwe inzichten meer op.
Is inmiddels afdoende onderzocht tot welke maatregelen kan worden gekomen om bestaande gebouwen te verstevigen met als doel om nieuwe schade te voorkomen, aangezien hiervoor de data van het sensorennetwerk voor TNO van belang waren?
Het onderzoeken van maatregelen om nieuwe schade aan bestaande gebouwen te voorkomen was geen doel voor het opzetten van het netwerk. Dit is dan ook niet gedaan.
Welke rol krijgt TNO zonder het sensorennetwerk, aangezien TNO de adviezen na de aardbevingen en bij de herijking van de versterking mede op basis van het netwerk gaf? Deelt u de mening dat eerdere onderzoeken van TNO van grote waarde waren? Kan TNO deze rol nog blijven spelen?3
TNO heeft een wettelijke rol in de advisering over de operationele strategie die jaarlijks in vaststellingsbesluiten wordt vastgesteld en gebruikt hiervoor haar bestaande kennis en ervaring op het gebied van onder andere de ondergrond, aardbevingen en constructies. Daarnaast voert TNO onderzoeken uit op verschillende terreinen m.b.t. het Groningse aardbevingsdossier. De belangrijkste hiervoor zijn de onderzoeken over de typologie-aanpak en de onafhankelijke risicoanalyse (via het KEM-programma.nl). Ik deel de mening dat de adviezen en onderzoeken van TNO van grote waarde zijn. De advisering van TNO staat verder los van de rol van TNO in het sensorennetwerk. TNO heeft mij laten weten haar adviezen over de versterking niet op basis van data uit het sensorennetwerk te hebben gedaan.
Kunt u een overzicht geven van welke netwerken en welke (onderzoeks)instellingen vanaf nu welke gegevens zullen verzamelen en adviezen zullen geven over veiligheid, schade en versterking?
De rol van (onderzoeks)instellingen en netwerken zal niet significant veranderen door het stopzetten van het sensorennetwerk. Het enige dat met beëindigen van het netwerk verandert is dat er geen metingen meer worden gedaan in 350 gebouwen in Groningen en dat TNO niet meer de gegevens van dit netwerk binnenkrijgt en analyseert.
Veel van de huidige rollen zijn vastgelegd per wet en veranderen niet. NAM blijft verantwoordelijk voor adequate monitoring en rapportage, SodM houdt toezicht hierop, het KNMI zal de seismiciteit blijven monitoren, TNO blijft onderzoek uitvoeren (o.a. modelketen en typologie aanpak) en advies geven voor de besluiten. Andere netwerken in Groningen zijn het KNMI-netwerk en de pilot tiltsensoren. Mogelijk zijn er nog andere individuele initiatieven die echter niet centraal worden geregistreerd.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat huurders in Ten Post de versterking “on hold” willen zetten |
|
Sandra Beckerman |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat huurders in Ten Post een brandbrief hebben gestuurd om versterking stop te zetten? 1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ben op de hoogte van de situatie. Ik heb begrepen dat er inmiddels ontwikkelingen zijn op dit dossier en de gemeente nauw betrokken is. Op 17 december heeft woningcorporatie Wierden en Borgen gesproken met een aantal huurders en met de wethouder om afspraken over de verdere voortgang te maken. Er zal onder meer een nieuw plan voor de Jan Zijlstraat worden ontwikkeld, waarbij rekening wordt gehouden met de huidige locaties van huurders en het type woning. Gelet op de aard van de problematiek, heb ik er vanuit de rijksoverheid aandacht voor dat lokale partijen constructief aan een oplossing werken.
Begrijpt u de vrees van huurders in Ten Post dat ze kleiner of elders moeten gaan wonen, met daarbij de gevolgen voor de samenhang in de buurt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat begrijp ik. Het klopt dat in sommige gevallen de versterking gecombineerd wordt met bredere opgaven die er liggen, zoals krimp, verduurzaming of herstructurering van het gebied. Dit veelal vanuit het perspectief om tot een duurzaam woningaanbod te komen dat aansluit bij vraag van de toekomst. Dat kan in sommige gevallen betekenen dat woningcorporaties in overleg met gemeenten ervoor kiezen om een meer toekomstbestendig en daarmee ander aanbod terug te bouwen.
In algemene zin merk ik op dat het raadzaam is dat gemeenten het woonbeleid, inclusief stads- of dorpsvernieuwing vastleggen in een woonvisie en op basis daarvan aangeven wat zij van corporaties verwachten. Woningcorporaties dienen hun huurders goed te betrekken bij voorgenomen plannen voor de sloop en vervangende nieuwbouw. De casus waarover het genoemde bericht gaat, betreft in eerste instantie een vraagstuk tussen gemeenten, woningcorporaties en huurders om een tot een gedragen oplossing te komen en ik ben dan ook blij dat dat gesprek inmiddels plaatsvindt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat corporaties plannen gaan maken met deze bewoners voor de versterkingsoperatie, zodat men deze vrees niet hoeft te hebben?
Wierden en Borgen is samen met de gemeente Groningen in gesprek met de huurders over hun zorgen. Het sociaal plan dat Wierden en Borgen in het najaar van 2019 heeft afgesloten met huurdersorganisaties is gebaseerd op het principe dat de planvorming samen met de huurders wordt ontwikkeld. Per project stelt Wierden en Borgen een projectcommissie in van huurders, waarin de plannen worden uitgewerkt. Daarnaast worden er met iedere bewoner individuele gesprekken gevoerd over de plannen en de wensen van de bewoners.
In zijn algemeenheid speelt de problematiek waarbij huurders aandacht vragen voor hun positie bij de versterking breder. Zoals ik uw Kamer bij brief op 19 december (Kamerstuk 33529–716) informeerde, voer ik daarom overleg met corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties in het versterkingsgebied om te zorgen dat zij lokaal tot werkbare oplossingen kunnen komen.
Vindt u het rechtvaardig dat de huur van nieuwe woningen omhoog gaat, terwijl de huurders niet om een nieuwe woning hebben gevraagd? Kunt u uw antwoord toelichten? Hoe gaat u er voor zorgen dat huurders financieel niet benadeeld gaan worden?
Het uitgangspunt van Wierden en Borgen is dat de totale woonlasten niet hoger worden. De bouw van nieuwe woningen kan inderdaad betekenen dat de huur omhoog gaat. Daar staat tegenover dat het duurzame en energiezuinige woningen zijn, waardoor de woonlasten als geheel niet stijgen.
Huurders met recht op huurtoeslag krijgen daarnaast een deel van de hogere huurprijs gecompenseerd door de toeslag. Huurders kunnen een klacht indienen bij de corporatie zelf of de kwestie voorleggen aan de huurcommissie. Deze toetst aan het Woningwaarderingsstelsel; het kan betekenen dat de kwaliteit van de woning dermate verhoogd is, dat een hogere huurprijs redelijk is.
Wat is uw reactie op het feit dat de corporatie heeft aangegeven desnoods huurcontracten langs juridische weg te ontbinden als niet 70% tekent voor het sociaal plan? Is de 70% handtekeningen gehaald? Zo ja, in hoeverre is daar sprake van vrijwilligheid of onder druk gezet zijn?
Wierden en Borgen heeft aangegeven dat de 70%-norm voor het tekenen van het sociaal plan via de rechter afdwingen niet aan de orde is. Daar is volgens de corporatie in de projectcommissies niet op deze manier over gesproken. De ambitie van Wierden en Borgen is om samen met de huurders een gedragen plan te ontwikkelen.
Het sociaal plan is vastgesteld in overleg met huurdersorganisaties en de betrokken gemeenten, aldus de corporatie. Met de huurders vindt in projectcommissies overleg plaats over de inhoudelijke uitwerking van de plannen voor hun woning en over maatwerk voor wat betreft het sociaal plan.
Hoeveel woningen heeft Wierden en Borgen die gesloopt en gebouwd gaan worden in het aardbevingsgebied? Hoeveel nieuwe woningen gaan er gebouwd worden in dezelfde straten, zodat mensen in hun eigen buurt kunnen blijven wonen? Welke actie gaat u ondernemen om te zorgen dat huurders inspraak krijgen in de plannen in de nabije toekomst?
Wierden en Borgen is een woningcorporatie met 6.805 sociale huurwoningen in de gemeenten Het Hogeland, Loppersum, Groningen en Westerkwartier. Vooralsnog krijgt 16 procent van deze woningen in het aardbevingsgebied te maken met sloop/nieuwbouw of bouwkundig versterken.
Over het algemeen wordt er in elke straat waarin gesloopt wordt, weer nieuwgebouwd. Bewoners krijgen de mogelijkheid om terug te keren in hun eigen straat. Als Wierden en Borgen niet terugbouwt op dezelfde locatie (dit zijn uitzonderingsgevallen) gebeurt dit in goed overleg met de bewoners. Soms zijn woningen in een te slopen straat al niet meer bewoond. Uitgangspunt is dat de planvorming samen met de huurders plaatsvindt. Wierden en Borgen volgt het 10-stappenplan «samen bouwen aan vertrouwen».
Huurders Ten Post sturen brandbrief: Zet versterking per direct «on hold», 16 december 2019, Huurders Ten Post sturen brandbrief: Zet versterking per direct «on hold» (https://www.dvhn.nl/groningen/stad/Huurders-Ten-Post-Zet-versterking-direct-on-hold-25139249.html)
Studenten aan de TU Delft die zijn opgelicht door nep-verhuurders |
|
Sandra Beckerman , Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Hoeveel studenten van de TU Delft zijn opgelicht door mensen die zich op internet voordoen als verhuurders, en hoeveel van deze studenten zijn buitenlandse studenten die kwetsbaarder zijn omdat zij de taal en het systeem niet kennen?1
Er is geen standaardregistratie hiervan beschikbaar bij de TU Delft. Uit mails en klantcontactgegevens bij de TU Delft komt naar voren dat sinds 1 juli 2019 er een 11-tal meldingen van buitenlandse studenten zijn over mogelijke oplichting. Van een deel van deze meldingen is aangifte gedaan en loopt er een politieonderzoek. Verdere gegevens zijn niet bekend.
Wat zijn de landelijke aantallen studenten en anderen die zijn opgelicht door nep-verhuurders de afgelopen jaren, en daardoor hun borg en huur kwijt zijn?
Er worden geen landelijke cijfers bijgehouden van aantallen huurders die worden opgelicht door verhuurders.
Op welke manier(en) waarschuwt de TU Delft haar studenten voor malafide en nep-verhuurders? En gaat u ervoor zorgen dat alle hogescholen en universiteiten in Nederland dat doen voor zowel Nederlandse als buitenlandse studenten?
De TU Delft licht op verschillende manieren Nederlandse en internationale studenten voor waar zij op moeten letten wanneer zij op zoek zijn naar een geschikte woning. Bijvoorbeeld via de international office, de website van de universiteit zelf en via het actief benaderen van studieverenigingen, faculteiten of het spreekuur.
Alle hoger onderwijsinstellingen die internationale studenten ontvangen, moeten op hun website informatie geven over diensten die zij aanbieden op het gebied van studentenhuisvesting2. Dit doen zij veelal in zowel het Nederlands als in het Engels, zowel over huisvestingsmogelijkheden als -belemmeringen. Zoals ik u eerder heb laten weten hebben onderwijsinstellingen dit afgelopen jaar actief opgepakt.3
Rondom het voorkomen van oplichting en fraude zijn nog verbeteringen mogelijk door (nieuwe) studenten te wijzen op signalen hierover en ze in contact te brengen met betrouwbare partijen. Inmiddels is de huurprijscheck op de website van de Huurcommissie in het Engels vertaald om internationale studenten zelf hun huurprijs te laten toetsen. Tevens start ik in 2020 een nieuwe voorlichtingscampagne voor studenten, wil ik gemeenten de mogelijkheid geven om verhuurders, die bij herhaling zonder vergunning woonruimte illegaal onderverhuren, onttrekken samenvoegen of omzetten, een hogere boete op te leggen. Daarnaast kijk ik via pilots hoe voor gemeenten een lokaal vergunningensysteem voor verhuurders mogelijk te maken is.
Op welke manier(en) worden digitale platforms, als Kamernet.nl, Roomster.nl of Facebook gecontroleerd, zodat kan worden voorkomen dat mensen zich onterecht kunnen voordoen als verhuurder, en wat zijn daarvan de resultaten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het staat verhuurders en huurders vrij om kamers via digitale platforms aan te bieden. Een site zoals Kamernet waarschuwt huurders over online oplichting en treft daar ook zelf maatregelen voor.
Met de Wet toeristische verhuur krijgen gemeenten instrumenten ten aanzien van digitale platforms om de handhaving mogelijk te maken en indien noodzakelijk de neveneffecten van de toeristische verhuur van woonruimte te kunnen voorkomen of beperken.
Hoe is de ACM (Autoriteit Consument en Markt) betrokken bij het voorkomen en aanpakken van malafide of nep- verhuurders als het gaat om nep-verhuurders en nep-advertenties op digitale platforms alsmede onterechte bemiddelingskosten en het tegengaan van discriminatie?2
Begin dit jaar kondigde de Autoriteit Consument & Markt (ACM) aan om intensiever op te gaan treden tegen huurbemiddelaars, die onterechte kosten in rekening brengen aan huurders. Het was een logisch vervolg van de geïntensiveerde contacten van mijn departement met de ACM, waarin ik verschillende vormen van verkapte bemiddelingskosten heb verduidelijkt, zodat ACM scherper kan handhaven. Voor de aanpak van malafide verhuurders en discriminatie op de woningmarkt verwijs ik u graag naar mijn recente brieven hierover aan uw kamer (respectievelijk Kamerstuk 27 926, 32 847, nr. 313 en Kamerstuk 32 847, nr. 577).
Zijn er zwarte lijsten van malafide verhuurders en/ of IP-adressen zodat oplichters niet onder een andere naam door kunnen gaan met hun praktijken? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit in te stellen in het kader van uw aanpak «Goed verhuurderschap»?3
In het kader van de privacy zijn zwarte lijsten niet verboden, maar alleen onder strikte voorwaarden toegestaan. Bij gebruik van dit middel moet de autoriteit persoonsgegevens worden betrokken. Vanwege een mogelijk waterbedeffect bij de aanpak van malafide verhuurders steun ik een pilot van de gemeente Utrecht, waarin de regionale verbreding van de aanpak van malafide verhuurders wordt onderzocht. Ik informeerde u onlangs over de voortgang van de aanpak «Goed Verhuurderschap (Kamerstuk 27 926 em 32 847, nr. 313), waarvan deze pilot een onderdeel is. Over het verloop van deze en andere pilots loopt een kennisdelingstraject met steden, waarin dit onderwerp ook aan de orde is.
Wordt bij het verbeteren van de voorlichting, het delen van goede lokale voorbeelden en het ondersteunen van huurteams in studentensteden ook de positie van woningzoekenden betrokken om te voorkomen dat mensen worden opgelicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het tegengaan van malafide verhuurders wordt de positie van woningzoekenden vanzelfsprekend meegenomen.
Waarom kiest u voor zelfregulering en niet voor een onafhankelijk keurmerk?
Via diverse kanalen wordt ingezet op het tegengaan van excessen op de woningmarkt en de praktijken van malafide verhuurders. Naast informeren en zelfregulering door het georganiseerde deel van de sector, versterk ik de handhaving en werk ik wetgeving uit. Ik doe dat met een groot aantal partijen via de landelijke aanpak studentenhuisvesting en de aanpak «Goed Verhuurderschap».
Waarom wil u geen vergunningplicht voor verhuurders instellen, aangezien een vergunningplicht helpt bij het voorkomen van oplichters wanneer bepaald wordt dat een verhuurder alleen toegelaten wordt op een digitaal platform als diegene over een vergunning beschikt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn brief van 12 december6 heb ik u laten weten dat er in een aantal steden sprake is van lokale initiatieven om een vorm van een lokaal vergunningensysteem voor verhuurders in te voeren. In deze steden (Groningen, Schiedam, Rotterdam en Amsterdam) blijkt de behoefte aan maatwerk, die past bij de lokale problematiek. Ik vind het van belang afwegingsruimte te bieden aan gemeenten om een algemene of een meer specifieke aanpak in te richten. Via een pilot wordt al gekeken naar de juridische houdbaarheid van het Groningse model en worden er verschillende modaliteiten in de praktijk getest. Sinds kort ondersteun ik ook een pilot van de gemeente Schiedam, die betrekking heeft op een gerichte verhuurdervergunning voor zelfstandige en onzelfstandige woonruimte. De resultaten van de pilots kunnen mij helpen bij het nader richten van mijn aanpak.
Bent u bereid de aanpak «Goed verhuurderschap» aan te vullen met het voorkomen en aanpakken van nep-verhuurders op digitale platforms? Kunt u uw antwoord toelichten?
De aanpak «Goed Verhuurderschap» heeft betrekking op de praktijk van verhuurders. Strikt genomen is bij nepverhuurders geen sprake van verhuurders, maar van oplichters die feitelijk niet verhuren. Dat is een zaak voor de strafrechtketen en niet zozeer voor beleidsmaatregelen in het woningmarktdomein. In algemene zin ondersteun ik wel de voorlichting in brede zin, zoals u in mijn antwoord op vraag 3 kunt terug lezen. Dat kan een deel van de problematiek helpen voorkomen.
Schimmeldrama in aardbevingsgebied |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht over het schimmeldrama in Appingedam?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja, ik ken het bericht. Ik verwoord mijn reactie in het antwoord op de onderstaande vragen.
Hoe is het mogelijk dat Woongroep Marenland al vier jaar lang ongezonde woningen in stand laat, geen of onvoldoende onderhoud pleegt en geen duidelijkheid geeft aan de bewoners? En wat is daarover uw (morele) oordeel?
Ik vind dat verhuurders snel en adequaat moeten reageren als huurders een klacht indienen over het slechte onderhoud van de woning, zeker als het vocht en schimmel betreft. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft uw Kamer daarover in het afgelopen jaar verschillende keren geïnformeerd in het kader van de motie Beckerman c.s. over een landelijke aanpak van vocht en schimmel (Kamerstuk 32 847, nr. 523 en Kamerstuk 32 847, nr. 574). De situatie in Groningen is dermate specifiek door de aardbevingsproblematiek, dat een beperkte vertraging in afwachting van de adviezen van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) mogelijk verdedigbaar was, maar vier jaar onzekerheid en leven in een woning met schimmel is niet acceptabel.
De woningen zijn in het eerste kwartaal van 2018 door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) onderzocht. Wat betreft de eventuele versterking van deze woningen heeft de NCG desgevraagd aangegeven dat de woningen aan de Gerrit Raapstraat een normaal risicoprofiel kennen en de woningen aan de Pieter Veningastraat een licht verhoogd profiel. Dit zou betekenen dat er geen grote versterkingsingrepen nodig zijn en het onderhoud versneld kan worden opgepakt.
Op 12 december heeft de directeur van Woongroep Marenland via een brief aan de huurders en openbaar via RTV Noord daarom zijn excuses aangeboden en aangegeven dat de corporatie te lang gewacht heeft om de problematiek aan te pakken. Inmiddels heeft Woongroep Marenland aangegeven de 90 woningen in Opwierde te zullen aanpakken. Zo wordt de schimmel door een extern bedrijf verwijderd. Ook krijgen de huizen een mechanisch ventilatiesysteem en dubbel glas op de eerste verdieping. De argumentatie om niet eerder in te grijpen, lag in het feit dat er onduidelijkheid bestond of de woningen versterkt of zelfs gesloopt zouden worden. De corporatie is hierover in overleg met de huurders en geeft aan snel de juiste stappen te zetten.
Per wanneer kunnen de huurders in Appingedam rekenen op verbetering van hun huurhuizen? Bent u bereid Woongroep Marenland tot snelheid te manen en zo snel mogelijk een einde te maken aan de voortdurende ongezonde woonsituatie?
In het eerste kwartaal van 2020 laat de corporatie de schimmel verwijderen. In januari 2020 start de corporatie met het opstellen van een verbeterplan en verwacht dit uit te voeren in 2021. In de eerste weken van 2020 ontvangen de bewoners een uitnodiging om hierover in gesprek te gaan met Woongroep Marenland. Dit verbeterplan heeft betrekking op bouwkundige ingrepen (mechanische ventilatie, dubbel glas, gevelkozijnen); dit vergt volgens de corporatie een langere periode.
Bent u en/of de woningcorporatie bereid huurders te compenseren voor het achterstallig onderhoud, de slechte isolatie en de kosten die dat met zich mee heeft gebracht de afgelopen vier jaar, zoals hoge energierekeningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De corporatie geeft aan door de versterkingsopgave en het frequent aanpassen van overheidsbeleid, te lang gewacht te hebben met onderhoud. De corporatie wilde het verbeterplan gelijktijdig met de versterking uitvoeren. De corporatie heeft spijt betuigd maar geeft geen vergoeding. Wel neemt Woongroep Marenland in het eerste kwartaal van 2020 maatregelen tegen de vocht- en tochtproblemen. Ook stelt de corporatie in overleg met de bewoners een verbeterplan op.
Huurders kunnen zich tot de huurcommissie wenden om in geval van achterstallig onderhoud huurbevriezing of huurverlaging te vragen. M.b.t. één pand in de Gerrit Raapstraat heeft de Huurcommissie in het voordeel van de huurder een uitspraak gedaan in 2019 (uitspraak van de huurcommissie, d.d. 31 mei 2019, nr. 43333). De uitspraak houdt mede in dat de huurder tijdelijk huurverlaging krijgt van € 475,29 per maand naar € 285,17 per maand. Dit is de geëigende weg om compensatie te vragen en deze weg staat ook open voor andere huurders.
Hoeveel huurwoningen, ook van andere woningcorporaties in het aardbevingsgebied, zijn sinds 2015 niet of onvoldoende onderhouden omdat ze versterkt of opnieuw gebouwd zouden worden? Hoeveel daarvan hebben last van vocht, tocht en schimmel? Wat is daarop uw reactie?
Er is geen totaaloverzicht beschikbaar van woningen die sinds 2015 mogelijk niet of onvoldoende onderhouden zijn in afwachting van duidelijkheid over versterking of herbouw en tevens last van vocht en schimmel hebben.
Op basis van het WoOn2018 geven 27,8% van alle huurders in sociale huurwoningen in Nederland aan last van vocht en schimmel te hebben. Twee van de drie regio’s in Groningen komen boven het landelijk gemiddelde uit en één regio, de regio waarin ook Appingedam ligt, ruim onder het landelijk gemiddelde.
Regio
Gemeenten
Percentage sociale huursector
Nederland
27,8%
Oost Groningen
Oldambt, Midden-Groningen (deels), Pekela, Stadskanaal, Veendam, Westerwold
29,5%
Overig Groningen
Groningen, Het Hogeland, Midden-Groningen (deels), Westerkwartier
30,6%
Delfzijl en omgeving
Appingedam, Loppersum, Delfzijl
13,5%
Bent u bereid deze woningcorporaties aan te spreken op de wijze waarop zij hun huurders in de steek laten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
In eerste instantie moeten huurders zelf contact opnemen met de corporatie en de klachten over onderhoud aankaarten. Als de corporatie daar niet afdoende op reageert kan de huurder een klacht indienen bij de klachtencommissie van de corporatie. Ook kan de huurder naar de huurcommissie stappen en daar de situatie voorleggen. Dit kan resulteren in een huurbevriezing of huurverlaging; zie daarvoor het voorbeeld uit het antwoord op vraag 4. Indien de omstandigheden ernstig zijn kan de huurder naar gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht stappen en de kwestie voorleggen. Bij gezondheidsklachten kan de GGD worden ingeschakeld.
In de regio’s met bovengemiddeld veel sociale huurwoningen met vocht en schimmel, meer dan 25%, houdt BZK aparte gesprekken met lokale corporaties, gemeenten, de GGD en huurdersorganisaties in het kader van de landelijke aanpak. Dit om de problematiek op een hoger bestuurlijk niveau te tillen en bijvoorbeeld op te laten nemen in prestatieafspraken. Woongroep Marenland zal ook uitgenodigd worden, met name omdat de corporatie bezit heeft in de regio Overig Groningen; de situatie in het bezit in de gemeente Appingedam zal daarbij ook ter sprake gebracht worden. Deze gesprekken vinden dit voorjaar plaats.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle woningcorporaties in het aardbevingsgebied adequaat communiceren en hun huurders de juiste informatie verstrekken betreffende de versterking van hun woningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De corporaties in het aardbevingsgebied werken samen en hebben hiervoor een overlegstructuur ingericht (Kr8 en C14). In dit overleg wordt de communicatie onderling en met de huurdersorganisaties afgestemd over de aanpak ten aanzien van versterken en daarmee samenhangende ingrepen in de voorraad. Op die tafel kan ook de problematiek van de aanpak van vocht en schimmel aangekaart worden. In dit verband overleggen de corporaties met de eigen huurdersorganisatie, die ook betrokken is bij het maken van prestatieafspraken. BZK zal bij de overleggen met de KR8 en C14 voor het voetlicht brengen dat ook deze problematiek nadrukkelijk met de huurdersorganisaties besproken wordt.
Wat heeft u sinds mijn Kamervragen «over schimmelhuizen in de Zeeheldenbuurt, Bedum» (ingezonden 13 maart 2018) over schimmelwoningen in Bedum, gedaan aan dit probleem? Kunt u in een tijdlijn aangeven welke acties u ondernomen heeft?2
De inspanningen om vocht en schimmel aan te pakken zijn sinds de beantwoording van de Kamervragen over de schimmelhuizen in de Zeeheldenbuurt in Bedum fors verhoogd. Bij de beantwoording op 13 april 2018 heeft de Minister van BZK aangekondigd dat via het drie jaarlijkse WoON-onderzoek de omvang van het probleem wordt onderzocht. Bij brief van 31 mei 2019 (Kamerstuk 32 847, nr. 523) heeft de Minister van BZK – in reactie op de motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 35 000-VII, nr. 75) de Kamer geïnformeerd over de landelijke aanpak van vocht- en schimmelproblematiek in woningen. In die brief zijn de uitkomsten van het WoON-onderzoek uit 2018 opgenomen en is duidelijk geworden dat vocht en schimmel een veel voorkomend probleem is. In de brief is uiteengezet hoe de landelijke aanpak eruit komt te zien en dat alle betrokken partijen (o.a. AEDES, Woonbond, VNG, Vastgoed Belang) hierbij de handen ineen hebben geslagen.
In de brief van 29 oktober 2019 (Kamerstuk 32 847, nr. 574) is de Kamer geïnformeerd over de voortgang van de aanpak. In die brief zijn kaarten opgenomen om duidelijk te maken waar in Nederland de problematiek het meest speelt. Met de G4 en G40 gemeenten in die gebieden lopen gesprekken om inzicht te krijgen in de lokale aanpak. Die aanpak verschilt per gemeente en ik verken op dit moment met de VNG hoe ervaringen tussen gemeenten gedeeld kunnen worden. AEDES inventariseert daarnaast bij de regio’s waar de meeste klachten zijn, hoe corporaties de problematiek aanpakken. Aedes deelt de ervaringen met de corporaties, zodat zij niet zelf het wiel hoeven uit te vinden. Daarnaast is TNO samen met GGD-Amsterdam op mijn verzoek gestart met een onderzoek naar de oorzaken van vocht en schimmel in woningen. Bij dit onderzoek zijn AEDES, Vastgoed Belang en enkele corporaties betrokken. Het onderzoek heeft als doel om concrete handvatten voor de aanpak van vocht en schimmel te geven aan verhuurders, corporaties, en eigenaren en aan huurders op basis van veel voorkomende oorzaken. De oorzaken zijn heel divers en het aanpakken van de problemen vraagt om een lange adem. Corporaties en andere verhuurders investeren in het behouden en verhogen van de kwaliteit van hun woningen zowel door adviezen aan hun huurders over het gezond gebruik van hun woning als door verduurzamingoperaties, renovaties en sloop/nieuwbouw. Dit is een continu proces waarbij vocht en schimmelproblemen tot op zekere hoogte zullen blijven spelen. Ik heb TNO gevraagd of hierbij een soort ondergrens vast is te stellen. De uitkomsten van het onderzoek verwacht ik voor de zomer.
Deelt u de mening dat een aantal huurders in het aardbevingsgebied door de slechte staat van hun woningen mede als gevolg van de bevingen, nog meer gezondheidsrisico loopt dan anderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de grondrechten voor deze huurders weer wordt geëerbiedigd?3
Uit de rapporten en aanbevelingen van het onderzoekstraject Gronings Perspectief van de Rijksuniversiteit Groningen, de Onafhankelijk Raadsman en de Commissie Bijzondere Situaties blijkt dat de afhandeling van schade en de versterkingsoperatie een negatieve invloed hebben op de gezondheid van bewoners van het aardbevingsgebied. Dit heeft de continue aandacht, daarom blijven de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzetten op versnelling van de schadeafhandeling en de versterkingsoperatie. Het probleem van vocht en schimmel speelt in verschillende delen van Nederland bovengemiddeld, zo ook in twee van de drie regio’s in Groningen. Bij de aanpak van vocht en schimmel is nadrukkelijk ook de GGD aangesloten in verband met gezondheidsaspecten.
De uitspraak van SodM-topman dat omgekeerde bewijslast ook buiten Groningen moet gelden |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de Inspecteur-generaal der Mijnen op zaterdag 30 november 2019?1 Wat is daarop uw reactie?
Ik heb kennis genomen van de uitspraak van de Inspecteur-generaal der Mijnen (hierna: de IGM) dat de «omgekeerde bewijslast ook buiten Groningen» zou moeten gelden op plaatsen elders in het land waar meerdere ondergrondse activiteiten tegelijk zijn. De IGM stelt dat het bij deze gestapelde mijnbouw voor burgers praktisch onmogelijk is om te bewijzen waardoor de schade is ontstaan. Ik ben het eens met het uitgangspunt dat burgers niet die volledige bewijslast moeten dragen. In het systeem dat ik voorsta, hoeven zij dat ook niet. Juist om deze bewijsproblemen – en niet alleen in het geval van gestapelde mijnbouw – te voorkomen, stel ik voor de afhandeling van schade door mijnbouwactiviteiten buiten Groningen een Commissie Mijnbouwschade in. Deze commissie onderzoekt naar aanleiding van een schademelding wat de schadeoorzaak is en stelt de hoogte van de mijnbouwschade vast. Gedupeerden kunnen hun schade melden bij deze commissie en hoeven dan niet meer zelf aan te tonen dat de schade die ze hebben geleden het gevolg is van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. Deze commissie moet medio 2020 operationeel zijn.
Waarom legt u het advies van uw toezichthouder, en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) eerder dit jaar, naast u neer?
Ik volg het advies van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) op dit punt. Zowel de IGM als de Tcbb vinden het belangrijk dat de ongelijkheid tussen burger en mijnbouwonderneming wordt verminderd en dat een gedupeerde bij de behandeling van schade door mijnbouwactiviteiten wordt ontzorgd. Ik ben het hiermee eens en heb dit voor de verschillende situaties uitgewerkt. Vanwege de uitzonderlijke situatie in Groningen is daar de toepassing van een wettelijk bewijsvermoeden gerechtvaardigd. Bij de afhandeling van schade door andere mijnbouwactiviteiten dan door de gaswinning in Groningen ontzorg ik op een andere wijze de burgers. Omdat er buiten Groningen geen rechtvaardiging is voor toepassing van een wettelijk bewijsvermoeden, zoals nader toegelicht in het antwoord op vraag 4, is het bij schade door andere mijnbouwactiviteiten aan de Commissie Mijnbouwschade om te onderzoeken en te beoordelen of de schade het gevolg is van mijnbouwactiviteiten en wat het bedrag is van de schadevergoeding. Daarmee wordt ook in die gevallen de burger ontzorgd. Dit is conform het advies van de Tcbb.
Ik ben het ook eens met de Inspecteur-generaal der Mijnen dat de bewijslast niet op de schouders van de burger moet worden gelegd, maar niet met zijn oordeel dat dit ook hier met een omkering van de bewijslast moet worden bereikt. Het vraagstuk van de wijze van schadevergoeding, zie ik overigens als een vraagstuk dat losstaat van het vraagstuk van de veiligheid van mijnbouw. Gelet op de toezichts- en adviestaak van SodM wegen zijn adviezen op het vlak van de veiligheid van de mijnbouw voor mij altijd zwaar.
Bent u het met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) eens dat er rechtsongelijkheid bestaat tussen de omwonenden van het Groninger gasveld en omwonenden van andere gasboringlocaties en andere mijnbouwactiviteiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Nederland geldt de regel «wie stelt, bewijst». Op deze regel is een uitzondering gemaakt voor schade als gevolg van bodembeweging door de gaswinning uit het Groningenveld. Alleen voor deze schades is een wettelijk bewijsvermoeden ingevoerd vanwege de uitzonderlijke omstandigheid van een groot aantal relatief gelijksoortige gevallen van schade in korte tijd, waarbij het aannemelijk is dat in verreweg de meeste gevallen bodembeweging door de winning uit het Groningenveld de oorzaak is. Het bewijsvermoeden zorgt voor ontzorging van de gedupeerde.
Ook gedupeerden buiten het Groningenveld worden ontzorgd op advies van de Tcbb, maar op een andere manier. Een gedupeerde die schade heeft door bodembeweging als gevolg van een mijnbouwactiviteit kan deze melden bij de Commissie Mijnbouwschade. De Commissie onderzoekt vervolgens op basis van die melding of er inderdaad sprake is van schade door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten en stelt, als hier sprake van is, vast wat de hoogte van de vergoeding voor deze schade zou moeten zijn die door de mijnbouwonderneming moet worden betaald aan de gedupeerde. Daarmee regel ik dat gedupeerden op andere wijze worden ontzorgd. De bewijslast van gedupeerden in beide situaties wordt dus verlicht.
Wat overtuigt u ervan dat omgekeerde bewijslast niet goed is, terwijl gemeenten, experts en de toezichthouder niet achter u staan?
De belangrijkste doelstelling van alle betrokkenen, en dus ook van mij, is dat gedupeerden bij schade door mijnbouwactiviteiten worden ontzorgd. Ik regel dit ook, rekening houdend met de uiteenlopende situaties in Groningen en buiten Groningen. De belangrijkste redenen voor de invoering van een wettelijk bewijsvermoeden voor Groningen gaan niet op voor mijnbouwschade door overige mijnbouwactiviteiten. Voor schade door bodembeweging door overige mijnbouwactiviteiten is er namelijk geen sprake van een veelheid aan aardbevingen door gaswinning en een veelheid aan gelijksoortige schadegevallen, waarbij het waarschijnlijk is dat die een gevolg van een aardbeving zijn. Daarom is er buiten Groningen geen situatie die voldoende rechtvaardiging vormt voor de toepassing van een wettelijk bewijsvermoeden. Daarbij baseer ik mij op de voorlichting van de Raad van State over de aangenomen amendementen op het voorstel van wet tot wijziging van de Mijnbouwwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met Implementatie van richtlijn nr. 2013/ 30/ EU van het Europees parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/ 35/ EG (PbEU 2013,L 178) (Kamerstuk 34 041, nr. 43).
Waarom vindt u dat gedupeerden van schade in Groningen anders behandeld zouden moeten worden dan gedupeerden van mijnbouwactiviteiten elders in het land?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom vindt u dat gedupeerden buiten het Groninger gasveld zelf moeten bewijzen dat hun schade het gevolg van mijnbouwactiviteiten is? Hoe kunnen ze dat bewijzen? Waarom zadelt u bewust mensen op met deze strijd tegen mijnbouwbedrijven?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom stelt u veiligheid van omwonenden van mijnbouwlocaties niet voorop?
De wijze van vergoeding van schade staat los van veiligheid. In alle gevallen staat bij mijnbouwactiviteiten de veiligheid van omwonenden op de eerste plaats. Dit begint met een toets vooraf. Zo wordt bij de verlening van de vergunning voor de mijnbouwactiviteit nadrukkelijk getoetst op het belang van de veiligheid voor omwonenden. Alleen als een activiteit veilig kan plaatsvinden, wordt hiermee ingestemd. De mijnbouwonderneming moet vervolgens bij de uitvoering van de mijnbouwactiviteiten alle maatregelen nemen die redelijkerwijs gevraagd kunnen worden om te voorkomen dat de veiligheid wordt geschaad of schade door bodembeweging wordt veroorzaakt. Desondanks kan niet worden uitgesloten dat mijnbouwactiviteiten bodembeweging tot gevolg hebben die schade kan veroorzaken aan gebouwen. In die gevallen dient de schade te worden vergoed.
Bent u bereid het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) alsnog op te volgen en omgekeerde bewijslast in te voeren voor gedupeerden met mijnbouwschade?
Met de instelling van de Commissie Mijnbouwschade wordt uitvoering gegeven aan de doelstelling de burger – ook bij schade door andere mijnbouwactiviteiten dan de gaswinning in Groningen – te ontzorgen door de bewijslast bij die commissie te legen. Ik zie daarom geen aanleiding en ook geen rechtvaardiging om het wettelijk bewijsvermoeden, zoals dat geldt voor schade door de gaswinning in Groningen, uit te breiden naar schade door overige mijnbouwactiviteiten.
Het bericht dat de overheid nog steeds miljarden aan investeringen in de fossiele industrie dekt |
|
Frank Futselaar , Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Overheid dekt nog steeds miljarden aan investeringen in de fossiele industrie»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Hoe verklaart u dat de overheid via de exportkredietverzekering (EKV) nog steeds 36 keer meer dekking verstrekt aan fossiele brandstoffen dan duurzame energie? Hoe verhoudt zich dat tot het Klimaatakkoord van Parijs?2
De cijfers die in het vermelde bericht worden gepresenteerd herken ik niet. Zoals eerder aan de Kamer is gemeld was per ultimo 2018 31% van de bestaande verplichtingen gerelateerd aan de olie- en gassector. Op dit moment – per eind oktober 2019 – is 4,6 miljard euro van de totale netto-verplichtingen van 15,2 miljard euro, oftewel 30%, fossiel-gerelateerd.
Ten aanzien van de samenstelling van de ekv-portefeuille is van belang te noemen dat de ekv, een vraaggestuurd en generiek instrument dat niet specifiek gericht is op energieprojecten, een weerspiegeling is van een aantal sectoren waarin het Nederlandse bedrijfsleven een sterke exportpositie heeft, waarvan aannemerij voor offshore werkzaamheden en levering van schepen de belangrijkste zijn. Bij de ekv gaat het meestal om verzekeringen van substantiële transacties met een lange looptijd. Wijzigingen in een ekv-portefeuille, die over vele jaren is opgebouwd, vinden geleidelijk plaats. Naar de toekomst kijkend is het positief dat het Nederlandse bedrijfsleven, ook het bedrijfsleven dat historisch sterk is in de olie- en gasindustrie, ook op het terrein van duurzame(re) energievormen een sterke marktpositie ontwikkelt en dit vertaalt zich in een geleidelijke toename van het aantal transacties voor deze sector. Zo is onlangs een polis afgegeven voor een offshore wind-op-zee-project in Taiwan en het beleid is erop gericht om meer van dergelijke transacties in verzekering te nemen.
Hoe verklaart u dat van de totale kredietverstrekking van 17,7 miljard euro in de periode 2012–2018 ongeveer 11 miljard euro ging naar dekking voor aan fossielgerelateerde bedrijven?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken wat het effect is van de indirecte steun via de EKV voor de fossiele industrie met een bedrag van ongeveer 1 miljard euro op de resultaten van het Nederlandse internationale klimaatbeleid? Bent u bereid dit te onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inzet van het kabinet is gericht op vergroening van de ekv-portefeuille. Dit is onder meer toegelicht in de aanbiedingsbrief van de meest recente Monitor Exportkredietverzekeringen (Kamerstuk 26 485, nr.314) en recent toegelicht tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen in de Eerste Kamer (Kamerstuk EK 2019/2020, nr. 7, item 8. Het beleid beoogt het aantal groene transacties binnen de portefeuille te vergroten. Hiervoor is een sterke internationale concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven op het terrein van duurzame energie noodzakelijk en deze wordt vanuit de overheid actief ondersteund met de ekv en door de ondersteuning van het postennetwerk in het buitenland. Daarnaast is het van belang om de huidige ekv-portefeuille beter te gaan meten: in welke mate kan een transactie meer of minder als groen worden gekwalificeerd? Bij dit traject wordt aansluiting gezocht bij de meetmethode van de IFC. Tevens wordt een methodologie ontwikkeld om de ekv-portefeuille te relateren aan de SDG’s.
Het ontwikkelen van deze nieuwe meetmethodes van de portefeuille is binnen de ekv-wereld vernieuwend en zal in het komende jaar bruikbaar zijn als inbreng in internationale fora op het terrein van de ekv. Hiermee kan Nederland mogelijk de basis leggen voor internationale beleidsvorming over de toekomst van de ekv in relatie tot de doelen van het Akkoord van Parijs. Aangetekend dient te worden dat vooralsnog het draagvlak voor een dergelijke beleidsontwikkeling bij autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de ekv uiterst beperkt is. Ook Europese partners zijn bezorgd dat het nationale bedrijfsleven en werkgelegenheid het slachtoffer zullen zijn, dat orders zullen worden overgenomen door bedrijven uit landen die zich niet of minder gebonden achten aan niet alleen de Parijs-klimaatdoelstellingen, maar ook aan een aantal belangrijke andere principes op het terrein van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ook deze legitieme zorgen zullen geadresseerd moeten worden bij een mogelijke internationale discussie over de ontwikkeling van ekv-portefeuilles in relatie tot het Klimaatakkoord van Parijs.
Deelt u met de mening dat het doel internationale handelsbevordering niet los te koppelen is van internationale afspraken om klimaatopwarming tegen te gaan zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord van Parijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Nederlandse beleid met betrekking tot handelsbevordering is gericht op onze welvaart en ons welzijn veilig te stellen én duurzaam te verbeteren. Het kabinet vergroent het handelsinstrumentarium om hiermee een bijdrage te kunnen leveren aan het realiseren van de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs en aan de SDG-agenda.
Zijn de effecten op klimaatopwarming opgenomen in het Integraal Afwegingskader (IAK)? Zo ja, moet ook de uitvoeringsinstantie Artradius zich hier aan houden? Zo nee, waarom niet?
Ja, de gevolgen voor milieu zijn onderdeel van het Integraal Afwegingskader (IAK). Het IAK is echter een kader dat wordt gehanteerd voor vaststelling en invoering van nieuw beleid en is hier dus niet aan de orde. Het ekv-beleid, vastgelegd en ingekaderd door de Kaderwet Financiële Verstrekkingen Financiën, bestaat reeds lange tijd. Het ekv-beleid wordt overigens bepaald door de Staat (als verzekeraar) en niet door Atradius (enkel uitvoerder).
Bent u bereid om steun aan de financiële steun aan de fossiele industrie via EKV uit te faseren vanaf 2020? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het in Nederland uitfaseren van het geven van verzekeringen voor alle investeringen die te maken hebben met fossiel gaat een brug te ver. Het zou niet effectief zijn, omdat elk ander buitenlands bedrijf wel exportkredietverzekering kan krijgen voor fossiele projecten. Het belangrijkste effect zou het verdwijnen van werkgelegenheid en productie uit Nederland zijn. In de toekomst zal het wellicht lukken om – net als nu al voor steenkolen is gebeurd – multilaterale afspraken te maken over het afbouwen van de verzekering van fossiele projecten. Nederland vraagt internationaal aandacht voor de noodzaak van de vergroening van de ekv en zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb beschreven zet ik nationaal stappen om het beleid zo aan te passen dat er meer ruimte ontstaat voor transacties die bijdragen aan het Klimaatakkoord van Parijs.
Bent u bereid in internationale context, zowel via de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) als in coalitie met andere landen, te pleiten voor gezamenlijke stappen voor uitfasering van steun aan de fossiele industrie? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
De kosten van de gevolgen van de stikstofuitspraak |
|
Frank Futselaar , Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Waar is het bedrag van 500 miljoen euro dat het kabinet uittrekt voor de stikstofcrisis op gebaseerd, en is dit voldoende voor de korte en lange termijn?1
Het kabinet heeft besloten tot de instelling van een begrotingsreserve Stikstof van € 500 miljoen voor nieuwe bron- en natuurherstelmaatregelen. De aard en timing van maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek is nog onzeker. De € 500 miljoen wordt gedekt uit de onderschrijding van het budget in 2019 (zie Najaarsnota). Het bedrag van € 500 miljoen is afgeleid van de beschikbare budgettaire ruimte binnen het uitgavenplafond. Randvoorwaardelijk voor aanwending van deze middelen is dat eerst in kaart wordt gebracht welke (kostenefficiënte) bronmaatregelen en natuurherstelmaatregelen genomen kunnen worden, wat deze opleveren qua vermindering van stikstofdepositie en bijdrage aan natuurherstel en wat de budgettaire gevolgen van de maatregelen zijn. Hierna zal ook pas duidelijk zijn of het bedrag van € 500 miljoen voldoende is.
Komt de aangekondigde 500 miljoen euro in het geheel uit de «woningbouwimpuls» van 1 miljard euro, die is aangekondigd op Prinsjesdag, of zijn er andere dekkingen van de 500 miljoen?
De begrotingsreserve Stikstof van € 500 miljoen is aanvullend op de € 1 miljard die gereserveerd staat voor de «woningbouwimpuls». De begrotingsreserve van € 500 miljoen is gevuld door onderschrijding in 2019 (zie Najaarsnota).
Hoeveel van de 1 miljard euro aan «woningbouwimpuls» gaat daadwerkelijk naar woningbouw, hoeveel naar infrastructuur en hoeveel naar de gevolgen van de stikstofuitspraak en kunt u uw antwoord toelichten?
Met de woningbouwimpuls van € 1 miljard kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan het versnellen van de woningbouw, de beschikbaarheid van voldoende betaalbare woningen, inclusief de bijdragen aan de infrastructurele ontsluiting die daarvoor nodig is en het opvangen van de gevolgen van de stikstofuitspraak voor de woningbouw en het zorgdragen voor een kwalitatief goede leefomgeving. Er is geen sprake van schotten binnen de woningbouwimpuls. In een afwegingskader wordt nader uitgewerkt welke procedures en voorwaarden er worden gesteld aan een Rijksbijdrage. Uw Kamer wordt door de Minister voor Milieu en Wonen begin volgend jaar nader geïnformeerd.
Waarom wordt in de Kamerbrief over de stikstofproblematiek gesproken over 75.000 nieuwe woningen en in de Kamerbrief over de woningbouwimpuls over 65.000 nieuwe woningen?2
In de Nationale Woonagenda heeft het kabinet met relevante partijen de ambitie vastgelegd om jaarlijks 75.000 woningen te realiseren. In 2018 is deze ambitie gehaald, en ook dit jaar verwacht het kabinet dat we de benodigde productie kunnen realiseren. Door teruglopende vergunningen als gevolg van de stikstofproblematiek, en ook door de capaciteit in de bouw en afzwakking van de conjunctuur lopen projecten vertraging op en staat de ambitie van 75.000 woningen onder druk.
In de brief over de stikstofproblematiek (Kamerstuk 35 334, nr.1) staan diverse maatregelen die het kabinet neemt om op korte termijn voldoende stikstofruimte te realiseren. Met deze stikstofmaatregelen ontstaat voldoende stikstofruimte voor de bouw van 75.000 woningen in 2020.
In de brief over de woningbouwimpuls staan de uitgangspunten en het proces voor een Rijksbijdrage. Door onder voorwaarden aanvullende middelen beschikbaar te stellen aan gemeenten, kan de rijksoverheid sturing geven en zorgen dat er sneller en meer betaalbare koop- en huurwoningen worden gebouwd in een kwalitatief goede leefomgeving. In deze brief heb ik aangegeven dat ik verwacht dat de woningbouwimpuls kan bijdragen aan de bouw van 65.000 woningen. Dit is een rekenkundige schatting op basis van een gemiddelde onrendabele top van circa € 15.000 per woning3. In de praktijk zal de hoogte van de bijdrage per woningbouwproject verschillen. De uiteindelijke hoogte is namelijk afhankelijk van de complexiteit en de mate waarin een tekort door additionele inzet van betrokken partijen verminderd kan worden. Zo kan in de regio Utrecht door het combineren van de bijdragen van diverse partijen een relatief groot effect op de woningbouw worden bereikt. De woningen die met de impuls gerealiseerd worden dragen bij aan de langjarige ambitie om jaarlijks 75.000 woningen te realiseren.
Is het mogelijk dat geld uit de «woningbouwimpuls» wordt besteed aan de sanering van de veehouderij? Zo nee, waar komt de extra 60 miljoen euro vandaan?3
In antwoord op 3 heb ik aangegeven waar de woningbouwimpuls voor bedoeld is.
De extra € 60 miljoen voor de subsidieregeling sanering varkenshouderijen is gefinancierd uit de hiervoor gereserveerde Urgenda-middelen.
Wat zullen de (extra) kosten voor gemeenten en provincies zijn om de gevolgen van de stikstofuitspraak op te vangen en hoe gaat u hen hierbij ondersteunen, aangezien veel gemeenten het al financieel moeilijk hebben door onder meer de Pfas-problematiek en de kosten van het sociaal domein?4 5 6 7
Op dit moment is nog niet inzichtelijk wat de exacte financiële gevolgen van de stikstofuitspraak voor gemeenten en provincies zijn. Het is van belang dat de betreffende overheden waar mogelijk worden ondersteund. Zo is de helpdesk van BIJ12 (uitvoeringsorganisatie van de provincies) reeds uitgebreid om alle vragen (waaronder die van overheden) te kunnen beantwoorden. Aanvullend hierop richt het kabinet een «vliegende brigade» in, waarmee bevoegde gezagen op locatie ondersteund kunnen worden bij de toestemmingverlening. Tot slot is het Expertteam Woningbouw beschikbaar om gemeenten te helpen bij concrete woningbouwprojecten die tegen stikstofvragen aan lopen en kunnen daar extra ondersteuning bieden.
Huurtoeslag en het minimumloon |
|
Sandra Beckerman , Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de tweedeling in het huidige systeem van de huurtoeslag, namelijk dat de huurgrens voor huurtoeslag ongeveer 300 euro per maand lager is voor mensen tussen de 18 en 23 jaar, dan voor mensen van 23 jaar en ouder?1
Ja, waarbij op te merken valt dat de lage huurgrens niet voor alle huishoudens jonger dan 23 geldt. Voor jongere huishoudens waarbij de toeslagontvanger of medebewoner de woning deelt met een (pleeg)kind, of als er een bewoner gehandicapt is, geldt de hoge huurgrens.
Klopt het dat de lagere maximumgrens voor de kale huur gekoppeld is aan de leeftijd van het minimumloon? Zo ja, kunt u verklaren waarom de huidige leeftijdsgrens voor het volledig minimumloon op 21 jaar ligt, maar dat deze leeftijdsgrens niet geldt bij de voorwaarden van de huurtoeslag?
Nee, deze grens is niet gekoppeld aan de leeftijd van het minimumloon. Het gaat hierbij overigens niet om de kale huur maar om de rekenhuur.
Hoeveel mensen zijn er die tussen de 21 en 23 jaar oud zijn, een huurprijs betalen van 424,44 euro of meer en daardoor geen huurtoeslag ontvangen? En hoeveel huurtoeslag lopen zij nu in totaal mis op jaarbasis?
Uit het Woononderzoek 2018 is af te leiden dat dit circa 14 duizend huurders tussen 21 en 23 jaar, met een huurprijs tussen de 424,44 euro en de maximale huurtoeslaggrens betreft. Wanneer zij wel recht hadden gehad op huurtoeslag, zouden zij met hun huidige huur gezamenlijk circa 37 miljoen euro aan huurtoeslag hebben gekregen.
Hoeveel mensen zijn er die tussen de 18 en 23 jaar oud zijn, een huurprijs betalen van 424,44 euro of meer en daardoor geen huurtoeslag ontvangen? En hoeveel huurtoeslag lopen zij nu in totaal mis op jaarbasis?
Dit betreft circa 21 duizend huurders tussen 18 en 23 jaar oud met een huurprijs tussen de 424,44 euro en de maximale huurtoeslaggrens. Wanneer zij wel recht hadden gehad op huurtoeslag, zouden zij met hun huidige huur gezamenlijk circa 56 miljoen euro aan huurtoeslag hebben gekregen.
Bent u bereid deze mensen, die aantoonbaar huurtoeslag zijn misgelopen omdat de aan de leeftijd gekoppelde huurgrens in de huurtoeslag niet overeenkomt met de leeftijd van het minimumloon, te compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
De lagere huurgrens onder 23 jaar is bewust gekozen vanuit de gedachte dat jongeren nog aan het begin staan van hun wooncarrière en door hun gezinssituatie ook goed kunnen volstaan met een kleinere, goedkopere woning of een onzelfstandige kamer. Bij een verhoging van de huurgrens vanaf 21, of vanaf 18 jaar zal er vermoedelijk een opwaarts effect op de huurprijzen zijn, omdat verhuurders hogere huurprijzen kunnen gaan vragen.
Op dit moment vragen bijvoorbeeld verhuurders van zelfstandige studentenwoningen vaak een huurprijs vrijwel op de nu geldende maximale huurgrens. De huurgrens blijkt in de huurstelling te werken als focuspunt. Het verhogen van de maximale huurgrens voor jongeren zou niet alleen leiden tot een extra stijging van de uitgaven huurtoeslag, maar ook tot effecten op de betaalbaarheid voor deze jongeren, omdat deze huurverhoging niet volledig met de huurtoeslag zal worden gecompenseerd.
De hogere kosten huurtoeslag worden, afhankelijk van de mate waarin verhuurders de prijzen gaan verhogen, in de situatie dat de verhoging van de huurgrens geldt vanaf 21 jaar geschat op 50 à 60 miljoen euro en in de situatie dat de verhoging van de huurgrens geldt vanaf 18 jaar op 90 à 100 miljoen euro.
Alles overziend is er op dit moment geen aanleiding om de leeftijdsgrens van 23 jaar te verlagen.
Per wanneer gaat u de leeftijd van 23 jaar bij de huurgrens van de huurtoeslag verlagen naar de leeftijd van 18 jaar, aangezien dit de leeftijd is waarop mensen als volwassen worden beschouwd, zowel juridisch als voor verschillende verplichtingen van de overheid, zoals bijvoorbeeld het hebben van een zorgverzekering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat alle volwassenen als volwassenen behandeld moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid het volledig wettelijk minimumloon voor 18- jarige te laten gelden?
De Minister van SZW heeft in antwoord op Kamervragen van het Lid Gijs van Dijk (PvdA), ingezonden op 26 maart 2019, geantwoord dat de regering recentelijk de minimumjeugdlonen heeft verhoogd en op dit moment niet voornemens is deze verder te verhogen. In zijn antwoorden geeft hij het volgende aan:
In 2017 is de eerste stap gezet met het verlagen van de leeftijd voor volledig minimumloon van 23 naar 22 jaar in 2017 en 1 juli 2019 is deze verder verlaagd naar 21 jaar. Ook zijn de percentages voor 18- tot 21-jarigen in 2017 verhoogd en zijn deze per 1 juli 2019 opnieuw verhoogd. Hiertoe is besloten omdat het kabinet erkende dat de sociaaleconomische en maatschappelijke positie van jongeren ten opzichte van de periode waarin de laatste wijziging van het minimumjeugdloon werd doorgevoerd, veranderd was.
De Minister gaf aan terughoudend te zijn met het verder verhogen of zelfs afschaffen van het minimumjeugdloon, omdat het CPB bij een substantiële verhoging van het wettelijk minimumjeugdloon een vermindering van werkgelegenheid voor jongeren verwacht. Daarnaast wordt door het verhogen van het minimumjeugdloon de optie scholing mogelijk minder aantrekkelijk. Dit kan jongeren richting de arbeidsmarkt trekken op het moment dat ze anders verdere scholing hadden gevolgd. Ook dit is een ongewenst effect van een grote verhoging van het minimumjeugdloon.
De regering is van mening nu een balans te hebben gevonden tussen een verhoging van het minimumjeugdloon en de potentieel negatieve gevolgen van een verdere verhoging. Daarbij is het relevant te vermelden dat ouders in Nederland onderhoudsplichtig zijn totdat hun kind 21 jaar wordt. Dit betekent dat zij er verantwoordelijk voor zijn dat het kind onderdak, kleding, voeding, scholing en medische hulp krijgt. Het is volgens het kabinet logisch om bij deze bestaande grens aan te sluiten. Een volledige afschaffing van het minimumjeugdloon ligt daarom op dit moment niet voor de hand.
De Vestia-ellende in Honselse burgemeestersbuurt |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het nieuwsbericht «Vestia-ellende in Honselse burgemeestersbuurt nog steeds niet opgelost, bewoners balen van puinhoop»?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met deze nieuwsberichten en ik betreur de ontstane situatie in Honselersdijk. Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik ook woningcorporatie Vestia verzocht om een reactie. Ik vertrouw er op dat woningcorporatie Vestia en de gemeente Westland werken aan een passende oplossing voor deze lokale aangelegenheid.
Wat is de hoogte van de totale schade veroorzaakt door de renovatiewerkzaamheden door Vestia in de Burgemeestersbuurt in Honselersdijk?
Heeft Vestia deze renovatiewerkzaamheden volgens u correct naar de bewoners gecommuniceerd? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Klopt het dat Vestia haar huurders in de Burgemeestersbuurt in Honselersdijk pas heeft geïnformeerd ná aanvang van de werkzaamheden?
Klopt het dat Vestia bij de start van de werkzaamheden geen omgevingsvergunning had, geen sloopmelding had gedaan én geen 70% akkoord van de huurders had gekregen?
Deelt u de mening dat de groep huurders die overlast heeft ondervonden van de werkzaamheden van Vestia degelijk gecompenseerd dient te worden door Vestia? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe u Vestia hiertoe gaat bewegen?
Wat is uw reactie op het bericht dat Vestia is doorgegaan met de werkzaamheden ondanks de bouwstopzetting door de gemeente Westland?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om bereidwillige gemeenten te faciliteren om hen verantwoordelijk te maken voor de overname van Vestiawoningen en dit onder gemeentelijk beheer te brengen en uit te baten?
Ik vertrouw erop dat de lokale overheden zelf een evenwichtige afweging kunnen maken of zij de overname en exploitatie van woningen onder eigen beheer willen uitvoeren. Daarbij acht ik het huidige kader qua wet- en regelgeving voor gemeenten passend. In dit kader moet worden opgemerkt dat de exploitatie van woningen kennis, expertise en middelen vergt en niet geheel risicoloos is, hetgeen er in het recente verleden over het algemeen toe leidde dat de exploitatie van woningen bij meer specialistische partijen, zoals woningcorporaties werd belegd.
Kan er een prioritering worden aangebracht dat eerst corporaties of (semi) overheden, en daarna andere partijen pas in aanmerking komen om Vestia woningen over te nemen om te voorkomen dat veel sociale huurwoningen verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
Woningcorporaties zijn organisaties die toegelaten zijn als instellingen die uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting werkzaam zijn. Zij beogen hun financiële middelen uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting in te zetten. Bij andere organisaties en (semi-)overheden kunnen ook andere belangen een rol spelen. Daarom is in de Woningwet geregeld dat bij een voorgenomen verkoop van een blijvend gereguleerde corporatiewoning, deze eerst aan andere toegelaten instellingen moet worden aangeboden. Verder is in de Woningwet een exploitatieverplichting van ten minste 7 jaar opgenomen bij de verkoop van een blijvend gereguleerde huurwoning om te voorkomen dat verkochte gereguleerde huurwoningen in relatief korte tijd worden geliberaliseerd. Ook kunnen gemeenten, huurders en woningcorporaties prestatieafspraken maken over de verkoop van sociale huurwoningen en eventuele bedingen die men aan de verkopen wil koppelen.
Bent u bereid om de overdrachtsbelasting voor beleggers te verhogen en voor woningcorporaties te verlagen, zodat gestimuleerd wordt dat de corporaties de sociale huurwoningen van Vestia overnemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten hoe dit wilt gaan doen?
Het verhogen van overdrachtsbelasting voor beleggers en tegelijkertijd verlagen van overdrachtsbelasting voor woningcorporaties betekent dat woningcorporaties ten opzichte van beleggers zouden worden bevoordeeld bij de aankoop van huurwoningen. Een bevoordeling in deze zin betreft een steunmaatregel voor woningcorporaties, welke niet is opgenomen in het besluit op geoorloofde staatssteun van de EU. Voorts wil ik erop wijzen dat corporaties voor de uitvoering van de opgedragen taken toegestane steunmaatregelen ontvangen, onder meer in de vorm van geborgde leningen. Dit financieringsvoordeel, wat reguliere verhuurders niet hebben, kunnen corporaties ook inzetten voor de aankoop van Vestiawoningen.
Wilt u de antwoorden op bovenstaande vragen vóór het AO Woningcorporaties/Evaluatie van de Woningwet en het huurakkoord van 12 december 2019 naar de Kamer sturen?
In verband met de informatie die voor de beantwoording van deze vragen nodig was van andere partijen is het niet gelukt deze antwoorden voor het AO Woningcorporaties naar de Kamer te sturen.
De vervuiling door gaswinning in Overijssel |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht van RTV Oost over de vervuiling door gaswinning in Overijssel?1 Wat is hierop uw reactie?
Ik ken de berichtgeving en ik heb begrip voor de zorgen die burgers hebben over de verontreinigingen in de bodem. Ik vind het ook goed dat zij de verschillende betrokken overheden aanspreken en vragen om deze zorgen aandacht te geven. Het beeld dat in de berichtgeving wordt opgeroepen dat er niets gedaan zou zijn, herken ik niet. In de verdere beantwoording laat ik zien welke stappen er voor de genoemde locaties zijn genomen. Ik licht eerst het huidige beleid met betrekking tot bodemsaneringen toe.
In mijn brief van 18 juni 2018 aan uw Kamer2 ben ik ingegaan op bodemverontreinigingen bij mijnbouwinstallaties, het toezicht daarop, de saneringen, en de Wet bodembescherming (Wbb). Volgens de Wbb zijn bodemverontreinigingen die voor 1 januari 1987 zijn ontstaan zogenoemde historische verontreinigingen, waarvoor het bevoegd gezag niet bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) ligt. De bodemverontreiniging bij Wanneperveen-1 is een zogenoemde historische verontreiniging. De provincie Overijssel is hierbij het bevoegd gezag. Bij een historische verontreiniging bepalen de eventuele risico’s (humaan, ecologie, verspreiding) in relatie tot het gebruik van de locatie, of de verontreiniging binnen vier jaar moet worden gesaneerd. Verontreinigingen die na 1 januari 1987 zijn ontstaan, moeten volgens de Wbb – zoveel als technisch, financieel en ruimtelijk mogelijk is – verwijderd worden.
Welke stappen zijn er door de Staat, de provincie en de NAM (Nederlandse Aardolie Maatschappij) in chronologische volgorde gezet sinds 2016 om de vervuilde grond te saneren per locatie?
In de berichtgeving wordt nader ingegaan op de locaties Wanneperveen-1 en Tubbergen-7. In samenwerking met de provincie Overijssel zijn voor deze twee locaties de stappen op een rij gezet.
Waarom is er nog geen begin gemaakt met de sanering?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u in een overzicht duidelijk maken bij welke locaties de bodem en het grondwater is gemonitord op vervuiling? Wat zijn de bevindingen daarvan?
De provincie Overijssel heeft een overzicht4 gemaakt van de NAM locaties. Op alle locaties waar mijnbouwactiviteiten plaatsvinden, wordt jaarlijks via peilbuizen het grondwater gemonitord. Hiervan wordt door de mijnbouwondernemingen een rapport gemaakt en aan het bevoegd gezag gestuurd. Het bevoegd gezag van de desbetreffende locatie zal het rapport beoordelen. Indien in het water uit de peilbuis componenten worden gemeten die niet in water thuis horen dan moet het mijnbouwbedrijf dit onderzoeken. Aan de hand van de resultaten kunnen maatregelen worden opgelegd.
Het grondwater op de locatie wordt jaarlijks gemonitord. In 2016 heeft de provincie Overijssel NAM verzocht om een actualiserend bodemonderzoek uit te voeren. Het adviesbureau Arcadis heeft het onderzoek uitgevoerd. Men heeft in het grondwater op de locatie verhoogde concentraties aan benzeen, xylenen, minerale olie en barium gemeten. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen interventiewaarden worden overschreden. In het rapport wordt aangegeven dat de verontreiniging zich vooral bevindt in de eerste drie meter onder het maaiveld. De bodemverontreiniging is ernstig, maar niet spoedeisend. Op het terrein hebben in het verleden ook al deelsaneringen plaatsgevonden. Als NAM de locatie definitief verlaat zal deze volledige gesaneerd worden.
Het grondwater wordt in het kader van de in 1991 gestarte sanering gemonitord. Uit de monitoring periode 2007 – 2013 en het aanvullende grondwateronderzoek blijkt dat de verontreiniging zich niet of nauwelijks verspreidt en derhalve geen sprake is van een onbeheersbare situatie. Op grond van de beschikking van 26 januari 2016 bestaat er geen verplichting om de beschikte grondwaterverontreiniging te monitoren na 2016.
De bodemverontreiniging binnen de locatie is 25 februari 2010 beschikt als een geval van ernstige verontreiniging. De verontreiniging hoeft niet met spoed te worden gesaneerd bij het gebruik van de locatie als bedrijfsterrein. Na het ontmantelen van de locatie wordt door de NAM de locatie gesaneerd om het gebruik als natuur mogelijk te maken.
Hoe is in Overijssel de kwaliteit van het drinkwater? Op basis van welke gegevens geeft u antwoord?
Uit de informatie van de provincie Overijssel blijkt dat de kwaliteit van het drinkwater in Overijssel uitstekend is. De kwaliteit van het drinkwater wordt zorgvuldig beschermd. De provincie beschermt de bronnen voor de drinkwatervoorziening via het voorzorgsprincipe in het beschermingsbeleid en via voorkantsturing in de ruimtelijke ordening. Hiermee wordt beoogd dat activiteiten met een risico voor het drinkwater worden geweerd en alleen functies met een laag risico (zogenoemde harmoniërende functies) worden toegelaten.
Daarnaast zijn er gebiedsdossiers per wingebied opgesteld. Hierin zijn de in het gebied aanwezige risico’s beschreven in combinatie met een maatregelprogramma om deze risico’s te bewaken, te verkleinen of geheel weg te nemen. Ook Vitens (waterleidingbedrijf in Overijssel) houdt kwaliteit van het water dat naar de winputten toestroomt in de gaten. Men beschikt over een uitgebreid meetnet van waarnemingsputten en neemt daaruit met regelmaat monsters om de waterkwaliteit te analyseren.
Erkent u de spoedeisendheid van de twee genoemde locaties in Wanneperveen en Tubbergen? Wat gaat u doen om de provincie te helpen de bodem rondom die locaties zo spoedig mogelijk te saneren? Wat heeft de provincie van u nodig om de bodem te laten saneren? Wat heeft de provincie nodig van de NAM om de bodem te laten saneren?
Uit de door de provincie Overijssel afgegeven beschikkingen blijkt dat de situatie binnen de twee genoemde locaties niet spoedeisend is. De verontreiniging binnen de locatie Wanneperveen en Tubbergen-7 is ernstig maar niet spoedeisend.
De geconstateerde verontreiniging buiten de locatie Tubbergen-7 is spoedeisend, vanwege de nabijheid van een kwetsbaar Natura2000-gebeid. De sanering aldaar is vanwege de spoedeisendheid reeds gestart.
De locatie Wanneperveen-1 zal, nadat deze niet meer wordt gebruikt als bedrijfsterrein, worden ontmanteld en gesaneerd. De verontreiniging buiten de locatie Wanneperveen-1 is niet spoedeisend. NAM is op mijn verzoek met de provincie Overijssel in overleg om buiten de locatie een deelsanering uit te voeren.
Op het gebied van de Wbb is voor de locatie Wannerperveen-1 en Tubbergen-7 op dit moment geen actie nodig om de provincie te ondersteunen. Het proces loopt. NAM voldoet aan de voorwaarden die in de beschikkingen zijn opgenomen.
De provincie zal de aanvragen van de NAM toetsen conform de Wbb en toe zien op de sanering. De NAM zal als opdrachtgever de werkzaamheden laten uitvoeren. NAM moet met betrekking tot de stikstofdepositie de berekeningen aanleveren die het voor de provincie mogelijk maken om de saneringen door te laten gaan.
Bent u bereid een plan van aanpak te maken voor overige locaties in Overijssel die moeten worden gesaneerd?
De huidige wet- en regelgeving voorziet in een duidelijk prioritering wat betreft de aanpak van verontreinigde locaties. Spoedeisende locaties worden als eerste aangepakt. De niet-spoedeisende locaties worden gesaneerd zodra deze van functie veranderen. De provincie Overijssel heeft in 2016 een lijst opgesteld van de bodemkwaliteit op de 34 NAM locaties. Uit dit overzicht blijkt dat de provincie Overijssel of de desbetreffende gemeente ten aanzien van de Wbb het bevoegd gezag is. De provincie Overijssel en de gemeenten handelen vanuit dit actuele overzicht. Het is niet aan het Ministerie van EZK om voor deze locaties een plan van aanpak op te stellen.
Hoe is het met de vervuiling van de bodem gesteld bij andere boorlocaties in Nederland? Gaat u ook uw invloed aanwenden bij het saneren van die plekken?
Een generiek overzicht van alle mijnbouwlocaties en boorputten kan via de website www.nlog.nl via de interactieve kaart bekeken worden. Via de website www.bodemloket.nl kan via een interactieve kaart of via een gelinkte websites informatie worden gevonden over de lokale bodemkwaliteit.
In mijn brief5 van 12 oktober 2017 aan uw Kamer ben ik ingegaan op bodemverontreinigingen bij mijnbouwinstallaties, het toezicht daarop, de saneringen, en de Wet bodembescherming (Wbb). Volgens de Wbb zijn bodemverontreinigingen die voor 1 januari 1987 zijn ontstaan zogenoemde historische verontreinigingen, waarvoor het bevoegd gezag niet bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat ligt. Ik beschik dan ook niet over een overzicht van historische bodemverontreinigingen waarvoor de provincies of gemeenten het bevoegd gezag zijn. Het is in eerste plaats aan het bevoegd gezag om ervoor te zorgen dat boorlocaties binnen de wettelijke kaders gesaneerd worden. Ik heb hier wat betreft de historische verontreinigingen geen rol en wil ook niet in de bevoegdheid van de provincies of betrokken gemeenten treden.
De Wbb stelt sinds 1 januari 1987 duidelijke regels ten aanzien van het optreden van verontreinigingen. Volgens artikel 13 is iedere mijnbouwexploitant verplicht om nieuwe bodemverontreinigingen te voorkomen en bestaat de verplichting om de verontreiniging zoveel als technisch, financieel en ruimtelijk mogelijk is, te verwijderen. In mijn brief6 van 18 juni 2018 heb ik een overzicht gegeven van mijnbouwlocaties waar een bodemverontreiniging is ontstaan na 1 januari 1987 waarvoor geldt dat deze redelijkerwijs nog niet verwijderd kan worden. Het betrof in totaal vijf mijnbouwlocaties.
Hoe gaat u omwonenden die zich zorgen maken over hun gezondheid en de natuurgebieden in de omgeving informeren over de stand van zaken?
De provincie Overijssel heeft als zijnde bevoegd gezag het initiatief genomen en heeft op 12 december 2019 een informatieavond voor de bewoners georganiseerd. Het Ministerie van EZK en SodM waren hierbij aanwezig.
Hoe staat het met de uitvoering van motie-Beckerman c.s. over verbetering van monitoring van oude olie- en gaswinningsputten?2
Ondergrondse lekkages dienen voorkomen te worden. Het toezicht van SodM is er daarom vooral op gericht om lekkages te voorkomen. Daarvoor kijkt SodM naar de adequate werking van de putintegriteit managementsystemen van de mijnbouwondernemingen.
In 2016 en 2017 heeft SodM onderzoek uitgevoerd naar mogelijke lekkages van buiten gebruik gestelde putten. Men heeft uit een totaal van 1312 putten een selectie gemaakt van 185 putten en boven deze putten metingen verricht. SodM heeft bij de 185 putten geen lekkages geconstateerd8. SodM heeft aangegeven dat zij door gaat met het onderzoek naar mogelijke lekkage van buiten gebruik gestelde putten. SodM kijkt daarbij naar mogelijke risicofactoren op het gebied van de geologische situatie, het (historische) putontwerp en de manier van aanleg.
Het bericht dat de SSH& voortaan haar kamers zal verhuren door middel van loting |
|
Frank Futselaar , Sandra Beckerman |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Studentenvakbond Akku woedend over nieuwe lotingsysteem SSH&»?1
Er is zowel met de SSH& als de studentenvakbond Akku contact geweest over deze situatie. Naar ik begrijp wil de SSH& over gaan op een systeem van loting, omdat zij met hun huidige toewijzingsregels zien dat maar een bepaalde groep studenten een kamer bij de SSH& weet te bemachtigen. De SSH& heeft namelijk voorrangsregels voor specifieke groepen, zoals eerstejaars met een lange reistijd. Door een systeem van loting te introduceren willen zij aankomende studenten en studenten die voorheen (lang) op de wachtlijst stonden een grotere kans geven om op kamers te gaan.
Akku op haar beurt geeft aan dat deze beleidsaanpassing ten onrechte niet met hen is besproken. Zij zijn van mening dat maatregelen met majeure gevolgen voor de huisvesting van studenten, zoals deze aanpassing van het toewijzingsbeleid, ten minste in het lokale overleg studentenhuisvesting besproken hadden moeten worden.
In het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting hebben partijen afgesproken dat lokale partijen samen op structurele basis aan tafel zitten om vraag en aanbod in beeld te brengen en te bekijken wat nodig is om – nu en in de toekomst – te voldoen aan de onderling afgestemde behoefte. Het is in eerste instantie aan lokale partijen zelf om het lokale overleg vorm en inhoud te geven, maar ik acht het passend dat partijen open en transparant met elkaar communiceren. Niet alleen over vraag en aanbod, maar ook over belangrijke (beleids)voornemens of op stapel staande acties en met gevoel voor de vertrouwelijkheid van bepaalde zaken.
Bent u van mening dat hier de afspraak uit het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting, te weten dat onderwijsinstellingen, gemeenten, studentenbonden en huisvesters zo vaak als nodig met elkaar overleggen, niet nagekomen wordt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 toegelicht worden de afspraken uit het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting nagekomen. In het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting hebben partijen afgesproken dat lokale partijen samen op structurele basis aan tafel zitten om vraag en aanbod in beeld te brengen en te bekijken wat nodig is om -nu en in de toekomst- te voldoen aan de onderling afgestemde behoefte. In Nijmegen is dit lokaal overleg opgestart: het Breed Overleg Studentenhuisvesting, waar de gemeente, huisvesters, onderwijsinstellingen en verschillende studentenvertegenwoordigers spreken over het in evenwicht brengen van vraag en aanbod van studentenhuisvesting.
Het is aan lokale partijen zelf om dit overleg vorm en inhoud te geven. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, acht ik het wel wenselijk dat partijen in het genoemde lokale overleg niet alleen over vraag en aanbod overleggen, maar ook over belangrijke (beleids-)voornemens of op stapel staande acties en met gevoel voor de vertrouwelijkheid van bepaalde zaken.
Heeft u de conclusies ontvangen van het lokaal overleg over de studentenhuisvesting in Nijmegen? Zo ja, is het voornemen van de SSH& om met loting te gaan werken terug te vinden in de conclusies?
De concept-conclusies van het lokaal overleg heb ik ingezien en daar kan ik niet uit opmaken dat er gesproken is over het voornemen van de SSH& om met loting te gaan werken.
Bent u van mening dat een dergelijke grote beleidswijziging in overleg met studenten moet plaatsvinden? Kunt u dit toelichten?
Op basis van de Wet op het overleg huurder verhuurder is een verhuurder verplicht om de betrokken bewonerscommissie en de betrokken huurdersorganisatie te informeren over wijzigingen in het toewijzings- en verhuurderbeleid. De SSH& heeft over zijn voornemen tot een lotingsysteem overleg gevoerd met hun huurdersorganisatie (de SPH). De SPH heeft ingestemd met het systeem van loting. Verder heeft SSH& dit voornemen gedeeld met de gemeente en ook de onderwijsinstellingen. Zoals eerder aangegeven is het in eerste instantie aan de SSH& zelf om dergelijke beleidswijzigingen ook in het eerder genoemde lokale overleg te bespreken en vind ik dit ook gepast en wenselijk. Inmiddels zijn de SSH& en Akku met elkaar in overleg over de invoering van het systeem van loting en word ik geïnformeerd over de uitkomsten.
Op welke wijze zijn studenten geconsulteerd bij deze beslissing? Bent u van mening dat deze regeling ingetrokken moet worden indien blijkt dat studenten niet betrokken zijn geweest bij deze beslissing?
Zie antwoord vraag 4.
Welke inspanning moeten gemeenten, onderwijsinstellingen en huisvesters leveren om lokale studentenbonden te betrekken bij beleidswijzigingen van huisvesters?
In Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting is afgesproken dat er een lokaal overleg komt waar ook studentenbonden in zijn vertegenwoordigd. Zodoende ga ik er van uit dat, voor zover het nog niet is gebeurd, lokale partijen de betreffende studentenbonden uitnodigen bij dit lokale overleg. Vanuit het Rijk zullen we vinger aan de pols houden. Mochten er signalen komen dat studentenbonden niet betrokken zijn bij het lokale overleg, dan zullen betreffende partijen daar op aangesproken worden.
Vindt u het rechtvaardig dat studenten die korter dan vier jaar ingeschreven staan, hun opgebouwde rechten verliezen en voor niets 30 euro hebben betaald?
De inschrijfkosten van het «oude» systeem waren 20 euro in plaats van de genoemde 30 euro. Het nieuwe systeem is gratis voor woningzoekenden. Juist omdat de SSH& geen garantie kan bieden op een kamer, vindt de SSH& het niet terecht om geld te vragen voor de toegang tot het aanbodsysteem.
Er is door SSH& voorzien in een overgangsregeling. Deze overgangsregeling geldt voor woningzoekenden met een inschrijfduur van vier jaar of langer. Deze groep heeft gedurende 12 maanden toegang tot de loting van zelfstandige woningen. Deze overgangsregeling is besproken met de huurdersvereniging en zij hebben hiermee ingestemd. Daarmee ben ik van mening dat de SSH& er op voorhand voldoende zorg voor heeft gedragen om tot een gedegen overgangsregeling te komen.
Het interview op RTVNoord ‘Minister Eric Wiebes blikt terug’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wie of welke partij is er tot en met nu juridisch en politiek eerstverantwoordelijk voor de versterkingsoperatie in Groningen? Wie of welke partij is dat eventueel in het verleden geweest en hoe heeft deze partij het Centrum Veilig Wonen (CVW) aangestuurd?1
De Minister van EZK draagt de systeemverantwoordelijkheid voor de gaswinning en de gevolgen daarvan. NAM was als vergunninghouder verantwoordelijk voor de versterkingsoperatie, tot het moment dat de verantwoordelijkheid voor het treffen van maatregelen, om te voorkomen dat als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld de veiligheid wordt geschaad met de invoering van artikel 52g, derde lid, van de Mijnbouwwet op 19 december 2018 (Stb. 2018, 471), over ging naar de Minister van EZK. Per 16 oktober 2019 is bij koninklijk besluit (Stcrt. 2019, 61402) de verantwoordelijkheid voor de versterkingsoperatie overgedragen van de Minister van EZK naar de Minister van BZK.
Het Centrum Veilig Wonen (CVW) staat vanaf de oprichting tot en met 31 december 2019 onder contract bij NAM. NAM is opdrachtgever van CVW. Arcadis en CED zijn aandeelhouders van CVW. Op 16 mei 2019 heeft de Minister van EZK via een overeenkomst met NAM afgesproken dat NCG CVW waar het versterking betreft vanaf dat moment operationeel aanstuurt zonder inhoudelijke betrokkenheid van NAM (Kamerstuk 33 529, nr. 609). Voor die tijd was NCG al betrokken bij veel beslissingen, maar liep formele besluitvorming via NAM. De hiervoor genoemde overeenkomst betrof een uitwerking van de eerdere overeenkomst uit november 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 535), waarin is bevestigd dat het primaat voor het veiligheidsbeleid bij de Minister ligt en niet bij NAM.
Op welk moment precies kwam de complete verrassing, namelijk dat het CVW plotseling haar afspraken niet nagekomen bleek te zijn, voor u? Wat zijn de gemaakt afspraken waar u aan refereert en kunt u die afspraken aan de Kamer doen toekomen?
Tijdens het bestuurlijk overleg van 15 februari 2019 met EZK, BZK, NCG en regio is het aantal op te nemen woningen door CVW vanaf dat moment op 4.000 per jaar geprognotiseerd (Kamerstuk 33 529, nr. 581). De regio heeft gevraagd ook de beoordelingscapaciteit zo snel mogelijk op te schalen. In het bestuurlijk overleg van 11 maart 2019 (Kamerstuk 33 529, nr. 587) werden 900–1.200 beoordelingen voor 2019 geprognotiseerd. Ook werd afgesproken dat het Rijk zou ingrijpen in de opdrachtgeversrelatie en aansturing van CVW en de onderliggende (juridische) constructies (met o.a. NAM) teneinde de werkprocessen van CVW op orde te brengen.
Vanaf 16 mei 2019 (Kamerstuk 33 529, nr. 609) kreeg NCG de verantwoordelijkheid voor de operationele aansturing van CVW en daarmee voor het eerst in meer detail inzicht in de werkprocessen van CVW en de voortgang van de projecten. Toen bleek dat CVW niet presteerde volgens de afspraken die wij via de NAM met CVW hadden gemaakt. Dit kwam tijdens een overleg met de NCG voor mij als een verrassing.Het assessment van 24 mei 2019 van «de stand van zaken versterken van CVW» door een extern bureau (Kamerstuk 33 529, nr. 664) bevestigde dat de datahuishouding bij CVW verbetering behoefde vooral waar het ging om inzicht in de timing waarmee adressen de stappen in het proces (zullen) doorlopen. De te verwachten reële totale productie voor 2019 werd bijgesteld naar 2330 opnames en 1.090 beoordelingen en 400 herbeoordelingen. Het assessment bevatte tevens aanbevelingen voor het optimaliseren van het productieproces voor opnames en beoordelingen.
Tijdens het Bestuurlijk Overleg Groningen van 5 juni 2019 (Kamerstuk 33 529, nr. 664) werden de constateringen van het externe bureau gedeeld met de regio. Daarna werden CVW en diens aandeelhouders hierop nadrukkelijk aangesproken door de SG van het Ministerie van EZK. CVW zegde toe werk te maken van de versterking en de kwaliteit van de geleverde producten te verbeteren en de productie van 1.490 (her)beoordelingen te realiseren en zichtbaar te maken in een transparant dashboard. Omdat in juli geen verbetering zichtbaar was, werden de zorgen over de productie van CVW geëscaleerd naar de directie van NAM. In september liet CVW weten in de zomer 2019 verbeteringen in het proces te hebben doorgevoerd. NCG bevestigt in oktober dat er meer productie wordt geleverd door CVW.
In de Kamerbrief van 16 oktober jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 695) zijn de meest actuele cijfers over de voortgang gepresenteerd. Deze waren het resultaat van het samenbrengen van data die voorheen bij NAM, CVW en NCG beschikbaar waren. Dit conform verzoeken van uw Kamer om informatie over de voortgang van de versterkingsoperatie.
Het externe bureau, die de cijfers en prognoses in samenwerking met de NCG in beeld brengt, schat in dat in het laatste kwartaal van 2019 rond de 1.000 opnames zullen plaatsvinden.
Indien dit tempo wordt gehaald en doorgezet, dan is hiermee de in februari 2019 door regio en Rijk geformuleerde ambitie van 4.000 opnames voor het komende jaar binnen handbereik.
Door EZK en BZK is met CVW en NAM afgesproken dat alles in het werk wordt gesteld de bijgestelde productie voor opnames en beoordelingen voor 2019 op te leveren (overleg CVW en diens aandeelhouders met EZK, BZK en NCG, 10 september 2019).
Inmiddels is CVW begonnen met de afbouw van de organisatie. NCG wordt ondertussen ingericht als de uitvoeringsorganisatie voor de versterkingsoperatie in Groningen. Voor de continuïteit van de operatie wordt een belangrijk deel van de vaste medewerkers van CVW per 1 januari 2020 in dienst genomen door NCG.
Heeft u sinds de oprichting van het CVW eerder signalen van gemeenten, de provincie, de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en/of de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) binnengekregen dat de organisatie niet, (on)voldoende of onduidelijk functioneerde binnen de versterkingsoperatie? Zo ja, wanneer zijn dergelijke signalen bij u of ambtenaren van uw ministerie binnengekomen? Door wie en aan wie zijn die afgegeven en wat was de aard van die signalen?
Zie antwoord vraag 2.
Als die signalen zijn gegeven, kunt u chronologisch inzichtelijk maken wanneer ze zijn gegeven, aan wie binnen het ministerie, wat de strekking was en welke opvolging daaraan is gegeven richting de NAM, het CVW, de NCG, de gemeenten en de provincie en met welk resultaat? Hoe hebt u de Kamer sinds 2014 geïnformeerd over eventuele signalen dat het CVW onvoldoende functioneerde binnen de versterkingsoperatie?
Zie antwoord vraag 2.
Waar heeft u begin dit jaar uw belofte op gebaseerd dat 2019 «het jaar van de uitvoering» zou gaan worden nu u stelt dat het CVW eigenlijk tot in dit jaar een «black box» is geweest? Waarom dacht u dat dat zou kunnen terwijl u kennelijk geen idee had hoe het er precies voorstond bij het CVW?
Toezeggingen van NAM en prognoses van CVW voor de zomer hebben tot bovengenoemde verwachting geleid. Deze zijn bijgesteld naar aanleiding van bijgestelde prognoses van CVW en – vanaf het moment dat de NAM er tussen uit is gegaan (16 mei 2019) – de inzichten die NCG kreeg in de werkprocessen en de voortgang van de productie van CVW.
Hoe bent u tot de vergaande conclusie gekomen dat, schijnbaar mede vanwege het niet functioneren van het CVW, het CVW moet stoppen te bestaan? Sinds wanneer wordt deze optie overwogen binnen uw ministerie, de NAM en de NCG? Welke analyses zijn er uitgevoerd over de consequenties die dit heeft voor de voortgang van de versterking en hoe hebt u geanticipeerd op eventuele risico’s en consequenties om nadelige gevolgen te ondervangen?
In de interim-betalingsovereenkomst versterken (Kamerstuk 33 529, nr. 609) had de Minister van EZK tot 1 juli 2019 de optie dat NAM het contract met CVW met 2 keer een half jaar zou verlengen. Op basis van de door het Ministerie van EZK uitgevoerde risicoanalyse van verschillende scenario’s met de daarbij te voorziene mitigerende maatregelen, is in juni besloten een dergelijke verlenging van het contract tussen NAM en CVW niet in te roepen. Dit mede door prestaties van het CVW, maar ook omdat de doelstelling is de NAM definitief op afstand te zetten. Het voortzetten van het contract NAM-CVW past daar niet bij.
Het is noodzakelijk toe te werken naar een slagvaardige versterkingsoperatie. Daartoe hebben de Minister van EZK en de Minister van BZK ingezet op een zo snel mogelijke opbouw van een volledig publieke Uitvoeringsorganisatie en afbouw van CVW. Tot eind van dit jaar werkt CVW aan de realisatie van de toegezegde productie. Per 1 januari 2020 worden alle activiteiten van CVW afgerond, opgeleverd en overgedragen aan NCG/Uitvoeringsorganisatie Groningen. Aangestuurd wordt op een «organische overgang», waarbij de continuïteit van de versterking voor Groningen benadrukt wordt met behoud van kennis evenals het perspectief voor CVW-medewerkers. Het werk blijft immers bestaan en de specialistische kennis is nodig. Daarom wordt door alle partijen gewerkt aan een warme overdracht.
Kunt u aangeven hoe de voortgang (of het ontbreken daarvan), waarvan u zegt dat er na enige vertraging nu meters worden gemaakt, zich verhoudt tot het Plan van Aanpak 2019 dat, met uw goedkeuring, in november vorig jaar door de NCG is vastgesteld?
In de brief aan uw Kamer van 16 oktober «Overdracht taken Groningen van EZK naar BZK (Kamerstuk 33 529, nr. 695) is – onder meer – de jaarlijkse voortgang van de versterking weergeven. In het genoemde Plan van aanpak van november 2018 is de gewijzigde aanpak van de versterking op basis van het advies van de Mijnraad beschreven. De voortgang en ontwikkelingen van het afgelopen jaar, die hierop van invloed zijn geweest, zijn in de beantwoording op voorgaande vragen aan de orde gekomen.
Kunt u instaan voor de door u gepresenteerde cijfers van de voortgang en kunt u toelichten hoe deze cijfers zich verhouden tot de eerdere kwartaalrapportages die de Kamer van de NCG heeft ontvangen, en daarbij met de in die rapportage gehanteerde definities de cijfers presenteren, zodat de daadwerkelijke voortgang kan worden vergeleken met de voortgang in eerdere jaren?
In de eerder gepubliceerde kwartaalrapportages is op een andere manier gerapporteerd, de nu gebruikte risicocategorieën P50 en P90 werden toen bijvoorbeeld nog niet gehanteerd.
In het antwoord op vraag 7 is aangegeven dat in de Kamerbrief van 16 oktober jl. (die als bijlage onder andere het dashboard bevat) de jaarlijkse voortgang is gerapporteerd, zodat de voortgang globaal kan worden vergeleken met voorgaande jaren. Dit is echter niet geheel mogelijk aangezien veelal op basis van andere definities is geregistreerd. Dit is een gevolg van de wijzigingen in aanpak, organisaties en databeheer.
De cijfers geven de laatste stand van kennis weer die bij NCG bekend is. Het overzicht is met de nodige zorgvuldigheid tot stand gekomen maar het valt op dit moment niet uit te sluiten dat er op onderdelen nog aantallen worden aangepast en toegevoegd. Gemeenten hebben aangegeven dat zij nog een finale check willen doen op de aantallen zover deze bij hen bekend zijn. Bijstellingen zijn mogelijk naar aanleiding van nieuwste inzichten.
De honderden miljoenen euro's aan lobbyuitgaven van olie- en gasgiganten. |
|
Sandra Beckerman , Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Erkent u de conclusie van het onderzoek van Corporate Europe Observatory waarin staat dat de olie- en gaslobby de afgelopen 10 jaar, 251,3 miljoen euro heeft gespendeerd om de Europese Klimaatdoelen te remmen? Zo nee, heeft u een andere verklaring voor deze torenhoge uitgaven?1
De gepresenteerde cijfers zijn ons niet bekend. Wij houden de lobbyuitgaven van individuele bedrijven niet bij.
Deelt u de mening, en de conclusies van Corporate Europe Observatory, dat het in het financieel belang van de olie- en gaslobby is om de klimaatdoelen sterk af te remmen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is evident dat olie- en gasbedrijven belang hebben bij de wijze waarop de klimaatdoelen worden gerealiseerd en het tempo waarin dit wordt gedaan. Tegelijk is het zo dat de investeringen in duurzame technologieën wereldwijd snel toenemen, ook door olie- en gasbedrijven.
Deelt u de mening dat lobbyen tegen het klimaat, gezien de grote klimaatproblematiek, onacceptabel is? Bent u bereid om Shell als één van de grote bedrijven achter deze lobby hier op aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het staat alle partijen altijd vrij hun belangen te behartigen zolang dit binnen de grenzen van de rechtstaat past. Het kabinet ziet dus geen reden om partijen hierop aan te spreken.
Kunt u ons meer duidelijkheid geven over de inhoud van de vele gesprekken die Shell met de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de Europese Unie heeft gevoerd en wat hier voor concrete resultaten uit zijn gekomen?
Gesprekken die met de gas- en oliesector worden gevoerd op de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de EU zijn gericht op het bespreken van relevante Europese beleidsontwikkelingen. Dit kan gaan om relevante technologieën voor de decarbonisatie van de Nederlandse energie- en industriesectoren zoals schone waterstof en de afvang en opslag van CO2 (CCS). Deze gesprekken zijn informerend van aard. Beleidsvorming vindt immers niet plaats op de Permanente Vertegenwoordiging, maar bij de betrokken departementen in Den Haag. Zie ook de brief «reactie op rapport Captured States» van 11 maart jl. (Kamerstuk 35 078, nr. 27).
Deelt u de mening dat effectief klimaatbeleid niet door Shell en andere multinationals vormgegeven kan worden, zeker met het oog op bovenstaand beschreven praktijken? Zo ja, waarom heeft de industrie mede het Klimaatakkoord bepaald? Zo nee, hoe oordeelt u dan over de tegengestelde belangen?
Het kabinet zet zich vol in voor een ambitieus klimaatbeleid in Nederland, in de EU en in andere landen. Het kabinet is van mening dat succesvol klimaatbeleid alleen kan worden gerealiseerd als de rijksoverheid, decentrale overheden, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties effectief samenwerken. Dat is ook de reden dat het kabinet deze partijen bij elkaar heeft gebracht voor de totstandkoming van het Klimaatakkoord, juist om op basis van de verschillende belangen van partijen tot een gezamenlijke aanpak te komen die op zo breed mogelijk draagvlak kan rekenen. Ook buiten de context van het Klimaatakkoord staat het kabinet open voor overleg met alle belanghebbenden, waarna de besluitvorming plaatsvindt op basis van een zorgvuldige afweging gemaakt tussen alle belangen.
Bent u van plan een actieplan op te stellen zodat deze schandelijke lobbypraktijken worden beëindigd?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de wetenschap en milieuorganisaties een grotere stem te geven dan de vervuilende industrie en hier ook binnen de Europese Unie voor te pleiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het bedrijfsleven, milieuorganisaties, vakbonden en andere maatschappelijke organisaties hebben allemaal op gelijke voet met het kabinet en met elkaar gesproken om tot het Klimaatakkoord te komen. Ook de wetenschap is hierbij actief betrokken. Dat zal in de uitvoering van het beleid niet veranderen. Binnen de EU heeft het kabinet altijd gepleit voor een ambitieus klimaatbeleid en voor betrokkenheid van alle relevante partijen hierbij, en dat zal het kabinet blijven doen.
Gevaarlijke AGPO Ferroli CV-ketels |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw mening over de conclusie van de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) dat AGPO Ferroli CV-ketels lang niet altijd goed worden onderhouden?1
Voor een veilig product is het van belang dat, indien onderhoud van toepassing is, onderhoud op een regelmatige en correcte wijze plaatsvindt. Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaar om ervoor te zorgen dat het product tijdig wordt onderhouden. Indien deze daarin tekortschiet, kan het voorkomen dat een onveilig product in gebruik is.
Naar aanleiding van het onderzoek van de NVWA2 voert Ferroli een drietal corrigerende acties uit. Eén van deze acties betreft het uitbrengen van een waarschuwing aan de bezitters en vermoedelijke bezitters van de bewuste cv-ketels, waarin nadrukkelijk wordt gewezen op de noodzaak de cv-ketel te laten controleren door een deskundige en onderhoud te laten uitvoeren door een met de bewuste cv-ketels bekend zijnde monteur dan wel installateur. De NVWA houdt toezicht op het uitvoeren van de corrigerende acties.
Waarin zit het verschil van inzicht tussen de zes onderhoudsbedrijven die menen dat de CV-ketels veilig zijn na goed onderhoud en het onderhoudsbedrijf Breman dat van mening is dat de CV-ketels onveilig zijn en aanvullend technisch onderzoek nodig is?
Onderhoudsbedrijf Breman kwam ten tijde van het onderzoek door de NVWA tot een ander overall oordeel dan de zes onderhoudsbedrijven. De NVWA heeft recentelijk nader contact opgenomen met Breman. Dit heeft nieuwe informatie opgeleverd. Breman heeft laten weten nu van mening te zijn dat de bewuste cv-ketels niet goed te onderhouden zijn aan de hand van de onderhoudsinstructies. Breman is van mening dat de risico’s van de bewuste cv-ketels slechts kunnen worden beperkt door de cv-ketels te voorzien van een thermische beveiliging. Het voorzien van de cv-ketels van een thermische beveiliging maakt deel uit van de door de NVWA voorgeschreven corrigerende acties. Overigens voert Breman in opdracht van eigenaren wel onderhoud uit aan de bewuste cv-ketels.
Deelt u de mening dat, gezien de resultaten van het NVWA-onderzoek waaruit blijkt dat een groot deel van de bewuste CV-ketels aan het einde van de technische levensduur is en daardoor aan vervanging toe zijn, de ketels die over de technische levensduur zijn per direct vervangen moeten worden?
Het is verstandig om producten die aan het einde van hun technische levensduur zijn, te vervangen. Dit is de verantwoordelijkheid van de eigenaar van het product.
Wat is uw reactie op het onderhoudsbedrijf Breman en de deskundigen die aan het woord zijn gekomen in Kassa, onafhankelijk technisch onderzoeker Peter Coppes en emeritus-hoogleraar Veiligheid en Rampenbestrijding Ben Ale?2
Ik constateer dat er een verschil van inzicht over de veiligheid van de bewuste cv-ketels bestaat tussen enerzijds onderhoudsbedrijf Breman, de heer Coppes en de heer Ale en anderzijds zes onderhoudsbedrijven en de fabrikant.
Het is aan de toezichthouder om passende maatregelen op te leggen aan de fabrikant. De NVWA heeft hier een onderzoek naar uitgevoerd en het bedrijf opgedragen corrigerende maatregelen uit te voeren.
Waarom concluderen sommige woningcorporaties, zoals Wonen Noordwest Friesland, dat de AGPO Ferroli CV-ketels veilig zijn, terwijl andere woningcorporaties zoals Parteon, Woonstichting De Voorzorg, Servatius en Woonpunt juist de bewuste CV-ketels vervangen wegens brandgevaar?3 4 5 6
De NVWA komt in haar rapport tot de conclusie dat de verbeterde onderhoudsinstructies die door Ferroli zijn opgesteld, geacht kunnen worden voldoende invulling te geven aan het noodzakelijke onderhoud en de wettelijke eisen. Wanneer deze worden nageleefd kunnen de ketels veilig worden gebruikt en is vervanging niet aan de orde. Een andere conclusie van de NVWA is dat een groot deel van de bewuste cv-ketels aan het einde van de technische levensduur is. Deze cv-ketels zijn toe aan vervanging vanwege hun leeftijd.
Elke woningcorporatie bepaalt zelf hoe zij naar aanleiding van het onderzoek van de NVWA om wil gaan met de bewuste cv-ketels in haar bezit. Van belang is in ieder geval dat, indien de corporatie kiest om de betreffende cv-ketels in bedrijf te houden, gevolg wordt gegeven aan de corrigerende acties die de NVWA aan de fabrikant heeft voorgeschreven. Uit informatie van websites8 9 10 blijkt dat sommige corporaties als motivatie geven om het zekere voor het onzekere te nemen en de cv-ketels vervangen, of dit versneld doen omdat ze toch al bezig waren met vervanging.
Welke maatregelen heeft Vestia genomen sinds het verschijnen van het rapport van de NVWA, aangezien is aangekondigd dat «Vestia maatregelen zal nemen die voortvloeien uit de bevindingen van het onderzoek»?7
De NVWA heeft bepaald dat Ferroli ervoor moet zorgen dat nog in gebruik zijnde cv-ketels van de bewuste typen worden voorzien van een thermische beveiliging, die de cv-ketel direct uitschakelt wanneer de behuizing van de warmtewisselaar te heet wordt. Vestia gaat in gesprek met de fabrikant en de installateurs over hoe zij zo snel mogelijk de thermische beveiliging gaan plaatsen. De eerder door Vestia gecommuniceerde aanpak voor het vervangen en het tweejaarlijks onderhoud van de Ferroli ketels blijft hetzelfde. Op haar site informeert Vestia haar huurders over het vervangingsschema.
Klopt het dat woningcorporaties een zorgplicht hebben ten aanzien van hun huurders om goed onderhoud aan een CV-ketel te laten uitvoeren? Bent u bereid om met woningcorporaties harde afspraken te maken om passende maatregelen te nemen naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek? Zo ja, hoe geeft u hier invulling aan? Zo nee, waarom niet?
Woningcorporaties zijn, net als andere verhuurders, wettelijk verplicht de verhuurde woning en de daarbij behorende installaties zoals de cv-ketel goed te onderhouden. Op het moment dat een verhuurder zijn onderhoudsverplichtingen niet nakomt, kan de huurder zich wenden tot de huurcommissie of de rechter. Ook kan een huurdersorganisatie het onderhoudsbeleid inzake de cv-ketels betrekken bij het overleg met de verhuurder op grond van de Wet op het overleg huurders verhuurder. Een huurdersorganisatie kan op die manier bepleiten dat de verhuurder sterker inzet op preventief onderhoud of op vroegtijdige vervanging van cv-ketels. Indien daaruit een geschil voortvloeit kan de huurdersorganisatie zich wenden tot de huurcommissie of de rechter. Gegeven de wettelijke verplichtingen voor verhuurders en vooral de reeds in gang gezette acties ten aanzien van onderhoud en vervanging, acht ik het maken van afspraken met een bepaalde groep verhuurders niet in de rede liggen en ook niet noodzakelijk.
Waar kunnen eigenaren van voormalige corporatiewoningen terecht die, zonder het te weten, een onveilige CV-ketel hebben overgenomen van een woningcorporatie? Deelt u de mening dat een gemiddelde consument er redelijkerwijs van uit mag gaan dat een CV-ketel veilig is?
De rechten en plichten van eigenaren van voormalige corporatiewoningen verschillen niet wezenlijk van de rechten en plichten van andere eigen woningbezitters. Huiseigenaren kunnen, indien er sprake is van onenigheid over de kwaliteit van het geleverde product, terecht bij de voormalige eigenaar. Zij zullen in onderling overleg moeten bepalen of er sprake is van verkoop van een ondeugdelijk product.
Ik deel deze mening in zoverre dat een cv-ketel veilig is indien deze periodiek wordt onderhouden door een vakbekwaam installateur. In dit verband wijs ik ook op het wettelijk stelsel «Certificering werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties» waaraan het Ministerie van BZK op dit moment in afstemming met de sector werkt.
Bent u bereid om over de gemaakte afspraken en de voortang hiervan de Kamer periodiek te informeren?
Ik zal u voor de zomer van 2020 informeren over de voortgang van de door de NVWA aan Ferroli opgelegde corrigerende acties.
In hoeverre heeft de fabrikant een verkeerde voorstelling van zaken gegeven bij de introductie van de bewuste CV-ketel, aangezien de CV-ketel in de markt is gezet als onderhoudsvriendelijk, wat in de praktijk niet zo blijkt?
In de praktijk is gebleken dat de bewuste cv-ketel meer onderhoud vergt dan andere cv-ketels. Dat is dus feitelijk anders dan bij de introductie van de bewuste cv-ketel is gecommuniceerd.
Wat was het doel van de proefopstelling die de fabrikant aan de NVWA heeft laten zien? Vond deze proefopstelling plaats op eigen initiatief van de fabrikant of op verzoek van de NVWA?
De fabrikant heeft naar aanleiding van de uitzending van KASSA van 16 maart 2019 en eerdere gesprekken met de NVWA in de periode tussen maart en juni 2019, zelf een proefopstelling gemaakt van één van de bewuste typen cv-ketels gecombineerd met een Optifor warmte-terug-win unit. Het doel van deze proefopstelling was om een situatie te simuleren waarbij een niet-tijdig onderhouden cv-ketel in normaal bedrijf was.
Welke consequenties zijn verbonden aan een vaststelling door inspecteurs van de NVWA dat een proefopstelling niet overeenkomt met de praktijk, zoals de vaststelling in dit geval dat vrijwel alle brandbare materialen verwijderd waren?
Naar aanleiding van de bevindingen van de NVWA zijn de volgende corrigerende acties door de fabrikant noodzakelijk:
Zo snel mogelijk een waarschuwing uitbrengen aan de bezitters en vermoedelijke bezitters van de AGPO Ferroli cv-ketels van de typen Econpact, Ultima, MegaDense en MegaLux. Daarbij moet nadrukkelijk gewezen worden op de noodzaak de cv-ketel te laten controleren en het noodzakelijk onderhoud te laten uitvoeren door een onderhoudsbedrijf dat met de bewuste cv-ketels bekend is.
De laatste versie van de onderhoudsinstructies actief en kosteloos ter beschikking stellen aan zowel de bezitters van de bedoelde cv-ketels als aan de onderhoudsbedrijven.
De nog bij de consumenten in gebruik zijnde bewuste cv-ketels (laten) voorzien van een thermische beveiliging die de cv-ketel direct uitschakelt wanneer de behuizing van de warmtewisselaar te heet wordt.
Inmiddels heeft de NVWA van de fabrikant een plan van aanpak ontvangen. Op de uitvoering van dit plan houdt de NVWA toezicht.
Bent u bereid om alsnog een 0800-nummer te openen voor bezorgde huiseigenaren en huurders?8
Bezorgde huiseigenaren en huurders met klachten of vragen kunnen zich wenden tot de NVWA. De NVWA is 24 uur per dag bereikbaar via telefoonnummer 0900–0388 en via de website van de NVWA (www.nvwa.nl). Het telefoonnummer en de website van de NVWA zijn breed bekend en goed vindbaar. Ik zie daarom geen toegevoegde waarde voor een afzonderlijk 0800-nummer.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over brandgevaarlijke isolatiematerialen plaatsvindt?
Ja, op het moment van schrijven is een debat nog niet ingepland.
Het bericht ‘Een derde kinderen leeft in ongezond huis’ |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Een derde kinderen leeft in «ongezond» huis»»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Nederland, als een van de rijkste landen in Europa, zo slecht scoort dat bijna een miljoen kinderen opgroeit in een ongezond huis?
Ik vind het zeer belangrijk dat kinderen opgroeien in een gezonde omgeving en de cijfers van het bureau RAND vind ik daarom verontrustend. Zeker als deze ook samenhangen met de sociaaleconomische status van de betreffende huishoudens, zoals het bureau aangeeft.
Vindt u dat verhuurders moeten zorgen voor schone, veilige en gezonde woningen? Welke mogelijkheden hebben huurders om dit af te dwingen?
Zowel verhuurder als huurder hebben een verantwoordelijkheid in het creëren van een schone, veilige en gezonde woning. Zo is de huurder verantwoordelijk voor een gezond gebruik van de woning, bijvoorbeeld door voldoende te ventileren, de woning schoon te houden, niet binnen te roken enzovoorts.
Als het gaat om het onderhoud, dan is de verhuurder verantwoordelijk voor het onderhoud aan de woning dat verder gaat dan de kleine herstellingen («klein en dagelijks onderhoud»), zoals onder andere het buitenschilderwerk, dakbedekking en het onderhoud van de tot de woning behorende installaties. De huurder is verantwoordelijk voor de zogenoemde kleine herstellingen («klein en dagelijks onderhoud»), zoals onder andere het schoonhouden van ventilatieroosters en -ventielen, ontluchten van de c.v.-installatie, aanbrengen van tochtstrips en gangbaar houden van het hang- en sluitwerk. Meestal verricht de verhuurder deze kleine herstellingen voor de huurder op grond van een serviceabonnement.
Een verhuurder is op grond van het huurrecht verplicht ervoor te zorgen dat de huurder beschikt over een woning zonder bouwkundige (onderhouds)gebreken. Als er sprake is van gebreken kan de huurder in eerste instantie de verhuurder aanspreken om deze te verhelpen. Als de verhuurder in gebreke blijft kan de huurder de Huurcommissie inschakelen voor een tijdelijke huurverlaging. Onder meer bij ernstige vocht- en schimmelklachten, onvoldoende verwarmingsmogelijkheid, onvoldoende daglichttoetreding en onvoldoende geluidsisolatie van woning scheidende binnenmuren, binnenwanden, vloeren of plafonds. De huurprijs wordt dan (zeer fors) verlaagd teneinde de verhuurder te bewegen de gebreken te herstellen. De huur mag pas weer worden verhoogd na herstel.
Ook kan de huurder de rechter vragen om de verhuurder rechtstreeks te verplichten gebreken te herstellen. Of om de huurder te machtigen om de gebreken zelf te (laten) herstellen en de kosten hiervan te verhalen op de verhuurder. Ook bij geluidsoverlast van buren die bij dezelfde verhuurder huren heeft de verhuurder een taak in het aanspreken van die personen en zo nodig het nemen van sancties.
Een huurder kan zich ook wenden tot de gemeente indien de woning niet aan de eisen uit het Bouwbesluit voldoet of als er sprake is van door de woningconstructie veroorzaakte overlast. De gemeente heeft dan diverse mogelijkheden om die situatie te beëindigen waaronder het instrument van aanschrijving.
Overweegt u regelgeving te wijzigen zodat mensen gezond kunnen wonen, waaronder regelgeving voor afzuiging, ventilatie en de buitenruimte?
Het Bouwbesluit bevat al eisen ten behoeve van de gezondheid, zoals eisen voor de benodigde ventilatiecapaciteit bij woningen, zowel voor bestaande bouw, verbouw, als voor nieuwbouw. Deze eisen worden regelmatig aangepast aan de meest recente inzichten en technieken. Zo worden op dit moment de NEN-normen voor daglicht en ventilatie herzien. Verder moeten volgens het Bouwbesluit nieuwe woningen altijd een buitenruimte hebben.
Ik besef dat mensen steeds meer tijd binnen doorbrengen. Een gezonde woning kan een rol spelen bij de preventie van ziekten zoals astma en zorgen voor een groter welbevinden en beter functioneren op werk of school.
Ik heb al eerder aangegeven dat ik de bezorgdheid van de Kamer deel over de overlast en gezondheidsproblemen die bewoners door vocht en schimmel kunnen ervaren. Recent heb ik de Kamer bericht over de voortgang van de Aanpak schimmelproblematiek (32 847, nr. 574). Ik wil een versnelling in de aanpak en richt mij daarbij op de lokale aanpak in die G4 en G40 gemeenten waar vocht en schimmel volgens huurders het vaakst voorkomt.
Door veroudering of slecht onderhoud kunnen gebreken aan woningen ontstaan. Om problemen met de gezondheid als gevolg daarvan te voorkomen moeten verhuurders als gezegd hun woningen goed onderhouden en gebreken eraan herstellen. Maar ook eigenaar-bewoners moeten zich bewust zijn van het belang van een gezonde woning zodat zij hun woning goed onderhouden.
Zoals ik al eerder heb aangegeven zie ik de verduurzamingsopgave als een kans om tegelijk met de verduurzamingswerkzaamheden bestaande bouwkundige problemen te verhelpen, waardoor een woning niet alleen duurzamer maar ook gezonder en comfortabeler wordt.
Tot slot hangt de vraag of een woning gezond is zowel samen met de bouwkundige staat van de woning als met het gebruik ervan. Onder meer verhuurders, Vereniging Eigen Huis, Milieu Centraal en GGD’s verzorgen voorlichting over het gezond gebruik van woningen en benoemen aandachtspunten waar bewoners bij hun woning op moeten letten. Vanwege het belang van kennis over gezond wonen zal ik nagaan welke mogelijkheden er zijn om, aanvullend op deze bestaande informatie, meer voorlichting te geven over gezond wonen.
Kunt u ingaan op de uitspraak dat het voor financieel gewin schrappen van de buitenruimte «bijna misdadig» is? Hoe vaak komt het voor dat de buitenruimte bij nieuwbouwhuizen wordt geschrapt?
Bij nieuwbouw is op grond van het Bouwbesluit de aanleg van een buitenruimte verplicht. Ook in de opvolger van het Bouwbesluit onder de Omgevingswet, het Besluit bouwwerken leefomgeving, blijft deze verplichting op uitdrukkelijk verzoek van uw Kamer en maatschappelijke partijen gehandhaafd.
Hoe verklaart u dat huurders twee keer zo vaak kampen met schimmelproblemen als bezitters van oude koopwoningen, namelijk 40 procent in plaats van 20 procent?
Uit het rapport over de resultaten van het WoonOnderzoek Nederland 2018 («Ruimte voor Wonen») blijkt dat huurders vaker last hebben van vocht en schimmel in hun woning dan eigenaar-bewoners. Dat in oude huurwoningen schimmelproblemen twee keer zo vaak zouden voorkomen als in oude koopwoningen staat echter niet in het rapport. Wel is aangegeven dat bij oudere woningen vocht en schimmel wat vaker voor komen in appartementen dan in eengezinswoningen. Bij nieuwere woningen is dit beeld overigens andersom: bewoners van eengezinswoningen met een bouwjaar vanaf 1990 hebben wat vaker vocht en schimmel in de woning dan bewoners van appartementen uit deze bouwperiode.
De landsadvocaat die ruim 2,1 miljoen verdiende aan de Groninger gaswinning |
|
Michiel van Nispen , Sandra Beckerman |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u, na uw beantwoording van onze vragen over de landsadvocaat1, een totaaloverzicht maken van alle juridische kosten die zijn gemaakt voor procedures tegen mensen uit Groningen met schade per jaar?2 Kunt u in het overzicht verwerken waaruit die kosten bestaan?
Ja. De landsadvocaat is ingezet om de Staat te vertegenwoordigen in civiele procedures die worden gevoerd tegen de Staat over aardbevingsschade.De volgende bedragen zijn in dit kader aan het kantoor van de landsadvocaat betaald:
2015: € 149.829
2016: € 112.594
2017: € 161.484
2018: € 54.406
2019 (tot en met september): € 63.704.
Bovengenoemde bedragen bestaan uit honoraria, kantoorkosten, verschotten en btw. De landsadvocaat is in deze procedures ingeschakeld, omdat het hier gaat om civiele procedures waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is. De Staat is géén van deze procedures gestart; de Staat is hier (naast NAM en EBN) één van de gedaagde partijen. Er zijn geen overige kosten voor externe inhuur van juristen gemaakt.
Door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) zijn ook uitgaven gedaan ten behoeve van de inzet van de landsadvocaat. De inzet van de landsadvocaat is ten eerste gericht op juridische ondersteuning bij het tot stand brengen van de organisatie en het opzetten van een (juridische) beoordelingssystematiek. Ten tweede ondersteunt de landsadvocaat bij het uitvoeren van de operatie om de vele tienduizenden schadeverzoeken op een goede en zo voortvarend mogelijke wijze af te handelen.
Kunt u per jaar aangeven hoeveel zaken er liepen en/of lopen?
Bij de Rechtbank Noord-Nederland liepen er vanaf 2015 tot en met heden in totaal 6 procedures tegen de Staat, waarvan er 3 inmiddels zijn afgerond.
Kunt u per individuele zaak aangeven hoeveel er is uitgegeven aan kosten voor de landsadvocaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. In de 6 civiele procedures waren de totale kosten van de landsadvocaat respectievelijk: € 212.354, € 32.150, € 38.399, € 21.221, € 104.236 en € 133.657. De verschillen worden verklaard door het feit dat de zaken verschillend van aard zijn (o.a. een groep eisers vs. één eiser, één of meerdere procedures). Voor een verdere toelichting over deze kosten verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Kunt u per individuele zaak aangeven wat de kosten zijn geweest voor andere juristen naast de landsadvocaat, de overheid (ministerie) en/of andere ambtenaren die zich hiermee bezig hielden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de hierboven genoemde civiele procedures zijn geen overige kosten voor externe inhuur van juristen gemaakt.
Wat zijn de kosten in de zaak van boer Nijhof voor de landsadvocaat in totaal (geweest)?3 Wat zijn de kosten geweest voor andere juristen naast de landsadvocaat, de overheid (ministerie) en/of andere ambtenaren die zich hiermee bezig hielden?
Ik kan niet ingaan op individuele procedures die zijn of worden gevoerd.
Hoe verhouden zich de kosten van de rechtszaak ten opzichte van de 800.000 euro schade die boer Nijhof had?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bij hoeveel zaken is de landsadvocaat betrokken (geweest) in Noord-Nederland?
De landsadvocaat is ingeschakeld voor de vertegenwoordiging van de Staat in 6 civiele procedures.
Is er een moment geweest waarop u hebt bedacht dat de verhouding tussen de kosten van de landsadvocaat en de 200.000 euro uit het amendement-Van Tongeren/Ouwehand (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 20) voor juridische bijstand, wel erg ver uiteen liep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn inzet is er altijd op gericht geweest om burgers te ontzorgen bij de afhandeling van schademeldingen. Met dit doel is de inzet van de landsadvocaat bij de TCMG er bijvoorbeeld juist op gericht om de vele tienduizenden schadeverzoeken op een goede en zo voortvarend mogelijke wijze af te handelen. Ingeval van de civiele procedures bij de Rechtbank Noord-Nederland waar de landsadvocaat als procesvertegenwoordiger van de Staat optreedt, is de Staat één van de gedaagde partijen. Zoals bij het antwoord op vraag 1 is uiteengezet, is de Staat verplicht om zich in civiele procedures te laten vertegenwoordigen door een advocaat.
De middelen die besteed worden aan uitvoering en juridische kosten komen niet ten laste van de voor schadevergoeding en versterking benodigde budgetten. Desondanks blijft het ieders wens, ook de mijne, om die kosten zo beperkt mogelijk te houden.
De gedwongen verhuizing van bewoners van Vakantiepark Arnhem |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat huurders op Vakantiepark Arnhem hals over kop moeten verhuizen?1
Naar ik begrijp woont een aantal huurders permanent in chalets op Vakantiepark Arnhem, ondanks dat dit in strijd is met het functiegebruik volgens het bestemmingsplan. Volgens het bericht kregen vaste huurders van chalets op Vakantiepark Arnhem van de eigenaar Oostappen Groep drie dagen de tijd om te verhuizen naar andere chalets op het park. Ik ben niet op de hoogte van de privaatrechtelijke afspraken die de verhuurder en huurders van de chalets met elkaar zijn aangegaan. De gemeente Arnhem liet mij weten dat het College een brief aan de eigenaar heeft gestuurd waarin zij de handelwijze van de eigenaar omtrent de verhuizingen op het park afkeurt.
Hoe zijn de woonomstandigheden op Vakantiepark Arnhem voor de permanente bewoners? Op welke manieren wordt door de verhuurder rekening gehouden met kwetsbare groepen zoals ouderen en kinderen of mensen met een ziekte of beperking? Om hoeveel mensen die moeten verhuizen gaat het?
De gemeente Arnhem laat mij desgevraagd weten dat de woonomstandigheden van het vakantiepark voor de permanente bewoners te wensen overlaten. De chalets waar deze mensen in verblijven, zijn niet bedoeld om in te wonen. De voorzieningen op en om het park zijn niet op bewoning ingesteld.
De gemeente geeft aan niet te weten of, en op welke manieren de verhuurder rekening houdt met kwetsbare groepen bewoners. De gemeente is enige tijd geleden gestart met het formuleren van een aanpak op het vakantiepark. Om beter zicht te krijgen op de mensen die op het park verblijven organiseerde de gemeente samen met betrokken partners als de provincie, politie en Belastingdienst in het kader van project Ariadne een gecoördineerde inventarisatie op 29 oktober jl.
De groep mensen die nu naar een ander chalet verhuisde bestaat volgens de gemeente uit ongeveer 25 huishoudens, waarvan sommigen ook kinderen hebben.
Is het juridisch houdbaar om bewoners slechts enkele dagen voordat zij hun verblijfplaats moeten verlaten hierover in te lichten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De overeenkomst tussen verhuurder en huurder wordt beheerst door Boek 7 het Burgerlijk Wetboek. In het algemeen geldt dat huurovereenkomsten voor bepaalde tijd eindigen door het verstrijken van die tijd en dat huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd eindigen door opzegging op termijn van ten minste één maand.
Voor woonruimte gelden de strengere regels van titel 7.4 van het Burgerlijk Wetboek. Of die regels van toepassing zijn op de bewuste overeenkomsten kan niet in zijn algemeenheid beoordeeld worden.
Of in dit geval sprake was van het opzeggen van de huur of dat, al dan niet binnen de termen van de overeenkomst, een andere (vakantie)woning werd aangeboden voor gebruik, kan evenmin in zijn algemeenheid beoordeeld worden.
Of de verhuurder in deze gevallen in strijd met de wet of de overeenkomst heeft gehandeld, kan slechts per geval door de rechter worden beoordeeld.
Krijgen bewoners van Vakantiepark Arnhem die hun verblijfplaats moeten verlaten een opstalvergoeding van de eigenaar van Vakantiepark Arnhem? Zo nee, waarom niet?
De bewoners die moesten verhuizen huurden chalets die in eigendom zijn van de verhuurder, waardoor geen sprake is van opstal. Daaruit volgend krijgen zij ook geen opstalvergoeding.
Heeft de gemeente Arnhem gesprekken gevoerd met de eigenaar van Vakantiepark Arnhem over deze problematiek? Zo ja, wat was de strekking van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Arnhem liet mij weten dat het College een brief aan de eigenaar heeft gestuurd waarin zij de handelwijze van de eigenaar omtrent de verhuizingen op het park afkeurt. Het College verwacht begin volgend jaar een voorstel aan de gemeenteraad voor te kunnen leggen over de toekomst van het park.
Heeft de gemeente Arnhem gebruik gemaakt van de actie-agenda vakantieparken 2018–2020 om een beter beeld te krijgen van de situatie op haar vakantieparken? Is de gemeente in voldoende mate ondersteund door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Kunt u dit toelichten?
De gemeente heeft gebruik gemaakt van het project Ariadne dat door de provincie Gelderland is opgezet en door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ondersteund vanuit de Actie-agenda vakantieparken. Daarbuiten zijn er geen verzoeken van de gemeente of provincie geweest voor aanvullende ondersteuning vanuit het ministerie.
Deelt u de mening dat er geen mensen meer uit een vakantiepark-verblijfplaats mogen worden gezet zonder dat er een betaalbaar alternatief is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwacht dat overheden hun verantwoordelijkheid nemen door bijvoorbeeld bij sluiting van een vakantiepark kwetsbare mensen te ondersteunen bij het vinden van alternatieve (semi-)structurele huisvesting. Ook verwacht ik dat wanneer een gemeente kennis heeft van onwenselijke huisvestingssituaties op een vakantiepark die gemeente daarop acteert. Voor zover ik begreep uit het mediabericht en contacten met de gemeente Arnhem, zijn de betreffende bewoners naar andere chalets op het verhuisd en niet van het park gezet.
Wilt u in samenwerking met de gemeente Arnhem laten onderzoeken of het omvormen van Vakantiepark Arnhem tot een woonwijk draagvlak heeft en haalbaar is? Zo nee, waarom niet?
Vakantiepark Arnhem kan onderdeel worden van de pilots die in de actie-agenda zijn geformuleerd. Daarvoor dient het park – net als de anderen casussen – te voldoen aan de voorwaarden om mee te doen aan de pilot. Eén van die voorwaarden is dat de gemeente, provincie en de parkeigenaar bereid zijn om met een open houding naar de mogelijkheden van een functiewijziging te kijken.
Wat is de hoogte van het bedrag van de huren van de permanente bewoners en waarop zijn deze bedragen gebaseerd? Indien deze verblijfplaatsen onder de sociale woningen zouden vallen, wat zou de maandelijkse huur zijn op basis van het puntensysteem? Hoe verschilt dit met de huidige prijs die deze bewoners moeten betalen?
De bedragen van de huren zijn niet bekend. Voor een prijsbepaling in het puntensysteem is niet voldoende bekend over de chalets. Daarnaast geldt dat deze chalets niet bedoeld zijn voor permanente bewoning. Niet alleen de bestemming staat dit niet toe, maar het is ook niet vastgesteld of deze chalets voldoen aan de eisen van het bouwbesluit voor woningen die geschikt zijn voor permanente bewoning.
Kunt u inzicht verschaffen in de pilots die zijn gestart in samenwerking met 5 gemeenten en vakantieparkondernemers zoals genoemd in de actie-agenda vakantieparken 2018–2020? Wat zijn de tussentijdse resultaten? Wilt u deze naar de Kamer sturen?
De eerste pilots zijn gestart en er worden gesprekken gevoerd tussen gemeenten, provincies en parkeigenaren over de verschillende mogelijkheden. Ik verwacht in het voorjaar meer informatie beschikbaar te kunnen stellen over parken die reeds eerder getransformeerd zijn.
Wat zijn de uitkomsten van het jaarlijks bestuurlijke overleg met de hoofdondertekenaars van de actie-agenda?
Er vindt regelmatig overleg plaats tussen de ondertekenaars van de Actie-agenda. Het Bestuurlijk Overleg zal – in overleg met de ondertekenaars – in het voorjaar 2020 plaatsvinden.
Wilt u alle bovenstaande vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
Het bericht dat klanten slecht beschermd zijn tegen faillissement van hun energieleverancier |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Consumentenbond, waaruit blijkt dat klanten slecht zijn beschermd in geval van faillissement van hun energieleverancier?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de resultaten, waaruit blijkt dat een aanzienlijk deel van de leveranciers in serieuze financiële nood verkeert en een volgend faillissement een kwestie van tijd lijkt?
Ik heb begrip voor de bezorgdheid van de Consumentenbond t.a.v. de mogelijke financiële gevolgen voor een consument bij een faillissement van een energieleverancier. Ik snap de bezorgdheid over het lage eigen vermogen, maar het hebben van een laag eigen vermogen impliceert niet meteen dat een bedrijf niet aan de verplichtingen jegens consumenten kan voldoen. De levering aan kleinverbruikers is aan toezicht onderhevig en er is een vergunningsplicht voor leveranciers. De ACM is toezichthouder op vergunninghoudende partijen. Dit betekent dat zij instrumenten heeft om te handhaven als zij signaleert dat een energieleverancier de regelgeving voor vergunninghoudende partijen niet naleeft. Faillissementen zijn natuurlijk heel vervelend, maar kunnen zich voordoen in een markt waarbij partijen elkaar beconcurreren. Omdat energie voor consumenten van groot belang is, is bij een faillissement van een energieleverancier wettelijk gewaarborgd dat consumenten nooit zonder licht of in de kou komen te zitten. Mede naar aanleiding van de motie Beckerman e.a.2 over eisen aan energieleveranciers, ben ik zoals toegezegd, in de aanloop naar een nieuwe Energiewet, aan het bezien of aan de levering aan kleinverbruikers strengere eisen moeten worden gesteld. Dit zal mogelijk tot een aanscherping van de vergunningseisen en het toezicht door ACM daarop leiden. Het onderzoek van de Consumentenbond zal ik daarbij eveneens in de overwegingen betrekken.
Hoe oordeelt u over het feit dat gedupeerden buiten hun schuld om honderden euro's kwijt zijn als gevolg van het faillissement van hun energieleverancier? Bent u bereid erop toe te zien dat deze mensen het verschuldigde bedrag, inclusief teveel betaalde (energie)belastingen, zo snel mogelijk teruggestort krijgen? Zo nee, waarom niet?
De energiemarkt is een geliberaliseerde markt waarin consumenten tussen tientallen leveranciers kunnen kiezen. In een geliberaliseerde markt kan een leverancier failliet gaan. Het faillissement van een energieleverancier brengt voor consumenten allerlei vervelende consequenties met zich mee, zoals onzekerheid over de energielevering en ook financiële consequenties. Bij een faillissement van een leverancier verliest de consument eventueel een deel van het voorschotbedrag (inclusief doorberekende netwerkkosten en belastingen), een eventueel betaalde waarborgsom en eventueel een toegezegde (cashback) bonus. Zoals de markt is georganiseerd, past de systematiek van terugstorten na faillissement niet. De Faillissementswet regelt hoe de failliete boedel moet worden verdeeld.
Erkent u dat het toezicht op de markt tekort schiet, zoals ook de Consumentenbond stelt? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De energiemarkt is een geliberaliseerde markt waarin consumenten tussen tientallen leveranciers kunnen kiezen en leveranciers failliet kunnen gaan. Ondanks dat dit een geliberaliseerde markt is, is regulering gewenst om het publieke belang van de leveringszekerheid veilig te stellen. Daarom is gegarandeerd dat een consument nooit zonder elektriciteit of gas zit op het moment dat een energieleverancier failliet gaat. Daarnaast is geregeld dat bij levering van gas en elektriciteit aan kleinverbruikers de vergunninghouder verplicht is om te blijven voldoen aan de vergunningseisen. Een vergunninghouder wordt namelijk geacht te beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten voor een goede uitvoering van zijn taak. De ACM houdt toezicht op deze drie aspecten. Met andere woorden; er wordt getoetst of de aanvrager de consument goed kan bedienen. Met de vergunningseisen is bedoeld te voorkomen dat bedrijven zich te lichtvaardig aanmelden voor deze taak en bijvoorbeeld onvoldoende kennis hebben van de energiemarkt. Daarnaast vraagt de ACM in het najaar aan leveranciers of zij voldoende geëquipeerd zijn voor het komende jaar. Mede naar aanleiding van de motie Beckerman e.a. over eisen aan energieleveranciers, wordt onderzocht of aan de levering aan kleinverbruikers strengere eisen moeten worden gesteld. Dit zal mogelijk tot een aanscherping van de vergunningseisen en het toezicht door de ACM daarop leiden.
Deelt u de mening van de Consumentenbond dat de staat een zorgplicht heeft om consumenten te beschermen tegen dit soort uitwassen van de markt, aangezien energie een nutsvoorziening is? Zo ja, hoe gaat u uiting geven aan deze zorgplicht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wordt de motie-Beckerman c.s., waarin wordt verzocht om betere bescherming van klanten en strengere eisen voor leveranciers, uitgevoerd?2
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de mogelijkheid tot het oprichten van een waarborgfonds te onderzoeken?
Zoals toegelicht in de beantwoording van de Kamervragen over de gevolgen van faillissementen van energiebedrijven voor consumenten4 zie ik verschillende risico’s bij het oprichten van een waarborgfonds in de energiesector. Deze risico’s acht ik nog steeds reëel en de effecten ervan op de energiemarkt als geheel acht ik niet in proportie tot de gevolgen van het faillissement van een energieleverancier.
De uitzending van EenVandaag over de versterkingsoperatie |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de aflevering van EenVandaag van 1 oktober 2019 over de versterking in Groningen?1 Wat is daarop uw reactie?
Ik heb kennisgenomen van de uitzending.
Erkent u het niet nakomen van verwachtingen van inwoners in het bevingsgebied? Zo ja, wat gaat u er aan doen dat verwachtingen wel worden nagekomen?
De situatie uit de uitzending betreft een woning die binnen de batch 1581 een normaal risicoprofiel heeft. Bij de opname van de adressen in batch 1581 is in 2017 nog gebruik gemaakt van de Nederlandse praktijkrichtlijn (NPR) uit 2015. Dit is een oude versie van de richtlijn gebaseerd op het winningsniveau en bijbehorende seismische dreiging van destijds. Na het besluit dat in maart 2018 genomen is om de gaswinning naar nul te brengen, is ervoor gekozen om te werken aan een nieuwe versterkingsaanpak. In deze aanpak, die op basis van het Mijnraadadvies gekozen is, wordt de hoogste prioriteit gegeven aan de versterking van de meest risicovolle woningen. Bewoners die al een versterkingsadvies hadden gekregen, worden uiteraard versterkt conform het versterkingsadvies. Voor de bewoners die nog niet hun versterkingsadviezen hadden ontvangen, is bestuurlijk afgesproken, gezien de nieuwe aanpak, om deze versterkingsadviezen niet alsnog naar de bewoners te sturen.
Vervolgens zijn er met de regio in juni 2019, bestuurlijke afspraken gemaakt over deze batch waarvan de bewoners nog geen versterkingsadvies hadden ontvangen. De afspraak is dat de versterking van huizen uit de batch 1581 met een (licht) verhoogd risicoprofiel (P50 en P90) uitgevoerd zullen worden en dus onderdeel zullen uitmaken van de lokale plannen van aanpak. Voor de huizen met een normaal risicoprofiel uit batch 1581 wordt, conform de bestuurlijke afspraken met de regio, via een steekproef bekeken of er niet een te zwaar versterkingsadvies ligt (oftewel dat de beoordeling met een update van de richtlijn op andere maatregelen uitkomt). Deze steekproef is momenteel in de afrondende fase. Zodra er duidelijkheid is over wat dit voor de daadwerkelijke versterking zal gaan betekenen, zal het kabinet de bewoners en uw Kamer hierover informeren.
De bewoner uit de uitzending heeft het versterkingsadvies, buiten het reguliere proces om, op eigen verzoek ontvangen. Meerdere eigenaren die op eigen verzoek het versterkingsadvies hebben ontvangen zijn geïnformeerd over de status van deze adviezen en het vervolgtraject waarbij is aangegeven dat aan deze versterkingsadviezen geen rechten kunnen worden ontleend. Van een belofte over versterking is daarmee uitdrukkelijk nooit sprake geweest. Dit neemt niet weg dat het voor deze bewoners een vervelende situatie is, waarbij hun huis al geruime tijd geleden geïnspecteerd is, maar zij nog geen duidelijkheid hebben of hun huis versterkt moet worden.
Waarom krijgen inwoners niet «gewoon» hun rapport wanneer zij er om vragen? Waarom moet dat via een WOB-verzoek?
Allereerst waren voor veel panden de versterkingsadviezen nog niet afgerond. Deze zijn, op verzoek van de regio, alsnog vervaardigd met als basis het winningsniveau en bijbehorende seismische dreiging van NPR:2015. Dit is bestuurlijk zo afgesproken vanwege de aanname dat een beoordeling met een nieuwere NPR eenvoudiger zou zijn als er al een volledig NPR:2015-rapport van een pand zou liggen. Deze versterkingsadviezen zijn voor een groot gedeelte in het najaar van 2018 binnengekomen. Bestuurlijk was afgesproken om deze versterkingsadviezen niet actief te delen: de versterkingsmaatregelen hieruit zouden immers niet worden uitgevoerd en zodoende onjuiste verwachtingen bij bewoners te wekken. Wanneer bewoners toch om hun versterkingsadvies verzochten, is dit aan hen geleverd.
Hoe verklaart u het serieuze versterkingsrapport van mevrouw Ziengs uit Loppersum uit 2017, maar dat dit pand niet als een pand met verhoogd risico uit het Hazard and Risk Assessment (HRA)-model komt?
Er is bij de berekening bij het versterkingsadvies gebruikgemaakt van de toen geldende versie van de NPR uit 2015. Destijds werd zodoende gerekend met een veel hoger gaswinningsniveau. De HRA-run waaruit naar voren kwam dat het pand een normaal risicoprofiel heeft, is later uitgevoerd. Hierdoor is de verlaging van het gaswinningsniveau deels wel meegenomen, waardoor de seismische dreiging ook lager was. Ook was de HRA inmiddels verrijkt met nieuwe kennis op basis waarvan de sterkte van een gebouw beter inzichtelijk kan worden gemaakt. Beide factoren leiden er onder andere toe dat er een verschil op kan treden.
Hoeveel panden hebben een versterkingsadvies maar komen niet als een pand met risico uit het HRA-model? Kunt u een overzicht maken van hoeveel panden per gemeente het gaat?
De NPR en de HRA zijn verschillende instrumenten, met elk een eigen doel. De HRA wordt gebruikt om naar beste kunnen een inschatting te geven van de gebouwen die naar verwachting een hoog risico kennen. De NPR wordt gebruikt om te bepalen welke maatregelen moeten worden genomen. Zowel de NPR als ook de HRA worden continu verbeterd. Een objectieve vergelijking tussen de uitkomst voor een individueel gebouw met een HRA en een met de NPR hangt af van zowel de NPR-versie als de HRA-versie. Een algemeen overzicht voor het aantal panden in het gehele gebied is niet te geven. In de lopende actualisatie van de NPR wordt onderzocht hoe het kan dat de NPR en de HRA op voor een individueel gebouw mogelijk tot verschillende uitkomsten kunnen leiden en zo ja wat daarvan de oorzaak is.
Waarom kan de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) geen garanties geven dat panden met een versterkingsadvies versterkt gaan worden?
In de situatie zoals deze in EenVandaag geschetst werd, hebben de bewoners hun versterkingsadvies op eigen verzoek ontvangen, waarbij in de bijgevoegde brief expliciet staat aangegeven dat de voorgestelde maatregelen niet per definitie zullen worden uitgevoerd. Ook stond in de brief aangegeven dat bewoners kunnen kiezen of zij hun woning opnieuw willen laten beoordelen. Als uit die beoordeling de noodzaak van versterking zou blijken, dan kan het pand inderdaad versterkt worden.
Zijn de normen van de inspecties van panden nu anders dan voorheen? Zo nee, waarom worden dan niet alle panden met een advies uit het verleden versterkt? Zo ja, kunt u dat verklaren? Waarom zou een pand nu een beving wel overleven, terwijl dat twee jaar geleden niet zo was?
Als gevolg van de afbouw van de gaswinning en de risicogerichte prioritering van de versterkingsoperatie zal naar verwachting een steeds groter aantal adressen na opname en beoordeling minder of geen versterking nodig blijken te hebben. De afbouw van de gaswinning leidt tot een verlaging van de seismische dreiging. Met deze verlaging van de seismische dreiging wordt in de herbeoordeling gerekend.
In het Bestuurlijk Overleg van 5 juni 2019 is, zoals eerder is benoemd, afgesproken om via een steekproef van een deelverzameling van deze groep (batch 1851-adressen met een niet verhoogd risicoprofiel) te onderzoeken of herbeoordeling, met een verlaagde seismische dreiging, wezenlijk nieuwe inzichten oplevert. Deze steekproef is momenteel in de afrondende fase. Zodra er duidelijkheid is over wat dit voor de daadwerkelijke versterking zal gaan betekenen, zal het kabinet de bewoners en uw Kamer hierover informeren.
Hoe duidt u de opmerking van de NCG dat het inderdaad onbegrijpelijk is en dat de NCG begrijpt dat mensen vinden dat zij aan het lijntje worden gehouden?
De NCG heeft in de versterkingsoperatie de meeste contacten met de bewoner en voert deze uit conform de bestuurlijke afspraken die gemaakt zijn. In de vele gesprekken die met de bewoner worden gevoerd, probeert de NCG de bewoner zo goed mogelijk mee te nemen en te informeren over het proces. De afgelopen twee jaar zijn belangrijke stappen gezet: de gaswinning wordt zo snel mogelijk afgebouwd, de NAM is op afstand geplaatst en er is voor een risicogerichte versterkingsaanpak gekozen. Gezien deze veranderingen en de resultaten van deze besluiten nog niet voor iedereen voldoende merkbaar zijn, is het begrijpelijk dat bestuurlijke keuzes soms moeilijk voor bewoners te volgen zijn.
Kunt u de angst van mevrouw Ziengs weerleggen als zij stelt: «Het is heel fijn dat de gaskraan nu dicht gaat, maar je kunt niet na al die beloften in het gebied zeggen, we doen de gaskraan dicht en pakken onze spullen en gaan weg.»?
Met de afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld beoogt het kabinet de oorzaak van de veiligheidsrisico’s weg te nemen. Dit heeft geen gevolgen voor de versterking: de versterkingsoperatie gaat onverminderd door. Zoals in de brief van 16 oktober jl. (Kamerstuk 33 259, nr. 695) is aangegeven, volgt uit de meest recente HRA-run (maart 2019) dat het aantal adressen met een verhoogd risico is gedaald tot onder de 1.000. Dit neemt niet weg dat conform bestuurlijke afspraken met de regio en eerdere toezeggingen de totale scope van opname en beoordeling hoger is. De scope van het aantal adressen dat in aanmerking komt voor opname en beoordeling bestaat uit ruim 26.000 adressen. Dit komt ten eerste doordat, conform het advies van de Mijnraad, gewekte verwachtingen en gedane toezeggingen worden nagekomen. Dit is van toepassing op de zogenoemde «batches» die worden uitgevoerd volgens bestaande versterkingsadviezen, ongeacht nieuwe inzichten in de veiligheidssituatie (Kamerstuk 33 529, nr. 502). Ten tweede zijn, in lijn met het Mijnraadadvies, naast de adressen met een verhoogd risico ook adressen met een licht verhoogd risico (P90) opgenomen in de scope. Ten derde blijven in lijn met deze afspraken alle adressen die eerder als (licht) verhoogd risicovol zijn geïdentificeerd onderdeel van de scope, ook als zij dat op basis van recente inzichten niet langer zijn. Ten vierde zijn op verzoek van de gemeenten adressen toegevoegd vanuit het perspectief van een coherente uitvoering in plaats van sec technische veiligheid. Dat gaat bijvoorbeeld om het realiseren van tempo binnen een straat of wijk, om maatschappelijk draagvlak, gebiedsontwikkeling en/of het minimaliseren van overlast.
Als gevolg van de afbouw van de gaswinning en de risicogerichte prioritering van de versterkingsoperatie zal naar verwachting een steeds groter aantal adressen na opname en beoordeling minder of geen versterking nodig blijken te hebben. Daarnaast wordt met het Nationaal Programma Groningen (NPG) geïnvesteerd in toekomstperspectief voor de regio. Mevrouw Ziengs hoeft zich dan ook geen zorgen te maken: ook met het verlagen van de gaswinning, blijft het Rijk zich met de versterkingsoperatie inzetten voor een veilig Groningen.
Worden alle versterkingsadviezen uitgevoerd, ook al zijn die adviezen volgens de oude Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR), zoals u stelde tijdens het algemeen overleg van 12 september? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn beantwoording van vraag 2.
Krijgt de Kamer dit jaar inzicht in de cijfers over de versterking? Dus hoeveel panden zijn er geïnspecteerd en geëngineerd? Hoeveel zijn er versterkt?
In mijn brief aan uw Kamer over de overdracht taken van EZK naar BZK, is een dashboard bijgevoegd (Kamerstuk 33 259, nr. 695). Het dashboard biedt inzicht in de voortgang en realisatie van de versterkingsoperatie tot nu toe en geeft een eerste prognose voor de rest van dit jaar. Daarin staat dat tot 7 oktober 2019 14.370 adressen zijn opgenomen, 6.886 adressen zijn beoordeeld, 1.799 projecten zijn vastgesteld en 1.007 gebouwen versterkt zijn opgeleverd.
Kunt u de cijfers uit vraag 11 ook voorspellen voor 2020? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de prognose?
In het dashboard staat een prognose voor de rest van 2019 opgenomen. Op dit moment werken de gemeenten en NCG aan de lokale programma’s van aanpak voor 2020.
Het weren van zwangerschappen en baby’s in huurwoningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat huurders geen baby’s mogen krijgen in bepaalde huurwoningen in Amsterdam?1
Uit het door het lid Beckerman aangehaalde bericht en uit bij de betrokken verhuurder, Vereniging Hendrick de Keyser2, verkregen informatie blijkt dat het niet gaat om discriminatie van zwangere vrouwen en mensen met een kinderwens. De verhuurder vindt de betrokken woningen aan de Lange Leidsedwarsstraat te Amsterdam qua indeling ongeschikt (veelal tweekamerwoningen met één slaapkamer) en te gehorig om te worden bewoond door gezinnen. De betrokken verhuurder heeft aangegeven geen pogingen te hebben gedaan en ook niet voornemens te zijn om de huur van een van de betrokken woningen te beëindigen wegens het feit dat er een of meer kinderen in de woning wonen. Omwille van de veiligheid van de huurders zelf, heeft de verhuurder naar eigen zeggen sinds kort in enkele huurcontracten die voor de betrokken woningen aan kandidaat-huurders worden aangeboden de bepaling opgenomen dat het gehuurde is bestemd voor maximaal twee personen. De verhuurder heeft aangegeven met dit beding te beogen de veiligheid van de betrokken huurders te waarborgen alsmede overbewoning en burenoverlast te voorkomen. De wet staat hiervoor niet in de weg. Maar ook dan kan een derde bewoner geen reden zijn voor huurbeëindiging als het met drie personen bewonen van de woning niet leidt tot gevaarlijke situaties voor de huurders of tot burenoverlast.
De wet- en regelgeving omtrent wonen bevat geen bepalingen over het al dan niet met kinderen mogen bewonen van woningen. Maar het recht op gezinsvorming is een grondrecht. Een beding in een huurcontract dat in de woning geen kinderen mogen wonen, is daarmee in strijd. En het enkele feit dat in een woning een of meerdere (kleine) kinderen wonen, levert nog geen gevaarlijke situaties of burenoverlast op.
Ik wijs er op dat huurcontracten van woonruimte niet buitengerechtelijk kunnen worden ontbonden door verhuurders. De betrokken verhuurder heeft aangegeven daarvan op de hoogte te zijn en geen intentie te hebben om daarvan af te wijken. En ook als de verhuurder het huurcontract niet ontbindt maar opzegt, kan alleen de rechter de huur beëindigen als de huurder niet schriftelijk instemt met de huuropzegging.
Het veroorzaken van (ernstige) overlast kan een reden zijn voor de rechter om de ontbinding of huurbeëindiging toe te staan op de grond dat de huurder zich niet als goed huurder gedraagt3. Het geluid dat kleine kinderen gewoonlijk voortbrengen, kwalificeert niet als ernstige overlast. Maar het oordeel is, zoals gezegd, uiteindelijk aan de rechter.
Bovendien mag in de huurovereenkomst niet ten nadele van de huurder worden afgeweken van de huurrechtregels voor woonruimte. Een eventueel beding in de huurovereenkomst dat de geboorte van een kind van de huurders een reden is om de huurovereenkomst te beëindigen, is daardoor juridisch van geen enkele waarde.
Is hier sprake van uitsluiting en discriminatie van zwangere vrouwen en mensen met een kinderwens? Zo nee, hoe verhoudt de genoemde beperking in huurcontracten zich tot de wet- en regelgeving omtrent wonen, zelfbeschikking en vrijheid in ons land? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is dit het enige voorbeeld waar zwangere vrouwen, zwangerschappen en baby’s worden geweerd, of zijn er nog meer zaken bekend waarin dit gebeurt? Zo ja, waar en om welke verhuurders gaat het?
Mij zijn dergelijke voorbeelden niet bekend.
Vindt u het wenselijk dat mensen ten tijde van een woooncrisis op deze manier worden geïntimideerd om een huurcontract te tekenen of worden uitgesloten waardoor de woningnood verergert, waar (ongeboren) kinderen bij zijn betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het artikel maak ik op dat een van de betrokken huurders het beding dat de woning geschikt is voor maximaal twee personen als een licht intimiderende voorwaarde ervaren heeft. En de huidige overspannen woningmarkt in Amsterdam brengt met zich mee dat kandidaat-huurders mogelijk met voorwaarden akkoord gaan waarmee zij in een meer ontspannen woningmarkt niet akkoord zouden gaan. Maar de betrokken verhuurder heeft aangegeven dat hij niet beoogt huurders met (ongeboren) kinderen uit te sluiten, maar de betrokken woningen aan voor die woningen geschikte huishoudens te verhuren en burenoverlast te voorkomen.
Bij woningtoewijzing neemt de betrokken verhuurder naar eigen zeggen overigens niet alleen de gezinssituatie van kandidaat-huurders in overweging, maar beoordeelt onder meer ook of het inkomen van de kandidaat-huurders voldoende is om de huur te kunnen betalen.
Maar zoals gezegd zijn bepalingen in huurcontracten voor woonruimten die ten nadele van huurders afwijken van het huurrecht, nietig. Die nietigheid kan bij de rechter worden ingeroepen.
Wat gebeurt er met geweigerde mensen die zwanger zijn of zwanger willen worden bij de betreffende huurwoningen? Kunt u toelichten hoe u zich concreet en op korte termijn gaat inspannen voor woningzoekenden?
Particuliere verhuurders zijn vrij om te kiezen aan wie zij hun woning willen verhuren, uiteraard zonder daarbij te discrimineren. Zo toetsen verhuurders doorgaans of het inkomen van kandidaat-huurders voldoende is om de gevraagde huur te kunnen betalen.
Voor huurders die al in de betrokken woningen wonen en zwanger zijn of willen worden, geldt zoals hierboven aangegeven dat het oordeel of de verhuurder de huur kan beëindigen aan de rechter is en dat bepalingen die ten nadele afwijken van de huurrechtbepalingen nietig zijn.
Vergroting van het huishouden door het krijgen van kinderen is geen aanleiding tot hogere huurverhogingen. Als de betrokken huurders een gereguleerd huurcontract hebben, moet de verhuurder zich houden aan de maximaal toegestane jaarlijkse huurverhoging die mede afhankelijk is van het huishoudinkomen. Tegen huurverhogingen die het toepasselijke maximum overschrijden kunnen huurders met succes bezwaar maken. Als de betrokken huurders een geliberaliseerd huurcontract hebben, gelden er geen wettelijke beperkingen in de jaarlijkse huurverhoging maar gelden de daarover in het huurcontract gemaakte afspraken.
In een meer ontspannen woningmarkt hebben woningzoekenden meer mogelijkheden om door hen gewenste en voor hen geschikte woningen te vinden. Om de huidige woningschaarste te verkleinen, neemt het kabinet diverse maatregelen. Zo heb ik woondeals gesloten met vijf grote stedelijke regio’s, waaronder Metropoolregio Amsterdam, met afspraken die moeten leiden toe versnelling van de woningbouw. En onlangs heeft het kabinet aangekondigd dat het twee miljard euro investeert om woningbouw te bevorderen en het aandeel van de WOZ in het woning-waarderingsstelsel gaat begrenzen waardoor mogelijkheden voor liberalisatie van woningen in het gereguleerde huursegment beperkt worden.4
Wat gebeurt er met de ouders en kinderen die er nu wonen? Kunt u garanderen dat zij geen onevenredige huurverhogingen of andere maatregelen dan wel klachten aan hun broek krijgen omdat de verhuurder ze liever uit de huurwoning wil hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden zijn er en welke hebt u nodig om ervoor te zorgen dat bepalingen, die tegen de (grond)rechten van mensen in gaan, niet opgenomen mogen worden in huurcontracten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wet biedt huurders bescherming tegen bepalingen in het huurcontract die in strijd zijn met het huurrecht of met ander (grond)recht.
In het Burgerlijk Wetboek staat bepaald dat bedingen in huurcontracten die ten nadele van de huurder afwijken van de huurrechtbepalingen voor woonruimte, nietig zijn. Het oordeel over dergelijke bedingen is uiteindelijk aan de rechter.
In de Grondwet is bepaald dat discriminatie niet is toegestaan.
Huurders kunnen voor juridisch advies over de geldigheid van bedingen in hun huurcontract die strijdig lijken met het (huur)recht of ander recht terecht bij Het Juridisch Loket5 dat vestigingen heeft door het hele land, of bij lokale huurteams dan wel andere lokale huurdersondersteuners.