Hartinfarcten die voor vrouwen bijna dubbel zo vaak fataal zijn dan voor mannen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat hartinfarcten bij vrouwen vaker fataal aflopen dan bij mannen?1
Ja.
Vindt u het ook onaanvaardbaar dat vrouwen bijna dubbel zo vaak overlijden na een hartinfarct dan mannen? Bent u bereid om maatregelen te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In het artikel wordt gesproken over een hartstilstand en niet over een hartinfarct (de meest voorkomende oorzaak van een hartstilstand). De Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC) en de Hartstichting hebben mij laten weten dat ze dit beeld niet herkennen als het gaat om hartinfarcten maar wel als het gaat om hartstilstanden. NVVC en de Hartstichting geven aan dat de verklaring voor de slechtere overleving van vrouwen na een hartstilstand waarschijnlijk ligt aan het feit dat vrouwen minder vaak een beginritme hebben waar reanimatie met een defibrillator succes heeft. Zonder dit beginritme kan de defibrillator zijn goede werk niet doen en zal de patiënt vaker overlijden. Dit is een geslachtsgebonden gegeven waarvan de oorzaak nog niet duidelijk is. Er zijn dus helaas ook geen directe maatregelen tegen te nemen.
Ook wordt een hartstilstand bij vrouwen minder snel herkend omdat de symptomen minder duidelijk zijn. De NVVC laat weten dat er de laatste jaren in de media en bij de scholing van huisartsen en cardiologen meer aandacht is gekomen voor «atypische» hartklachten bij vrouwen. De Hartstichting laat weten dat aandacht voor de verschillen tussen mannen en vrouwen bij hart- en vaatziekten al jaren een speerpunt is.
Betere preventieve maatregelen, zoals het voorkomen van diabetes en overgewicht en het stoppen met roken, zijn op de lange duur natuurlijk altijd goed. Zowel voor vrouwen als mannen. De afspraken die de Staatssecretaris van VWS met partijen heeft gemaakt in het preventieakkoord zijn daarbij erg belangrijk.
Bent u bereid om meer bekendheid te geven aan het feit dat uit onderzoek blijkt dat vrouwen minder vaak worden gereanimeerd en dat omstanders terughoudender zouden zijn om vrouwen te reanimeren, bijvoorbeeld door middel van een publiekscampagne of door dit onderdeel te laten zijn van reanimatiecursussen? Zo ja, kunt u een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek van Blom et al.2 laat inderdaad zien dat bij een hartstilstand vrouwen minder vaak worden gereanimeerd dan mannen (67,9% versus 72,7%). De reden daarvoor is niet goed bekend. In een vergelijkbaar onderzoek in de Verenigde Staten werd als mogelijke oorzaak de angst bij omstanders genoemd om de boezem van een vrouw aan te raken. Dit is echter niet goed onderzocht.
Snelle herkenning van een hartstilstand is cruciaal, ik vind het belangrijk dat hier aandacht voor is tijdens reanimatiecursussen. De Hartstichting heeft mij laten weten het reanimeren van vrouwen bij 500 reanimatiepartners – lokale vrijwilligersorganisaties die met ondersteuning van de Hartstichting lokaal reanimatietrainingen verzorgen – extra onder de aandacht te brengen.
Ook moet er worden gezorgd dat de mogelijkheid van een snelle reanimatie beschikbaar is voor vaak alleenwonende oudere vrouwen. Nederland heeft een waardevol netwerk van 255.000 burgerhulpverleners die met behulp van een AED3 kunnen reanimeren in geval van een hartstilstand. In deze gevallen telt elke minuut en hoe sneller een reanimatie wordt gestart des te groter de kans op overleving is. De vrijwilligers worden door middel van één (nieuwe) app in heel Nederland, vanuit alle meldkamers, gealarmeerd. Door de inzet van burgerhulpverleners en AED’s is de overlevingskans binnen 10 jaar al gestegen van 9% naar 24%.
Deelt u de mening dat de symptomen die wijzen op een hartinfarct of hartstilstand bij vrouwen een prominente plek moet krijgen binnen reanimatiecursussen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Gezien het feit dat de symptomen van een hartinfarct of hartstilstand bij vrouwen minder vaak worden herkend al langer bekend is, heeft u maatregelen genomen om hier verandering in te brengen? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen? Kunt u toelichten wat dit heeft opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
De NVVC heeft mij laten weten dat er de afgelopen jaren binnen de cardiologie extra aandacht voor genderspecificiteit is ontstaan en dat de kennis hierover onder cardiologen is toegenomen. Actuele kennis hierover komt aan bod in het nascholingsprogramma van het CardioVasculair Onderwijs Instituut (CVOI). In het geheel vernieuwde opleidingsplan cardiologie is, volgens de NVVC, apart beschreven dat kennis en ervaring moet worden opgedaan inzake genderspecificiteit. Door de werkgroep Gender van de NVVC wordt een leidraad geschreven voor artsen over pijn op de borst klachten bij open kransslagvaten, een ziektebeeld dat overwegend voorkomt bij vrouwen.
De laatste jaren heeft de NVVC zich samen met de Hartstichting en Women inc. ingezet voor de bewustwording omtrent hart- en vaatziekten bij vrouwen. Een voorbeeld daarvan is de jaarlijks terugkerende publiekscampagne Dress Red Day in de maand september. Door deze campagne wordt aandacht gevraagd voor het onderwerp, zowel bij zorgverleners als bij het grote publiek.
De sterfte als gevolg van hart- en vaatziekten is de afgelopen 30 jaar duidelijk gedaald, zowel bij vrouwen als mannen. Hart- en vaatziekten zijn op dit moment ook niet meer doodsoorzaak nummer 1 bij vrouwen.
Welke onderzoeken naar hart- en vaatziekten bij vrouwen lopen nu? Hoeveel geld is beschikbaar voor onderzoek dat specifiek gericht is op hart- en vaatziekten bij vrouwen? Vindt u dat voldoende of deelt u de mening dat een extra impuls nodig is en hier extra budget voor uitgetrokken moet worden?
De Hartstichting heeft in 2014 samen met wetenschappers en de Nederlandse samenleving een onderzoeksagenda opgesteld. Het tweede thema op die agenda is «hart- en vaatziekten bij vrouwen» en omvat de volgende ambitie: We willen hart- en vaatziekten bij vrouwen net zo goed voorkómen, herkennen en behandelen als bij mannen. Daarvoor is het nodig dat in onderzoek én zorg de verschillen tussen mannen en vrouwen standaard in acht worden genomen. De kennisachterstand over vrouwen moet zo snel mogelijk worden ingehaald.
Om deze ambitie te realiseren heeft de Hartstichting de volgende doelstelling geformuleerd: Vanaf 2015 is het bij onderzoek, (mede) gefinancierd door de Hartstichting, standaard dat de verschillen tussen mannen en vrouwen in acht genomen worden.
Volgend uit de onderzoeksagenda van de Hartstichting zijn er in 2014 drie specifieke projecten op hart- en vaatziekten bij vrouwen gehonoreerd4. Het totaal hiermee gemoeide budget is € 6 miljoen. Deze projecten lopen dit jaar af. De Hartstichting zal binnenkort een extra impuls geven aan specifiek onderzoek naar hart- en vaatziekten bij vrouwen. Ze heeft eerder dit jaar een Invitational Call uit doen gaan voor een nieuw consortium voor hart- en vaatziekten bij vrouwen met een budget van € 3 miljoen5.
Vanuit VWS is in 2016 bij ZonMw het programma Gender en Gezondheid gestart6. Het programma Gender en Gezondheid is er op gericht de kennisachterstand over man-vrouw verschillen in gezondheid en zorg te verkleinen, om zo een passende kwalitatieve zorg voor iedereen te realiseren en de gezondheidsverschillen tussen mannen en vrouwen te verminderen. Voor dit programma is de komende jaren € 12 miljoen beschikbaar gesteld. ZonMw en de Hartstichting trekken bij de programmering van onderzoeksvragen op het gebied van gender en hartziekten samen op en coördineren hun activiteiten. Ook ZonMw stelt tegenwoordig als voorwaarde dat bij nieuw te starten onderzoek op alle gebieden (dus niet alleen hartziekten) het aspect gender – waar relevant – meegenomen wordt.
Samen met alle activiteiten die in de vragen hierboven genoemd worden vind ik dat er ruim voldoende aandacht en financiering beschikbaar is voor het herkennen en onderzoeken van man-vrouw verschillen bij een hartstilstand.
Het bericht ‘U.S. sanctions Congo election officials, says they obstructed vote’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «U.S. sanctions Congo election officials, says they obstructed vote» van 21 maart 2019?1
Ja.
Heeft u contact gehad met uw Amerikaanse ambtsgenoot over corruptie en corruptiebestrijding in Congo? zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u zicht op de op de omvang van de corruptie in Congo?
Nederland is met de Verenigde Staten in contact over de situatie in Oost-Congo, zowel in de Democratische Republiek Congo (DRC) als elders. De onderwerpen corruptie en corruptiebestrijding staan tijdens deze overleggen regelmatig op de agenda. Nederland probeert via verschillende kanalen en contacten een zo volledig mogelijk beeld te hebben van de corruptie in de DRC. Het is een uitdaging om zicht te krijgen op de totale omvang van corruptie in de DRC. Corruptie is een complex en vaak verborgen fenomeen dat zich in alle lagen van de maatschappij voordoet.
Welke gevolgen hebben de sancties gehad die de Europese Unie en de Verenigde Staten hebben genomen naar aanleiding van de verkiezingen eind vorig jaar?
De EU heeft op 12 december 2016 sancties ingesteld tegen individuen uit de DRC. Deze sancties zijn in 2017 en 2018, vóór de verkiezingen van 30 december 2018, verlengd. Ze zijn ingesteld omdat deze individuen het verkiezingsproces in de DRC belemmerden en, hieraan gerelateerd, mensenrechten hebben geschonden. Deze sancties omvatten voor 14 personen de bevriezing van tegoeden binnen de EU en een visumverbod voor de EU en gelden momenteel tot 12 december 2019.
De EU-sancties waren een duidelijk signaal naar de Congolese autoriteiten dat er een einde moest komen aan de vele mensenrechtenschendingen gelieerd aan de verkiezingen en de beperking van democratische ruimte. Daarnaast maakten ze onderdeel uit van de bredere internationale druk op de DRC om daadwerkelijk verkiezingen te houden en aan oud-president Kabila om zich niet opnieuw kandidaat te stellen. De verkiezingen hebben uiteindelijk in relatieve kalmte plaatsgevonden en oud-president Kabila was geen kandidaat. De sancties hebben invloed gehad op de relatie tussen de EU en de DRC. Zo hebben de Congolese autoriteiten de verlenging van de EU-sancties afgelopen december aangegrepen om de EU te verzoeken om het hoofd van de delegatie van de Europese Unie in Kinshasa terug te roepen.
De Verenigde Staten hebben door de jaren heen meermaals sancties getroffen tegen Congolese personen, onder andere op grond van mensenrechtenschendingen, corruptie en obstructie van het democratisch proces. De meest recente VS-sancties, aangenomen op 22 februari en 21 maart 2019, waren een reactie op «aanhoudende corruptie door hoge functionarissen van de Nationale onafhankelijke verkiezingscommissie van de DRC (CENI) en de voormalige regering van Kabila om de voorbereidingen voor geloofwaardige en inclusieve verkiezingen te belemmeren en uit te stellen». Deze sancties houden in dat de gesanctioneerde individuen geen (financiële) transacties uit kunnen voeren met Amerikaanse bedrijven en individuen en dat zij een inreisverbod hebben voor de VS.
Is bij het toepassen van sancties overwogen om naar het gehele netwerk van de corruptie te kijken? Zo ja, zou een netwerkbenadering effectiever kunnen zijn dan een individuele benadering om corruptie tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Bij het instellen van de EU-sancties in 2016 zijn corruptie of het onderdeel zijn van een corruptienetwerk niet opgenomen als criteria voor plaatsing op de sanctielijst. Deze sancties werden ingesteld als reactie op de opgeworpen belemmeringen in het verkiezingsproces en hieraan gerelateerde schendingen van mensenrechten.
Enkele van de recent opgelegde sancties door de Verenigde Staten hebben betrekking op personen verdacht van (betrokkenheid bij) corruptie. Zoals onder vraag 3 vermeld staat ging het hier nadrukkelijk om corruptie gerelateerd aan het verkiezingsproces.
Eerder hebben de VS onder de Global Magnitsky Act sancties ingesteld op grond van corruptie, onder andere tegen Dan Gertler en een aantal van zijn bedrijven, waaronder Fleurette Holdings Netherlands. Deze sancties waren daarmee gericht tegen een corruptienetwerk. Zie ook het antwoord op de vragen van de leden Ploumen, Van Ojik en Karabulut over «De onderkoning van Congo» van 8 maart 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1542).2
Kunt u aangeven of er zicht is op de criminele geldstromen binnen Congo? Zo ja, biedt dit mogelijkheden om het netwerk in kaart te brengen? Zo nee, zou het nuttig kunnen zijn de criminele geldstromen in kaart te brengen om gericht sancties te kunnen toepassen?
Er is momenteel beperkt zicht op criminele geldstromen binnen DRC. In DRC zijn enkele instanties, zoals de nationale financiële inlichtingendienst, Interpol en een aantal NGOs actief in het achterhalen van criminele geldstromen.
Het is gewenst om een beter inzicht te krijgen in de criminele geldstromen binnen de DRC. Dit kan bijdragen aan de internationale bestrijding van corruptie. Niet alleen de criminele geldstromen binnen DRC, maar vooral ook het wegsluizen van crimineel geld naar het buitenland is volgens het kabinet een groot probleem voor goed bestuur en accountability in de DRC. Er is onderzoek gedaan naar deze illegale financiële stromen door bijvoorbeeld Bloomberg journalist Michael Kavanagh en de Amerikaanse NGO The Sentry.
Nederland zet zich op verschillende fronten in voor goed bestuur en accountability in DRC, onder andere op het vlak van validatie als conflict-vrij van mijnen in Oost-Congo. Daarnaast gaat Nederland een samenwerking aan met The Sentry. The Sentry richt zich op het inzichtelijk maken van criminele geldstromen vanuit conflictgebieden in Centraal Afrika. Door het werk van organisaties als The Sentry kan Nederland inzicht verkrijgen in de wijze waarop illegaal verkregen vermogens het land uitvloeien. Daardoor kan Nederland eventueel voorkomen dat dergelijke geldstromen via Nederland lopen en toezichthouders in de financiële sector alerteren op de risico’s van dergelijke geldstromen.
Mogelijke beïnvloeding bij het opstellen van richtlijnen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de nieuwe streefwaarde LDL gehalte van 2.0 naar 1.8 in de richtlijn en het standpunt van Hartpatiënten Nederland in deze?1 Bent u ervan op de hoogte dat huisartsen en zorggroepen al hebben aangegeven de richtlijn te zullen negeren? Wat is uw reactie?
Ja, het is mij bekend dat de herziene richtlijn Cardiovasculair Risicomanagement bij bepaalde patiënten als streefwaarde voor het LDL-gehalte (cholesterolwaarde in het bloed) 1,8 hanteert. Deze waarde geldt alleen voor patiënten met een zeer hoog risico op (nieuwe) hart- en vaatziekten, en niet voor alle patiënten met verhoogde cholesterolwaarde. De streefwaarde van 1,8 voor cholesterolverlaging bij zeer hoog-risicopatiënten in de richtlijn is echter niet nieuw. Dit stond ook al in de vorige versie van de richtlijn, maar alleen medisch specialisten hanteerden die waarde. Het verschil in deze versie van de richtlijn is dat nu ook de huisartsen akkoord zijn gegaan met de waarde, echter ook uitsluitend voor dezelfde patiënten met zeer hoog-risico. Met het van kracht worden van de herziene richtlijn vervalt het onderscheid tussen behandeling door de huisarts en behandeling door de specialist.
Ik ben bekend met het standpunt van Hartpatiënten Nederland over de verlaging van de streefwaarde. Ik kan zelf niet oordelen over hun standpunt wat betreft de medische wetenschappelijke onderbouwing van de nieuwe richtlijn. Wel heb ik een brief ontvangen van de partijen die betrokken waren bij de totstandkoming van de nieuwe richtlijn, te weten de Nederlandse Internisten Vereniging (NIV), de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC), het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG) en de patiëntenorganisatie Harteraad. In deze brief geven de partijen o.a. een toelichting over de initiatie en wijze van totstandkoming van de herziene richtlijn en over de medisch wetenschappelijke onderbouwing van de herzieningen. Deze partijen geven aan zorgvuldig gewerkt te hebben in lijn met vigerende maatstaven voor een wetenschappelijk onderbouwde en onafhankelijke totstandkoming van behandelrichtlijnen. Ik zie geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Voor de volledigheid voeg ik deze brief als bijlage toe zodat u zelf kennis kunt nemen van het standpunt van deze partijen2.
Ik heb zelf geen signaal ontvangen van individuele huisartsen of zorggroepen dat zij de herziene richtlijn zouden gaan negeren.
Welke mogelijkheden hebben artsen om patiënten met een hogere LDL-waarde toch geen (extra) medicatie te geven?
De basis van de richtlijn is een maatwerk aanpak bij preventie en behandeling van hart- en vaatziekten, afgestemd op het risicoprofiel van de patiënt en de mogelijkheden en beperkingen om de risico’s te verminderen.
In de genoemde brief geven de bij de richtlijn betrokken partijen aan dat een richtlijn bedoeld is om besluitvorming in de praktijk te ondersteunen en dat in individuele gevallen gemotiveerd afgeweken kan worden. Dat laatste geldt ook voor streefwaarden. Arts en patiënt bespreken samen of en welke inspanning nodig is om de streefwaarde te halen waarbij ten eerste aandacht wordt besteed aan bevordering van een gezonde leefstijl.
Welke onderbouwing is er in (internationale) wetenschappelijke literatuur voor de streefwaarde van LDL van 1.8 mmol/l, welke onderbouwing was er voor de streefwaarde van 2.5, respectievelijk 3.0?
Ik verwijs voor het antwoord naar deze vraag naar de toelichting op dit punt in de bijgevoegde brief van de bij de richtlijn betrokken partijen.
Welke toename in kosten ten gevolge van gebruik van cholesterolverlagende middelen valt te verwachten door de verlaging van de streefwaarde van 2.5mmol/l naar 1.8 mmol/l?
Ik verwacht vooralsnog geen substantiële toename van kosten. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 aangaf gold de streefwaarde van 1,8 al langer voor patiënten met zeer-hoog cardiovasculair risico, als zij onder behandeling van een specialist waren. Er is dus wat dat betreft geen nieuwe situatie ontstaan.
Op basis van de nieuwe richtlijn, die de huisartsen hebben overgenomen, geldt deze streefwaarde nu ook voor deze patiënten als zij onder behandeling van een huisarts zijn. Een huisarts heeft alleen «eerstekeus middelen» voor cholesterolverlaging tot de beschikking. Dit zijn statinen en ezetimib, relatief goedkope middelen. Sterker werkende duurdere cholesterolverlagende middelen als Repatha en Praluent (PCSK-9 remmers) worden uitsluitend door zorgverzekeraars vergoed onder bepaalde voorwaarden (nl. uitsluitend voor hoog-risico patiënten) en dan alleen nog als een specialist ze voorschrijft. Het moet dan aangetoond zijn datbehandeling met «eerstekeus middelen» gefaald heeft.
Daarnaast zijn er voor de sterker werkende duurdere cholesterolverlagers financiële arrangementen zijn afgesloten waardoor de macro uitgaven aan deze middelen beheerst worden.
Welke toename van het gebruik van zogenaamde PCSK-9 remmers valt te verwachten ten gevolge van de verlaging van de streefwaarde LDL naar 1.8mmol/l? Welke kosten zijn daarvan te verwachten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke bijwerkingen hebben de geneesmiddelen die gebruikt worden om de streefwaarde voor LDL-cholesterol te verlagen van 2.5 mmol/l naar 1.8?
Voor een beperkte hoog-risico groep patiënten geldt de streefwaarde van 1,8. Als voor een patiënt het LDL-cholesterol verlaagd moet worden tot 1,8 hangt het ervan óf er geneesmiddelen nodig zijn en zo ja, welke. Bij sommige patiënten zijn leefstijlverandering en/of goedkope medicatie afdoende om deze waarde te bereiken. Deze geneesmiddelen zijn al lang op de markt.
Voor het bereiken van de streefwaarde kunnen ook de nieuwe geneesmiddelen Repatha en Praluent worden voorgeschreven. Volgens de patiëntbijsluiter die door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen is goedgekeurd wordt o.a. melding gemaakt van ernstige allergische reacties die af en toe voorkomen. Daarnaast worden als vaak voorkomende bijwerkingen genoemd o.a. roodheid, jeuk, en verschijnselen van de bovenste luchtwegen zoals een pijnlijke keel of een loopneus. Dit is geen uitputtende opsomming. Volledige informatie kan worden gevonden op de website van het College ter beoordeling van geneesmiddelen.
Kunt u zich voorstellen dat er patiënten zijn die onnodig behandeld worden met cholesterolverlagende geneesmiddelen en daar onnodig bijwerkingen van ondervinden?
De herziene richtlijn geeft aanwijzingen voor het te volgen stappenplan bij cardiovasculair risicomanagement. De eerste stap luidt om behandelopties toe te passen zonder geneesmiddelen zoals advies over leefstijlverandering. Indien toch geneesmiddelen nodig zijn volgen de eerstekeus geneesmiddelen als statinen en ezetimib. Indien zich bijwerkingen voordoen moet in overleg met een patiënt bekeken worden of de bijwerkingen opwegen tegen het belang van verlaging van de cholesterolwaarde. Ik ga ervan uit dat een arts die volgens deze richtlijnen handelt een patiënt dus niet onnodig geneesmiddelen voorschrijft.
Kunt u zich voorstellen dat het aantal patiënten dat onnodig bijwerkingen ervaart toeneemt door de verlaging van de streefwaarde LDL-cholesterol?
Zie antwoord vraag 7.
Wie vormden de multidisciplinaire commissie die de nieuwe richtlijn vaststelde?
De multidisciplinaire CVRM richtlijn noemt in de verantwoordingssectie de samenstelling van de werkgroep3:
Prof. dr. A.W. (Arno) Hoes, klinisch epidemioloog, werkzaam in het Julius Centrum van het UMC Utrecht te Utrecht (voorzitter)
Dr.ir. I. (Ineke) van Dis, epidemioloog en voedingswetenschapper, werkzaam bij de Hartstichting te Den Haag, Hartstichting
Y.A. (Yvette) Henstra, verpleegkundig specialist vasculaire geneeskunde, werkzaam in het OVLG te Amsterdam, NVHVV
Dr. H.M. (Heleen) den Hertog, neuroloog, werkzaam in het Isala Ziekenhuis te Zwolle, NVN
Dr. K. (Karen) Konings, kaderhuisarts hart- en vaatziekten, werkzaam in huisartsenpraktijk K. Konings te Maastricht, NHG
H. (Hans) van Laarhoven, manager team collectieve belangenbehartiging, werkzaam bij Harteraad te Den Haag, Harteraad
Dr. A.H. (AnHo) Liem, cardioloog, werkzaam in het Franciscus Gasthuis & Vlietland te Rotterdam, NVVC
Dr. F.M.A.C. (Fabrice) Martens, cardioloog, werkzaam in het Deventer Ziekenhuis te Deventer, NVVC
Prof. dr. Y.M. (Yvo) Smulders, internist-vasculair geneeskundige, werkzaam in het Amsterdam UMC, locatie VUmc te Amsterdam, NIV
Drs. A. (Anne-Margreet) Strijbis, relatiemanager zorg, werkzaam bij Harteraad te Den Haag, Harteraad
Drs. J.J.S. (Judith) Tjin-A-Ton, kaderhuisarts hart- en vaatziekten, werkzaam in huisartsenpraktijk Frakking & Tjin-A-Ton te Amstelveen, NHG
Prof. dr. F.L.J. (Frank) Visseren, internist-vasculair geneeskundige, werkzaam in het UMC Utrecht te Utrecht, NIV.
Welke van de leden van deze multidisciplinaire commissie komen voor in het Transparantieregister Zorg en van wie ontvingen zij bedragen?
Drie leden van de multidisciplinaire werkgroep komen voor in het Transparantieregister Zorg. In het Transparantieregister Zorg staan bedragen opgenomen voor dr. A.H. Liem, cardioloog, dr. F.M.A.C. Martens, cardioloog en prof. dr Y.M. Smulders, internist-vasculair geneeskundige. Zij ontvingen vergoedingen van Daiichi-Sankyo Nederland BV, Amgen BV, Merck Sharp en Dome (MSD), Bayer en Bristol-Myers Squibb (BMS).
Weet u zeker dat alle transacties tussen farmaceutische industrie of groothandel en de commissieleden vermeld staan in het Transparantieregister Zorg? Zo nee, vindt u het belangrijk dat van zorgverleners die richtlijnen vaststellen duidelijk is of zij banden met de industrie hebben?
Dat kan ik niet met zekerheid zeggen. Openbaarmaking van financiële gegevens tussen beroepsbeoefenaren – en in dit geval commissieleden en farmaceutische bedrijven – is gebaseerd op de Gedragscode van de Stichting Gedragscode Geneesmiddelenreclame.4 In de Gedragscode (paragraaf 7.1 en 7.2) is bepaald dat «vergunninghouders (farmaceutische bedrijven) en beroepsbeoefenaren transparant zijn over hun relaties die mogelijk kunnen leiden tot belangenverstrengeling, overeenkomstig de daarvoor vastgestelde gedragsregels». Het gaat dan onder meer over dienstverleningsovereenkomsten, waarvan bij de werkzaamheden van commissieleden van richtlijncommissies sprake kan zijn.
Ik vind het belangrijk dat zorgverleners en farmaceutische bedrijven handelen in overeenstemming met de afspraken die zij onderling gemaakt hebben en vastgelegd hebben in een gezamenlijke gedragscode (Gedragscode Geneesmiddelenreclame van de Stichting CGR).
Is het waar dat twee cardiologen door het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) werden afgevaardigd naar deze commissie maar eisten dat vooraf al ingestemd werd met een verlaging van de LDL streefwaarde naar 1.8? Zo ja, wat zegt dat volgens u over de onafhankelijke, wetenschappelijk onderbouwde en transparante wijze waarop richtlijnen tot stand dienen te komen?
Dit is mij niet bekend.
Bent u ervan op de hoogte dat deze twee cardiologen in 2016 en 2017 meerdere malen geld ontvingen van de fabrikant van het geneesmiddel dat dankzij de nieuwe richtlijn vaker voorgeschreven zou moeten worden? Wat is uw reactie daarop?
Uit het Transparantieregister Zorg blijkt dat de twee cardiologen betalingen ontvingen van Amgen BV, de fabrikant van Repatha. Het betrof diverse vergoedingen voor dienstverlening (honorarium en onkosten) en gastvrijheid. De Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet toe op de naleving van de regels voor reclame voor geneesmiddelen in de Geneesmiddelenwet. Zij heeft hierbij ook aandacht voor gunstbetoon en transparantie van belangen.
Uit het Transparantieregister Zorg blijkt dat de twee cardiologen betalingen ontvingen van Amgen BV, de fabrikant van Repatha. Het betrof diverse vergoedingen voor dienstverlening (honorarium en onkosten) en gastvrijheid (vergoeding van kosten van deelname aan een bijeenkomst of de daaraan verbonden reis- en verblijfkosten). De Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet toe op de naleving van de regels voor reclame voor geneesmiddelen in de Geneesmiddelenwet.
Zij heeft hierbij ook aandacht voor gunstbetoon en transparantie van belangen. Het verbod op gunstbetoon is wederkerig: wat de gever niet mag geven, mag de ontvanger niet aannemen. Bij overtreding van de regels voor gunstbetoon kan een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Hoeveel ontvingen deze cardiologen in 2018 van de farmaceutische industrie? Hoeveel ontvingen zij over de jaren 2016 en 2017?
Gegevens over financiële bijdragen over het jaar 2018 zijn nog niet gepubliceerd in het Transparantieregister Zorg.
Dr. A.H. Liem ontving volgens het Transparantieregister Zorg in 2016 een vergoeding van € 2.060,- van Amgen BV, € 541,– van Daiichi-Sankyo Nederland BV en € 635,– van Merck Sharp en Dome (MSD). Hij ontving in 2017 een vergoeding van € 3.018,- van Amgen BV.
Dr. F.M.A.C. Martens ontving volgens het Transparantieregister Zorg in 2016 een vergoeding van € 1.766,- van Amgen BV, € 1.541,- van Bayer en € 392,– van MSD. Hij ontving in 2017 een vergoeding van € 2.998,- van Amgen BV, € 590,– van Bristol-Myers Squibb (BMS) en € 932,– van Bayer.
Bent u met mij van mening dat geneesmiddelen die uit preventief oogpunt gegeven worden moeten voldoen aan de gouden standaard, aangetoonde bewezen effectiviteit en veiligheid? Zo ja voldoen Repatha en andere PCSK-9 remmers hieraan?
Alle geneesmiddelen die in richtlijnen of standpunten van beroepsgroepen worden aanbevolen moeten bewezen effectief en veilig zijn, onafhankelijk van het feit of ze met een preventief of met een therapeutische doel worden ingezet. Zowel Repatha als de andere PCSK-9 remmer Praluent voldoen aan deze standaard.
Zie ook het antwoord op vraag 5.
Welke mogelijkheden heeft u om er voor te zorgen dat commissies die richtlijnen vaststellen onafhankelijk en transparant te werk gaan?
Beroepsgroepen zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun zorg en de richtlijnen daarvoor. Alleen als er duidelijke aanwijzingen zijn (die heeft inspectie tot op heden niet ontvangen), dat de kwaliteit en veiligheid van zorg in het geding zijn heeft de IGJ vanuit haar toezichtperspectief de taak hier nader onderzoek naar te doen.
Bij de behandeling van patiënten en het ontwikkelen van richtlijnen waarop behandelingen gebaseerd zijn, is kennisuitwisseling tussen artsen en de farmaceutische industrie over nieuwe behandelmogelijkheden belangrijk. Het kan hierbij gaan om nieuwe behandelingen, al dan niet met geneesmiddelen. Hierbij moet voorkomen worden dat sprake is van ongewenste beïnvloeding van artsen. Het opstellen van richtlijnen en het waarborgen van voldoende objectiviteit en onafhankelijkheid behoort tot de verantwoordelijkheid van de betreffende beroepsgroepen zelf die de richtlijnen ontwikkelen. Ook behoort het tot de verantwoordelijkheid van de zorgprofessionals zelf om ervoor te zorgen dat zij transparant zijn over hun financiële relaties in het Transparantieregister. Hiertoe hebben zij afspraken – samen met de farmaceutische industrie – in de Gedragscode Geneesmiddelenreclame om ervoor te zorgen dat zij transparant zijn over hun financiële relaties in het Transparantieregister. Zoals bekend wordt een evaluatie uitgevoerd van het Transparantieregister. Ik verwacht de uitkomsten daarvan in het najaar.
Verder hebben artsen en de farmaceutische industrie in een code afspraken gemaakt om beïnvloeding door belangenverstrengeling tegen te gaan. Dit betreft de «Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling opgesteld door beroepsgroepen (2012).» Zie (https://www.knaw.nl/shared/resources/actueel/publicaties/pdf/gedragscode-belangenverstrengeling). Deze code is geactualiseerd in 2017.
Vindt u het gewenst dat leden van een commissie die een richtlijn vaststellen financiële banden hebben met de farmaceutische industrie? Zou het mogelijk zijn artsen te vinden die geen banden hebben met de industrie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt niet besloten dat alleen onafhankelijke artsen die geen banden met de industrie hebben (gehad) zulke belangrijke richtlijnen kunnen vaststellen?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg Geneesmiddelenbeleid van 6 juni aanstaande?
Met de beantwoording van deze vragen voldoe ik aan uw verzoek om deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen Overleg Geneesmiddelenbeleid van 6 juni 2019.
Maatregelen tegen Amerikaanse sancties tegen Iran |
|
Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «VPRO: EU doet niets om gevolgen Amerikaans sanctieregime tegen Iran af te zwakken»?1 Kunt u bevestigen dat van het door de EU ingestelde Blokkadestatuut tot op heden nauwelijks gebruik is gemaakt en Nederland nog niet is begonnen met handhaving op grond van de Europese verordening? Zo nee, wat zijn dan de feiten en cijfers?
Ja, het bericht is bekend. De Europese Unie erkent de onrechtmatige extraterritoriale werking van Amerikaanse sanctiewetgeving niet en heeft om het effect hiervan binnen de EU te beperken de antiboycotverordening ingesteld. In deze verordening is een verbod opgenomen om administratieve besluiten en uitspraken van Amerikaanse rechtbanken die uitvoering geven aan Amerikaanse sanctiewetgeving (zoals opgenomen in de bijlage van de antiboycotverordening) te erkennen of uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast is er een verbod om gevolg te geven aan eisen of verboden, met inbegrip van verzoeken van buitenlandse rechters, die gebaseerd zijn op de in de bijlage van de antiboycotverordening genoemde Amerikaanse sanctiewetgeving. De antiboycotverordening biedt Europese bedrijven ook een rechtsbasis om schade die het gevolg is van de toepassing van de Amerikaanse sanctiewetgeving opgenomen in de bijlage van de antiboycotverordening te verhalen op de veroorzaker, bijvoorbeeld wanneer een andere partij vanwege VS-sancties een contract beëindigt. Nederlandse bedrijven hebben nog geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Wanneer de gelegenheid zich voordoet wordt de antiboycotverordening besproken met Nederlandse bedrijven. In Nederland is de Douane op grond van de Wet uitvoering antiboycotverordening en de Wet Economische Delicten (WED) bevoegd tot handhaving van de antiboycotverordening. Als ons signalen bereiken over Nederlandse bedrijven die de verordening overtreden wordt dit aan de Douane doorgegeven. Dit is nog niet voorgekomen. Als een bedrijf kan aantonen dat naleving van de antiboycotverordening de eigen belangen of die van de Unie als geheel ernstig zou schaden, kan bij de Europese Commissie een uitzonderingsverzoek worden ingediend.
De antiboycotverordening staat niet in de weg dat bedrijven omwille van andere overwegingen, bijvoorbeeld van commerciële aard, besluiten om niet langer zaken te doen met bedrijven in Iran. Dat is een zelfstandig oordeel van bedrijven waar het kabinet niet in wenst te treden.
Om verder bijstand te kunnen geven aan bedrijven die legitieme handel willen drijven met Iran hebben het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk het initiatief genomen om een Special Purpose Vehicle (het Instrument for Supporting Trade Exchanges, INSTEX) op te richten. INSTEX is onder andere opgericht om betalingsverkeer met Iran te kunnen faciliteren, vooralsnog voor goederen die buiten de Amerikaanse sancties vallen (zoals humanitaire goederen). Het is tevens een signaal dat onrechtmatige extraterritoriale werking van de Amerikaanse sancties in de EU niet erkend wordt. Nederland heeft consequent steun voor INSTEX uitgesproken en daarnaast aangegeven voornemens te zijn aandeelhouder te worden. Alvorens Nederland daadwerkelijk tot aandeelhouderschap kan overgaan, moet INSTEX eerst goed zijn uitgewerkt. Een definitief besluit zal nog enige tijd in beslag nemen. Uw Kamer zal hierover op de hoogte worden gehouden.
Kunt u toelichten hoe dit statuut werkt dan wel behoort te werken? Hoe kan bijstand verleend worden aan bedrijven die last hebben van Amerikaanse sancties tegen Iran? Hoe wordt voorkomen dat bedrijven handel met Iran stoppen vanwege (dreiging van) Amerikaanse sancties?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u deze Amerikaanse sancties illegaal, aangezien ze een extraterritoriale werking hebben? Zo nee, waarom niet?
Onder internationaal recht is de rechtsmacht van staten beperkt en is de uitoefening van wetgevende en rechtsprekende rechtsmacht over bedrijven zonder aanknopingspunt verboden. Toepassing van een sanctieregime door een staat buiten zijn grondgebied op activiteiten die geen wezenlijk verband houden met die staat is derhalve niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor het door een staat entameren van juridische procedures bij handhavende instanties, waaronder ook nationale autoriteiten die toezien op sanctieregelingen, tegen bedrijven of andere entiteiten in het kader van activiteiten die geen wezenlijk verband houden met die staat. Daarnaast beperkt internationaal recht de handhavende bevoegdheden van staten tot hun eigen territoir.
Nederland is tegenstander van unilateraal ingestelde extraterritoriale werking van wetgeving van andere landen die in strijd is met internationaal recht. Dit is bijvoorbeeld het geval indien zij Nederlandse bedrijven raken terwijl deze in lijn met Nederlandse en Europese wetgeving handelen en er geen wezenlijk verband bestaat tussen deze bedrijven en, in dit geval, de VS. Ook de EU heeft herhaaldelijk zorgen richting VS uitgesproken over deze extraterritoriale toepassing van sancties.
Kunt u aangeven welke invloed de Amerikaanse sancties tegen Iran hebben op Europese handel met dat land? Hoeveel (ongeveer) en welke bedrijven zijn gestopt met handel met Iran of hebben anderszins de economische betrekkingen met het land teruggeschroefd of beëindigd?
Sinds de inwerkingtreding van het JCPOA versterkte Nederland stapsgewijs de handelsbetrekkingen met Iran en steeg de Nederlandse export naar dit land van € 376 miljoen (2014) naar € 1,06 miljard (2017). In welke mate de huidige situatie effect heeft op Nederlandse bedrijven zal per geval verschillen; het kabinet heeft geen cijfers over de handelsactiviteiten van individuele Nederlandse bedrijven met Iran. Met name een aantal grote bedrijven heeft de activiteiten in Iran afgelopen jaar opgeschort. Daarnaast blijven er grotere en kleinere Nederlandse bedrijven actief op de Iraanse markt, hetzij in de vorm van daadwerkelijke handel, hetzij door het onderhouden van contacten. De Nederlandse export naar Iran liep daarbij afgelopen jaar terug naar € 718 miljoen. Ook op Europees niveau is deze trend zichtbaar: de goederenexport van de EU naar Iran nam tussen 2017 en 2018 af van € 10,8 miljard naar € 8,9 miljard.
Herkent u zich in de analyse dat het statuut, door een interne tegenstrijdigheid, «onmogelijk om uit te voeren» is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoorden op vraag 2 en 3 over de uitvoering van de antiboycotverordening.
Deelt u de opvatting dat het van groot belang is, zeker tegen de achtergrond van snel escalerende spanningen tussen de VS en Iran, om het nucleaire akkoord met Iran overeind te houden?
Ja. Het bestendigen van het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA) blijft van belang voor Nederlandse en Europese veiligheid, omdat het effectief de ontwikkeling van een Iraans kernwapen voorkomt. Zolang het Internationaal Atoomagentschap (IAEA) geen Iraanse schendingen rapporteert, zal Nederland zich inzetten om het JCPOA te behouden. Tot nu toe zijn er geen aanwijzingen dat dit het geval is.
Kunt u zich extra inspannen om het akkoord met Iran overeind te houden? Zo nee, waarom niet?
Nederland blijft zich onverminderd inspannen voor behoud van het JCPOA, zolang Iran zich aan zijn verplichtingen houdt. Het behoud van het JCPOA is in het veiligheidsbelang van Nederland, omdat het de beste manier is om een Iraans kernwapen te voorkomen, op basis van strikte verificatie door het Internationaal Atoom Energie Agentschap. Wel verwerpt het kabinet het ultimatum dat Iran aan de overige ondertekenaars van de nucleaire deal, waaronder de EU, heeft gesteld. Dit is een onbehulpzame stap zijdens Iran. De Hoge Vertegenwoordiger Mogherini zal in EU-verband verder in blijven zetten op diplomatieke oplossingen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg over de Raad Buitenlandse Zaken van 5 juni 2019?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Bodyguards die nodig zijn om vrouwen te begeleiden naar een abortuskliniek |
|
Corinne Ellemeet (GL), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gratis bodyguards voor vrouwen die abortus laten plegen»?1
Ja.
Wat vindt van dit initiatief van «De Bovengrondse» en «Het Humanistisch Verbond»?
Deze organisaties zijn in beginsel vrij om een dergelijk initiatief op te zetten, uiteraard dienen zij zich daarbij net als iedereen aan de wet te houden.
Hoe vindt u het dat ongewenst zwangeren bodyguards nodig hebben wanneer zij een abortuskliniek bezoeken? Bent u het eens dat dit onwenselijk is? Hoe vindt u het dat de bescherming van deze vrouwen in handen ligt van vrijwilligers?
Vrouwen moeten in alle vrijheid een zwangerschapsafbreking kunnen overwegen en toegang hebben tot abortuszorg. In mijn eerdere antwoorden op Kamervragen en commissieverzoeken over anti-abortus demonstraties bij abortusklinieken heb ik aangegeven het zeer kwalijk te vinden als vrouwen die op het punt staan een abortuskliniek te bezoeken worden lastiggevallen. Ik zou het betreuren wanneer vrouwen het nodig achten om de abortuskliniek met een buddy te bezoeken vanwege demonstraties bij de kliniek. Het is aan de burgemeester om demonstraties in goede banen te leiden, en daarbij in het kader van de bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden ook de veiligheid van deze vrouwen in acht te nemen, zoals ik ook aangaf in mijn eerdere commissiebrief en beantwoording van de Kamervragen hierover.2 3 De burgemeester bepaalt, zo nodig na overleg in de lokale driehoek in hoeverre inzet van de politie daarvoor noodzakelijk is.
Bent u van plan om maatregelen te nemen tegen anti-abortus demonstranten die zich, volgens het artikel, steeds militanter opstellen?
Of maatregelen noodzakelijk en gerechtvaardigd zijn, is afhankelijk van alle relevante feiten en (plaatselijke) omstandigheden, en daarmee een beoordeling die alleen lokaal door de burgemeester kan worden gemaakt. De uitkomst van die afweging kan per geval verschillen. De afgelopen tijd heb ik overleggen met de gemeenten en abortusklinieken gehad. Voor de uitkomsten van deze bijeenkomst verwijs ik u graag naar de brief die hierover verstuurd is naar de Tweede Kamer5 en het debat dat ik met uw Kamer hierover heb gevoerd op 11 juni jl.
Welke aanvullende maatregelen nemen gemeenten inmiddels om bezoekers van abortusklinieken tegen demonstranten in bescherming te nemen? Acht u dit voldoende? Wordt het tijd om aanvullende maatregelen te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
In uw antwoorden op eerder gestelde Kamervragen gaf u aan voor het zomerreces met gemeenten en abortusklinieken in gesprek te gaan. Heeft dit gesprek inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat is daar uitgekomen?2
Zie antwoord vraag 4.
De oprichting van een tribunaal om IS-strijders te vervolgen |
|
Joël Voordewind (CU), Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut , Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA), Bram van Ojik (GL), Martijn van Helvert (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u met de Zweedse regering een gesprek gehad over de oprichting van een tribunaal om IS-strijders te vervolgen?1
Ja. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft zijn Zweedse ambtgenoot op 14 mei jl. gesproken. In dat gesprek is de berechting van ISIS-strijders aan de orde gekomen, een internationaal tribunaal is een van de opties die daarbij is benoemd. Ook in andere gesprekken bespreekt het kabinet het belang van vervolging en berechting van ISIS-strijders. Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken dit onlangs aan de orde gesteld in gesprekken met de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, de heer Guterres, de hoge vertegenwoordiger voor mensenrechten van de Verenigde Naties, mevrouw Bachelet, en bijvoorbeeld zijn Noorse collega, mevrouw Soreide. Ook heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 23 mei de landen van de VN Veiligheidsraad opgeroepen om over te gaan tot actie.
Herinnert u zich dat in het regeerakkoord staat dat Nederland zich inzet om een tribunaal op te zetten?
In het regeerakkoord «Vertrouwen in de Toekomst» is opgenomen dat Nederland zich in de VN-Veiligheidsraad actief inzet voor de bestrijding van ISIS en de berechting van ISIS-strijders. Het regeerakkoord spreekt zich er niet over uit hoe deze berechting precies vorm zou moeten krijgen.
Herinnert u zich dat de Nederlandse regering uitgesproken heeft dat IS-strijders (inclusief Nederlanders) zich hoogstwaarschijnlijk schuldig gemaakt hebben aan genocide en misdaden tegen de menselijkheid?
Het kabinet heeft aangeven van oordeel te zijn dat ISIS zich hoogstwaarschijnlijk schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstige internationale misdrijven, waaronder genocide en misdrijven tegen de menselijkheid (zie Kamerbrief van 22 december 2017 over het «advies over het gebruik van de term genocide door politici», Kamerstuk 34 775 V, nr. 44). Het kabinet heeft de VN-veiligheidsraad meerdere malen opgeroepen vast te stellen dat ISIS genocide heeft gepleegd, onlangs nog door de Minister van Buitenlandse Zaken op 23 mei 2019 in de VN veiligheidsraad (ook indachtig de motie-Voordewind c.s. over de erkenning van genocide door ISIS (Kamerstuk 32 623, nr. 193) en de motie-Van Helvert c.s. over de bestrijding van ISIS (Kamerstuk 34 775, nr. 20).
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat IS-strijders, die zich immers willens en wetens hebben aangesloten bij een organisatie waarvan uit haar publieke uitingen duidelijk was dat zij zich schuldig maakte aan misdaden tegen de menselijkheid en genocide, bestraft worden wegens (medeplichtigheid aan) die misdaden?
Ja. Het kabinet deelt de mening dat het van groot belang is dat ISIS-strijders strafrechtelijk worden vervolgd voor (medeplichtigheid) aan internationale misdrijven. De bewijslast voor (medeplichtigheid aan) internationale misdrijven, zoals genocide en oorlogsmisdrijven is in vergelijking met andere misdrijven bijzonder hoog. Het aansluiten bij ISIS is daarvoor niet voldoende. Ook voor een veroordeling voor misdrijven tegen de menselijkheid dienen specifieke delictsbestanddelen te worden bewezen die niet gelden voor commune (terroristische) misdrijven.
Herinnert u zich dat leden van de Nederlandse delegatie in de Assemblee van de Raad van Europa voorstellen gedaan hebben om een tribunaal op te zetten?
Ja.
Bent u bereid om deel te nemen aan de conferentie over een internationaal tribunaal waarvoor Zweden Nederland heeft uitgenodigd?
Ja. Zweden heeft Nederland uitgenodigd deel te nemen aan een expertbijeenkomst over de uitdagingen van nationale berechting en mogelijkheden van internationale berechting van ISIS-strijders. Deze bijeenkomst vond plaats op 3 juni jl. in Stockholm. Nederlandse experts van de ministeries van Justitie en Veiligheid en van Buitenlandse Zaken hebben deelgenomen aan deze bijeenkomst.
Bent u bereid om in de komende twee weken een position paper te schrijven (mogelijk samen met andere landen) waarin Nederland duidelijk maakt hoe zij IS-strijders in internationaal verband wil vervolgen?
De vervolging en berechting van ISIS-strijders in de regio wordt weliswaar door veel landen gesteund, maar overeenstemming over de precieze vorm waarin dit moet gebeuren is nog niet bereikt. Het is mede daarom dat Nederland, samen met gelijkgezinde partners en de VN, een discussie voert over het vinden van een breed gesteunde oplossing voor de berechting van ISIS-strijders.
Over de mogelijke internationale berechting van ISIS-strijders heeft de Minister van Buitenlandse Zaken de extern volkenrechtelijk adviseur (EVA) om advies gevraagd, met het verzoek om dit advies uiterlijk 8 juli 2019 uit te brengen.
Tegelijkertijd is het kabinet in nauw contact met andere landen om de mogelijke politieke complicaties van dergelijke berechting te bespreken. Zo heeft de Minister van Buitenlandse zaken op 23 mei jl. in New York de landen van de VN Veiligheidsraad opgeroepen om over te gaan tot actie en een informele bijeenkomst georganiseerd met experts uit een aantal partnerlanden. Hieruit kwam naar voren dat veel landen worstelen met de vervolging van ISIS-strijders nu een door de VN gemandateerd tribunaal via de weg van de VN Veiligheidsraad onwaarschijnlijk blijkt. Ook het feit dat Irak niet partij wil worden bij het Statuut van Rome, en dat het tot nu toe niet bereid is om de doodstraf op te geven bij de berechting van ISIS-strijders zijn moeilijkheden waar deze landen tegenaan lopen. Ondanks deze complicaties blijft het kabinet zich inzetten voor berechting in de regio en wordt in gesprek met partnerlanden bekeken wat opties kunnen zijn voor bijvoorbeeld een internationaal tribunaal.
De gesprekken die Nederland met andere landen voert en het uiteindelijke advies van de extern volkenrechtelijk adviseur zullen worden meegenomen in een bijeenkomst die Nederland zal organiseren tijdens de Algemene Vergadering van de VN in september. Hierbij worden alle landen en organisaties met wie we nauw samenwerken, zoals UNITAD, de bewijzenbank Syrië en UNAMI, bij elkaar gebracht om concreet te maken hoe ISIS-strijders kunnen worden vervolgd.
Is er in Nederland al een officier van justitie aangesteld die IS-strijder kan vervolgen voor genocide?
De opsporing en vervolging van internationale misdrijven (te weten genocide, oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid, foltering, gedwongen verdwijning en het misdrijf agressie) is binnen het OM bij het cluster internationale misdrijven van het Landelijk Parket (LP) belegd. Binnen dit cluster zijn er gespecialiseerde Officieren van Justitie werkzaam die IS-strijders kunnen vervolgen voor deelname aan internationale misdrijven, waaronder genocide. Het OM zal het kabinet naar verwachting voor het reces nog informeren of daarnaast een speciale officier van justitie specifiek voor de vervolging van ISIS-strijders voor genocide van toegevoegde waarde is.
Kunt u deze vragen een voor een en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De vergoeding van vruchtbaarheidsbehandelingen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat er nog steeds een groep vrouwen is voor wie een vruchtbaarheidsbehandeling niet wordt vergoed?1
Vruchtbaarheidsbehandelingen worden vergoed indien er sprake is van een medische indicatie. De situatie die in het artikel op de website van Freya wordt beschreven betreft geen verzekerde zorg.
Klopt het dat de IVF-behandeling bij eiceldonoren niet wordt vergoed? Zo ja, wat is het verschil met de vergoeding van de behandeling bij orgaandonatie?
De behandeling voor de eiceldonor wordt niet vergoed vanuit de basisverzekering, omdat de donor niet een eigen medische indicatie voor de behandeling heeft. In de situatie dat een wensmoeder een medische indicatie heeft voor eiceldonatie worden de voor haar benodigde behandelingen wel vergoed. Het betreft dan onder meer de laboratoriumfase (bevruchting in de reageerbuis), het voorbereiden van de baarmoeder, het inbrengen van het embryo en de cryopreservatie.
Voor medisch noodzakelijke orgaantransplantaties is een aparte regeling voor de vergoeding van de selectie van de donor (welke niet een medische indicatie heeft) en uitname van het orgaan en de daarmee samenhangende medische zorg bij de donor. Ik zal het Zorginstituut vragen mij te adviseren over vergoeding ten laste van het basispakket in de situatie dat er sprake is van een medisch vruchtbaarheidsprobleem bij de verzekerde, waarbij voor het vervullen van de kinderwens ook een deel van de vruchtbaarheidsbehandeling bij een ander mogelijk of nodig is die daarvoor geen medische indicatie heeft. Ik vraag het Zorginstituut daarbij of en zo ja wanneer het – in de situatie dat er sprake is van een medisch indicatie bij een vruchtbaarheidsprobleem bij de wensouder(s) – wenselijk is om de vergoeding van de medische kosten voor de vruchtbaarheidsbehandeling van de derde ten laste van de zorgverzekering van de verzekerde te laten komen.
Wat zou het kosten om bij vruchtbaarheidsbehandelingen voor vrouwen die geen goede eicellen hebben ten gevolge van kanker of vervroegde overgang de behandeling bij de donor voortaan wel te vergoeden?
Ik heb geen inzicht in wat hiervan de mogelijke kosten zijn.
Door een gebrek aan donoren is er een wachttijd. Ook is niet duidelijk hoeveel vrouwen in aanmerking willen komen voor het ontvangen van eicellen. Dat komt mede doordat er steeds meer mogelijkheden zijn om eigen embryo’s of eicellen voorafgaand aan een oncologische behandeling in te laten vriezen, wat in die situatie dan ook verzekerde zorg betreft.
Bent u bereid, nu u besloten heeft vruchtbaarheidsbehandelingen voor alleenstaande en lesbische vrouwen te vergoeden, ook de vruchtbaarheidsbehandeling voor vrouwen te vergoeden die geen goede eicellen hebben ten gevolge van kanker of vervoegde overgang? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet en wat is het verschil dan met de eerder genoemde groep?
Een aantal behandelingen voor deze groepen wordt wel vergoed. Zo betreft het invriezen van eigen eicellen van vrouwen die kankerbehandelingen moeten ondergaan in de meeste gevallen verzekerde zorg. Dit geldt ook voor vrouwen die als gevolg van een aandoening of syndroom vervroegd in de overgang komen.
Een ander geval is de situatie waar vrouwen zelf geen goede eicellen meer hebben, bijvoorbeeld als gevolg van ziekte of vervroegde overgang. Het gebruik van eicellen van andere vrouwen kan een oplossing bieden. Daarvoor is een medisch traject nodig bij de vrouw die de eicellen wil doneren. Deze kosten worden niet vergoed door de verzekering van de wensmoeder, omdat de donor zelf geen medische indicatie heeft. Op dit vraagstuk richt zich de adviesvraag die ik aan het Zorginstituut zal voorleggen.
Deelt u de mening dat de redenering dat de behandeling voor deze vrouwen bij de eiceldonor plaatsvindt en daarom niet onder de door u gebruikte voorwaarde «medische noodzaak» valt niet logisch is, aangezien in deze gevallen juist sprake is van een medische indicatie bij de wensouder die alleen kan worden «behandeld» door het aanbod van de donor?
Dit betreft precies het vraagstuk dat ik aan het Zorginstituut zal voorleggen, namelijk de vraag in hoeverre het wenselijk is om de vergoeding van de medische kosten voor de vruchtbaarheidsbehandeling van de derde ten laste van de zorgverzekering van de verzekerde te laten komen.
Het bericht ‘Kritiek op Saoedi’s? Dan dreigt gevaar’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kritiek op Saoedi’s? Dan dreigt gevaar»?1
Ja.
Heeft u contact gehad met de Noorse inlichtingendienst dan wel de Amerikaanse inlichtingendienst CIA over het gevaar dat journalisten lopen die kritisch zijn op het Saoedisch regime? Zo nee, bent u wel op de hoogte van het risico voor journalisten die kritisch zijn op het Saoedisch regime, en dat zij moeten oppassen voor hun veiligheid? Zo ja, wat is uw reactie daarop? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zorgen over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië. De vrijheid van critici en andersdenkenden wordt ernstig beperkt. Dit geldt voor activisten, geestelijken en ook journalisten. De afgelopen jaren is vrijheid van meningsuiting verder onder druk komen te staan. Het meest duidelijke voorbeeld hiervan is de verschrikkelijke moord op journalist Jamal Khashoggi. Nederland spreekt met gelijkgestemde landen over de situatie in Saoedi-Arabië. De regering gaat in het openbaar niet in op concrete contacten tussen Nederlandse en buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Bent u bekend met de kritische commentaren en de inzet voor burgerrechten van de in Noorwegen woonachtige journalist Ä°yad el-Baghdadi? Zo ja, valt dit naar uw mening onder de normale werkzaamheden van journalisten? Zo nee, waarom niet?
İyad el-Baghdadi is schrijver, journalist en mensenrechtenverdediger. El-Baghdadi heeft zich regelmatig kritisch uitgelaten over het democratische gehalte van de regeringen in de regio. Het kritisch volgen van ontwikkelingen in de regio behoort uiteraard tot het belangrijke werk dat journalisten, activisten en andere politieke commentatoren doen.
Bent u van mening dat journalisten, schrijvers en anderen die worden vervolgd voor het uitoefenen van hun recht op vrije meningsuiting, bescherming moeten krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kan deze bescherming invulling krijgen?
Vrijheid van meningsuiting is een voorwaarde voor een goed functionerende democratie en een vrije samenleving, en is daarom één van de Nederlandse mensenrechtenprioriteiten wereldwijd. Nederland zet zich via verschillende kanalen in voor de bescherming van de vrijheid van meningsuiting en de veiligheid van journalisten. Voorbeelden zijn de bilaterale gesprekken van de Mensenrechtenambassadeur, de aandacht die Nederland in multilateraal verband vraagt voor schendingen van die rechten, bijvoorbeeld in de Mensenrechtenraad, en activiteiten die Nederland steunt die bijdragen aan de versterking van het maatschappelijk middenveld.
Heeft u over het risico dat journalisten, schrijvers en anderen uit Saoedi-Arabië, die worden vervolgd voor het uitoefenen van hun recht op vrije meningsuiting, gesproken met uw Noorse en Europese ambtsgenoten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is er gesproken over een gezamenlijk strategie richting Saoedi-Arabië?
Nederland spreekt in bilateraal contacten en in Europees verband met regelmaat over de situatie in Saoedi-Arabië. De EU heeft gezamenlijke verklaringen afgelegd waarin de moord op journalist Khashoggi in de sterkste bewoordingen wordt afgekeurd en wordt opgeroepen tot grondig, transparant en geloofwaardig onderzoek en vervolging van de daders. Daarnaast hebben alle EU-lidstaten de verklaring van 7 maart jl. in de Mensenrechtenraad ondertekend, waarin de EU haar toenemende zorgen uitspreekt over de arrestaties en behandeling van (mensenrechten)activisten onder anti-terrorismewetgeving. Ook spreekt de EU zich regelmatig uit over het uitvoeren van de doodstraf in Saoedi-Arabië. Meest recentelijk werd dit gedaan door de EU-woordvoerder voor buitenland- en veiligheidsbeleid op 2 april en 24 april jl.
Wat is uw reactie op de waarschuwing van Baghdadi dat de fase waarin de Saoedische kroonprins kon worden gezien als een verlichte hervormer definitief voorbij is en nu een nieuwe fase is aangebroken van keiharde repressie? Heeft u hier contact over gehad met uw Noorse en Europese ambtsgenoten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u, al dan niet in multilateraal verband doen met deze waarschuwing?
Zoals beschreven in de Kamerbrief van 18 oktober jl. zijn er in Saoedi-Arabië verschillende ontwikkelingen zichtbaar. Een aantal van deze ontwikkelingen zijn positief. Zo zorgen de ingezette economische hervormingen voor een verbeterde positie van vrouwen in het land. De afgelopen jaren zijn honderdduizenden Saoedische vrouwen toegetreden tot de arbeidsmarkt. Nederland en de EU steunen verdere economische hervormingen vanuit de overtuiging dat een stabiel en economisch moderniserend Saoedi-Arabië goed is voor de stabiliteit in het land en de regio. Tegelijkertijd is er ook reden tot zorg. De ruimte voor mensenrechtenverdedigers, activisten en journalisten in Saoedi-Arabië is substantieel afgenomen. Ook heeft Nederland zoals bekend zorgen over de rol die Saoedi-Arabië speelt in de oorlog in Jemen. Nederland blijft daarom een kritische dialoog voeren met Saoedi-Arabië via bilaterale kanalen en in de daarvoor bestemde multilaterale fora en in goed overleg met Europese en andere gelijkgezinde landen.
Op welke wijze gaat u gehoor geven aan de oproep van Baghdadi aan Westerse landen om zich krachtig te weer stellen tegen het toenemende repressieve regime in Saoedi-Arabie?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u contact gehad met de Noorse regering en/of uw Europese collega’s over het voorstel om niet langer te investeren in Saoedi-Arabië? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hierover nader informeren?
Nederland is geen voorstander van een boycot of economische sancties tegen Saoedi-Arabië, waarvoor sowieso de benodigde brede internationale consensus zou ontbreken. Zie tevens het antwoord op vraag 5.
De voorgenomen uitbreiding van een geitenhouderij in Hurwenen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van het programma Zembla d.d. 9 mei 2019 over de uitbreiding van een geitenhouderij in de Gelderse plaats Hurwenen?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat deze geitenhouderij in een gebied dat nadrukkelijk de hoofdfunctie wonen heeft, gaat uitbreiden van 7.000 naar ruim 13.000 geiten? Zo nee, waarom niet?
In het verleden zijn taken en bevoegdheden betreffende ruimtelijke ordening en milieu weloverwogen neergelegd bij gemeenten en provincies, onder meer inzake het opstellen van bestemmingsplannen (Wet ruimtelijke ordening) en het verlenen van omgevingsvergunningen voor veehouderijbedrijven (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), Wet milieubeheer). Het is aan het bevoegd gezag om de afweging te maken of de voorgenomen uitbreiding van een veehouderijbedrijf past binnen de aan het gebied toegekende ruimtelijk functies en binnen de kaders van een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet milieubeheer. Zoals mijn voorganger bij de aanbieding van het rapport «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (aanvullende studies) heeft aangegeven, is het relevant om, bij besluiten op het gebied van ruimtelijke ordening, ook de gezondheidsrisico’s te betrekken.2 Uit onderzoek van het RIVM blijkt dat de kans op het oplopen van een longontsteking groter is voor bewoners binnen een straal van twee kilometer rond een geitenhouderij. Omdat de oorzaak van deze verhoogde kans op longontstekingen nog onduidelijk is, laten de Minister voor Medische Zorg en Sport en ik vervolgonderzoek uitvoeren. De resultaten dit onderzoek worden in de loop van 2021 verwacht.
Bent u van oordeel dat de vergunningverlening tot uitbreiding op zorgvuldige wijze heeft plaatsgehad en berust op een deugdelijke belangenafweging? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De betreffende gemeente heeft, blijkens de uitzending van het programma Zembla, erkend dat op de vergunningaanvraag niet goed is gereageerd en dat er fouten zijn gemaakt. De vergunning is daardoor van rechtswege verleend. De vergunningverlening is daarmee tot stand gekomen, zonder dat daar een belangenafweging aan ten grondslag heeft gelegen.
Bent u bereid om vanuit het belang van de leefbaarheid en de volksgezondheid, en recht doende aan het toepassen van het voorzorgsbeginsel, een landelijk verbod op uitbreiding van geitenhouderijen uit te vaardigen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan begrijpen dat omwonenden zich zorgen maken over de verhoogde kans op longontstekingen in de buurt van geitenhouderijen, zoals is geconcludeerd in het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid en Omwonenden (VGO). Provincies hebben op grond van het omgevingsrecht de bevoegdheid om vanuit het voorzorgprincipe tijdelijke maatregelen te nemen. Inmiddels hebben negen provincies van deze bevoegdheid gebruikgemaakt. Een landelijk uitbreidingsverbod wordt op dit moment niet overwogen, omdat ik erop vertrouw dat provincies in staat zijn zelf een goede afweging in deze te maken.
Bent u bereid om meer specifiek al uw bevoegdheden, beïnvloedingsmogelijkheden en uw gezag in te zetten om te voorkomen dat de uitbreiding van de geitenhouderij in Hurwenen wordt geëffectueerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 is besluitvorming over uitbreiding van een veehouderij aan het bevoegd gezag, zijnde gemeenten en in voorkomende gevallen de provincie.
Het samengaan van VBOK en Siriz |
|
Corinne Ellemeet (GL), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat de Vereniging ter Bescherming van het Ongeboren Kind (VBOK) opgaat in Siriz?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Hoe duidt u de passage op bladzijde 9 in het jaarbeleidsplan 2019 van VBOK waarin aangegeven wordt dat een vorm gevonden moet worden om het werk van Siriz voort te zetten terwijl tegelijkertijd recht wordt gedaan aan het standpunt ten aanzien van de «beschermwaardigheid van het ongeboren menselijk leven»?
Ik ben van mening dat het geven van een stem aan het ongeboren leven niet betekent dat de keuzevrijheid van de vrouw niet wordt gerespecteerd. Een stem geven aan het ongeboren leven betekent dat de organisatie zich ook inzet om de vrouw, die dat wil, te ondersteunen om het kind te houden als bepaalde belemmeringen daarvoor in de weg staan.
Om de kwaliteit van de keuzehulpgesprekken te borgen heb ik afgelopen maanden gewerkt aan een set eisen waaraan de aanbieders moeten voldoen en waar de Kamer ook mee heeft ingestemd. Daarin zijn eisen gesteld ten aanzien van:
Deze eisen borgen de kwaliteit van het hulpverleningsproces. De zorgaanbieder die een contract heeft via de open house moet zich hier aan houden. De opleiding en de training wil ik centraal beleggen (bij een nog aan te besteden partij) zodat hulpverleners worden opgeleid om de gesprekken professioneel en niet sturend te voeren. Er is bijvoorbeeld vastgelegd dat er een gespreksleidraad keuzehulpgesprekken komt. Tevens komt er een informatiekaart met onder andere een stapsgewijs schema om de besluitvorming te ondersteunen. Ook wordt er een geaccrediteerde training aangeboden met zowel theorie als vaardigheidstraining. Met deze criteria wordt aan de voorkant goed gestuurd op de wijze waarop de keuzehulpgesprekken moeten worden ingezet en vormgegeven. Aan de achterkant wordt informatie verzameld om van te leren en ter verbetering van de kwaliteit van keuzehulpgesprekken. Dit doe ik via het bestaande landelijke kennisinstituut Fiom. Met deze aanpak worden de keuzehulpgesprekken fors geprofessionaliseerd ten opzichte van de afgelopen jaren.
Alle drie de partijen die meedoen met de open house per 1 juni (brief 16 april, Kamerstuk 32 279, nr. 153) hebben laten zien dat zij in staat zijn aan de eisen te voldoen van de open house en tevens aan de motie van Bergkamp en Tellegen (Kamerstuk 32 279, nr. 133).
Hoe kan volgens u dit uitgangspunt samengaan met neutrale en niet sturende keuzehulp? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het duidelijke standpunt van VBOK ten aanzien van de beschermwaardigheid van het ongeboren menselijk leven, en daarmee ten aanzien van abortus, betekent dat de hulpverlening door Siriz niet onafhankelijk en niet sturend kán zijn als VBOK opgaat in Siriz? Zo nee, kunt u uitgebreid beargumenteren waarom het standpunt van VBOK dan kennelijk geheel losgelaten wordt en welke garantie u daartoe heeft? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de subsidieverstrekking voor keuzehulpgesprekken?
Voor het eerste deel van de vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 2. Ik heb u in mijn brief van 16 april 2019 (Kamerstuk 32 279, nr. 153) geïnformeerd over de relatie tussen Siriz en VBOK en dat zij zich – in het kader van het politieke en maatschappelijke debat van afgelopen maanden – willen bezinnen op de toekomst. Uitgangspunt hierbij is dat zij hun best willen doen eventuele twijfels – voor zover die nog bestaan – weg te nemen door in een nieuwe structuur verder te gaan. Hiermee wordt beoogd beter een balans te brengen in enerzijds de beschermwaardigheid van het leven te borgen en anderzijds de keuzevrijheid van de vrouw te respecteren. Hoe dit er organisatorisch precies uit zal zien, daar ga ik niet over. Het zijn private organisaties. Op 3 mei hebben zij aan hun leden meer helderheid hierover gegeven, zij het op hoofdlijnen.
Waar ik me wel verantwoordelijk voor voel, is hoe de organisatie die gefinancierd wordt door het Rijk zich verhoudt tot de eisen die gesteld worden aan de open house en de motie van Bergkamp en Tellegen. Daar zal ik de partijen in de toekomst scherp op blijven beoordelen. Zoals ik u eerder informeerde, zullen de onafhankelijk deskundigen die ik zal aanstellen gaan beoordelen of dit ook werkelijk is gebeurd zoals ik nu met partijen heb afgesproken. Indien er in de toekomst sprake is van een nieuwe structuur, zal – zoals ik in het debat van 18 april heb aangegeven aan het lid Ploumen en lid Dijkstra – ook deze organisatie net als elke andere rechtspersoon zich moeten houden aan de kwaliteitseisen.
Tot slot wil ik nog aangeven dat het gebruiken van het woord subsidie in het kader van de open house niet correct is. Via de open house procedure is geen beschikking verleend, omdat er geen sprake is van een subsidieverlening, maar van een opdracht. De toegelaten partijen hebben een gunningsbrief ontvangen. Dit betekent dat zij pas geld uitgekeerd krijgen nadat zij de diensten verleend hebben.
Bent u bereid een onafhankelijke instantie te laten beoordelen of subsidieverstrekking aan Siriz voldoet aan de criteria, als VBOK opgaat in Siriz? Zo nee, waarom niet?
Als beide organisaties in elkaar opgaan, zal uiteraard ook de nieuwe organisatie moeten voldoen aan alle gestelde kwaliteitscriteria. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 4.
Daarbij geldt dat keuzehulpverlening gezien kan worden als «andere zorg» in de zin van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Dit betekent dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) via het meldpunt meldingen kan binnenkrijgen over de kwaliteit van de door cliënten ontvangen hulpverlening. Deze signalen zal de IGJ doorgeven, zodat het Rijk als contractspartij van de aanbieders van keuzehulpgesprekken toezicht kan houden op de naleving van de kwaliteitscriteria. Zoals ik bij vraag 4 ook heb aangegeven, zal een groep van onafhankelijke deskundigen worden aangesteld die na ieder jaar kijkt of de zorgaanbieders de zaken goed hebben ingericht en voldoen aan de gestelde criteria. Tijdens het debat op 18 april heb ik u toegezegd u hier nader over te informeren. Deze werkwijze komt bovenop de eisen die ik gesteld heb binnen de open house keuzehulpgesprekken. Hiermee verwacht ik dat er voldoende aanknopingspunten zijn om eventuele problemen te ondervangen en een aanbieder waar nodig aan te spreken op eventuele misstanden.
Het bericht ‘Vijf jaar na de grote ontvoering door Boko Haram, zijn nog 112 schoolmeisjes niet vrij’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u in aanvulling op de antwoorden op Kamervragen over het bericht «Vijf jaar na de grote ontvoering door Boko Haram, zijn nog 112 schoolmeisjes niet vrij» toelichten waarom u zelf geen concreet voorstel heeft gedaan, al dan niet in multilateraal verband, aan de Nigeriaanse overheid in de zoektocht naar de nog altijd vermiste meisjes?1
De Nederlandse overheid heeft de afgelopen jaren meermalen contact gehad met de Nigeriaanse autoriteiten over deze schrijnende kwestie en andere ontvoeringen door Boko Haram. Daarbij is aangegeven dat Nederland bereid is om desgevraagd bij te dragen aan de zoektocht. Tot op heden heeft Nigeria geen concreet verzoek aan Nederland gedaan.
Ziet u mogelijkheden waarop u de getraumatiseerde meisjes zou kunnen ondersteunen in hun herstel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u?
Hoewel niet specifiek gericht op de vrijgelaten schoolmeisjes, geeft Nederland reeds psychologische en psychosociale hulpverlening aan slachtoffers van Boko Haram, vooral vrouwen en meisjes, in Borno State, waar de 112 schoolmeisjes vandaan komen. Onder moeilijke omstandigheden worden met Nederlandse financiering duizenden slachtoffers per jaar geholpen, waarbij ook de re-integratie binnen hun oorspronkelijke gemeenschappen wordt bevorderd.
Kunt u laten weten of de satellietbeelden ook met de Nigeriaanse overheid zijn gedeeld? Zo nee, heeft u bij de landen die beschikken over de satellietbeelden aangedrongen op het delen daarvan? Zo ja, is het alleen bij het delen van de beelden gebleven of is er bij het delen van de satellietbeelden ook duiding gegeven?
Dit is een zaak tussen derde landen en Nigeria, waar Nederland niet bij betrokken is. Daarover kan Nederland daarom geen uitspraken doen, maar er is geen reden om te twijfelen aan oprechtheid van de aankondigingen door verschillende landen dat zij satellietbeelden ter beschikking zouden gaan stellen.
Welke andere voorstellen voor hulp of ondersteuning zijn er gedaan door de meerdere landen die aangekondigd hebben Nigeria te ondersteunen? Om welke landen gaat het? Heeft u overleg gehad met uw collega’s om te bezien of er een gezamenlijk aanbod aan de Nigeriaanse overheid kan worden gedaan om de meisjes terug te vinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de reactie van de Nigeriaanse overheid?
Verschillende landen, waaronder Canada, hebben aangekondigd de zoektocht te gaan ondersteunen. Het is aan die landen om uitspraken te doen over de omvang of het karakter van deze steun. Zowel in EU- als in VN-verband is vaak gesproken over de situatie in Noordoost-Nigeria, alsook specifiek over de ontvoering van deze schoolmeisjes. Daarbij is ook aangeboden om de Nigeriaanse overheid te ondersteunen. De Nigeriaanse autoriteiten hebben echter tot op heden geen verzoek tot ondersteuning bij de zoektocht gedaan.
Vindt u het tegen de achtergrond van de recente ontwikkelingen in de VN om seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes tegen te gaan passend om hieraan extra veel aandacht te besteden? Zo ja, waaruit bestaat de extra inzet die u, al dan niet in multilateraal verband, op dit onderwerp pleegt?
De regering zet op verschillende wijzen in op het bestrijden van seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes in Nigeria. Zo financiert Nederlands via Funding Leadership Opportunities for Women een programma van Women for Women International, dat zich richt op het tegengaan van geweld tegen vrouwen en meisjes in Plateau State. Ook financiert Nederland sinds 2018 projecten in Nigeria van het International Medical Corps en het International Rescue Committee die zich richten op dit thema. Via het Leading From the South programma financiert Nederland het Girls» Power Initiative (GPI), dat zich specifiek richt op het tegengaan van seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes.
In multilateraal verband verleent Nederland ongeoormerkte financiering aan zowel UNFPA als het UN Trust Fund to End Violence against Women, die beiden projecten op dit thema financieren in Nigeria.
Bent u bereid om met gelijkgezinde landen expertise en hulp aan de getraumatiseerde meisjes te verlenen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 2 geeft Nederland reeds psychologische en psychosociale hulpverlening aan duizenden slachtoffers van Boko Haram, vooral vrouwen en meisjes. Deze hulpverlening is niet specifiek gericht op de meisjes die in het nieuws zijn gekomen, maar heeft tot doel zo veel mogelijk slachtoffers te helpen. Ook in VN-verband geeft de regering samen met gelijkgezinde landen steun aan hulpverlening aan vrouwen en meisjes die getraumatiseerd zijn door geweld.
Heeft u tijdens uw bezoek aan Nigeria aandacht besteed aan deze kwestie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de uitkomst hiervan geweest?
Tijdens het bezoek in oktober 2018 van de Minister van Buitenlandse Zaken aan Nigeria werd met verschillende gesprekspartners, waaronder met Minister van Buitenlandse Zaken Onyeama, gesproken over de situatie in het Noordoosten. Gedurende dit bezoek is ook gesproken met vooraanstaande organisaties uit het maatschappelijk middenveld. De Minister van Buitenlandse Zaken zette tijdens die bijeenkomst uiteen op welke wijze Nederland reeds bijdraagt aan het verbeteren van de situatie in het Noordoosten met humanitaire en psychosociale hulp, met name voor vrouwen, meisjes en kleine kinderen, en met initiatieven om gemeenschappen weerbaarder te maken tegen gewelddadig extremisme. Nederland zoekt daarbij de samenwerking met lokale organisaties.
Heeft u contact gehad met niet-gouvernementele organisaties ter plaatse, zoals Unicef of het Rode Kruis, om de vermissing van de schoolmeisjes en de mogelijkheden van hulp voor de getraumatiseerde meisjes te bespreken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden zien zij voor u om een actieve bijdrage te leveren aan het terughalen van de nog altijd vermiste meisjes?
Nederland staat hierover in contact met meerdere organisaties, inclusief UNICEF en het Internationale Rode Kruis. Over de bevrijding van de vermiste meisjes worden geen mededelingen gedaan door de genoemde organisaties, áls zij al van een eventuele bevrijdingsactie op de hoogte worden gebracht door de Nigeriaanse regering.
Heeft u contact gehad met Nigeriaanse activisten die zich al jarenlang inzetten voor de rechten van meisjes in hun land? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft dit opgeleverd?
Nederland staat al jaren in contact, ook deze regering, met lokale organisaties die zich inzetten om de aandacht voor de ontvoerde meisjes niet te laten verslappen, zoals BringBackOurGirls. Dit heeft er mede toe geleid dat ook in tal van landen, waaronder in Nederland, actie gevoerd is om de aandacht te blijven vestigen op het lot van de meisjes.
Gevaren van het gebruik van lachgas |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekent met recente berichten over lachgas?1 2 3
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichten.
Hoe vindt u het dat op Koningsdag enkele tientallen mensen zo ziek werden door het gebruik van lachgas dat de ambulance moest komen?
Ondanks dat het bericht4 aangeeft dat het onbekend is hoe vaak ambulances hebben moeten uitrukken voor mensen die onwel zijn geworden door het oneigenlijk gebruik van lachgas of combinatiegebruik met bijvoorbeeld alcohol, vind ik het een zorgelijke ontwikkeling dat meerdere mensen onwel zijn geworden door het oneigenlijke gebruik van lachgas. Ik neem deze berichtgeving dan ook erg serieus.
Maakt u zich zorgen over het aantal incidenten als gevolg van het gebruik van lachgas? Neemt dit aantal toe? Kunt u een overzicht geven van het aantal incidenten met lachgas?
Op basis van het aantal meldingen bij het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC), blijkt begin dit jaar sprake van een toenemend aantal meldingen over gezondheidsklachten na het gebruik van lachgas. Waar het over heel 2018 om minder dan 60 meldingen ging, zijn er in het eerste kwartaal van 2019 al 29 meldingen gedaan. Als deze trend zich doorzet zullen in 2019 ruim twee keer zoveel meldingen bij het NVIC binnenkomen als in 2018. Dit baart mij zorgen. Daarom heb ik het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring Nieuwe Drugs (CAM) eind vorige maand gevraagd een nieuwe risicobeoordeling van lachgas uit te voeren.
Hoe vindt u het dat het gebruik van lachgas kan leiden tot ernstig letsel in de vorm van brandwonden4?
De brandwonden zijn bevriezingsletsels, die kunnen worden veroorzaakt als vloeibaar gemaakte gassen te snel en in te grote hoeveelheden vanuit de cilinder worden vrijgelaten en in de gasfase komen. Daarbij wordt dusdanig veel warmte onttrokken aan de omgeving, waaronder de tank en alles wat daarmee in contact staat, dat er bevriezing optreedt. Dit effect is niet specifiek voor lachgas, maar geldt voor alle vloeibaar gemaakte gassen. Het is zorgelijk dat lachgas gebruikers zich niet bewust zijn van de veiligheidsvoorschriften en ik vind het goed dat de Nederlandse Brandwonden Stichting hiervoor waarschuwt. Het risico van bevriezingsletsels is niet het gevolg van het product zelf, maar van onzorgvuldig gebruik van dit product. Het is niet de rol van de NVWA om te handhaven op onzorgvuldig gebruik door consumenten. De NVWA treedt alleen op als consumentenproducten bij normaal te verwachten gebruik onveilig zijn. De NVWA heeft informatie over het bevriezingsgevaar op de website gezet met daarin de waarschuwing vanuit de Nederlandse Brandwonden Stichting6.
Deelt u de mening dat het risico op brandwonden reden is voor de NVWA om handhavend op te treden op grond van de warenwet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe ziet u uw verantwoordelijkheid met betrekking tot het gebruik van lachgas?
Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid om beleid te voeren gericht op het voorkomen dan wel beperken van het oneigenlijke gebruik van lachgas. Het gebruik van lachgas is hoog onder jongeren. Uit onderzoek blijkt dat het vaak beperkt blijft tot experimenteren en het gebruik van lachgas tot relatief weinig gezondheidsschade leidt. Het oneigenlijk gebruik van een product is echter nooit zonder risico. Dat blijkt wel uit de berichtgevingen. Zeker in combinatie met andere middelen, zoals alcohol. Bij excessief gebruik treedt er wel degelijk gezondheidsschade op. Ik vind het erg belangrijk om te blijven voorlichten over de risico’s van het gebruik van lachgas. In de brief Drugspreventiebeleid van 25 april jl. heb ik aangegeven welke maatregelen ik genomen heb om het oneigenlijke gebruik terug proberen te dringen (Kamerstuk 24 077, nr. 426) en welke maatregelen ik nog neem, zo ik ga onder andere in gesprek met de VNG en gemeenten om te bezien of er meer mogelijkheden nodig zijn om de verkoop van lachgas en het gebruik te verminderen.
Overweegt u, gelet op de vraag van gemeenten om landelijk beleid met betrekking tot het gebruik van lachgas5, maatregelen te nemen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 6.
Het doodvonnis voor de Jemenitische bahá’í de heer Hamed bin Haydara |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Is het u bekend dat ondanks aandringen van de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, de vervolging van de heer Hamed bin Haydara niet is gestaakt en het hoger beroep op 30 april 2019 zal plaatsvinden?1 Zo ja, is het u ook bekend dat tegen hem de doodstraf wordt geeist? Zo ja, welke actie gaat u nu in internationaal verband ondernemen?
Ja, het was mij bekend dat op 30 april een volgende zitting zou plaatsvinden in het kader van het hoger beroep in de zaak van de heer Haydara, en dat in deze zaak de doodstraf wordt geëist. Nederland heeft hiervoor, net als eerder in deze en andere zaken tegen de bahá’í, aandacht gevraagd binnen de EU.
Heeft u contact opgenomen met de Houthi-autoriteiten om uw afkeuring van de doodstraf uit te spreken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u dat bilateraal of in multilateraal verband gedaan?
Heeft u de Houthi-autoriteiten gewezen op het naleven van de mensenrechten, waaronder het recht op een eerlijk en onafhankelijk proces? Zo nee, waarom niet?
Blijft u zich inzetten, zowel in bilateraal als in multilateraal verband, om de vervolging van de bahá'í te staken en de bahá'í-gevangenen vrij te laten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welk verband doet u dit?
Heeft u contact opgenomen of laten nemen met de advocaat van de heer Haydara om te bezien of en hoe u deze zou kunnen (laten) ondersteunen?
Nederland heeft geen contact met de advocaat van de heer Haydara. Omdat er geen diplomatieke staf aanwezig is op de ambassade in Sana’a is het voor Nederland niet mogelijk om aanwezig te zijn bij de rechtszittingen.
Is het u bekend dat de Houthi-autoriteiten de bahá’í-gemeenschap vervolgen en bedreigen, de instellingen van de gemeenschap ontbinden en doodvonnissen uitvaardigen? Zo ja, heeft u uw zorgen hierover kenbaar gemaakt aan de Houthi-autoriteiten? Zo nee, bent u bereid de houding van de Houthi-autoriteiten ten opzichte van de bahá’í-gemeenschap in Jemen te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
De bedreigingen van de Houthi-autoriteiten t.a.v. van de baha’i zijn mij bekend. Nederland volgt de situatie van de gemeenschap in Jemen op de voet, als onderdeel van de bredere situatie in het land, en zal de Kamer op de hoogte blijven houden van relevante ontwikkelingen. Zoals bekend heeft Nederland zich in de VN Mensenrechtenraad ingezet voor een onafhankelijk onderzoek naar alle mensenrechtenschendingen en schendingen van internationaal oorlogsrecht in Jemen. Daaronder valt ook de behandeling van de bahá’í gemeenschap.
De vergoeding van glucosemeter die de kwaliteit van leven aanzienlijk verbeterd |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekent met het bericht «Huidsensor voor diabetespatienten voorkomt nare vingerprik en hypo»? 1
Ja.
Hoe vindt u het dat uit onderzoek is gebleken dat een veel groter groep diabetespatienten baat heeft bij glucosemeter Free Style Libre?
Het Zorginstituut bepaalt, naast de zorgverzekeraars, aan de hand van de pakketcriteria welke zorg wel of niet tot het basispakket behoort. In een speciale werkgroep binnen de Ronde Tafel Diabeteszorg zijn de beroepsgroepen samen met de patiënten bezig met het bepalen van de indicatiestelling en welk wetenschappelijk bewijs nodig is om aan te tonen dat de Freestyle Libre (FSL) meerwaarde heeft voor de groep diabetespatiënten die standaard bloed prikt. Op basis van de resultaten uit de werkgroep zal het Zorginstituut een standpunt uitbrengen voor welke patiënten de FSL vergoed kan worden.
Welke alternatieve onderzoeken zijn bekend over de glucosemeter Free Style Libre?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat wanneer behandeling met de glucosemeter Free Style Libre voor veel mensen met diabetes meer kwaliteit van leven en een betere zorg betekent ten opzichte van hun huidige behandeling, dat moet worden onderzocht of deze behandeling kan worden vergoed?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het verschil in kosten tussen de huidige behandeling met de vingerprik en behandeling met de glucosemeter Free Style Libre?
Ik kan slechts een indicatie geven over het kostenverschil omdat het gebruik van het aantal test strips per patiënt die bloed prikt sterk varieert. Bovendien heb ik geen inzicht in de exacte prijzen van hulpmiddelen omdat die tot stand komen tussen zorgverzekeraars en leveranciers. Echter, op basis van de gemiddelde uitgaven aan diabeteshulpmiddelen per jaar per patiënt liggen de kosten voor de Freestyle Libre ongeveer € 1.390,00 hoger ten opzichte van patiënten die vingerprikken.
Wat zou het kosten om glucosemeter Free Style Libre in het zorgpakket op te nemen?
De Freestyle Libre zit sinds 2017 in het basispakket voor een specifieke groep diabetespatiënten. Geschat wordt dat er jaarlijks 30.000 tot 51.800 patiënten voldoen aan de indicaties voor welke het Zorginstituut heeft beoordeeld dat de Freestyle libre effectieve zorg is. Op basis daarvan worden de bruto meerkosten geraamd op € 48,6 miljoen tot € 83,9 miljoen per jaar. In werkelijkheid zullen de maximale bruto kosten lager zijn, omdat een deel van de patiëntenpopulatie al continue glucosemeting gebruikt. Indien op basis van een standpunt van het Zorginstituut de vergoeding van de FSL voor diabetes 1 patiënten met andere indicaties wordt uitgebreid, is de verwachting dat ongeveer 45.000 patiënten extra hiervoor in aanmerking komen en dat de budgettaire impact 72,8 miljoen bedraagt.
Bent u bereid het Zorginstituut Nederland te vragen om glucosemeter Free Style Libre mee te nemen in het pakketadvies en hierover zo snel mogelijk te adviseren?
Zoals ik in mijn antwoord bij vraag 2, 3 en 4 heb gemeld, is het Zorginstituut bezig met het ontwikkelen van een standpunt. Onlangs heeft de Ronde Tafel Diabeteszorg geadviseerd om op basis van de huidige informatie na te gaan of vooralsnog alle mensen met diabetes type 1 de FSL vergoed kunnen krijgen. Door alle betrokken partijen van de Ronde Tafel wordt nu gewerkt aan het bij elkaar brengen en onderbouwen van de benodigde wetenschappelijke studies en overige informatie. Het is de verwachting dat Zorginstituut Nederland voor einde 2019 een uitspraak kan doen over vergoeding van FSL voor mensen met diabetes type 1. Ik zie daarom nu geen aanleiding het Zorginstituut om een aanvullend advies te vragen, aangezien het Zorginstituut reeds werkt aan een standpunt dat zal aangeven voor welke indicaties FGM wel en niet in het basispakket zit.
Het bericht ‘IND stuurt yezidi’s terug naar kampen in Noord-Irak, VN ongerust’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA), Sadet Karabulut , Attje Kuiken (PvdA), Joël Voordewind (CU), Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht « IND stuurt yezidi’s terug naar kampen in Noord-Irak, VN ongerust» van 27 april jl?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u in tegenstelling tot de Hoge Commissaris voor de Vluchtingen van mening bent dat Noord-Irak veilig is voor de yezidi’s?
In de afgelopen periode heb ik gezien dat zich in Nederland jezidi’s hebben gemeld die recent uit de Koerdisch Autonome Regio zijn vertrokken en hier asiel aanvragen. Deze personen hebben gedurende langere tijd in de Koerdisch Autonome Regio verbleven, nadat zij uit een ander gebied van Irak zijn gevlucht. Bij zo’n aanvraag wordt altijd individueel gekeken wat de persoonlijke omstandigheden zijn, of er familie in Irak is, wat de duur van het verblijf in de Koerdisch Autonome Regio was, wat de verblijfsomstandigheden waren en tot slot wordt gekeken of iemand problemen heeft ondervonden in de Koerdische Autonome Regio en sprake kan zijn van een reëel risico bij terugkeer waartegen de Koerdische autoriteiten geen bescherming kunnen of willen bieden.
Voor iedere aanvraag wordt een individuele afweging gemaakt of iemand recht heeft op bescherming van Nederland en of er sprake is van een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling bij terugkeer.
Het kan voorkomen dat na een langdurig verblijf in een ontheemdenkamp waar iemand een »naar lokale maatstaven normaal leven» leidde wordt aangenomen dat het ontheemdenkamp de normale woon- of verblijfplaats was.
Van belang bij de vraag of een gebied waar een jezidi heeft verbleven aangemerkt wordt als de normale woon- of verblijfplaats is of de jezidi daar naar lokale maatstaven gemeten op een normaal niveau heeft kunnen functioneren. Gelet op recente informatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zie ik dat dit niet geldt voor jezidi’s die uit andere delen van Irak naar de Koerdisch Autonome Regio zijn gevlucht. De ontheemde jezidi’s hebben het bovengemiddeld zwaar in de Koerdisch Autonome Regio.
Dat betekent dat voor jezidi’s die afkomstig zijn uit andere delen van Irak en die zijn gevlucht naar de Koerdisch Autonome Regio en daar voor hun komst naar Nederland verbleven hebben, ik bij de beoordeling van hun asielaanvraag de Koerdisch Autonome Regio niet (langer) aanmerk als hun normale woon- of verblijfplaats. Dat heeft tevens tot gevolg dat voor hen het beleid van kwetsbare minderheden van toepassing is.
Het enkel behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep is in zichzelf onvoldoende om als jezidi een verblijfsvergunning te krijgen. Er moet sprake zijn van geloofwaardige individualiseerbare verklaringen, waaruit beperkte indicaties naar voren komen die duiden op een risico op ernstige schade als persoon.
De vreemdeling zal de individuele elementen die moeten worden gewogen zelf moeten aandragen en aannemelijk maken, maar de bewijslast die dan op een jezidi als kwetsbare minderheid ligt, is relatief licht.
Wat betreft de Koerdische opvangcapaciteit merk ik op dat het ambtsbericht Irak van april 2018 meldt dat de aanwezigheid van grote aantallen ontheemden en vluchtelingen een zwaar beslag op de bestaande voorzieningen legde. Dit wordt bevestigd door het meer recente bericht van UNHCR. Hoewel de situatie in sommige vluchtelingenkampen in de Koerdisch autonome regio niet optimaal is, kan niet in zijn algemeenheid gesteld worden dat de opvang aldaar niet voldoet.
Ik heb het Ministerie van Buitenlandse Zaken gevraagd bij het komende algemeen ambtsbericht over Irak, dat ik begin volgend jaar verwacht, extra aandacht te besteden aan de jezidi’s, zodat het beleid in overeenstemming blijft met hun positie in Irak. Eventuele belangrijke ontwikkelingen in de tussentijd worden uiteraard ook gevolgd.
Bent u bekend met het feit dat de Koerden die al zorg dragen voor bijna 1 miljoen vluchtelingen en hun capaciteit daarmee vrijwel is uitgeput? Zo ja, hoe kunt u dan stellen dat vluchtelingen in de tentenkampen op onderdak en voldoende voedsel kunnen rekenen? Zo nee, verandert dit iets aan uw opvatting dat de zorg in de tentenkampen toereikend is, zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat Koerden yezidi’s soms tegenhouden en uitzetten naar andere gebieden? Zo ja, wat betekent dat voor het terugsturen van de yezidi’s? Zo nee, verandert dit iets aan uw opvatting dat de yezidi’s terug kunnen naar vluchtelingenkampen in Noord-Irak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel yezidi’s op de nominatie staan om terug gestuurd te worden?
De etniciteit en religie van (afgewezen) asielzoekers wordt niet bijgehouden. Ik heb bij uitzondering de Dienst Terugkeer en Vertrek gevraagd om handmatig de dossiers van Irakese staatburgers die in vreemdelingenbewaring zitten door te nemen. In de betreffende dossiers zijn geen indicaties gevonden dat zij tot de jezidi’s behoren.
Geldt het beleid van de overheid nog steeds dat de yezidi’s een kwetsbare groep zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten waarom yezidi’s dan alsnog teruggestuurd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er een onderscheid is tussen niet tegen de regels in gaan en het uitzetten van mensen naar een – in de ogen van de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen – onveilig gebied?
Uit de beschikbare informatie volgt niet dat de Koerdisch Autonome Regio niet geschikt zou zijn als opvang voor ontheemden. UNHCR noemt de Koerdisch Autonome Regio ook niet onveilig – zie de recente rapporten van UNHCR van mei 2019.
Bij de individuele asielaanvraag wordt uitdrukkelijk gekeken wat het persoonlijk relaas van iemand is. Als een jezidi destijds uit Centraal-Irak naar de Koerdisch Autonome Regio is gevlucht en daar de afgelopen jaren zonder noemenswaardige problemen heeft gewoond en nu pas door is gereisd naar Nederland en hier asiel aanvraagt, dan wordt dit meegenomen bij de beoordeling van het beschermingsverzoek. Als laatste woon/verblijfplaats wordt dan net als bij andere zaken, aangenomen dat dit de Koerdisch Autonome Regio is en wordt individueel bezien of het redelijk is dat iemand daar naartoe terug kan keren.
Zoals ik hiervoor heb aangewezen, zal ik bij de beoordeling van de asielaanvraag van jezidi’s die afkomstig zijn uit andere delen van Irak en die zijn gevlucht naar de Koerdisch Autonome Regio en daar nu verblijven ervan uitgaan dat zij afkomstig zijn uit Centraal-Irak. Voor hen is het beleid van kwetsbare minderheden van toepassing.
Het bericht ‘Bowing to U.S. demands, UN waters down resolution on sexual violence in conflict’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bowing to U.S. demands, UN waters down resolution on sexual violence in conflict» van 24 april jl.?1
Ja.
Betreurt u het dreigement van de VS met een veto indien de passage «sexueal and reproductive health» zou blijven staan in de resolutie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze heeft u dit kenbaar gemaakt?
Ja, het kabinet betreurt het door u aangehaalde dreigement van de VS. Nederland heeft zich tijdens de interventie in het open debat expliciet uitgesproken voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten.
Welke gevolgen heeft het schrappen van deze passage voor de hulp aan slachtoffers van seksueel geweld?
De resoluties uit 2009 en 2013 zijn nog altijd volledig van kracht. De gevolgen van de nieuwe resolutie moeten bezien worden, maar de resolutie heeft geen directe consequenties voor de hulp aan slachtoffers van seksueel geweld. Organisaties en landen kunnen uiteraard nog altijd aan seksuele en reproductieve gezondheid van slachtoffers van seksueel geweld blijven werken.
Welk effect heeft de herbevestiging van de aangenomen resoluties uit 2009 en 2013 voor de (medische) hulp aan vrouwen en meisjes die slachtoffer zijn van seksueel geweld?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u de uitspraak van de Franse ambassadeur bij de Verenigde Naties (VN) Francois Delattre: «It is intolerable and incomprehensible that the Security Council is incapable of acknowledging that woman and girls who suffered from sexual violence in conflict -and who obviously didnt choose to become pregnant- should have the right to terminate their pregnancy»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze heeft u dit kenbaar gemaakt?
Ja. Nederland heeft in zijn interventie expliciet verwezen naar, en steun uitgesproken voor, de Franse uitspraak.
Is het u bekend hoeveel andere leden van de VN Veiligheidsraad deze uitspraak openlijk onderschrijven?
Dit is niet precies na te gaan. Naast Frankrijk spraken ook het Verenigd Koninkrijk, België en Zuid-Afrika een kritische stemverklaring uit, waarin zij het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten benadrukten. Ook de Dominicaanse Republiek had zich in haar interventie voor de stemming hiervoor uitgesproken.
Zijn er gevolgen voor de financiering van het VN Bevolkingsfonds UNFPA? Zo ja, welke?
Er zijn geen gevolgen voor de financiering van UNFPA.
Kunt u toelichten op welke wijze de voorgenomen verwijzing naar het Internationaal Strafhof is afgezwakt en in hoeverre het Internationaal Strafhof nog een rol speelt of kan spelen bij het bestrijden en voorkomen van geweld tegen vrouwen en meisjes?
In een eerste versie van de resolutie stond expliciet dat vooral het Internationaal Strafhof de strijd tegen straffeloosheid van de meest ernstige internationale misdrijven tegen vrouwen en meisjes heeft versterkt. In de uiteindelijke versie is de verwijzing naar het Internationaal Strafhof onder druk van een aantal leden van de Veiligheidsraad, waaronder de VS, verwijderd en in plaats daarvan gesteld dat alle nationale en internationale hoven en tribunalen hier aan hebben bijgedragen.
Het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof is het eerste internationale instrument geweest waarin verschillende vormen van seksueel en gender gerelateerde misdrijven werden opgenomen als misdrijven tegen de menselijkheid, oorlogsmisdrijven of, in bepaalde gevallen, genocide. Daders van deze misdrijven kunnen hierdoor vervolgd worden, ook als een land wiens onderdanen het betreft of op wiens grondgebied de misdrijven hebben plaatsgevonden dit niet wil of kan. Het zichtbaar ter verantwoording roepen van personen die verdacht worden van dergelijke misdrijven geeft een signaal aan potentiële plegers.
Het bericht ‘Saoedi-Arabië executeert 37 gevangenen om terrorisme’ |
|
Sadet Karabulut , Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Saoedi-Arabië executeert 37 gevangenen om terrorisme» van 23 april 2019?1
Ja.
Heeft u namens Nederland uit afkeuring uitgesproken over het uitvoeren van de doodstraf? Heeft u in EU-verband aangedrongen op een afkeurende reactie richting Saoedi-Arabië? Zo nee, waarom niet?
Nederland beschouwt de doodstraf als een wrede en inhumane wijze van bestraffing. De straf is onomkeerbaar. Daarnaast is niet bewezen dat de doodstraf afschrikwekkend werkt. Nederland streeft naar wereldwijde afschaffing van de doodstraf en draagt dit internationaal uit. Nederland heeft zich in EU-verband hard gemaakt voor een publieke veroordeling van deze executies. Deze verklaring werd op 24 april jl. door de woordvoerder van Hoge Vertegenwoordiger Mogherini gepubliceerd en het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de verklaring via sociale media verder verspreid. De verklaring benadrukt zorgen over gebrek aan eerlijke rechtsgang en veroordeelt specifiek het executeren van mensen die ten tijde van de misdrijven waarvan zij beschuldigd werden minderjarig waren.
Wat is uw oordeel over het feit dat op één dag bij zoveel mensen de doodstraf is uitgevoerd? Wat is uw oordeel over het feit dat het Saoedische persburea SPA expliciet noemt dat in één van de 37 gevallen de veroordeelde gekruisigd is?
Het kabinet betreurt de 37 executies die dinsdag 23 april jl. hebben plaatsgevonden ten zeerste. Nederland is ten allen tijde tegenstander van de doodstraf. Het aantal executies – het hoogste in Saoedi-Arabië uitgevoerde doodstraffen op één dag sinds 2016 – en het gruwelijke detail van de kruisiging versterken de internationale en Nederlandse verontwaardiging.
Wat is uw opvatting over de antiterrorismewet die in 2014 in Saoedi Arabië is aangenomen en volgens welke wet onder meer verstoring van de openbare orde, de nationale eenheid in gevaar brengen of de reputatie, het aanzien van het land schaden en zelfs het oproepen tot deelname aan protesten of groepspetities, terroristische daden zijn?
De strijd tegen internationaal terrorisme is voor Nederland en Saoedi-Arabië een gedeeld belang. Nederland werkt met Saoedi-Arabië samen in de anti-ISIS-coalitie en het Global Counterterrorism Forum (GCTF). Dit neemt niet weg dat Nederland zorgen heeft over de implementatie en de brede interpretatie van de antiterrorismewet die in 2014 in Saoedi Arabië is aangenomen. In de afgelopen jaren is deze wet onder andere gebruikt om mensenrechtenverdedigers te arresteren en veroordelen. Daarnaast beperkt de wet de vrijheid van meningsuiting, waar ook vrije nieuwsvergaring en veiligheid van journalisten onder vallen, en de vrijheid van vereniging en vergadering in Saoedi-Arabië. Nederland heeft Saoedi-Arabië hierop aangesproken, onder meer tijdens de Universal Periodic Review van november 2018 en als medeondertekenaar van een gezamenlijke verklaring over Saoedi-Arabië in de VN-Mensenrechtenraad op 7 maart jl.
Ziet u een toename in arrestaties en veroordelingen van het aantal mensen dat de overheid bekritiseert sinds de invoering van de antiterrorismewet in 2014? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel van de ter dood gebrachte mensen zijn schuldig aan terrorisme volgens de definitie van de Saoedische antiterrorismewet?
Door gebrek aan transparantie van het Saoedische rechtssysteem is vaak niet bekend op basis van welke wet mensen worden gearresteerd of veroordeeld. Wel is duidelijk dat de antiterrorismewet uit 2014 regelmatig wordt ingezet om mensen te detineren. De wet hanteert een zeer brede definitie van terrorisme. De speciaal rapporteur van de VN voor de bevordering en bescherming van mensenrechten en fundamentele vrijheden in de strijd tegen terrorisme concludeerde dit in 2017 ook in zijn eindrapport.2
Omdat uitspraken vaak niet openbaar zijn, is het moeilijk om met zekerheid vast te stellen hoeveel mensen ter dood zijn gebracht op grond van de antiterrorismewetgeving. Amnesty International concludeert in het Global Report on Death Sentences and Executions dat de meeste doodstraffen worden uitgevoerd voor moord, drugshandel of verkrachting.3
Kunt u aangeven of de van terrorisme beschuldigde ter dood veroordeelden zijn veroordeeld door het Saoedische Speciale Strafhof dat zich bezighoudt met «terrorisme» en waarvan bekend is dat zij tientallen mensenrechtenverdedigers en activisten lange gevangenisstraffen op heeft gelegd?
Ja, de 37 mensen die op 23 april werden geëxecuteerd zijn veroordeeld door het Speciale Strafhof voor terrorisme.
Heeft u uw zorgen kenbaar gemaakt over mensen die nu vastzitten in Saoedi-Arabië, waarvan voor sommigen nog niet eens bekend is op grond van welke aanklacht zij zijn opgepakt, voor de mogelijkheid dat zij beschuldigd zullen worden van aan terrorisme gerelateerde misdrijven of het «aannemen van extremistische terroristische ideologieën en het vormen van terroristische cellen»? Zo nee, waarom niet?
Nederland spreekt zich met regelmaat uit over mensenrechten in Saoedi-Arabië, waaronder het belang van eerlijke rechtsgang, vrijheid van meningsuiting en een divers en inclusief maatschappelijk middenveld. Zoals gesteld in de antwoorden op schriftelijke vragen van 3 april jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2162) gebeurt dit tijdens bilaterale gesprekken op alle politieke niveaus. Daarnaast stelt Nederland deze onderwerpen ook aan de orde in multilaterale fora zoals de Mensenrechtenraad en tijdens het proces van de Universal Periodic Review.
Heeft u de indruk dat de Saoedische overheid met deze grootschalige executies een signaal wil afgeven aan mensenrechtenverdedigers, activisten en journalisten? Zo nee, waarom niet?
De achterliggende intenties van de Saoedische overheid van deze executies zijn mij niet bekend. Wel is duidelijk dat de ruimte voor mensenrechtenverdedigers, activisten en journalisten in Saoedi-Arabië substantieel is afgenomen.
Heeft u overwogen de mogelijkheden van sancties of andere maatregelen tegen Saoedi-Arabië met uw Europese ambtsgenoten te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven beschreven spreekt Nederland Saoedi-Arabië via bilaterale kanalen en in de daarvoor bestemde multilaterale fora aan op de noodzaak de mensenrechtensituatie te verbeteren en tegen de uitvoering van de doodstraf, en zal dat blijven doen. Voor het instellen van sancties is internationaal brede politieke overeenstemming nodig. Dit is voor Saoedi-Arabië op dit moment niet het geval.
De toegang weigeren van een haatprediker tot Nederland |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «COC: weiger haatprediker toegang tot Nederland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat hetgeen de in het bericht genoemde prediker over LHBTI’s en de Holocaust zegt meer dan verwerpelijk is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet staat op het standpunt dat in de Nederlandse samenleving ruimte is voor een grote diversiteit van beschouwingen, opvattingen, waardepatronen en leefstijlen. Voor discriminatie, het oproepen tot haat of onverdraagzaamheid en geweld op enige grond, is geen plaats in een democratische rechtsstaat als de onze. Onze vrijheden zijn geen vrijbrief voor onverdraagzaam gedrag waarmee andere vrijheden worden begrensd. Het kabinet is er alles aan gelegen om krachtig op te treden tegen extremistische sprekers die met het verspreiden van hun denkbeelden de vrijheden van anderen inperken, of zelfs aanzetten tot haat of geweld. Zo heeft de Minister van Justitie en Veiligheid, op verzoek van de Kamer, in zijn brief van 28 mei 2018 een overzicht gegeven van de integrale aanpak tegen extremistische sprekers en de verspreiding van radicaal gedachtegoed, inclusief strafrechtelijke en vreemdelingrechtelijke maatregelen.2 Deze maatregelen zijn van toepassing op visumplichtige en niet-visumplichtige derdelanders.
In het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022 en begeleidende Kamerbrief van de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 2 april 2019 leest u, welke maatregelen het kabinet heeft genomen – en de komende jaren nog zal nemen – om de veiligheid te bevorderen van specifiek lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuele personen, transgender personen en intersekse personen (LHBTI).
Uit het hierboven geschetste handelingskader volgt uit het hierboven geschetste handelingskader dat ik maatregelen heb genomen om de inreis van betrokkene in de Schengenzone te voorkomen.
Deelt u de mening dat de genoemde uitspraken indien die in Nederland zouden worden geuit tot vervolging zouden kunnen leiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de vrijheid van meningsuiting een groot goed is dat beschermd dient te worden en dat die bescherming er ook uit bestaat dat misbruik van die vrijheid ten behoeve van haatzaaien of andere strafbare feiten tegen gegaan moet worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Over welke juridische mogelijkheden beschikken u of uw diensten om deze persoon de toegang tot Nederland te ontzeggen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de uitspraken van de genoemde prediker al meer dan genoeg zijn om hem de toegang tot Nederland te ontzeggen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Over welke juridische mogelijkheden beschikken u of uw diensten om deze persoon indien hij onverhoopt toch toegang tot Nederland heeft weten te krijgen uit te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat alles wat mogelijk is moet worden gebruikt om deze man indien hij naar Nederland is gekomen zo snel als mogelijk moet worden uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'De yezidi’s zijn hun familie en cultuur kwijt' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Joël Voordewind (CU), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht 'De yezidi’s zijn hun familie en cultuur kwijt»?1
Ja.
Is het u bekend dat veel van de yezidi vrouwen en kinderen nog steeds onvindbaar zijn of gevangen? Zo ja, kunt u een inschatting maken van het aantal dat nog onvindbaar is of gevangen?
De meest recente cijfers uit een VN-rapport van februari 2019 geven aan dat er op 29 november 2018 nog 3,083 jezidi’s in gevangenschap zitten of vermist worden, waarvan 1,427 vrouwen en meisjes en 1,656 mannen en jongens. De VN heeft geen recentere cijfers, maar verwacht dat deze cijfers nu lager zullen zijn na de val van Baghouz. Het VN-onderzoeksteam naar de misdaden van ISIS in Irak (UNITAD) – waaraan Nederland ook bijdraagt – is momenteel bezig met het onderzoeken van massagraven waar vermoedelijk jezidi-slachtoffers zijn begraven. Er zijn nog geen gegevens beschikbaar over deze opgravingen, maar mogelijk zullen de bevindingen ook effect hebben op het aantal vermisten.
Bent u bekend met het werk van Yazidi House? Zo ja, heeft u contact opgenomen met deze organisatie om te bezien of en hoe, de internationale gemeenschap deze organisatie zou kunnen ondersteunen?
Er zijn zowel in Irak als Syrië als in Nederland diverse organisaties die zich inzetten voor de jezidi’s. Naast Yazidi House zijn er verschillende organisaties die zich specifiek met de positie van jezidi’s bezig houden, zoals Yazda, de stichting waarbij Nobelprijswinnares Nadia Murad is betrokken. Ook zijn er verschillende organisaties die zich inzetten voor de rechten van minderheden in Irak, zoals de Ma’asarat Foundation en zijn er verschillende hulporganisaties die onder andere jezidi’s ondersteunen (zie ook het antwoord op vraag 10 en 11).
Zowel de Minister van Buitenlandse Zaken als de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hebben bij hun bezoeken aan Irak jezidi-vertegenwoordigers gesproken. Medewerkers van de ambassade in Bagdad en het consulaat-generaal in Erbil ontmoeten regelmatig vertegenwoordigers van diverse jezidi-organisaties, waaronder bovengenoemde organisaties. Daarnaast wordt de situatie van jezidi’s regelmatig in bilateraal en multilateraal verband opgebracht. Bij die gesprekken komt uiteraard ook aan de orde hoe de jezidi-gemeenschap en de betrokken organisaties het beste ondersteund kunnen worden.
Kunt u aangeven of er meer vergelijkbare organisaties zijn die zich op deze manier inzetten voor de Yazidi’s? Zo ja, heeft u contact opgenomen met deze organisaties om te bezien of en hoe de internationale gemeenschap deze organisaties zou kunnen ondersteunen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zeggen hoeveel IS-enclaves onder controle van het Syrische regime zijn?
In het regimegebied ten oosten van Palmyra richting Der-Ezzor bevinden zich nog een aantal actieve IS-enclaves. Het is voor het kabinet niet mogelijk om vast te stellen of (voormalige) tot slaaf gemaakte jezidi’s zich daar bevinden. Nederland onderhoudt geen diplomatieke betrekkingen met het Assad-regime en het kabinet heeft geen eigenstandige informatie over regime-acties om mogelijke tot slaaf gemaakte jezidi’s te bevrijden. Het kabinet is niet bekend met NGOs of andere organisaties die toegang hebben tot ISIS-enclaves.
Weet u of het Syrische regime onderzoekt of er zich onder de IS-families yezidi-slaven bevinden? Zo ja, weet u of het Syrische regime actie onderneemt om deze yezidi-slaven weg te halen uit de IS-enclaves? Zo nee, zijn er mogelijk NGO’s die toegang hebben tot de IS-enclaves en hier informatie over zouden kunnen verschaffen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u geschokt over de voortdurende slavernij van en de handel in yezidi’s? Zo ja, heeft u hierover contact gehad met uw internationale collega’s? Zo nee, waarom niet?
Ondanks de val van het kalifaat, blijft de situatie van de jezidi-gemeenschap zorgelijk. Het kabinet is zich bewust van de voortdurende problematiek en blijft zich inzetten voor de bescherming van kwetsbare minderheden. De positie van minderheden wordt in verschillende fora besproken, onder anderen laatst in de VN-Veiligheidsraad bij het debat over seksueel geweld in conflict, waarbij de jezidische Nobelprijs-winnares Nadia Murad aanwezig was.
Op welke wijze zou de internationale gemeenschap kunnen bijdragen aan het bevrijden van de tot slaaf gemaakt yezidi’s en het tegengaan van de handel in yezidi’s?
Verschillende landen uit de internationale gemeenschap maken zich hard voor het lot van de jezidi’s, waaronder Nederland. In de gebieden die heroverd zijn op ISIS, zoals het recent bevrijde Baghouz, wordt er aandacht besteed aan de jezidi’s die zich daar bevinden. Bij het verlaten van Baghouz zijn bij screenings de jezidi’s separaat opgevangen zodat ze zo snel mogelijk terug gebracht konden worden naar Irak. In Irak wordt er ondersteuning geboden aan de jezidi-slachtoffers, onder andere door het door Nederland gesteunde programma van Norwegian Peoples Aid (zie ook antwoord op vraag 10).
Is het u bekend hoeveel humanitaire organisaties zich nog bevinden in Duhouk en omgeving en waarom humanitaire organisaties daar wegtrekken? Is er iets dat u kunt doen om te bevorderen dat organisaties zich blijven inzetten in deze regio?
De humanitaire situatie in Irak heeft in 2018 en begin 2019 een lichte verbetering doorgemaakt en zodoende is het geen zgn. «L3 crisis» (hoogste status crisis) meer volgens de VN. Hierdoor zijn er minder fondsen beschikbaar voor humanitaire organisaties in Irak. Er zijn echter nog wel degelijk humanitaire organisaties ter plekke. De precieze hoeveelheid fluctueert van gebied tot gebied. Tegenwoordig wordt het overgrote deel van humanitaire hulp (80%) door de Iraakse regering gegeven. Er wordt daarnaast ingezet op een transitie van humanitaire hulp naar stabilisatie, wederopbouw en ontwikkelingshulp. Ondanks het wegtrekken van een deel van de humanitaire organisaties blijft Nederland zich actief inzetten, onder anderen via opvang in de regio-middelen. Deze richten zich op onderwijs, werkgelegenheid en bescherming in onder anderen Nineva en Dohuk.
Steunt u, met het belang dat u hecht aan psychosociale programma’s in opvangkampen, hulporganisaties als SEED? Zo ja, hoeveel organisaties die psychosociale programma’s verzorgen ondersteunt Nederland? Is er in EU-verband steun voor deze organisaties? Zo nee, bent u bereid in EU-verband steun te vergaren?
Nederland steunt verschillende programma’s op het gebied van geestelijke gezondheidszorg en psychosociale steun, zowel op mondiaal niveau als in specifieke gebieden in Irak. Zo steunt Nederland bijvoorbeeld een programma van Terre des Hommes in Tel Afar dat geestelijke gezondheidszorg en psychosociale steun biedt aan teruggekeerde jongeren. Dit programma zal lopen tot april 2021. Daarnaast steunt Nederland een programma van Norwegian People’s Aid dat tracht de dienstverlening op gebied van ondersteuning bij seksueel en gender gerelateerd geweld (waaronder psychosociale hulp, case management en life skills) aan, en re-integratie van met name jezidi-ontheemden (vrouwen en meisjes in het bijzonder) te verbeteren.
Ook in Europees verband zet Nederland zich in. Via Nederlandse bijdragen aan het Madad-fonds (European Union Regional Trust Fund in response to the Syrian crisis) zet Nederland zich ook in voor psychosociale zorg in Irak. Het Madad-fonds draagt onder andere bij aan een project voor psychosociale hulp van het Iraakse Rode Halve Maan. Daarbij doet Nederland beleidsbeïnvloeding op hoog niveau voor een betere integratie van geestelijke gezondheid en psychosociale steun bij humanitaire coördinatie en responsmechanismen en spreekt partners aan tot het oppakken van mental health and psychosocial support(MHPSS). Tevens organiseert Nederland in oktober 2019 een internationale bijeenkomst over geestelijke gezondheid en psychosociale steun.
Wat kunt u aanvullend doen om de opvang van de yezidi’s in veilige regio te ondersteunen, gezinshereniging te bevorderen en medische en psychosociale hulp te verbeteren?
Het kabinet zet zich in voor stabilisatie en (waar het Irak betreft) wederopbouw van de gebieden die heroverd zijn op ISIS zodat uiteindelijk ontheemden weer terug kunnen keren naar hun plek van herkomst. Zo steunt Nederland het Funding Facility for Stabilisation(FFS) van de VN met een totaal van 57 mln Euro sinds 2014. Het FFS zet zich in voor het herstellen van de basisvoorzieningen in onder andere Sinjar. Ook draagt Nederland bij aan het verminderen van slachtoffers door landmijnen en explosieve oorlogsresten in het gebied via steun aan partners United Nations Mine action Service (UNMAS) en ontmijnings-NGO Mines Advisory Group (MAG). Nederland heeft nieuwe bijdrage aan UNMAS Irak in overweging ook met het oog op Sinjar. Via UNICEF steunt Nederland het bieden van onderwijs in bevrijde gebieden, waaronder in Sinjar. Door middel van het bovengenoemde opvang in de regio partnerschap gaat Nederland bijdragen aan juridische hulp, toegang tot documentatie, onderwijs en toegang tot de arbeidsmarkt. De precieze invulling en doelgroepen worden momenteel uitgewerkt. Daarnaast steunt Nederland het VN onderzoek mechanisme voor de misdaden van ISIS in Irak (UNITAD) met 500.000 Euro voor bescherming van getuigen en ondersteuning van slachtoffers.
De te lange wachtlijsten in de transgenderzorg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Wachtlijsten transgenderzorg opgelopen tot enkele jaren»1?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de wachtlijsten in de transgenderzorg? Klopt het dat het Amsterdam UMC geen wachttijden meer deelt? Wat is uw reactie daarop?
De kwartiermaker transgenderzorg heeft in zijn advies «Verlichting van knelpunten in de transgenderzorg» een overzicht gegeven van de wachttijden bij verschillende instellingen die transgenderzorg bieden (zie Kamerstuk 31 016 nr. 189, p.7 en verder).
Op de website van het Kennis- en Zorgcentrum voor genderdysforie van het Amsterdam UMC worden maandelijks de actuele wachttijden gepubliceerd. Op dit moment staan er meer dan 1.400 mensen op de wachtlijst voor een eerste gesprek, de intake. Hierdoor is de wachttijd opgelopen tot meer dan twee jaar voor volwassenen en ruim anderhalf jaar voor kinderen en adolescenten. Het Amsterdam UMC geeft aan dat het geen exacte uitspraak meer kan doen over de lengte van de wachttijd, maar dat het slechts bij benadering kan aangeven hoe lang deze minimaal zal zijn.
Zoals ik in mijn reactie op het Schriftelijk Overleg met betrekking tot het advies van de kwartiermaker transgenderzorg heb aangegeven, heb ik binnenkort meer zicht op de ontwikkeling van de wachttijden en zal ik u voor de zomer van 2019 een brief toesturen waarmee ik u daarover zal informeren.
Herkent u dat ondanks de verhoogde capaciteit bij verschillende ziekenhuizen, het gebrek aan capaciteit de oorzaak is voor de te lange wachtlijsten? Kunt u daarbij inzicht geven in de tekorten aan gespecialiseerd personeel op de arbeidsmarkt?
Een tekort aan capaciteit is één van de redenen voor de wachtlijsten in de transgenderzorg, maar zoals de kwartiermaker ook heeft aangegeven in zijn advies is een belangrijke oorzaak van de lange wachttijden ook de sterk stijgende vraag naar transgenderzorg (Kamerstuk 31 016, nr. 189). Zoals ik in mijn reactie op het Schriftelijk Overleg met betrekking tot het advies van de kwartiermaker transgenderzorg ook heb aangegeven, zijn er met de aanstaande en aangekondigde uitbreidingen kansen voor een robuuste structurele uitbreiding van de capaciteit. De trage opstart van de gewenste capaciteitsgroei heeft primair te maken met fundamentele keuzes die zorgaanbieders (moeten) maken om zich te gaan richten op de zorg voor transgenders. Daarnaast is er een krapte als gevolg van de allocatie van beschikbare capaciteit in operatiekamers. Wat de tekorten op de arbeidsmarkt betreft: voor zowel het psychologisch/psychiatrisch traject, als het endocrinologisch en zelfs het chirurgisch deel van een zorgketen, geven betrokkenen aan dat binnen afzienbare tijd voldaan zou kunnen worden aan een eventuele opleidingsbehoefte. De activiteiten in 2019 zullen leiden tot meer inzichten in de eventuele knelpunten waar aanvullende actie gewenst is.
Deelt u de mening dat dergelijk lange wachtlijsten onaanvaardbaar zijn? Welke rol ziet u voor zichzelf weggelegd om de wachtlijsten op korte termijn, en voor in de toekomst, in te korten?
Ook ik vind de lange wachtlijsten voor transgenderzorg onwenselijk. In oktober 2018 is het bureau Zorgvuldig Advies aangesteld als kwartiermaker. Zorgverzekeraars Nederland is opdrachtgever van dit project. Het Ministerie van VWS is nauw betrokken bij de voortgang, en het Ministerie van VWS en de zorgverzekeraars financieren gezamenlijk de opdracht aan de kwartiermaker. Het advies van de kwartiermaker is gericht op het weergeven van de probleemanalyse met betrekking tot de wachtlijsten transgenderzorg en op het weergeven van de oplossingsrichtingen. In 2019 gaat de kwartiermaker transgenderzorg aan de slag met de implementatie van zijn advies. Hij heeft onder meer tot doel:
Dit vraagt van alle partijen in de transgenderzorg betrokkenheid, inzet en ook een aanpassing van hun werkwijze. Dat geldt zowel voor de zorgverzekeraars, die het advies krijgen om extra capaciteit in te kopen voor transgenderzorg en om daarbij rekening te houden met de door de kwartiermaker geformuleerde randvoorwaarden voor transgenderzorg, als voor de zorgaanbieders die onder meer het advies krijgen om op andere wijze in netwerken te gaan samenwerken en meer maatwerk te bieden bij de zorg aan transgenders. Partijen in het veld geven mij aan dat zij hier welwillend en op constructieve wijze aan (zullen) meewerken. Uiteraard zal ik daar van mijn kant ook medewerking aan verlenen en zal ik er ook op toezien dat partijen hun verantwoordelijkheid (blijven) nemen.
Kunt u inschatten of het Radboud UMC in Nijmegen daadwerkelijk vanaf 2020 transgenderzorg voor jongeren zal kunnen leveren?
Ik heb deze week van het Radboud UMC begrepen dat de Raad van Bestuur van het ziekenhuis positief is over de plannen om te starten met de zorg aan transgender kinderen. Er is daarmee nog niet definitief besloten dat het Radboud UMC deze zorg gaat verlenen; het besluit ligt nog voor bij de Medezeggenschapsraad. Indien ook de Medezeggenschapsraad positief is, is het Radboud UMC voornemens om begin 2020 te starten met het verlenen van deze zorg. Het Radboud UMC heeft mij laten weten dat dit proces niet verder kan
worden bespoedigd, aangezien de tussenliggende tijd nodig is om voorbereidingen te treffen met betrekking tot de kwaliteit en veiligheid en een doelmatige inrichting van deze zorg.
Wat is uw reactie op de stelling van patiëntenorganisatie Transvisie dat de transgenderzorg af kan met minder inzet van psychologen en dat dit tevens bijdraagt aan maatwerk?
Het is niet aan mij om mij uit te spreken over de inhoud van het zorgaanbod. Ik kan wel zeggen dat de kwartiermaker transgenderzorg in zijn advies aangeeft dat rekening moet worden gehouden met verschillen tussen transgenders en maatwerk moet worden geboden. Zorgaanbieders zouden volgens de kwartiermaker sneller dan nu gebeurt onderscheid kunnen maken bij de intake van nieuwe transgenders naar draagkracht of lijdensdruk. In het advies staat dat verschillende gesprekspartners aangeven dat het na één of enkele gesprekken mogelijk is om met een voldoende mate van zekerheid te bepalen of sprake is van een goede uitgangspositie voor een transitie, of extra zorg en ondersteuning nodig is en of hier specifieke expertise voor nodig is (bijvoorbeeld vanwege ernstige co-morbiditeit, twijfel of onvoldoende draagkracht).
Wat vindt u van de in het artikel gedane suggestie om een voorrangsregeling in het leven te roepen voor transjongeren?
Ik vind dat de wachttijden voor transgenderzorg over de hele linie verlaagd moeten worden; dat is een belangrijke reden waarom het Ministerie van VWS en Zorgverzekeraars Nederland gezamenlijk hebben besloten tot het aanstellen van de kwartiermaker transgenderzorg. De kwartiermaker transgenderzorg heeft in zijn advies aangegeven dat prioriteit bij het verlagen van wachttijden bij (vroeg) pubers/adolescenten zou moeten liggen, vanwege het geestelijk lijden/de psychische problemen die in deze groep vaker voorkomen (wat naast lijden van het individu zelf ook lijden van de ouders en omgeving met zich brengt). En ook omdat in deze leeftijdsfase met hormonale behandeling het ontwikkelen van geslachtskenmerken geremd kan worden en daarmee ingrijpend medisch handelen tot op zekere hoogte voorkomen kan worden. Ik heb begrip voor de argumenten van de kwartiermaker maar zoals ik al aangaf vind ik dat de wachttijden voor transgenderzorg over de hele linie verlaagd moeten worden. Het is aan de zorgverzekeraars en zorgaanbieders om, met het advies van de kwartiermaker in de hand, de wachtlijsten voor transgenderzorg terug te dringen en daarbij zo nodig prioriteiten te stellen.