De dwangsom bij niet tijdig beslissen door de overheid |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen , Renske Leijten |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat de overheid zich altijd in zou moeten spannen om tijdig te beslissen, waar het gaat om zaken met rechtsgevolgen voor burgers, vooral omdat een behoorlijke overheid nu eenmaal tijdig besluiten moet nemen en niet slechts vanuit financiële overwegingen omdat niet tijdig beslissen forse dwangsommen met zich meebrengt?
Ja.
Zijn de redenen voor het invoeren van de dwangsom bij niet tijdig beslissen door de overheid naar uw mening nu nog steeds van toepassing, en werkt deze wet zoals deze bedoeld is, namelijk dat de overheid gestimuleerd wordt tijdig beslissingen te nemen?
De overheid probeert op verschillende manieren, waaronder door middel van wetgeving, de kwaliteit van de uitvoering van overheidstaken te verbeteren. Tijdige besluitvorming is voor de burger een belangrijke graadmeter om die kwaliteit aan af te meten. Regels die tijdige besluitvorming stimuleren, kunnen bijdragen aan die tijdigheid en daarmee aan de kwaliteit van de uitvoering van overheidstaken. Uit een evaluatie van onder meer de dwangsom bij niet tijdig beslissen uit 20131 bleek dat van dit instrument een preventieve werking uitgaat, omdat dwangsommen de termijnoverschrijdingen duidelijk zichtbaar en kwantificeerbaar maken. Mogelijke reputatieschade op persoonlijk en organisatorisch niveau heeft volgens de evaluatie de aandacht voor tijdige besluitvorming versterkt. De evaluatie geeft ook aan dat niet alle versnelling van de besluitvorming aan de dwangsom kan worden toegerekend, omdat ook overigens aandacht bestaat voor verbetering van de kwaliteit van de uitvoering. Als neveneffecten van de dwangsom bij niet tijdig beslissen worden in de evaluatie genoemd: dat de dwangsom wordt misbruikt door middel van het indienen van oneigenlijke Wob-verzoeken, dat de kwaliteit van de besluitvorming soms onder druk komt te staan van de beslistermijn en dat door bestuursorganen soms een «oneigenlijk» gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden om de beslistermijn op te schorten. Deze effecten zijn volgens de evaluatie geen reden om af te zien van instrumenten als de dwangsom bij niet tijdig beslissen. Wel heeft inmiddels een wijziging van de Wet openbaarheid van bestuur plaatsgevonden, waardoor die wet per 1 oktober 2016 is uitgezonderd van de dwangsom bij niet tijdig beslissen om misbruik tegen te gaan. Voorts is, in verband met de specifieke problematiek, wetgeving in voorbereiding om de dwangsom bij niet tijdig beslissen buiten werking te stellen voor asielzaken.2
Kunt u toelichten wat de verschillen zijn met de procedure voor de dwangsom bij niet tijdig beslissen door de Belastingdienst? Waarom werkt dit anders, zowel qua procedure als bedrag? Waarom is daar ooit voor gekozen, en vindt u die argumenten nu nog steeds doorslaggevend?
Voor de Belastingdienst zijn er ten opzichte van het reguliere regime voor de dwangsom bij niet tijdig beslissen door de overheid alleen verschillen op het terrein van toeslagen. Dit is geregeld in artikel 12, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Deze afwijkende dwangsomregeling geldt sinds 1 januari 2013. De regeling houdt in dat wat betreft beschikkingen op aanvraag van de Belastingdienst/Toeslagen de dwangsomregeling van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitsluitend van toepassing is op beschikkingen die betrekking hebben op de definitieve toekenning van de toeslag, alsmede op beslissingen op bezwaarschriften tegen de laatstgenoemde beschikkingen. De reguliere dwangsomregeling geldt dus bijvoorbeeld niet als het gaat om beschikkingen van de Belastingdienst/Toeslagen die zien op het verlenen of automatisch verlenen van een voorschot, de wijziging van een verleend voorschot alsmede de afhandeling van bezwaarschriften tegen deze beschikkingen. Evenmin geldt de reguliere dwangsomregeling voor herzieningen van definitieve toekenningen, voor bezwaren tegen deze herzieningen dan wel bij bijvoorbeeld verzoeken in een bijzondere situatie. Voorts blijft de werkingssfeer van de dwangsomregeling beperkt tot definitieve toekenningen die leiden tot een nabetaling of terugvordering ter grootte van een bedrag van ten minste € 30,–. In situaties waarin de reguliere dwangsomregeling wel van toepassing is gelden bovendien lagere dwangsombedragen (€ 10,– per dag met een maximum van € 100,–, tenzij het financiële belang minder dan € 100,– bedraagt; dan is de dwangsom maximaal € 30,–). De redenen daarvan zijn de massaliteit van het proces van Belastingdienst/Toeslagen en het feit dat voor de diverse afzonderlijke toeslagen relatief lage bedragen (kunnen) worden uitgekeerd. Deze redenen zijn nog steeds van toepassing en geven daarom geen aanleiding het beleid aan te passen. Tenslotte kan de Minister bij ministeriële regeling de dwangsomregeling buiten toepassing verklaren in geval van een ernstige verstoring in het uitvoeringsproces.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de voor toeslagen geldende afwijkende dwangsomregeling vooral is ingegeven door argumenten die betrekking hebben op de uitvoerbaarheid en het beperken van het financiële risico voor de overheid.
Wat is het totale bedrag dat in het jaar 2019 door de overheid is uitgekeerd aan dwangsommen wegens niet tijdig beslissen?
Naar aanleiding van de gestelde vragen is getracht bij de departementen na te gaan welke dwangsommen in de periode 2015–2019 zijn uitgekeerd. Gebleken is dat deze cijfers niet overal en niet uniform worden bijgehouden. Zo hebben sommige departementen bedragen uit hun financiële administratie gehaald. In die gevallen ontbreken aantallen. In sommige gevallen zijn alleen gegevens over bezwaarschiften bekend. Het Ministerie van AZ heeft geen dwangsommen aangetroffen. Bij de Ministeries van BZK, SZW en EZK zijn geen gegevens bekend. Bij het Ministerie van VWS zijn alleen gegevens uit de bezwaarfase bekend, bij LNV alleen uit de bezwaarfase voor zover die door de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) wordt uitgevoerd en deze gegevens worden geregistreerd. Gelet op het bovenstaande is afgezien van een uitvraag bij zelfstandige bestuursorganen en decentrale overheden. De verwachting bestaat dat hiermee een grote inspanning zou worden gevraagd, die niet in verhouding staat tot de te verwachten opbrengst. De beschikbare gegevens van de departementen zijn opgenomen in onderstaande tabel. Hierbij worden de bedragen in euro genoemd, met tussen haakjes (indien beschikbaar) het aantal malen dat een dwangsom is uitgekeerd.
2015
2016
2017
2018
2019
FIN/Belastingdienst1
300.000
(309x)
553.000
(878x)
420.000
(624x)
101.000
(231x)
125.000
(386x)
I en W (ILT)
21.720
10.052
9.580
5.518
5.814
BZ
1.460
(5x)
2.480
(5x)
460
(1x)
1.260
(1x)
1.442
(1x)
JenV IND
86.000
293.000
750.000
1.500.000
6.600.000
JenV Overig
281.828
230.370
120.109
21.580
53.538
JenV Totaal
367.828
523.370
870.109
1.521.580
6.653.538
VWS (bezwaarschriften)
8.010
4.060
3.320
3.220
2.976
LNV (bezwaarschriften RVO)
6.760
(6x)
40.040
(61x)
384.510
(372x)
96.048
(130x)
165.890
(169x)
DEF2
308.410
151.440
91.200
110.010
71.844
OCW/DUO (aanvragen)
13.220
(44x)
13.730
(36x)
12.350
(15x)
28.660
(59x)
Nog niet beschikbaar
OCW/DUO (bezwaar)
3.850
(12x)
5.200
(15x)
7.300
(22x)
7.530
(21x)
Nog niet beschikbaar
Hierbij wordt opgemerkt dat het totaalbedrag aan betaalde dwangsommen zowel de dwangsommen op het terrein van belastingen als toeslagen omvat. Het aantal toegekende dwangsommen heeft voor de jaren 2015 en 2016 uitsluitend betrekking op belastingen en sinds 2017 bevatten deze aantallen ook die voor toeslagen. Alleen voor 2018 en 2019 kan in de aantallen ook een onderscheid worden gemaakt tussen belastingen en toeslagen. In 2018 hadden 122 dwangsommen betrekking op toeslagen en in 2019 waren dat er 244. Dit verschil heeft te maken met het feit dat het onderscheid niet eerder administratief werd bijgehouden.
Voor zover in de administratie zichtbaar geboekt als dwangsom, hierdoor kunnen enkele dwangsommen die mogelijk op andere wijze geboekt zijn niet in deze getallen meegenomen worden.
Kunt u een overzicht geven van de jaarlijkse omvang van de dwangsommen die door de verschillende overheden zijn uitgekeerd wegens niet tijdig beslissen de afgelopen vijf jaar, per ministerie, maar ook per overheidsorganisatie, zoals de IND, Belastingdienst, etc.?
Zie antwoord vraag 4.
Welke overheidsorganisaties zijn de sterkste stijgers en dalers bij de uitkering van dwangsommen en wat is uw verklaring hiervoor? Wordt dit geanalyseerd en wordt hier voortdurend van geleerd?
Bestuursorganen zijn op verschillende manieren bezig met het bewaken van de kwaliteit van de dienstverlening. Hiervoor is niet altijd een voortdurende analyse van het aantal dwangsommen nodig. Ook zonder voortdurende analyse kunnen gebleken knelpunten worden opgelost. Zo heeft de dwangsom geleid tot een toename van het aantal Wob-verzoeken, met als oogmerk het innen van een dwangsom. Naar aanleiding hiervan is de Wob gewijzigd, waardoor voor Wob-verzoeken de dwangsom bij niet tijdig beslissen is vervallen. Deze wijziging heeft bijvoorbeeld bij het Openbaar Ministerie geleid tot een aanzienlijke vermindering van het aantal betaalde dwangsommen (in 2016 nog € 230.310, nu nagenoeg niets meer). Sommige bestuursorganen analyseren het aantal dwangsommen. Zo geeft OCW/DUO aan dat in 0,1% van het aantal aanvragen een ingebrekestelling volgt. Slechts in enkele gevallen leidt dit tot een dwangsom, meestal omdat niet tijdig gegevens van derden zijn verkregen. Een dergelijke analyse is niet meteen relevant voor andere bestuursorganen.
Het aantal dwangsommen is in de meeste gevallen een afgeleide van het aantal aanvragen of het aantal bezwaarschriften. RVO heeft voor LNV bijvoorbeeld in de periode 2015–2019 ten minste 2.000.000 primaire besluiten geslagen en er zijn ruim 50.000 bezwaarprocedures afgedaan. Die 50.000 bezwaarschriften hebben in 738 gevallen tot een dwangsom geleid. Een stijging in absolute getallen wil dus niet zeggen dat procentueel meer bezwaarschriften niet tijdig worden afgedaan. Wijzigingen in het aantal aanvragen en bezwaarschriften worden veroorzaakt door verschillende factoren. Deze aantallen kunnen per jaar sterk fluctueren. Het al dan niet analyseren van het aantal dwangsommen heeft daarop geen invloed.
Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen voor de opgelopen doorlooptijden voor asielzaken. De belangrijkste is een vroegtijdige afschaling van personeel in 2017 in combinatie met de externe factor van een licht verhoogde asielinstroom en een financieringssystematiek die niet verder reikte dan de korte termijn, waarbij onvoldoende rekening is gehouden met de bestaande werkvoorraad. Zie ook de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 3 maart 2020.3 Daarin zijn maatregelen aangekondigd waarmee deze achterstanden worden weggewerkt, waarnaar kortheidshalve zij verwezen. Daarnaast bereidt het kabinet nadere maatregelen voor ten aanzien van de toepassing onder de Vreemdelingenwet van de dwangsomregeling uit de Algemene wet bestuursrecht. Zie hiervoor de in het antwoord op vraag 2 genoemde brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 9 april 2020.
De inkomensongelijkheid die door statistische keuzes kleiner lijkt dan hij is |
|
Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Statistische keuzes vegen helft inkomensongelijkheid onder het tapijt»? Wat is uw reactie hierop?1
Ik ben bekend met het artikel. Ik onderschrijf dat vermogens ongelijker verdeeld zijn dan inkomens. Aan de berekeningen over de belastingdruk incl. vermogens, gaan een aantal assumpties vooraf. Zo wordt er aangenomen dat het rendement op vermogens bijna 8 procent bedraagt, terwijl het achterliggende artikel van Jorda et al. zulke rendementen alleen toekent aan vermogens belegd in risicovolle beleggingen. Deze aanname kan eraan bijdragen dat de verschillen in belastingdruk in de berekeningen hoger uitvallen. Bovendien wordt een belangrijk deel van de opbrengst uit vermogen via het inkomen uit vermogen wel zo goed als mogelijk meegenomen in de primaire inkomens.2 Dit geldt bijvoorbeeld voor rente en economische huurwaarde. Wel is het inderdaad zo dat de ontwikkeling in waarde van vermogen niet meeloopt in deze statistieken. Ook bij de keuze om de betaalde rente op schuld uit te zonderen van de berekening van inkomens wil ik de kanttekening plaatsen dat mij dit niet in lijn lijkt met het genoten inkomen. Zo wordt de betaalde hypotheekrente in dat geval in het geheel niet meegenomen in de bepaling van het inkomen, maar een op papier gerealiseerde vermogenswinst op de eigen woning wel. Terwijl een waardestijging van de woning niet direct tot een hoger besteedbaar inkomen leidt, indien deze overwinst niet te gelde kan worden gemaakt. Indien de betaalde rente wel zou worden meegenomen, zouden de nettowinsten op vermogens lager liggen. Tot slot worden ook de pensioenvermogens niet meegenomen, wat de vermogensongelijkheid verder zou drukken. Door een aantal van deze assumpties kan ik niet alle specifieke resultaten onderschrijven.
Klopt het dat de 33,4 miljard euro vermogenswinst van de Quote 500 in de afgelopen twee jaar door het CBS wordt gezien als vermogenstransactie en niet als inkomen?
De genoemde vermogenswinst lijkt de veronderstelde ontwikkeling van het totale vermogen te zijn van de onderzochte populatie. Het vermogen van een populatie kan in beginsel wijzigen door waardeveranderingen, besparingen, vermogensoverdrachten en door wijziging van de samenstelling van de populatie zelf. Het is het CBS niet bekend welk deel aan waardeverandering wordt toegeschreven. Wel geldt dat in het inkomensonderzoek van het CBS de waardeverandering van het vermogen niet tot het inkomen wordt gerekend, met uitzondering van de waardeverandering van de eigen onderneming voor zover die wordt gerekend tot de belastbare winst van zelfstandigen.
Klopt het dat van het rendement van 28,5 procent op de AEX alleen de 4,6 procent dividend als inkomen wordt gezien door het CBS?
Ja. In het inkomensonderzoek rekent het CBS dividend inderdaad als inkomen, en waardevermeerdering of waardevermindering van aandelen niet.
Waarom ziet het CBS dividend wel, en vermogenswinst niet als inkomen? Hoe ging het CBS hier in voorgaande jaren mee om en is dit omwille van taakstellingen van de kabinetten Rutte als te inventariseren statistiek komen te vervallen?
De statistische conventies worden in internationaal verband vastgesteld, om eenduidigheid en daarmee vergelijkbaarheid te borgen. Dit gebeurt onder meer in VN- en OESO-verband. De internationale afspraken zijn vastgelegd in onder meer dit handboek: «OECD Framework for Statistics on the Distribution of Household Income, Consumption and Wealth». Het CBS, dat als onafhankelijk instituut verantwoordelijk is voor de Nederlandse statistieken, heeft ook een goede motivering voor de keuzes die worden gemaakt. Deze wordt toegelicht in de Kamerbrief uit 2018 over Inkomens- en Vermogensstatistieken.3 Een nadere uitleg van de gemaakte keuzes kan ook worden gevonden in de CBS-publicatie «Meten van inkomen en inkomensongelijkheid» (2018). De omgang met de vaststelling van het vermogensinkomen is niet beïnvloed door de taakstellingen van kabinetten Rutte.
De keuze om rentebetalingen af te trekken van het inkomen, en vermogenswinst niet mee te nemen, komt ook voort uit deze internationale richtlijnen. Rentebetalingen worden afgetrokken van het inkomen, net zoals andere noodzakelijke kosten die worden gemaakt om het inkomen te verwerven. De reden dat vermogensfluctuaties niet worden meegenomen is dat op deze manier voor wat betreft de inkomensstatistieken (conform internationale richtlijnen) wordt aangesloten bij het resultaat uit de huidige productie van goederen en diensten. Veranderingen in waarde van het vermogen, zoals stijging van de beurskoers of woningprijzen, hangen hier namelijk niet direct mee samen en beïnvloeden dus alleen het vermogen.
Bent u het met de schrijver van het artikel eens dat de koopkracht van bezitters wel degelijk stijgt als hun beleggingen of huizen in waarde stijgen? Onderschrijft u de stelling dat zij de groei van hun vermogen kunnen aanwenden om meer bezit te verwerven en dit door verhuur en dividend te gelde kunnen maken en dat dit door de huidige rentestand zeer sterk wordt bevorderd?
Een hoger (netto)inkomen leidt vrij direct tot de mogelijkheid om meer te consumeren, terwijl dat voor een groter vermogen vaak – zeker op de korte termijn – niet geldt door lagere liquiditeit van de vermogensbestanddelen. Het is weliswaar vrij eenvoudig om aandelen of obligaties te verkopen, maar het verkopen van een huis gaat met kosten en moeite gepaard, en pensioenvermogen kan in beginsel pas bij pensionering worden omgezet in besteedbaar inkomen. Dit betekent niet dat Nederland vermogensontwikkeling niet belast. In het belastingstelsel in Nederland wordt de waarde van het vermogen onder meer in ogenschouw genomen in Box 3 voor sparen en beleggen en bij de waarde van het huis in de lokale onroerendzaakbelasting.
De vermogensontwikkeling van huishoudens hangt voorts ook af van persoonlijke keuzes, bijvoorbeeld om meer of minder te consumeren of juist te sparen. Het is daarmee dus ook niet zo dat er een directe relatie is tussen vermogen en koopkracht. Wel is het inderdaad zo dat waardestijgingen uiteindelijk een invloed kunnen hebben op de welvaart van bezitters. Dit wordt echter niet direct bevorderd door de huidige rentestand, omdat de lage rentestand ook zorgt voor lagere opbrengsten op het beschikbaar stellen van het vermogen.
Kunt u uitleggen wat de ratio is achter de aftrek van rentebetalingen op het inkomen, waardoor het inkomen lager lijkt dan het in werkelijkheid is? Zijn er belemmeringen om deze als aftrekbare kosten op te voeren?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat enerzijds rentebetalingen van het inkomen worden afgetrokken en anderzijds de vermogenswinst niet wordt gezien als inkomen, waardoor op twee verschillende manieren het inkomen lager lijkt dan het is?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is het gebruikelijk dat statistiekbureaus rentebetalingen van het inkomen aftrekken en vermogenswinsten niet tellen als inkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de berekeningen van de schrijver van het artikel waaruit blijkt dat als rentebetalingen niet van het inkomen worden afgetrokken en vermogenswinsten wel worden meegenomen, de directe belastingen niet progressief zijn maar dat de hoogste bezitsklasse een lager belastingtarief betaalt dan de lagere bezitsklassen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat als de lokale lasten en de indirecte belastingen, belastingen op verbruik, worden meegenomen in de berekeningen, de hoogste bezitsklasse bijna 9 procent minder belasting betaalt dan de bezitsklassen daaronder? Deelt u de mening dat er hiermee geen sprake is van een progressief maar van een regressief belastingstelsel?
Uit onderzoek van het CBS4 blijkt dat lagere inkomensgroepen relatief meer gemeentelijke belastingen en heffingen betalen (als aandeel van hun bruto inkomen). De gevraagde specifieke indeling naar inkomensniveau is niet beschikbaar, wel die naar inkomensdecielen. Volgens het CBS komen in het eerste inkomensdeciel over het algemeen vooral studenten en zelfstandigen met een tijdelijk laag inkomen voor, waarvan de uitgaven in doorsnee hoger zijn dan het inkomen. Deze groep is niet representatief voor de meer (langdurig) kwetsbare groepen. Deze groepen bevinden zich over het algemeen in het tweede inkomensdeciel, waar in doorsnee 2,2% van het brutoinkomen aan lokale lasten wordt betaald. Voor de hoogste inkomensdecielen is dat circa 1%. Die hoogste inkomensgroepen betalen wel relatief meer inkomstenbelasting en premie volksverzekering, waardoor de totale belasting- en premiedruk van de hogere-inkomensgroepen groter is.
Datzelfde onderzoek laat zien dat de laagste-inkomensgroepen ook relatief meer indirecte belastingen betalen ten opzichte van hun bruto inkomen. Volgens het CPB5 kan echter beter gekeken worden naar de indirecte belastingen als aandeel van de totale bestedingen van deze groep. Daarnaast geeft dit een beter beeld van de belastingdruk over de levensloop, omdat bestedingen stabieler zijn over de levensloop dan het inkomen. Huishoudens in het laagste inkomenskwartiel die lenen of ontsparen kunnen een uitgavenpatroon hebben dat hoger is dan op basis van het huidige inkomen verwacht kan worden. Huishoudens die nu veel sparen kunnen afgezet tegen het ontvangen inkomen een lage indirecte belastingdruk hebben. Later in het leven zullen deze huishoudens mogelijk een hogere indirecte belastingdruk kennen doordat ze dan ontsparen. Dit geldt met name voor huishoudens in de hoogste inkomensgroepen. Als deze effecten worden meegenomen, dan blijken lagere-inkomensgroepen relatief een lager aandeel van hun inkomen aan indirecte belastingen te betalen. Het onderste inkomenskwintiel betaalt 13% van hun bestedingen aan btw en accijns. Het hoogste inkomenskwintiel betaalt 14,3%6.
Tot slot wordt er bij besteedbaar inkomen en ongelijkheid gekeken naar de bestedingsmogelijkheden, en niet naar waar het geld daadwerkelijk aan wordt uitgegeven. Ik herken ook niet het beeld dat er in Nederland sprake is van een regressief belastingstelsel. Wel is het natuurlijk zo dat de indirecte belastingen niet dezelfde mate van progressiviteit hebben als directe belastingen. Dit blijkt ook uit bovenstaande passages.
Klopt het dat indirecte en lokale heffingen veel zwaarder drukken op lagere bezitsklassen dan op hogere? Kunt u dit kwantificeren voor mensen met een minimuminkomen, een modaal inkomen en een dubbelmodaal of hoger inkomen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u, gezien uw antwoord op bovenstaande vraag, aangeven of de bewering «Het meer indirect maken van de belastingen is echter niet per definitie extra nadelig voor de lage inkomens» nog juist is en kunt u dit cijfermatig beargumenteren?2
De cijfers genoemd in het antwoord op vraag 11 geven geen aanleiding om deze conclusie aan te passen. Het CBS8 heeft bijvoorbeeld berekend dat als de verhoging van het lage btw-tarief naar 9% al in 2015 van kracht zou zijn geweest, de uitgaven van de laagste inkomensgroep aan btw zou zijn gestegen van gemiddeld 7,3% naar 7,9% over de totale bestedingen. Voor de hoogste inkomensgroep zou het om een stijging van gemiddeld 8,7% naar 9,3% over de totale bestedingen gaan. In beide gevallen betreft het dus een toename van 0,6 procentpunt. In euro’s gaat het voor de laagste welvaartsgroep om 120 euro en voor de hoogste om 370 euro aan extra betaalde btw.
De Fraude Signalering Voorziening (FSV) |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van het bestaan van de Fraude Signalering Voorziening (FSV)?1
Wij zijn op 18 februari 2020 naar aanleiding van persvragen van RTL Nieuws en Trouw (van 10 februari 2020) op de hoogte gesteld van het feit dat er binnen de Belastingdienst een applicatie met de naam Fraude Signalering Voorziening (FSV) is.
Erkent u dat het bestaan van een zwarte lijst, waarin nota bene ook nog antidatering en ongelogde mutaties mogelijk zijn, totaal onwenselijk is voor een overheidsdienst? Kunt u uw antwoord toelichten?
De basis voor het toezicht door de Belastingdienst moet op orde zijn. De gebeurtenissen van de afgelopen periode, zoals de problematiek rond FSV, laten zien dat de opzet, inrichting en werking bij risicoselectie en vervolgens het onderzoek naar de geselecteerde signalen binnen de Belastingdienst onvoldoende zijn. Er wordt niet voldaan aan wettelijke vereisten, waaronder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de beginselen van behoorlijk bestuur, noodzakelijke waarborgen en menselijke maat die hiervoor noodzakelijk zijn. Deze conclusie is hard en vraagt om een grootschalige verbeteraanpak waarbij zowel het zowel noodzakelijk is om direct maatregelen te treffen als verder onderzoek te doen. Burgers en bedrijven moeten erop kunnen vertrouwen dat de behandeling door de Belastingdienst op een rechtvaardige manier gebeurt.
Heeft u zich op de hoogte gesteld van het in de gegevensbeschermingseffectbeoordeling beschreven «recente memo voor de stas over fraudemeldpunten»? Zo neen, waarom niet?
Wij zijn naar aanleiding van uw Kamervragen op de hoogte gesteld van dit document. Het betreft een notitie die een overzicht geeft van de bestaande fraudemeldpunten binnen de Belastingdienst. In de notitie wordt niet op de applicatie FSV ingegaan.
Kunt u de Kamer het memo zoals vermeld op pagina 18 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling doen toekomen? Zo neen, waarom niet?
Ja, deze notitie is als bijlage van onze brief aan uw Kamer van 28 april 20202 met u gedeeld.
Kunt u verklaren hoe het kan dat u op 27 februari 2020 een brief over de stand van zaken aan de Kamer stuurt2 en een dag later – zonder enig signaal naar de Kamer – een systeem uit de lucht moet halen dat te maken heeft met fraudesignalen?
De Belastingdienst heeft, na advies van de FG, FSV op 27 februari 2020 in de avond uit de lucht gehaald. De brief waar u aan refereert is op 27 februari 2020 verstuurd. Dit heeft elkaar gekruist en dat had niet mogen gebeuren.
Waarom wordt in de beantwoording van de Kamervragen over de afwikkeling van de Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) 11-gedupeerden niet geantwoord dat ook uit FSV-dagboek documenten komen voor de persoonlijke dossiers van ouders?3
Onderdelen van dossiers van toeslaggerechtigden komen uit een groot aantal verschillende databronnen. Met name bij dossiers die zien op oude toeslagjaren, de periode 2006–2010, komt de informatie uit een grote diversiteit aan bronnen. Ook FSV-dagboek documenten kunnen derhalve naast vele andere documenten voorkomen in een persoonlijk dossier van ouders.
In het antwoord op vraag 11 van de betreffende Kamervragen over de afwikkeling van de Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) 11-gedupeerden worden de verschillende databronnen niet bij naam genoemd. Daarom wordt FSV daar ook niet genoemd.
Kunt u aangeven hoeveel mensen uit FSV zijn gewist door de opschoonactie in het vierde kwartaal van 2019? Is het juist dat bij de start van de opschoonactie meer dan dubbel zoveel mensen als gemeld in FSV zaten?
In FSV staan zowel natuurlijk personen als rechtspersonen geregistreerd. In het vierde kwartaal 2019 is de opdracht voor het maken van schoningsprogrammatuur gegeven. De schoning is op 27 februari 2020 uitgevoerd. Bij deze schoning zijn de gegevens van 143.574 natuurlijke personen of rechtspersonen verwijderd. Zie hieronder een overzicht van de aantallen voor en na schoning.
Vóór schoning
244.273
85.350
6
329.629
Na schoning
133.508
52.542
5
186.055
Onbekend: identificatienummer is een niet uitgegeven nummer.
Is de digitale informatie over de opzet en resultaat van de uitgevoerde opschoonactie beschikbaar gehouden voor verantwoording en onderzoek?
Ja, de database is zowel vóór als na schoning veiliggesteld. Ook de opzet van de schoning is veiliggesteld.
Op welke wijze zijn de gegevens die bij de opschoonactie zijn verwijderd uit het FSV-informatiesysteem in een beveiligde omgeving opgeslagen voor verantwoording, audits en onderzoek?
Bij de opschoonactie zijn gegevens uit FSV verwijderd. Op 2 maart 2020 is de back-up van 26 februari 2020 veiliggesteld en in een beveiligde omgeving opgeslagen. Daarmee is er inzicht in de situatie van voor de schoning. De back-up kan geraadpleegd worden voor verantwoording, audits, en onderzoek. Daarnaast wordt de backup beschikbaar gesteld aan een beperkt aantal medewerkers voor het kunnen afhandelen van de inzageverzoeken in het kader van de AVG.
Erkent u dat als deze gegevens weg zijn, daar dan ook veel signalen van gedupeerde ouders tussen zitten en dat hiermee mogelijk bewijsmateriaal voor die ouders van onbehoorlijke behandeling is vernietigd?
Zoals bij het antwoord op vraag 8 en 9 aangegeven is er een back-up veiliggesteld en zijn deze gegevens niet vernietigd.
Bent u bereid om ook de data die in de zo genoemde digitale kluis zijn opgeslagen beschikbaar te brengen om zo alsnog te achterhalen wie er in stonden?
Zoals bij vraag 9 aangegeven is de back-up van FSV met daarin de situatie vóór de schoning veiliggesteld. Deze informatie is niet in de digitale kluis opgenomen.
Bent u bereid om iedereen die in FSV aangemeld is, op de hoogte te stellen van de vermelding op de zwarte lijst? Zo nee, waarom niet?
Het inzagerecht van de AVG is een belangrijk recht voor de burger. Op deze manier kan een burger controleren of de persoonsgegevens die worden verwerkt juist zijn. In de brief bij deze set antwoorden gaan wij uitgebreid in op de wijze waarop de inzageverzoeken behandeld worden.
Bent u bereid om mensen die bij de opschoningsactie verwijderd zijn uit FSV daarvan op de hoogte te brengen, mits de gegevens nog te achterhalen zijn – wellicht via systeemdumps? Zo nee, waarom niet?
Zie onze reactie op vraag 12.
Wat wordt precies bedoeld met «tijdelijk» uit de lucht gehaald? Welke verbeteringen moeten hoe dan ook worden toegepast voor het weer in gebruik nemen van FSV?
Met «tijdelijk» werd bedoeld dat FSV in ieder geval niet wordt gebruikt voor het raadplegen en behandeling van signalen zolang er niet wordt voldaan aan de vereisten van de AVG. Ondertussen is besloten om FSV niet meer te gaan gebruiken en de processen voor het verwerken van signalen en de bijbehorende ondersteuning opnieuw te ontwerpen.
Erkent u dat de noodmaatregelen, zoals beschreven op pagina 18 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling, geen garantie boden op de rechtmatigheid van de werking van de persoonsgegevens in FSV? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat erkennen wij. De gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) is uitgevoerd op de applicatie en niet op de verwerkingen in het kader van de verschillende toezichtprocessen waarbij FSV één van de te gebruiken applicaties is. Door de verwerkingen opnieuw te ontwerpen zijn noodmaatregelen niet meer nodig en kunnen we de vereisten van de AVG en andere wet- en regelgeving vanaf de basis meenemen in dat ontwerp.
Zijn er nog meer systemen binnen de Belastingdienst die kwetsbaar zijn als het gaat om de gegevensbescherming van belastingbetalers? Zo ja, hoeveel? Wat gebeurt er met deze risico’s?
We hebben een externe partij opdracht gegeven om te onderzoeken of er nog meer «FSV-achtigen» zijn in de toezichtsprocessen. In de begeleidende brief bij deze antwoordenset, zijn we ingegaan op de uitkomst van dat onderzoek en beschrijven we het traject om ook voor de overige processen van de Belastingdienst zekerheid te krijgen over het voldoen aan de AVG en andere wet- en regelgeving als de BIO en de archiefwet.
Kunt u aangeven met welke overheidsinstanties gegevens uit FSV zijn gedeeld?
De Belastingdienst heeft, bijvoorbeeld op grond van artikel 54 van de wet SUWI, wettelijke verplichtingen om gegevens te verstrekken aan verschillende andere overheidsorganisaties zoals gemeenten in het kader van de schuldhulpverlening en het UWV. Dit gebeurt middels een zogenaamd inzageverzoek. Daarnaast werkt de Belastingdienst op basis van verschillende convenanten, zoals het RIEC-convenant samen met andere overheidsorganisaties voor het signaleren van niet compliant gedrag.
Er is geen directe koppeling van FSV naar andere overheidsinstanties. Informatie uit FSV kon gebruikt worden door de behandelaar van het inzageverzoek bij het samenstellen van het antwoord. Ook kon informatie uit FSV gebruikt worden door een behandelaar bij samenwerking met andere overheidsinstanties, als daar een wettelijke grondslag voor was, zoals bij casusbesprekingen in het kader van RIEC. Het is niet te achterhalen welke informatie met welke instanties is gedeeld.
Kunt u aangeven welke andere overheidsinstanties bron konden zijn voor opname in FSV?
Alle overheidsinstanties kunnen signalen melden bij de Belastingdienst en daarmee bron zijn voor opname in FSV.
Wanneer en door wie is besloten tot de privacy impact analyse (PIA) voor FSV?
Het directieteam van MKB heeft op 20 augustus 2018 besloten tot het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat er in januari 2019 een zeer kritisch rapport wordt opgeleverd, waarin staat dat het systeem «geen goede aansluiting (meer) heeft op de verwerkingsbeginselen van art. 5 AVG» en «onvoldoende onderscheid tussen informatieverzoek en een signaal maar ook betekenis/gewicht van de informatie, leidt tot mogelijke stigmatisering van betrokkenen (zwarte lijst effect)» pas in februari 2020 leidt tot het tijdelijk uit de lucht halen van het systeem?
In augustus 2018 is binnen de Belastingdienst de opdracht gegeven om een GEB op te stellen over FSV. De concept-GEB is opgeleverd in januari 2019. De reikwijdte van de concept-GEB was te beperkt: alleen de applicatie zelf was onderwerp van onderzoek en niet het volledige gebruik van persoonsgegevens in de toezichtprocessen. Dit had wel gemoeten. Daarnaast had de conclusie van de concept-GEB op dat moment al aanleiding moeten zijn om de privacy-officer van de Belastingdienst en de Functionaris Gegevensbescherming (FG) te betrekken om een oordeel te kunnen geven of er nog wel zorgvuldig conform de AVG met het systeem gewerkt kon worden.
De Belastingdienst heeft los van de GEB naar aanleiding van aanvullend onderzoek naar de exportfunctionaliteit in mei 2019 wel maatregelen genomen om de risico’s van het gebruik van FSV te beperken. Met de exportfunctionaliteit is het mogelijk om gegevens uit FSV in een ander programma, zoals bijvoorbeeld Excel, te plaatsen en te bewerken. Omgekeerd kan het ook gebruikt worden om de bewerkte gegevens weer in FSV te plaatsen. Door de maatregelen is bijvoorbeeld het aantal autorisaties destijds teruggebracht van ruim 5000 naar 1229 op het moment van uitschakelen van FSV. Hiervan zijn 695 autorisatie voor het alleen kunnen zien of er een signaal in FSV is, maar niet de inhoud daarvan en 534 autorisatie voor het kunnen raadplegen en/of opvoeren/wijzigen van een signaal in FSV Autorisaties bepalen welke medewerkers bepaalde acties kunnen verrichten in het systeem. Ook is de procedure voor het verkrijgen van een autorisatie aangescherpt.
In november 2019 is naar aanleiding van de hierboven benoemde maatregelen onderzocht of de maatregelen uit de concept-GEB moesten leiden tot andere conclusies. Dit heeft geleid tot een geactualiseerde concept-GEB in november 2019. Hierin wordt onder andere geconcludeerd dat naar aanleiding van het onderzoek naar de exportfunctionaliteit al maatregelen zijn genomen, maar dat nog niet alle overige maatregelen uit de concept-GEB zijn doorgevoerd.
De conclusie uit de concept-GEB van januari 2019 had zoals hiervoor beschreven aanleiding moeten zijn om de privacy-officer van de Belastingdienst en de FG te betrekken. De FG had als interne toezichthouder van het Ministerie van Financiën kunnen adviseren over hoe omgegaan moest worden met de conclusies uit de concept-GEB. De privacy-officer en de FG hebben uiteindelijk op 20 februari 2020, als gevolg van de vragen van de media, kennisgenomen van deze concept-GEB.
Wie heeft in die tussenliggende periode het rapport gekregen? Kunt u een tijdlijn maken wie, wanneer en met welke acties het rapport heeft besproken? Zo nee, waarom niet?
Bij onze brief van 28 april5 is deze gevraagde tijdlijn als bijlage met uw Kamer gedeeld
Is het juist dat de betrokken directeur MKB een verleden heeft bij Belastingdienst/Toeslagen juist in de periode van de verhoogde inzet op mogelijke toeslagenfraude met Combinatieteams Aanpak Fraude (CAF)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij doen geen uitspraken over individuele medewerkers.
Hoe vaak is FSV – middels dumps van de database – gebruikt als bron voor risicomodellen en datafundamenten van de afdeling Datafundamenten en Analytics (DF&A) alsmede voor IVT (Informatie Verstrekking Toeslagen)? Kunt u hiervan een overzicht geven? Zo nee, waarom niet?
FSV is binnen DF&A gebruikt voor de producten Omzetbelasting-Carrouselfraude en afgifte btw-nummer.
Daarbij zijn statische lijsten uit FSV gebruikt als een risico-indicator. Het gebruikt bij OB Carrouselfraude duurde tot de zomer van 2017.
De statische lijst is in het product afgifte btw nummer gebruikt tijdens de pilot bij 4 kantoren in de periode mei 2017 tot september 2019. Vanaf september 2019 werd dit product bij alle kantoren gebruikt. Het risicomodel afgifte btw nummer gebruikte de statische lijst van FSV als een signaal. Bij een «hit» werd het signaal beschikbaar gesteld aan een medewerker van de Belastingdienst belast met het beoordelen van het al dan niet af mogen geven van een btw-nummer. Eind november 2019 is het gebruik van de statische FSV lijst in dit product stopgezet. Daarnaast is informatie uit FSV (incidenteel) gebruikt bij eenmalig analyses.
Voor het initieel vullen van het risicoclassificatiemodel voor Toeslagen is in 2013 een kopie van de database van FSV gebruikt.
Kunt u aangeven hoe vaak er «trends in beeld» zijn gebracht door het gebruik van meldingen in FSV, waarover gesproken wordt op pagina 5 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling?
In de als bijlage meegestuurde rapport van KPMG is uitgebreid ingegaan op het gebruik van FSV binnen de Belastingdienst en het gebruik van de informatie als contra-informatie. Het is niet te achterhalen hoe vaak er trends in beeld gebracht zijn. Dit is geen speciale functie in de applicatie en dit wordt ook niet op een andere wijze bijgehouden.
Kunt u reconstrueren hoe FSV tot stand is gekomen? Wat was de aanleiding, hoe is de privacygevoeligheid getoetst, bijvoorbeeld met de voorloper van de Autoriteit Persoonsgegevens?
In de als bijlage meegestuurde rapport van KPMG wordt ook ingegaan op het ontstaan van FSV. FSV is voor zover na te gaan niet op privacygevoeligheid getoetst door externe toezichthouders.
Is het tot stand komen van FSV onderdeel geweest van discussie en/of besluitvorming van de Ministeriële Commissie Aanpak Fraude? Zo ja, kunt u aangegeven wie op de hoogte is geweest van de discussie en/of het besluit?
In de bijeenkomsten van de ministeriële commissie Aanpak Fraude is niet gesproken over FSV, zo blijkt uit de bij het Ministerie van Algemene Zaken aanwezige verslagen.
Hoe is de lijst van categorieën tot stand gekomen als het gaat om de persoonsgegevens die verwerkt werden (pagina 6 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling)?
Hiervoor is aangesloten bij de persoonsgegevens die gebruikt worden in de verschillende processen die FSV gebruiken. Een voorbeeld daarvan is de aangiftebehandeling binnen het reguliere toezicht.
Wat is de gedachte dat ook het zijn van gastouder als categorieën betrokken persoonsgegevens is opgenomen?
Op deze wijze kon onderzocht worden of een gastouder dan wel kinderopvangcentrum reeds eerder betrokken was bij een melding.
Kunt u voorbeelden geven van informatie-uitvragen van derden waar gebruik van werd gemaakt naast signalen van de Belastingdienst die werden geregistreerd en vastgelegd?
Overheidsinstanties kunnen verzoeken doen om fiscale informatie. Dat loopt uiteen van gemeenten (bijv. o.g.v. art. 64 Participatiewet) tot UWV (bijv. o.g.v. art. 54 SUWI). In het rapport van KPMG wordt dit gebruik beschreven.
Werd FSV ook met data gevoed uit andere bronnen dan het PIT? Wellicht van buiten de Belastingdienst?
Ja. In zijn algemeenheid geldt dat FSV werd gevoed met interne en externe signalen en informatieverzoeken, hierbij vindt geen koppeling plaats met andere systemen.
Kunt u aangeven uit welke bronnen werden persoonsgegevens verkregen voor FSV?
De bron voor de persoonsgegevens was het signaal zelf. Dit werd aangevuld met bij de Belastingdienst bekende informatie. Zoals bijvoorbeeld met het BSN-nummer als dit ontbrak of informatie over het inkomen en vermogen.
Kunt u aangeven waarom het opvragen van fiscale gegevens door een andere overheidsinstantie als signaal in FSV werd geregistreerd? Is de uitvraag van gegevens altijd een signaal voor potentiële fraude? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Belastingdienst registreerde informatieverzoeken van andere overheidsinstanties in FSV. Dit werd niet als signaal vastgelegd, hiervoor is een aparte rubriek in FSV. Zoals in het rapport van KPMG beschreven is, is de applicatie FSV gebruikt als registratiehulpmiddel voor verschillende werkzaamheden. Om een informatie verzoek te verrijken tot signaal is er eerst nader onderzoek nodig. De enkele uitvraag van gegevens is dus geen signaal voor mogelijke fraude. In FSV is voor geautoriseerde medewerkers zichtbaar dat er een informatieverzoek was gedaan.
Wat waren de achterliggende bevindingen bij de zinsnede op pagina 7 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling: Er zijn tijdens het assessment voorbeelden genoemd van «niet voorgenomen/bedoelde» verwerkingsvormen die functioneel wel mogelijk zijn en worden gebruikt: het raadplegen van de werkvoorraad van collega’s en het maken van een «systeemdump» via de excel-exportfunctie? Kunt u aangeven waarin dat niet bedoeld of voorgenomen was? Hoe vaak werden deze opties gebruikt?
De applicatie FSV kent een aantal zoekschermen zoals «mijn openstaande posten» en «raadplegen alle signalen. In de individuele zoekschermen hoeft geen zoekcriterium meegegeven te worden.
Effect is dat informatie over alle registraties horend bij dat zoekscherm getoond wordt waaronder de code voor de behandelend ambtenaar. Een medewerker kan zien wat er aan werk ligt bij zijn collega behandelaren als hij kiest voor een andere selectie dan «mijn openstaande posten». Hoe vaak daar gebruik van gemaakt is, is niet te achterhalen.
Voor het exporteren van gegevens uit FSV was een aparte functie beschikbaar waarmee bepaalde gegevenssets geëxporteerd kunnen worden. Dit betreft geen systeemdump in de definitie van een totale kopie van de database.
Het gebruik van schermen wordt wel gelogd maar er is niet te achterhalen of er daadwerkelijk iets geëxporteerd is.
Kunt u aangeven welke vormen van systeemdump via de excel-exportfunctie in het verleden zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld via het vrije invoerveld? Zo neen, bent u bereid dit uit te laten zoeken?
Nee, dit is helaas niet bekend en niet te achterhalen. Op basis van de registratie (logging) is slechts terug te halen of een user een scherm heeft geopend, of er daadwerkelijk een export gemaakt is, is uit de registratie (logging) niet te herleiden.
Is bij de Belastingdienst bekend dan wel uitdraaien, dan wel queries, dan wel systeemdumpen zijn gedaan op basis van de tweede nationaliteit?
Er is geen specifiek veld in FSV waarin de nationaliteit danwel tweede nationaliteit ingevuld wordt. De enige mogelijkheid daartoe is om daar het opmerkingen-veld voor te gebruiken. Uit het onderzoek door KPMG is gebleken dat er 799 vermeldingen van nationaliteit (waarvan 313 keer de nationaliteit van de betrokken subject en 486 keer de nationaliteit van derden) in het vrije tekstveld aangetroffen is op de totale populatie van 263.087 geregistreerde signalen. Naar de mening van de externe onderzoeker houdt de registratie van dergelijke gegevens niet in dat de informatie heeft geleid tot een effect op de behandeling van burgers, het kan ook bijvoorbeeld faciliterend van aard zijn. In een deel van de gevallen lijkt de vastgelegde informatie direct overgenomen te zijn vanuit een binnengekomen «Tips- en kliks»-melding en daarmee geen duiding van een medewerker van de Belastingdienst is. Daarnaast kan in het geval van nationaliteit gelden dat deze informatie relevant is voor een specifiek belastingmiddel, zoals bij Inkomensheffing of de omzetbelasting. Het is niet bekend en niet te achterhalen hoe vaak er gebruik is gemaakt van de exportfunctionaliteit waarin ook het opmerkingen-veld is opgenomen.
Kunt u aangeven welke handleidingen er over FSV in omloop waren voor de verschillende onderdelen van de Belastingdienst? Kunt u die handleidingen sturen naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Er is een handleiding FSV van oktober 2013. Deze is digitaal beschikbaar. Daarnaast zijn er specifieke instructies voor sommige directies. Deze doe ik u hierbij toekomen. In de documenten zijn namen van medewerkers van de Belastingdienst en de user-ids die tot medewerkers van de Belastingdienst herleidbaar zijn onleesbaar gemaakt. Daarnaast zijn verwijzingen naar interne links waarbij de url is opgenomen, onleesbaar gemaakt om daarmee het oneigenlijk gebruik van dergelijke pagina’s te voorkomen.
Kunt u aangeven hoe FSV bijdroeg aan het verrijken van beschikbare gegevens (bladzijde 7 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling)?
De Belastingdienst gebruikt informatie uit FSV als contra-informatie om te bepalen of en in hoeverre ingediende aangiftes of verzoeken moeten worden beoordeeld. In de als bijlage meegestuurde rapport van KPMG wordt ingegaan op het gebruik van de informatie uit FSV door de Belastingdienst.
Kunt u aangeven hoe kliks in FSV bijdroegen aan modellen voor «risicovinding» voor de CAF?
Het CAF-team gebruikt geen modellen voor risicovinding waarbij specifiek op basis van kliks in FSV werd gewerkt. Wel is informatie in FSV gebruikt bij het CAF-team voor het bepalen of een casus het onderzoeken waard was nadat een signaal was ontvangen.
Hoe vaak is er vanuit de CAF-teams beroep gedaan op FSV om personen te raadplegen?
Medewerkers uit CAF-teams voeren naast hun taken voor CAF ook werkzaamheden uit voor hun eigen directie. De werkzaamheden voor het CAF-team waren meestal niet fulltime. Het is niet te herleiden vanuit welke taak een medewerker uit het CAF-team ingelogd is geweest in FSV. De vraag hoe vaak er vanuit de CAF-teams een beroep gedaan is op FSV om een persoon te raadplegen, is dan ook niet te beantwoorden.
Hoe vaak zijn er meldingen/signaleringen gedaan in FSV door de CAF-teams/ dan wel Toeslagen?
Medewerkers van het Meldpunt Fraude Toeslagen selecteren de binnengekomen berichten naar aard en op mogelijke bruikbaarheid voor Toeslagen. Alle berichten waarbij mogelijk sprake is van een onrechtmatige toekenning van een toeslag worden als signaal inhoudelijk beoordeeld en zijn derhalve als mogelijk relevant voor Toeslagen aan te merken. In de periode 2014 tot en met 2019 zijn door Toeslagen ongeveer 6200 meldingen/signalering geregistreerd in FSV. Dit betreft ongeveer 10% van de ontvangen berichten.
Kunt u aangeven wat bedoeld wordt in voetnoot 13 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling dat Toeslagen FSV gebruikt om te raadplegen bij Bibob- en Track-verzoeken?
FSV geeft een weergave van de opgelegde sancties, of een voornemen daartoe. Dit wordt (mede) gebruikt voor de beantwoording van de inhoudelijke verzoeken van Justis-Bibob. Voor de verzoeken van Justis-track wordt geen gebruik gemaakt van FSV.
Hoe behoort het door Toeslagen opnemen van strafrechtelijke gegevens in FSV tot de wettelijke taak als vermeld onder kopje 11? Valt dit onder «gerechtvaardigd belang»? Wie heeft dit gerechtvaardigd belang getoetst?
Geen antwoorden mogelijk omdat de vragen 42 en 43 niet zijn gesteld.
Erkent u dat uit de opsomming van punten onder het kopje 12 «bijzondere gegevensverwerking» van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling niet komt dat het voor Toeslagen was toegestaan de gegevens in FSV te plaatsen?
Zie antwoord vraag 42.
Kunt u de onderstaande opsomming zoals te vinden op pagina 11 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling even op u in laten werken en dan per punt reageren
Dit valt niet onder gerechtvaardigd belang maar de vervulling van een taak van algemeen belang. Grondslag voor de verwerking van strafrechtelijke en andere gevoelige gegevens is niet het gerechtvaardigd belang (artikel 6, eerste lid, onder f, AVG), maar de vervulling van een taak van algemeen belang (artikel 6, eerste lid, onder e, AVG). In artikel 11, tweede lid, Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is immers bepaald dat Belastingdienst/Toeslagen het organisatieonderdeel van de rijksbelastingdienst is dat belast is met het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van tegemoetkomingen. Bij de totstandkoming van de Awir werd opgemerkt dat de uitvoering rust op drie pijlers (TK, 2004–2005, 29 764, nr. 3, p. 21), waaronder strafrechtelijk optreden als sluitstuk in gevallen van bewust misbruik.
Hoe denkt u FSV weer in gebruik te nemen na onderstaand oordeel op pagina 12 van de gegevensbeschermingseffectbeoordelingt: «Gegevens met een zwarte lijst-karakter: in FSV ontstaan of worden bepaalde gegevenselementen verwerkt die het karakter van een zwarte-lijst-element hebben of krijgen. De mogelijke subjectiviteit («bias», vooringenomenheid, zelfversterkend effect door stapeling) maakt het verwerken risicovol. Ook het voorkomen in FSV als betrokkene wordt een risicosignaal.»?
Zie ons antwoord op vraag 44.
Kunt u reconstrueren hoe het mogelijk was dat maar liefst 5.000 personen in FSV konden in januari 2019 en dat het aantal toen nog toenam? Wie is verantwoordelijk geweest voor het feit dat zoveel toegang tot persoonsgegevens werd verschaft?
De door u gehanteerde citaten zien op gebreken in de werkwijze van het proces dat de genoemde signalen verwerkt. De vier verwerkingen die ondersteund worden door de applicatie FSV kunnen bijzondere persoonsgegevens ontvangen, terwijl de werkwijze daar niet op voorhand in voorziet. Zo verwijst het eerste citaat naar het proces van verwerken van informatieverzoeken. In dat proces kunnen strafrechtelijke gegevens ontvangen worden. Die worden echter door de applicatie net zo afgeschermd als gewone persoonsgegevens. Voor alle citaten geldt dat wij hiervan geschrokken zijn en dat zij hebben bijgedragen aan het besluit van de Belastingdienst om het gebruik van FSV te stoppen.
Hoeveel mensen hadden een dubbele autorisatie tot FSV? Waarom houdt het identity management system (IMS) dit niet bij?
Wij gaan FSV niet meer in gebruik nemen. Zie ook ons antwoord op vraag 14.
Is het IMS voor meer systemen binnen de Belastingdienst verantwoordelijk voor de autorisatie voor toegang? Zo ja, hoeveel? Kunnen daar dezelfde problemen optreden als bij FSV?
Een medewerker wordt niet rechtstreeks geautoriseerd voor een applicatie, maar dat wordt gedaan op basis van de rol die een medewerker uitoefent of op basis van een bijzondere taak die aan een medewerker wordt opgedragen.
In een zogenoemd rollenmodel is vooraf vastgelegd wat de autorisaties moeten zijn voor een bepaalde rol of bijzondere taak. Voorbeelden van deze rollen zijn «klantbehandelaar omzetbelasting», «administratief medewerker inkomstenbelasting» en «management ondersteuner». Voor elk van die rollen is vastgelegd welke taken uit welke applicaties nodig zijn voor het werk dat uitgevoerd wordt binnen die rol. In IMS ligt dat rollenmodel vast. Een teammanager koppelt in IMS een medewerker uit het team aan één van de rollen die voor het team beschikbaar is en IMS zorgt er dan voor dat de betreffende medewerker alle autorisaties krijgt die horen bij die rol. Raadpleegrechten op FSV werd in het verleden gezien als een basisautorisatie voor medewerkers in de toezichtsprocessen. De raadpleegautorisatie daarvoor zat dan ook in veel rollen.
Is te achterhalen of de 5/6 functioneel beheerders, die in januari 2019 in beeld waren, correct gehandeld hebben als het gaat om het toegang verlenen tot FSV?
474 gebruikers hadden een dubbele autorisatie, dit wordt wel door IMS bijgehouden.
Dubbele autorisaties ontstaan doordat iemand twee rollen in de applicatie kan hebben. Bijvoorbeeld «behandelaar» en «raadpleger».
Wat voor profielen worden precies bedoeld in de volgende zinsnede: «profielen op basis van dergelijke kenmerken worden ingezet voor selectie van dossiers voor toezicht of klantbehandeling. Dergelijke profielen zijn geen product van profilering in de zin van de AVG»? (pagina 9 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling) Is dit voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens, of tenminste aan de Functionaris Gegevensbescherming van het Ministerie van Financiën? Zo neen, waarom niet? Wie besloot dit niet voor te leggen?
Ja, het IMS is voor de Belastingdienst de basis voor toekenning van autorisaties voor ruim 900 applicaties. Het is aan de individuele directeur om te bepalen welke autorisaties nodig zijn voor een rol.
Kunt u aangeven waarnaar wordt verwezen als het gaat waarom profielen volgens het «standpunt/beslissing» van DT BD juni 2018 (voetnoot 9 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling) geen product van profilering in de zin van de AVG zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van onderzoek op de back-up van FSV, heeft de Belastingdienst geen onregelmatigheden aangetroffen. Zoals in het antwoord op vraag 48 is aangegeven verlenen de beheerders niet rechtsreeks toegang, maar verloopt dit via IMS.
Kunt u verklaren wat de reden was om een passage aan de journalisten weg te laten op pagina 9 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling bij het WOb-verzoek (11,1)?
Hier worden profielen bedoeld die worden gebruikt voor de keuzes binnen toezichtactiviteiten. Hierbij is te denken aan een risicomodel zoals de afgifte OB nummer. In het risicomodel Afgifte OB-nummer werd gekeken of de relatie van de onderneming in de afgelopen kwartalen in FSV stond geregistreerd. Indien het risicomodel een post als risicovol bestempelt, volgt een nadere toetsing. De eventuele nadere toetsing bestaat uit het raadplegen van de systemen (belastingdienst en openbare systemen) en, indien nodig, een aanvullend onderzoek naar het ondernemerschap door de Belastingdienst. De GEB heeft niet het reguliere afstemmingsproces doorlopen. Daardoor is dit ook niet getoetst door de FG.
Kunt u aangeven op welke wijze de volgende passage uit de gegevensbeschermingseffectbeoordeling behoort tot een persoonlijke beleidsopvatting: «Enkele van de binnen FSV verwerkte elementen» én het feit dat er ook niet zondermeer objectief getoetste of toetsbare signalen worden geregistreerd, maken dat het karakter van sommige verwerkingsvormen binnen FSV als profilering inclusief «zwarte lijst»-achtige effecten kunnen gelden.
In het kader van de implementatie van de AVG heeft de Belastingdienst interne beleidslijnen opgesteld over de uitleg en toepassing van de (open) normen in de AVG. Dit om te bewerkstelligen dat daaraan in de uitvoeringspraktijk eenduidige invulling wordt gegeven. Ook over profilering als onderdeel van geautomatiseerde besluitvorming is zo'n beleidslijn opgesteld. Deze houdt het volgende in: de Belastingdienst houdt subjectgericht toezicht op grond van risicomodellen (in de praktijk «profielen» genoemd) die gebaseerd zijn op objectieve kenmerken. Deze modellen worden gebruikt voor het selecteren van posten voor handmatige behandeling, niet voor het geheel geautomatiseerd nemen van besluiten ten aanzien van personen.
Wie heeft besloten en/of geautoriseerd dat deze passage werd «weggelakt»? Hoe oordeelt u over dit besluit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Conform de Wob worden persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad niet openbaar gemaakt. Bij de eerste juridische beoordeling over het verstrekken van de concept-GEB aan de media is geoordeeld dat de desbetreffende passage viel onder deze uitzonderingsgrond in de Wob. Bij verstrekking aan de Tweede Kamer heeft door ons een herbeoordeling van deze passage plaats gevonden en hebben wij besloten om de concept-GEB te verstrekken inclusief deze passage.
Kunt u aangeven welke andere processen worden bedoeld, zoals in voetnoot 10 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling wordt vermeld?
Bij de eerste juridische beoordeling over het verstrekken van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling aan de media is geoordeeld dat de desbetreffende passage viel onder de uitzonderingsgrond persoonlijke beleidsopvatting van de Wob. Bij verstrekking aan de Tweede Kamer heeft een herbeoordeling van deze passage plaats gevonden.
Wat is een besmet adres of besmette postcode? Hoe ontstaat dat? Wie houdt dit bij? Welke instanties houden deze informatie allemaal bij? Kunt u dit uitvoerig toelichten?
Zie antwoord vraag 55.
Aan welke «mogelijk subjectieve waarderingen uit andere processen» moet worden gedacht? Heeft dit te maken met vooringenomenheid richting personen of bedrijven? Heeft dit te maken met het categoriaal beoordelen van een groep? Kunt u dit uitvoerig toelichten?
De desbetreffende processen zijn opgenomen in de tekst van voetnoot 10: Negatieve-norm OB, prioriteit, besmet adres, besmette postcode.
Kunt u verklaren waarom FSV, waarin toch persoonsgegevens worden verwerkt, niet staat in het overzicht «verwerkingen van persoonsgegevens» van de Belastingdienst zelf?5
Een voorbeeld van een besmet adres is een adres waarop veel personen/bedrijven (honderden) staan ingeschreven. Een ander voorbeeld is een onlogische registratie van een bedrijf op een adres, bijvoorbeeld een garagebedrijf dat gevestigd is in een woontoren. Er is in 184 gevallen een besmet adres geselecteerd. De instructie bij Toeslagen was om dit veld niet te gebruiken Voor de andere directies zijn er geen instructies over wanneer dat veld gebruikt moest worden.
Kunt u aangeven hoe het volstaan van de verwijzing naar de brochure «Overzicht verwerkingen van persoonsgegevens van de Belastingdienst», zoals beschreven op pagina 13 voldoende is, als FSV niet voorkomt in deze brochure?
Veel beoordelingen moeten worden uitgevoerd door medewerkers aan de hand van een professionele afweging, waarin alle omstandigheden van het geval worden gewogen. Omdat niet iedere zaak gelijk is zullen ook de beoordelingen niet altijd gelijk uitvallen.
Waarom is het bestaan van het FSV niet aan de Adviescommissie uitvoering toeslagen en de Auditdienst Rijk gemeld?6
Het «Overzicht verwerkingen persoonsgegevens door de Belastingdienst» is een uittreksel van verwerkingen door de Belastingdienst die in het register van verwerkingen zijn opgenomen. Het overzicht verwijst naar verschillende verwerkingen op het gebied van toezicht. FSV is een applicatie die gebruikt wordt bij verschillende verwerkingen die zien op het toezichtsproces. De applicatie FSV zelf is geen verwerking en staat dan ook niet genoemd in het register van verwerkingen.
Het zwartboek van Stichting Afkoop Belastingschulden |
|
Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Klopt het dat het ministerie op 20 februari 2020 een zwartboek in ontvangst heeft genomen van de Stichting Afkoop Belastingschulden?
Het Ministerie van Financiën heeft op 20 februari 2020 het «Rapport over het functioneren van de belastingdienst Rivierenland en het Ministerie van financiën periode 2001–2019» in ontvangst genomen van de Stichting Afkoop Belastingschulden.
Wat is uw beeld van de geschetste kwesties in het zwartboek?
Gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 67 van de Invorderingswet 1990 kunnen geen inhoudelijke mededelingen worden gedaan over individuele zaken.
Hoe oordeelt u over het feit dat de mensen achter het zwartboek al dik 20 jaar aan het procederen zijn tegen een beslissing van de Belastingdienst?
Het staat belanghebbenden vrij om te procederen tegen een beslissing van de Belastingdienst. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te hebben. Overigens heeft de Staat ook kort geding procedures gevoerd tegen (de personen achter de) Stichting. Uit de uitspraak van een van deze procedures volgt dat de Stichting veroordeeld is om zijn beschuldigingen van onrechtmatige en strafbare handelingen aan het adres van de Belastingdienst en zijn medewerkers van het internet te verwijderen en verwijderd te houden.1
Hoe wordt omgegaan met de meldingen in het zwartboek? Kunt u de Kamer op de hoogte houden?
De procedures tussen de (personen achter de) Stichting en het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst zijn geëindigd met de inmiddels onherroepelijk geworden gerechtelijke uitspraken. Daarmee zijn de kwesties uit het rapport afgerond.
Is u bekend of er vergelijkbare langlopende kwesties zijn tussen de Belastingdienst en belastingplichtigen? Bent u bereid hier onderzoek naar te (laten) doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn (gerechtelijke) procedures tussen de Belastingdienst en belastingplichtigen die lang lopen. Iedere zaak heeft zijn eigen kenmerken en dynamiek, zodat zaken niet vergelijkbaar zijn. Bovendien zijn er verschillende redenen, waaronder de complexiteit van de zaak en de proceshouding van partijen, waardoor (gerechtelijke) procedures ondanks de daarvoor voorgeschreven termijnen lang kunnen lopen. Een onderzoek acht ik daarom niet zinvol.
Deelt u de mening dat de Belastingdienst juridische procedures niet tot in lengte van dagen moet rekken en dat burgers snel duidelijkheid over hun zaak verdienen?
Uitgangspunt is dat de Belastingdienst van zijn kant juridische procedures voortvarend ter hand neemt. De Belastingdienst is bij bezwaar- en gerechtelijke procedures gebonden aan wettelijke termijnen. Ondanks deze wettelijke termijnen kan om uiteenlopende redenen niet altijd worden voorkomen, dat een (gerechtelijke) procedure meer tijd kost dan gewenst is. Zo nodig houdt de rechter met de doorlooptijd van een procedure onder meer rekening bij de proceskostenvergoeding en eventuele toekenning van immateriële schadevergoeding.
Heeft u de bijzondere Europese uitgave van de Donald Duck gelezen die over de Europese Unie (EU) gaat?
Ja.
Deelt u de mening dat het bizar is dat de vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Nederland zich tegen deze special aan heeft bemoeid waardoor meerdere stukken tekst onder druk zijn aangepast, zoals uit het artikel van Follow the Money blijkt?1
De Europa-Special van de Donald Duck is gemaakt in samenwerking tussen de uitgever en de vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Nederland, waarbij de laatste opdrachtgever voor deze special is. In dit kader is er blijkbaar overleg geweest tussen de uitgever en de vertegenwoordiging over de inhoud van de Europa-Special.
Hoe beoordeelt u de e-mailwisseling tussen de uitgever en de Europese Commissie, waarbij de Europese Commissie aangaf dat het ontevreden was met een aantal verhalen omdat zij een te negatief beeld zouden schetsen van de EU?
Een duiding van correspondentie van twee derde partijen over hun samenwerking in een gezamenlijk project is niet aan het kabinet. Voor de doelen van het communicatiebeleid van de Commissie verwijs ik u naar het antwoord op de volgende vraag.
Hoe beoordeelt u de tekstuele wijzigingen van de Europese Commissie, die daarmee hoopte te voorkomen dat er te veel nadruk zou liggen op de macht van multinationals en de voordelen van open grenzen voor criminelen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de verdediging van deze actie door de Europese Commissie zelf, die aangeeft dat zij dit deed om mensen, vooral kinderen, met deze «nuances» meer aan het denken te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat dit project is gefinancierd vanuit de Europese Commissie, en daarmee mede betaald is door het geld van de Nederlandse belastingbetaler?
Communicatieactiviteiten vallen onder de prerogatieven van de Europese Commissie op institutioneel vlak (artikel 58, lid 2, onder d, van Verordening 2018/1046 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie). Deze communicatieactiviteiten dienen ertoe burgers duidelijke, consistente en transparante informatie te bieden over de werkzaamheden van de Commissie. Zij legt hierover verantwoording af aan het Europees parlement. Voor verdere informatie over het communicatiebeleid van de Commissie verwijs ik u naar het verslag van de RAZ van 25 februari jl.2
Wat vindt u van het feit dat de Europese Commissie de kosten niet wilde prijsgeven, maar dat het met het beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur via het Ministerie van Binnenlandse Zaken moest worden opgevraagd?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden heeft na een wob-verzoek de kosten bekend gemaakt van de special over online burgerrechten, niet de kosten van de Europa-Special. Hiervoor is een eurowob-verzoek aan de Commissie nodig. Toegang van het publiek tot documenten in het bezit van het Europees parlement, de Raad en de Europese Commissie is geregeld in Verordening (EC) No. 1049/2001. Bij het al dan niet openbaar maken van informatie is de Europese Commissie gehouden aan deze Verordening en de hierin opgenomen uitzonderingsgronden.
In Nederland is de toegang tot informatie in het bezit van de Nederlandse overheid geregeld in de Web openbaarheid van bestuur (Wob). Bij het al dan niet openbaar maken van informatie is het Nederlandse Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gehouden aan de Nederlandse Wet openbaarheid van bestuur en de hierin opgenomen uitzonderingsgronden.
Aangezien de inhoud en de uitzonderingsgronden van de Nederlandse Wet openbaarheid van bestuur en de Europese Verordening (EC) No. 1049/2001 niet één op één overeenkomen, is het mogelijk dat de Europese Commissie bij het al dan niet openbaar maken van informatie tot een ander besluit komt dan een Nederlandse overheidsinstantie.
Hoe beoordeelt u dat deze reclamecampagne 431.646 euro heeft gekost?
De special over online burgerrechten «Donald Duck duikt in de digitale wereld» gemaakt in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden kostte EUR 431.646,-. Het artikel noemt de kosten van de EU-special gemaakt in opdracht van de vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Nederland niet en deze kosten zijn niet bij het kabinet bekend.
Hoe beoordeelt u de mogelijke schendingen van de reclamecode, aangezien het wel degelijk een vorm van reclame behelst maar er geen «advertentie» boven de bijzondere uitgave stond?
Het kabinet heeft begrepen dat er een klacht over de betreffende uiting is ingediend bij de Reclame Code Commissie en dat deze momenteel wordt onderzocht. Het is niet aan het kabinet om te beoordelen of de Nederlandse Reclame Code is overtreden.
De Nederlandse Reclame Code bevat regels waaraan alle reclame-uitingen moeten voldoen. Zo mag reclame niet misleiden en moet reclame als zodanig herkenbaar zijn. Voor reclame-uitingen die zijn gericht op kinderen gelden nadere regels die zijn uitgewerkt in de Kinder- en Jeugdreclamecode. Wat betreft reclame in (jeugd)bladen of andere drukwerken met een bereik van meer dan 25% bij kinderen dient boven iedere reclame het woord «advertentie» in 12-puntsletters te worden gezet. Of dat ook bij deze uiting had moeten gebeuren is aan de Reclame Code Commissie.
Iedereen kan een klacht indienen bij de Stichting Reclame Code, waar de onafhankelijke Reclame Code Commissie dan een uitspraak over zal doen. Als een reclame-uiting wordt beoordeeld als misleidend, in strijd met de waarheid of niet voldoende herkenbaar, dan zal de Reclame Code Commissie een aanbeveling doen om voortaan geen reclame meer te maken op deze manier. Als een adverteerder, die zowel een commerciële partij als een publieke instantie kan zijn, geen gevolg geeft aan deze aanbeveling, wordt hij op de website van de Stichting Reclame Code op de non-compliant-lijst gepubliceerd, bij wijze van «naming and shaming» en als waarschuwing naar het publiek. Jaarlijks volgt 96 tot 97% van de adverteerders een aanbeveling van de Reclame Code Commissie op.
Deelt u de mening dat hier sprake is van een betaalde politieke boodschap die niet als dusdanig is aangeduid en dat een overheid ten allen tijde moet vermelden dat sprake is van overheidscommunicatie?
Voor de Nederlandse rijksoverheid geldt dat zij de zogeheten Uitgangspunten overheidscommunicatie hanteert. Deze uitgangspunten zijn criteria die bedoeld zijn om houvast te bieden bij de beoordeling van concrete communicatievraagstukken in concrete situaties.
Het tweede van de elf uitgangspunten gaat over «herkenbaarheid»: «De rijksoverheid is altijd, ongeacht het kanaal of medium, herkenbaar als deelnemer aan de communicatie, respectievelijk als (mede) afzender en/of anderszins als belanghebbend of betrokken bij de informatie. Om verkapte beïnvloeding te voorkomen dient de communicatie te allen tijde herkenbaar te zijn als afkomstig van de overheid. Transparantie, vertrouwen wekken vindt plaats als de afzender bekend is. De burger heeft derhalve recht op deze informatie.»
In lijn hiermee ben ik het met u eens dat de Nederlandse rijksoverheid zich te allen tijde kenbaar moet maken in haar communicatie-uitingen. In dit geval is sprake van een uiting van de Europese Commissie, die gecontroleerd wordt door het Europees parlement. Overigens staat op de omslag van de Europa-Special van de Donald Duck dat deze is gemaakt in samenwerking met de Europese Commissie, hier verbeeld met een EU-vlag. Op de eerste pagina staat in de colofon: «Deze speciale uitgave van Donald Duck is gemaakt in opdracht van de Europese Commissie.»
Gaat u de vertegenwoordiging van de Europese Commissie en andere verantwoordelijken van de Europese Commissie aanspreken op deze vorm van indoctrinatie van de EU?
Gezien het communicatiebeleid binnen de prerogatieven Commissie valt en zij hierover verantwoording aflegt tegenover het Europees parlement, is het niet aan het kabinet de Europese Commissie hierop aan te spreken.
De Tegemoetkoming Specifieke Ziektekosten (TSZ) |
|
Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Klopt het dat er vertraging is opgetreden in het vaststellen van belastingaanslagen over 2018 en dat mensen daardoor pas in dit jaar een beoordeling krijgen van een Tegemoetkoming Specifieke Zorgkosten (TSZ) over het jaar 2018?
Nee, dat klopt niet. Het vaststellen van de definitieve aanslagen over 2018 heeft in een iets hoger tempo gelopen dan over het jaar 2017 het geval was. Het tempo van het opleggen van de TSZ-beschikkingen heeft ook hoger gelegen dan in het voorgaande jaar. Er is dus geen vertraging in de vaststelling van belastingaanslagen die de oorzaak is van latere beschikkingen voor de TSZ.
Uit onderstaande tabel blijkt dat de afgelopen jaren steeds meer burgers hun TSZ-beschikking in het jaar na afloop van het belastingjaar hebben gekregen.
31 december 2016
100.500
31 december 2017
107.000
31 december 2018
132.300
31 december 2019
150.100
Wel is het goed om ter verduidelijking de werking van het TSZ-systeem toe te lichten. Het TSZ-systeem werkt zo dat de beschikkingen worden gebaseerd op de definitieve aanslagen inkomstenbelasting van het betreffende jaar. Deze beschikkingen moeten binnen zes maanden na de definitieve aanslag vastgesteld worden. Iemand ontvangt een TSZ-beschikking daardoor dus niet ieder jaar op hetzelfde moment. Door verschillende omstandigheden kan de definitieve aanslag inkomstenbelasting in een jaar immers later worden vastgesteld dan in het voorgaande jaar. Een later ingediende (partner)aangifte of een selectie voor nadere controle door de Belastingdienst zijn hier in nagenoeg alle gevallen de verklaring voor. Door een latere definitieve aanslag komt ook de TSZ-beschikking dus later. Dit is echter geen vertraging maar onderdeel van het reguliere proces.
Klopt het dat door de vertraging in het vaststellen mensen niet in het najaar van 2019 de TSZ over het jaar 2018 ontvingen, maar pas in mei of juni 2020?
Nee, dit is niet het geval. Wel kan iemand in een individueel geval de vaststelling later hebben ontvangen, zoals in het antwoord onder 1 is beschreven, maar dat is dan onderdeel van het reguliere proces en niet het gevolg van een vertraging.
Hoeveel mensen hebben te maken met de vertraging en krijgen daardoor flink later de TSZ toegekend?
Zoals hiervoor is aangegeven is er geen sprake van vertraging.
Erkent u dat door het later toekennen aan mensen die rekenden op de TSZ over het jaar 2018 in het najaar van 2019, deze mensen financieel nadeel hebben ondervonden door de vertraging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dat nadeel gecompenseerd?
Nee, ik meen dat dat niet het geval is. Zoals hiervoor vermeld zijn de definitieve aanslagen over 2018 niet later opgelegd dan over 2017. Dat iemand de definitieve aanslag niet ieder jaar op hetzelfde moment ontvangt betekent dat ook het moment van de TSZ-beschikking kan variëren. Dit is echter onderdeel van het reguliere proces.
Is voor de vaststelling van de belastingaangiften over 2019 wederom een vertraging te voorzien?
Er is geen sprake van een vertraging over 2018. Ook over het jaar 2019 wordt deze niet voorzien.
Het bericht dat ontwikkelingsgeld van de Wereldbank deels bij belastingparadijzen belandt |
|
Renske Leijten , Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ongeveer 5% van de hulp verstrekt aan 22 zeer hulp-afhankelijk landen weglekt naar belastingparadijzen zoals onderzocht door de Wereldbank?1
Wij hebben met bezorgdheid en belangstelling kennisgenomen van het betreffende onderzoek en de berichtgeving daaromtrent. Het onderzoek laat zien dat de geldstromen van de Wereldbank naar 22 landen, die het meest afhankelijk zijn van Wereldbankfinanciering en serieuze institutionele uitdagingen kennen, qua timing samenvallen met scherpe stijgingen van bankdeposito’s in offshore financiële centra (OFC). Het onderzoek suggereert dat dit het gevolg zou kunnen zijn van het wegsluizen van hulpgelden naar private rekeningen in belastingparadijzen.
Ontwikkelingsgeld moet volledig ten goede komen aan de daarmee beoogde doelen, zoals het helpen verwezenlijken van duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s). Elk signaal dat dit mogelijk niet gebeurt geeft reden tot zorg. Dit geldt zeker wanneer het de Wereldbank betreft, een belangrijke partner voor Nederland bij de uitvoering van het BHOS-beleid en een internationale financiële instelling die er in verschillende evaluaties positief uitspringt als het gaat om de effectiviteit van ontwikkelingshulp en de anti-corruptieagenda2.
Het aangehaalde onderzoek roept echter ook andere vragen op. In een officiële reactie3 geeft de Wereldbank – ook verwijzend naar de conclusies van de auteurs – bijvoorbeeld aan dat de studie nog «work in progress» betreft, dat de causaliteit tussen de instroom van hulpgelden en uitstroom van OFC-deposito’s met dit onderzoek niet bewezen is, en dat hiervoor meerdere verklaringen mogelijk zijn. De instroom van Wereldbankfinanciering leidt in sommige landen tot het tijdelijk opheffen van kapitaalrestricties, wat de gelijktijdige uitstroom naar OFC’s ook deels kan verklaren. Daarnaast maakt dit onderzoek gebruik van data over de periode 1990–2008.Een groot aantal beleidsmatige ontwikkelingen op het gebied van corruptie- en fraudebestrijding binnen de Wereldbank én wereldwijd heeft daarna plaatsgevonden. Verder wijzen transacties van ontwikkelingslanden naar OFC’s niet per definitie op het onttrekken van (hulp)gelden door de lokale elites. OFC’s worden in landen met zwakke instituties door multinationale ondernemingen vaak om legitieme (juridische) redenen, zoals bescherming van eigendomsrechten, gebruikt. Ook wordt in dit onderzoek geen onderscheid gemaakt tussen de OFC’s die zich hebben gecommitteerd aan de internationale standaarden voor informatie-uitwisseling, transparantie en het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering (Global Forum en Financial Action Task Force (FATF)), en de OFC’s die dat niet doen. Aangezien wij hechten aan op feiten gebaseerde beleidsacties, geven deze vragen in onze ogen een reden voor vervolgstappen door de Wereldbank.
De Nederlandse bewindvoerder binnen de Wereldbank heeft, mede namens de andere Europese bewindvoerders, daarom direct na het vernemen van de berichtgeving over dit onderzoek vragen gesteld aan het Wereldbankmanagement en geïnformeerd naar vervolgstappen.
In reactie daarop stelt de Wereldbank in de eerdergenoemde verklaring verder dat de resultaten van het onderzoek een belangrijk signaal zijn van de risico’s op corruptie die samengaan met het opereren in de allerarmste landen. Ook onderstreept de Wereldbank dat de wereldwijde problematiek rondom OFC’s punt van aandacht moet blijven. Daarnaast gaat de Wereldbank verder met onderzoek naar corruptie met als doel de bestaande instrumenten voor preventie en detectie te versterken, en met de implementatie van de anticorruptie-agenda en haar fiduciaire werk.
Nederland ziet, net als de Wereldbank, het gepubliceerde onderzoek als een belangrijke stap en onderdeel van het anti-corruptiewerk van de Wereldbank. Nederland zal blijven pleiten voor versterking van corruptiebestrijding en het actief tegengaan van internationale belastingontduiking en -ontwijking via belastingparadijzen.
Is het mogelijk dat dit in meer landen gebeurt dan de 22 onderzochte landen?
Het onderzoek richt zich hoofdzakelijk op een steekproef van 22 landen die het meest afhankelijk zijn van Wereldbankfinanciering en waar de institutionele capaciteit een grote uitdaging is. De onderzoekers stellen ook vast dat voor een bredere steekproef van 46 gemiddeld minder hulpafhankelijke landen het voor de 22 landen gevonden verband niet significant is. Verder onderzoek is nodig om vast te stellen of deze conclusie gehandhaafd kan blijven.
Om hoeveel landen gaat het die ook hulp van Nederland ontvangen? Welk deel van het budget voor ontwikkelingssamenwerking lekt op deze manier weg en in wiens zakken verdwijnt dit?
Een groot deel van de onderzochte landen betreft landen uit de Nederlandse focusregio’s. Zoals hierboven aangegeven, is op basis van dit onderzoek niet voor specifieke landen aan te geven of, en zo ja door wie, hulpgeld wordt weggesluisd. Het onderzoek is gebaseerd op data van de door de Wereldbank over de periode 1990–2008 verstrekte hulpgelden aan 22 landen die relatief het meest afhankelijk zijn van de Wereldbankfinanciering. Het leent zich niet om conclusies te trekken over individuele landen, specifieke personen of bilaterale hulpstromen.
Nederland voert, net als de Wereldbank, bilateraal stevig beleid op het gebied van fraude- en corruptiebestrijding. Het parlement wordt in een bijlage bij de departementale jaarverslagen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) en BZ geïnformeerd over bewezen gevallen van malversaties en de daarbij getroffen sancties. In de jaren 2013–2018 is gemiddeld 0,15 procent van de officiële ontwikkelingshulp (ODA) vanuit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking onderhevig geweest aan malversaties. Het parlement wordt in een bijlage bij de departementale jaarverslagen van BHOS en BZ geïnformeerd over bewezen gevallen van malversaties en de daarbij getroffen sancties4.
Bent u bereid om te onderzoeken of er in de landen die ook bilaterale hulp ontvangen van Nederland mogelijk dezelfde trend gaande is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Kabinet ziet op basis van de berichtgeving geen aanleiding voor nader onderzoek naar de Nederlandse bilaterale hulpgelden in de Nederlandse partnerlanden, omdat wij vertrouwen hebben in de bestaande controlemechanismes die gebruikt worden bij de besteding van de Nederlandse hulpgelden. Bovendien is de Nederlandse hulp qua modaliteiten niet vergelijkbaar met die van de Wereldbank, aangezien Nederland al geruime tijd geen gebruik maakt van het instrument begrotingssteun.
Worden Nederlandse financiële instellingen of andere bedrijven ook gebruikt voor het wegsluizen van ontwikkelingsgelden door corrupte elites? Kunt u uw antwoord toelichten?
Banken en andere financiële ondernemingen zijn verplicht om te voorkomen dat hun dienstverlening wordt gebruikt voor witwassen of andere criminele activiteiten. Om die reden moeten zij onderzoek doen naar hun cliënten. Het doel van dit cliëntenonderzoek is dat financiële ondernemingen hun klanten kennen en weten met wie zij zaken doen. Zij dienen daarbij niet alleen de cliënt zelf, maar ook de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt te identificeren en zijn identiteit te verifiëren. Indien het cliëntenonderzoek niet kan worden afgerond of als er onbeheersbare risico’s zijn, mag de financiële onderneming geen zakelijke relatie aangaan met de klant of de voorgenomen transactie niet uitvoeren. Het cliëntenonderzoek dient ook tijdens een lopende zakelijke relatie periodiek te worden uitgevoerd. De financiële onderneming kan dan ook verplicht zijn om een lopende zakelijke relatie te beëindigen. Hetzelfde geldt als de onbeheersbare risico’s zich pas tijdens de zakelijke relatie voordoen. Daarnaast dient een financiële onderneming de transacties van de cliënt te monitoren. Indien een transactie ongebruikelijk is, bijvoorbeeld omdat een vermoeden van witwassen bestaat en/of een transactie niet past binnen het profiel van een cliënt, moet deze worden gemeld bij de Financial Intelligence Unit (FIU) Nederland.
Het kabinet verwacht dat het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland op een verantwoorde manier zaken doet, met respect voor mens en milieu. De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen («OESO-richtlijnen») vormen hiervoor het kader en omvatten diverse thema’s zoals mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en corruptie. Conform de OESO-richtlijnen dienen bedrijven de lokale wet- en regelgeving na te leven en hun activiteiten in lijn te brengen met de OESO-richtlijnen wanneer die wetgeving ontoereikend is.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft in 2012 een Memorandum of Understanding (MoU) met de Wereldbank afgesloten die een juridische basis vormt voor de samenwerking bij detectie van en onderzoek naar fraude en corruptie. De MoU ziet op het verder ontwikkelen van mechanismes voor informatiedeling en het periodiek monitoren en toetsen van trends en opkomende risico’s. Specifiek ziet de MoU op wangedrag dat mogelijk in verband staat met ernstige misdrijven volgens Nederlands recht of een strafbare overtreding volgens het beleid van de Wereldbank.
Indien er aanleiding is tot strafrechtelijk onderzoek, is het Functioneel Parket (FP) samen met het anti-corruptiecentrum (ACC) van het FIOD verantwoordelijk voor de opsporing en vervolging van dergelijke praktijken. Een daartoe geëquipeerd team bij FP kan verwijzingen («referrals») ontvangen van verschillende partijen, zoals de Wereldbank en OLAF, het fraudebestrijdingsbureau van de Europese Commissie, welke nader onderzocht kunnen worden. Bij de Wereldbank kunnen er vanuit de «World Bank Group Integrity Vice Presidency» (INT) verwijzingen naar het Ministerie van Financiën worden doorgestuurd, die worden doorgezet naar het FP.
Worden er maatregelen genomen om te voorkomen dat ontwikkelingsgelden door politieke elites worden weggesluisd en bij de mensen terechtkomen waar het voor bedoeld is? Zo nee, waarom niet?
De Wereldbank heeft een uitgebreid palet aan instrumenten, beleid en procedures om enerzijds te voorkomen dat haar financiering wordt misbruikt voor corruptie en om anderzijds samen met klantlanden corruptie in den brede te bestrijden en klantlanden weerbaar te maken voor internationale belastingontduiking.
Allereerst staat de Wereldbank bekend om de hoge fiduciaire standaarden en waarborgen gedurende projectvoorbereiding en -implementatie die ervoor moeten zorgen dat haar hulpgelden worden gebruikt voor beoogde doelen. Zo wordt ieder project van de Wereldbank nauwkeurig gescreend op risico’s zoals fraude en corruptie bij aanbestedingen, waarbij altijd experts op het terrein van financieel management en aanbestedingen betrokken zijn. Indien er toch vermoedens zijn dat er sprake is van corruptie, fraude of andere malversaties – wat nooit geheel valt uit te sluiten, aangezien de Wereldbank opereert in risicovolle institutionele omgevingen – dan wordt de zaak onderzocht door de integriteitswaakhonden (Integrity Vice Presidency, Institutional Integrity department) die de zaak kunnen onderzoeken. Ook heeft de Wereldbank een speciale Sanctions Board en een Office of Suspension and Debarment, die achteraf sancties kunnen opleggen aan personen en bedrijven indien er in onderzoeken misstanden worden geconstateerd. Tussen 1999 en 2019 is dat ook in 956 gevallen gebeurd. Daarnaast geldt er sinds 2010 voor alle internationale financiële instellingen (IFI’s) de zogenoemde cross-debarment, dat wil zeggen dat als corruptie wordt vastgesteld in een operatie van één IFI, de partij in kwestie ook wordt gesanctioneerd door de andere IFI’s.
Daarnaast heeft de Wereldbank afgelopen 20 jaar een uitgebreid arsenaal aan instrumenten en initiatieven op mondiaal, regionaal en landenniveau ontwikkeld en geïmplementeerd om corruptie- en frauderisico in klantlanden en bij eigen activiteiten te minimaliseren5. Zo helpt de Wereldbank klantlanden bij het opbouwen van capabele, transparante anticorruptie-instituties, het verbeteren van publiek financieel management, audit en beheer van grondstoffen, met capaciteitsopbouw bij de overheidsdiensten en bij het implementeren van anticorruptie-programma’s. Ook werkt de Wereldbank aan een nieuw anticorruptie-initiatief, waaronder een actieplan voor een intensievere benadering van corruptiebestrijding in klantlanden, zoals nieuwe manieren om een mogelijke rol van banken en aanbieders van trust- en bedrijfsdiensten bij het faciliteren van corrupte praktijken en adresseren. Daarbij maakt de Wereldbank steeds meer gebruik van nieuwe technologieën, zoals kunstmatige intelligentie en open en big data.
Verder werkt de Wereldbank nauw met klantlanden samen om illegale financiële stromen en belastingontduiking te bestrijden, onder meer door middel van capaciteitsopbouw, versterking van economische regulering en betere data. Daar valt bijvoorbeeld onder het verbeteren van toegang tot informatie over het uiteindelijke eigendom van bedrijven, bezittingen van bekleders van publieke functies en uitwisseling van belastinginformatie.
Tot slot lopen binnen de Raad van Bewindvoerders van de Wereldbank momenteel discussies over het nieuwe OFC-beleid binnen de International Finance Corporation (IFC, het private-sectoronderdeel van de Wereldbankgroep), waarmee de kans op oneigenlijk gebruik van OFC’s voor belastingontwijking bij door IFC gefinancierde projecten verder moet worden verkleind. Voor Nederland geldt daarbij als een belangrijk uitgangspunt dat de internationale standaarden op het gebied van belastingheffing en transparantie6 leidend dienen te zijn bij de projectbeoordeling door IFC, zodat constructies die gebruik maken van OFC’s die zich niet hebben gecommitteerd aan deze standaarden niet gefinancierd mogen worden door IFC7.
Bent u wel bekend met welke politieke leiders van 22 onderzochte landen geld wegsluizen naar belastingparadijzen in kwestie? Zo ja, kunt u de Kamer daarover informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Leidt dit onderzoek tot beleidswijziging in onze opstelling in de Wereldbank of richting de betreffende landen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland speelt een voortrekkersrol binnen de Bank op het terrein van corruptiebestrijding en het tegengaan van internationale belastingontduiking en -ontwijking via belastingparadijzen. Nederland blijft de ambitieuze beleidsagenda van de Wereldbank op dit vlak steunen en zal de resultaten van dit onderzoek gebruiken om deze inzet kracht bij te zetten in afzonderlijke beleidsdiscussies zoals binnen IFC, en in de bredere discussie over het anti-corruptiebeleid en OFC’s.
Deelt u de mening dat deze praktijk een negatief effect heeft op het verminderen van ongelijkheid (SDG10)? Hoe kan de Wereldbank dit ondervangen? Wat doet de Nederlandse regering om dit negatieve effect te voorkomen en is dit tot op heden succesvol gebleken?
Het staat in algemene zin vast dat illegale financiële stromen financiële middelen verplaatsen van sociale aanwendingen naar persoonlijk gewin en daarmee bijdragen aan armoede en ongelijkheid. Zoals in antwoord op vraag 1 aangegeven, geldt voor ons als uitgangspunt dat ontwikkelingsgeld volledig ten goede moet komen aan de beoogde doelen, zoals het helpen verwezenlijken van duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s) – waaronder SDG10. Daarom ondersteunt Nederland de agenda van de Wereldbank op het gebied van bestrijding van corruptie en belastingontduiking en is het een van de meest vooruitstrevende aandeelhouders van de Wereldbank waar het gaat om het agenderen van deze problematiek en mogelijke maatregelen ter bestrijding daarvan.
Zo heeft Nederland tijdens de recent afgeronde onderhandelingen over de 19e middelenaanvulling van International Development Association (IDA19)8 met succes gepleit voor aanvullende afspraken over het specifiek ondersteunen van landen om te voldoen aan internationale standaarden en het bestrijden van de belastingontwijking en -ontduiking, met name via OFC’s.
De agenda van de Wereldbank op het gebied van corruptiebestrijding heeft belangrijke resultaten opgeleverd. Een voorbeeld is het Stolen Asset Recovery Program9. De Wereldbank en de VN hebben hiermee samen met ontwikkelingslanden en financiële centra gewerkt aan het voorkomen van internationaal witwassen van door corruptie verkregen gelden en actief bijgedragen aan het bevriezen en terugvorderen van meer dan USD 1 miljard van gestolen middelen. Voorbeelden van recent landenwerk van de Wereldbank op het gebied van corruptiebestrijding zijn het opzetten van een digitaal platform voor de monitoring van de mineralenwaardenketen in Zambia, ondersteuning van hervormingen op het gebied van douane in Madagaskar (waarbij de eerste resultaten wijzen op flinke toename in fraudedetectie) en het opzetten van een portal voor transparante overheidsuitgaven in Oeganda.
Een Eurocommissaris die wordt benaderd door de energielobby waar hij zelf aandelen in bezit |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat Eurocommissaris Johannes Hahn, ondanks het feit dat hij Eurocommissaris is, 2.200 aandelen heeft in de Oostenrijkse energieleverancier Verbund AG?1
Ja, dit blijkt uit de belangenverklaring die Eurocommissaris Hahn conform de gedragscode voor leden van de Europese Commissie van 31 januari 2018 (besluit 2018/C 65/06) heeft gepubliceerd. Voorafgaand aan zijn benoeming heeft de Commissie Juridische Zaken van het Europees parlement (JURI) deze verklaring in het kader van de hoorzittingen met de voorgedragen commissarissen onderzocht en heeft het Europees parlement ingestemd met zijn benoeming.
De belangenverklaringen worden elk jaar op 1 januari opnieuw ingediend; wanneer de op te geven informatie tijdens de ambtstermijn van een lid wijzigt, wordt zo spoedig mogelijk, en uiterlijk twee maanden na de betrokken wijziging, een nieuwe verklaring ingediend. In deze belangenverklaring doen de leden van de Commissie opgave van alle financiële en andere belangen en vermogensbestanddelen die bij de uitoefening van hun taken een belangenconflict zouden kunnen veroorzaken of daarbij anderszins relevant zijn.
Hoe weegt u het feit dat Hahn actief is benaderd door deze energiemaatschappij als onderdeel van de energielobby, volgens Corporate Europe Observatory al sinds 2014?2
Zowel voor Eurocommissaris Hahn alsook alle andere Eurocommissarissen geldt dat zij zich aan de voorschriften van de gedragscode voor de leden van de Europese Commissie moeten houden. Dit betekent dat zij het ambt met volledige onafhankelijkheid dienen uit te oefenen. Tevens dienen alle bijeenkomsten van Eurocommissarissen en hooggeplaatste EU-ambtenaren met belangenvertegenwoordigers gepubliceerd te worden.
Voor het kabinet is het van belang dat het contact tussen de Europese Commissie en belangenvertegenwoordigers op een transparante en controleerbare wijze gebeurt. Het kabinet acht het van belang dat de Europese Commissie informatie over zulke bijeenkomsten openbaar maakt.
Hoe acht u het mogelijk dat deze energiemaatschappij financieel belang heeft bij de positie waar Eurocommissaris Hahn in verkeerd? En Hahn andersom?
Voorafgaand aan de benoeming heeft de JURI-commissie van het Europees parlement de belangenverklaringen van de voorgedragen commissarissen onderzocht. Nadat de JURI-commissie haar onderzoek heeft afgerond en de hoorzittingen met de voorgedragen commissarissen plaats hebben gevonden, heeft het Europees parlement ingestemd met de benoeming van de voorgedragen commissarissen.
Conform de meest recente en uitgebreide gedragscode voor de leden van de Europese Commissie dienen de leden zich te gedragen en hun ambt uit te oefenen met volledige onafhankelijkheid, integriteit, waardigheid, loyaliteit en kiesheid. De voorzitter van de Europese Commissie, bijgestaan door het onafhankelijk ethisch comité, ziet toe op de juiste toepassing van deze gedragscode.
De leden van de Europese Commissie houden zich afzijdig van elk besluit of behandeling van een dossier en van deelname aan een bespreking, debat of stemming met betrekking tot een zaak die aanleiding kan geven tot een belangenconflict of die redelijkerwijs als zodanig kan worden opgevat.
In geval van belangenconflict of schijn van belangenconflict neemt de voorzitter van de Europese Commissie alle maatregelen die zij passend acht, zo nodig na raadpleging van het onafhankelijk ethisch comité, zoals:
Het kabinet vertrouwt erop dat de voorzitter van de Europese Commissie, bijgestaan door het onafhankelijk ethisch comité, toeziet op naleving van deze gedragscode voor de leden van de Europese Commissie.
Kunt u zich voorstellen dat Verbund AG een gat in de lucht heeft gesprongen toen Hahn Eurocommissaris Budget en Administratie werd?
Zie antwoord vraag 3.
Is deze situatie volgens u niet het perfecte voorbeeld van belangenverstrengeling?
Zie antwoord vraag 3.
Wist u dat ook Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlands beleid en veiligheid en vicevoorzitter van de Europese Commissie Josep Borrell aandelen heeft in chemiegigant Bayer, de financiële groep Banco Bilbao Vizcaya Argentaria (BBVA) en de energiemaatschappij Iberdrola?
Ja, dit blijkt uit de belangenverklaring die de Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en vicevoorzitter van de Europese Commissie Josep Borrell heeft gepubliceerd. Voorafgaand aan zijn benoeming heeft de JURI-commissie van het Europees parlement deze verklaring in het kader van de hoorzittingen met de voorgedragen commissarissen onderzocht en heeft het Europees parlement ingestemd met zijn benoeming.
Vindt u het normaal dat Eurocommissarissen wanneer zij hun functie innemen, nog aandelen in hun bezit hebben, en al helemaal wanneer dit aandelen zijn in bedrijven die actief lobbyen in Brussel?
Voor het kabinet is het van belang dat de Eurocommissarissen zich aan de geldende voorschriften van de gedragscode voor de leden van de Europese Commissie houden. In geval van belangenconflicten of schijn van belangenconflicten dient er conform de gedragscode gehandeld te worden. Het kabinet vertrouwt erop dat de voorzitter van de Europese Commissie en het onafhankelijk ethisch comité toezien op naleving van deze voorschriften en indien noodzakelijk passende maatregelen treffen.
Vindt u het ook essentieel dat, om het vertrouwen van mensen in de EU te behouden, het belangrijk is dat alle mogelijke vormen van belangenverstrengeling koste wat kost zouden moeten worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om de samenwerking op te zoeken met Europese Ombudsman Emily O’Reilly op dit onderwerp, die ook druk bezig is met dit onderwerp en het verbeteren en verscherpen van de regels rondom belangenverstrengeling?
Het kabinet hecht veel waarde aan duidelijke, transparante en strikte voorschriften om (schijn van) belangenconflicten te voorkomen.
Ik heb reeds een uitstekende samenwerking met de Europese Ombudsman en ik kijk ernaar uit om die samenwerking voort te zetten.
De geldverspilling van de EU aan de promotie van vlees |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u van het feit dat er vanuit het Europees landbouwbeleid sinds 2017 maar liefst 60 miljoen euro is uitgegeven ter promotie van «Europees vlees»?1
Ik ben van mening dat algemene afzetbevordering van landbouwproducten een verantwoordelijkheid is van de landbouwsector zelf. Ik ben daarom ten algemene geen voorstander van medefinanciering daarvan door de EU via de
EU-promotieregeling. Nederland heeft destijds ook tegen de verordening gestemd waarin dit geregeld is (Verordening (EU) Nr. 1144/2014)2. Zoals destijds ben ik nog steeds geen voorstander van EU-financiering van promotie van een specifiek product, zoals brood of vlees. Gegeven het bestaan van de EU-subsidie voor promotie wil ik in dat kader alleen financiering van programma’s ter bevordering van de consumptie van gezond en duurzaam geproduceerd voedsel ondersteunen.
Kunt u aangeven wat «Europees vlees» is?
«Europees vlees» is vlees dat in de EU is geproduceerd.
Erkent u dat het bizar is dat, ondanks het gigantische bedrag dat al besteed wordt aan de landbouwsubsidies, de Europese Commissie het nog nodig acht om een deel van dit geld te gebruiken om vlees te promoten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven heeft Nederland destijds tegen de EU-promotieregeling gestemd. Nu deze regeling er toch is, wil ik mij er voor inzetten om deze zoveel mogelijk te richten op voorlichting over duurzaam en diervriendelijk geproduceerd en gezond voedsel.
Vindt u het niet storend dat deze promotie ook tegen het nationaal beleid omtrent consumptie ingaat, waarin er vanuit Nederland wordt gestuurd op het juist minder consumeren van vlees?
Door de EU gesteunde promotiecampagnes zijn vooral gericht op het onder de aandacht brengen van de kenmerken van in de EU geproduceerde landbouwproducten om daarmee consumenten in en buiten de EU een beter beeld te geven hoe deze producten tot stand zijn gekomen. Inherent aan de inhoud van verordening (EU) nr. 1144/2014 is dat ook campagnes voor vlees gehonoreerd worden.
Het kabinet vraagt de Nederlanders aandacht voor een gezond en duurzaam voedingspatroon, gebaseerd op de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Een verantwoorde consumptie van vlees is hierbij niet uitgesloten.
Daarnaast is er binnen mijn ministerie ook aandacht voor de verschuiving in de balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten. De voorlichting die het Voedingscentrum aan consumenten geeft over een gezond en duurzaam voedingspatroon staat hierbij centraal.
Heeft u het idee dat de 60 miljoen euro ter promotie van het consumeren van vlees goed besteed belastinggeld is, aangezien dit onder andere betaald wordt door de Nederlandse belastingbetaler?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid zich in te zetten om, ondanks het feit dat Eurocommissaris Timmermans heeft aangegeven deze subsidies niet te willen stopzetten, de Europese Commissie en de andere Europese instellingen te overtuigen van het feit dat deze subsidies absolute geldverspilling zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland heeft in 2014 de totstandkoming van de Europese promotieverordening (EU) Nr. 1144/2014 niet tegen kunnen houden, omdat een meerderheid van de lidstaten een voorstander van deze Verordening was.
Dit neemt niet weg dat ik in voorkomende gevallen in EU-verband mijn bezwaren tegen EU-financiering voor promotie van landbouwproducten naar voren blijf brengen. Als de EU al steun verleent aan promotie van landbouwproducten, dan moet die steun gericht zijn op promotie van gezonde en duurzaam geproduceerde kwaliteitsproducten.
De afwikkeling van de CAF-11 gedupeerden |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Is al bekend of er gecompenseerde ouders zijn die een beroep doen op de regeling voor individuele compensatie in verband met hogere schade door de onterechte stopzetting van kinderopvangtoeslag in de Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) 11-groep? Zo ja, hoeveel?
Ik ga ervan uit dat u doelt op CAF 11 ouders die na de brief van december 2019 met daarin het voorlopige individuele compensatiebedrag, contact hebben opgenomen met Toeslagen, omdat zij menen recht te hebben op een hoger bedrag als gevolg van de stopzetting van hun kinderopvangtoeslag. Tot en met 20 februari jl. zijn door of namens 77 ouders documenten aangeleverd voor eventuele aanvullende compensatie. Van 40 ouders hiervan zijn documenten aangeleverd door één advocaat die namens deze ouders optreedt.
Worden de ouders bijgestaan door andere gemachtigden en/of advocaten dan de advocaat in de CAF 11-zaak die al bekend is?
Ja, er zijn verschillende advocaten en/of gemachtigden die CAF 11 ouders vertegenwoordigen.
Zijn regelingen tot stand gekomen met gedupeerden zonder gemachtigde? Zo ja hoeveel gedupeerden zijn op deze wijze zonder gemachtigde afgewikkeld?
Ik ga ervan uit dat hiermee bedoeld wordt of er eventuele afspraken door Toeslagen gemaakt zijn met CAF 11 ouders waarbij geen gemachtigde aanwezig was. Er zijn geen regelingen getroffen; niet met individuele CAF 11 ouders die niet worden bijgestaan door een gemachtigde, noch met gemachtigden die wel optreden namens gedupeerde ouders.
Is het helemaal zeker dat de ouders die zich meld(d)en voor extra compensatie voor eind februari 2020 afgehandeld zijn, zoals vermeld in uw brief van 4 februari jl?1
In de brief aan de Nationale ombudsman die als bijlage is toegevoegd aan de in de vraagstelling genoemde brief aan de Tweede Kamer is aangegeven dat de afhandeling van de individuele dossiers inzake CAF 11 in februari 2020 wordt afgerond. Deze toezegging wordt niet gehaald. Ik streef naar spoedige afronding maar wil hier ook het eindadvies van de Adviescommissie uitvoering toeslagen en het rapport van de ADR bij betrekken. Omdat beide rapporten niet voor eind februari gepubliceerd worden, zal de afhandeling van de compensatieverzoeken langer op zich laten wachten. Ik zal uw Kamer en de ouders van de voortgang op de hoogte houden.
Kunt u aangeven wat de reden – met respect voor de persoonlijke informatie – is dat een aantal ouders tóch niet in aanmerking komen voor de compensatieregeling?2 3
De ouders die geen recht hebben op compensatie conform het eerste advies van de Adviescommissie uitvoering toeslagen, zijn allen beoordeeld door een commissie van drie onafhankelijke deskundigen. Aan deze ouders is aangegeven dat er bij de volgende situaties geen recht is op compensatie als:
Elke ouder heeft hierbij in een brief ook de omschrijving ontvangen waarom hij/zij specifiek geen recht heeft op de compensatie.4 Daarbij is aangegeven dat de ouder kan reageren op deze brief met zijn/haar eigen zienswijze. Op dit moment hebben we geen reactie van deze ouders ontvangen.
Hoe vindt de beoordeling door de onafhankelijke Commissie van onafhankelijke deskundigen CAF/toeslagen (verder: De Commissie) precies plaats? Is het mogelijk om haar vastgestelde werkwijze naar de Kamer te sturen?
Binnen Toeslagen heeft een beoordeling van dossiers plaatsgevonden, die niet voor compensatie in aanmerking lijken te komen. Deze dossiers zijn aan de hierboven genoemde Commissie ter beoordeling voorgelegd. Vervolgens zijn twee bijeenkomsten belegd, waarbij de dossiers zijn besproken. Naar aanleiding van vragen van de Commissie over de inhoud van de dossiers, heeft Toeslagen aanvullende gegevens verstrekt. De Commissie heeft de beoordeling van de dossiers uitgewerkt in een advies aan Toeslagen. Dit advies is door Toeslagen opgevolgd.
Welke informatie staat De Commissie ter beschikking en wie levert die aan?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom rapporteert De Commissie, conform artikel 2 lid 2 van het instellingsbesluit, over haar bevindingen aan Belastingdienst/Toeslagen, terwijl zij juist toetst of Belastingdienst/Toeslagen terecht het standpunt heeft ingenomen dat een ouder geen recht heeft op compensatie op basis van de Compensatieregeling CAF 11?
De Belastingdienst/Toeslagen is belast met de uitvoering van de Compensatieregeling CAF 11. Het is daarmee aan de Belastingdienst/Toeslagen – als verantwoordelijk bestuursorgaan – om te beslissen of een ouder recht heeft op compensatie. In de Compensatieregeling CAF 11 is uitdrukkelijk opgenomen dat de Commissie van onafhankelijke deskundigen zal worden geraadpleegd indien de Belastingdienst/Toeslagen voornemens is een verzoek tot compensatie af te wijzen. In lijn hiermee rapporteert de Commissie van onafhankelijke deskundigen haar bevindingen over dit voornemen aan de Belastingdienst/Toeslagen (als zijnde het bestuursorgaan dat de beslissing neemt). Het oordeel van deze Commissie zal hierbij (beleidsmatig) steeds door de Belastingdienst/Toeslagen worden gevolgd. De facto komt dit neer op een onafhankelijke toetsing door de Commissie van onafhankelijke deskundigen van de voorgenomen beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen om geen compensatie te verstrekken. De commissie van drie onafhankelijke deskundigen is op 9 en 16 december formeel bij elkaar gekomen, hiervan zijn verslagen gemaakt. Onderstaand treft u de inleiding en samenvatting van de verslagen van de commissie van haar bijeenkomsten. De in deze verslag verder voorkomende beoordelingen van individuele gevallen met namen, BSN’s en bedragen laat ik hierbij achterwege.
Zijn er nog mensen die zich gemeld hebben en die tot de CAF 11-zaak behoren en die eerder niet in beeld waren?
Nee, dat is niet geval.
Zijn er al matches gemaakt tussen de 4.900 mensen die zich gemeld hebben en de verzamelde bsn's uit de 75 evaluaties over CAF? Zo ja, hoeveel zijn er gevonden en hoe worden zij geïnformeerd?4
Er zijn op dit moment 136 mensen van de 4.900 die zich zelf gemeld hebben, die voorkomen in een van de 75 CAF-zaken waar een evaluatie van is gevonden. Dit aantal zal nog veranderen, aangezien er met regelmaat nieuwe meldingen worden geregistreerd. Deze mensen worden door Toeslagen geïnformeerd over de wijze waarop hun melding wordt geregistreerd. Na het verschijnen van het eindrapport van de commissie Advies Uitvoering Toeslagen en het rapport van de ADR, worden zij geïnformeerd over de wijze waarop afhandeling van hun verzoek zal plaatsvinden.
Het aantal van 4.900 waar uw Kamer aan refereert betreft het aantal meldingen waarbinnen een aantal dubbelingen voorkomen. Dit zijn mensen die zich rechtstreeks bij de Belastingdienst, of via het Meldpunt van de SP en bij BOinK gemeld hebben. Van de laatste twee bronnen zijn alle ouders met BSN geregistreerd wanneer we beschikten over een telefoonnummer. We zijn nog op zoek naar de laatste BSN’s en contactgegevens van enkele melders.
Kunt u aangeven uit hoeveel verschillende databronnen onderdelen van de dossiers komen die worden samengesteld voor de ouders die hun dossier opvragen?
De onderdelen uit de dossiers komen uit een groot aantal verschillende databronnen. Met name bij dossiers die zien op oude toeslagjaren, de periode 2006 -2010, komt de informatie uit een grote diversiteit aan bronnen. Een deel van de informatie uit de hierboven genoemde jaren, zit in gearchiveerde bestanden die niet altijd digitaal beschikbaar zijn. Omdat ik grote waarde hecht aan het samenstellen van complete dossiers voor de ouders die het betreft en dit een grote mate van nauwkeurigheid vereist, zijn deze werkzaamheden tijdrovend en complex. Desondanks zal ik een maximale inspanning betrachten om deze werkzaamheden goed te laten verlopen.
Kunt u aangeven in welke bronbestanden de Auditdienst Rijk (ADR) precies onderzoek doet? Is die selectie gemaakt door Belastingdienst/Toeslagen?
De ADR heeft bij haar onderzoek de volgende (bron) bestanden gebruikt:
De ABT is door dataspecialisten van Datafundamenten & Analytics (DF&A) en van het team Data Analyse Toeslagen (DAT) opgesteld om te kunnen antwoorden op vragen van onder andere de Auditdienst Rijk (ADR) en de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen (AUT)
De ADR heeft bij het onderzoek de mogelijkheid alle bestanden in te zien die de ADR relevant acht voor het juist en volledig uitvoeren van het onderzoek.
Is de conclusie juist op basis van de verstrekte lijst van CAF-onderzoeken, dat het CAF-team en/of de werkwijze nog tot 2019 heeft bestaan? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Ja. De Belastingdienst/Toeslagen doet onderzoeken naar mogelijk misbruik en/of oneigenlijk gebruik van toeslagen. Bij sommige van deze onderzoeken is het CAF-team betrokken. Dit team werkt breed voor de hele Belastingdienst om mogelijk misbruik door facilitators in zowel fiscale als toeslag zaken te bestrijden. In het huidige CAF-team is niemand vanuit Toeslagen afgevaardigd, wel is er binnen Toeslagen een aanspreekpunt voor het CAF-team. In de brief van 15 november jl. heeft de toenmalige staatsecretaris aangekondigd Belastingdienst breed het fraudebeleid te herzien, inclusief de CAF-werkwijze.7
Waarom zijn er in de toegestuurde lijst toch nog witgelakte regels? Wat is daar de verklaring voor?
De lijst bevat namen die verwijzen naar kinderopvangorganisaties of individuele medewerkers van de Belastingdienst, deze namen zijn onleesbaar gemaakt.
Kunt u aangeven waarom deze lijst bij een Wob-verzoek in 2016 geweigerd is en ook nog in Bijlage 2.1 bij de Wob-stukken van 15 november 2019?6 7
Het document bestond niet toen de twee Wob-verzoeken werden ingediend. Bij brief van 17 december 2019 is deze lijst als bijlage naar de Tweede Kamer gestuurd.10 Dit was op verzoek van het lid Leijten bij het debat op 4 december jl. naar aanleiding van twitterberichten met daarin verslagen van het MT Toeslagen.11 In dit verslag d.d. 12 juni 2019 was mede opgenomen:
De lijst is dus pas na het verzoek van het lid Leijten op 4 december jl. samengesteld en aan de Tweede Kamer gestuurd. De Wob is van toepassing op documenten die feitelijk voorhanden zijn op het moment van het Wob-verzoek. Om die reden kon de lijst ook geen onderdeel uit maken van het pakket met beoordeelde documenten die zijn genoemd op de inventarislijst bij het Wob-besluit van 15 november 2019. Het Wob-verzoek van 2016 had betrekking op organisatorische aspecten rond het CAF, niet op informatie met betrekking tot kinderopvanginstellingen en -toeslagen.
Waarom is nog zo recent besloten dat deze lijst niet openbaar beschikbaar kon zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Erkent u dat het in het licht dat de vorige Staatssecretaris «het hele beeld in één keer wilde schetsen» toch nog erg verwonderlijk is dat juist de veelvoudig opgevraagde gehele lijst van CAF-zaken werd onttrokken aan de Wob? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Klopt het dat personen die een toeslagschuld hebben bij de Belastingdienst niet in aanmerking komen voor een btw-nummer, omdat zij een risico zijn? Zo ja, op welke manier wordt een toeslagschuld als voorspelling voor mogelijke risico’s met btw-afdracht onderbouwd?8
Als voldaan wordt aan voorwaarden ondernemerschap (artikel 7 Wet op de Omzetbelasting 1968) moet een OB-nummer worden toegewezen. Het hebben van een schuld Toeslagen is geen afwijzingsgrond voor het toekennen van een OB-nummer. Op de in de vraag geschetste individuele situatie, zoals in de voetnoot bij de vraag wordt verwezen, kan ik in verband met de geheimhouding niet ingaan.
De teruggekeerde belastingdienstmedewerkers die met de vertrekregeling waren vertrokken |
|
Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven hoe het precies is verlopen met het weer in dienst nemen van oud-medewerkers van de Belastingdienst die vertrokken waren onder de vertrekregeling?1
Er zijn in de afgelopen jaren twee voormalig medewerkers, die vertrokken waren onder gebruikmaking van de vertrekregeling, opnieuw als regulier ambtenaar in dienst genomen. Deze medewerkers kwamen als meest geschikte kandidaat uit de sollicitatieprocedure.
Bij een controle eind april 2019 is vastgesteld dat drie medewerkers als inhuur- of uitzendkracht zijn ingehuurd die gebruik hadden gemaakt van de vertrekregeling. Dat had niet gemogen. Eén medewerker had de dienst al per 31 december 2018 verlaten en met de andere twee krachten is de inhuurrelatie destijds «per direct» beëindigd.
Hebben de betrokken medewerkers gesolliciteerd op openstaande functies, of zijn zij gevraagd om terug te komen?
De betrokken medewerkers zijn niet gevraagd, maar hebben op eigen initiatief gereageerd op openstaande functies.
Is er met betrokken medewerkers gesproken over het (deels) terugbetalen van de vertrekregeling? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is niet met de betrokken vijf medewerkers gesproken over het (deels) terugbetalen van de vertrekregeling.
Ingevolge de CAO Rijk kan bij indiensttreding sprake zijn van een volledige terugbetalingsverplichting van de premie. Dat is het geval indien indiensttreding plaatsvindt binnen het aantal maanden waarop de premie is gebaseerd. Vindt indiensttreding plaats na het aantal maanden waarop de premie is gebaseerd, dan geldt de terugbetalingsverplichting niet. De betrokken twee medewerkers zijn in dienst getreden na afloop van de maanden waarop de premie is gebaseerd. Gezien het hiervoor gaande betekent dit dat de betrokken medewerkers de stimuleringspremie niet hoefden terug te betalen.
Bij inhuur- en uitzendkrachten is er geen juridische basis (bij wet of regelgeving of in de met de voormalig medewerkers overeengekomen vaststellingsovereenkomst) om tot terugvordering van de stimuleringspremie over te gaan. Overigens heeft de inhuur van de in antwoord 1 genoemde drie medewerkers eveneens pas plaatsgevonden nadat het aantal maanden waarop de premie is gebaseerd was verstreken.
Erkent u dat het niet uit te leggen is dat een overheidsdienst eerst met een uiterst kostbare vertrekregeling afscheid neemt van medewerkers en dat die uiteindelijk weer in dienst treden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uw Kamer en mijn ambtsvoorgangers hebben veelvuldig gesproken over de vertrekregeling. Het is duidelijk dat daar zaken niet goed zijn gegaan. Toch kan het voor de organisatie en de maatschappij in een individueel geval de beste keuze zijn als een medewerker weer in dienst treedt. Dat is het geval als betrokkene de meest geschikte kandidaat is. In mijn antwoord op vraag 6 ga ik in op de wijze waarop binnen de Belastingdienst wordt omgegaan met het opnieuw inzetten/aantrekken van medewerkers die gebruik hebben gemaakt van de vertrekregeling. Deze wijze doet recht aan de vigerende wet- en regelgeving.
Zijn er tussen de nog niet vertrokken medewerkers, die wel onder de vertrekregeling vallen, nog medewerkers die de Belastingdienst zou willen behouden? Zo ja, wat wordt daar actief aan gedaan?
In het Algemeen Overleg van 2 februari 2017 met de vaste commissie voor financiën is door voormalig Staatssecretaris Wiebes aangegeven dat de medewerkers van de Belastingdienst die legitiem gebruik hebben gemaakt van de aangeboden regeling niet worden gevraagd om langer door te werken bij de Belastingdienst.
Er is een beperkt aantal verzoeken ontvangen van medewerkers om de met hen, in het kader van de vertrekregeling, overeengekomen vaststellingsovereenkomst te ontbinden en hun dienstverband bij de Belastingdienst te mogen voortzetten. Deze verzoeken worden per geval beoordeeld, waarbij naast persoonlijke motieven ook het organisatiebelang wordt betrokken.
Hoe gaat u voorkomen dat er nog meer mensen terugkeren, die geen geld (deels) terug hoeven te betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de afgelopen jaren is het bij de Belastingdienst weer inzetten/aantrekken van medewerkers die gebruik hebben gemaakt van de vertrekregeling regelmatig onderwerp van gesprek geweest met de Kamer. Daarbij is in de Kamer door de politieke leiding van Financiën telkens onderscheid gemaakt tussen:
Het controleproces binnen de Belastingdienst is, mede naar aanleiding van de controle van eind april 2019 (zie mijn antwoord op vraag 1), verder aangescherpt en op dit onderscheid ingericht. Dat houdt in dat maandelijks wordt gecontroleerd dat geen sprake is van inhuur van kandidaten die eerder zijn vertrokken op basis van de vertrekregeling. Bij indiensttreding als regulier ambtenaar van een eerder met de vertrekregeling vetrokken medewerker wordt gecontroleerd of de vertrekpremie moet worden terugbetaald.
Is zeker dat met een vertrekbonus vertrokken medewerkers niet zijn ingehuurd als externe adviseur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoorden op de vragen 1 en 6.
Erkent u dat het overkomt als een betaalde sabbatical dat mensen een vertrekpremie krijgen, onder andere om de tijd dat er geen ander werk is financieel te overbruggen, en dat zij na het verlopen van de vertrekregeling weer terug kunnen keren zonder die vertrekpremie (deels) terug te betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind de aard en strekking van de vertrekregeling binnen de Belastingdienst niet te vergelijken met een betaalde sabbatical.
De belastingen voor woningcorporaties die Vestia willen helpen |
|
Renske Leijten , Sandra Beckerman |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de brandbrief van de provincies Zuid-Holland, Noord-Brabant, de woningmarktregio’s Haaglanden en Rotterdam, de Vereniging Sociale Verhuurders Haaglanden en zes Vestia-gemeenten dat bij de overname van tienduizend Vestia-woningen de hulp van de overheid nodig is?1
Vestia staat voor een grote opdracht waarin het langjarig werkt aan financieel herstel, terwijl ze haar volkshuisvestelijke taken uitvoert. Dit kan spanning opleveren met de volkshuisvestelijke wensen in de gemeenten waarin Vestia actief is. Zo zorgt ook de terugtrekkende beweging van Vestia in een aantal gemeenten conform haar verbeterplan voor uitdagingen. Voor dit complexe vraagstuk heb ik Hamit Karakus gevraagd als bestuurlijk regisseur om oplossingen aan te dragen voor de ontstane volkshuisvestelijke situatie. Ik ben Hamit Karakus zeer erkentelijk voor zijn rapport waarin hij aanbeveelt om de woningen van Vestia in deze gemeenten over te dragen aan andere lokale corporaties. Ik zie dat ook deze overdracht complex is en inzet van alle betrokken partijen vraagt.
Bent u met de Vestia-gemeenten en de bestuurlijk regisseur inzake Vestia van mening dat de sociale huurwoningen die worden verkocht, in de sociale huursector moeten blijven en het beste in handen kunnen komen van andere (lokale) woningcorporaties? Zo nee, waarom niet?2
Hamit Karakus beveelt aan om de woningen van Vestia in deze gemeenten over te dragen aan andere lokale corporaties. Ik heb hem dit najaar verzocht de verkoop van Vestiawoningen in deze gemeenten aan andere corporaties nader te onderzoeken. Naar verwachting zal Hamit Karakus hier voor de zomer 2020 over rapporteren. Verkopen van deze woningen aan andere partijen dan woningcorporaties zijn daarmee voorlopig niet aan de orde. In dit kader geldt verder dat Vestia bij de uitvoering van haar verbeterplan ook rekening moet houden met de volkshuisvestelijke consequenties van haar beleid. Verkoop van woningen aan andere partijen dan aan woningcorporaties is niet opgenomen in het herijkt verbeterplan van Vestia. Mocht Vestia dit willen, zal ze dit eerst aan de monitoringscommissie bestaande uit saneerder, Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) borger en Autoriteit woningcorporaties (Aw) moeten voorleggen, die dit voorstel mede in het licht van de volkshuisvestelijke consequenties zullen beoordelen. Ik heb voldoende vertrouwen in dit proces.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de conclusie van de bestuurlijk regisseur, te weten «overname van het Vestiabezit door (een) andere lokale woningcorporatie(s) is de meest passende oplossingsrichting», wordt uitgevoerd en op welke termijn?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de verhuurderheffing voor woningcorporaties af te schaffen, zodat er meer investeringsruimte ontstaat voor alle woningcorporaties, waardoor er meer ruimte komt voor andere corporaties om Vestia-bezit over te nemen en ook voor Vestia zelf (en daarmee hun huurders) om meer financiële ruimte te krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Afschaffing van de verhuurderheffing enkel voor woningcorporaties is niet aan de orde, omdat dit tot een ongelijke fiscale behandeling tussen woningcorporaties en niet-woningcorporaties kan leiden. Momenteel werk ik aan een evaluatie van de verhuurderheffing en voer ik een onderzoek uit naar de opgaven en middelen van corporaties (motie Ronnes). Beide onderzoeken verwacht ik voor de zomer 2020 af te ronden.
Waarom is er een vrijstelling van de overdrachtsbelasting mogelijk voor overname door een Wijkontwikkelingsmaatschappij (WOM) die is opgericht ter uitvoering van een specifiek herstructureringsplan (stedelijke vernieuwing)? Hoe vaak wordt daar gebruik van gemaakt?4
De afschaffing van de vrijstelling van overdrachtsbelasting voor woningcorporaties per 1 januari 2003 dreigde destijds de integrale wijkaanpak door samenwerking van verschillende partijen in wijkontwikkelingsmaatschappijen (WOM) te belemmeren, omdat partijen over de inbreng van onroerend goed in een WOM en de uiteindelijke overdracht uit de WOM overdrachtsbelasting zouden moeten afdragen. Om te voorkomen dat de voortgang van de stedelijke vernieuwing zou worden afgeremd, is op verzoek van de Tweede Kamer de WOM-regeling in het leven geroepen. Partijen die samenwerken aan de vernieuwing van een wijk of gebied en daartoe een WOM oprichten kunnen aanspraak maken op de vrijstelling. Voorwaarde daarbij is dat de wijkontwikkelingsmaatschappij (WOM) is aangewezen door het Ministerie van BZK en dat wordt voldaan aan de overige voorwaarden voor die vrijstelling, zoals bijvoorbeeld het hebben van een herstructureringsplan dat uitvoering geeft aan stedelijke vernieuwing. Uit de laatste evaluatie van de WOM-regeling komt naar voren dat in totaal sinds de instelling van de regeling (tot 2017) 24 WOM’en zijn aangewezen. De meeste WOM’en zijn opgericht in de periode 2004 tot en met 2006. Daarna is het aantal aanvragen teruggelopen.
Bent u bereid om van de genoemde mogelijkheid in de brandbrief om een specifieke uitzondering te maken in de vrijstelling van de overdrachtsbelasting bij de overname van Vestia-bezit gebruik te maken, ondanks het feit dat in de Vestia-gemeenten geen stedelijke vernieuwing plaatsvindt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in de beantwoording op vraag 5 aangegeven was in het verleden een vrijstelling van overdrachtsbelasting van toepassing bij verkrijgingen door woningcorporaties. Deze vrijstelling is met ingang van 1 januari 2003 komen te vervallen, omdat woningcorporaties door die vrijstelling een concurrentievoordeel hadden ten opzichte van andere partijen. Ook alternatieve mogelijkheden voor vrijstellingen van overdrachtsbelasting of uitbreiding van bestaande vrijstellingen ten behoeve van woningcorporaties zijn eerder onderzocht. De uitkomsten daarvan zijn in de brief van 30 maart 2017 door de toenmalige Staatssecretaris van Financiën uitgebreid toegelicht. Het onderzoek geeft geen aanleiding om invoering van een vrijstelling voor woningcorporaties of een uitbreiding van een bestaande vrijstelling ten behoeve van woningcorporaties te heroverwegen.
Bij een overdracht van woningen door Vestia aan een andere woningcorporatie kan mogelijk nog wel worden afgezien van heffing van overdrachtsbelasting indien op de verkrijging een thans bestaande wettelijke vrijstelling van toepassing is. In de brief van o.a. de provincie Zuid-Holland wordt gewezen op de vrijstelling van overdrachtsbelasting voor de verkrijging van onroerende zaken door een WOM in het kader van stedelijke vernieuwing. Toepassing van deze vrijstelling is gebonden aan de voorwaarde dat de onroerende zaken worden verkregen door een door de Minister als zodanig aangewezen WOM die uitvoering geeft aan een herstructureringsplan voor stedelijke vernieuwing. Als er geen sprake is van stedelijke vernieuwing, zoals in de brief door de partijen zelf is aangegeven, kan deze vrijstelling reeds om die reden geen toepassing vinden.
Daarnaast kunnen woningcorporaties die over een ANBI-status beschikken (vrijwel alle woningcorporaties beschikken over een ANBI-status) onder voorwaarden mogelijk gebruik maken van de vrijstelling van overdrachtsbelasting in het kader van een taakoverdracht tussen twee of meer ANBI’s. Voor toepassing van die vrijstelling geldt een aantal voorwaarden. Er moet sprake zijn van overdracht van alle activa en passiva die betrekking hebben op de overgedragen taak en voortzetting van de daarbij behorende werkzaamheden (volkshuisvestelijke taken). Voor toepassing van de vrijstelling geldt voorts de voorwaarde dat geen koopsom wordt bedongen of indien op grond van publiekrechtelijke regelgeving toch een koopsom wordt bedongen, mag deze niet meer bedragen dan de boekwaarde van de overgedragen bestanddelen. Onder boekwaarde wordt voor de toepassing van deze regelgeving verstaan: de historische kostprijs minus de afschrijvingen. Of in het onderhavige geval wordt voldaan aan alle voor toepassing van de vrijstelling geldende voorwaarden zal aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval beoordeeld moeten worden door de inspecteur van de Belastingdienst. Wij streven ernaar om met betrokken partijen voor de zomer duidelijkheid te krijgen of en op welke wijze een dergelijke taakoverdracht tussen ANBI’s binnen de vrijstelling kan vallen.
Ingeval binnen de bestaande vrijstellingen geen ruimte bestaat voor een vrijstelling van overdrachtsbelasting, dan zal ik beleidsalternatieven buiten de sfeer van de overdrachtsbelasting onderzoeken en rond de zomer uw Kamer over de uitkomst informeren.
Kunt u in een overzicht laten zien hoe vaak sinds 2015 gebruik wordt gemaakt van alle vrijstellingen van de overdrachtsbelasting per vrijstelling en de kosten per vrijstelling per jaar?
Momenteel wordt in een verkennend onderzoek naar de overdrachtsbelasting geprobeerd om onder meer het gebruik van de vrijstellingen in kaart te brengen. Het Ministerie van Financiën verwacht het onderzoek dit jaar af te ronden en uw Kamer hierover te informeren.
Waarom vindt u het rechtvaardig om geen overdrachtsbelasting te heffen op de koop van landgoederen, maar wel op reguliere koopwoningen en sociale huurwoningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een algehele vrijstelling voor woningen heeft grote budgettaire gevolgen en past niet in het kabinetsbeleid. Ook een vrijstelling uitsluitend voor de gehele gereguleerde huursector – dus ook niet-woningcorporaties die daar actief zijn – acht het kabinet geen reëel alternatief. Een vrijstelling voor alle ondernemingen die zich met verhuur in de gereguleerde huursector bezighouden zal als selectief voordeel voor deze ondernemingen beschouwd worden en daarmee als staatssteun kunnen kwalificeren.
De vrijstelling van de overdrachtsbelasting bij verkrijging van een landgoed (Natuurschoonwet 1928) heeft onder andere het bevorderen van de instandhouding en het creëren van natuurschoon tot doel. De in die wet opgenomen voorwaardelijke vrijstelling van overdrachtsbelasting vormt een prikkel om het natuurschoon op het landgoed in stand te houden. De overdrachtsbelasting is immers alsnog verschuldigd indien binnen 25 jaar na verkrijging van het landgoed niet voldaan wordt aan de zogenoemde instandhoudingseis. Dat de Natuurschoonwet 1928 een belangrijke bijdrage levert aan het behoud van landgoederen en aan de ontwikkeldoelstelling voor nieuwe natuur en nieuw bos, wordt bevestigd door de beleidsevaluatie die onderzoeksbureau Ecorys in 2014 heeft verricht.
Klopt het dat Vestia in hoger beroep gaat tegen de bewoners van de Tweebosbuurt in Rotterdam, maar dat Vestia met de accountants van KPMG en Deloitte een schikking treft en zodoende een rechtszaak vermijdt in tegen stelling tot de eigen huurders? Hoe kunt u dit verklaren?5 6
De twee zaken houden geen direct verband met elkaar en kunnen andere afwegingsgronden kennen. De casus in de Tweebosbuurt betreft een lokale aangelegenheid, waarbij Vestia in samenspraak met de gemeente een afweging maakt. De casus met de accountants betreft een stelselaangelegenheid waarbij Vestia in samenspraak met de toezichthouder Autoriteit Woningcorporaties (Aw) een afweging maakt. In dit kader geldt dat corporaties, zo ook Vestia, zich in dienen te spannen om geleden schade te verhalen. De Aw ziet daarop toe, ook in hoeverre het meer in het volkshuisvestelijk belang is om te schikken dan wel een rechtszaak af te wachten.
Klopt het dat met de genoemde schikking 84 miljoen euro is gemoeid?
Aangezien dit het verloop met deze partijen niet ten goede komt, kan de Aw hier geen mededelingen over doen.
Wat zijn de kosten voor Vestia om een hoger beroep in te stellen, wat jaren kan duren en verloren kan worden? Kunt u verschillende scenario’s toelichten en daarbij aangeven of het voor Vestia niet goedkoper zou zijn om af te zien verder procederen tegen de Tweebosbuurt?
Het betreft hier een lokale aangelegenheid waarover Vestia in samenspraak met de gemeente een afweging moet maken. Ik meng mij niet in dergelijke lokale aangelegenheden.
Waar komt de Rijksbijdrage van 25.000 euro per sloopwoning in de Tweebosbuurt vandaan? Bent u bereid deze bijdrage niet door te laten gaan nu de deadline van april voor de sloop niet wordt gehaald? Zo nee, waarom niet?
In 2016 is door BZK in een Kamerbrief een additionele bijdrage van Rijkszijde toegezegd voor de aanpak van de kwetsbare (met name particuliere) voorraad in Rotterdam Zuid, gekoppeld aan investeringen in het sociale- en middensegment. Dit is onderdeel van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ). Deze bijdrage, die in omvang gelijk is aan de inbreng van de gemeente Rotterdam, heeft zijn uitwerking gekregen in een verruiming van de voorwaarden voor de heffingsvermindering van de Verhuurderheffing (voor zowel sloopwoningen alsook voor betaalbare nieuwbouwwoningen) voor corporaties in Rotterdam Zuid. Deze regeling is op 1 juli 2018 stopgezet, hetgeen eerder was dan op voorhand gedacht. Omdat voorzien werd dat de termijnen bij een aantal projecten onder druk kwam te staan is in de woondeal van de Zuidelijke Randstad de eerdere toezegging uit 2016 verder bekrachtigd. Deze toezegging geldt nog steeds.
Op welke manieren gaat u ervoor zorgen dat de bewoners van de Tweebosbuurt in hun huizen kunnen blijven en een wooncoöperatie kunnen starten, waardoor Vestia geen kosten meer heeft en de bewoners in hun buurt kunnen blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het betreft hier een lokale aangelegenheid waarover Vestia in samenspraak met de gemeente een afweging moet maken. Ik meng mij niet in dergelijke lokale aangelegenheden.
Een overzicht van aftrekposten, grondslagversmallers en belastingregelingen in de vennootschapsbelasting |
|
Renske Leijten , Steven van Weyenberg (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich de aangenomen motie-Van Weyenberg c.s. die de regering verzoekt een overzicht te verstrekken van aftrekposten, grondslagversmallers en belastingregelingen in de vennootschapsbelasting?1
Ja.
Herinnert u zich uw toezegging dat u deze lijst voor het einde van 2019 naar de Kamer zou zenden?2
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer stuurt u dit overzicht alsnog naar de Kamer?
In de bijlage stuur ik u een overzicht van de grondslagbedragen van de vennootschapsbelasting met een uitleg daarbij. Dit overzicht is opgesteld ten behoeve van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals, dat het kabinet adviseert over maatregelen om de belastingheffing over winsten van multinationals eerlijker te maken, terwijl Nederland aantrekkelijk blijft voor Nederlandse hoofdkantoren. Het rapport van de adviescommissie verwacht ik, zoals opgenomen in mijn brief van 14 februari jl.3, in de tweede helft van maart aan uw Kamer te kunnen aanbieden.
Het overzicht heeft betrekking op 2017, het meest recente jaar waarover aangiftegegevens beschikbaar en compleet zijn. In de tabel is een onderscheid gemaakt naar grootte van deze bedrijven (de Nederlandse, Amerikaanse en overige multinationals met een wereldwijde omzet boven de € 750 miljoen, het overige internationale en nationale grootbedrijf en het internationale en nationale midden- en kleinbedrijf). De gepresenteerde cijfers zijn grondslagbedragen. Deze bedragen zijn niet zonder meer om te rekenen naar budgettair belang, bijvoorbeeld omdat een deel van de bedrijven in een verliessituatie verkeert waarbij het verlies later niet verrekend kan worden.
Het bijgevoegde overzicht is uitgebreider dan de gegevens over fiscale regelingen die in bijlage 9 van de Miljoenennota worden gepresenteerd. In de Miljoenennota worden de onderdelen gepresenteerd die niet behoren tot de primaire heffingsstructuur van de belastingwetgeving. Er is echter geen eenduidig criterium wat als onderdeel van de primaire heffingsstructuur gezien moeten worden en wat niet. Om die reden is iedere afbakening tot op zeker hoogte arbitrair. Dit geldt in het bijzonder voor de vennootschapsbelasting omdat deze belasting wordt geheven over de winst, wat het resultaat is van zowel positieve als negatieve winstbestanddelen. In de vennootschapsbelasting zijn veel zaken relevant voor het bepalen van de winst, zoals personeelskosten, de inkoop van grondstoffen, huisvestingskosten, afschrijvingen, rentekosten, dotaties aan voorzieningen, toepassing van de liquidatieverliesregeling, wijzigingen in toelaatbare fiscale reserves, toepassing van de kwijtscheldingswinstvrijstelling, toepassing van de innovatiebox, etc. Daarnaast zijn ook vrijstellingen (zoals de deelnemingsvrijstelling en de objectvrijstelling) onderdeel van de systematiek van de vennootschapsbelasting.
Kunt u uitleggen waarom de liquidatieverliesregeling geen aftrekpost is, aangezien via de liquidatieverliesregeling liquidatieverliezen in aftrek mogen worden gebracht op de Nederlandse winst?
In de lijst met fiscale regelingen in bijlage 9 van de Miljoenennota zijn specifieke onderdelen opgenomen die niet tot de primaire heffingsstructuur behoren van de vennootschapsbelasting. De liquidatieverliesregeling is niet opgenomen in de Miljoenennota maar kan wel de fiscale winst van een belastingplichtige verlagen. Om deze reden is de liquidatieverliesregeling in het bijgevoegde overzicht wel opgenomen. Overigens ben ik voornemens om de liquidatieregeling per 2021 te versoberen.
Klopt het dat de liquidatieverliesregeling de grondslag van de vennootschapsbelasting (Vpb) versmalt? Zo ja, kunt u dan toelichten waarom deze regeling niet staat opgenomen in de lijst met belastingregelingen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat de Kamer dient te beschikken over een volledige lijst van regelingen of wettelijke bepalingen, en hun budgettaire belang, die ervoor zorgen dat niet het statutaire tarief wordt afgedragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alle vennootschapsbelastingplichtigen in Nederland betalen vennootschapsbelasting op basis van het vastgestelde belastbare bedrag tegen de statutaire tarieven. Het overzicht in de bijlage geeft kwantitatief inzicht in de grondslagbedragen die leiden die tot het te betalen bedrag aan vennootschapsbelasting. Ik deel de mening dat uw Kamer volledig geïnformeerd dient te worden op basis van de beschikbare informatie. Om deze reden verschaf ik u het gevraagde overzicht. Daarbij zal ik bezien op welke manier ik uw Kamer op regelmatige basis over de grondslagbedragen in de vennootschapsbelasting kan informeren.
Bent u voornemens de Kamer dit inzicht te verschaffen middels de door u beloofde lijst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat de huidige Voorzitter van de Raad van de Europese Unie wordt gesponsord door de gaslobby |
|
Sandra Beckerman , Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het feit dat pas na lang speurwerk van journalisten en onderzoekers, het duidelijk is geworden dat de nieuwe Voorzitter van de Raad van de Europese Unie, Kroatië, blijkt te worden gesponsord door het bedrijfsleven?1
Het kabinet is van mening dat sponsoring in beginsel niet ongewenst is. Ieder voorzitterschap heeft de verantwoordelijkheid en de ruimte om het eigen voorzitterschap vorm te geven. Sponsorschappen kunnen een manier zijn om een EU-voorzitterschap logistiek te faciliteren.
Het kabinet hecht daarbij zeer aan transparantie en voert al jaren een proactieve transparantieagenda binnen de Europese Unie [zie kamerstuk 21 501-02, nr. 2027; kamerstuk 22 112, nr. 2762; kamerstuk 22 112, nr. 2699].
Nederland is in voorbereiding voor het Nederlandse EU-voorzitterschap van 2016 ook transparant geweest over de opgestelde richtlijnen voor mogelijke sponsorschappen. Deze richtlijnen zijn destijds online gepubliceerd en gaan als bijlage bij de beantwoording van deze Kamervragen2. Bedrijven dienden volgens deze richtlijnen te voldoen aan een aantal drempelvoorwaarden om in aanmerking te komen voor een sponsorschap.
Erkent u dat na moeizame progressie op het onderdeel transparantie binnen de Europese Unie, dit absoluut een stap in de verkeerde richting betekent?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over het feit dat Kroatië zich door maar liefst zeven commerciële bedrijven laat sponsoren waaronder ook het oliebedrijf INA?
Net als het kabinet, is de Europese Ombudsman van mening dat sponsoring van het Voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie in beginsel niet ongewenst is. In haar aanbevelingen van 6 januari 2020 roept de Europese Ombudsman de Raad wel op om met richtlijnen te komen over het sponsoren van de EU-voorzitterschappen.
Het kabinet is van mening dat de Raad deze aanbevelingen serieus moet nemen. Momenteel wordt binnen de Raad gesproken hoe hierop te reageren. Daarbij zal de Nederlandse inzet zijn richtlijnen te formuleren die aansluiten bij de richtlijnen die tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap opgesteld zijn. De Raad zal vóór 6 april 2020 met een beargumenteerde opinie richting de Europese Ombudsman komen.
Staat de sponsoring door de olielobby ook niet haaks op de ambities van de Europese Commissie betreffende meer actie op het gebied van klimaat? Of vindt u dit wel passend? Kunt u toelichten hoe dit zich verhoudt tot de Green Deal?
Het kabinet zet zich in voor effectief en ambitieus klimaatbeleid en maakt zich hier ook in de EU hard voor.
In de opgestelde richtlijnen voor het Nederlandse EU-voorzitterschap in 2016 vormden onder andere deelname aan, of betrokkenheid bij wederrechtelijke activiteiten een reden om bedrijven uit te sluiten van een mogelijk sponsorschap. Ook expliciteerden de opgestelde richtlijnen dat sponsoren geen toegang hadden tot de deelnemers aan overleggen of evenementen van het EU-voorzitterschap.
Bij besprekingen in de Raad van de aanbevelingen van de Europese Ombudsman is het de Nederlandse inzet richtlijnen te formuleren die aansluiten bij de richtlijnen die tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap opgesteld zijn.
Wat vindt u van het advies van de Europese Ombudsman Emily O’Reilly om strenge richtlijnen te hanteren met als doel het aan banden leggen van commerciële sponsoring van het bedrijfsleven aan de Voorzitters van de Raad van de Europese Unie?2
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ethisch dat een land sponsoring accepteert tegen een bepaald bedrag, waarmee bedrijven de kansen en ruimte krijgen om hun producten te laten zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw mening over de campagne voor fossielvrije politiek, opgezet door Corporate Europe Observatory en andere organisaties, om de belangen van de fossiele industrie in de politieke besluitvorming te weren?3
Zie antwoord vraag 4.
Is het niet evident dat de sponsoring door het bedrijfsleven van het Voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie compleet ongewenst is omdat het onvermijdelijk tot belangenverstrengeling leidt en hiermee effectief klimaatbeleid frustreert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van het goede voornemen van de Duitse overheid om bedrijvensponsoring te weren als zij Voorzitter zijn van de Raad van de Europese Unie in de tweede helft van 2020?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven heeft ieder voorzitterschap de verantwoordelijkheid en de ruimte om het eigen voorzitterschap in te kleden.
Ziet u de mogelijkheid om in het licht van de ambities voor transparantie en een ethische Raad van de Europese Unie als ook de ambities van de Green Deal, samen met het advies van de Europese Ombudsman en het voornemen van de Duitse overheid, zich in Europees verband in te zetten om een einde te maken aan de sponsoring van bedrijven voor het Voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 t/m 6 aangegeven, is het kabinet van mening dat sponsoring in beginsel niet ongewenst is. Sponsorschappen kunnen een manier zijn om een EU-voorzitterschap logistiek te faciliteren. De Raad heeft kennis genomen van de aanbeveling van de Europese Ombudsman en het kabinet is van mening dat de Raad haar aanbeveling serieus moet nemen. Daarbij zal de Nederlandse inzet zijn richtlijnen te formuleren die aansluiten bij de richtlijnen die tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap opgesteld zijn. De Raad zal vóór 6 april 2020 met een beargumenteerde opinie richting de Europese Ombudsman komen.
Nieuwe berichten van belangenverstrengeling en corruptie in het falende Europese Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB) |
|
Frank Futselaar , Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «In Tsjechië lijkt de EU wel een pinautomaat voor oligarchen»1? Hoe beoordeelt u de beschuldiging dat de Tsjechische premier Babiš zijn rijkdom en zijn macht met belastinggeld vanuit de hele Europese Unie verwierf?
Ja. Ik vind deze beschuldiging zorgwekkend en vind het van belang dat dit door de Europese Commissie wordt uitgezocht.
Klopt het dat er elk jaar tientallen miljoenen euro’s via Brussel naar Agrofert, een van de grootste werkgevers in Tsjechië, stromen? Bent u op de hoogte van het feit dat premier Babiš ooit de enige bestuurder was? Hoe beoordeelt u het feit dat Babiš vanuit die hoedanigheid, de beheerders en de andere vier begunstigden – onder wie zijn twintig jaar jongere vrouw en zijn persoonlijke advocaten – kon ontslaan, en die de trusts kon opheffen?
Het is van groot belang dat de implementatie en uitvoering van het GLB in alle EU-lidstaten op rechtmatige wijze gebeurt. Als er signalen zijn dat dit mogelijk niet het geval zou zijn, moet daarop geacteerd worden, zowel door de betrokken lidstaat als ook door de Europese Commissie. De Commissie is inmiddels een onderzoek begonnen naar de rechtmatigheid van de verstrekte subsidies. Het kabinet doet geen uitspraken over individuele gevallen waarnaar onderzoek nog lopende is.
Deelt u de mening dat een ooit goedbedoeld EU-systeem van landbouwsubsidies en cohesiefondsen een walhalla is geworden voor een selectief gezelschap politiek gehaaide ondernemers? Bent u op de hoogte van het feit dat de Commissie er geen NRC-vragen over wil beantwoorden?
Ik deel deze mening niet. Ik ben er niet van op de hoogte dat de Europese Commissie hier geen vragen van NRC over zou willen beantwoorden.
Klopt de aantijging van NRC dat de overheid aldaar onderzoek tegenhoudt? Wat bent u van plan hier aan te doen?
Het kabinet heeft hierover geen informatie. Mocht het zo zijn dat de Tsjechische overheid onvoldoende meewerkt, dan liggen de taak en de bevoegdheid om hier stappen tegen te ondernemen bij de Europese Commissie.
Kloppen de conclusies van de New York Times in haar onderzoek naar Europese landbouwsubsidies, waarin wordt gesteld dat het pijnlijk is dat alle luiken dichtgaan na het ontvangen van de landbouwsubsidies?2
Ik deel uw mening niet, maar onderstreep wel het belang van goede controle op de rechtmatigheid van de Europese uitgaven. Daar is de Europese Commissie verantwoordelijk voor en zij heeft daarvoor ook de juiste instrumenten.
Deelt u de mening dat de recente berichtgeving over het oppakken in Italië van 94 maffialeden, omdat ze jarenlang gefraudeerd hebben met Europese landbouwsubsidies, ten overvloede aantoont dat de Europese Unie compleet tekortschiet in de controle op fraude omtrent Europese landbouwsubsidies?3
Zie antwoord vraag 5.
Is volgens u de Europese Commissie, de distributeur en controleur van al dat subsidiegeld, überhaupt in staat de besteding goed te controleren?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat van de 60 miljard euro die jaarlijks aan Europese landbouwsubsidie wordt uitgegeven, 80 procent terechtkomt bij 20 procent van de boerenbedrijven?4 Wat is uw mening hierover?
In het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 19 maart 2018 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1098) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de analyse van de verdeling van inkomenstoeslagen over landbouwbedrijven in de EU. De verdeling wordt vooral bepaald door het aantal hectares per landbouwbedrijf en lidstaat-specifieke elementen zoals historische referenties en gekoppelde betalingen. Ik ben voorstander van een maximering van de inkomenssteun per bedrijf, zoals ook door de Europese Commissie voorgesteld bij de lopende herziening van het GLB, waardoor minder steun bij (hele) grote bedrijven terecht komt.
Wat vindt u van de stelling uit het NRC-artikel dat de EU-landbouwsubsidies de markt kapotgemaakt hebben voor kleine boeren? Kunt u dit toelichten?
Ik steun die stelling niet. Het GLB kan juist worden ingezet om de positie van kleine gezinsbedrijven te versterken, bijvoorbeeld via maximering van de steun per bedrijf en het stimuleren van samenwerking. Het kabinet zet hierop in.
Bent u, gezien het duidelijke falen van het huidige beleid omtrent de Europese landbouwsubsidies, bereid zich in Europees verband in te zetten voor een drastische hervorming van het landbouwbeleid met een inzet op een veel kleiner budget en een eerlijke verdeling van de middelen?
Ik heb uw Kamer reeds geïnformeerd over de Nederlandse positie van de omvang van het volgende meerjarig financieel kader (MFK), zoals vastgelegd in de kabinetsappreciatie van het MFK-voorstel van de Europese Commissie (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1349). Nederland zet, mede in het licht van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk, in op een kleiner MFK en is daarom voorstander van een substantiële bezuiniging op het GLB en cohesiefondsen om ruimte te creëren voor nieuwe prioriteiten en om bij te dragen aan een financieel houdbare begroting. De onderhandelingen hierover worden gevoerd in de Raad Algemene Zaken en in de Europese Raad. Nederland is, zoals bekend, voorstander van plafonnering van de landbouwsteun aan bedrijven.
Kunt u een indicatie geven hoeveel kleiner het Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zou moeten worden en wat de inzet van het kabinet zal zijn in samenhang met de lopende debatten over de nieuwe Europese meerjarenbegroting?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid zich in de onderhandelingen voor het GLB te blijven inzetten voor een maximum aan uit te keren landbouwsubsidie per persoon/bedrijf? Deelt u de mening dat dit bedrag in principe niet hoger dan een modaal inkomen zou moeten kunnen liggen, omdat het in de praktijk doorgaans om subsidie in de vorm van inkomenssteun gaat?
Zie antwoord vraag 10.
CAF-onderzoeken bij in de inkomstenbelasting |
|
Renske Leijten |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u de zaak van de «sjoemelfiscalisten» uit Hoorn die hoofdzakelijk mensen met een laag inkomen en vaak een migratieachtergrond hebben bijgestaan in hun belastingaangifte?1
Ja.
Waarom is hun zaak, waarin zij worden aangemerkt als plegers van systeemfraude, nog niet voorgekomen? Erkent u dat hiermee hun schuld of onschuld niet bewezen kan worden en zij hiermee belemmerd worden in de uitvoering van hun beroep?
Deze zaak is in behandeling bij het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. In deze zaak moet de vervolgingsbeslissing nog worden genomen. Omdat deze zaak nog in behandeling is, kunnen er verder geen mededelingen over worden gedaan.
Voor welk deel van hun cliënten geldt dat zij de gevraagde bewijsstukken niet konden produceren toen verzwaarde bewijslast bij hen is opgelegd? Wat is er met hen gebeurd en hoe groot zijn sancties bij hen geweest? Doet de commissie Donner onderzoek naar misstanden bij deze groep?
Vanwege de geheimhoudingsplicht in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik geen antwoorden verstrekken waarin wordt verwezen naar feiten die zien op (individuele) belastingplichtigen. Wel kan waar mogelijk worden aangegeven hoe in het algemeen wordt gehandeld bij de beoordeling van een aangifte inkomensheffingen waarin aftrekposten zijn opgevoerd. Er moet dan door de belastingplichtige aannemelijk worden gemaakt dat er recht op de aftrekpost bestaat. Als geen stukken kunnen worden overgelegd en de opgevoerde aftrekpost ook niet op andere wijze aannemelijk kan worden gemaakt, dan heeft dit als consequentie dat de gevraagde aftrek op dat punt niet zal worden verleend. Verzwaring van de bewijslast zoals genoemd in de vraagstelling houdt in dat de opgegeven (aftrek)post overtuigend moet worden aangetoond en kan slechts in een beperkt aantal situaties en onder strikte voorwaarden worden toegepast.
De commissie Donner kijkt naar toeslaggerelateerde zaken, en doet daarom geen onderzoek naar deze groep.
Kunt u bevestigen dat Werkkollektief Hoorn is aangemerkt als facilitator in een CAF-zaak? Zo ja, om welke CAF-zaak gaat het, hoeveel gedupeerden zijn er en hoe is men tot een verdenking gekomen? Kunt u bevestigen dat op basis van algoritmen tot een verdenking is gekomen?2 Wat is de reden dat u geen poging doet hun schuld te bewijzen en waarom ontneemt u hen daarmee de mogelijkheid hun onschuld te bewijzen?
Vanwege de geheimhoudingsplicht in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op de concrete omstandigheden van specifieke gevallen. Ook kan geen concrete informatie worden verstrekt over methoden en werkwijzen, omdat deze informatie de toezichtstrategie van de Belastingdienst raakt. In zijn algemeenheid kan wel het volgende worden opgemerkt ten aanzien van het gebruik van risicoselectie bij vermoedens van mogelijke fraude. De Belastingdienst wordt in zijn toezichtprocessen ondersteund door automatisering en maakt daarbij gebruik van risicoselectie. Signalen vanuit deze risicoselectie kunnen echter nooit direct leiden tot de conclusie dat er sprake is van een verdenking (van fraude). Deze signalen uit de risicoselectie kunnen wel een begin vormen van een vermoeden van mogelijke fraude. Dit geldt ook voor signalen uit andere bronnen. Dergelijke signalen worden altijd eerst nader onderzocht door een medewerker van de Belastingdienst. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek overweegt de Belastingdienst eventuele vervolgstappen.
Op welke wijze kunnen de belastingconsulenten toch hun recht halen als de openbaar aanklager niet overgaat tot vervolging of sepot? Bestaat hier een verjaringstermijn voor?
Belastingconsultenten kunnen een civiele vordering instellen. De verjaringstermijn hiervoor is op grond van artikel 3:310, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, 5 jaar nadat de belastingconsulenten bekend zijn geraakt met hun eventuele schade en de daarvoor aansprakelijke persoon.
Een verdachte kan het bij de strafrechter kenbaar maken, als hij of zij vindt dat het Openbaar Ministerie te lang wacht met het nemen van een besluit over het doorzetten van de vervolging, of het seponeren van een zaak. Op grond van artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan de strafrechter verklaren dat de zaak geëindigd is, indien hij of zij de mening van de verdachte deelt. Zo’n verzoek kan alleen worden ingediend als de vervolging reeds is aangevangen. Een vervolging kan onder andere starten met het uitbrengen van de dagvaarding, of door een doorzoeking ter inbeslagneming.
Als de strafrechter verklaart dat de strafzaak beëindigd is, kan de gewezen verdachte bij de strafrechter verzoeken om schadevergoeding wegens ten onrechte ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis (artikel 533 Sv) en om vergoeding van door hem gemaakte kosten, zoals bijvoorbeeld advocatenkosten (artikelen 529 en 530 Sv). Een verzoek moet worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de strafzaak.
Wat wordt er bij de Belastingdienst gedaan met de diverse uitspraken van de Kamer en toezeggingen van de regering dat beslissingen door de mens moeten worden genomen en dat toezicht op het gebruik van algoritmen in beoordeling moet worden versterkt? Heeft de motie Verhoeven/Van der Molen om een meldplicht voor ingrijpende algoritmen in te stellen reeds tot beleidswijzigingen geleid?3
De Belastingdienst wordt in zijn toezichtprocessen ondersteund door automatisering en maakt in zijn toezicht op aangifte gebruik van risicoselectie. Bij de ontwikkeling van deze risicoselectie worden waarborgen in acht genomen op het gebied van onder andere privacy, non-discriminatie, informatiebeveiliging en auditeerbaarheid.
Als de risicoselectie leidt tot een voornemen om van de aangifte af te wijken, krijgt de burger de gelegenheid om hier op te reageren voordat het besluit daadwerkelijk genomen wordt. In principe worden deze besluiten door een belastingmedewerker genomen. Er zijn echter gevallen waarin informatie uit de aangifte automatisch gecorrigeerd wordt. Het gaat hier om gevallen, waarin uit contra-informatie van de Belastingdienst, van bijvoorbeeld werkgevers, volgt dat de aangifte niet klopt. De burger ontvangt hiervan een vooraankondiging en kan hierop reageren, voordat deze automatische correctie in zijn of haar nadeel wordt doorgevoerd.6 Door deze manier van behandelen is er altijd sprake van menselijke tussenkomst. Ook voor wat betreft de beslissingen op bezwaar- en verzoekschriften is er altijd sprake van menselijke tussenkomst als er afgeweken wordt van hetgeen door de burger wordt gevraagd.
Mede naar aanleiding van de motie van de leden Verhoeven en Van der Molen hebben de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor Rechtsbescherming op 20 december 2019 het onderzoeksrapport «Toezicht op gebruik van algoritmen door de overheid» aangeboden aan uw Kamer.7 In dit rapport bevelen de onderzoekers aan geen meldplicht te introduceren voor ingrijpende algoritmen. In de kabinetsreactie op het rapport zullen voornoemde ministers op deze en de overige aanbevelingen van de onderzoekers nader ingaan.
Het bericht dat het nog zeker een jaar gaat duren tot de toeslagenaffaire is opgelost |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kunt u aangeven op basis van welke inschatting of signalen u de waarschuwing hebt afgegeven dat de afwikkeling van dossiers in de toeslagenaffaire nog een jaar kunnen gaan duren?1
Na jaren van onzekerheid kan ik me zeer goed voorstellen dat het teleurstellend is voor ouders om te horen dat de afhandeling van dossiers nog een jaar kan gaan duren. Zoals ook in het debat op 21 januari jl. benoemd is zullen we alles op alles zetten om de CAF 11-dossiers, maar ook zo veel mogelijk dossiers van ouders die nu al in het vizier zijn, voor het einde van dit kalenderjaar op te lossen. Inmiddels hebben zich naast CAF 11 ruim 4.900 ouders zich als gedupeerden gemeld, dat betekent voor tienduizenden uren extra werk in deze dossiers. De komende tijd werken we stap voor stap aan het afhandelen van de dossiers. Hierbij zijn zowel snelheid als zorgvuldigheid van belang.
Kunt u zich voorstellen dat dit voor gedupeerde ouders – die zich, mede door het gesprek met u persoonlijk, eindelijk gehoord voelen – een domper is?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u een mogelijkheid om, los van de daadwerkelijke afwikkeling, ouders wel eerder duidelijkheid te geven of en zo ja hoe zij in aanmerking kunnen komen voor compensatie en/of een schadevergoeding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Inmiddels hebben, naast de CAF-11 ouders, ruim 4900 ouders zich gemeld als gedupeerden. Circa 2700 ouders hebben zich rechtstreeks bij de Belastingdienst/Toeslagen gemeld, 1450 via het zwartboek van de SP en 750 via BOinK. Deze groep is zeer divers en dat maakt de beoordeling van alle gevallen complex. Snelheid en zorgvuldigheid gaan hierin helaas niet altijd samen. Ik zeg uw Kamer toe aan deze groep ouders, na het uitkomen van het eindrapport van de Commissie Donner het rapport van de ADR en de kabinetsreactie daarop, een voortgangsbrief te sturen.
Zou u het een logische werkwijze vinden dat als de Belastingdienst geen dossier heeft, noch een bevindingendocument waarom de ouders «opzet/grove schuld» wordt verweten – iets wat wel conform de interne werkinstructies gemaakt moet worden2 – dat er dan overgegaan wordt tot compensatie? Immers de bewijslast om iemand te beschuldigen ontbreekt? Kunt u op deze suggestie ingaan?
Als de Belastingdienst/Toeslagen, bijvoorbeeld door een onvolledig dossier, niet aannemelijk kan maken dat sprake is (geweest) van opzet of grove schuld, kunnen de aan die kwalificatie verbonden gevolgen voor onder meer de invordering uiteraard niet (meer) intreden. Het (achteraf) niet aannemelijk kunnen maken van opzet of grove schuld hoeft echter niet één op één te betekenen dat compensatie aan de orde is, dit zal per situatie bekeken moeten worden. Het kabinet zal terugkomen op de afhandeling van de overige CAF- en aanverwante zaken in reactie op het eindrapport van de Commissie Donner en het rapport van de ADR. De vaststelling van de kaders voor compensatie en het aspect van opzet/grove schuld zullen daarbij aan de orde komen.
Heeft u al meer inzicht gekregen op het verzoek om de verjaring van teruggevorderde kinderopvangtoeslag te laten vervallen, conform het antwoord dat u gaf tijdens de behandeling van de Najaarsnota op 18 december 2019?3
De compensatieregeling voor CAF11-ouders ziet op de jaren 2012 tot en met 2014. De eventuele verjaring van de teruggevorderde kinderopvangtoeslag speelt bij de vaststelling van de compensatie geen rol. Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag zal het kabinet terugkomen op de afhandeling van de overige CAF- en aanverwante zaken in reactie op het eindrapport van de Commissie Donner en het rapport van de ADR. In dat kader zal ook de (mogelijke) samenhang met de verjaringsregels voor de toegekende of teruggevorderde toeslagen worden bezien.
Is het juist dat ik uit uw brief van 7 januari opmaak dat er tot 1 maart nodig is om dossiers van negen mensen in orde te brengen?4
Ja, het klopt dat de Belastingdienst/Toeslagen ernaar streeft deze, inmiddels tien, ouders uiterlijk 1 maart 2020, maar waar mogelijk eerder, hun dossiers te overhandigen.5 Zoals de Minister van Financiën in zijn brief van 7 januari jl. aangaf gaat ook hier oog voor de informatiebehoefte van de ouder en zorgvuldigheid boven snelheid.6 Deze ouders zijn betrokken in omvangrijke en complexe groepsmatige onderzoeken uit het verleden, waarvan het in vier gevallen gaat om een fraudeonderzoek binnen de CAF. De overige zes zijn fraudezaken uit de periode voorafgaand aan de oprichting van de CAF. Dit betreft zeer omvangrijke dossiers die meer tijd vergen, juist om ouders behulpzaam te zijn en hen het gewenste inzicht te verschaffen. U zal van de voortgang hierover op de hoogte gehouden worden. De Belastingdienst/Toeslagen zal overigens niet ongevraagd dossiers aan ouders verstrekken.
Klopt mijn inschatting dat dit mensen betreft die onder een fraudeonderzoek van een Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) vallen? Zo ja, worden tegelijkertijd dan ook dossiers van andere betrokken ouders bij datzelfde CAF in orde gemaakt?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat er gesproken wordt van het opvragen van negentien dossiers op 11 november 2019, terwijl er die dag tenminste 25 gedupeerde ouders aanwezig waren?
Op 11 november 2019 zijn er naar aanleiding van de demonstratie in Rotterdam bij het kantoor van de Belastingdienst 19 verzoeken van ouders binnengekomen, die hun dossier wilden ontvangen. Er waren inderdaad meer dan 19 personen aanwezig op 11 november, doordat er ook partners en sympathisanten van de ouders aanwezig waren.
Is door de Belastingdienst inmiddels in kaart gebracht hoeveel mensen vanaf 2009 «opzet/grove schuld» is verweten waardoor hun kinderopvangtoeslag op nul is gezet en over uitbetaalde jaren is teruggevorderd? Zo nee, wanneer kan deze inventarisatie wel gemaakt zijn?
Een nihilstelling vindt plaats als de ouder niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de toeslag. De vaststelling van opzet of grove schuld speelt een rol bij de beoordeling of ouders in aanmerking komen voor een persoonlijke betalingsregeling. Als opzet of grove schuld wordt vastgesteld, dan leidt dat tot afwijzing van het verzoek om een persoonlijke betalingsregeling, maar niet tot het op nul stellen of terugvorderen van de kinderopvangtoeslag. Het aantal toeslagschuldgerechtigden dat in de periode vanaf 2010 de kwalificatie opzet of grove schuld heeft gekregen en nog steeds een toeslagschuld heeft, bedraagt ongeveer 8.500 personen. Op dit moment onderzoekt de Belastingdienst hoeveel mensen in totaal de kwalificatie «opzet of grove schuld» gekregen heeft. Zodra ik dat aantal heb, informeer ik uw Kamer daarover.
Kunt u aangeven welke lessen u uit de door de ouders zeer gewaardeerde gesprekken meeneemt?
De belangrijkste les is dat er onvoldoende oog is geweest voor de menselijke maat. We hebben fouten gemaakt en de ouders te lang in een onzekere en onduidelijke situatie laten zitten. De overheid hoort fatsoenlijk om te gaan met burgers, daarom begrijp ik – zeker na de persoonlijke verhalen – het gevoel van onrecht bij de ouders. We moeten zaken in de dienstverlening aan burgers fundamenteel anders doen.
Kunt u aangeven hoe de gesprekken tot stand zijn gekomen?
De Minister van Financiën heeft afgelopen weken veel gesprekken gevoerd, met medewerkers, met leidinggevenden – zowel binnen het departement als binnen de Belastingdienst – en met betrokken ouders. Voor het uitnodigen van de ouders is ouderbelangenorganisatie BOinK benaderd. Zij vertegenwoordigen ruim 5.000 oudercommissies en vertegenwoordigen daarmee naar eigen zeggen zo’n 80% van de ouders die gebruik maken van kinderopvang.7 Bovendien is BOinK een bekende partner en zijn ze betrokken bij het Verbeterprogramma kinderopvangtoeslag van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Belastingdienst/Toeslagen. Veel ouders hebben persoonlijk contact met BOinK over hun situatie met de kinderopvangtoeslag. Ouders voelen zich daarnaast ook gehoord door de organisatie, mede omdat ze het Meldpunt Stopgezette Kinderopvangtoeslag zijn gestart (met de SP en de Bond van Belastingbetalers) en medeopsteller zijn van het daarbij behorende zwartboek. Veel ouders hebben zich ook aangemeld bij het Meldpunt. Het was om deze reden mijn inschatting dat BOinK voor de ouders een betrouwbare partner is. Dit helpt het gesprek makkelijker in een open setting op gang te brengen en biedt de ouders comfort. De ouders zijn geselecteerd en telefonisch uitgenodigd door BOinK tussen kerst en vrijdag 3 januari. Voor de 2 gesprekken in kleine setting op woensdag 10 januari hebben zich in totaal 14 ouders aangemeld. Deze ouders zijn geregistreerd als zelfmelder en worden ook zo behandeld.
Was het de wens van het ministerie dat ouders vooraf geen contact met de media zouden hebben? Kunt u aangeven hoe dit precies is verlopen?
Nee, het staat burgers altijd vrij om pers te spreken. Het ministerie heeft hierbij geen rol gehad. BOinK heeft op eigen initiatief een e-mail opgesteld en verstuurd over onder andere communicatie met de media na de ouders telefonisch te hebben uitgenodigd.
Het bericht dat Nederland een belastingparadijs is voor organisaties met een ‘algemeen nut’ dienen, omdat ze moeilijk te controleren zijn |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie dat uit onderzoek van het Platform voor onderzoeksjournalistiek Investico en het datajournalistieke platform Pointer blijkt dat tussen 43% en 53% van de «algemeen nut beogende instellingen» (ANBI’s) niet voldoen aan gestelde eisen voor schenkingen?1
De Belastingdienst neemt de taak toezicht te houden op alle ANBI-voorwaarden serieus. Signalen zoals uit dit onderzoek naar voren komen worden dan ook goed bekeken. Ik meen wel dat de uitkomsten nuance behoeven. Ik licht dat in de antwoorden op onderstaande deelvragen nog nader toe. Wanneer een ANBI niet aan één van de gestelde eisen voldoet, betekent dit nog niet dat het doel aan alle eisen niet heeft voldaan. Het is daarom verstandig de toezichtscapaciteit zodanig te richten dat deze de grotere risico’s bestrijdt.
Kunt u uitleggen waarom zelfs over 2017 maar liefst één derde niet voldoet aan de gestelde eisen? Hoe kan dit zo lang op zijn beloop gelaten worden?
Het belangrijkste inhoudelijke (materiële) criterium waaraan een ANBI moet voldoen is dat nagenoeg het geheel van al haar activiteiten het algemeen nut moet dienen en dat er geen sprake mag zijn van particuliere belangen. Het ANBI-team zet ten aanzien van de materiële criteria, in aansluiting op de handhavingsstrategie van de Belastingdienst, de beschikbare capaciteit daar in waar de kans op niet-naleving fiscaal gezien het grootst is en dit om grotere bedragen kan gaan.
Een formeel vereiste dat bij de ANBI-status hoort is de publicatieplicht. Deze eis is niet fiscaal gedreven maar gericht op het publieksvertrouwen: op basis van de informatie die de ANBI verplicht op de website vermeldt kan een donateur een eigen oordeel over de ANBI vormen. Eén onderdeel van dit formele vereiste is het publiceren van de jaarcijfers. De Belastingdienst houdt op de publicatieplicht ook risicogericht toezicht. Ieder jaar wordt beoordeeld welke groep extra gecontroleerd gaat worden. Zie vraag 6 waar ingegaan wordt op de gemaakte keuzes in 2018 en 2019.
Heeft u een inschatting hoeveel procent van de 600 miljoen euro die jaarlijks gemoeid is met de Geefwet wel geïnd zou worden als alle ANBI’s die niet voldoen hun status kwijtraken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De fiscale ondersteuning aan goede doelen, via de Geefwet, heeft vooral vorm gekregen door de giftenaftrek (budgettair beslag € 377 miljoen in 2020, Miljoenennota 2020) en door de vrijstelling van de schenk- en erfbelasting voor ANBI’s en SBBI’s (budgettair beslag € 215 miljoen in 2020, Miljoenennota 2020). Het valt moeilijk in te schatten of en met hoeveel het budgettaire beslag van deze regelingen zou dalen indien van alle ANBI’s die niet aan de ANBI-eisen voldoen, hun status zou worden ingetrokken. Het beeld is dat het gros van de giften aan fondsenwervende instellingen naar de bekendere grote goede doelen gaat die niet alleen een ANBI-status hebben maar ook vaak beschikken over een CBF-erkenning. Deze doelen voldoen aan de eisen en ontvangen meer, en gemiddeld grotere, giften. Naar verwachting zou het dan ook om een relatief beperkt bedrag gaan.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat onderzoeksjournalisten in korte tijd uitgevonden hebben dat velen niet voldoen en dat de Belastingdienst dat niet lukt?
Investico heeft van 381 ANBI’s bekeken of deze jaarcijfers op hun website hebben staan. Dit is niet hetzelfde als het houden van toezicht op de gehele publicatieplicht bij de in totaal ruim 43.000 ANBI’s waar het ANBI-team toezicht op houdt. ANBI’s publiceren op hun eigen website zonder verplicht format. Daardoor is het niet mogelijk snel inzicht te verkrijgen in de mate waarin alle ANBI’s elk jaar opnieuw voldoen aan de publicatieplicht. Daarnaast is het enkel waarnemen dat niet is voldaan aan de verplichting de jaarcijfers te publiceren niet voldoende voor de Belastingdienst. Het doel is dat de ANBI wel voldoet aan de verplichtingen. De ANBI wordt daarom aangeschreven om de omissie te herstellen en vervolgens moet er actie worden ondernomen indien geconstateerd wordt dat dit niet met een herstel is opgevolgd. Dit kost aanzienlijk meer tijd.
Kunt u een reactie geven op de inschatting dat 910 uur nodig zou zijn om alle ANBI’s te onderzoeken op het voldoen aan een jaarverslag? Bent u bereid deze werkwijze te ontwikkelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs naar vraag 4. De door het platform ingeschatte behandeltijd ziet alleen op het waarnemen dat geen jaarcijfers op de website staan, en niet op het uitvoeren van toezichtshandelingen op de gehele publicatieplicht.
In de praktijk merkt de Belastingdienst ook dat de jaarcijfers niet altijd direct gevonden kunnen worden op de website van een ANBI. Ook dit kost meer tijd dan 75 seconden waarover Investico spreekt. Het niet voldoen aan de publicatieplicht leidt ook niet direct tot een intrekking. De in het antwoord op vraag 4 beschreven gelegenheid voor de ANBI om alsnog compliant te zijn conform de uitvoerings- en toezichtstrategie van de Belastingdienst zorgt voor extra behandeltijd. Het doel is immers dat ANBI’s voldoen aan de gestelde eisen.
Bovengenoemde werkwijze maakt dat het ANBI-team jaarlijks zo’n 4.000 ANBI’s controleert op alle onderdelen van de publicatieplicht (dus niet alleen de jaarcijfers). Hoeveel tijd het kost om alléén naar de jaarcijfers te kijken is niet apart door de Belastingdienst onderzocht. Dit zou niet zinvol zijn omdat de kans groot is dat instellingen dan nog steeds niet voldoen aan de andere onderdelen van de publicatieplicht.
Kunt u verklaren dat ruim 1.500 ANBI’s in zijn geheel niet vindbaar zijn via een website of iets dergelijks? Kunt u aangeven hoe de Belastingdienst hiermee omgaat?
Het toezicht op de ANBI-instellingen volgt de lijn van de uitvoerings- en toezichtstrategie van de Belastingdienst. Deze strategie is erop gericht dat burgers en bedrijven bereid zijn uit zichzelf fiscale regels na te leven, zonder dwingende en kostbare acties van de Belastingdienst. Aan de hand van deze strategie maakt de Belastingdienst voortdurend keuzes over waar de beschikbare capaciteit op wordt ingezet. Het is namelijk praktisch onmogelijk om op alle individuele gevallen gericht toezicht uit te oefenen. Het toezicht wordt daarbij zo selectief en gericht mogelijk ingezet, afgestemd op de (oorzaken van) het gedrag van burgers en bedrijven.
In 2018 is als volgt toezicht uitgevoerd op de publicatieplicht. Er zijn bijna 4200 instellingen beoordeeld waarvan ruim 3000 geselecteerd zijn omdat zij een niet-werkende link naar hun website hadden.
In 2019 is het toezicht deels op een specifieke doelgroep gericht en zijn vooral instellingen beoordeeld op publicatieplicht die na de ANBI-wetgeving per 1-1-2008 (artikel 6.33 inkomstenbelasting) automatisch aangemerkt zijn als ANBI en een ANBI-beschikking hebben ontvangen. Deze instellingen hadden vóór 1-1-2008 belastingvoordelen op basis van artikel 24 van de Successiewet.
Waarom neemt de Belastingdienst de intrekkingen van het keurmerk van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF-keurmerk) niet één op één over als zij tot de conclusie komt dat een ANBI het goede-doelenkeurmerk niet meer verdient? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een intrekking van het CBF-keurmerk leidt niet automatisch tot een intrekking van de ANBI-status, omdat de Belastingdienst een eigenstandige verantwoordelijkheid heeft. Ook is het zo dat aan een CBF-keurmerk niet precies dezelfde criteria ten grondslag liggen als aan de ANBI-status. Wel is het zo dat een intrekking door het CBF er toe zal leiden dat de Belastingdienst ook de betreffende ANBI zal bekijken.
De samenwerking tussen het CBF en de Belastingdienst erkent de belangrijke rol die de sector heeft in het verhogen van de kwaliteit van de goede doelen. De samenwerking benadrukt de eigen verantwoordelijkheid van de sector als het gaat om een goede naleving van de kwaliteitseisen.
Op welke onderzoeken rust de gedachte dat door de belastingvrijstelling er meer geefbereidheid zou zijn? Kunt u de onderzoeken waarderen op hun validiteit?
Het meest recente onderzoek is de evaluatie van de giftenaftrek door Dialogic. Daaruit blijkt dat de giftenaftrek de totale omvang van giften van belastingplichtigen binnen de inkomstenbelasting verhoogt.2 Uit de evaluatie van de giftenaftrek door Dialogic blijkt circa 40% van de gebruikers van de giftenaftrek in de inkomstenbelasting daadwerkelijk meer te geven door deze regeling.3
Erkent u dat bij erf- en schenkbelasting geldt dat de geefbereidheid geen argument is om aan goede doelen te geven, omdat immers de belasting in andere gevallen toch ook betaald moet worden en dat door de belastingvrijstelling de overheid dus 215 miljoen euro per jaar onnodig misloopt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vrijstelling van schenk- en erfbelasting die in principe van toepassing is voor ANBI’s en sociaal belang behartigende instellingen (SBBI’s) heeft primair tot doel te voorkomen dat deze instellingen schenk- of erfbelasting zijn verschuldigd over de door hen ontvangen schenkingen, legaten, erfenissen e.d. Zonder deze vrijstelling zou een tarief van 30% (tot € 126.723, 40% over het meerdere) gelden boven de reguliere vrijstelling van € 2.208 per keer. Dit zou voor instellingen die relatief hoge bedragen per schenking of erfenis ontvangen, tot gevolg hebben dat deze schenking of erfenis netto fors lager uitpakt.
Hoe waardeert u de suggestie van hoogleraar belastingrecht S. Hemels dat via een portaal waar iedere ANBI informatie moet aanleveren beter naar de «top van de piramide» onderzoek kan worden gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een dergelijk portaal kan mogelijk bijdragen aan de handhaving van de publicatieplicht omdat op die wijze alle informatie voor de publicatieplicht van alle instellingen op één centrale plaats beschikbaar zou komen. Hierdoor is het direct duidelijk welke instellingen niet voldoen aan de publicatieplicht. De realisatie hiervan zou een aanvullende vraag zijn in het ICT-portfolio van de Belastingdienst. Over de mismatch tussen vraag en aanbod in dit portfolio is de Kamer bij brief van 17 januari 2020 ingelicht.4
Hoe reageert u op de Amerikaanse schrijver Anand Giridharadas die stelt dat filantropie beter vervangen kan worden door belasting betalen door multinationals en de superrijken?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
In zijn aangehaalde boek geeft Giridharadas een inkijkje in met name de wereld van Amerikaanse filantropen. Daarbij is hij kritisch op de giften van de superrijken en stelt dat meer gelijkheid en hogere belastingen van het bedrijfsleven en rijken noodzakelijk zijn. De Verenigde Staten en Nederland zijn echter niet direct vergelijkbaar waar het gaat om belastingen en filantropie. De Amerikaanse wereld is dus niet de Nederlandse wereld. Filantropie – het vrijwillig ter beschikking stellen van geld en goederen aan doelen van algemeen nut – speelt een belangrijke rol in de Nederlandse samenleving. Veel burgers zijn betrokken bij goede doelen door schenkingen, nalatenschappen en inzet van hun tijd. Het maatschappelijk belang van (particuliere) initiatieven zoals goede doelen, staat buiten twijfel. Overigens zijn vergelijkbare vragen gesteld in het kader van het schriftelijk overleg met de Tweede Kamer over de beleidsvisie op filantropie die is verschenen naar aanleiding van de verkenning van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) Filantropie op de grens van overheid en markt. 6 Deze worden beantwoord door de Minister voor Rechtsbescherming.
De paspoorthandel van Malta en de betrokkenheid van een professor van de Rijksuniversiteit Groningen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Renske Leijten , Attje Kuiken (PvdA), Kees Verhoeven (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de recent openbaar gemaakte lijst van personen die de Maltese nationaliteit hebben gekregen tussen 2014 en 2018?1
Maltese regelgeving vereist de jaarlijkse publicatie in de «Government Gazette» van de namen van álle personen die de Maltese nationaliteit hebben verkregen, inclusief buitenlandse investeerders.
Hoe verhoudt deze lijst met meer dan 10.000 mensen zich, tot het door u genoemde rapport van de «Office of the regulator on the Individual Investor Programme» waaruit zou blijken dat tot november 2018, 961 mensen een paspoort hebben gekocht op Malta?2
Zoals in de beantwoording van vraag3 staat vermeld, zijn de gegevens in de recentelijk openbaar gemaakte lijst gebaseerd op de jaarlijkse publicatie in de «Government Gazette» van alle personen die de Maltese nationaliteit hebben gekregen. Dit kan bijvoorbeeld ook gaan om burgers die zijn genaturaliseerd na een huwelijk. Volgens het nieuwe jaarverslag van genoemd Office hebben tot 1 juli 2019 1.198 vreemdelingen de Maltese nationaliteit gekregen op basis van de investeerdersregeling4.
Bent u bekend met het feit dat in de afgelopen jaren o.a. de volgende personen een paspoort in Malta gekocht hebben:
De hierboven genoemde namen komen voor op de lijst waarnaar in vraag 1 wordt verwezen. Het kabinet acht de verkoop van paspoorten aan niet-EU burgers, die onder verdenking staan van misdrijven, ongewenst. Deze regeling heeft momenteel de aandacht van de Maltese politiek. Het Kabinet volgt de ontwikkelingen nauwgezet.
Bent u bekend met het feit dat Daphne Caruana Galizia, de journaliste die in oktober 2017 met een autobom om het leven gebracht is, gewaarschuwd had voor Hurgin8 en Ziu9?
Ja, op haar website, www.daphnecaruanagalizia.com, heeft zij op 20 mei 2016 eerst over Zhongtian Liu (ervan uitgaande dat met Ziu in vraag 4 Liu Zhongtian in vraag 3 wordt bedoeld) bericht en vervolgens op 21 augustus 2016 over Anatoly Hurgin.
Herinnert u zich dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) waarschuwde voor deze paspoorthandel? Welke concrete acties heeft u ondernomen na die waarschuwing van de AIVD en welke resultaten heeft dat tot nu toe opgeleverd?
Ik verwijs naar de brief aan uw Kamer van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 5 november 2019 (ref. kamerstuk 30 573, nr. 177). Daarin is vermeld dat het zorgelijk is indien de Maltese regeling risico’s oplevert voor de (nationale) veiligheid en openbare orde in andere EU lidstaten. Belangrijk is daarom dat bij regelingen van lidstaten waarbij nieuwe ingezetenen het recht krijgen om vrij binnen de EU te reizen (zoals de paspoortregeling van Malta) een toets op gevaar voor (nationale) veiligheid en openbare orde wordt uitgevoerd.
De Europese Commissie heeft naar aanleiding van haar rapport over Investor Citizenship and Residence Schemes van 23 januari 2019 aangegeven dat zij de hierboven genoemde investeerdersregelingen zal monitoren. Bovendien heeft zij een expertgroep in het leven geroepen, waaraan Nederland deelneemt, die de risico’s van deze regelingen nader onderzoekt. Naar aanleiding daarvan bereidt de Commissie een gezamenlijke, juridisch niet bindende, set van veiligheidschecks voor om risico’s op het gebied van veiligheid, witwassen en corruptie tegen te gaan. Op basis van de uitkomst van dit initiatief van de Commissie wil het Kabinet de dialoog – bij voorkeur op EU-niveau – over genoemde regelingen aangaan.
Herinnert u zich dat u aangaf dat Malta zelf heeft aangegeven dat de due dilligence bij de uitgifte van de paspoorten gewaarborgd is? Deelt u de mening dat dat niet het geval is en kunt u uw antwoord onderbouwen?10
Zoals in het desbetreffende antwoord ook is aangegeven, is dit geen garantie dat er geen paspoort wordt afgegeven aan personen die elders worden verdacht van of zijn veroordeeld voor ernstige strafbare feiten.
Op welke wijze voert u de aangenomen motie-Verhoeven/Omtzigt11 uit die de regering verzoekt «de deplorabele staat van de rechtsstaat in Malta bij de Europese top aan de orde te brengen en met gelijkgezinde lidstaten een publieke verklaring uit te vaardigen die Malta oproept om de aanbevelingen van de Venetië-Commissie – waarom Malta zelf gevraagd heeft – GRECO en MONEYVAL spoedig uit te voeren, en de Kamer hierover en over de reactie van Malta te informeren»? Wat heeft u gedaan om deze verklaring opgesteld te krijgen?
Zoals reeds gemeld in het verslag van de Europese Raad van 12 en 13 december jl. heeft de Minister-President, in lijn met de motie Verhoeven/Omtzigt over de rechtsstaat in Malta (motie nr. 1497 d.d. 10 december 2019), zijn Maltese evenknie aangesproken over de situatie omtrent de rechtsstaat in Malta. De Minister-President heeft de zorgen van het kabinet en het parlement daarbij overgebracht. De Maltese premier gaf aan dat stappen zijn gezet in het moordonderzoek en dat Malta is begonnen met het uitvoeren van de aanbevelingen van de Raad van Europa. Hij verzekerde verder dat er een strikte scheiding is tussen zijn kantoor en het strafproces. In reactie op het idee een publieke verklaring uit te brengen over de rechtsstaat in Malta, gaven de gelijkgezinde landen aan nu eerst de in gang gezette processen van de Commissie en de Raad van Europa hun werk te willen laten doen.
Wat heeft de Minister-President besproken met Minister-President Joseph Muscat van Malta tijdens hun uitgebreide onderhoud op de Europese top? Zijn er daar toezeggingen gedaan?12
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ervan op de hoogte dat de internationale organisatie voor onderzoeksjournalisten Joseph Muscat hebben aangewezen als de meest corrupte persoon van 2019?13
Ja.
Heeft het feit dat Muscat aangewezen is als meest corrupte persoon van 2019 en het feit dat het Europees parlement om zijn aftreden gevraagd heeft, nog enig gevolg voor de andere 26/27 regeringsleiders van de EU? Zo ja, welke en zo nee, waarom niet?14
Bovenstaande heeft betrekking op Malta. Hoewel er geen directe gevolgen zijn voor de andere regeringsleiders in de EU onderstrepen de ontwikkelingen in Malta wel dat de rechtsstaat ook binnen de EU onze voortdurende aandacht behoeft.
Klopt het dat professor Kochenov nog in november op een gala van de paspoortenfirma Henley&Partners is geweest? Hoe ziet u dit in het kader van het lopende onderzoek naar de belangenverstrengeling van deze professor?15
Van de RUG is begrepen dat de heer Kochenov op 11-13 november 2019 aanwezig is geweest en een bijdrage heeft geleverd aan de door Henley&Partners georganiseerde «Global Citizenship Conference». De eventuele aanwezigheid van de heer Kochenov op het gala wordt meegenomen in het onderzoek. Het is aan medewerkers van instellingen om zelf een afweging te maken of, en zo ja in welke hoedanigheid, zij deelnemen aan activiteiten. Dat naar een specifieke medewerker een onderzoek wordt verricht doet aan dit uitgangspunt niet af. Van de RUG heb ik echter begrepen dat de universiteit de heer Kochenov te verstaan heeft gegeven zijn activiteiten met betrekking tot Malta op te schorten gedurende het onderzoek. Dit laat onverlet dat het kabinet weinig begrip heeft voor de eerdere keuze die de medewerker in onderhavig geval heeft gemaakt.
Was hij hier aanwezig als professor van de universiteit Groningen of in een andere capaciteit? Wie heeft deze reis betaald? Acht u het gepast dat hij hier aanwezig was en wilt u die vraag ook doorgeven aan de Rijksuniversiteit Groningen?
De Minister van OCW heeft aan de RUG gevraagd deze vragen mee te nemen in het onderzoek naar nevenwerkzaamheden en nevenbelangen van de heer Kochenov. Over de vraagstelling van dit onderzoek is uw Kamer geïnformeerd in de antwoorden op Kamervragen van de leden Omtzigt en Van der Molen (kenmerk: 2019Z26165).
Kunt u aangeven welke informatie u mist om eerdere Kamervragen binnen de gestelde tijd te beantwoorden?16
Refererend aan de vragen van de leden Groothuizen, Den Boer en Verhoeven (allen D66) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken, Justitie en Veiligheid, Financiën, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over paspoorthandel op Malta, met kenmerk 2019Z18606, die werden ingezonden op 8 oktober 2019, wil ik u meedelen dat die vragen niet binnen de gestelde termijn konden worden beantwoord. De reden hiervoor is dat beantwoording van de set van 30 vragen een grondig onderzoek en daarna ook interdepartementale afstemming vereiste.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
In verband met de brede interdepartementale afstemming vindt de beantwoording enkele dagen later plaats dan verzocht.
Herinnert u zich uw toezeggingen over het stopzetten van dwanginvordering van toeslagschulden die u deed op 8 november?1
Ja, dat herinner ik mij.
Herinnert u de toezegging dat alle gedupeerde ouders telefonisch hun dossier kunnen opvragen?2
Ja, dat herinner ik mij.
Hoeveel ouders hebben inmiddels hun dossier ontvangen?
De negentien ouders die op 11 november jl. in Rotterdam hun gegevens hebben genoteerd, ontvangen hun dossier, inclusief het invorderingsdeel ervan, uiterlijk op 9 december 2019. De inzageverzoeken van ouders die zich na 11 november hebben gemeld, circa 110, zijn ook onderhanden.
Waarom heeft u nog niet gereageerd op het op 20 november gedane verzoek van de commissie Financiën om te stoppen met dwanginvordering, verrekening van toeslagen en alle gedupeerde ouders het recht te geven hun dossier in te zien na telefonisch contact?3
Op het verzoek van de commissie van Financiën om de dwanginvordering te stoppen, heb ik in mijn brief van 29 november jl. geantwoord.4 Kern van mijn reactie is dat er in november nog verrekend is met lopende toeslagen. Dit kon door de massaliteit van het proces niet meer worden tegengehouden. Betrokkenen die dat willen kunnen van het aanbod gebruikmaken om die verrekening alsnog ongedaan te maken. De verrekening in december en de overige dwanginvorderingsmaatregelen zijn inmiddels gepauzeerd.
Ook op het verzoek van de commissie van Financiën om ouders inzage te geven in hun dossiers ben ik in mijn brief van 29 november jl. ingegaan. De website van de Belastingdienst bevat hierover nadere informatie. Zie ook mijn antwoord op vraag 2, 3 en 7.
Herkent u het beeld dat bij sommige ouders nog steeds dwanginvordering in de vorm van loonbeslag plaatsvindt? Kunt u aangeven bij hoeveel van de gedupeerde ouders dwanginvordering niet is stopgezet en kunt u aangeven op basis waarvan het onderscheid in hun behandeling wordt gemaakt?4
Dit beeld herken ik niet als het gaat om ouders die betrokken zijn (geweest) bij een CAF-zaak en toeslaggerechtigden die in het verleden een opzet/grove schuld indicatie hebben gekregen. Bij toeslaggerechtigden die niet in deze twee categorieën vallen is er in zijn algemeenheid geen reden de dwanginvordering stop te zetten. Bij deze groep is er namelijk geen aanleiding om te veronderstellen dat er bij het ontstaan van de terugvordering onzorgvuldig is gehandeld door Toeslagen of dat het beleid te rigide uitwerkt. Mocht dat wel het geval zijn dan wordt maatwerk verleend.
Wat moeten de mensen die nog steeds loonbeslag hebben, of daar opnieuw brieven over krijgen, precies ondernemen?
Toeslaggerechtigden voor wie de «pauzeknop» geldt en die desondanks geconfronteerd worden met loonbeslagen of andere dwanginvorderingsmaatregelen adviseer ik om zich te melden bij de Belastingtelefoon.
Hoeveel gedupeerde ouders hebben tot op heden telefonisch hun dossier kunnen opvragen en hoeveel zijn doorverwezen naar de schriftelijke procedure? Waarom en op basis waarvan wordt onderscheid gemaakt?
Negentien ouders die op 11 november jl. in Rotterdam aanwezig waren, krijgen hun dossier op basis van de gegevens die ter plekke zijn geregistreerd. Twintig andere ouders hebben de volgende dag telefonisch hun dossier opgevraagd. Omdat normaliter dossiers alleen worden verstrekt in het geval tijdens een bezwaar- of beroepsprocedure hierom wordt verzocht, moest voor dit nieuwe proces een en ander worden ingericht om te waarborgen dat het zorgvuldig zal worden uitgevoerd. Daarom is aansluiting gezocht bij de bestaande procedure van gegevensopvraag in het kader van de AVG.6 Hiervoor geldt dat burgers een schriftelijke opvraag kunnen doen. Als ouders bellen met de Belastingtelefoon worden zij geholpen om hun aanvraag in te dienen conform de AVG procedure. Ook wordt dan gevraagd of de ouders een melding willen doen van vergelijkbare behandeling als bij CAF 11. Als dat het geval is wordt de melding direct geregistreerd en ontvangen de ouders een ontvangstbevestiging van hun melding. Als de ouders daadwerkelijk inzage willen in het dossier dan wordt gevraagd of zij de gegevens over alle jaren willen zien of dat zij specifieke vragen hebben over bepaalde toeslagjaren. Deze concretisering kunnen zij dan zelf aangeven in hun inzageverzoek. Inmiddels zijn tot nu toe circa 110 verzoeken binnengekomen.
Klopt het bericht dat voor mensen die bezwaar hebben gemaakt tegen dwanginvorderingen dat die categoraal worden toegekend? Vindt u dit gewenst?5
Bezwaren tegen dwanginvorderingsmaatregelen worden, voor zover het gaat om groepen waarvoor de pauzeknop niet geldt, niet standaard toegekend. Dit is maatwerk. Het bericht in het Financieele Dagblad van 28 november jl. gaat over de toekenning van bezwaren tegen de afwijzing van een persoonlijke betalingsregeling. In mijn brief van 8 november jl. heb ik toegezegd dat verzoeken om een betalingsregeling die zijn afgewezen vanwege opzet/grove schuld alsnog worden toegekend mits deze nog niet onherroepelijk vaststaan. Dit geldt niet als er in het voortraject (de toekenningsfase) al een onherroepelijke vergrijpboete is opgelegd of strafrechtelijke vervolging is ingesteld. Het betreft dus een beperkte categorie reeds ingestelde bezwaren en beroepen en niet een categoriale toekenning. De reden voor deze toezegging is dat ik het gehanteerde beleid ten aanzien van opzet/grove schuld zal heroverwegen, waarbij ik tevens de uitkomsten van het ADR-onderzoek betrek.
Kunt u deze vragen voor het plenair debat over de CAF-11 zaak over ten onrechte ingevorderde kinderopvangtoeslagen beantwoorden?
Ja.