De intocht van Sinterklaas |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Sintintochten in regio op de tocht, maar hier komt goedheiligman wél (en deze regels gelden er)»1 en «Halsema gaat bemiddelen bij Stichting Sinterklaas: «Linksom of rechtsom, willen een intocht»»?2, 3
Ja.
Deelt u de mening dat burgervaders- en moeders ervoor moeten zorgen dat iedereen naar de intocht van Sinterklaas moet kunnen komen om dit mooie volksfeest mee te maken, jong en oud, zwart en blank en gevaccineerd en ongevaccineerd? Zo ja, wilt u burgemeesters oproepen om QR-code-vrije intochten mogelijk te maken en hen daarbij indien nodig te faciliteren? Graag een toelichting.
Ik onderschrijf het belang van de intocht van Sinterklaas als onderdeel van een mooi volksfeest, waar zo veel mogelijk mensen van moeten kunnen genieten. Het is belangrijk dat zo veel mogelijk activiteiten voor jongeren door kunnen gaan. Daarom heeft het kabinet een uitzondering voor jeugdactiviteiten onder de 18 jaar gemaakt. Onder deze uitzondering vallen ook de Sinterklaasintochten. Het kabinet gaat ervan uit dat de meeste kinderen bij de Sinterklaasintocht onder de 12 jaar zijn. De (groot)ouders kunnen als begeleider zonder coronatoegangsbewijs mee. Uiteraard geldt ook voor hen, houd zo veel mogelijk afstand van elkaar.
Bent u bekend met de ondemocratische besluiten waarmee diverse gemeenten kindervriend Zwarte Piet hebben geweerd, onder andere met een subsidie-eis (geen subsidie als Zwarte Piet komt) richting de organisatoren van intochten om Zwarte Piet te weren, hetgeen leidt tot een enorm tekort aan vrijwilligers? Zo ja, wat vindt u ervan dat een mooie traditie stelselmatig de nek wordt omgedraaid?
De intocht van Sinterklaas is een lokale aangelegenheid. Gemeenten maken zelf een afweging hoe subsidiemiddelen worden ingezet en onder welke voorwaarden. Het besluitvorming en uitvoering daarvan binnen een gemeente is aan het lokaal bestuur.
Het toegezegde plan tegen de wooncrisis, dat nog steeds niet aan de Kamer gestuurd is |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich dit onderdeel van het debat tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen op 23 september jl.: «De heer Omtzigt (Lid Omtzigt): De premier zegt dat er huizen gebouwd moet worden maar op dit moment worden de huizen van de woningbouwcorporaties met blokken tegelijk verkocht aan beleggers, terwijl er wachtlijsten van tien jaar zijn. Ik vraag mij af hoe de jongeren die naar dat woningprotest gegaan zijn, naar dit debat kijken. Deze woningcrisis is al twee jaar bezig. We nemen elk jaar hier bij de Algemene Politieke Beschouwingen een ad-hocmaatregel. De ene keer gaat de overdrachtsbelasting naar 2%, de andere keer is er 100 miljoen extra voor verduurzaming, maar er ligt van het kabinet geen plan klaar om stapsgewijs deze wooncrisis op te lossen. Dat heeft wat met de huurmarkt te maken en met de koopmarkt. Is het kabinet bereid om voor de Algemene Financiële Beschouwingen – dan kunnen we kijken naar de financiële implicaties en kunnen we dat behandelen bij de begroting van de Minister van BZK – met een wat alomvattender plan te komen waarin de huurtoeslag zit en waarin, waarvoor mevrouw Simons terecht aandacht vroeg, ook de voordeurdeling zit? Wat betreft dat laatste: zelfs de VNG vraagt ernaar en de meest rechtse burgemeester zegt zelfs: een kind van 21 moet zijn bijstandsouder verlaten want anders verliest de bijstandsmoeder voor die andere kinderen de bijstand en kan ze niet rondkomen. Ik bedoel: het is vrij heftig wat daar gebeurt. Dan heb je een huis minder nodig. Dat is heel fijn. In dat plan zou wat mij betreft ook moeten zitten dat er gebouwd wordt en dat er ook gekeken wordt naar de binnenstedelijke ladder van verduurzaming, in de zin dat je niet altijd hoeft aan te tonen dat het binnenstedelijk kan, want soms zal er ergens een veldje bebouwd moeten worden. Er zal ook een beetje infrastructuur aangelegd moeten worden, want als je een woonwijk bouwt moet er een station zijn en niet pas tien jaar later. Is zo'n visie beschikbaar vanuit het kabinet of wordt dat bij de Kamer neergelegd? Als die er niet is, dan laten we het komend jaar een verloren jaar zijn om een stap te zetten om de wooncrisis op te lossen. Minister Rutte: Dit kabinet is natuurlijk al een aantal jaren bezig, Kajsa Ollongren, het hele kabinet, om in samenhang met de ruimtelijke-ordeningsvraagstukken de problemen op de woningmarkt successievelijk aan te pakken. Ik kan toezeggen dat we een en ander voor de AFB nog eens even op een rijtje zetten, ook bijvoorbeeld de samenhang met vraagstukken rondom de infrastructuur, het onderliggend wegennet, de aansluiting op het hoofdwegennet bij nieuwbouwlocaties maar ook waar het gaat om wat het bijvoorbeeld binnenstedelijk betekent, van fietspaden tot en met ov-verbindingen. Als we de gesprekken hebben met de grote steden gaat het ook alleen maar daarover. Die zeggen: wat doen jullie nou vanuit het Rijk om ervoor te zorgen dat juist ook dat soort vraagstukken worden opgelost want dan kunnen wij bouwen? Daar kunnen we echt nog wel een aantal noties van op een rijtje zetten. Ik wil toezeggen dat we dat doen voor de AFB. De heer Omtzigt (Lid Omtzigt): Dat is inderdaad een eerste stap, maar belangrijker is dat de regering zichzelf een doel stelt: hoeveel huizen hebben we nodig en hoeveel slagen we er in te bouwen? Meerdere partijen hebben gezegd: we moeten er een miljoen bouwen in tien jaar. Ik snap dat je niet het eerste jaar een stap maakt van 70.000 naar 100.000, want dat lukt niet binnen een jaar, maar schets dat pad, maak het afrekenbaar en maak daarna het beleid erbij en stuur zo'n brief voor de AFB. Dat zal dan over huur en koop moeten gaan. Minister Rutte: Doen we. De heer Omtzigt (Lid Omtzigt): Dank u wel.»?
Ja. Op 5 oktober 2021 heeft u de toegezegde brief voorafgaande aan de Algemene Financiële Beschouwingen ontvangen1.
Deelt u de mening dat de problemen in de volkshuisvesting enorm zijn met grote dakloosheid, een prijsexplosie die woningen onbereikbaar maakt voor starters en lange wachtlijsten voor betaalbare sociale huurwoningen?
Het kabinet deelt uw mening. Deze problemen zijn geadresseerd in de brief van 5 oktober.
Snapt u dat het een belangrijke toezegging van u was om eindelijk eens een concreet plan te komen om de problemen in de volkshuisvesting stap voor stap op te lossen?
In de brief van 5 oktober is, zoals toegezegd, een aantal noties van het kabinetsbeleid op het terrein van wonen en woningbouw toegelicht. Tijdens de eerste termijn van de behandeling van het Belastingplan 2022 hebt u herhaald om het plan voor het bouwen te ontvangen. In mijn brief van 5 oktober jl. is het ingeslagen pad beschreven om de woningbouwproductie te verhogen en zo tot 2030 900.000 woningen te kunnen bouwen. Daarnaast wordt ingegaan op de bouwstenen om de betaalbaarheid en toegankelijkheid te verbeteren, alsmede de kwaliteit van de bestaande voorraad.
Vast staat dat er gebouwd moet worden. Zodat mensen kunnen samenwonen, eindelijk op zichzelf kunnen wonen, het leven weer kunnen oppakken. In mijn brief van 5 oktober jl. heb ik u geïnformeerd over wat het Kabinet tot nu toe heeft gedaan om de woningbouw aan te wakkeren. En ook bouwstenen aangereikt voor een volgend Kabinet. Er moeten 900.000 woningen bijgebouwd worden tot 2030.
De afgelopen kabinetsperiode hebben we gemiddeld 75.000 woningen per jaar gebouwd, de grootste aantallen in jaren. En broodnodig. De woondeals, de financiële bijdrage met de woningbouwimpuls en de ondersteuning voor de gemeentelijke capaciteit met de flexpools waren daarvoor onmisbaar.
Uit prognoses van Abf blijkt dat de komende jaren 100.000 woningen per jaar gebouwd kunnen worden. Op korte termijn kunnen we de bouwproductie opkrikken naar ongeveer 80.000 woningen, en daarna een volgende slag maken naar 90.000 woningen. Mede dankzij innovatieve bouwmogelijkheden en fabrieksmatige bouw van woningen.
Om deze prognoses ook realiteit te laten worden is een actieve rol van het Rijk nodig. Deze heb ik in bouwstenen in kaart gebracht in mijn brief van 5 oktober. Ik ga hier nog eens op in.
Allereerst regie. Ik ben begonnen met het verhogen van de plancapaciteit. Medeoverheden voorzien nu in de nodige 130% plancapaciteit, waarvan 35 a 40% buitenstedelijk. Daarmee zouden in principe ruim 900.000 woningen gebouwd kunnen worden. Deze plannen moeten nu omgezet worden naar woningen. Voor een deel van de plannen geldt dat inzet van het Rijk nodig is om daadwerkelijk over te gaan tot bouwen. Regie omvat ook het oplossen van knelpunten waardoor vertraging in de woningbouw kan worden voorkomen. Zoals het versnellen van procedures, het versterken van de capaciteit bij gemeenten, het vergroten van de bouwcapaciteit en de inzet van actief grondbeleid.
De tweede bouwsteen voor de woningbouw is het nemen van gebiedsspecifieke maatregelen. Dat zou kunnen met de 14 grootschalige woningbouwgebieden. De locaties in deze gebieden dragen bij aan 210.000 woningen tot 2030, in de gebieden waar het woningtekort het meest knelt. De realisatie vraagt om forse investeringen, ook van de overheid. Om te borgen dat de OV een schaalsprong maakt, de woningen voor het overgrote deel betaalbaar zijn en met aandacht voor klimaat.
Een derde bouwsteen is het nemen van generieke maatregelen. Want ook buiten de 14 gebieden moet gebouwd worden om het woningtekort duurzaam op te lossen. Het overgrote deel van deze locaties zijn ingewikkeld en niet zomaar te bebouwen. En wel essentieel om nog eens 410.000 woningen te kunnen bouwen de komende jaren. Voor de zogenaamde publieke onrendabele top die daar speelt moet een oplossing komen om over te kunnen gaan tot bouwen, ook van de overheid.
Iedereen in Nederland moet goed en betaalbaar kunnen wonen. De afgelopen jaren heeft het kabinet belangrijke stappen gezet en is de basis ontwikkeld voor de programmatische aanpak van het woningtekort. Dit kabinet heeft veel geïnvesteerd in de woningbouw. Met wetten, akkoorden en middelen.
Dit jaar is er besloten om nog eens 100 miljoen per jaar voor additionele woningbouw de komende 10 jaar te bestemmen. De Kamer heeft een motie aangenomen om de verhuurderheffing met 500 miljoen extra te verlagen.
Desalniettemin zijn de ontwikkelingen voor de volkshuisvesting nog steeds zorgelijk. Dit kabinet heeft de woningbouw losgetrokken en het beleid is gekanteld naar concrete investeringen in meer betaalbare woningen voor lage en middeninkomens. Met de bouwstenen voor woningbouw kan het ingeslagen pad worden voortgezet. Het is aan een nieuw kabinet op welke manier invulling wordt gegeven aan de bouwstenen.
Kunt u dit plan nu binnen twee weken – voor het eind van het herfstreces – aan de Kamer doen toekomen?
Inmiddels heeft u de brief over de noties over het woonbeleid ontvangen zoals toegezegd tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen. Het Kabinet heeft op Prinsjesdag een aanvullende inzet voor de woningbouw aangekondigd. Voor het Wetgevingsoverleg van 15 november 2021 stuur ik een voorstel over de inzet van deze middelen naar uw Kamer.
Wilt u ervoor zorgen dat alle hierboven opgenomen punten in het plan worden meegenomen: de huurtoeslag, de kostendelersnorm die mensen erg hard prikkelt om een eigen huishouden te beginnen, het stoppen van de verkoop van corporatiewoningen, de ladder voor duurzame verstedelijking en de doelen voor woningbouw per jaar in de komende jaren, uitgesplitst naar huur en koop indien mogelijk?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, heeft u inmiddels de brief over de noties over het woonbeleid ontvangen, zoals toegezegd tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen. Binnenkort wordt u verder geïnformeerd over de inzet van de extra middelen voor woningbouw, zoals aangekondigd bij de Miljoenennota.
De kosten van het aardgasvrij maken van woningen. |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de brief die de gemeente Hengelo namens 19 gemeenten (Brunssum, Den Haag, Eemsdelta, Eindhoven, Groningen, Hengelo, Middelburg, Nijmegen, Noordoostpolder, Oldambt, Pekela, Purmerend, Rotterdam, Sittard-Geleen, Sliedrecht, Tilburg, Tytsjerksteradiel, Vlieland en Zoetermeer) op 13 juli jongstleden aan mij heeft verzonden naar aanleiding van mijn brief aan alle 27 gemeenten, die deel hebben genomen aan de eerste proeftuinronde, om een overzicht toe te sturen van de door hen gemaakte kosten in het kader van het Programma Aardgasvrije Wijken?
Ja, ik heb deze ter kennisneming op 10 juli ontvangen via de gemeente Hengelo.
Is er contact geweest tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en één of meer van de gemeenten die ondertekend hebben in het kader van mijn verzoek?
Ja, enkele gemeenten hebben melding gemaakt van dit verzoek. Verder heb ik begrepen dat een aantal gemeenten met elkaar contact heeft gezocht. Ik ben hierbij niet betrokken geweest en heb niet geadviseerd over de inhoud van de brief omdat dit de verantwoordelijkheid is van de individuele gemeenten. Het Rijk heeft hierbij geen rol.
Kunt u alle communicatie tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en die gemeente(n) hieromtrent aan de Kamer toezenden?
Zie het antwoord op vraag 2. Het Ministerie van BZK is wel op de hoogte gesteld van de brief maar heeft geen bemoeienis gehad met de beantwoording van de vragen door de gemeenten.
De urenlange storing bij Facebook en Instagram op 4 oktober 2021 |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft de grootschalige storing impact gehad op de bedrijfsvoering van de Nederlandse overheid (op de verschillende lagen)? Zo ja, op welke manier? Heeft de Nederlandse overheid daarbij schade geleden?
Facebook, Whatsapp en Instagram zijn voornamelijk berichtenplatforms. Voor de rijksoverheid is de Gedragsregeling Digitale Werkomgeving van toepassing, waarin staat dat dergelijke berichtenapps alleen gebruikt mogen worden voor informele zaken, zoals een interessant artikel delen, een hulpvraag stellen of sparren met collega’s. Er is geen standaard voor berichtenapps vastgesteld, waardoor een dergelijke storing niet direct leidt tot een belemmering in de bedrijfsvoering.
Voor zover mij bekend heeft de storing niet geleid tot belemmering van de bedrijfsvoering bij gemeenten, waterschappen en provincies. Overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering en de beveiliging van informatie en informatiesystemen, zij hanteren daarbij vergelijkbare gedragsregelingen als bij de rijksoverheid.
Heeft het demissionaire kabinet berichten van Nederlandse burgers, bedrijven en organisaties gehad, die last hebben ervaren van de storing? Zo ja, hoeveel? Wat was de inhoud van deze berichten? Welk algemeen beeld kan hieruit worden afgeleid?
Er zijn op dit moment geen signalen bekend over dergelijke aan het kabinet gerichte berichten. In algemene zin kan worden gesteld dat Nederlandse burgers, bedrijven en organisaties hinder en/of ongemak zullen hebben ervaren als gevolg van deze storing, die optrad als gevolg van een menselijke fout. Het betrof immers uitval van diensten die door Nederlandse burgers en bedrijven veel gebruikt worden, waaronder sociale-media platforms Facebook en Instagram en berichtendiensten WhatsApp en Facebook Messenger.
Hoewel het een grote communicatiestoring betrof in termen van gebruikersuren (duur uitval * getroffen gebruikers), lijkt in dit geval de maatschappelijke en economische schade in Nederland mee te vallen.
Het betrof uitval van diensten die door Nederlandse burgers en bedrijven veel gebruikt worden, waaronder sociale-media platforms Facebook en Instagram en berichtendiensten WhatsApp en Facebook Messenger. Vanzelfsprekend zullen burgers en organisaties die meer gebruik maken van Facebook-diensten meer hinder hebben ondervonden.
Zo lijkt een deel van de gebruikers zonder grote problemen te zijn uitgeweken naar alternatieve diensten. Diverse andere sociale-media platforms en berichtendiensten gaven aan dat het gebruik van hun diensten tijdens en na de storing is toegenomen. Voor zover organisaties en bedrijven tijdelijk verminderd bereikbaar waren, is de verwachting dat dienstverlening over het algemeen op een later moment alsnog heeft kunnen plaatsvinden.
Hoe is het demissionaire kabinet voornemens in de (recente) toekomst om te gaan met zulke grootschalige digitale storingen?
Het is in eerste instantie primair aan Facebook zelf om de benodigde technische en organisatorische maatregelen te treffen om een storing als deze te voorkomen, of wanneer deze zich toch voordoet, zo snel mogelijk te verhelpen.
Parallel daaraan hebben gebruikers een eigen verantwoordelijkheid om voor zichzelf na te gaan in hoeverre het voor hen verantwoord is om van één dienst of één bedrijf afhankelijk te zijn en zo nodig alternatieven te verkennen en te gebruiken.
Voor zover het de storing van de berichtendiensten WhatsApp en Facebook Messenger betreft: deze diensten zijn zogeheten nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten. Zij vallen daarmee onder de verbrede definitie van een elektronische communicatiedienst zoals gedefinieerd in het wetsvoorstel tot wijziging van de telecommunicatiewet ter implementatie van Richtlijn 2018/1972 (de Telecomcode) (Kamerstuk 35 865, nr. 2) zoals deze op dit moment bij uw Kamer voorligt. Dat betekent dat na inwerkingtreding van bovenvermelde wijziging van de telecommunicatiewet (TW) de aanbieders van deze diensten straks ook een meldplicht van incidenten (TW art. 11.a2) en een zorgplicht (treffen van passende beveiligingsmaatregelen onder meer om, als het gaat om dergelijke storingen, in bepaalde mate bestand te zijn tegen acties die de beschikbaarheid van de dienst in gevaar brengen, (TW art. 11.a1) opgelegd krijgen, zoals dat nu al geldt voor aanbieders van traditionele elektronische communicatiediensten als spraaktelefonie en berichtenverkeer (SMS). Agentschap Telecom is hiervoor de aangewezen toezichthouder.
Op Europees niveau wordt gewerkt aan een herziening van de richtlijn (2016/1148) ter bevordering van de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen, NIB2. De huidige richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni). Op grond van de huidige NIB-richtlijn is de Ierse toezichthouder exclusief bevoegd om toe te zien op Facebook-clouddiensten daar de Europese vestiging van het bedrijf in Ierland is gevestigd. Met betrekking tot het herzieningsvoorstel1 heeft de Europese Commissie voorgesteld om in deze herziening ook sociale media op te nemen. Over deze richtlijn wordt momenteel onderhandeld.
In het ECASEC2-overleg van ENISA3 en de Europese toezichthouders die toezien op de telecomveiligheid worden ook incidenten en te nemen maatregelen besproken. Dit gebeurt nu voor de meer traditionele elektronische communicatiediensten en zal naar verwachting straks ook gaan gelden voor de interpersoonlijke communicatiediensten. Hierdoor kunnen vroegtijdig trends en ontwikkelingen in incidenten worden gesignaleerd. Dat kan er bijvoorbeeld toe leiden dat de toezichthouders bij het uitoefenen van het toezicht op de zorgplicht extra aandacht gaan besteden aan de bepaalde oorzaken van incidenten. ENISA publiceert jaarlijks4 de grote incidenten die nationale toezichthouders doormelden aan ENISA.
Ter voorbereiding op een digitale crisis is er het Nationaal Crisisplan Digitaal.5 Het plan is een leidraad om op hoofdlijnen snel inzicht en overzicht te krijgen in de bestaande afspraken op nationaal niveau over de beheersing van incidenten in het digitale domein met aanzienlijke maatschappelijke gevolgen. Het plan sluit daarmee aan op het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming. In dit geval is er geen aanleiding geweest om op te schalen binnen de nationale crisisstructuur.
Is het demissionaire kabinet voornemens tijdens de Europese wetgevingsonderhandelingen inzake de Digital Services Act, de Digital Markets Act en de Artificial-Intelligence-verordeningen, en direct al bij de komende Europese top, het belang van het vernieuwen en updaten van de Border Gateway Protocol aan te kaarten? Zo ja, hoe gaat het demissionaire kabinet dit aanpakken? Zo niet, waarom niet?
Deze casus heeft geen invloed op de Nederlandse positie in de onderhandelingen aangaande de Europese wetsvoorstellen voor een Digital Services Act, een Digital Markets Act en een AI Act, omdat de casus buiten de reikwijdtes van deze voorstellen valt. Wel ziet het kabinet het belang van het doorontwikkelen van internetstandaarden zoals het Border Gateway Protocol (BGP).
Facebook heeft na afloop van de storing verklaard dat deze veroorzaakt is door een menselijke fout in de BGP-configuratie van het Facebook-netwerk die niet tijdig is opgemerkt.6 Het BGP is het belangrijkste routeringsprotocol van het internet. Het zorgt ervoor dat zogenaamde Autonome Systemen (AS) elkaar kunnen vinden op het internet. Het BGP zorgt voor de koppeling tussen verschillende AS-netwerken. In dit geval heeft Facebook, door een interne (menselijke) fout, abusievelijk alle routes tussen haar netwerk en de rest van het wereldwijde Internet opgeheven, waardoor de Facebook-servers voor de rest van het Internet niet meer bereikbaar waren. Het BGP-protocol heeft in deze correct gefunctioneerd.
Het BGP wordt ontwikkeld onder de vlag van de Internet Engineering Task Force (IETF). De doorontwikkeling van een dergelijke essentiële standaard is complex en vereist een wereldwijde consensus tussen betrokken en deskundige partijen. De IETF is een grote, open, internationale gemeenschap van netwerkontwerpers, -operators, -leveranciers en -onderzoekers die zich bezighoudt met de evolutie van de internetarchitectuur en de soepele werking van het internet. Om bij deze casus te blijven, ook Facebook neemt deel aan de IETF. Nederland staat voor het multi-stakeholder model van internet governance, waarvan de IETF een goed voorbeeld is. Het kabinet ziet naar aanleiding van deze casus geen noodzaak de werkwijze van de IETF ter discussie stellen.
Wel laat ik de ontwikkelingen rond dergelijke standaardisatievraagstukken volgen en duiden. Agentschap Telecom voert daartoe op dit moment een onderzoek uit naar de belangrijkste vraagstukken rond technische internetstandaardisatie.
Deelt het demissionaire kabinet de mening dat dit incident wederom aantoont hoe groot de afhankelijkheid van slechts enkele tech-grootmachten op dit moment is en dat deze buitenproportionele afhankelijkheid, middels Europese wetgeving, noodzakelijkerwijs en spoedig ingeperkt dient te worden ter bescherming van Europese burgers en bedrijfsleven? Zo ja, hoe gaat het demissionaire kabinet dit aanpakken? Zo niet, waarom deelt het demissionaire kabinet deze mening niet?
Het kabinet heeft al een tijd zorgen over de afhankelijkheid van een aantal grote platforms waar ondernemers en consumenten nauwelijks meer omheen kunnen. Vandaar dat het kabinet sinds 2019 pleit voor aanvullende regelgeving om met de macht van deze poortwachters om te gaan (Kamerstuk 27 879, nr. 71 en Kamerstuk 35 134, nr. 13). Dit heeft zijn vruchten afgeworpen. De Europese Commissie heeft in december 2020 een voorstel gedaan voor de Digital Markets Act (DMA) waarmee zij dit soort problematiek wil aanpakken. Dit voorstel is voor een groot deel in lijn met de Nederlandse inzet voor de DMA, die in februari per BNC-fiche naar uw Kamer is verzonden (Kamerstuk 22 112, nr. 3049). Ook is deze inzet tijdens de Technische Briefing over de DMA met de Commissie Digitale Zaken van eind september toegelicht. De onderhandelingen in de Raad over het voorstel lopen in een ambitieus tempo door. Er wordt gestreefd naar het aannemen van een algemene oriëntatie in de Raad voor Concurrentievermogen eind november.
Welke maatregelen gaat het demissionaire kabinet treffen naar aanleiding van de grootschalige storing?
In de beantwoording van vragen 3, 4 en 5 is de inzet van het kabinet uiteengezet.
Het bedreigen en intimideren van een raadslid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat vindt u van het feit dat de burgemeester van Noardeast-Fryslân een raadslid heeft bedreigd vanwege een hem onwelgevallige post op Facebook?1
De burgemeester van Noardeast-Fryslân, Johannes Kramer, en het desbetreffende raadslid, Johan Talsma (BVNL), hebben desgevraagd laten weten dat zij een open gesprek met elkaar hebben gevoerd naar aanleiding van de berichtgeving.2 In dat gesprek heeft de burgemeester aangegeven dat hij het raadslid er op heeft gewezen dat uitingen zoals die in het betreffende Facebook-bericht consequenties kunnen hebben, maar dat hij dit niet bedreigend heeft bedoeld. Het raadslid in kwestie heeft kenbaar gemaakt tevreden te zijn met deze uitleg. Gelet op deze berichtgeving deel ik de conclusie dat de burgemeester van Noardeast-Fryslân een raadslid heeft bedreigd of geïntimideerd niet.
Deelt u de mening dat raadsleden de vrijheid hebben om hun mening te ventileren, ook op Facebook, en dat het daarbij als burgemeester niet past om raadsleden te bellen met de eis om berichten te verwijderen, met daarbij de opmerking dat er «consequenties» aan vastzitten als dat niet gebeurt? Zo ja, wat gaat u doen om een einde te maken aan zulke dreigementen?
Net als ieder ander in Nederland hebben raadsleden het recht om vrijuit hun mening te uiten, ook op sociale media. Als de inhoud van een bericht mogelijk schadelijk is, kan een burgemeester een raadslid hierop wijzen, maar dreigementen of intimidatie zijn uiteraard ontoelaatbaar. Zoals burgemeester Kramer en raadslid Talsma hebben aangegeven na hun gesprek, is voor beide partijen duidelijk dat de burgemeester zijn opmerking over mogelijke consequenties van het Facebook-bericht nooit bedreigend of intimiderend heeft bedoeld.
Deelt u de mening dat burgemeesters hun macht niet moeten misbruiken door raadsleden te bedreigen en te intimideren? Zo ja, wilt u de burgemeester tot de orde roepen?2
Zoals hierboven aangegeven deel ik de conclusie dat in dit geval sprake is geweest van bedreiging of intimidatie niet. Derhalve zie ik geen aanleiding om de burgemeester van Noardeast-Fryslân tot de orde te roepen. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
De warmtesystemen in de gebouwde omgeving. |
|
Jaco Geurts (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het dat voor de berekening van het energielabel van woningen een forfaitaire waarde voor de duurzaamheid van een warmtenet gebruikt, waarmee de aanname wordt gemaakt dat 90 procent fossiele energie wordt gebruikt voor de warmtelevering, ook als het gebruikte warmtenet veel duurzamer is? Bent u bekend met het grote verschil dat deze methode oplevert tussen het huidige energielabel en de werkelijkheid, name bij bestaande bouw?
Het klopt dat in het label voor woningen een forfaitaire waarde voor het rendement van het warmtenet wordt gehanteerd. Het energielabel geeft inzicht in de energetische staat van de woning, waarbij verbetermogelijkheden voor de woningeigenaar worden beschreven om de woning te verduurzamen. Het rendement van het warmtenet betreft niet de energetische staat van de woning zelf en ten aanzien van de verduurzaming en verbetering van het warmtenet heeft een woningeigenaar weinig tot geen invloed. Deze werkwijze is gebruikelijk ook voor het gas- en elektriciteitsnet wordt een forfaitaire waarde voor het rendement gehanteerd.
Welke mogelijkheden ziet u om te komen tot een meer zuivere reflectie van de duurzaamheid van woningen in het energielabel, bijvoorbeeld door het woningwaardestelsel te koppelen aan de energievraag van een woning? Welke voor- en nadelen kleven aan een dergelijke aanpak? Wat is uw visie op deze koppeling?
In het woningwaarderingsstelsel worden reeds punten toebedeeld op basis van het energielabel. Daarmee is de energievraag van een woning gekoppeld aan het woningwaarderingsstelsel. Op het energielabel staat het primaire fossiele energiegebruik in kWh/m2 per jaar berekend volgens de nieuwe bepalingsmethode, de NTA 8800. Dit heeft betrekking op alle gebouwgebonden energie die de woning gebruikt, naast zelf opgewekte duurzame energie.
Het energielabel geeft zodoende inzicht in de energetische staat van een woning, denk aan gebouwgebonden installaties en isolatie. Het label gaat uit van een gemiddeld gebruiksprofiel per woning en is daarmee onafhankelijk van het werkelijk gebruiksprofiel en de energierekening van bewoners, dat wordt beïnvloed door individueel stookgedrag of het gebruik van huishoudelijke apparaten. Het label geeft toekomstige huurders en kopers daarmee een beeld van de energieprestatie van de woning dat ook vergeleken kan worden met labels van andere woningen.
Overigens wordt de NTA 8800 blijvend verbeterd en worden inzichten in werkelijk gebruik benut, opdat het energielabel zo goed mogelijk het gebouwgebonden werkelijk energiegebruik benaderd, onafhankelijk van het gebruiksprofiel van bewoners.
Klopt het dat bij stadsverwarming de aanvoertemperatuur minimaal 65 à 70 °C moet zijn? Is het tevens juist dat de verhouding tussen het jaarlijkse energieverbruik van ruimteverwarming en warmtapwater ongeveer 75/25 procent is, waardoor voor 25 procent van het jaarlijkse energieverbruik het hele jaar een hogere temperatuur van het stadsverwarmingswater nodig is? In hoeverre is het vasthouden aan deze eis wat u betreft efficiënt te noemen qua energieverbruik? Welke mogelijkheden zijn er om de eisen voor warmtapwatertemperaturen (tijdelijk) te verlagen? Wat zijn daarvan de voor- en nadelen?
De aanvoertemperatuur van een stadsverwarmingsnet mag ook lager zijn. Maar dan zal er in de woning een voorziening aanwezig moeten zijn om de temperatuur van het tapwater te verhogen naar 65 graden in verband met de bestrijding van de legionellabacterie. In de praktijk worden dergelijke systemen ook al toegepast (warmtepompboosters). Vanuit energetisch oogpunt kan het verstandig zijn om een stadsverwarmingssysteem op een lage(re) temperatuur te exploiteren, en dan in de woning voor het tapwater de temperatuur te verhogen met een booster.
Klopt het dat het voorstel voor de nieuwe wet collectieve warmtesystemen het risico in zich draagt dat bij het bepalen van de warmtekavels door lokale overheden er gekozen wordt voor kleinere kavels waardoor het lastiger wordt om te optimaliseren in en tussen warmtesystemen en ook innovatie wellicht achterwege blijft?
Gemeenten hebben bij uitstek kennis van de specifieke kenmerken van de lokale situatie. In het ontwerp van de Wet collectieve warmtevoorziening (Wcw) is daarom de bevoegdheid voorzien voor gemeenten om een warmtekavel vast te stellen. Dit betreft een gebied waar in een later stadium een warmtebedrijf voor wordt aangewezen dat verantwoordelijk is voor de aanleg en exploitatie van het collectieve warmtesysteem in zijn kavel, indien de gemeente in een omgevingsplan heeft besloten dat een bepaald deel van dit warmtekavel overgaat op collectieve warmte.
In de concept wet zijn voorschriften opgenomen opdat de gemeente de omvang van een kavel zodanig vaststelt dat
Ook is bepaald dat een gemeente bij de vaststelling van een warmtekavel indien relevant rekening moet houden met de voornemens en (potentieel) beschikbare warmtebronnen in een andere gemeente. Deze criteria dragen er aan bij dat bij de vaststelling van een warmtekavel rekening gehouden wordt met onder meer het belang van optimalisatie en innovatie. Daarbij merk ik op dat er vanuit mag worden gegaan dat gemeenten bij het invullen van hun bevoegdheden de belangen van inwoners een belangrijke rol zullen laten spelen. Aangezien optimalisatie en innovatie in de meeste gevallen in het belang van haar inwoners zijn, zullen gemeenten die aspecten naar verwachting ook zeker meenemen.
Ten slotte merk ik op dat het niet zo is dat kleine collectieve warmtesystemen per definitie ongunstig zijn in het kader van optimalisatie en innovatie.
Deelt u de constatering dat het (onbedoelde) effect daarvan een hogere rekening voor de eindafnemer zal zijn dan haalbaar zou zijn bij een inzet op grotere warmtesystemen?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is er voldoende kennis aanwezig bij lokale overheden om warmtekavels vast te stellen, zodanig dat de markt hier serieus op zal reageren?
Allereerst wordt verwacht dat gemeenten al beschikken over relevante kennis voor het vaststellen van warmtekavels, bijvoorbeeld de kennis die zij hebben opgedaan bij het opstellen van de Transitievisie Warmte (TVW). Ten behoeve van het opstellen van de TVW dienen gemeenten immers verschillende onderzoeken uit te voeren, zoals het maken van een startanalyse. Gemeenten verkrijgen hierdoor een eerste beeld over het alternatief voor aardgas in hun wijken, wat de mogelijke warmtebronnen zijn en wat gelet daarop een logische omvang van een warmtekavel is. Daarnaast verkrijgen gemeenten via de in het antwoord op vraag 4 en 5 genoemde criteria een kader waaraan zij moeten toetsen bij het vaststellen van een warmtekavel. Ook deze criteria bieden steun, aangezien gemeenten zo weten wat relevante aspecten zijn om te betrekken bij het vaststellen van een warmtekavel.
Ik ben me er echter van bewust dat ondanks het voorgaande niet alle gemeenten op dit moment evenveel kennis zullen hebben van collectieve warmte en het besluitvormingsproces daarbij. Om lokale overheden te ondersteunen tijdens het proces van het vaststellen van een warmtekavel kan het Expertise Centrum Warmte (ECW) worden ingeschakeld om ondersteuning te bieden aan de lokale overheden. Tevens merk ik op dat er op dit moment met VNG en IPO gesprekken lopen over de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel.
Ook wordt er aan de sectortafel gebouwde omgeving van het Klimaatakkoord nagedacht over welke aanvullende ondersteuning gemeenten nodig hebben voor de uitvoering van de transitievisies warmte.
Welke mogelijkheden ziet u om beter te sturen op verschillende belangen (zoals korte termijn doelen bij de gemeente versus langjarige exploitatie die leidt tot voordelen voor de eindafnemer) tijdens de concurrerende aanbiedingen op warmtekavels?
Zoals uit de voorgaande antwoorden blijkt, herken ik mij niet in de belangentegenstelling die in deze vraag wordt gesuggereerd.
Het loten door SNN voor het verlenen van subsidie. |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u er van op de hoogte dat Samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN) via een loting de volgorde gaat bepalen voor het verlenen van de subsidie voor verbetering/verduurzaming van woningen in het aardbevingsgebied? Wat is daarop uw reactie?
Ja, hier ben ik van op de hoogte. In mijn brief van 27 september jl. over deze subsidieregeling (kenmerk 2021-0000493418) heb ik aangegeven dat bij het vormgeven van de subsidie ervoor gekozen is om de subsidie op volgorde van binnenkomst van de aanvragen te verdelen. De regeling is gebaseerd op het Kaderbesluit BZK-subsidies waarin gesteld is dat loting de wijze is waarop de onderlinge rangschikking van aanvragen wordt vastgesteld, mocht het subsidieplafond op de laatste dag worden overschreden. Het is een gebruikelijke methode voor subsidies dat onder de aanvragers die op de laatste dag een aanvraag hebben gedaan, wordt geloot om de volgorde van binnenkomst vast te stellen. Het moment van overschrijden van het subsidieplafond is van tevoren niet exact vast te stellen. In geval van overschrijding, wordt de regeling pas aan het eind van de dag gesloten. Tot dat moment kunnen aanvragers in het online portaal een aanvraag indienen en komen aanvragen per post binnen. Een loting onder deze aanvragers is een manier om aanvragers die geen computer hebben en per post een aanvraag hebben gedaan een eerlijke kans te geven.
Desondanks begrijp ik goed dat een mogelijke loting voor aanvragers tot onzekerheid leidt. Hoewel dit een gebruikelijke systematiek is, vraagt de situatie in Groningen extra aandacht en maatwerk. Bewoners hebben veelal met bureaucratie en lange periode van onzekerheid te maken gekregen.
Daarom zal ik ervoor zorgdragen dat er voor degenen die een volledige aanvraag hebben gedaan op de dag van overschrijding van het subsidieplafond dit jaar al voldoende budget beschikbaar komt (het totale subsidieplafond voor de regeling is en blijft € 300 mln.). Hierdoor hoeft er geen loting plaats te vinden en zullen de aanvragers van dit jaar, als zij aan de voorwaarden voldoen, het subsidiebedrag kunnen ontvangen. De aanvragers zullen uiterlijk 18 november 2021 een besluit op hun aanvraag krijgen.
Deelt u de mening dat dit volstrekt onacceptabel is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe staat dit in verhouding tot het doel van deze subsidie, namelijk: «Sommige Groningers wachten al lang op uitsluitsel. Met dit pakket komen we hen tegemoet, geven we ze echte keuzes en de mogelijkheid om hun huis duurzamer te maken. Tegelijkertijd investeren we in de toekomst van het gebied.»1
Deze uitspraak van de Minister van EZK is opgenomen in een nieuwsbericht over de presentatie van de bestuurlijke afspraken die door Rijk en Regio zijn gemaakt op 6 november 2020. Daarvan is de subsidieregeling onderdeel, maar geeft daarmee niet het doel van deze subsidie aan. Zoals ook in dit nieuwsbericht toegelicht is het totaal uitgetrokken bedrag van ruim 1,5 miljard euro bedoeld om huiseigenaren te compenseren, om mensen keuzes te geven en om ongewenste verschillen in straten en wijken te beëindigen, alsmede een algemene subsidie voor woningverbetering.
Zoals ik in de beantwoording van eerdere vragen over deze subsidieregeling (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3960) aan uw Kamer heb laten weten, is afgesproken dat het Rijk € 300 mln. beschikbaar stelt voor particuliere eigenaren wiens gebouw niet in het versterkingsprogramma is opgenomen maar die wel in het aardbevingsgebied wonen. Dit met als doel om een kwaliteitsimpuls te geven aan de woningvoorraad in het aardbevingsgebied en hiermee impuls te geven aan het toekomstperspectief van inwoners, sectoren en de algehele economische structuur van de Regio.
Hoe staat dit in verhouding tot de uitspraak: «Met dit pakket aan maatregelen geven we bewoners meer regie en kunnen we ongewenste verschillen oplossen, zoals eerder al afgesproken voor Opwierde in de gemeente Appingedam en de Zandplatenbuurt Zuid in Delfzijl.»?
Deze uitspraak heeft geen verband met de algemene subsidie voor verduurzaming en woningverbetering. De uitspraak heeft betrekking op de maatwerkafspraken die gemaakt zijn voor de eigenaren in Blok B.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat iedereen die de subsidie heeft aangevraagd, deze gewoon zal ontvangen? Op welke termijn gaat dit gebeuren?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 2 zal ik er voor zorgen dat voor degenen die een volledige aanvraag hebben gedaan op de dag van overschrijding van het subsidieplafond dit jaar hun aanvraag in behandeling wordt genomen.
Deelt u de mening dat iedereen die er recht op heeft, deze subsidie moet kunnen krijgen?
Zoals opgenomen is in eerdergenoemde correspondentie met uw Kamer is de subsidieregeling niet iets waar alle eigenaren «recht op hebben» zoals bij het vergoeden van schade door waardedaling of fysieke schade het geval is. De subsidie heeft als doel om een kwaliteitsimpuls te geven aan de woningvoorraad in het aardbevingsgebied en hiermee impuls te geven aan het toekomstperspectief van inwoners, sectoren en de algehele economische structuur van de Regio. De subsidie stimuleert eigenaren om verbeteringen aan hun gebouw te plegen om het wooncomfort te verhogen. De subsidie is dan ook niet vrijblijvend, de eigenaar moet een prijsopgave indienen bij de aanvraag en vervolgens deze investeringen plegen.
Aangezien alleen een eerste ronde met € 75 mln. heeft plaatsgevonden, kan er nog geen inschatting gemaakt worden over de uitputting van het totale budget van € 300 mln. Gegeven het grote aantal aanvragen bij de eerste tranche, heb ik uw Kamer in mijn brief van 27 september jl. (kenmerk 2021-0000493418) laten weten dat in het belang om aan bewoners snel duidelijkheid te bieden, het budget van de tranches 2022 en 2023 zal worden samengevoegd. Conform de aangenomen motie van de Leden Nijboer en De Vries zal ik in 2022 tijdig de benutting van het budget in kaart brengen.
De beantwoording op de schriftelijke vragen over het bericht dat het metropakket MRA een serieuze optie is voor financiering uit Nationaal Groeifonds |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen over het bericht dat het metropakket MRA een serieuze optie is voor financiering uit Nationaal Groeifonds?1
Ja.
Klopt het dat de te ontwikkelen woningbouw in Haven-Stad lijkt op de ontwikkelde woningbouw op Zeeburg en IJburg?
Nee, dat klopt niet. In het algemeen zijn projecten niet volledig vergelijkbaar. De beoogde woningbouw in Haven-Stad is stedelijker dan woningbouw op Zeeburg en IJburg en meer gemengd met bedrijvigheid. Het plan voor Haven-Stad vergt andere oplossingen op het gebied van onder meer gebruik van openbare ruimte en van mobiliteit. Tot slot, wellicht ten overvloede: Haven-Stad betreft een bestaand bedrijventerrein dat wordt gewijzigd naar woningbouw en gemengd gebied. Zeeburg en IJburg zijn gebieden waar nog geen bebouwing aanwezig was (uitleggebieden). Daardoor is de ontwikkeling van Haven-Stad en Zeeburg en IJburg heel verschillend.
Kunt u het gemiddelde verschil in grondopbrengt geven binnen het Amsterdamse woonbeleid tussen een sociale huurwoning en een koopwoning van eenzelfde gemiddelde oppervlakte van de verschillende grote woningbouwprojecten op Zeeburg en IJburg?
Voor sociale huurwoningen die worden gerealiseerd door een Toegelaten Instelling geldt een minimale vaste grondprijs, dus onafhankelijk van de woninggrootte, de locatie of het woningtype. Afhankelijk van de doelgroep is dit een prijs per m2 of een vaste prijs per woning. Voor particuliere sociale huur en voor vrije sector koopwoningen is de grondprijs wel afhankelijk van de locatie, de woninggrootte en het type woning. De marktwaarde en stichtingskosten worden jaarlijks opnieuw bepaald en zijn dus afhankelijk van de marktontwikkelingen. Dit maakt het bepalen van een gemiddeld verschil ondoenlijk. De grondprijsbepaling voor respectievelijk nieuwe uitgiftes en bestaande erfpachtrechten is vastgelegd in beleid.2, 3
Uitgaande van de grondopbrengt op Zeeburg en IJburg, hoeveel meer grondopbrengsten zouden er zijn voor het Amsterdamse deel van de 73.000 geplande te realiseren woningen in Haven-Stad als het percentage sociale woningbouw 10% lager zou zijn, en het percentage koop 10% hoger zou zijn?
Om de reden die in het antwoord op vraag 3 werd gegeven, is deze berekening niet te maken. Wel mag worden aangenomen dat een groter aandeel koop tot significant hogere opbrengsten leidt.
De genoemde locaties maken onderdeel van uit de veertien grootschalige woningbouwgebieden zoals die benoemd zijn in de NOVI. Op het moment wordt een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd om te bezien wat minder betaalbare woningen en sobere infrastructuurvarianten betekenen voor de benodigde middelen en het te realiseren aantal woningen in de veertien gebieden. De opties 20% minder betaalbare woningen en 20% minder sociale huur worden onderzocht. Zodra dit onderzoek gereed is, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Klopt het dat de uit te graven havenbekken in de Houtrakpolder lijkt op de uitgegraven havenbekken voor de Afrikahaven, Zanzibarhaven en Mauritshaven?
Voor het havenbekken in de Houtrakpolder bestaan nog geen uitgewerkte plannen.
In de NOVI-gebiedsaanpak Noordzeekanaalgebied wordt met de regionale stakeholders onderzocht in hoeverre de ruimtelijke claims die uitgaan van o.a. de energietransitie, waterberging en het verbeteren van de leefomgeving in het gebied geaccommodeerd kunnen worden. Uit die analyse moet blijken of de strategische reservering Houtrakpolder moet worden ingezet. Uw vraag kan daarom nog niet beantwoord worden.
Hoeveel heeft het uitgraven van de extra havenbekken en de bijbehorende infrastructuur en voorzieningen voor de Afrikahaven, Zanzibarhaven en Mauritshaven gekost?
Het Havenbedrijf Amsterdam N.V. is een bedrijf. Daarom is informatie over de kosten van individuele werken niet openbaar en kan het gevraagde bedrag niet worden verstrekt.
Het bericht 'Asielzoekerscentra bomvol: 'We zitten tegen crisisnoodopvang aan'' en 'Afghanen de druppel' |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Asielzoekerscentra bomvol: «We zitten tegen crisisnoodopvang aan»» van RTL Nieuws en «Afghanen de druppel» van de Telegraaf?1, 2
Ja.
Klopt het dat de reguliere opvang van 30.000 plekken op dit moment bezet is? Zo nee, hoe zit het wel?
Op 1 november jl. was de totale bezetting bij het COA, inclusief de Afghaanse evacués op Defensielocaties, ruim 34.000. Daarmee zijn alle reguliere opvangplekken bezet en wordt nu verschillende vormen van noodopvang ingezet.
Wat is de oorzaak van de hoge bezetting van opvangplekken in het COA? In hoeverre is de gebrekkige uitzetting hier debet aan? In hoeverre is de gebrekkige uitstroom hier debet aan? In hoeverre is een stijgende instroom hier debet aan?
De opvangcapaciteit van het COA staat om verschillende redenen onder grote druk. Allereerst zorgen recente geopolitieke ontwikkelingen voor een toenemende asielinstroom. Naast de situatie in Afghanistan bestaan er ook zorgen dat de situatie in Libanon, Belarus en Turkije tot een toenemende asielinstroom zullen leiden. Bovendien arriveren steeds meer nareizigers in het kader van gezinshereniging naar ons land. Zij konden eerder niet reizen vanwege de internationale reisbeperkingen in verband met COVID-19. Ten slotte levert de inzet van gemeenten om bijna 12.000 vergunninghouders die momenteel in de opvang verblijven te huisvesten helaas onvoldoende resultaat op. Daarvan verblijft ruim de helft langer dan de afgesproken termijn in de opvang.
Overigens is goed om te benoemen dat vreemdelingen recht op opvang behouden tot het einde van de wettelijke vertrektermijn van 28 dagen na de negatieve beslissing op de asielaanvraag, of na de uitspraak van de rechter in eerste aanleg als beroep is ingediend. Na het einde van die termijn gaat COA in beginsel over tot ontruiming (behoudens uitzonderlijke omstandigheden zoals een acute medische noodsituatie of vorst, of omdat mogelijk op korte termijn weer recht op opvang ontstaat op last van de rechter), of wordt vreemdelingenbewaring voorbereid als dat aan de orde is. Uitgeprocedeerde asielzoekers zijn dus beperkt debet aan de hoge bezetting van opvangplekken in het COA.
Hoe verhoudt de stijgende asielinstroom in Nederland zich tot andere EU-lidstaten? Hoe groot is het aantal geëvacueerde Afghanen op dit geheel, zowel in Nederland als in de EU?
Sinds het versoepelen van de Covid-19 maatregelen neemt de totale Europese instroom van asielaanvragen sinds mei van dit jaar weer toe en gaat deze instroom geleidelijk terug naar het oude niveau. De Nederlandse asielinstroom laat een vergelijkbare trend zien, al ligt de stijging van de instroom over de afgelopen weken hoger dan in vergelijking met veel andere Europese lidstaten. Belangrijke uitzondering in deze trend is Oostenrijk, dat gekenmerkt wordt door een beduidend hogere stijging over de afgelopen weken.
In de Nederland bevinden zich nu ruim 2.100 Afghaanse evacués. Het is niet bekend hoeveel Afghaanse evacués zich in alle EU-lidstaten bevinden.
Op welk moment voorzag u dat de opvangcapaciteit een knelpunt zou worden? Welke maatregelen heeft u sindsdien getroffen om de uitstroom van statushouders en afgewezen asielzoekers te bevorderen en instroom te beperken?
Het COA heeft de afgelopen jaren doorlopend geprobeerd om het aantal beschikbare opvangplekken aan te laten sluiten bij de capaciteitsprognose. Met dat doel zijn de leden van de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie (LRT) in november 2019 al gevraagd om extra opvanglocaties en het verlengen van aflopende locaties. Dit laatste is goed gelukt, het eerste niet.
Met het toenemen van de asielinstroom, het grotere aantal nareizigers dat naar Nederland kwam en het achterblijven van de uitstroom van vergunninghouders naar gemeenten, nam de bezetting in de COA-opvang vanaf mei 2021 geleidelijk toe. In de zomer werd duidelijk dat op korte termijn extra capaciteit nodig was. Zeker in combinatie met de komst van de Afghaanse evacués. Hierop heb ik, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op 24 augustus jl. een brief gestuurd aan de commissarissen van de Koning, gedeputeerden, burgemeesters en wethouders om aandacht te vragen voor de nijpende situatie bij het COA en om op te roepen om extra opvangplekken te realiseren of om huisvesting van vergunninghouders in gemeenten te versnellen.
Hierop zijn de gesprekken met de medeoverheden de afgelopen maanden geïntensiveerd en hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ikzelf provincies en gemeenten met klem gevraagd om op zeer korte termijn locaties aan te dragen voor (tijdelijke) asielopvang of (tijdelijke) huisvesting van vergunninghouders.
Wat betekent de stijgende asielinstroom voor de behandeling van de aanvragen door de IND? Worden hierdoor opnieuw achterstanden opgebouwd? Op welke manier worden de lessen die geleerd zijn door de taskforce, of de taskforce zelf, gebruikt om te voorkomen dat opnieuw achterstanden worden opgelopen?
De IND heeft in de afgelopen anderhalf jaar enorme inspanningen geleverd om de opgelopen asielachterstanden terug te dringen. De oude voorraad die per 1 april 2020 aan de Taskforce was toebedeeld is nagenoeg weggewerkt, behoudens een klein aantal zaken waarbij sprake is van langdurige beslisbelemmering. Het streven is er op gericht dat de IND eind 2021 in 90% van de aanvragen beslist binnen de wettelijke termijn. Door de hogere dan verwachte asielinstroom in combinatie met de crisis in Afghanistan blijft de druk binnen de IND onverminderd hoog. Voor het eerste kwartaal 2022 is het de verwachting dat de IND ca. 6.400 aanvragen moet beslissen en afronden om niet buiten de wettelijke termijn te lopen. Dit is een majeure opgave waarbij het noodzakelijk is dat aanvullende maatregelen genomen worden. De ervaring die is opgedaan en de lessen die geleerd zijn bij de Taskforce onder andere op het gebied van schriftelijk horen en telehoren zullen hier zeker in meegenomen worden. Daarnaast zal een deel van de capaciteit van de Taskforce in vaste dienst worden genomen bij de IND om kennis en kunde niet te verliezen en ook in 2022 het werkaanbod het hoofd te bieden. De risico’s met betrekking tot de gevolgen van nieuwe corona-maatregelen, krapte op de arbeidsmarkt en mogelijk hogere instroom worden nauwlettend in de gaten gehouden
Hoe kan het dat bij de voorjaarsnota is aangegeven dat op basis van de laatste asielraming een lagere asielinstroom werd verwacht? Op welke manier wordt deze asielraming vastgesteld en op welke manier is daarbij rekening gehouden met de te voorziene afbouw van reisbeperkingen in verband met corona?
In asielraming van begin 2021 werd rekening gehouden met een dalende asielinstroom in combinatie met een uitstroom conform de taakstelling huisvesting vergunninghouders. Het actuele beeld laat echter een hogere instroom en een lagere uitstroom zien, dan waarmee werd gerekend tijdens het opstellen van de begroting.
De asielraming wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid opgesteld met betrokken partners uit de migratieketen. Deze raming wordt twee maal per jaar bijgesteld in september en februari. Bij het opstellen van deze raming is ook rekening gehouden met de COVID-beperkende maatregelen en de afbouw daarvan. Aangezien hier geen ervaringscijfers van zijn, is dit echter zeer lastig om te ramen.
Klopt het dat als gevolg van deze lagere raming 198,6 miljoen euro is teruggestort naar Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS)? Zo ja, tot welke financiële knelpunten leidt dit nu de asielopvang uitpuilt? Zo nee, om welk bedrag gaat het wel?
Ja het klopt dat met de lagere raming er ook een lagere toerekening aan ODA bij BHOS is ter hoogte van € 198,6 mln. Dit heeft enerzijds te maken met de lager verwachte bezetting bij het COA als gevolg van een lagere instroom, met de verwachting dat de taakstelling huisvesting van vergunninghouders door gemeenten wordt behaald en anderzijds met het feit dat te veel asielzoekers langer dan een jaar verblijven in de opvang. Vooralsnog leidt dit niet tot financiële problematiek met betrekking tot de opvang.
Welk bedrag moet nu van BHOS gestort worden richting J&V om asielopvang goed te kunnen organiseren? Welk bedrag moet J&V eventueel zelf bijpassen en op welke manier gaat u dit dekken?
Met betrekking tot de toerekening aan ODA (beheerd door BHOS) zijn afspraken gemaakt door het kabinet passend binnen de regels van de OESO op dit terrein. Bij de komende begrotingsmomenten zal het kabinet op basis van de actuele raming bezien of de toerekening aan ODA moet worden verhoogd en of er daarnaast aanvullende (financiële) middelen noodzakelijk zijn.
Op welke wijze bent u bezig om de asielopvang te vergroten? In hoeverre gaat dit om tijdelijke (nood)opvang en in hoeverre gaat dit om asiellocaties die meerjarig worden geopend? Hoe verhoudt de wijze van opvang zich tot de meerjarige productie prognose?
Zoals reeds bij vraag 5 beantwoord zijn de gesprekken die ikzelf, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, met provincies en gemeenten over geïntensiveerd. We hebben met klem gevraagd om op zeer korte termijn locaties aan te dragen voor (tijdelijke) asielopvang of (tijdelijke) huisvesting van vergunninghouders. Naar aanleiding van deze oproep heeft het COA sinds eind augustus jl. ruim 6.500 extra opvangplekken in gebruik genomen. Daarvan is 80% tijdelijk beschikbaar voor een periodes die uiteenlopen van vier weken tot zes maanden.
De meerjaren productie prognose geeft onder andere een verwachting aan van de in- en uitstroom van de COA-opvang. De wijze waarop deze opvang wordt georganiseerd of vorm krijgt, is geen onderdeel van deze prognose.
Welke middelen heeft en gebruikt u om gemeenten die bereid zijn mee te werken aan (nood)opvang te ondersteunen om de gevolgen voor de omgeving in zo goed mogelijke banen te leiden?
Gemeenten die bereid zijn opvang te realiseren, of dat nou reguliere of tijdelijke (nood)opvanglocaties zijn, ben ik zeer erkentelijk. Gemeenten gaan vrijwillig akkoord met het openen van een opvanglocatie binnen de gemeentegrens, maar staan er uiteraard niet alleen voor. Vanuit het Rijk ontvangen zij een financiële uitkering op basis van het Faciliteitenbesluit. Daarnaast, en misschien wel belangrijker nog, ondersteunt het COA zowel voorafgaand aan de realisatie van een locatie als tijdens vestiging van de locatie gemeenten bij de communicatie richting omwonenden.
In welke mate kunt u een prognose schetsen van de (verwachte) uitstroom van statushouders uit AZC’s in de komende maanden en in welke mate is zo’n prognose betrouwbaar voor het berekenen van de opvangcapaciteit op korte termijn?
Op dit moment is ongeveer een derde van de bewoners van de COA-opvang vergunninghouder. In totaal zijn dat bijna 12.000 vergunninghouders, waarvan meer dan de helft langer dan veertien weken wacht op huisvesting in een gemeente. Door de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie en Veiligheid, het COA en het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) worden verschillende maatregelen genomen om de achterstand op het realiseren van de taakstelling uitplaatsing vergunninghouders in te lopen.
Daarnaast zijn door het COA en het RVB locaties in eigendom geïnventariseerd die met spoed gereed kunnen worden gemaakt voor tijdelijke bewoning door vergunninghouders. Het gaat concreet om de inzet van zogeheten tussenvoorzieningen, waarbij het Rijk verantwoordelijkheid zal nemen voor de grond en de bebouwing met tijdelijke units. Het realiseren van dergelijke tussenvoorzieningen duurt echter enige tijd. Het is daarom niet goed in te schatten hoeveel vergunninghouders de komende periode uitstromen uit de opvangcapaciteit.
Twee keer per jaar wordt op basis van de (verwachte) asielinstroom, het (verwachte) inwilligingspercentage van de asielaanvragen en het (verwachte) aantal personen dat in het kader van gezinshereniging naar Nederland komt een taakstelling vergunninghouders vastgesteld. Voor de tweede helft van 2021 is deze taakstelling 11.000 plaatsingen en voor de eerste helft van 2022 is de taakstelling 10.000 plaatsingen.
Op welke manier wordt nu ingezet op een hogere uitstroom van statushouders, bijvoorbeeld door het plaatsen van flexwoningen?
Afgesproken is dat asielzoekers die een verblijfsvergunning krijgen (zogeheten vergunninghouders), binnen 14 weken na vergunningverlening worden gehuisvest door gemeenten. Door een tekort aan geschikte en betaalbare woningen stagneert de doorstroom. Om gemeenten te faciliteren in hun huisvestingstaak heeft de rijksoverheid, samen met de provinciale tafels, verschillende initiatieven opgezet. Zo ondersteun ik gemeenten met het huisvesten van grote gezinnen vergunninghouders. Daarnaast is een hotel en accommodatieregeling gestart, om vergunninghouders voor wie er nog geen huisvesting is georganiseerd, tijdelijk onderdak te bieden in de gemeente. Daar kunnen zij ook starten met integratie en participatie. Verder heeft het Ministerie van BZK 50 miljoen euro beschikbaar gesteld voor gemeenten om meer passende huisvesting voor aandachtsgroepen te realiseren. Daarvan is 18 miljoen euro gereserveerd voor de huisvesting van statushouders in tussenvoorzieningen of andere vormen van (tijdelijke) huisvesting waarmee extra wooneenheden aan de bestaande voorraad worden toegevoegd.
Met deze instrumenten moet de doorstroom van vergunninghouders teruggebracht worden naar de streeftermijn van 14 weken.
Wat is de stand van zaken van de drie landelijk pilots voor Rotterdam, Haarlemmermeer en Castricum voor het huisvesten van statushouders in flexwoningen?
Over de stand van zaken bij de pilot in Castricum heb ik recent Kamervragen van de VVD beantwoord (kenmerk 2021Z15037). Wat betreft de pilot in Haarlemmermeer waren ten tijde van de tussenevaluatie (december 2020) twee locaties geselecteerd. De gemeente was op dat moment in gesprek met corporaties en vastgoedorganisaties over de exploitatie. Op dit moment wordt de eindevaluatie van de serie pilots opgemaakt, waaruit zal blijken wat de belangrijkste knelpunten waren bij het realiseren van de flexwoningen.
In de regio Rotterdam–Rijnmond heeft de Veiligheidsregio het initiatief genomen om de regiogemeenten per aanbiedingsbrief van 28 oktober jl. uit te nodigen om gebruik te maken van de pilotregeling «tussenvoorzieningen voor statushouders». Dit initiatief bevindt zich hiermee in de opstartfase.
Wat is de stand van zaken van de tien landelijke pilots voor gemeenten die dit jaar zouden starten voor het huisvesten van statushouders in flexwoningen?
De nieuwe pilots waar u in uw vraag naar verwijst, werkt de Minister van BZK op dit moment uit in samenwerking met gemeenten en provincies in de vorm van tussenvoorzieningen. Het kabinet heeft 15 miljoen EUR beschikbaar gesteld om de meest kansrijke en snel te realiseren projecten financieel te ondersteunen.
Wat is de stand van zaken om Rijksvastgoedgronden te gebruiken voor het huisvesten van statushouders in flexwoningen?
Vanuit het Rijksvastgoedbedrijf wordt intensief meegezocht naar locaties voor opvang van asielzoekers en (tijdelijke) huisvesting van statushouders, onder andere in de vorm van flexwoningen. Aan de Provinciale Regietafels heeft het Rijksvastgoedbedrijf aangegeven welke mogelijkheden zij zien voor het gebruik van hun percelen dan wel Rijksvastgoed ten behoeve van asielopvang of huisvesting van statushouders (in de vorm van tussenvoorzieningen) in de betreffende provincie. Ik waardeer de inzet van het RVB om deze mogelijkheden verder vorm te geven en daarnaast ook gemeenten te ondersteunen bij het realiseren van eigen locaties.
Bevinden zich op dit moment uitgeprocedeerde asielzoekers in AZC’s? Zo ja, om hoeveel personen gaat het? Bevinden zij zich in een terugkeertraject? En begint terugkeer ook te vlotten nu de reisbeperkingen als gevolg van corona beperkter zijn? Zo nee, welke beperkingen worden nog ervaren?
Vreemdelingen die een asielaanvraag indienen, hebben volgens Europese en nationale wet- en regelgeving recht op opvang. Dat recht houden zij in beginsel tot het einde van de wettelijke vertrektermijn van 28 dagen na de negatieve beslissing op de asielaanvraag, of na de uitspraak van de rechter in eerste aanleg als beroep is ingediend. Ook is er een groep veilige landers die een 0-dagen vertrektermijn krijgen en dus geen recht hebben op opvang na een negatieve beslissing op de asielaanvraag. Na het einde van vertrektermijn gaat COA in beginsel over tot ontruiming (behoudens uitzonderlijke omstandigheden zoals een acute medische noodsituatie, vorst, omdat mogelijk op korte termijn weer recht op opvang ontstaat op last van de rechter of het vertrek binnen zeer afzienbare tijd gerealiseerd kan worden), of wordt vreemdelingenbewaring voorbereid als dat aan de orde is. Op 1 oktober 2021 zaten 240 personen in de COA-opvang die, hoewel dat juridisch mogelijk is, op dat moment nog niet ontruimd of in bewaring waren gesteld.
Daarnaast biedt het COA onderdak aan op zogeheten terugkeerlocaties. Concreet gaat het om de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) in Ter Apel en een vijftal gezinslocaties (GLO) verspreid over het land. In de VBL biedt het COA onderdak aan verwijderbare personen die medewerking verlenen aan vertrek, maar niet binnen de vertrektermijn van 28 dagen Nederland kunnen verlaten of waarvan de DT&V het vertrek binnen in beginsel 12 weken kan realiseren. Op 1 november 2021 zaten ca. 110 personen in de VBL. In de GLO’s verblijven gezinnen met minderjarige kinderen zonder rechtmatig verblijf waar, omwille van humanitaire redenen, onderdak wordt geboden. Op 1 november 2021 zaten ca. 850 personen in de GLO’s.
Voor de terugkeer van vreemdelingen, zowel naar derde landen als bij een Dublinoverdracht naar een andere lidstaat, gelden – evenals voor andere reizigers – in vrijwel alle gevallen vereisten op het gebied van test en/ of vaccinatie ten aanzien van COVID-19. Medewerking aan een COVID-test kan niet worden afgedwongen. In de praktijk gebeurt het veelvuldig dat vreemdelingen niet willen meewerken aan een COVID-test. Voor meer informatie over dit onderwerp verwijs ik naar de brief die ik op 8 november jl. aan uw Kamer heb gestuurd.3
Tot slot, kunt u aangeven hoe het staat met uitvoering van de motie Becker (35 570 VI, nr. 30) die verzocht om met gelijkgezinde omringende landen te werken aan een sterker Schengen en tevens in kaart te brengen wat nodig en wenselijk is om als Nederland in crisistijd grip te houden op de eigen grens?
Het kabinet werkt met gelijkgezinde landen aan een sterker Schengen, om het Schengengebied toekomst- en crisisbestendiger te maken. De inzet van alle gesprekspartners is er op gericht om Schengen in de huidige vorm te versterken om de bestaande ruimte van vrij verkeer te behouden. Daarvoor moet worden gekeken naar gebleken tekortkomingen van Schengen die ertoe leiden dat verschillende lidstaten het al geruime tijd noodzakelijk achten interne grenscontroles toe te passen. Het kabinet constateert tekortkomingen in de vorm van secundaire migratiestromen en niet goed functionerende asielprocedures en onvoldoende inzet van alternatieven voor interne grenscontroles. Prioriteiten voor het kabinet zijn daarom het versterken van de buitengrenzen, het verbeteren van analyse en risico-gestuurde monitoring aan de binnengrenzen, het versterken van de governance van het Schengengebied en het versterken van waarborgen in tijden van crisis. Ten aanzien van dit laatste punt wordt ook gekeken naar het verankeren van handelingsperspectief in de Schengengrenscode wanneer sprake is van grootschalige secundaire migratiestromen binnen het Schengengebied. Dit is nader toegelicht in het BNC-fiche dat uw Kamer heeft ontvangen naar aanleiding van de publicatie van de Schengenstrategie.4
De hiervoor genoemde standpunten worden ook richting de Commissie gezamenlijk met gelijkgezinde lidstaten uitgedragen, in aanloop naar de publicatie van het voorstel tot wijziging van de Schengengrenscode, dat de komende maanden verwacht wordt.
Zou u bovenstaande vragen één voor één kunnen beantwoorden?
Ja.
Het Rebel rapport inzake de business case van 14 grootschalige woningbouwgebieden. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport van Rebel inzake de business case van 14 grootschalige woningbouwgebieden?1
Ja.
Klopt het dat het rapport veronderstelt dat circa € 20 miljard aan investeringen in publieke maatregelen vooralsnog ongedekt is?
In het rapport is op basis van gebiedsspecifieke uitwerkingen en informatie een consolidatie gemaakt van de naar verwachting benodigde publieke investeringen in de veertien grootschalige woningbouwgebieden. De € 20 miljard betreft de gehele periode van ontwikkeling van deze gebieden, namelijk 2020–2040.
Klopt het dat het rapport veronderstelt dat 26% sociale huur wordt gevraagd voor de circa 436.000 geplande te realiseren woningen?
Het in het rapport opgenomen woningbouwprogramma betreft een optelling van de woningbouwprogramma’s in de afzonderlijke gebieden, zoals gemeenten die nu in de planontwikkeling hebben opgenomen. Het aantal sociale huurwoningen is dus niet als aanname gehanteerd, maar is de uitkomst van de feitelijk op dit moment voorgenomen woningbouwprogrammering in deze gebieden. Voor de veertien grootschalige woningbouwgebieden is 26% van het voorgenomen woningbouwprogramma sociale huur.
Wat zijn de gevraagde grondprijzen die het rapport veronderstelt voor een sociale huurwoning en een koopwoning per betreffende gemeente?
De gehanteerde grondprijzen voor sociale huurwoningen liggen gemiddeld over alle veertien grootschalige woningbouwgebieden rond € 14.750 (appartement) respectievelijk € 19.000 per woning (grondgebonden). Er is sprake van grote bandbreedtes tussen de veertien grootschalige woningbouwgebieden vanwege de diversiteit in regionale marktsituaties en prijsniveaus door het land heen.
Wat zijn de grondopbrengsten die het rapport veronderstelt voor een sociale huurwoning en een koopwoning en wat is het verschil hiertussen?
Het verschil in de gemiddelde grondprijs per woningsegment over alle veertien grootschalige woningbouwgebieden is beschikbaar. Onderstaande tabel geeft een beeld van de gemiddelde grondprijs per type en soort woning.
Appartement
Eengezinswoning
Sociale huur
€ 14.750
€ 19.000
Middeldure huur
€ 37.000
€ 50.000
Goedkope koop
€ 36.000
€ 56.500
Dure koop/dure huur
€ 70.000
€ 97.500
Hoeveel meer grondopbrengsten zouden er zijn voor de 436.000 geplande te realiseren woningen als het percentage sociale huur 10% lager zou zijn, en het percentage koop 10% hoger?
Op het moment wordt een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd om te bezien wat minder betaalbare woningen en sobere infrastructuurvarianten betekenen voor de benodigde middelen en het te realiseren aantal woningen. De opties 20% minder betaalbare woningen en 20% minder sociale huur worden onderzocht. Zodra dit onderzoek gereed is, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Hoeveel minder ongedekte investeringen in publieke maatregelen zouden er zijn voor de 436.000 geplande te realiseren woningen als het percentage sociale huur 10% lager zou zijn, en het percentage koop 10% hoger?
Zie antwoord vraag 6.
Welke percentages voor de circa 436.000 geplande te realiseren woningen veronderstelt het rapport dat wordt aangesloten op een gasnet (met het zich op groengas en/of waterstof), op een warmtenet en een warmtepomp?
In het rapport zijn warmtenetten bij het onderdeel duurzaamheid meegenomen. In de gebieden waar de maatregelen bekend waren zijn de kosten meegenomen. Voor andere gebieden is er een inschatting gemaakt. Woninggebonden maatregelen, zoals aansluitkosten en een warmtepomp, zijn niet meegenomen.
Wat zijn de bouwkosten dat het rapport veronderstelt tussen een aansluiting op een gasnet (met het zich op groengas en/ of waterstof), op een warmtenet en een warmtepomp en wat is het verschil hiertussen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel minder bouwkosten zouden er zijn voor de 436.000 geplande te realiseren woningen als alle woningen op een gasnet (met het zicht op groengas en/ of waterstof) of een warmtenet zouden worden aangesloten?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel minder ongedekte investeringen in publieke maatregelen zouden er zijn voor de 436.000 geplande te realiseren woningen als alle woningen op een gasnet (met het zicht op groengas en/ of waterstof) of een warmtenet zouden worden aangesloten?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat het grootschalig woningbouwgebied «Oude Lijn Zuidelijke Randstad» die in het rapport van Rebel is opgenomen 10 spoorzones betreft?
Het woningbouwgebied Oude Lijn, zoals opgenomen in het rapport van Rebel omvat de volgende 10 projectgebieden:
Dit gebieden aangegeven met een * zijn spoorzones.
Klopt het dat de andere 13 grootschalige woningbouwgebieden die in het rapport zijn opgenomen 8 spoorzones betreft?
Van de andere dertien grootschalige woningbouwgebieden zijn er vijf (deels) spoorzone gebieden:
Op basis waarvan heeft u die betreffende 18 spoorzones wel opgenomen in het rapport en andere spoorzones niet zoals bijvoorbeeld Alkmaar, Almelo, Amersfoort, Apeldoorn, Arnhem, Assen, Deventer, Heerenveen, Hengelo/Enschede, Gouda, Leeuwarden, Lelystad, Woerden?
Uitgangspunt voor de selectie van de veertien grootschalige woningbouwgebieden is geweest dat het gebieden moeten zijn die een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de woningbouwopgave in regio’s met grote druk op de woningmarkt, daarbij wel een zodanige complexe gebiedsontwikkeling kennen dat een actieve rol van het Rijk nodig is en die ook passen in de met de NOVI ingezette ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland.
Hoeveel woningen zouden er eventueel in die andere spoorzones kunnen worden gerealiseerd?
Ik heb geen gegevens over hoeveel woningen in deze andere spoorzones kunnen worden gebouwd. De keuze om woningen in spoorzones te bouwen is aan de desbetreffende gemeenten. Voor de spoorzones, die liggen in de gebieden waar verstedelijkingsstrategieën worden of zijn opgesteld, is dit onderdeel van de gezamenlijke analyse.
Hoe zouden de betreffende gemeenten van die andere spoorzones eventueel een aanvraag kunnen doen om te worden opgenomen als een «grootschalig woningbouwgebied»?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 14 heb toegelicht is de selectie van de veertien grootschalige woningbouwgebieden niet gebaseerd op het feit of het gebied al dan niet een spoorzone betreft.
Dit laat onverlet dat ik het benutten van spoorzonegebieden voor woningbouw een goede ontwikkeling vind. Dit doe ik vanuit het argument dat dit veelal een (ruimtelijk) efficiënte aanpak is, namelijk het zoveel mogelijk benutten van de bestaande infrastructuur en voorzieningen. Afhankelijk van de keuzes die het nieuwe kabinet maakt, kan bij eventuele voortzetting van de WBI, dit instrument ingezet worden voor de ontwikkeling van dergelijke spoorzones. In de afgelopen tranches van de WBI is dit al gebeurd.
Deelt u de mening dat we voor heel Nederland moeten bouwen en ook de business case van andere spoorzones in kaart moeten brengen?
Ja, ik deel de mening dat er in Nederland een grote bouwopgave is. Spoorzones bieden kansen voor onder meer woningbouw, zowel binnen de veertien als daarbuiten. Zie ook vraag 16.
Chinese drones die gebruikt worden door de politie |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het dat de politie gebruikmaakt van drones van het Chinese merk Da Jiang Innovations? (DJI)1
Ja.
Wat zijn de overwegingen geweest om te kiezen voor deze drones?
De politie heeft de drones aangeschaft via wettelijk voorgeschreven inkoopprocedures op grond van de Aanbestedingswet 2012. In een aanbesteding wordt getoetst of op een inschrijver de wettelijke uitsluitingsgronden van de Aanbestedingswet van toepassing zijn. De Aanbestedingswet 2012 biedt geen basis om producten van het bedrijf DJI uit te sluiten. Ook op de Nederlandse leverancier waren/zijn geen uitsluitingsgronden van toepassing. De Aanbestedingswet schrijft voor dat als er meerdere partijen zijn die voldoen aan de gestelde eisen, er moet worden gekozen voor de biedende partij met de beste prijs-kwaliteitverhouding.
Klopt het dat het Ministerie van Defensie deze drones niet gebruikt, omdat ze deze te riskant vinden? Zo ja, wat zijn de overwegingen van Defensie?
Bij de aanschaf van een systeem beoordeelt Defensie de wijze waarop dit systeem zal worden ingezet. Indien daar vertrouwelijke en/of gerubriceerde informatie bij wordt vergaard geldt het Defensie Beveiligingsbeleid. Daarin is beschreven hoe deze informatie dient te worden behandeld. Dat betekent dat er beveiligingsmaatregelen worden geïmplementeerd om risico’s te mitigeren. De zwaarte van deze maatregelen is gekoppeld aan het niveau van het te beschermen belang en de risico’s in en rondom het systeem. Dat kan betekenen dat voor de behandeling van vertrouwelijke en/of gerubriceerde informatie bepaalde systemen niet mogen worden ingezet als de risico’s te groot worden ingeschat.
In algemene zin kan worden gezegd dat Chinese dronefabrikanten een risico kunnen vormen omdat hun data op servers in China kunnen staan waarvan de beveiliging lastig is vast te stellen. De beheerders van die data kunnen bijvoorbeeld verplicht worden om data te leveren aan de overheid. Daarom is gebruik van dergelijke drones voor Defensie meestal niet mogelijk bij operationeel optreden. Dit sluit niet uit dat deze drones gebruikt worden voor andere doeleinden binnen Defensie, bijvoorbeeld voor het maken van luchtopnames van trainingen of evenementen. Voor operationele doeleinden beschikt Defensie over militaire drones die voldoen aan de gestelde beveiligingseisen.
Klopt het dat de politie toegeeft dat er niet uitgesloten kan worden dat dronedata op Chinese servers belanden? Zo ja, waarom worden er dan alsnog extra van deze drones aangeschaft?
De politie heeft de berichten, die er vanaf het begin waren, waarin hiervan melding werd gemaakt niet kunnen verifiëren. De politie heeft hierop besloten de DJI-drones alleen in te zetten tijdens reguliere operaties. Dit zijn operaties waarbij geen vertrouwelijke informatie wordt verwerkt.
Is er onderzoek gedaan door ICT-experts of de app die bij de drones hoort, toegang kan geven tot de telefoons van de agenten die hem gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk onderzoek is niet aan de orde omdat de politie geen gebruik maakt van een app voor de bediening van DJI-drones. Voor de bediening van drones maakt de politie gebruikt de van zogeheten Smart Controllers van DJI. Deze Smart Controllers zijn stand-alone en bevatten de complete bediening inclusief een beeldscherm. Op deze Smart Controller staat de besturingssoftware om het toestel te besturen.
Bent u bereid nader te onderzoeken of er politiedata gelekt zijn naar de Chinese fabrikant? Zo nee, waarom niet?
Ik zie, gezien de stappen die de politie al heeft gezet op dit gebied (zoals benoemd in antwoord 4 en 5), geen aanleiding om een nader onderzoek in te stellen. Er is tot op heden geen blijk geweest van een datalek. De politie is overigens verplicht ieder datalek direct te melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Zijn er afspraken tussen de politie en DJI? Zo ja, kunnen die openbaar worden gemaakt?
De politie heeft alleen contact met DJI voor de instelling van het geofencingsysteem. Dit systeem zorgt ervoor dat de drones niet kunnen opstijgen in de zogenaamde no-fly zones (gebieden waar niet mag worden gevlogen met drones). De politie heeft ontheffing voor veel no-fly zones. DJI heeft op verzoek van de politie deze instellingen aangepast.
Naar aanleiding van de Europese aanbesteding is er een raamovereenkomst gesloten met een Nederlandse leverancier die de DJI-drones conform deze overeenkomst levert aan de politie. In deze raamovereenkomst zijn de diverse (contract)afspraken vastgelegd, waaronder afspraken over data-security.
Was u en/of de politie op de hoogte van de vele datalekken en onderzoeken rondom DJI? Zo nee, hoe kan dit?
De politie was op de hoogte van de berichten waarin werd gesproken over de mogelijkheid dat data weglekken naar Chinese servers. De politie heeft deze berichten echter niet kunnen verifiëren. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Waarom vaart de politie op eigen expertise als het gaat om dataverzameling via externe leveranciers? Waarom is die expertise niet ingezet bij de technologie van kentekenscanners die ook aan gezichtsherkenning bleken te doen?
De politie besteedt structureel aandacht aan de bescherming en beveiliging van gegevens en veilige inkoop. Zo wordt een risico- en veiligheidsanalyse uitgevoerd door de informatiemanagement-functionaris en wordt indien van toepassing een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) uitgevoerd. Ook is in dit geval een security check uitgevoerd voor aanschaf van de drones.
Ten aanzien van het tweede deel van de vraag: de ANPR-camera’s van de politie zijn niet uitgerust met gezichtsherkenningstechnologie.
Kunt u een overzicht geven van welke overheidsinstanties nog meer gebruikmaken van technologie van dit bedrijf en voor wat voor werkzaamheden?
Een dergelijk overzicht is niet beschikbaar. Er is tot op heden geen aanleiding geweest om dat te inventariseren.
Waarom zijn er geen Rijksbrede afspraken over het gebruik van technologie geproduceerd door bedrijven uit andere landen? Bent u bereid alsnog met Rijksbreed beleid hiervoor te komen? Zo nee, waarom niet?
Eind 2018 is instrumentarium ontwikkeld dat organisaties helpt bij het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s bij de inkoop- en aanbesteding van producten en diensten. Dit dient als hulpmiddel bij het uitvoeren van een risicoanalyse en het nemen van eventuele mitigerende maatregelen. Het instrumentarium is ter beschikking gesteld binnen de rijksoverheid en medeoverheden, alsmede aan organisaties die onderdeel zijn van de vitale processen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s. Op dit moment zie ik geen reden tot aanscherping van het staande beleid.
Begrijpt u het advies van hoogleraar Oerlemans dat het nu de tijd is om goed na te denken over overheidsbevoegdheden op het gebied van cybersecurity en na te denken over wat hij checks and balances noemt? In hoeverre is dat al gebeurd in de afgelopen jaren, in integrale zin?2
Ja, dat is een begrijpelijk advies. Het nadenken over overheidsbevoegdheden en de «checks and balances» daaromtrent is een continu proces. In dit kader wijs ik graag op de Kamerbrief «Uitkomsten verkenning wettelijke bevoegdheden digitale weerbaarheid en beleidsreacties WODC-rapporten» van 3 februari 2021.3 Hierin wordt onder andere ingegaan op het Nederlandse cybersecuritystelsel en interventiemogelijkheden van de overheid in geval van digitale dreigingen en incidenten. Deze brief illustreert dat er binnen het kabinet continue aandacht is voor het vraagstuk rond overheidsbevoegdheden op gebied van cybersecurity. Dit is een proces dat nooit af is, en ik deel dan ook de visie van hoogleraar Oerlemans dat dit ook in het nieuwe kabinet continue aandacht vereist. Dit betreft overigens een ander vraagstuk dan het inkoopvraagstuk dat in de voorgaande vragen centraal staat.
Denkt u dat als dit grondig was gedaan er niet met spoed een wetsvoorstel gemaakt moest worden voor de NCTV? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel waar dhr. Oerlemans in het artikel aan refereert betreft het voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid. Dit wetsvoorstel, dat op 9 november jl. aan uw Kamer is gestuurd, beoogt de juridische grondslag voor specifieke analyse- en coördinatiewerkzaamheden te verankeren die de NCTV namens de Minister van Justitie en Veiligheid uitvoert op het terrein van de nationale veiligheid en terrorismebestrijding en waarbij de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk wordt geacht. Ik heb daar in de brieven van 13 april 20214 en 21 mei 20215 uitvoerig aandacht aan besteed. Dit wetsvoorstel bevat geen specifieke overheidsbevoegdheden op het gebied van cybersecurity.
Een burgemeester die een boek schreef over kritische burgerjournalisten |
|
Renske Leijten , Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Deelt u de mening dat lokale journalistiek essentieel is voor het functioneren van de lokale democratie, bijvoorbeeld om het lokale bestuur te controleren en inwoners te informeren over lokale aangelegenheden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat bij steeds verder afnemende lokale journalistiek, inwoners zelf lokale kwesties over het voetlicht willen brengen? Zo nee, waarom niet?
Inwoners hebben er belang bij om voldoende en goed geïnformeerd te zijn over de gebeurtenissen in hun (directe) leefomgeving. De gebeurtenissen dicht bij huis hebben impact op de levens van mensen, het is daarom goed en belangrijk dat daarvan verslag wordt gedaan.
Traditioneel wordt deze functie vervuld door de lokale en regionale media, die nog steeds een voorname positie hebben in de informatievoorziening. Ik noem hierbij het bereik en de impact van de huis-aan-huisbladen, de regionale dagbladen en de lokale en regionale omroepen. De laatste jaren is de hyperlocal daar als fenomeen bijgekomen. Hyperlocals kennen allerlei verschijningsvormen, het kan gaan om een website met aankondigingen van bijvoorbeeld evenementen of een website zijn met lokale (onderzoeks)journalistiek. De hyperlocal met inzet van betrokken inwoners komt inderdaad vaak voor.
Vindt u het in dit licht gepast dat een burgemeester in een boek een kritisch lokaal weblog op de hak neemt waarbij de gelijkenissen met een bestaande lokale weblog talrijk zijn?1 2
Ook een burgemeester heeft vrijheid van meningsuiting en mag in een door hemzelf gekozen vorm reflecteren op lokale media. De burgemeester heeft inmiddels publiekelijk op de berichtgeving gereageerd en daarbij aangegeven hoe hij het in zijn boek heeft bedoeld3.
Is er een protocol voor burgemeesters hoe zij om dienen te gaan met de democratie, waar de media onderdeel van uitmaakt?
Nee, er is geen dergelijk protocol. Echter, de burgemeester legt, als hoeder van de lokale democratie, verantwoording af aan de gemeenteraad. In die verantwoordelijkheid ligt het bevorderen van een transparante bestuursstijl en het beantwoorden van kritische vragen vanuit de media besloten. De burgemeester legt verantwoording af aan de gemeenteraad over de wijze waarop aan die rol invulling wordt gegeven.
Vindt u dat het lokale bestuur zelf ook een grote verantwoordelijkheid heeft in het stimuleren van onafhankelijke lokale journalistiek? Zo nee, waarom niet?
Lokale democratie is gebaat bij een goed en vitaal lokaal medialandschap. Gemeenten hebben een bekostigingsplicht voor een lokale publieke media-instelling (lokale omroep).
Daarnaast worden gemeenten door koepelorganisatie VNG uitgedaagd om zelf een mediabeleid te ontwikkelen. Ik vind dat een positieve ontwikkeling.
Wat doet de gemeente Ede om de lokale journalistiek te ondersteunen?
Navraag bij de gemeente Ede leert dat de gemeente de lokale omroep bekostigt en dat er wekelijks minimaal twee pagina’s worden afgenomen in het lokale weekblad. Deze pagina’s bevatten gemeentelijke informatie.
De lokale omroep zendt, behalve programma’s over bijvoorbeeld cultuur en economie, ook de raadsvergaderingen en informatieavonden voor bewoners uit. Daarnaast faciliteert de gemeente Ede in bijvoorbeeld de huisvesting van de studio’s.
De gemeente bekostigt de lokale omroep met een jaarlijks bedrag van circa € 240.000 euro, dat is (fors) hoger dan het bedrag dat Ede ontvangt voor deze taak uit het Gemeentefonds.
Vindt u dat lokale besturen genoeg aandacht hebben voor het belang van kritische, onafhankelijke lokale journalistiek? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, wat onderneemt u hierop?
Het vaststellen van lokaal beleid is in eerste plaats aan de gemeenteraden. Ik onderschrijf het belang van lokaal mediabeleid voor alle gemeenten, net zoals de VNG deed in de handreiking van vorig jaar, maar ben wel van mening dat gemeenten het beleid zelf moeten vormgeven. Het is van belang dat gemeenteraden hier zelf over debatteren en besluiten.
Kunt u aangeven in hoeverre er in de afgelopen vijf jaar is bezuinigd op lokale media, nu gemeenten voor grote financiële uitdagingen staan? Kunt u cijfers hierover geven en zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Hoeveel lokale kranten zijn er verdwenen?
Jaarlijks komen gemeentelijke cijfers vanuit het openbaar toegankelijke Iv3-systeem (Informatie voor Derden) beschikbaar. Deze gegevens bieden inzicht in de totale uitgaven van gemeenten. Het is binnen Iv3 niet mogelijk de uitgaven voor de verschillende onderdelen in het taakveld media apart in beeld te brengen. Inzicht in eventuele gemeentelijke bezuinigingen op lokale media is dus niet te geven op basis van de beschikbare cijfers.
Het Commissariaat voor de Media doet eens in de drie jaar onderzoek naar de bekostiging van lokale publieke media-instellingen. In 2020 is de evaluatie toegezonden aan de Tweede Kamer4.
Op landelijk niveau wordt niet bijgehouden hoeveel lokale kranten zijn opgeheven.
Kunt u aangeven hoeveel extra geld voor communicatiebeleid er gemiddeld is uitgetrokken door gemeenten in de afgelopen 5 jaar? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit te onderzoeken?
Het hierboven genoemde Iv3-systeem biedt geen inzicht in de specifieke gemeentelijke uitgaven aan communicatiebeleid. Het is derhalve niet mogelijk nader inzicht te verschaffen in deze cijfers.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting Binnenlandse Zaken? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht dat de derde ronde Woningbouwimpuls opent in september 2021. |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Derde ronde Woningbouwimpuls opent in september 2021»?1
Ja.
Is het waar dat kleine gemeenten die een eerste aanvraag doen alsnog oplopen tegen de hoge minimale projectgrootte van 200 woningen die moeten worden gebouwd om aanspraak te kunnen maken op de Woningbouwimpuls?
Voorafgaand aan de derde tranche van de Woningbouwimpuls hebben mij geen signalen bereikt dat kleine gemeenten alsnog aanlopen tegen de minimale projectgrootte van 200 woningen. Wel is er vanuit de regio noord- en midden Limburg een signaal gekomen dat grote en middelgrote gemeente moeite hebben om een aanvraag in te dienen met een minimale projectgrootte van 500 woningen. De gemeenten uit deze regio kwamen niet in aanmerking voor de lagere 200 grens omdat zij niet aan de regiotoets voldeed.
Bent u bereid om toe te staan dat kleine gemeenten in een regio hun krachten moeten kunnen bundelen om gezamenlijk een aanvraag te doen en de minimale projectgrootte van 200 woningen te halen? Zo nee, waarom niet?
Het is reeds mogelijk om gemeente-overschrijdend een aanvraag voor de Woningbouwimpuls in te dienen, mits wordt voldaan aan de criteria rondom afbakening van het projectgebied en als de aanvraag wordt ingediend door één gemeente.
Tot op welke hoogte denkt u dat de Woningbouwimpuls «overvraagd» zal worden door een groter aantal aanvragen als kleine gemeenten in een regio hun krachten mogen bundelen?
In de derde tranche van de Woningbouwimpuls is er 250 mln. excl. btw beschikbaar en is er door 65 projecten 358 mln. excl. btw aangevraagd. De uitkomst wordt eind dit jaar bekend gemaakt. Dan is er ook meer zicht op mogelijke overvraging van het budget in de derde tranche.
Is het waar dat middelgrote gemeenten die een tweede aanvraag doen oplopen tegen de hoge minimale projectgrootte van 500 woningen?
Deze signalen hebben mij tot op heden niet bereikt.
Bent u bereid om toe te staan dat middelgrote gemeenten voor een tweede aanvraag gebruik mogen maken van de lagere minimale projectgrootte van 200 woningen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat we voor heel Nederland moeten bouwen en ook klein- en middelgrote gemeenten toegang moeten geven tot de Woningbouwimpuls?
In grote delen van Nederland is sprake van een tekort aan (betaalbare woningen). Deze tekorten spelen niet alleen in grootstedelijke gebieden, maar ook in andere delen van het land. In veel van deze gebieden hebben woningbouwprojecten te maken met publieke kosten die de opbrengsten overtreffen. Na de derde tranche zijn de financiële middelen voor de Woningbouwimpuls uitgeput, waardoor gemeenten niet alsnog een aanvraag voor de woningbouwimpuls kunnen indienen.
De brandveiligheid van zonnepanelen |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de dakbrand in Hoofddorp van zondag 5 september 2021?1 2
Ja.
Bent u tevens op de hoogte van het onderzoek van Team Brandonderzoek naar de mogelijke kortsluiting van de zonnepanelen die op het dak van de getroffen woningen lagen?
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat er vanwege de snelle verduurzaming van nieuwbouwwoningen (o.a. de BENG-eisen), minder aandacht is voor de brandveiligheid? Hoe ziet u kans, binnen de BENG-eisen, meer ruimte te geven aan gemeenten en bouwers om minder snel op de verduurzaming te gaan?
Ik zet kanttekeningen bij deze stelling. De bouwregelgeving geeft voorschriften voor brandveiligheid die ook bij verduurzaming van nieuwbouwwoningen in acht moeten worden genomen. Daarnaast moeten installaties zoals zonnepanelen voldoen aan productregelgeving. Uit onderzoek3 is in 2019 eerder gebleken dat het verkeerd aanleggen van zonnepanelen incidenteel kan leiden tot brand. Door de installatiebranche is hierna ingezet op een betere kwaliteitsborging van de montage en daarnaast is door het normalisatieinstituut NEN nagegaan of van toepassing zijnde NEN-normen aanpassing behoeven. Door Brandweer Nederland en het Instituut Fysieke Veiligheid is een handreiking4 opgesteld met adviezen hoe de risico's bij aanleg en gebruik van zonnepanelen zo veel mogelijk kunnen worden beperkt. Al deze acties beogen dat de incidentele branden die optreden bij zonnepanelen verder worden ingeperkt. Er is geen aanleiding om uit oogpunt van brandveiligheid de verduurzaming van nieuwbouwwoningen te vertragen.
Dit laat onverlet dat brandveiligheid altijd een aandachtspunt is en dat, als er verbeteringen mogelijk zijn, deze door mij goed worden bekeken. Dit geldt in brede zin en niet alleen ten aanzien van de verduurzaming.
Hoe ziet de overheid er nu op toe dat de brandveiligheidseisen van nieuwbouwwoningen, specifiek het plaatsen van zonnepanelen, warmtepompen en laadpalen, goed worden opgevolgd? Hoe gaat de wet kwaliteitsborging bouwen hier straks bij helpen? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de wet kwaliteitsborging bouwen?
Het is aan de gemeente als bevoegd gezag toe te zien op de naleving van de brandveiligheidsvoorschriften die gelden voor nieuwbouwwoningen. Dat geldt ook voor het plaatsen van de genoemde installaties bij deze woningen.
Onder de Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) ziet een onafhankelijke en deskundige kwaliteitsborger toe op de bouw gedurende het bouwproces. Na afronding van de bouw van een woning, verstrekt deze kwaliteitsborger een verklaring aan het bevoegd gezag dat de woning (inclusief daarbij behorende installaties) voldoet aan de bouwvoorschriften. De Wkb beoogt een verbetering van de kwaliteit van nieuwbouwwoningen. De Wkb is gepland in werking te treden op 1 juli 2022. Thans ligt de concept-AMvB Kwaliteitsborging in voorhang bij de Eerste Kamer voor.
Hoe ziet de brandweer nu erop toe dat de brandveiligheidseisen van nieuwbouwwoningen goed worden opgevolgd?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is genoemd is het aan de gemeente als bevoegd gezag toe te zien op de naleving van de brandveiligheidseisen die gelden voor nieuwbouwwoningen. Het is aan de afzonderlijke gemeente om daarbij eventueel ook de brandweer als adviseur te betrekken.
Welke regels gelden op dit moment voor het plaatsen van zonnepanelen? Hoe worden die regels geborgd? Welke mogelijkheden ziet u om hierbij meer aandacht te geven aan de brandveiligheid? In hoeverre heeft u hierover contact met de brandweer?
De publiekrechtelijke voorschriften in het Bouwbesluit 2012 zijn van toepassing. Bij de installatie van zonnepanelen moet worden voldaan aan de norm NEN 1010 die in de bouwregelgeving is aangestuurd voor de elektrische voorzieningen in woningen en gebouwen. De NEN 1010 beoogt onder andere het voorkomen van brand. Daarnaast gelden er brandveiligheidseisen aan het dak en de daarop toegepaste zonnepanelen. Voor wat betreft deze eisen wordt vanuit NEN thans gekeken naar mogelijke aanpassing hiervan voor zonnepanelen. NEN heeft daartoe een werkgroep van deskundigen ingesteld waar ook de brandweer aan deelneemt.
Klopt het dat bij de brand van zonnepanelen kleine glasdeeltjes vrijkomen? In hoeverre worden die glasdeeltjes onderzocht? In hoeverre geldt hierbij een opruimplicht, bijvoorbeeld voor de brandweer?
Nee. Het kan voorkomen dat er bij een heftige brand met zonnepanelen deeltjes vrijkomen. Die betreffen geen glasdeeltjes, maar stukjes van de siliciumcellen uit de zonnepanelen. Deze deeltjes kunnen neerkomen in de omgeving en kunnen vanwege de scherpe randen schadelijk zijn voor bijvoorbeeld grazend vee indien zij de deeltjes doorslikken. Om te voorkomen dat dit soort resten in de voedselketen terechtkomen, moeten deze worden opgeruimd. In principe is de veroorzaker op grond van de Wet Milieubeheer verantwoordelijk voor het ongedaan maken van de milieugevolgen van de brand en wordt aansprakelijk gesteld voor de kosten voor het opruimen hiervan. In dit kader wordt onderzocht of de Stichting Salvage namens verzekeraars een eerste coördinerende rol kan spelen bij het treffen van schadebeperkende maatregelen aan zonnestroominstallaties en het opruimen van de beschadigde delen als gevolg van onder andere brand. De uitkomsten van dit onderzoek worden begin 2022 verwacht.
Deze zomer heeft het Instituut Fysieke Veiligheid een literatuuronderzoek naar de risico’s van depositie bij branden met zonnepanelen gepubliceerd5. Uit dit onderzoek is gebleken dat ten opzichte van de gevaren die een grote brand altijd met zich meebrengt, er bij branden met zonnepanelen geen specifieke gevaren te verwachten zijn in de vorm van toxiciteit. Deze conclusie op basis van de literatuur moet nog bevestigd worden door de brandexperimenten die het RIVM eind september jl. heeft uitgevoerd. Het RIVM is momenteel bezig verschillende analyses uit te voeren waarbij specifiek onderzoek wordt gedaan naar de risico’s van deeltjes van zonnepanelen. De resultaten van deze experimenten worden eind eerste kwartaal 2022 verwacht.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te stellen van de uitkomsten van het onderzoek van het Team Brandonderzoek naar de brand in Hoofddorp en van uw reactie op deze uitkomsten?
Ja.
Disproportioneel handelen door de burgemeester van Nijmegen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe de sluiting van café Moeke volledig uit de hand liep: «We pakken net zolang mensen op totdat jullie helemaal gesloten zijn»»1?
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onwenselijk is als burgemeesters in dit land volkomen disproportioneel handelen en zich schuldig maken aan machtsvertoon? Graag een toelichting.
Het is ter beoordeling van het lokaal bevoegd gezag of in een gemeente sprake is van een situatie die vraagt om de inzet van bepaalde bevoegdheden om de overtreding van regels te stoppen en verdere overtreding te voorkomen. In die beoordeling worden de feiten en omstandigheden van het specifieke geval gewogen en wordt rekening gehouden met de belangen van betrokkenen. Daarbij kijkt het lokaal bevoegd gezag ook naar de evenredigheid van de inzet van bevoegdheden. Ik kan daar als Minister niet in treden. Uiteindelijk is het oordeel over proportioneel handelen door de overheid aan de rechter. De burgemeester legt tevens verantwoording af aan de gemeenteraad over de inzet van zijn bevoegdheden.
Hoe duidt u het feit dat er bij de sluiting van een Nijmeegs café met boa’s en meerdere agenten sprake was van machtsvertoon?
De burgemeester van Nijmegen heeft laten weten dat de exploitanten van de horecagelegenheid al eerder door wijkagenten op de hoogte waren gesteld van het standpunt van de burgemeester dat bij bewust niet naleven van de nieuwe coronaregels sprake zou zijn van directe sluiting. Vervolgens hebben gemeentelijke toezichthouders bij het café een situatie geconstateerd die voor de burgemeester aanleiding was om directe sluiting van het café te bevelen. Dat is gebeurd in overleg met het openbaar ministerie en de politie en met inzet van de daarvoor benodigde handhavingscapaciteit. Ik treed niet in de overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan het bevel. Dat is immers een bevoegdheid die de burgemeester zelfstandig uitoefent. Evenmin treed ik in de beoordeling door het lokaal bevoegd gezag over de benodigde handhavingscapaciteit in een concrete situatie. De burgemeester heeft mij geïnformeerd dat voor de handhaving van het sluitingsbevel enkele politiemensen ter plaatse zijn geweest en dat geen sprake was van machtsvertoon. Ik ga uit van die lezing.
Bent u ervan op de hoogte dat de gasten van café Moeke zich buiten op het terras bevonden, waar de door u ingestelde medische apartheid niet geldt? Waarom dan toch het bevel tot sluiten?
De burgemeester van Nijmegen heeft laten weten dat uit de rapportages van de toezichthouders duidelijk blijkt dat bij het café sprake was van een overtreding van de coronaregels. De situatie bij het café was voor de burgemeester aanleiding om de directe sluiting van het café te bevelen. In de overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan het bevel wordt niet getreden, omdat dit een bevoegdheid is die de burgemeester zelfstandig uitoefent.
Bent u op de hoogte van het feit dat gedreigd is personeelsleden aan te houden, waaronder 16- en 17-jarigen? Vindt u dit ook niet disproportioneel? Graag een toelichting.
De burgemeester van Nijmegen heeft laten weten dat de inzet van politiemensen bedoeld was om te de-escaleren, en om het café te kunnen sluiten conform het bevel van de burgemeester. Dat is ook gelukt. Er zijn geen aanhoudingen verricht. De politie heeft ter plekke medegedeeld dat als het tot aanhoudingen zou moeten komen, dat het dan niet zou gaan om het jonge personeel.
Bent u bekend met het feit dat personeelsleden juridisch gezien geen rol hebben bij een sluitingsbevel en dat de stellingname van agenten, om personeelsleden één voor één te arresteren als de zaak niet op slot ging, helemaal niet kan? Graag een toelichting.
Het bevel van de burgemeester van Nijmegen strekte tot sluiting van het café, als gevolg waarvan dan niemand meer op de locatie aanwezig mag zijn.
Heeft u de bereidheid om burgemeester Bruls ter verantwoording te roepen over zijn disproportioneel handelen en het door hem ingezet machtsvertoon? Graag een toelichting.
Nee. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat een oordeel over het handelen door het lokaal bevoegd gezag is voorbehouden aan de rechter. En dat de burgemeester verantwoording aflegt over de inzet van zijn bevoegdheden aan de gemeenteraad. Overigens heeft de burgemeester van Nijmegen zijn sluitingsbevel een dag later ingetrokken. Die mogelijkheid stond open als de exploitant van het café de burgemeester een overtuigend plan zou overleggen over de naleving van de coronaregels bij het café. Dat is gebeurd en zodoende kon de sluiting eraf.
Het bericht dat er woede is over de handelwijze van de gemeente Den Haag inzake de aanvraag van een vergunning voor een invalidenparkeerplaats |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Woede over handelwijze gemeente in zaak zwaargehandicapte Abdullah: «Ronduit asociaal»»?1
Wat vindt u van de gang van zaken, waarin de ouders van een persoon met een beperking jarenlang problemen ervaren met de gemeente Den Haag inzake de aanvraag van een vergunning voor een invalidenparkeerplaats?
Kunt u verhaal halen bij de gemeente Den Haag over de gang van zaken? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat de ouders van deze persoon letterlijk klachten aan hun rug hebben omdat zij hun kind met een beperking naar de auto moeten dragen?
Deelt u de mening dat de gemeente Den Haag in deze zaak asociaal heeft gehandeld? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de betreffende ouders zo snel mogelijk van de gemeente Den Haag een invalidenparkeerplaatsvergunning dienen te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om de gemeente Den Haag op het matje te roepen en uw positie te gebruiken om de gemeente Den Haag ertoe te bewegen de betreffende mensen op een gepaste wijze te helpen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat deze zaak geen incident is, maar dat het veel vaker voorkomt dat gemeenten en woningcorporaties mensen op een asociale wijze behandelen?2
Wat doet u om een menselijke en sociale manier van besturen te bevorderen bij gemeenten, woningcorporaties en andere partijen?
Het artikel dat de Twentse corporatie Domijn met een truc de verhuurdersheffing omzeilt |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «Twentse corporatie Domijn omzeilt met truc de verhuurdersheffing»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat corporatie Domijn een fiscale truc uitvoert om belasting te ontwijken?
De aanpak van belastingontwijking in internationaal verband is een speerpunt van het Kabinet. Dat betekent echter niet dat belastingontwijking nationaal niet aangepakt wordt. Voor individuele belastingplichtigen en hun belastingzaken geldt echter de geheimhoudingsplicht2 en kan ik geen uitspraak doen. In zijn algemeenheid geldt voor de verhuurderheffing het volgende.
Een verhuurder die in aanmerking wil komen voor de Regeling vermindering verhuurderheffing kan een Voorlopige investeringsverklaring (VIV) aanvragen, mits de aanvrager verhuurderheffingsplichtig is. Hierbij is van belang dat de VIV wordt afgegeven voor een woning resp. locatie, en niet voor een aanvrager. De reden hiervoor is dat het vaak voorkomt dat de bouw wordt gerealiseerd door een ontwikkelaar in opdracht van een verhuurder, die het project na afronding overdraagt aan die verhuurder. De verhuurder kan na oplevering de Definitieve investeringsverklaring (DIV) aanvragen, en deze in aftrek brengen in zijn aangifte verhuurderheffing. Dit kan echter nooit tot een teruggave leiden. Indien de heffingsverminderingen de verschuldigde verhuurderheffing overtreffen, kan het surplus van heffingsverminderingen in één van de volgende drie jaren in aftrek gebracht worden. Hiermee wordt voorkomen dat verhuurders die veel nieuwbouwprojecten uitvoeren en een relatief kleine woningvoorraad hebben hun DIV niet in mindering kunnen brengen op de verhuurderheffing. Gelet op voorstaande redenen is het niet mogelijk om te registreren voor welke objecten de heffingsvermindering verzilverd is.
De Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) voert de Regeling vermindering verhuurderheffing uit. RVO beoordeelt of aanvragen voor een voorlopige en definitieve investeringsverklaring voldoen aan de regelgeving. Daarbij heeft RVO zonodig overleg met de Belastingdienst, die de heffingvermindering toekent. Elke casus wordt hierbij individueel beoordeeld.
Hoeveel corporaties hebben de betreffende fiscale truc uitgevoerd en voor hoeveel geld?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de heffingskorting voor nieuwbouw van sociale huurwoningen? Hoeveel corporaties hebben zich ingeschreven en voor hoeveel geld?
Voor de jongste regeling, RVV Nieuwbouw 2020 is voor ruim 2,6 mld aan voorlopige investeringsverklaringen afgegeven voor ruim 111 duizend woningen. Het aantal aanvragers is 267, waaronder 245 woningcorporaties. De woningcorporaties hebben 2,5 mld aan voorlopige investeringsverklaringen ontvangen, en overige verhuurders 100 mln.
Deelt u de mening dat we geen fiscale truc horen te verwachten van een corporatie, een maatschappelijke instelling?
Vanzelfsprekend ga ik ervanuit dat woningcorporaties zich houden aan wet- en regelgeving. De Regeling vermindering verhuurderheffing biedt voldoende waarborgen voor een zorgvuldige toekenning van heffingsverminderingen. Overdracht van Definitieve investeringsverklaringen kan lonend zijn in de uitzonderlijke gevallen waarbij een verhuurder niet zelf in de gelegenheid is om zijn heffingskorting te verzilveren binnen de wettelijke termijn. De overnemende rechtspersoon maakt hierbij gebruik van de groepsaangifte.
Overigens is de Regeling vermindering verhuurderheffing voor nieuwbouw op 1 juli 2020 gesloten voor nieuwe aanvragen. Aanpassing van de wet- en regelgeving kan niet met terugwerkende kracht.
Is het waar dat, zoals in het artikel is gesteld, gemeenten Losser, Haaksbergen, Enschede en de Autoriteit Woningcorporaties de goedkeuring van de fiscale truc hebben gegeven aan corporatie Domijn?
De Autoriteit woningcorporaties (AW) en gemeenten waarbinnen de corporatie actief is moeten goedkeuring verlenen aan danwel een zienswijze geven op de overname van een juridische entiteit door een woningcorporatie. Deze goedkeuring en zienswijze staan volledig los van de toekenning van investeringsverklaringen dan wel heffingsverminderingen.
In mijn antwoord op de tweede en derde vraag heb ik aangegeven hoe de wettelijke regeling werkt, dat RVO de verzoeken om een investeringsverklaring (VIV en DIV) behandelt en de DIV als heffingsvermindering in aftrek gebracht kan worden in de aangifte verhuurderheffing in het onderhavige jaar of één van de drie volgende jaren.
Klopt het dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) gaat over de toekenning van de heffingskorting? Zo ja, hoe kan het dan dat gemeenten Losser, Haaksbergen, Enschede en de Autoriteit Woningcorporaties de goedkeuring van de fiscale truc hebben gegeven aan corporatie Domijn?
Zie antwoord vraag 6.
Verwacht u dat de RVO de heffingskorting gaat toekennen en de fiscale truc gaat goedkeuren aan corporatie Domijn?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de heffingskorting is bedoeld voor nieuwe nieuwbouwplannen en niet voor nieuwbouwplannen die al worden uitgevoerd?
De intentie van de Regeling vermindering verhuurderheffing is investeringen in de sociale woningvoorraad te stimuleren.
Kunnen corporaties de betreffende fiscale truc uitvoeren volgens de regels van de heffingskorting?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de regels van de heffingskorting tegen het licht te houden en aan te passen om te voorkomen dat corporaties een fiscale truc uitvoeren om belasting te ontwijken?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om een afspraak te maken met corporaties om geen fiscale truc uit te voeren tot de regels van de heffingskorting zijn aangepast?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat we horen te verwachten dat een corporatie, een maatschappelijk instelling, zich aan de regels houdt en niet de randen van de regels opzoekt?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Geen Friese tolken meer beschikbaar vanwege ‘magere vergoeding’ |
|
Romke de Jong (D66), Mirjam Bikker (CU) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geen Friese tolken meer beschikbaar vanwege «magere vergoeding»»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat het Fries tijdens zittingen gebruikt mag worden zoals geregeld in de «Wet gebruik Friese taal»?
Ja, het is belangrijk dat de Friese taal in de rechtspleging wordt gebruikt en daar wordt ook in voorzien.
Wat betekent dit voor de uitvoering van artikel 11 van de Wet gebruik Friese taal en erkent u dat in voorkomende gevallen de beschikbaarheid van een tolk noodzakelijk is voor de uitvoerbaarheid van dit artikel?
Bij de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zijn rechters en raadsheren werkzaam die de Friese taal spreken. Bij het arrondissementparket Noord-Nederland en de vestiging van het ressortsparket in Arnhem-Leeuwarden zijn officieren van justitie en advocaten-generaal werkzaam die Fries spreken. Dit maakt het mogelijk dat de persoon, bedoeld in artikel 11 van de Wet gebruik Friese taal, zich ter terechtzitting van de Friese taal kan bedienen. In voorkomende gevallen kan ook een tolk Fries worden ingezet, waarmee het eveneens mogelijk wordt dat bedoelde persoon zich van de Friese taal kan bedienen. In beginsel is dit een tolk die staat ingeschreven in het Register beëdigde tolken en vertalers. De Wet beëdigde tolken en vertalers voorziet er in algemene zin ook in dat er, indien er geen in het register ingeschreven tolk beschikbaar is, onder voorwaarden een tolk in de betreffende talencombinatie kan worden ingezet van buiten het register.
Hoe denkt u via een fatsoenlijke vergoeding voor gekwalificeerde C1-tolken het recht op het gebruik van de tweede Rijkstaal te waarborgen nu dit onder druk staat?
Met de wijziging van het Besluit tarieven in strafzaken (Btis) per 1 juli 2020 is een vernieuwde systematiek geïntroduceerd waarmee alle in het Register beëdigde tolken en vertalers ingeschreven tolken (en vertalers) zelf kunnen onderhandelen over hun tarieven. De in het Btis genoemde bedragen, die voor de wijziging golden als vaste tarieven, zijn daarbij omgezet in gegarandeerde minimumtarieven. De tolken kunnen op individuele basis over hun tarieven onderhandelen met intermediairs, die via aanbestedingsprocedures zijn of nog worden geselecteerd. De eerste aanbestedingen zijn in september 2020 uitgezet. Doordat de diverse aanbestedingen gefaseerd zijn uiteengezet zijn er nog niet voor alle onderdelen nieuwe contracten gesloten. De publicatie voor de aanbesteding van de nieuwe contracten voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak wordt op dit moment voorzien in het vierde kwartaal van 2021. Tot de datum van inwerkingtreding van deze contracten blijven nog de vaste tarieven van kracht zoals die golden voor bovengenoemde wijziging van het Btis. Daarna kunnen alle tolken, dus ook de tolken Fries, zelf over hun tarieven onderhandelen.
Ziet u kansen om het recht op het gebruik van de tweede Rijkstaal in het rechtsverkeer ook op andere wijze te bevorderen, bijvoorbeeld door met de rechterlijke macht afspraken te maken over actieve en passieve beheersing van de taal?
Zoals bij vraag 3 toegelicht zijn er bij de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden rechters en raadsheren werkzaam die de Friese taal actief beheersen. Daarnaast vragen de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van de overige medewerkers een passieve beheersing van de Friese taal, dan wel de bereidheid om dat te leren. Om de kennis van de Friese taal onder medewerkers te bevorderen bieden de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden periodiek cursussen Fries aan hun medewerkers aan.
Daarnaast worden belanghebbenden zowel in de correspondentie als ook in de gebouwen van de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geïnformeerd over de mogelijkheid om ter zitting Fries te spreken. In het gerechtsgebouw en het paleis van justitie in Leeuwarden hangen bordjes waarop die informatie is vermeld. Ook op de website van de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is informatie beschikbaar gesteld over het Fries in het rechtsverkeer. In het verlengde van de afspraken tussen Rijk en provincie aangaande de zichtbaarheid van het Fries, hebben de Rechtbank Noord-Nederland en het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zelf besloten hernieuwde aandacht te besteden aan optimalisatie van de informatie opdat belanghebbenden zich nog meer uitgenodigd zullen weten om tijdens zittingen in de rechtbank en/of in het gerechtshof naast het Nederlands desgewenst ook Fries te spreken.
De rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werken verder mee aan een onderzoek van de provincie Fryslân om meer inzicht te krijgen in de mate waarin inwoners van Fryslân in de praktijk gebruikmaken van het recht om Fries te spreken in de rechtbank en/of het gerechtshof. Hiertoe zal een nulmeting worden uitgevoerd. De nulmeting richt zich ook op de zichtbaarheid en de taalbeheersing Fries bij medewerkers van beide gerechten. Aan de hand van de uitkomsten van de nulmeting kan door de rechtbank en het gerechtshof worden bepaald of en welke verdere maatregelen genomen worden om de zichtbaarheid en de passieve beheersing van het Fries onder medewerkers verder te vergroten.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de afzonderlijk vast te leggen afspraken over de Friese taal in het rechtsverkeer, zoals omschreven in de Bestuursafspraak Friese Taal en Cultuur 2019–2023, Artikel 9, tussen het Rijk en de provincie Fryslân?
De provincie Fryslân is actiehouder van de Bestuursafspraak Friese Taal en Cultuur 2019–2023. Tijdens een bestuurlijk overleg op 19 april 2021 in aanwezigheid van de commissaris van de Koning en de president van de Rechtbank Noord-Nederland is er wederzijds kennisgemaakt en is er een aantal afspraken gemaakt t.a.v. het Fries in het rechtsverkeer. Een van de afspraken is dat er een 0-meting wordt gedaan om uit te zoeken hoe het ervoor staat met (het gebruik van) het Fries in de rechtszaal. Ook het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werkt mee aan deze 0-meting.
Bent u bereid in de nieuw op te stellen bestuursafspraak concrete afspraken over de tolken vast te leggen?
Voor de periode vanaf 2024 worden nieuwe bestuursafspraken Friese taal en cultuur gesloten. In dat kader zal ook gesproken worden over het gebruik van het Fries in de rechtspraak. Het is aan mijn ambtsopvolger deze afspraken concreet vorm te geven en vast te leggen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Rechtspraak van donderdag 30 september 2021?
Ja.
De interpretatie van het begrip “wettige nakomelingen” in artikel 25 en artikel 31 van de Grondwet |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe legt u de term «wettige nakomelingen' als verwoord in de artikelen 25 en 31 van de Grondwet uit?
Het kabinet vindt dat de erfopvolger ook kan trouwen met een persoon van hetzelfde geslacht en ziet geen beletsel voor een toestemmingswet voor een huwelijk van een erfopvolger met een persoon van hetzelfde geslacht. Het kabinet ziet dus niet dat een troonopvolger of de Koning afstand zou moeten doen van de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht.
Wat betreft de gevolgen van zo’n huwelijk voor de grondwettelijke erfopvolging, merk ik het volgende op. Het doel van de grondwettelijke bepalingen over erfopvolging is om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap overgaat en hierdoor de staatkundig gewenste zekerheid te bereiken omtrent de erfopvolging.
Het moderne familierecht biedt veel ruimte aan het maatschappelijk leven voor het (doen) vestigen van familierechtelijke betrekkingen. Het is onvermijdelijk dat er fundamenteel een spanning is met het gesloten systeem van erfopvolging in de Grondwet, dat juist beoogt om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap overgaat. Het is duidelijk wie Koning is en wie hem opvolgt. In het kader van de behandeling van een toekomstige toestemmingswet kan door de regering en de Staten-Generaal zo nodig nader stil worden gestaan bij de afstammingsrechtelijke positie van kinderen geboren uit het desbetreffende huwelijk in relatie tot het dan geldende afstammingsrecht.
Het is niet dienstig om nu vooruit te lopen op een dergelijke weging omtrent de erfopvolging in het kader van een toestemmingswet. Dit is te zeer afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval, die, zoals je ook terugkijkend kunt vaststellen bij het familierecht, door de tijd heen ook kunnen veranderen.
Vallen kinderen voortkomend uit een wettig huwelijk tussen het staatshoofd en iemand van hetzelfde geslacht volgens uw lezing onder de term «wettige nakomelingen» zoals beschreven in de artikelen 25 en 31 van de Grondwet?
Zie antwoord vraag 1.
Vallen adoptiekinderen onder de term «wettige nakomelingen' als verwoord in de artikelen 25 en 31 van de Grondwet?
Zie antwoord vraag 1.
Vallen kinderen voortkomend uit donatie van zaad of In Vitro Fertilisatie (IVF) met draagmoeder onder de term «wettige nakomelingen' als verwoord in de artikelen 25 en 31 van de Grondwet?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat in een moderne constitutionele monarchie, wettige nakomelingen ook voort zouden moeten kunnen komen uit adoptie, donatie of IVF met draagmoederschap en dat deze kinderen daarmee recht hebben op troonopvolging?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat een asielgezin uit het AZC Heerlen mag worden gezet voor het weigeren van een te kleine sociale huurwoning |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Asielgezin weigert te kleine sociale huurwoning met vier slaapkamers, mag uit AZC Heerlen worden gezet»?1
Ja, dat bericht is mij bekend. Ik heb hier tevens een andere set Kamervragen van de leden Kops, Markuszower en Wilders (PVV) over beantwoord (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 494).
Wat is uw reactie op dit bericht?
Uit cijfers van het COA blijkt dat in veruit de meeste gevallen waarin een statushouder(sgezin) een woning in eerste instantie weigert, zij deze alsnog accepteert wanneer de gevolgen van de weigering duidelijk worden. Ook in dit specifieke geval lijkt de weigering op een misverstand te berusten, zo blijkt uit het krantenartikel waar u zelf in vraag 8 naar verwijst.
Welk signaal vindt u dat dit statushoudersgezin geeft aan al die Nederlandse gezinnen die ook graag voorrang hadden gekregen voor een grote sociale huurwoning?
Wat mij betreft gaat het er om hoe door het COA en gemeenten met deze situaties wordt omgegaan. Gemeenten en het COA zijn zich bewust van de grote schaarste aan (sociale) huurwoningen in Nederland; mede daardoor hebben statushouders slechts zeer beperkt de mogelijkheid om een toegewezen woning te mogen afslaan om te wachten op een nieuw aanbod. Een onterechte weigering kan leiden tot ontzegging van de opvang bij het COA en uiteindelijk tot ontruiming. Een uitgebreidere toelichting op de woningweigeringprocedure van het COA vindt u terug in mijn antwoorden op de vragen van de leden Kops, Markuszower en Wilders.
Hoe vaak komt het voor dat statushouders een sociale huurwoning weigeren? Wilt u een overzicht per regio per jaar en per gezinssamenstelling geven?
Vanaf juli 2013 (start clientèle systeem bij COA) zijn 1.696 woningweigeringsprocedures gestart bij het COA. Dat zijn er gemiddeld 200 per jaar. Tussen 2016 en 2020 zijn gemiddeld ca. 23.000 vergunninghouders per jaar gehuisvest. Van het totale aantal woningweigeringen zijn er 98 terecht en 1.598 onterecht bevonden. Van de onterecht bevonden woningweigeringen heeft ruim 90% de woning alsnog geaccepteerd, dan wel zijn de statushouders zelf vertrokken, of stonden de statushouders administratief ingeschreven, waardoor geen ontruimingsprocedure gestart hoefde worden. Voor 137 onterechte woningweigeringen is een ontruimingsprocedure opgestart (zie antwoord 6 voor de woningweigeringsprocedure). De kleine groep terecht bevonden woningweigeraars is begeleid naar een nieuwe woning.
De reden van de weigering wordt niet geregistreerd. Het gaat doorgaans om:
Het is niet mogelijk om bovenstaande cijfers op te splitsen naar gezinssamenstelling en regio, dit wordt niet bijgehouden.
Wat zijn de redenen dat statushouders een sociale huurwoning weigeren? Wilt u een overzicht per regio en per gezinssamenstelling geven?
Zie antwoord vraag 4.
Welke rol speelt Vluchtelingenwerk in het begeleiden van statushouders naar woningen en in het geval dat statushouders een sociale huurwoning weigeren?
VluchtelingenWerk kan op verzoek van een gemeente een rol spelen in de begeleiding van statushouders naar een (sociale) huurwoning. Op locaties van het COA kan VluchtelingenWerk een vergunninghouder begeleiden naar huisvesting in een gemeente. De rol van VluchtelingenWerk verschilt per gemeente. Een aantal gemeenten maakt gebruik van VluchtelingenWerk bij huisvesting en inburgering van vergunninghouders in de gemeente door mee te gaan naar de woning en te helpen bij invullen van de benodigde formulieren. Er zijn ook gemeenten die daar geen gebruik van maken. Vanuit de rijksoverheid wordt VluchtelingenWerk hier niet voor ingezet.
Welke overheidssubsidies ontvangt Vluchtelingenwerk voor het begeleiden van statushouders naar woningen?
VluchtelingenWerk Nederland heeft een structurele subsidierelatie met de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Jaarlijks wordt op aanvraag van VluchtelingenWerk een subsidiebeschikking afgegeven op basis van het werkplan en de begroting. Met de Raad voor Rechtsbijstand wordt eveneens een structurele subsidierelatie onderhouden.
Om de activiteiten van VluchtelingenWerk in de centrale opvanglocaties, gericht op voorlichting en begeleiding gedurende de asielprocedure, te kunnen financieren kent het Ministerie van J&V meerdere subsidies toe:
De subsidie van het Ministerie van SZW is gericht op het opleiden, trainen en verstrekken van advies aan vrijwilligers en betaalde medewerkers, die toegelaten vluchtelingen begeleiden bij hun integratie in de Nederlandse samenleving. Voor de Steunfunctie is in 2020 een subsidie toegekend van € 1.070.000.
Met de Raad voor Rechtsbijstand is een overeenkomst gesloten voor het verlenen van rechtsbijstand aan vluchtelingen in de eerste fase van de asielprocedure. De bijdrage van de Raad is in 2020 € 1.068.000 geweest.
Bent u bekend met het bericht «Statushouders die huis weigerden: «Snap dat ik een grote fout heb gemaakt, we hadden blij moeten zijn»»?2
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik ben niet in de positie om een oordeel te vellen over persoonlijke gevallen. Als deze twee statushoudersgezinnen door een misverstand en problemen met de vertaling van Nederlandstalige brieven in deze situatie terecht zijn gekomen dan betreur ik dat.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak van de rechter voor dit statushoudersgezin?
In principe mag een statushouder na het weigeren van een woning en verkrijgen titel uit een AZC gezet worden. Gezien het feit dat de weigering op een misverstand blijkt te berusten verblijft het gezin, op verzoek van de gemeente, nog steeds in de opvang. Het is aan de betreffende gemeente en het COA om dit statushoudersgezin uiteindelijk opnieuw aan een woning te koppelen. De gemeente is op zoek naar een woning.
Deelt u de mening dat dit statushoudersgezin niet beloond moet worden voor het weigeren van een sociale huurwoning en alsnog een grotere sociale huurwoning krijgt?
Zie antwoord vraag 10.