De beloningen bij de Bank Nederlandse Gemeenten |
|
Henk Nijboer (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de terechte ophef die bestaat bij veel lokale volksvertegenwoordigers over de hoogte van salarissen bij bestuurders van de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG)?
Ja, ik heb geconstateerd dat raadsleden van een aantal gemeenten vragen hebben over de salarissen van bestuurders van de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG Bank).
Klopt het dat de huidige voorzitter van de Raad van Bestuur van BNG meer dan 6 ton op jaarbasis verdient? Deelt u de mening dat dit absurd hoog is voor een bank die volledig in handen is van de overheid en die voornamelijk tegen lage risico’s aan lokale overheden en semipublieke partijen leent?
In 2009 is voor het laatst het beloningsbeleid voor de raad van bestuur (rvb) van BNG Bank vastgesteld. Dit beloningsbeleid resulteerde in een matiging van ongeveer 45% ten opzichte van de toenmalige maximale beloning1. De maximale beloning (exclusief pensioen) bedroeg op basis van dit in 2009 vastgestelde beloningsbeleid € 320.000. Dit beleid gold vervolgens voor bestuurders die ná vaststelling van het beloningsbeleid zijn aangesteld. Voor bestuurders die daarvoor waren aangesteld, zoals de huidige voorzitter van de rvb, gold dit beleid niet. Voor de hoogte van de beloning van de voorzitter en overige leden van de rvb van BNG Bank verwijs ik u naar de openbare jaarverslagen van BNG Bank.
Ik heb in de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid aangekondigd het beloningsbeleid bij alle staatsdeelnemingen opnieuw te herijken.2 De afgelopen periode hebben de staat als aandeelhouder, een groot deel van de andere aandeelhouders van BNG Bank en de raad van commissarissen (rvc) gesproken over een nieuw, gematigder beloningsbeleid. Het eerder met uw Kamer gedeelde beloningskader voor staatsdeelnemingen was hierbij vanzelfsprekend het uitgangspunt. Het nieuwe beloningsbeleid is op 5 oktober 2016 in een bijzondere algemene vergadering van aandeelhouders vastgesteld. De maximale beloning is met deze herijking opnieuw gematigd ten opzichte van het beloningsbeleid uit 2009. Het beloningsbeleid is dit keer met 6% verlaagd, naar € 301.000 en geldt voor alle nieuw aan te stellen bestuurders.
Ik heb alle staatsdeelnemingen, waaronder BNG Bank, gevraagd gegevens aan te leveren om de beloningsverhouding tussen de voorzitter van de raad van bestuur en het overige personeel inzichtelijk te maken. In mijn Jaarverslag Staatsdeelnemingen 2016 zal ik uw Kamer hierover informeren. Daarnaast heb ik de staatsdeelnemingen gevraagd de beloningsverhouding ook in hun eigen jaarverslagen op te nemen.
Klopt het dat het huidige beloningsbeleid bij BNG strenger is en dat nieuwe bestuurders daarom minder kunnen verdienen? Klopt het dat het maximale salaris voor een bestuurder bij BNG nog altijd op vele tonnen ligt? Hoe verhoudt dit salaris zich tot de salarissen voor niet-bestuurders binnen BNG?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de laatste herziening van het beloningsbeleid van BNG uit 2009 stamt? Deelt u de mening dat het nodig tijd is voor een volgende herziening waarbij de salarissen neerwaarts worden bijgesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat bij semipublieke instellingen als de BNG een gematigder beloningsbeleid hoort? Begrijpt u de frustraties die hierover leven bij lokale volksvertegenwoordigers?
Hoewel ik me de gevoelens van lokale volksvertegenwoordigers kan voorstellen, zijn staatsdeelnemingen (en dus ook BNG Bank) geen semipublieke instellingen. Staatsdeelnemingen zijn private ondernemingen, die niet met publieke middelen worden gefinancierd, maar hun eigen broek ophouden. In veel gevallen zijn zij bovendien onderhevig aan meer of minder concurrentie met andere bedrijven. Het gaat om bedrijven, die een belangrijke rol spelen in de Nederlandse economie. Om die te leiden is specifieke, marktgerelateerde kennis en ervaring noodzakelijk. Dat betekent dat rekening gehouden moet worden met de beloningen die gelden in die specifieke arbeidsmarkten. Voor een kleiner deel wegen daarom de bestuurdersbeloningen bij vergelijkbare andere bedrijven mee bij de vaststelling van de beloningen van bestuurders bij een specifieke staatsdeelneming.
Tegelijk zijn de aandelen van staatsdeelnemingen in overheidshanden, omdat aan de activiteiten van een staatsdeelneming een publiek belang is verbonden. Bij die status horen bestuurdersbeloningen die niet louter zijn gerelateerd aan salarissen in de private markt. Bij het vaststellen van het beloningsbeleid van staatsdeelnemingen houd ik daarom ook rekening met de bestuurdersbeloningen bij (semi)publieke instellingen. De WNT-norm weegt dan ook voor een groot deel mee bij het bepalen van de maximale beloning bij een specifieke staatsdeelneming.
De staat als aandeelhouder probeert een evenwicht te vinden tussen beide aspecten. Ik ben van mening dat dit het geval is met het herijkte beloningsbeleid van BNG Bank, dat met het op 5 oktober vastgestelde beleid is gehalveerd ten opzichte van het beleid van vóór 2009.
Gemeenten die niet toetsen op verdringing van betaalde arbeid |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Echte banen verdwijnen door verplicht werk»?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere vragen over verdringing van betaalde arbeid door mensen met een uitkering die werken in het kader van de tegenprestatie2?
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies van de FNV in de Lokale Monitor over de verdringing van betaald werk door mensen met een uitkering? Wat is uw reactie op de uitkomst dat van de 144 gemeenten die meededen aan het onderzoek slechts 49 procent daadwerkelijk toetst op verdringing? Deelt u de mening dat dit percentage drastisch omhoog moet? In hoeverre handelen gemeenten die niet toetsen op verdringing in strijd met de thans geldende wetgeving op dit punt?
Verdringing van regulier werk op grond van oneerlijke concurrentie moet worden tegengegaan. Ik verwijs naar de brief aan de Tweede Kamer van 19 juni 2015 (Kamerstuk 29 544, nr. 624), waarin ik de wettelijke en beleidsmatige kaders rond het voorkomen van verdringing uiteen heb gezet. In de Participatiewet is bij een aantal instrumenten (participatieplaatsen, tegenprestatie) opgenomen dat deze activiteiten moeten worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en dat die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Ook heeft de Programmaraad in de Werkwijzer tegenprestatie (april 2014) een aantal spelregels opgenomen om het risico van verdringing tegen te gaan.
Bij het inzetten van het instrument werken met behoud van uitkering moet ook aan een aantal criteria worden voldaan. Het moet onder andere positief bijdragen aan de mogelijkheden voor arbeidsinschakeling en het moet de kans op regulier werk verbeteren. Dit houdt onder meer in dat het gaat om het wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van betaald werk (zoals regelmaat en omgaan met collega’s). Er dient sprake te zijn van een beperkte periode (gedacht kan worden aan een periode van ongeveer 6 maanden) en er moet goede begeleiding nodig zijn (zie ook Kamerstuk 29 544, nr. 624 en Kamerstuk 30 545, nr. 121). Deze voorwaarden zijn mede bedoeld om verdringing te voorkomen.
Uit de Lokale monitor van FNV blijkt dat van de 144 deelnemende gemeenten 49 procent systematisch toetst op verdringing. 33 procent doet dit niet of niet systematisch. Van deze gemeenten geven enkele aan dat er wel getoetst wordt, maar niet volgens een systeem of dat er wel gelet wordt op het voorkomen van verdringing. 18 procent heeft het nog in onderzoek.
Het is aan de gemeenten te bepalen op welke wijze zij het tegengaan van verdringing borgen. Dat kan op verschillende manieren. In mijn brief van 19 juni 2015 heb ik daar een aantal voorbeelden van genoemd. Ook in de Lokale Monitor van FNV staan voorbeelden waarop gemeenten dit vormgeven. Het is aan de individuele gemeente om hierin een eigen keus te maken. Het is cruciaal dat gemeenten – college en gemeenteraad – komen tot een adequaat en transparant beleid op dit vlak. Ik heb gemeenten daar op verschillende manieren op gewezen (zie het antwoord op vraag 4) en ben van mening dat elke gemeente daarover helder moet zijn en er aandacht aan moet besteden.
Welke acties hebt u ondernomen naar aanleiding van de motie Kerstens/Voortman3 over het tegengaan van verdringing van betaalde arbeid en de rol van gemeenten daarbij? Hebben deze acties in licht van de conclusies van de FNV volgens u voldoende effect gehad? Welke nadere acties bent u bereid te ondernemen om ervoor te zorgen dat gemeenten daadkrachtiger gaan optreden om verdringing van betaalde arbeid tegen te gaan? Bent u inmiddels bereid om gemeenten in dit kader dwingender regels op te leggen?
In reactie op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1776) heb ik aangegeven dat de uitwerking van de motie van de leden Kerstens/Voortman over het zoveel mogelijk voorkomen van verdringing van reguliere arbeid (Kamerstuk 30 545, nr. 173) uitvoering kent met verschillende acties. Ik heb op meerdere momenten en uiteenlopende manieren aandacht gevraagd voor het thema verdringing. Zo heb ik de oproep gedaan aan gemeenten in de Verzamelbrief 2015-2, om in hun re-integratieverordening op te nemen op welke wijze zij hun beleid vormgeven met betrekking tot het tegengaan van verdringing. Ook heb ik samen met de VNG aan dit thema aandacht besteed tijdens de wethoudersbijeenkomst van 17 februari 2016. Gemeenten hebben met elkaar gesproken over hoe ze verdringing kunnen voorkomen en welke voorbeelden er zijn.
In aanvulling hierop heb ik Divosa gevraagd om te bezien of er mogelijkheden zijn voor extra ondersteuning aan gemeenten om de kennis op dit terrein bij de uitvoerders te versterken, bijvoorbeeld door bestaande goede voorbeelden uit te wisselen.
Ik vind het niet wenselijk om de beleidsvrijheid van gemeenten te beperken door dwingender regels op te leggen. De praktijkervaringen zijn niet eenduidig, zo blijkt ook uit de Lokale Monitor van FNV. Bovendien ligt het gezien het decentrale karakter van de uitvoering niet voor de hand. Daarmee wordt geen recht gedaan aan de diversiteit van de uitvoeringspraktijk en de rol en verantwoordelijkheid die gemeenten hebben. Het risico op verdringing kan ook het best op basis van de feitelijke en lokale situatie worden beoordeeld.
De gemeenten hebben het voortouw om nauwgezet te zorgen dat er geen verdringing plaats vindt. Er zijn goede voorbeelden van hoe dat kan, zo blijkt ook uit dit FNV-onderzoek. Ik blijf gemeenten erop aanspreken om expliciet aandacht te schenken aan het aspect van mogelijke verdringing bij de inzet van re-integratie-instrumenten.
Het inkomen van de topman van Omroep West |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Meer salaris voor topman Omroep West na schrappen bonus»1 en het bericht «PvdA wil compensatie topman Omroep West terugdraaien»2? Kent u de brief van de Raad van Commissarissen van Omroep West aan de directeur3 en herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen over het bericht «burgemeester «geeft» Omroep West-baas bonus»?4
Ja.
Is het waar dat Omroep West haar directeur heeft «gecompenseerd voor de afschaffing van zijn omstreden bonus»? Zo ja, met hoeveel (uitgedrukt in bruto jaarsalaris) is de bonus van deze directeur gedaald en met hoeveel is zijn vaste bruto jaarsalaris gestegen? Zo nee, wat is er dan niet waar en hoe verhoudt zich dat tot hetgeen in de genoemde brief van de Raad van Commissarissen aan de directeur staat?
De Raad van Commissarissen van Omroep West heeft volgens de berichtgeving met de directeur afspraken gemaakt over het per 1 januari 2014 stopzetten van de prestatieafhankelijke bonus (van maximaal 15% van het bruto jaarsalaris) en het ter compensatie verstrekken van een maandelijkse belaste vergoeding (8,5% van het bruto jaarsalaris). Volgens de WNT-opgave in de jaarverslagen zag de bezoldiging er in de jaren 2013 tot en met 2015 als volgt uit:
Jaar
Beloning
Pensioenbijdrage
Totale bezoldiging
2013
€ 154.615
€ 24.418
€ 179.033
2014
€ 152.584
€ 22.178
€ 174.762
2015
€ 162.008
€ 14.807
€ 176.815
De wettelijke maximum bezoldiging bedroeg volgens de WNT-norm in 2015 € 178.000.
Was het u eerder bekend dat de bonus van de directeur van Omroep West door een hogere vaste beloning werd gecompenseerd? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de jaarstukken van Omroep West wordt de opbouw van de beloning niet uitgesplitst. De vaste vergoeding is – in lijn met de voorschriften – opgeteld bij de beloning en daardoor niet apart zichtbaar.
Deelt u de mening dat het naar buiten toe doen voorkomen dat je je bonus inlevert, terwijl die in feite voor een vaste beloning wordt verruild, de schijn heeft een te mooie voorstelling van zaken te willen geven danwel dat het hier een schijnconstructie betreft? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De WNT normeert de totale bezoldiging van een topfunctionaris. Voor de afwegingen en het besluit over het al dan niet geven van een compensatie, bijvoorbeeld ter voorkoming van een inkomensdaling, is de Raad van Commissarissen verantwoordelijk. Voor zover de totale bezoldiging beneden het WNT-maximum blijft, is compensatie mogelijk.
Deelt u de mening dat het feit dat de directeur onlangs zijn toeslag van € 1.000 alsnog heeft afgestaan5 niet los gezien kan worden van externe druk die er ten gevolge van de publiciteit is ontstaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het topinkomensbeleid van de regering kan niet los worden gezien van het maatschappelijk debat over de bezoldiging van topfunctionarissen in de (semi)publieke sector. Zo kan ook de ontwikkeling van het beloningsbeleid binnen een specifieke (semi)publieke WNT-instelling niet los worden gezien van de specifieke context waarin het zich bevindt. Het is aan iedere WNT-instelling, en dus ook aan Omroep West, om – met inachtneming van die context – een verantwoord bezoldigingsbeleid te voeren.
Het persbericht van Promovendi Netwerk Nederland dat 10% van alle promovendi een dubieuze aanstelling aangeboden krijgt. |
|
John Kerstens (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het persbericht van het Promovendi Netwerk Nederland (PNN) over het onderzoek naar aanstellingen van promovendi?1
Ja.
Klopt het dat 10 procent van alle promovendi een dubieus contract krijgt aangeboden, waarbij promovendi een contract van 3 jaar of minder krijgen aangeboden of een aanstelling van minder dan 1 fte voor een vierjarig traject? Zo ja, wat vindt u ervan dat universiteiten en hogescholen naar mogelijkheden zoeken om mensen niet in vaste dienst te nemen en daarmee de Wet werk en zekerheid (Wwz) proberen te ontduiken? Zo nee, waarom niet?
Universiteiten en hogescholen bieden arbeidscontracten aan die in overeenstemming zijn met de wet en de collectieve arbeidsovereenkomst. Dat kan ook een contract van drie jaar zijn of een contract van minder dan 1 fte. Overigens ben ik van mening dat promotieonderzoek moet worden gedaan binnen de overeengekomen contractduur. Het kan niet zo zijn dat het promotiestelsel is gebaseerd op een forse tijdsinvestering van promovendi buiten de reguliere arbeidstijden. Het klopt dus niet dat universiteiten proberen promovendi niet in vaste dienst te nemen en de Wet werk en zekerheid te ontduiken.
Uit het rapport « Promoveren werkt» van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen3 blijkt, dat naast de «gewone» promotietrajecten behoefte bestaat aan andere vormen. Een grotere variatie in promotietrajecten maakt het mogelijk dat zoveel mogelijk promovendi kunnen promoveren. Bijvoorbeeld na een bijzonder goede masterscriptie, na een tweejarige researchmaster of als een promovendus zich vanwege arbeidsmarktperspectief niet langer aan een universiteit wil binden, is een promotietraject van drie jaar mogelijk. De insteek van de universiteiten bij het aanbieden van dergelijke vormen van maatwerk in promotietrajecten is derhalve niet om de Wwz te ontduiken, maar om een bredere variëteit aan promotietrajecten mogelijk te maken.
Het onderzoek van het Promovendi Netwerk Nederland (PNN) heeft betrekking op vacatureteksten. Daarvoor zijn de vacatures in AcademicTransfer, de belangrijkste en grootste Nederlandse vacaturebank voor posities bij universiteiten, universitair medische centra en andere kennisinstellingen geraadpleegd in de periode 1 januari 2015 tot 1 januari 2016. Niet inzichtelijk zijn de afspraken die uiteindelijk zijn gemaakt tussen werkgever en werknemer. Overigens ben ik bereid om met de PNN in gesprek te blijven over promotietrajecten, loopbaanperspectieven en de aanbevelingen uit het onderzoek: transparantie, arbeidsvoorwaarden en de combinatie van factoren.
Herinnert u zich het antwoord op vraag 6 van de eerdere vragen over universiteiten en hogescholen die de Wwz ontduiken met knutselcontracten?2
Ja.
Hoe verhoudt dit antwoord over de uitvoering van de motie Mei Li Vos3 met betrekking tot stabiele carrièrepaden in het hoger onderwijs en wetenschap, zich tot het feit dat 10% van promovendi een dubieuze aanstelling aangeboden krijgt, en kunt u dit toelichten?
Regulier is een promotietraject van vier jaar. In het eerder aangehaalde KNAW rapport «promoveren werkt», wordt geconcludeerd dat de kwaliteit van de academische promotie in Nederland goed is. Dat komt doordat een promovendus in de regel vier jaar de tijd heeft om zich tot een onafhankelijke wetenschapper te ontwikkelen. Bij een niet regulier promotietraject is sprake van maatwerk of van het tegemoetkomen aan wensen van de promovendus. Wij streven dus naar stabiele carrierèpaden zoals ik dat ook in mijn strategische agenda:»De waarde van weten», heb aangegeven. Binnenkort zult u een brief ontvangen waarin wordt ingegaan op loopbanen voor wetenschappelijk talent.
Deelt u de mening dat het aanbieden van te korte en parttime contracten aan promovendi ongewenst is, omdat deze contracten geen zekerheid bieden aan werknemers?
Zoals onder antwoord twee is aangegeven is bij een korter promotietraject dan vier jaar sprake van maatwerk. Het is wel van belang dat de voorwaarden en verwachtingen in het promotietraject duidelijk zijn. Uit navraag bij de VSNU is gebleken dat bij hen geen signalen zijn ontvangen over promovendi die het niet eens waren met de voorwaarden van hun promotietraject.
Deelt u de mening dat deze handelwijze zich slecht verhoudt tot de wens van een fatsoenlijke arbeidsmarkt waar mensen juist perspectief wordt geboden?
Er is geen reden om aan te nemen dat een regulier promotietraject met daarnaast de mogelijkheid maatwerk af te spreken, inbreuk maakt op het perspectief van promovendi op de arbeidsmarkt.
Klopt het dat promovendi ongewild te korte en parttime contracten aangeboden krijgen, waarbij steeds vaker een beroep op promovendi wordt gedaan om in eigen tijd aan hun promotieonderzoek te werken? Zo ja, bent u het ermee eens dat deze ontwikkeling onwenselijk is? Wat voor invloed heeft het op de kwaliteit van het Nederlandse promotiestelsel?
Nee dat klopt niet, slechts 10 procent is maatwerk dat wordt aangepast aan de promovendus. Uit het bij vraag twee aangehaalde rapport van de KNAW blijkt dat dit Nederlandse promotiestelsel juist goed werkt. Zoals bij vraag vier ook is aangegeven ontvangt u binnenkort een brief waarin wordt ingegaan op loopbanen voor wetenschappelijk talent.
Deelt u de mening dat als norm een vierjarig, fulltime contract voor een promotietraject nagestreefd dient te worden om zo de kwaliteit van het Nederlands promotiestelstel op niveau te houden? Zo ja, hoe wil u deze norm bewerkstelligen en handhaven? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op de vragen 2, 4 en 7.
Hoe wil u de voorgestelde toename van de instroom van promovendi stapsgewijs verhogen in de komende jaren als er met de huidige aantallen al wordt gewerkt met dubieuze contracten?
Naast de reguliere instroom draagt het experiment met promotieonderwijs daaraan bij. In januari 2016 is het Besluit experiment promotieonderwijs6 in werking getreden. In maart is aan de Rijksuniversiteit Groningen en aan de Erasmus Universiteit toestemming gegeven om te experimenteren met 850, respectievelijk 15 promotiestudenten. Deze promotiestudenten stromen in gedurende de periode 2016 tot en met 2018. De studenten krijgen gedurende vier jaar een beurs uit het profileringsfonds van de universiteit. Gedurende die periode doen zij promotieonderzoek en hebben zij recht op onderwijs dat hen met name ook voorbereidt op de bredere arbeidsmarkt dan die binnen de academische wereld. Met een dergelijk onderwijstraject wordt invulling gegeven aan de derde cyclus waartoe in het kader van het Bologna-proces afspraken zijn gemaakt. Promotiestudenten hebben meer mogelijkheden voor het indienen en realiseren van eigen onderzoeksvoorstellen. Vanzelfsprekend ben ik bereid om met het PNN in gesprek te blijven over promotietrajecten en loopbaanperspectieven. Daarbij wordt ook aandacht geschonken aan de aanbevelingen van het PNN uit het onderzoek
Een inbraak in de database van de gemeente Ede |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Database Ede gehackt: gegevens duizenden inwoners mogelijk op straat»?1
Ja.
Is er door de gemeente Ede aangifte bij de politie gedaan? Zo ja, wat is de stand van zaken daarvan? Zo nee, waarom heeft de gemeente geen aangifte gedaan?
De gemeente Ede heeft inderdaad aangifte gedaan bij de politie. Er loopt momenteel een onderzoek. Derhalve kunnen hieromtrent geen mededelingen worden gedaan.
Wat doet de Autoriteit Persoonsgegevens naast het in ontvangst nemen van meldingen van datalekken nog meer met dergelijke meldingen? En wat doet deze autoriteit specifiek met de melding van de gemeente Ede dat er sprake was van de genoemde datalek?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) beoordeelt op basis van een risico-inventarisatie welke van de ontvangen meldingen zij nader analyseert. Bij de meldingen die zij analyseert, bekijkt de AP onder meer of de verantwoordelijke organisatie het datalek had moeten melden aan de betrokkenen en of dat is gebeurd. Daarnaast beoordeelt de AP of de verantwoordelijke technische en organisatorische maatregelen heeft getroffen om de inbreuk op de beveiliging van persoonsgegevens aan te pakken en om verdere inbreuken te voorkomen. Ten aanzien van de specifieke gemeente die wordt genoemd, doet de AP geen uitspraken.
Wat is het is het oordeel van de Autoriteit Persoonsgegevens over deze datalek en met name het risico dat er de persoonsgegevens van bewoners voor andere doeleinden dan het doorgeleiden naar een advertentiewebsite kunnen worden gebruikt?
De AP doet geen uitspraken over specifieke gevallen, zoals de gemeente die wordt genoemd.
Hoeveel gemeenten zijn het afgelopen jaar slachtoffer geworden van een hack binnen hun digitale infrastructuur?
Er zijn geen cijfers beschikbaar van aantallen informatiebeveiligingsincidenten of hacks bij gemeenten. Organisaties, waaronder ook gemeenten, zijn ingevolge de Wet bescherming Persoonsgegevens (Wbp) verplicht om melding te doen bij de AP als het gaat om een datalek ten aanzien van persoonsgegevens. In de periode 1 januari 2016 en 27 mei 2016 heeft de AP 147 meldingen van datalekken van gemeenten ontvangen. Daarbij zij aangetekend dat niet alle beveiligingsincidenten ook datalekken zijn die bij de AP moeten worden gemeld, terwijl ook niet alle datalekken hacks betreffen.
Bent u van mening dat de beveiliging van gemeentelijke websites niet alleen mag afhangen van de inspanningen de desbetreffende gemeente, maar dat dat ook een zaak is die het niveau van gemeenten overstijgt? Zo ja, waarom en welke rol speelt u of gaat u spelen om gemeenten te helpen bij het beveiligen van hun digitale infrastructuur? Zo nee, waarom niet?
De informatiebeveiliging van gemeenten strekt veel breder dan het smalle terrein van websites. Hiervoor bestaan reeds centrale voorzieningen zoals DigiD en mijnoverheid.nl.
Gemeenten zijn als professionele, meest nabije overheid verantwoordelijk voor het op orde hebben van hun informatieveiligheid. Deze verantwoordelijkheid strekt verder dan de eigen organisatie. Gemeenten hebben er als collectief belang bij dat de gehele gemeentelijke branche informatieveiligheid op orde heeft. Gemeenten hebben om dit te bekrachtigen de resolutie »Informatieveiligheid, randvoorwaarde voor de professionele gemeente» aangenomen. Ik onderschrijf de wenselijkheid van bovengemeentelijke samenwerking.
Gemeenten hebben in 2013 de Informatiebeveiligingsdienst voor Gemeenten (IBD) opgericht. De IBD is het sectorale responseteam (CERT/CSIRT) voor alle Nederlandse gemeenten en richt zich op (incident)ondersteuning op het gebied van informatiebeveiliging. De IBD is voor gemeenten het schakelpunt met het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). De IBD beheert de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG) en geeft regelmatig kennisproducten uit. Daarnaast faciliteert de IBD kennisdeling tussen gemeenten onderling, met andere overheidslagen, met vitale sectoren en met leveranciers.
Het gaat erom dat gemeenten adequate maatregelen nemen om incidenten zoveel als mogelijk te voorkomen. Gemeenten hebben met de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG) een gemeenschappelijk normenkader om het beleid en de daaruit voortvloeiende maatregelen te toetsen. De BIG is gebaseerd op en afgeleid van de Baseline Informatiebeveiliging Rijk (BIR). Desondanks kunnen incidenten nooit worden uitgesloten.
Bent u van mening dat indien de digitale communicatie tussen burgers en gemeenten via een generieke voorziening zou gaan verlopen, dit naast een verbetering van het gebruiksgemak, ook beter te beveiligen zou zijn dan in het geval iedere gemeente zijn eigen portal behoudt? Zo ja, waarom en wat doet u om die generieke voorziening tot stand te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een generieke voorziening voordelen kan opleveren. In mijn brief van 20 april 2015 heb ik de Kamer verslag gedaan van mijn overleg met de VNG over dit onderwerp (Kamerstuk 26 643, nr. 357).
In de digitale agenda 2020 hebben gemeenten de ambitie uitgesproken om gemeenschappelijkheid en collectiviteit in de informatievoorziening te bevorderen met ruimte voor lokaal maatwerk waar dat kan. Informatiebeveiliging is hierbij een noodzakelijke randvoorwaarde. In dit licht zullen de voordelen maar ook de nadelen moeten worden bezien van een eventuele collectieve voorziening voor webformulieren van gemeenten. Het blijft aan gemeenten zelf om hierover te beslissen.
Ik blijf attent op de mogelijkheid om een gemeenschappelijke voorziening dichterbij te brengen. Het kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING) ontwikkelt momenteel een proof of concept voor een Generieke Transactievoorziening waarbij gemeentelijke formulieren voor ondernemers centraal worden aangeboden. Als deze proof of concept slaagt zal ik met de VNG gaan overleggen over de mogelijkheden om dit ook te doen met formulieren voor burgers.
Beloning van directeuren van woningbouwcorporaties boven de wettelijke norm |
|
John Kerstens (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Lonen woningbouwdirecteuren nog steeds massaal boven norm»?1
Ja.
Zijn er onder de in het bericht of in het bijbehorend onderzoek genoemde directeuren, personen die meer dan het inkomen van een Minister krijgen (de geldende norm) en die niet onder de overgangsregeling van de Wet normering topinkomens (WNT) vallen? Zo ja, wie zijn dit en wat gaat u er aan doen om deze topfunctionarissen wel onder de werking van de WNT te brengen?
Bij de controle van de accountantsrapporten over 2015 van de verschillende corporaties zal worden vastgesteld of de in het artikel genoemde topfunctionarissenvallen op grond van de door de account goedgekeurde jaarverslagen nog steeds onder het overgangsrecht vallen. De Autoriteit woningcorporaties beoordeelt de accountantsverslagen en vermeldt haar bevindingen in de zogenoemde oordeelsbrieven aan individuele corporaties. Deze oordeelsbrieven zijn in het najaar gereed.
Bent u van mening dat het buiten alle proporties is dat zelfs directeuren van kleine woningcorporaties een inkomen boven de nu geldende WNT-norm hebben? Zo ja, waarom deelt u die mening? Zo nee, waarom deelt u die niet?
Woningcorporaties hebben een maatschappelijke taak, namelijk het zorgen voor goede en betaalbare woningen voor huishoudens met een lager inkomen. Voor de topfunctionarissen past daarbij een beloning die zowel rekening houdt met de zwaarte van functie als met de maatschappelijke taak. De Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen toegelaten instellingen volkshuisvesting 2014 normeert de bezoldigingen van topfunctionarissen op niveaus die maatschappelijk aanvaardbaar worden geacht te zijn. Voor topfunctionarissen met een arbeidsovereenkomst van voor de invoering van de WNT-normen, geldt het overgangsrecht zoals opgenomen in de WNT. Het overgangsrecht is opgesteld met inachtneming van de bescherming die het Eerste protocol bij het Europees verdrag ter bescherming van de rechten van de mens biedt, zodat een verlaging van contractueel vastgelegde inkomens die verder gaat dan het overgangsrecht niet wettelijk kan worden afgedwongen. Dat neemt niet weg dat ik van corporatiebestuurders en leden van raden van commissarissen of raden van toezicht verwacht dat ze blijvend aandacht hebben voor de hoogte van de beloningen in relatie tot de huurders die zij dienen.
Bent u van mening dat woningcorporaties er niet zijn voor het betalen van hoge inkomens aan hun directeuren, maar er zijn voor het zorgen van goede huurwoningen voor burgers met een relatief laag inkomen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat dan tot de (te) hoge inkomens die nog steeds worden betaald? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat het geen pas geeft dat terwijl de huren stijgen, woningcorporaties personeel moeten laten afvloeien of er bezuinigd wordt op service en onderhoud, er nog directeuren zijn die inkomens boven de nu geldende WNT-norm genieten? Zo ja, waarom en kunt u daarover in overleg treden met de vereniging van woningcorporaties Aedes? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat wordt het norminkomen van de directeur van Woonwijze in Vught en Meander in Werkendam nadat de overgangsregeling van de WNT is verstreken? Hoeveel krijgen deze directeuren op dit moment en wanneer gaat voor hen het norminkomen uit de WNT gelden?
Op basis van de mij bekende informatie valt woningcorporatie Woonwijze in Vught in bezoldigingsklasse E. In 2016 bedraagt het maximum in deze klasse € 131.000. Hoe hoog de feitelijke bezoldiging van deze functionaris in 2016 zal zijn, kan ik pas na afloop van dit jaar vaststellen. In 2015 bedroeg de feitelijke bezoldiging € 195.218.
De Stichting Woonservice Meander in Werkendam valt in bezoldigingsklasse C, het maximum in deze klasse bedraagt in 2016 € 105.000. In 2015 bedroeg de feitelijke bezoldiging van beide topfunctionarissen € 159.321 respectievelijk € 144.020.
Topfunctionarissen zoals de genoemde bestuurders hebben ingevolge de wet recht op een overgangstermijn van ten hoogste zeven jaar. Na afloop van deze overgangstermijn geldt voor deze bestuurders het maximum zoals dit bij of krachtens de WNT is vastgesteld. Jaarlijks worden ten aanzien van woningcorporaties de maxima voor de afzonderlijke bezoldigingsklassen geïndexeerd met de ontwikkeling van de contractuele loonkosten voor de overheid uit het voorgaande jaar.
Bent u van mening dat uit het genoemde onderzoek eens te meer blijkt dat de wettelijke normering van inkomens bij woningcorporaties hard nodig is en dat ook heel goed is dat de WNT er in voorziet dat directeuren van kleine woningcorporaties veel minder gaan verdienen dan een Minister? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 3,4 en 5 heb aangegeven vind ik de bezoldigingsmaxima zoals die gelden op grond van de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen toegelaten instellingen volkshuisvesting 2014 passend voor topfunctionarissen bij woningcorporaties.
Het bericht 'FNV: Slachterij Hilckmann weigert vergoeding aan ex-werknemers' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «FNV: Slachterij Hilckmann weigert vergoeding aan ex-werknemers»?1
Ja
Bent u op de hoogte van verdere publicaties over de gang van zaken rondom de sluiting van slachterij Hilckmann in Nijmegen?
Ja
Wat vindt u van het feit dat slachterij Hilckmann zijn (ruim 300) werknemers, die vaak tientallen jaren in dienst waren van het bedrijf, heeft ontslagen door tot sluiting over te gaan terwijl met de gemeente Nijmegen andere afspraken waren gemaakt omtrent juist het behoud van werkgelegenheid?
Het is niet aan mij, maar aan de rechter, om te oordelen over het wel of niet naleven van vermeende afspraken tussen het bedrijf en de gemeente Nijmegen. Ik ga daar dan ook niet op in.
Dat het bedrijf, dat al 100 jaar bestaat, als gevolg van marktomstandigheden tot sluiting heeft moeten overgaan is tragisch, niet alleen voor de werknemers die het betreft, ook voor de eigenaren van het bedrijf die het uiteraard graag anders hadden willen zien. Uit contact met één van hen blijkt dat het bedrijf al enige tijd verlieslijdend was en – tegen de verwachting in – uitzicht op spoedig herstel ontbrak. Dat heeft hen doen besluiten het bedrijf te sluiten.
Bezien vanuit het perspectief van werknemers heeft, in de genoemde omstandigheden, sluiting van een bedrijf voorkeur boven het aansturen op een faillissement. Daardoor blijven de rechten van werknemers bij ontslag volledig in stand hetgeen bij een faillissement niet het geval is. Dat geldt ook voor het recht op transitievergoeding.
Uit het feit dat met ongeveer 50 van hen de arbeidsovereenkomst inmiddels op basis van een vaststellingsovereenkomst is beëindigd, waarbij genoemde werknemers aan vergoeding een bedrag is toegekend overeenkomend met het loon over de opzegtermijn en de transitievergoeding waar zij bij opzegging van de arbeidsovereenkomst recht op zouden hebben gehad, blijkt niet dat het bedrijf omwillig zou zijn als het gaat om het naleven van wettelijke verplichtingen. Voor de overige ongeveer 60 vaste werknemers geldt dat bij opzegging van hun arbeidsovereenkomst op grond van de wet een transitievergoeding verschuldigd zal zijn. De eigenaar van het bedrijf heeft aangegeven die te willen betalen en daarvoor middelen te hebben gereserveerd, zoals ook al blijkt uit publicaties waar in de vraagstelling naar wordt verwezen. Men twijfelt echter of de uitspraak van de rechter in kort geding – waar in de vraagstelling tevens naar wordt verwezen en die ertoe heeft geleid dat op verzoek van de gemeente Nijmegen beslag is gelegd op tegoeden van het bedrijf en haar eigenaren – hiervoor de ruimte biedt.
Mijns inziens kan het naleven van wettelijke verplichtingen een werkgever niet worden tegengeworpen, maar ook hier is het oordeel uiteraard aan de rechter. De eigenaar van het bedrijf heeft aangegeven geen verweer te zullen voeren als de rechter wordt verzocht haar op te dragen de transitievergoeding te betalen. Ook hieruit blijkt de bereidheid tot het naleven van wettelijke verplichtingen bij ontslag (in casu het betalen van de transitievergoeding). Een andere optie is uiteraard dat de gemeente Nijmegen toestemming verleent voor het betalen van genoemde vergoedingen. Dat zou een gang naar de rechter overbodig maken.
Vindt u het nu klaarblijkelijk weigeren de zogenaamde «transitievergoeding» te betalen aan desbetreffende werknemers, getuigen van goed werkgeverschap? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben desbetreffende werknemers naar uw mening recht op de hiervoor bedoelde vergoeding? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke extra inspanningen kan het UWV (Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen) verrichten ten aanzien van voormalig werknemers van slachterij Hilckmann die tot op heden geen ander werk hebben weten te vinden?
In april 2016 is UWV gestart met de landelijke uitrol van een nieuw dienstverleningsconcept, dat zich kenmerkt door meer persoonlijke dienstverlening aan de individuele uitkeringsgerechtigde. Deze uitrol is uiterlijk eind september 2016 afgerond. In dit nieuwe concept wordt de online dienstverlening aangevuld met meer persoonlijke dienstverlening voor WW-gerechtigden die dit nodig hebben en als aannemelijk is dat dit de kans op werkhervatting substantieel vergroot. UWV gebruikt hierbij de zogenoemde «Werkverkenner». Aan de hand van dit instrument wordt bij instroom in de WW voor iedere werkloze de kans op langdurige werkloosheid ingeschat. Mensen met een verhoogd risico op langdurige werkloosheid worden uitgenodigd voor een gesprek. Dit betreft in ieder geval de groep met een zwakke of matige arbeidsmarktpositie, of WW-gerechtigden voor wie online dienstverlening zonder ondersteuning niet mogelijk is. Ook wanneer de WW-gerechtigde een goede arbeidsmarktpositie heeft kan hij of zij zelf om een gesprek vragen. Op basis van de uitkomsten van dit gesprek wordt de in te zetten dienstverlening bepaald. Dit geeft de mogelijkheid om gerichte dienstverlening in te zetten die varieert in intensiteit, aangepast aan de persoonlijke behoeften en mogelijkheden voor deze werkzoekenden. De dienstverlening kan bestaan uit bijvoorbeeld persoonlijke gesprekken, workshops, competentietests, netwerktrainingen en eventueel in combinatie met scholing (scholingvouchers). Ook de voormalig medewerkers van Slachterij Hilckmann krijgen dienstverlening aangeboden volgens deze werkwijze.
Het bericht 'Winkelpersoneel McGregor dupe van doorstart' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Winkelpersoneel McGregor dupe van doorstart»?1
Ja.
Wat vindt u van het gegeven dat McGregor juist z'n oudste medewerkers met de meeste dienstjaren inruilt voor uitzendkrachten?
Vooropgesteld moet worden dat het niet aan mij is als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om deze specifieke praktijksituatie te beoordelen. Deze taak is voorbehouden aan de curator en eventueel aan de rechter als hierom wordt gevraagd.
Wel wil ik in algemene zin opmerken dat ik vind dat bij een doorstart ook plaats zou moeten zijn voor oudere werknemers. De doorstarter heeft hier ook baat bij. Voor de doorstarter zal bij de keuze welke werknemers hij in dienst wil nemen, veelal leidend zijn welke medewerkers hij nodig heeft om de kans op een succesvolle doorstart zo groot mogelijk te maken. Hij heeft er dan juist belang bij om werknemers in dienst te nemen die veel kennis en ervaring hebben opgedaan binnen de onderneming. Zij vervullen vaak een spilfunctie binnen de onderneming en genieten veel vertrouwen bij collega’s. Door deze werknemers een baan aan te bieden kan de doorstarter vertrouwen wekken bij andere leden van het personeel die hij eveneens een contract wil aanbieden en zorgen voor een evenwichtige personeelsopbouw.
Tegelijkertijd is het zo dat het degene die bedrijfsonderdelen uit een failliete boedel koopt en daarmee een doorstart maakt, op basis van de huidige wettelijke regeling in beginsel vrij staat hier zelf keuzes in te maken. De doorstarter mag zelf bepalen welke werknemers hij van de failliete onderneming in dienst neemt. Dit neemt echter niet weg dat hij op grond van de gelijkebehandelingswetgeving bij zijn aannamebeleid geen ongerechtvaardigd leeftijdsonderscheid mag maken. Bij een selectie van werknemers op grond van het aantal dienstjaren (anciënniteit) zou hiervan sprake kunnen zijn. Een werknemer kan hierover een oordeel vragen aan het College voor de Rechten van de Mens of aan de rechter.
Verder mag de doorstarter deze werknemers weliswaar een contract aanbieden met andere arbeidsvoorwaarden, maar daarbij geldt wel als voorwaarde dat het arbeidscontract moet voldoen aan de wettelijke eisen en de eventueel van toepassing zijnde cao.
Vindt u dat een dergelijke handelwijze getuigt van goed werkgeverschap? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de bewering van McGregor dat wellicht sprake is geweest van een «spraakverwarring» tussen het bedrijf en de curator (als ook de rest van Nederland) rondom «het behoud van banen»?
Naar ik begrijp uit de berichtgeving was er verwarring over hetgeen is afgesproken tussen de curatoren en de verkrijger met betrekking tot behoud van werkgelegenheid.
Over de gang van zaken met betrekking tot de afwikkeling van het faillissement verwijs ik naar het eerste openbare verslag dat de curatoren in het faillissement van de McGregor Fashion Group hebben uitgebracht2. Hieruit blijkt dat de doorstarter aanvankelijk de intentie had om aan ongeveer 500 werknemers van de failliete McGregor vennootschappen een arbeidsovereenkomst (in beginsel voor onbepaalde tijd) aan te bieden tegen voorwaarden die in lijn zouden zijn met de huidige arbeidsvoorwaarden. Uiteindelijk is aan 377 werknemers van de gefailleerde onderneming een arbeidsovereenkomst aangeboden.
Bent u van mening dat McGregor in onderhavig geval misbruik heeft gemaakt van de faillissementswetgeving? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij maar aan de curator en eventueel aan de rechter om hierover in dit concrete praktijkgeval een oordeel te geven. Uit het faillissementsverslag blijkt dat de curatoren nader onderzoek zullen doen naar de oorzaken van het faillissement van de McGregor Fashion Group en naar verwachting de uitkomsten in de tweede helft van 2017 bekend kunnen maken.
In het algemeen geldt de regel dat wanneer de bevoegdheid tot het doen van een faillissementsaanvraag wordt gebruikt met een ander doel dan waarvoor zij bedoeld is, bijvoorbeeld om het personeelsbestand snel en «goedkoop» te kunnen terugbrengen, dit volgens vaste jurisprudentie misbruik van recht oplevert.3
Wanneer een werknemer meent dat er misbruik is gemaakt van het faillissementsrecht, kan hij in verzet komen tegen de faillietverklaring (artikel 10 Fw). Honoreert de rechter dit verzet, dan wordt de faillietverklaring teruggedraaid (artikel 13 Fw). Indien de werknemer al door de curator ontslag was aangezegd, kan hij jegens zijn werkgever de vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst inroepen of in plaats daarvan een vergoeding vorderen (artikel 13a Fw).
Mocht er sprake zijn van het doelbewust laten aankomen op een faillissement terwijl er reële alternatieven aanwezig zijn om de financiële problemen op te lossen, dan kan dit ook leiden tot aansprakelijkheid van de bestuurders voor de schade die als gevolg daarvan is ontstaan (vlg. artikelen 2:138 of 248 BW).
Met de inwerkingtreding van de Wet civielrechtelijk bestuursverbod per 1 juli 20164 zou dit gedrag ook kunnen uitmonden in de oplegging van een bestuursverbod van maximaal vijf jaar.
Ziet u mogelijkheden (in ieder geval volgens de vragensteller ongewenste) effecten als hier aan de orde in de toekomst te voorkomen? Zo ja, hoe en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De arbeidsrechtelijke positie van werknemers in geval van faillissement heeft mijn aandacht. Ik ben me ervan bewust dat een faillissement van een onderneming aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de werknemers, ook wanneer onderdelen van de failliete onderneming een doorstart maken.
Ik heb daarom een rechtsvergelijkend onderzoek laten verrichten naar de arbeidsrechtelijke positie van werknemers bij faillissement van hun werkgever, dat ik bij brief van 26 augustus 2015 naar Uw Kamer zond5. Ook heb ik op mijn verzoek een advies ontvangen van de Commissie Bevordering Medezeggenschap (CBM) van de SER omtrent medezeggenschap bij insolventie6. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft recent een empirisch onderzoek aan uw Kamer gezonden naar ondernemingen in financiële moeilijkheden en de positie van hun werknemers.7 Tot slot ben ik nog in afwachting van een reactie van de Stichting van de Arbeid over de voortgang van het door hem aangekondigde advies over de positie van werknemers bij faillissement van de werkgever.8
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft in de laatste voortgangsbrief van 4 juli 20169 de stand van zaken geschetst met betrekking tot de herijking van het faillissementsrecht. Er is een wetsvoorstel in voorbereiding dat verschillende maatregelen zal bevatten die erop gericht zijn de curator beter in staat te stellen om het faillissement op een doelmatige wijze af te wikkelen. Daarbij wordt ook bezien of er aanleiding bestaat voor aanpassing van de juridische positie van de werknemer bij faillissement van de werkgever.
Ter voorbereiding van mogelijke maatregelen is in oktober een overleg gepland met diverse belanghebbende organisaties. Ik zal vervolgens in overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie bezien tot welke conclusies dit leidt en uw Kamer daarover informeren.
Het bericht "Top slechte verpleegtehuizen' verdient meer dan balkenendenorm" |
|
Marith Volp (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Top slechte verpleegtehuizen verdient meer dan balkenendenorm»?1
Ja.
Wat vindt u van het gegeven dat bestuurders van onvoldoende functionerende verpleegtehuizen blijkbaar vaker boven de «balkenendenorm» verdienen dan directeuren van andere verpleegtehuizen?
Het Kabinet heeft de Wet Normering Topinkomens tot stand gebracht, waarin is vastgelegd wat de maximale beloning kan zijn en wat de overgangstermijnen zijn van aanpassing van beloningen aan de norm van de WNT. Binnen de grenzen die de WNT stelt, is het aan de interne toezichthouders om te bepalen wat een passende beloning voor de betrokken bestuurder(s) is. Ik ben van mening dat de raden van toezicht bij het bepalen van een passende beloning een zorgvuldige afweging dienen te maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden van de zorginstelling en de maatschappelijke opdracht waarbinnen die zorginstelling werkt.
Vindt u het uitbetalen van dergelijke hoge salarissen bij onvoldoende functionerende verpleegtehuizen, waarvoor de bestuurder in kwestie verantwoordelijk is, gepast? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om te (laten) onderzoeken wat de ontwikkeling van de salarissen van bestuurders van onvoldoende functionerende verpleegtehuizen de laatste jaren is geweest en de Kamer van de uitkomsten daarvan op de hoogte te stellen? Zo nee, waarom niet?
De salarissen van de bestuurders van de verpleeghuizen zijn reeds openbaar en te vinden op www.jaarverslagenzorg.nl.
Vindt u dat raden van commissarissen en/of raden van toezicht bij het overwegen van de jaarlijkse aanpassing van het salaris van een bestuurder van een onvoldoende presterend verpleegtehuis, met dat gegeven rekening zouden moeten houden en bijvoorbeeld «een pas op de plaats» zouden dienen af te spreken zolang van verbetering geen sprake is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het de desbetreffende bestuurders zou sieren als zij hun salaris versneld zouden terugbrengen naar de met de inwerkingtreding van de Wet Normering Topinkomens 2 ingevoerde nieuwe salarisnorm? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zelf een moreel appèl op de desbetreffende bestuurders te doen om hun salaris versneld terug te brengen naar het hiervoor bedoelde niveau? Zo nee, waarom niet?
Het CIBG ziet toe op de WNT. Indien er sprake is van en overtreding, zal het CIBG handhavend optreden.
De toename van dodelijke ongevallen in de bouw |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Flink meer dodelijke ongevallen in de bouw»?1
Ja
Welke oorzaken liggen er volgens u ten grondslag aan de in de berichtgeving genoemde stijging van het aantal dodelijke ongevallen in de bouw?
Tot en met juni 2016 zijn 42 dodelijke arbeidsongevallen bij de Inspectie SZW gemeld, waarvan 10 in de sector bouw. Hoewel deze aantallen een stijging betekenen ten opzichte van dezelfde periode in 2015, zijn de cijfers nog onder voorbehoud omdat nog bezien moet worden of het in alle gevallen gaat om arbeidsongevallen. Dat kan pas bepaald worden na afronding van de onderzoeken van de gemelde ongevallen. Definitieve cijfers worden opgenomen in onder meer het Jaarverslag van de Inspectie SZW en in de Arbobalans. Daarbij zal ook een beeld worden gegeven van de oorzaken van de ongevallen.
Naar aanleiding van het stijgend aantal ongevalsmeldingen, heeft de Inspectie SZW begin juli samen met Bouwend Nederland een oproep aan de werkgevers in de bouwsector gedaan om extra aandacht te besteden aan veiligheid.
In de sectoren waar de crisis de grootste gevolgen had voor de productie, zoals de bouw, neemt met de toename van de productie ook het aantal ongevallen toe. De toename van de bouwproductie merkt de Inspectie SZW aan een stijging van het aantal meldingen van bouwwerken. Het aantal bouwprocesmeldingen (start bouwwerkzaamheden) is in de eerste helft van 2016 met 10% toegenomen ten opzichte van de vergelijkbare periode in 2015.
De voornaamste drie oorzaken van ernstige arbeidsongevallen in de bouw (2010–2014)2 zijn: het vallen van hoogte of struikelen (ruim de helft), getroffen worden door voorwerpen, producten of andere onderdelen (bijna een kwart) en bij 15% contact met machines, gereedschap en voertuigen op de bouwplaats. Volgens het RIVM is er extra aandacht nodig voor valbeveiliging, het juist gebruik van steigers en trappen, het voorkomen dat voorwerpen van steigers afvallen en machineveiligheid.
Volgens de Inspectie SZW wordt de kans op ongevallen vergroot door steeds verdergaande specialisatie, waardoor meer partijen tegelijk en opeenvolgend werkzaam zijn op een bouwplaats. Bouwplaatsen vormen een conglomeraat van verschillende bouwondernemingen, leidinggevenden, werknemers, uitzendkrachten en zzp’ers. De Inspectie SZW ziet op de bouwplaatsen steeds vaker dat niet duidelijk is geregeld wie voor de veiligheid van de verschillende bouwvakkers verantwoordelijk is. Ook ontbreken vaak goede samenwerkingafspraken tussen de partijen.
Welke gevolgen heeft de toename van flexibele arbeid voor de arbeidsomstandigheden en veiligheid in de bouwsector?
Onderzoek van het RIVM wijst uit dat uitzendkrachten in het algemeen een hogere ongevalfrequentie hebben dan vaste krachten3. Uit de Nederlandse Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) blijkt dat 3 van de 100 werknemers in 2015 letsel opliep door een ongeval tijdens het werk (3%). Daarvan hadden uitzendkrachten met bijna 5% het vaakst te maken met ongelukken op de werkvloer. Ook oproep- en invalkrachten (4,6%) waren vaker betrokken bij een arbeidsongeval.
Een werkgever is verplicht om te zorgen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers, ongeacht of deze een vast of flexibel contract hebben. Werkgevers die onvoldoende zorg dragen voor de arbeidsomstandigheden van hun werknemers zijn in overtreding. Indien de werkgever werkt met tijdelijke contracten wordt hem door de Inspectie SZW gevraagd hoe de werkenden begeleid worden om risico’s ten aanzien van veilig en gezond werken te beheersen. Voorbeelden van een passende begeleiding zijn instructie bij start, toezicht op de werkvloer en begeleiding van stagiaires. In de recidiveaanpak van de Inspectie SZW is standaard, dat als bij herhaling dezelfde of soortgelijke overtreding wordt aangetroffen, de inspecteur de arbozorg bij het bedrijf toetst. Goede zorg omvat onder andere aandacht voor tijdelijke medewerkers als onderdeel van de risico-inventarisatie en evaluatie en het daarbij behorende plan van aanpak.
Hoe waardeert u het gegeven dat door de doorgeschoten flexibilisering in een sector als de bouw van oudsher door de sector zelf ondernomen (en gefinancierde) initiatieven om arbeidsomstandigheden en veiligheid te verbeteren (onder meer vormgegeven door het instituut «arbouw») onder druk zijn komen staan en feitelijk «afgebroken» worden, nu voor en door flexkrachten en buitenlandse arbeidskrachten bijvoorbeeld niet aan zulke initiatieven wordt afgedragen? Ziet u alternatieve mogelijkheden om dergelijke initiatieven overeind te houden, (indien dat zo is) ziet u hierin een rol voor uzelf weggelegd en zo ja, welke?
Het is een gegeven dat de organisatiegraad in de bouw afneemt. Dat geldt ook voor andere sectoren. Daarbij is de bouwproductie en de werkgelegenheid in de bouw in de afgelopen (crises)jaren sterk afgenomen. Dit kan gevolgen hebben voor het draagvlak van sectorinitiatieven. Ik sluit niet uit dat andere samenwerkingverbanden ontstaan of dat de verwachte groei van de bouwproductie een positief effect heeft op de sectorinitiatieven. Zo is op 1 juli 2016 Volandis gestart, het nieuwe kennis- en adviescentrum voor duurzame inzetbaarheid in de Bouw- en Infrasector. In het beleid wordt samengewerkt met sectororganisaties en wordt de samenwerking tussen belanghebbende partijen gestimuleerd.
Welke maatregelen neemt de sector om de veiligheid te verbeteren? Welke maatregelen worden er genomen om de communicatie tussen mensen met verschillende nationaliteiten te verbeteren? Zijn deze maatregelen volgens u voldoende? Gaat u aandringen op aanvullende of verdergaande maatregelen?
De sector werkt actief aan het verbeteren van de veiligheid. Voorbeelden zijn de Governance Code, die de 7 grootste bouwconcerns met enkele grote opdrachtgevers hebben ondertekend, Arbocatalogi (afspraken), A-bladen (achtergrondinformatie), de periodieke arbeidsgeneeskundige onderzoeken (PAGO's), netwerkbijeenkomsten en de website www.volandis.nl van het nieuwe kennis- en adviescentrum voor duurzame inzetbaarheid in de bouw- en infrasector.
Taal is een belangrijke werknemersvaardigheid. Beheerst een medewerker deze vaardigheid onvoldoende, dan heeft dit gevolgen voor het bedrijf. Het kan bijvoorbeeld leiden tot lagere productiviteit, beperkte doorgroeimogelijkheden, hoger ziekteverzuim en veiligheidsrisico’s. In 2014 is door Stichting van de Arbeid de handreiking «Taal en Veiligheidsrisico’s» uitgebracht. De handreiking is bedoeld als ondersteuning voor werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers van sectoren en branches die een arbocatalogus willen maken of uitbreiden. Er worden handvatten geboden om het veiligheidsrisico «miscommunicatie» helder te krijgen zodat op maat gemaakte maatregelen opgenomen kunnen worden in de verschillende arbocatalogi. Werkgevers en werknemers kunnen hier dan in de eigen bedrijfssituatie mee aan de slag.
Met het programma Taalakkoord heb ik het belang van investeren in de taalvaardigheid van medewerkers bij werkgevers en branches geagendeerd4. Verschillende werkgevers van verschillende branches hebben zich aangesloten bij het Taalakkoord, waaronder de bouw. Zo heeft SBRCurnet, kennisinstituut voor de bouw en infra, zich aangesloten bij het Taalakkoord en stimuleert zij haar achterban om te investeren in de taalvaardigheid van medewerkers. Begin volgend jaar kunnen werkgevers, in het kader van het interdepartementale programma «Tel mee met Taal», een subsidie aanvragen voor taalscholing van laag-taalvaardige medewerkers.
Ook de opdrachtgever van een bouwproject heeft een belangrijke rol bij het zorgen dat er veilig en gezond kan worden gewerkt. Zo is het van groot belang dat een veiligheid- en gezondheidplan wordt opgesteld waarin afspraken staan die ervoor zorgen dat er veilig en gezond wordt gewerkt. Om te bevorderen dat opdrachtgevers voor een goed plan zorgen en de samenwerking goed regelen, ben ik voornemens om de bouwprocesbepalingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit aan te scherpen.
In hoeverre heeft u de indruk dat (kosten in verband met) arbeidsomstandigheden en veiligheid item zijn geworden daar waar voornamelijk op kosten wordt geconcurreerd?
Gezondheid en veiligheid mag geen onderwerp van concurrentie zijn. Ik sluit niet uit dat de crisis van de afgelopen jaren en mogelijk de huidige sterke opleving in de bouw gevolgen heeft voor de zorgvuldigheid waarmee het werk wordt voorbereid en uitgevoerd. Dit mag nooit ten koste gaan van het wettelijk vastgelegde beschermingsniveau. De Inspectie SZW ziet daar op toe.
Topinkomens bij Luchtverkeersleiding Nederland |
|
John Kerstens (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het jaarverslag van Luchtverkeersleiding Nederland over 2015 en dan met name de passage op p. 123 over het managementteam?1
Ja.
Hoe vaak komt het voor dat topfunctionarissen, die onder de werking van de Wet Normering Topinkomens (WNT) vallen, daaraan onttrokken worden doordat de organisatie zelf besluit dat die functie niet meer als topfunctie kan worden aangemerkt?
De WNT is van toepassing op topfunctionarissen. Wie als topfunctionaris wordt aangemerkt, volgt uit de wet. Dit is het geval als een persoon (mede) leiding geeft aan de gehele organisatie. Dit wordt niet alleen vastgesteld op basis van de formele organisatiestructuur, maar ook op basis van de feitelijke situatie. Iemand die op papier niet, maar in de praktijk wel (mede) leiding geeft aan de gehele organisatie, is dus (ook) topfunctionaris. Een organisatie kan dus niet besluiten dat iemand niet meer onder de wet valt, terwijl diegene wel aan de wettelijke criteria voldoet. Wel kan de organisatiestructuur, bijvoorbeeld bij een reorganisatie, zodanig worden aangepast dat een persoon niet langer belast is met de leiding aan de gehele organisatie. Als die persoon ook feitelijk geen leiding meer geeft, brengt toepassing van de WNT met zich mee dat hij niet langer als topfunctionaris wordt aangemerkt. Hoe vaak dit voorkomt is niet bekend.
Kan een organisatie eenzijdig beslissen dat een topfunctionaris, die de facto dezelfde functie blijft uitoefenen tegen hetzelfde inkomen, niet langer als topfunctionaris kan worden aangemerkt? Zo ja, waarom kan een organisatie dat zelf bepalen en op grond van welke criteria? En zo ja, wie toetst dergelijke beslissingen? Zo nee, waarom kan dat niet?
Nee. Als een topfunctionaris de facto (mede) leiding blijft geven aan de gehele organisatie, blijft hij topfunctionaris. Wel kan de organisatie besluiten tot een structuurwijziging als gevolg waarvan een topfunctionaris geen topfunctionaris meer is, mits deze structuurwijziging ook feitelijk wordt doorgevoerd. Overigens is een organisatiestructuur, waarbij de (gezamenlijke) verantwoordelijkheid voor de gehele instelling alleen op het hoogste niveau ligt en daaronder een managementteam fungeert, waarvan de leden verantwoordelijk zijn voor een specifieke portefeuille, niet ongebruikelijk.
Wie houdt er toezicht op de toepassing van de WNT met betrekking tot Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)? Is deze toezichthouder reeds bezig met een onderzoek naar de door LVNL gekozen constructie? Zo ja, wanneer is de uitkomst van dat onderzoek te verwachten? Zo nee, waarom niet en kan dat onderzoek alsnog in gang worden gezet?
Tot 1 januari 2016 was het Ministerie van Infrastructuur en Milieu belast met het toezicht op de naleving van de WNT door LVNL. Per 1 januari 2016 is het toezicht op de naleving van de WNT op het beleidsterrein van dat ministerie overgedragen aan de Eenheid toezicht WNT van het Ministerie van BZK. Het is primair de verantwoordelijkheid van LVNL om in de jaarstukken opgave te doen van de bezoldigingsgegevens van bij de instelling werkzame topfunctionarissen. Vervolgens is het aan de accountant om dit te controleren. Op basis daarvan zal de Eenheid toezicht WNT al dan niet nader onderzoek doen.
Deelt u de mening dat de constructie, die LVNL heeft gekozen, misbruikt kan worden om functionarissen, van wie het inkomen op dat van een ministerssalaris gemaximeerd is, toch een hoger inkomen te laten krijgen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit onwenselijk is en wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
De WNT verzet zich niet tegen een dergelijke constructie, zolang het niet slechts een formele aanpassing betreft. Alleen indien komt vast te staan dat de betrokken functionarissen in de praktijk gewoon leiding zijn blijven geven, kan en zal handhavend worden optreden.
Deelt u de mening dat ook uit de door LVNL gekozen constructie blijkt dat de passage uit het Regeerakkoord, dat niet alleen topfunctionarissen maar alle functionarissen binnen een desbetreffende organisatie onder de werking van de WNT moeten worden gebracht, zo spoedig als mogelijk in wetgeving moet worden omgezet? Zo ja, op welke manier en termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel uitbreiding personele reikwijdte WNT (WNT-3) breidt de normering uit naar niet-topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector. Op dit moment worden de reacties op het wetsvoorstel die zijn binnengekomen via de internetconsultatie verwerkt.
Deelt u de mening dat, als die wetgeving wordt gemaakt, er geen overgangsregeling moet komen voor personen die eerst topfunctionaris waren en daarna weer niet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In het wetsvoorstel Evaluatiewet WNT, zoals dat eerder dit jaar openbaar is gemaakt voor consultatie, is een bepaling opgenomen die erin voorziet dat als iemand meer dan twaalf maanden topfunctionaris is geweest en daarna bij de desbetreffende instelling als niet-topfunctionaris in dienst blijft, hij voor de toepassing van de WNT nog vier jaar als topfunctionaris aangemerkt wordt. Overigens kan een topfunctionaris maar één keer aanspraak maken op overgangsrecht.
Het bericht dat miljoenen euro’s in zakken van zorgdirecteuren verdwijnen |
|
John Kerstens (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat miljoenen euro’s in zakken van zorgdirecteuren verdwijnen?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving over de analyse die de professoren J. Sluis en H. Verbon hebben gedaan over een aantal jaarverslagen van Gelderse zorgaanbieders. Hoewel het om een beperkte analyse gaat, laat deze wel zien dat een aantal kleinere zorgaanbieders in 2014 in staat is geweest een zeer positief bedrijfsresultaat neer te zetten. Op zichzelf is dat niet verkeerd. Elke organisatie, ook die in de zorg, moet een positief exploitatieresultaat behalen om voort te kunnen bestaan. Een positief bedrijfsresultaat kan op verschillende manieren aangewend worden, waarvan het toevoegen aan de reserves om de continuïteit te waarborgen, het doen van investeringen in bijvoorbeeld innovatie of uitkeren van dividend aan de aandeelhouders de meest gebruikelijke zijn.
Het uitkeren van een positief bedrijfsresultaat in de vorm van dividend kent in de zorg wel beperkingen. Zo is bepaald in de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) dat aan instellingen met een winstoogmerk slechts een toelating kan worden verleend indien die instelling een bij het uitvoeringsbesluit WTZi gespecificeerde vorm van zorg aanbiedt. Daarbij kan de vuistregel worden gehanteerd dat winstuitkering (het uitkeren van positief bedrijfsresultaat) is verboden voor intramurale zorg en is toegestaan voor extramurale zorg.3 Aangezien het winstverbod is neergelegd in de WTZi geldt dit niet voor instellingen die niet-verzekerde zorg leveren en bijvoorbeeld ook voor aanbieders die louter maatschappelijke ondersteuning leveren.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de WTZi en daarmee ook op de naleving van het winstverbod. In dat kader verricht de IGZ ook onderzoek naar enkele gevallen die in de recente berichtgeving naar voren zijn gekomen. De onderzoeken van de IGZ hiernaar lopen op dit moment en ik kan niet vooruitlopen op de inhoud en de uitkomsten ervan. Indien het verbod wordt overtreden zal handhavend worden opgetreden.
Daar waar een positief bedrijfsresultaat mag worden uitgekeerd in de vorm van dividend, dient uiteraard wel kritisch te worden gekeken of dit niet leidt tot oneigenlijke bevoordeling of belangenverstrengeling. Om die reden heb ik ook in mijn publieke uitlatingen op de berichtgeving van omroep Gelderland gezegd dat er voor woekerwinsten in de zorg geen plaats moet zijn. Het is in eerste instantie aan het toezichthoudend orgaan van de betreffende zorgaanbieder om te beoordelen of het uitkeren van dividend in het belang is van de continuïteit van de aanbieder en de zorgverlening aan patiënten. Ik ben van mening dat hier echt een grote verantwoordelijkheid ligt voor interne toezichthouders en ik roep hen ook op hier zeer kritisch op te zijn. In de agenda Goed Bestuur wordt ook grote nadruk gelegd om met behulp van een hernieuwde governancecode voor de zorg de aandacht voor steviger checks and balances te vergroten. Daarbij hoort ook dat de externe toezichthouders de normen uit de governancecode integreren in het reguliere toezicht op de zorg. Tevens wordt er stevig ingezet op het verder professionaliseren van de rol van intern toezichthouder in de vorm van accreditatie.
Er ligt daarnaast uiteraard ook een belangrijke verantwoordelijkheid bij de partijen die de zorg inkopen, of het nu gemeenten, zorgkantoren of verzekeraars zijn. Zij dienen hun contracten goed tegen het licht te houden zodat ze weten met wie ze wel en geen zaken doen en daarbij kritisch te kijken naar de voorwaarden die worden afgesproken. Het is aan de inkopende partijen om de tarieven die zorgaanbieders in rekening brengen kritisch tegen het licht te houden en te vergelijken met alternatieven.
Navraag bij enkele grotere inkopende gemeenten en bij het grootste zorgkantoor in de regio geeft mij ook de indruk dat deze inkooprol serieus wordt genomen. Zorgkantoor Menzis in Enschede, dat een groot deel van de WLZ-zorg voor de provincie Gelderland inkoopt, heeft mij laten weten goed te kijken naar de exploitatiecijfers van de zorginstellingen waar zorg wordt ingekocht. Er moet daarbij oog zijn voor de verhouding tussen eventuele dividenduitkeringen en de eigen risicodragende investeringen die zijn gedaan. Bij een aantal zorginstellingen wordt door cliënten zorg met een eigen budget ingekocht (PGB). Voor een aantal van de genoemde instellingen geldt op grond van materiële controles ook een verscherpte aandacht van het zorgkantoor. Daarbij gaat het zowel om Zorg in Natura als PGB-zorg. De controles betreffen de omvang almede de rechtmatigheid van zorgdeclaraties.
Daarnaast heeft ook een aantal grotere gemeenten (Arnhem, Tiel, Nijmegen en Ede) op mijn verzoek aangegeven aan de hand van de jaarcijfers in gesprek te zijn met zorginstellingen. Sommige gemeenten hanteren daarbij ook eisen ten aanzien van de salariëring van bestuurders. Ook wijzen de gemeenten erop dat de gegevens van de professoren J. Sluis en H. Verbon gebaseerd zijn op het jaar voorafgaande aan de grote transities in de zorg. Zorginstellingen bereidden zich al vast voor op ingrijpende veranderingen en hebben daarvoor ook extra reserves opgebouwd. Gemeenten hebben vanaf 2015 vaak tegen gereduceerde tarieven zorg ingekocht. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat gemeenten lichtzinnig met hun rol als inkoper van zorg omgaan.
Zoals de betreffende hoogleraren ook aangeven, kunnen er verschillende verklaringen bestaan voor de in hun onderzoek geconstateerde zaken. Indien zorginstellingen goede resultaten boeken doordat zij bijvoorbeeld efficiënt werken en goede zorg leveren, is hun optreden in het belang van patiënten en verzekerden. Indien dit gebeurt doordat zorginstellingen de wet- en regelgeving overtreden, dan vind ik dat onacceptabel. In dergelijke gevallen is het aan de partijen in de handhavingsketen om op te treden. De problematiek van fraude door – onder andere – zorgbestuurders heeft de volle aandacht van de toezichthouders en bijzondere opsporingsdiensten. De recente berichtgeving over onderzoeken door de Inspectie SZW laat zien dat er waar nodig ook strafrechtelijk wordt gehandhaafd.4
Kunt u reageren op het onderzoek van de hoogleraren Jeroen Suijs en Harrie Verbon van Openbare Financiën van de Tilburg University dat zij in opdracht van Omroep Gelderland hebben uitgevoerd?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er grote bedragen publiek geld worden uitgekeerd aan zorgbestuurders dat voor zorg bedoeld is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van dergelijk gedrag van zorgdirecteuren, terwijl er tegelijk door veel zorgorganisaties geageerd wordt tegen de veranderingen in de zorg die dit kabinet inzet, en de mogelijke effecten of zorgverlening en personeel op de vloer?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven welke constructies binnen wet- en regelgeving het mogelijk maken dat er dividend wordt uitgekeerd aan zorgdirecteuren in zowel de langdurige zorg als de curatieve zorg, en zo publiek zorggeld als winst wordt uitgekeerd aan zorgdirecteuren?
De regels omtrent het uitkeren van dividend in de zorg zijn vastgelegd in de WTZi en het uitvoeringsbesluit WTZi. Daarin is vastgelegd voor welke vormen van zorg het is toegestaan om een winstoogmerk te hebben en dividend uit te keren. Indien dit niet expliciet wordt toegestaan, is uitkering verboden. Daarnaast regelt de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) wat de maximale bezoldiging is voor een bestuurder. Winstdelingen worden op grond van de WNT tot de bezoldiging gerekend indien het gaat om een winstdeling die wordt uitgekeerd in het kader van een dienstverband als topfunctionaris. Indien het gaat om ontvangen dividend op aandelen is daarvan in beginsel geen sprake. Dividend ontvangt men immers als eigenaar van aandelen, niet uit hoofde van een functie als topfunctionaris. Dividend is een beloning voor het beschikbaar stellen van risicodragend kapitaal, terwijl bezoldiging voortvloeit uit een dienstverband.
Het is in het bedrijfsleven een gebruikelijke constructie dat een bestuurder tevens enig of grootaandeelhouder van de organisatie is. Ook in de zorg komt deze constructie voor. Het is voor een zorginstelling juridisch toegestaan om de instelling dividend uit te laten keren aan de aandeelhouder. Binnen het privaatrecht is het mogelijk dat een bestuurder loon uit dienstverband ontvangt alsmede een rendement op beschikbaar gesteld risicodragend kapitaal kan ontvangen. Het is aan de interne toezichthouders er op toe te zien dat er geen strijdigheid optreedt tussen persoonlijk belang en bedrijfsbelang.
Kunt u een overzicht geven van de bedrijven in zowel de langdurige als de curatieve zorg die op deze wijze zorggeld als dividend uitkeren, en om welke bedragen het gaat?
Nee, dergelijke overzichten worden niet bijgehouden.
Kunt u reageren op de uitspraken van professor Verbon dat de onderzochte bedrijven «of heel efficiënt werken, of meer opstrijken door meer zorg te declareren dan ze leveren», en dat de onderzoekers zich zorgen maken over de winsten, vooral doordat de controle ontbreekt en dat een derde van soortgelijke bedrijven helemaal geen jaarrekening indient?
Zoals de uitspraak duidelijk maakt, valt er geen eenduidige verklaring te geven voor de door de onderzoekers geconstateerde cijfers. Indien het maken van winst een gevolg zou zijn van fraude, dan is dat onacceptabel.
Dat de controle op de bedrijfsvoering van zorginstellingen ontbreekt klopt niet. Er bestaan verschillende manieren waarop deze wordt gecontroleerd. Ten eerste is het aan de Raad van Toezicht of de Raad van commissarissen om toezicht te houden op de Raad van Bestuur en de interne bedrijfsvoering. Ook moet een Raad van Toezicht op grond van zorgbrede governancecode goedkeuring geven aan een besluit om winst uit te keren. De WTZi schrijft voor dat alle toegelaten instellingen moeten beschikken over dergelijk toezichthoudend orgaan. Ten tweede controleren zorgverzekeraars en zorgkantoren de ingediende declaraties van zorginstellingen. Zoals hierboven ook aangegeven is er voor deze partijen een belangrijke rol weggelegd om kritisch te kijken naar hun inkoopafspraken. Indien er sprake is van een hoge winst kan dit een reden zijn het gesprek aan te gaan.
Voor alle instellingen die vallen onder reikwijdte van de regeling verslaggeving WTZi geldt dat zij gehouden zijn een Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording, inclusief jaarrekening, te deponeren bij het CIBG. De accountant gaat bij het opstellen van de jaarrekening na of wet- en regelgeving is nageleefd, ook voor wat betreft het maken van winst. Zorgaanbieders moeten tegelijk met de jaarrekening ook de controle, samenstelling- of beoordelingsverklaring van deze accountant deponeren.
In het verslagjaar 2015 waren er in totaal 3.253 zorginstellingen die over een toelating in de zin van de WTZi beschikten. Voor een substantieel deel daarvan, te weten: 894 instellingen, geldt dat zij een beperkte verantwoording kunnen aanleveren. Dit zijn instellingen die in een verslagjaar geen zorg hebben geleverd, die dat alleen in onderaannemerschap hebben gedaan of alleen pgb-zorg hebben geleverd. De betreffende instellingen zijn weldegelijk bij de toezichthouders in beeld, maar hoeven zich niet volledig te verantwoorden om daarmee onnodige administratieve lasten te voorkomen. Indien zorginstellingen wel een volledige jaarrekening moeten indienen en dat om wat voor reden dan ook niet doen, treedt de IGZ handhavend op. Zo heeft de IGZ voor het boekjaar 2014 nog 57 instellingen die hun jaarrekening nog moeten indienen. Doen zij dat niet dan riskeren zij een last onder dwangsom.
Het klopt dus dat ongeveer een derde van de zorgbedrijven een beperkte verantwoording aan mag leveren. Dit is echter in overeenstemming met de geldende regels op grond van de WTZi.
Hebben cliënten in de onderzochte instellingen in de regio Gelderland voldoende en de juiste zorg en ondersteuning ontvangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen signalen ontvangen dat dit niet het geval is. De IGZ heeft de laatste jaren een aantal van de genoemde instellingen bezocht, hier was het niet nodig handhavende maatregelen in te zetten. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1 t/m 4 heb aangegeven heb ik van de grootste inkopende partijen (zorgkantoor en gemeenten) begrepen dat zij goed kijken naar de prestaties van de verschillende zorgaanbieders in relatie tot de ingezette middelen.
Kunt u een overzicht geven van de zorgorganisaties en zorgbedrijven die geen jaarrekening ingediend hebben over 2014, en aangeven hoe de huidige stand van zaken is qua indiening voor 2015?
De IGZ houdt toezicht of de zorgaanbieders die vallen onder de regeling verslaggeving WTZi een Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording, inclusief jaarrekening, hebben gedeponeerd bij het CIBG. Op dit moment zijn er 57 invorderingsbeschikkingen verstuurd aan zorginstellingen die over 2014 niet voldaan hebben aan hun aanleverplicht. Hier zitten de GGZ instellingen nog niet bij, omdat deze sector generiek uitstel heeft gekregen.
Welke acties gaat u ondernemen om te zorgen dat elke zorgorganisatie in Nederland jaarlijks een jaarrekening indient?
Zie mijn antwoorden op de vragen 7 en 9.
Welke preventieve en repressieve maatregelen kunnen er genomen worden om dergelijke winstuitkering, zowel in de langdurige als de curatieve zorg, te voorkomen?
In mijn antwoorden op de vragen 1 t/m 5 heb ik toegelicht welke waarborgen er in de wet- en regelgeving zijn om misstanden tegen te gaan. Ik ben van mening dat deze waarborgen in combinatie met de zorgbrede governancecode, een kritische houding van interne toezichthouders en een kritische houding bij de inkoop van zorg voldoende zijn om misstanden te voorkomen.
Is er voldoende opsporingscapaciteit bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om (mogelijk) oneigenlijk gebruik van zorggeld op te sporen? Waaruit blijkt dit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Allereerst wil ik verhelderen dat de NZa geen bijzondere opsporingsdienst is, maar als toezichthouder verantwoordelijk is voor bestuursrechtelijk toezicht en handhaving in de zorg. De NZa ziet er onder andere op toe dat zorgaanbieders op een correcte wijze declareren. Sinds 2014 ontvangt de NZa structureel extra middelen (jaarlijks € 5,3 miljoen) om het toezicht op correct declareren in verschillende sectoren van de zorg te versterken. De capaciteit voor toezicht en handhaving is met deze middelen uitgebreid. De NZa heeft aangegeven dat de huidige capaciteit voor toezicht op rechtmatigheid op dit moment toereikend is.
Gaat u het onderzoek dat de Tilburg University nu specifiek voor de regio Gelderland heeft uitgevoerd zorgbreed uitvoeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, zorginstellingen zijn private organisaties en daarmee zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering, maar moeten zich wel aan de geldende wet- en regelgeving houden. Zoals ik in antwoord op vraag 7 heb omschreven wordt er voldoende controle uitgeoefend op de bedrijfsvoering van deze instellingen. Ik zie dan ook geen reden om dit nader te onderzoeken.
Bent u bereid dergelijke constructies, waarmee feitelijk de Wet Normering Topinkomens wordt omzeild, te verbieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Winstdelingen worden op grond van de WNT tot de bezoldiging gerekend indien het gaat om een winstdeling die wordt uitgekeerd in het kader van een dienstverband als topfunctionaris. Daarvan is bij de uitkering van dividend aan de aandeelhouders in beginsel geen sprake. Dividend ontvangt men immers als eigenaar van aandelen, niet uit hoofde van een functie als topfunctionaris. De uitkering van dividend is van een andere aard dan de bezoldiging die voortvloeit uit een dienstverband. Dividend is een beloning voor het beschikbaar stellen van risicodragend kapitaal, terwijl bezoldiging voortvloeit uit een dienstverband. Binnen het privaatrecht is het mogelijk dat een bestuurder loon uit dienstverband ontvangt alsmede een rendement op beschikbaar gesteld risicodragend kapitaal kan ontvangen. Het is aan de interne toezichthouders er op toe te zien dat er geen strijdigheid optreedt tussen persoonlijk belang en bedrijfsbelang.
Bent u bereid in de langdurige zorg tot maximering van winst, overhead en reserves te komen, en wet- en regelgeving te ontwikkelen die constructies, waarbij publiek zorggeld als winst of dividend wordt uitgekeerd, onmogelijk maakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De huidige wet- en regelgeving in combinatie met de zorgbrede governancecode biedt naar mijn oordeel voldoende waarborgen om misstanden te voorkomen.
De uitbuiting van Filipijnse truckers door een Limburgs transportbedrijf |
|
John Kerstens (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Truckers uitgebuit»?1
Ja.
Heeft u het idee dat er in Nederland respectievelijk de rest van de Europese Unie onvoldoende beroepsgoederenchauffeurs zijn te vinden waardoor Nederlandse transportbedrijven zich genoodzaakt voelen Filipijnse chauffeurs in te schakelen?
In hoeverre dat het geval is kan ik niet beoordelen. Wel zijn er signalen dat de sector bezig is om meer jonge Nederlandse chauffeurs in dienst te nemen. Bedrijven willen meer jonge Nederlandse chauffeurs, om daarmee de groeiende werkgelegenheid en de vergrijzing in de sector op te vangen.2 Daarnaast stijgt het aantal jongeren dat in Nederland een opleiding tot vrachtwagenchauffeur volgt.
Deelt u het sterke vermoeden dat de keuze van het transportbedrijf in kwestie puur dan wel hoofdzakelijk is ingegeven door de wens mensen zo goedkoop mogelijk aan het werk te zetten? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat er werkgevers zijn die door middel van schijnconstructies werknemers zo goedkoop mogelijk aan het werk zetten. Ik ben in 2013 het programma Aanpak Schijnconstructies gestart om dit samen met sociale partners aan te pakken. Ook is de Wet Aanpak Schijnconstructies (WAS) inwerking getreden. Met de WAS is onder andere ketenaansprakelijkheid voor het verschuldigd loon van alle opdrachtgevers geïntroduceerd. Daarnaast heb ik uw Kamer recentelijk een wetsvoorstel gestuurd om de ketenaansprakelijkheid ook voor de sector vervoer op de weg te laten gelden.3 Als dit wetsvoorstel van kracht is kan ook de werknemer die werkt op basis van een vervoersovereenkomst opdrachtgevers aanspreken als er sprake is van onderbetaling.
Wat vindt u ervan als werkgevers steeds op zoek gaan naar werknemers die feitelijk geen andere keus hebben dan onderbetaling te accepteren? Hoe zou u dergelijke werkgevers betitelen?
Ik zou dat niet wenselijk vinden en zou zulke werkgevers als malafide werkgevers willen bestempelen.
Wat vindt u van de in dit geval blijkbaar gevolgde constructie om Filipijnse chauffeurs in te schakelen via een in een ander EU-land gevestigde onderneming? Bent u bereid aan de overheid van dat EU-land in kwestie het signaal af te geven dat een dergelijke constructie onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Derdelanders mogen, mits zij legaal in een EU lidstaat werken, vanuit die lidstaat gedetacheerd worden voor werk naar andere lidstaten. Dit geldt ook voor de transportsector, voor zover de Detacheringsrichtlijn van toepassing is. Zoals u bekend heeft de Europese Commissie een voorstel voor wijziging van de Detacheringsrichtlijn gedaan en daarbij aangekondigd specifiek voor de transportsector nog met voorstellen te zullen komen. De Detacheringsrichtlijn is nu in ieder geval van toepassing op ondernemingen die cabotagevervoer verrichten. Daarbij is sprake van een geval-tot-geval benadering; indien een cabotage-activiteit niet voldoet aan de criteria van detachering uit de Detacheringsrichtlijn, is er geen sprake van detachering. De Europese Commissie heeft hier wel de verwachting over uitgesproken dat in de meeste gevallen aan de voorwaarden van de Detacheringsrichtlijn wordt voldaan.
Heeft u zicht op (dan wel een vermoeden van) het aantal mensen van buiten de Europese Unie dat via constructies als hier aan de orde in Nederland werkzaam is?
Het is buitengewoon moeilijk om zicht te krijgen op hoeveel mensen onder dit soort constructies werken. Ze spelen zich vaak in het verborgene af. Het is daarom ook moeilijk om schattingen te maken over het aantal mensen dat werkzaam is via constructies waarbij vanuit het buitenland afkomstige werknemers betrokken zijn.
Wanneer rondt de Inspectie SZW naar verwachting het in onderhavige kwestie blijkbaar inmiddels reeds aangevangen onderzoek af? Welke (maximum-) straf c.q. boete hangt het bedrijf in kwestie boven het hoofd?
Over individuele onderzoeken van de Inspectie SZW doe ik conform de normale werkwijze geen uitspraken. Sinds 1 januari 2016 worden de inspectieresultaten met betrekking tot de wet Minimumloon en Minimumvakantiebijslag (WML), de Wet Arbeid Vreemdelingen (Wav) en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) op het domein Eerlijk Werk openbaar gemaakt op een speciale website van de Inspectie SZW (www.inspectieresultaten.nl).
Ziet u mogelijkheden bedrijven die zich willens en wetens aan uitbuiting schuldig maken (tijdelijk) uit te sluiten van overheidsopdrachten? Zo ja, wanneer zijn op dat vlak concrete acties van u te verwachten? Zo nee, waarom niet?
Bij het uitbesteden van overheidsopdrachten dient de overheid zich te houden aan aanbestedingsregels waarin nauwkeurig staat beschreven wanneer een bedrijf wordt uitgesloten van overheidsopdrachten. Artikel 2.86 van de Aanbestedingswet 2012 bevat gronden op basis waarvan bedrijven worden uitgesloten van deelname aan aanbestedingsprocedures van overheidsopdrachten. Daarnaast kunnen er bijzondere voorwaarden worden verbonden aan de uitvoering van een overheidsopdracht, mits dergelijke voorwaarden verband houden met het voorwerp van de opdracht (Artikel 2.80 Aanbestedingswet 2012). De voorwaarden waaronder de overheidsopdracht wordt uitgevoerd, kunnen verband houden met economische, innovatiegerelateerde, arbeidsgerelateerde, sociale of milieuoverwegingen. Bij voorwaarden op het gebied van sociaal- en arbeidsrecht kan worden gedacht aan goede arbeidsomstandigheden en de juiste loonbetaling. Conform artikel 18, tweede lid, van richtlijn 2014/24/EU dienen aanbestedende diensten inschrijvers te verzoeken aan te geven dat zij bij het opstellen van hun inschrijving rekening hebben gehouden met de verplichtingen op het gebied van milieu, sociaal- en arbeidsrecht. Verder dienen aanbestedende diensten niet-naleving van verplichtingen op het gebied van arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden bij de uitvoering van een overheidsopdracht te melden aan de Inspectie SZW (Artikel 2.81a Aanbestedingswet 2012). Het kabinet heeft op dit moment geen plannen om deze wet- en regelgeving aan te passen.
Sterkt een bericht als dit u in uw streven uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt te bestrijden? Welke nadere acties zijn daarbij wanneer van u te verwachten?
Ja. In Europees verband maak ik mij al geruime tijd sterk voor het bestrijden van uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt. Zoals u weet heb ik lang aangedrongen op een wijziging van de Detacheringsrichtlijn om ervoor te zorgen dat werknemers die tijdelijk in een andere EU-lidstaat aan de slag gaan ook recht krijgen op een fatsoenlijke beloning. Het voorstel van de Europese Commissie voor de wijziging van de Detacheringrichtlijn draagt daar sterk aan bij. Recentelijk is de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU) in werking getreden waarin uitvoering wordt gegeven aan de implementatie van de Handhavingsrichtlijn. Daarnaast heb ik uw Kamer tijdens het AO Behandelvoorbehoud Herziening Detacheringsrichtlijn van 13 april 2016 (Kamerstuk 34 439, nr. 4) een brief toegezegd om te kijken wat Nederland nog kan doen bovenop de Europese Handhavingsrichtlijn.
Het bericht 'Toezichthouders MCL gaan er fors op vooruit' |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Jacques Monasch (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Toezichthouders MCL gaan er fors op vooruit»?1
Ja.
Bent u van mening dat met de inwerkingtreding van de Wet normering topinkomens een vrijbrief is gegeven om aan leden van de raden van toezicht bij de eerstvolgende gelegenheid zomaar de hoogst toegestane vergoeding toe te kennen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom?
Op grond van de Wet normering topinkomens (WNT) is de bezoldiging van voorzitters en leden van toezichthoudende organen in de publieke en semipublieke sector genormeerd. Oorspronkelijk was de bezoldiging genormeerd op respectievelijk 7,5% en 5% van de voor de instelling geldende norm, overeenkomstig een ingeschatte tijdsbesteding van drie, respectievelijk twee dagdelen per maand. In 2013 bleek de daadwerkelijke tijdsbesteding circa het dubbele te zijn. Daarnaast heeft in 2013 de Commissie Behoorlijk Bestuur in het rapport «Een lastig gesprek» de toenemende verantwoordelijkheden en verwachtingen van de toezichthoudende organen in de publieke en semipublieke sector benadrukt.2 Bij de verlaging van de bezoldigingsmaxima is om deze redenen de bezoldigingsnorm voor voorzitters en leden van toezichthoudende organen verhoogd naar respectievelijk 15% en 10% van de (verlaagde) norm overeenkomstig de werkelijke tijdsbesteding.3 Eventuele verhogingen van de bezoldiging moeten ook in het kader van deze verruiming van de rollen, verantwoordelijkheden en tijdsbesteding worden gezien. Binnen deze kaders van de wet kunnen afspraken worden gemaakt die recht doen aan de specifieke omstandigheden.
Op welke wijze voorkomt u dat toezichthouders massaal «een sprintje trekken» naar de nieuwe maximumnorm? Of zou u dat een goede ontwikkeling vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het zeker in een sector als de zorg bij het bepalen van de bezoldiging van bijvoorbeeld de leden van een raad van toezicht, passend zou zijn als daarbij óók gekeken wordt naar de situatie van de mensen op de werkvloer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat de voorzitter van de raad van toezicht van het MCL in bovenbedoeld artikel spreekt over een «grotere verantwoordelijkheid en hogere belasting» die van toezichthouders wordt verwacht om daarmee een verhoging van zijn bezoldiging te rechtvaardigen, terwijl feitelijk noch van een grotere verantwoordelijkheid noch van een hogere belasting sprake is?
Zoals verwoord in het voorgaande antwoord, wordt het bezoldigingsmaximum van toezichthouders bepaald aan de hand van een vast percentage van de geldende norm. Deze percentages zijn gebaseerd op een inschatting van de tijdsbesteding. De oorspronkelijke inschatting bleek niet overeen te komen met de realiteit, waarna deze percentages zijn verhoogd. Verhogingen van de bezoldiging moeten in dit licht worden gezien. Ik ga er vanuit dat partijen binnen de kaders van de wet verantwoorde afspraken maken.
Bent u van mening dat de in bovengenoemd artikel blijkbaar uit de mond van een medewerker van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgetekende verklaring dat de nieuwe wettelijke norm voor toezichthouders «vooral ter compensatie van de verlaagde topinkomens van de bestuurders is bedoeld» niet correct is? Zo nee, waarom niet?
De wijziging van de percentages die de norm voor toezichthouders bepalen, hangt samen met de verruiming van de rollen en verantwoordelijkheden en de grotere tijdsbesteding (zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4). Deze wijziging is door de regering weliswaar in hetzelfde wetsvoorstel opgenomen als de verlaging van de bezoldigingsnorm, de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT, ook wel aangeduid als WNT-2, maar is in het kader van het wetgevingsproces zelfstandig gemotiveerd, onafhankelijk van de verlaging van het bezoldigingsmaximum.
Het verkrijgen van raadsinformatie via een Wob- verzoek (Wet openbaarheid van bestuur) |
|
Renske Leijten , John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u erover dat twee politieke partijen in de gemeente Oude IJsselstreek een Wob-verzoek moeten indienen omdat zij (na herhaalde verzoeken) van het College van B&W geen informatie krijgen over opdrachtverlening inzake het voeren van keukentafelgesprekken?1
De verantwoordingsplicht van de leden van het college van burgemeester en wethouders jegens de raad en het daarmee samenhangende inlichtingenrecht van leden van de gemeenteraad is geregeld in artikel 169 van de Gemeentewet. Die verantwoordings- en informatieplicht is breder dan de openbaarmakingsplicht die uit de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) voortvloeit, omdat de Wob het recht van burgers op overheidsinformatie regelt.
Erkent u dat het van belang is voor gemeenteraadsleden, alsmede voor burgers, om te kunnen controleren welke afspraken er met de uitvoerende partij zijn gemaakt over het voeren van keukentafelgesprekken?
Ja.
Vindt u het passend om voor de uitkomsten van keukentafelgesprekken bonus- en malusafspraken te maken met een uitvoerende partij? Vindt u deze financiële sturing gewenst?
Nee. De Wmo 2015 geeft gemeenten de opdracht om met een ieder die melding doet van de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, in samenspraak met diegene, zorgvuldig onderzoek te doen naar de ondersteuningsbehoeften van deze persoon. In artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 zijn de regels voor dit onderzoek bepaald. Bonus-malusafspraken over uitkomsten van deze onderzoeken met derden die in opdracht van het college deze onderzoeken uitvoeren verhouden zich niet tot de doelstelling van de Wmo 2015.
Over de ontstane situatie is gesproken met medewerkers van de gemeente Oude IJsselstreek. Zij zijn bekend met de doelstelling van de Wmo 2015 en mijn standpunt over bonus-malusafspraken. Ik kan u informeren over het gegeven dat het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek heeft besloten een pas op de plaats te maken met de beoogde inrichting van een algemene voorziening. Op basis van de – volgens het bonus-malus principe – gevoerde gesprekken zou een deel van de cliënten overgaan naar deze algemene voorziening. In het licht van de recente uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over huishoudelijke hulp en de aangekondigde wetswijziging over alfahulpen onderzoekt het college nu eerst alternatieve mogelijkheden voordat nieuw beleid wordt ingevoerd. De cliënten die het betreft zijn door de gemeente geïnformeerd over deze pas op de plaats. Het besluit van het college vind ik verstandig.
Is bekend of meer gemeenten gebruik maken van bonus/malusregelingen over de uitkomsten van indicatieprocessen (keukentafelgesprekken)? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Mij zijn geen signalen bekend dat meer gemeenten gebruik maken van een bonus-malusregeling over de uitkomsten van gesprekken met cliënten in het kader van de Wmo 2015.
Het bericht 'Grote misstanden bij aanleg friese autoweg' |
|
Jacques Monasch (PvdA), John Kerstens (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Grote misstanden bij aanleg friese autoweg»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de in bedoeld bericht door FNV Bouw gedane beweringen omtrent stelselmatige onderbetaling van werknemers als ook het door meerdere werkgevers niet voldoen aan andere cao-verplichtingen bij de aanleg van «De Centrale As» in de provincie Friesland?
Het is voor mij buitengewoon lastig om mij een oordeel te vormen over de door de FNV gedane beweringen t.a.v. onderbetaling door partijen die bij de aanleg van «De Centrale As» zijn betrokken. Cao-partijen zullen zelf onderzoek moeten doen naar de vermeende onderbetaling. Cao-partijen kunnen wel, wanneer er een gegrond vermoeden is dat een of meer bepalingen niet worden nageleefd, de Inspectie SZW verzoeken om een onderzoek te doen o.g.v. artikel 10 wet Avv. Als er uitzendarbeid verricht wordt, kunnen sociale partners daarnaast de Inspectie SZW vragen onderzoek te doen naar naleving van de loonverhoudingsnorm als bedoeld in artikel 8 Waadi. Sociale partners doen verzoeken op grond van dit artikel bij vermoedens van niet-naleving van de cao-voorwaarden in de uitzendbranche. Wanneer uit onderzoek blijkt dat de beweringen van de FNV juist zijn, dan vind ik dit wel een ernstige zaak. Ik hecht grote waarde aan het tegengaan van schijnconstructies waaronder de onderbetaling van werknemers en het niet naleven van de cao.
Welke stappen dienen (overheids-) opdrachtgevers naar uw mening te doorlopen c.q. welke acties dienen zij te ondernemen voorafgaande en tijdens een proces van aanbesteding als ook gedurende de daaropvolgende uitvoering van de werkzaamheden om zich naar uw mening te kwalificeren als een goed opdrachtgever?
De wet geeft alle schakels in een keten een aansprakelijkheid opdat opdrachtgevers en opdrachtnemers aan werknemers het verschuldigde loon betalen. Het is aan de opdrachtgevers om hieraan invulling te geven. Welke maatregelen er moeten worden genomen hangt sterk af van de sector waarin wordt gewerkt, de opbouw van de keten, etc. Ook tijdens de uitvoering van een project kan een opdrachtgever bijvoorbeeld via steekproeven of audits nagaan of de uitvoering volgens de afspraken verloopt. Het oordeel of een opdrachtgever kwalificeert als een goed opdrachtgever is niet aan mij maar is eventueel ter beoordeling aan de rechter.
Bent u van oordeel dat de overheid ook in haar rol als opdrachtgever een voorbeeldfunctie heeft (zulks onder het motto «practice what you preach»)?
De overheid dient zich als een goed opdrachtgever te gedragen en op hem rusten dezelfde verantwoordelijkheden als op private opdrachtgevers. Deze verantwoordelijkheid komt ook tot uitdrukking in de regels die in acht moeten worden genomen bij aanbesteding door overheden zoals opgenomen in de aanbestedingswet.
Bent u van oordeel dat de opdrachtgevers in dezen (de provincie Friesland als ook een aantal Friese gemeenten) zich hebben gedragen zoals van goede opdrachtgevers mag worden verwacht? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Dit is voor mij moeilijk te beoordelen. Allereerst zal uit onderzoek moeten blijken in hoeverre de beweringen van de FNV juist zijn. Als dat het geval is, dan zullen werknemers een loonvordering moeten instellen bij hun eigen werkgever. Als deze niet slaagt, dan kunnen de werknemers o.g.v. artikel 616a BW boek 7 zowel de eigen werkgever als diens opdrachtgever tegelijkertijd aansprakelijk stellen voor de voldoening van het verschuldigde loon. Als ook deze actie niet slaagt, dan kunnen werknemers de hogere schakels aanspreken. Zie artikel 616b BW boek 7. Uiteindelijk kan ook de hoofdopdrachtgever worden aangesproken. Dit, zo blijkt uit genoemd artikel, is in dit geval de provincie Friesland. De hoofdopdrachtgever kan natuurlijk ook zelf actie ondernemen en samen met alle schakels in de keten orde op zaken stellen. Uit een publicatie van de provincie Friesland blijkt dat deze daarmee al een aanvang heeft gemaakt.2
Bent u van mening dat de diverse overheden die als opdrachtgever (kunnen) optreden voldoende geïnformeerd zijn over en voorbereid zijn op de verantwoordelijkheden die de Wet Aanpak Schijnconstructies voor hen meebrengt in die rol als opdrachtgever (zoals gevraagd in de motie Kerstens van 2 juli 2015, Kamerstuk 17 050 nr. 515)? Op welke wijze monitort u dat? Wanneer breekt voor u het moment aan dat u concludeert dat extra actie in dezen noodzakelijk is (in aanvulling op hetgeen u ter uitvoering van de hiervoor bedoelde motie bij schrijven van 12 januari 2016, Kamerstuk 34 108 nr. 24, ter kennis van de Kamer heeft gebracht)?
Zoals ik mijn reactie op motie Kerstens3 heb aangegeven zijn er een aantal initiatieven genomen om lagere overheden, de VNG en het IPO te informeren over de gevolgen van de Wet Aanpak Schijnconstructies, in het bijzonder de ketenaansprakelijkheid. De VNG heeft hiervoor zelf eigen voorlichtingsmateriaal ontwikkeld. Het is nu nog te vroeg om een oordeel te geven of deze initiatieven voldoende resultaat hebben gehad. Zoals ik eerder heb aangegeven zal de WAS worden gemonitord. Ook in de monitor en evaluatie zal specifiek aandacht besteed worden aan de verantwoordelijkheden van lagere overheden vanwege de inwerkingtreding van de WAS. In mijn brief van 12 januari 20164 heb ik u hierover reeds geïnformeerd. Er is voor mij thans geen aanleiding om nieuwe initiatieven te nemen, zeker omdat de provincie Friesland al bezig is om orde op zaken te stellen.
Bent u ook van mening dat opdrachtgevers aan de vakbond inzage dienen te verstrekken in «de keten van onderaanneming» die bij het uitvoeren van de door hen uitbestede werkzaamheden wordt ingeschakeld, zodat controle op de naleving van wet en cao door de vakbond c.q. nalevingsinstituten van cao-partijen effectiever kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
In artikel 616e BW boek 7 is bepaald dat iedere schakel verplicht is de naam- en adresgegevens te verstrekken van de naast hogere en naast lagere schakel en de hoofdopdrachtgever. Op deze wijze is controle op de naleving van wet- en regelgeving en de cao gegarandeerd.
De uitbuiting van Nederlandse voetbaltrainers in China |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nederlandse trainers in China krijgen nauwelijks salaris en keren gedesillusioneerd terug»?1
Ja.
Kent u andere berichten of beschikt u over andere informatie ten aanzien van de wijze waarop Nederlandse trainers in China worden behandeld? Zo ja, waaruit bestaat die?
Er zijn mij geen andere berichten bekend. Zoals in het Telegraaf artikel staat vermeld, heeft de Ambassade deze berichten ook gekregen. Vanuit de Ambassade is het advies gegeven om een advocaat te zoeken.
Deelt u de mening dat de wijze waarop Nederlandse trainers in China worden behandeld ten minste aanleiding geeft om te veronderstellen dat er sprake is van uitbuiting, corruptie of misleiding? Zo ja, waarom en wat kunt u doen om deze trainers te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Aangezien ik de individuele casus niet ken kan ik hier geen uitspraak over doen. Het lijkt mij dat trainers die stappen in een buitenlands avontuur niet naïef zijn en zich terdege voorbereiden. Wanneer gesloten overeenkomsten niet worden nagekomen, dan staat ook in China in principe een gang naar de rechter open om de overeenkomst af te dwingen. Ik zie hierbij geen directe rol voor de Nederlandse overheid.
Wat kunt u doen om de gedupeerde trainers die in China worden geconfronteerd met de in het bericht genoemde praktijken concreet te helpen?
Zie antwoord op vraag 6.
Kent u berichten dat ook trainers uit andere landen in China slecht worden behandeld? Zo ja, acht u het gewenst dat in internationaal verband hier aandacht aan wordt besteed en hoe?
Nee, daar heb ik geen kennis van. Ik zie het niet als mijn verantwoordelijkheid hier in internationaal verband aandacht voor te vragen.
Kunt u, bijvoorbeeld in overleg met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), er voor zorgen dat Nederlandse trainers goed op de hoogte worden gebracht van de mogelijke valkuilen die het trainerschap in China met zich mee kan brengen? Zo nee, waarom niet?
De KNVB erkent het belang van het opkomende voetballand China. Daarom verkent de KVNB hoe beide landen nader tot elkaar kunnen komen. Zij heeft een voetbalpartnership met de Chinese voetbalbond. Via dit kanaal deelt zij haar kennis met de Chinese voetbalbond. Hierbij ligt niet de nadruk op het begeleiden van NL-trainers, spelers of clubs naar China, maar vooral op de ondersteuning en ontwikkeling van een gedegen en kwalitatieve voetbalomgeving. Ik zal met de KNVB hierover nader overleggen.
De politie die actievoerende brandweerlieden intimideert |
|
Paul Ulenbelt , John Kerstens (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Politie intimideert actievoerende brandweermannen»?1
Ja.
Onderschrijft u het recht van werknemers dat zij bij een belangengeschil op grond van artikel 6, vierde lid, Europees Sociaal Handvest (ESH) collectief actie mogen voeren?
Ja.
Onderschrijft u het uitgangspunt dat het recht op collectieve actie uitsluitend door artikel G ESH kan worden beperkt?
Ja.
Klopt het dat de politie contact heeft gezocht met brandweermannen om informatie in te winnen over op handen zijnde acties? Zo ja, kunt u aangeven hoe vaak dit heeft plaatsgevonden?
Het klopt dat de politie contact heeft gezocht met brandweermannen om informatie in te winnen over op handen zijnde acties.
Op vrijdag 17 juni kwam het signaal binnen dat er op maandag 20 juni bij het Provinciehuis Utrecht een grote (cao)actie van de brandweer aanstaande zou zijn.
Het recente incident in Amstelveen, waar op 15 juni in het kader van de cao-besprekingen een raadsvergadering werd verstoord, gaf zorgen over de aanstaande actie in Utrecht.
Om de actie op een veilige en ordentelijke wijze te laten plaatsvinden is besloten nadere informatie over deze actie in te winnen. Dit is langs verschillende kanalen geprobeerd. Bij de gemeente Utrecht was op dat moment nog geen kennisgeving ingediend voor het houden van een demonstratie.
Is het staand beleid dan wel gebruikelijk dat politieagenten bedrijven van stakende en/of actievoerende werknemers bezoeken en hen persoonlijk bellen dan wel thuis bezoeken? Zo nee, bent u dan bereid daarover binnen de politieorganisatie helder te communiceren?
De politie heeft tot taak het handhaven van de openbare orde. Wanneer de politie signalen en/of informatie krijgt die kunnen duiden op mogelijke openbare orde verstoringen, heeft de politie de verantwoordelijkheid deze te verifiëren c.q. te duiden. Ook als het gaat om cao-acties, maar uiteraard zonder afbreuk te doen aan het recht om collectief actie te voeren. Het actief contact opnemen door de politie met betrokkene(n) naar aanleiding van dergelijke signalen is daartoe een van de mogelijkheden en maakt deel uit van het normale politiewerk. Dergelijk contact kan onder meer plaatsvinden in de vorm van een huisbezoek en gebeurt onder verantwoordelijkheid van de burgemeester.
De politie heeft gehandeld zoals zij zou doen in vergelijkbare situaties. De kern van het optreden was het creëren van een veilige situatie voor alle deelnemers. Daarnaast was het van belang om ruimte te bieden aan het grondwettelijke recht op demonstratie en de vrijheid van meningsuiting voor de demonstranten. Met dat oogmerk hebben de betrokken politiemedewerkers gehandeld.
Kunt u zich voorstellen dat stakers en/of actievoerders zich geïntimideerd voelen als hun korps door de politie wordt bezocht dan wel zij persoonlijk door de politie worden gebeld dan wel thuis worden bezocht naar aanleiding van tijdens door de vakbeweging geïnitieerde acties gedane uitspraken die niet als bedreigend of anderszins strafbaar zijn te kwalificeren? Zo nee, waarom niet?
Ik zou het betreuren als burgers zich geïntimideerd voelen door (huis)bezoeken van de politie. Het afleggen van (huis)bezoeken doet de politie in het kader van haar openbare orde taak. De crux hierbij is de mogelijke of daadwerkelijke verstoring van de openbare orde, niet de inhoud van de mening. Het staat een ieder vrij actie te voeren, mits de openbare orde niet wordt verstoord.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat de politie voorafgaand aan een collectieve actie informatie probeert in te winnen bij actievoerders? Zo ja, hoe zorgt u ervoor dat dergelijke situaties worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich eerdere vragen naar aanleiding van vermeende intimidatie (in die gevallen door de werkgever) ten tijde van de toen plaatsvindende acties in de metaalsector als ook uw antwoorden daarop?2 Bent u nog steeds van mening dat intimidatie van stakers en/of actievoerders «uiteraard onacceptabel» is en «een schending betekent van het stakingsrecht zoals vastgelegd in onder andere het ESH en daarom scherp veroordeeld dient te worden»?
Ja, ik herinner mij de vragen met betrekking tot acties in de metaalsector en de antwoorden van de Minister van SZW daarop. Het kabinet is nog steeds dezelfde mening toegedaan. Wanneer sprake is van intimidatie van stakers en actievoerders is dat onacceptabel, vormt dat een schending van het stakingsrecht en dat veroordeel ik scherp.
Huishoudelijke hulpen die vaker zwart werken |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Huishoudelijke hulpen werken vaker zwart»?1
Ja
In hoeverre onderschrijft u de conclusie van PGGM dat huishoudelijke hulpen steeds vaker zwart werken?
Van zwart werk in het kader van de Regeling dienstverlening aan huis (RDaH) is sprake als de huishoudelijke hulp de inkomsten uit huishoudelijk werk niet opgeeft aan de Belastingdienst en, als de huishoudelijke hulp een uitkering geniet, ook niet opgeeft aan de uitkeringsinstantie.
Wij herkennen het beeld uit de PGGM-enquête dat wie niet in aanmerking komt voor huishoudelijke hulp op grond van de Wmo 2015 en toch gebruik wil maken van huishoudelijke hulp, dat vaak zelf op de particuliere markt regelt. Of hierbij sprake is van zwart werk, is ons niet bekend.
Bent u het met de FNV eens dat er nauwelijks gebruik gemaakt wordt van de Regeling Dienstverlening aan Huis (RDaH)? Zo ja, kunt u toelichten welke initiatieven u heeft genomen om de bekendheid met deze regeling te vergroten en welke resultaten dit heeft opgeleverd? Zo nee, kunt u onderbouwen of er in de afgelopen jaren een significante toename is van het gebruik van de RDaH?
De Commissie dienstverlening aan huis constateert in haar rapport van 27 maart 2014 dat de bekendheid met de RDaH beperkt is.2 Daarom is het kabinet in de periode van 5 oktober 2015 – 18 oktober 2015 een voorlichtingscampagne gestart om werkgevers te wijzen op hun plichten. Deze campagne bestond uit een heldere beschrijving van de regels op de relevante overheidswebsite (rijksoverheid.nl/hulpinhuis) en het ontwikkelen van modelcontracten, die eenvoudig via deze website kunnen worden gedownload. Mensen werden actief verwezen naar deze informatie door middel van een radiospotje (uitgezonden op verschillende radiostations) en door de inzet van Google Search, zowel banners als tekstadvertenties. Daarnaast is er ook op de facebookpagina van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) aandacht besteed aan het onderwerp. De inzet van deze communicatiemiddelen heeft erin geresulteerd dat 22.037 keer de landingspagina rijksoverheid.nl/hulpinhuis is bezocht. Het modelcontract werd in de campagneperiode 1975 keer gedownload. Via Google search zijn 31.551 mensen in contact gekomen met de campagne. Het SZW Facebook bericht werd aan 35.582 mensen getoond in de tijdlijn, waarvan 455 hebben doorgeklikt naar de landingspagina.
Kunt u toelichten waarom er een verschil in rechtspositie is tussen werknemers die minder dan vier dagen per week diensten verrichten ten behoeve van het huishouden van particulieren en collega’s die vier dagen of meer dezelfde werkzaamheden verrichten?
De rechtspositie van werknemers die vallen onder de RDaH verschilt van die van andere werknemers. De vormgeving en maatvoering van de Regeling berust op een afweging van het belang van de persoonlijke dienstverleners bij inkomensbescherming met het algemene belang van persoonlijke dienstverleners en hun particuliere opdrachtgevers bij bevordering van werkgelegenheid in de markt voor persoonlijke dienstverlening door het verlagen van de administratieve en financiële lasten voor particuliere werkgevers.
Deelt u de mening dat de rechtspositie van huishoudelijke hulpen die minder dan vier dagen per week werkzaamheden verrichten voor particulieren verbeterd dient te worden door middel van goede arbeidsvoorwaarden en sociale zekerheid? Zo ja, kunt u aangeven hoe u de rechtspositie van deze huishoudelijke hulpen kan verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De hiervoor genoemde commissie heeft in haar rapport verschillende beleidsvarianten voor de markt van de dienstverlening aan huis onderzocht, daarbij aansluitend bij voorbeelden in andere Europese landen. Bij brief van 17 oktober 20143 is uw Kamer geïnformeerd over het kabinetsstandpunt met betrekking tot dit rapport. Kern van deze reactie is dat de RDaH vooralsnog voor de private markt voor dienstverlening aan huis in stand zal blijven, omdat afschaffing van de Regeling zonder aanvullend subsidiesysteem in de praktijk geen verbetering oplevert voor de rechtspositie van huishoudelijke werkers. Verder richt het kabinet zich op het voorkomen van oneigenlijke alfahulpconstructies. Daartoe is een wetsvoorstel in voorbereiding dat erop ziet dat gemeenten niet langer alfahulpconstructies inzetten bij algemene voorzieningen in het kader van de Wmo 2015.
Bent u bereid om de rechtspositie van Nederlandse huishoudelijke hulpen in Europees perspectief te bezien? Zo ja, kunt u aangeven hoe de rechtspositie van huishoudelijke hulpen in andere Europese landen verankerd is en welke voor- en nadelen dergelijke regelingen kennen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten hoeveel gemeenten de Huishoudelijke Hulp Toeslag aanbieden? Wat zijn de redenen van gemeenten om af te zien van de Huishoudelijke Hulp Toeslag?
Gemeenten besluiten zelf of zij gebruik willen maken van de Huishoudelijke Hulptoelage (HHT). Bijna alle gemeenten hebben een aanvraag ingediend en toegekend gekregen. Na de gemeentelijke herindelingen per 1 januari 2015, blijkt dat door 393 gemeenten in totaal 390 aanvragen zijn ingediend in 2015. Welke gemeenten in 2015 een HHT hebben aangevraagd, vindt u in de Meicirculaire gemeentefonds 2015 en de Septembercirculaire gemeentefonds 2015, in het bijzonder de bijlagen 4.2.3 decentralisatie-uitkering HHT. Voor het jaar 2016 treft u het antwoord aan in de Septembercirculaire gemeentefonds 2016, bijlage 4.2.3.
Bij brief van 4 december 2015 over de langdurige zorg en ondersteuning is uw Kamer erover ingelicht dat het bedrag voor de decentralisatie-uitkering HHT beschikbaar is voor gemeenten om reguliere werkgelegenheid, fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en de kwaliteit van maatschappelijke ondersteuning te realiseren.4 Gemeenten hebben hiermee de ruimte in de overgangssituatie concrete op de lokale situatie afgestemde afspraken te maken waarmee cliënten, medewerkers en aanbieders worden ondersteund in de transitie. Daar waar acute problematiek leidt tot risico’s voor de continuïteit van ondersteuning en de relatie hulpverlener-cliënt, biedt dit gemeenten tevens de ruimte om lokaal en regionaal afspraken te maken die deze continuïteit ten goede komen. De aangenomen motie over de thuiszorg onderstreept tevens de beleidsruimte die gemeenten hebben om in relatie tot het gemeentelijk Wmo-beleid en bovengenoemde afspraken tot besteding van deze gelden te komen.5
De verscherpte Stempelplicht Opvarenden van de Zeehavenpolitie Rotterdam |
|
Lutz Jacobi (PvdA), John Kerstens (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat de Zeehavenpolitie Rotterdam onlangs de Schengen Grenscode strikter toepast waardoor de verblijfsduur van buitenlandse bemanningsleden aanzienlijk wordt ingekort en reders niet meer vrij zijn hun eigen bemanning in te zetten? Zo ja, kunt u toelichten waarom de bestaande praktijk is losgelaten?
De Zeehavenpolitie Rotterdam past de Schengengrenscode niet strikter toe dan voorheen. Als betrokkenen voldoen aan de wet, werd en wordt er uitgestempeld. Er is echter onduidelijkheid bij de sector over de uitvoering, dat licht ik in de beantwoording op de volgende vragen toe.
Is het waar dat de Zeehavenpolitie Rotterdam in 2016 zeevarenden heeft geweigerd uit te stempelen? Zo ja, kunt u toelichten om hoeveel personen het gaat en welke redenen ten grondslag liggen aan deze weigeringen?
Op grond van artikel 11 van de Schengengrenscode worden reisdocumenten van onderdanen van derde landen bij in- en uitreis van Nederland systematisch afgestempeld. Dit geldt ook voor bemanningsleden van schepen die het Schengengebied inreizen via de luchthaven en daarna doorreizen naar de haven om daar aan te monsteren.
In de praktijk ontvangen bemanningsleden bij aankomst, bij de grensdoorlaatpost op een luchthaven een inreisstempel in hun reisdocument van de Koninklijke Marechaussee. Vervolgens wordt hun reisdocument bij de grensdoorlaatpost in Rotterdam door de zeehavenpolitie uitgestempeld als zij aangeven dat zij aanmonsteren op een schip en de intentie hebben om op korte termijn met dit schip Nederland te verlaten.
Het uitstempelen van bemanningsleden is alleen mogelijk als het schip ook op afzienbare termijn vertrekt en de betreffende bemanningsleden ook met het schip vertrekken.
Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, en er dus ook geen sprake is van uitreis, kan geen uitreisstempel worden geplaatst. In de praktijk komt het voor dat buitenlandse werknemers onderhoudswerkzaamheden plegen aan schepen in de Rotterdamse haven en het schip niet vertrekt op de korte termijn maar pas na een aantal maanden. Ook komt voor dat de betreffende bemanning niet mee vaart, maar weer uitreist via de luchthaven.
Nu dit schip de haven niet verlaat en daar vooralsnog de intentie niet toe heeft, is er geen sprake van uitreis. In de Nota van Toelichting bij het Vreemdelingenbesluit1 is aangegeven dat in de scheepvaart sprake is van uitreis vanaf het moment waarop de kennisgeving van afvaart door de gezagvoerder van het schip is gegeven en het schip ook daadwerkelijk vertrekt. In die zin is er geen sprake van een gewijzigd inzicht of nieuwe lezing van de Schengengrenscode.
De zeehavenpolitie houdt zich aan Europese regels (Schengen) en heeft in deze situatie bij circa 300 personen geen uitreisstempel geplaatst.
In hoeverre wijkt de toepassing van de Schengen Grenscode door Nederland af van andere landen binnen de Schengenruimte?
De Schengengrenscode is een Europese verordening die rechtstreekse werking heeft in de lidstaten. In artikel 11 van de Schengengrenscode is vastgelegd dat derdelanders bij in- en uitreis in het Schengengebied een stempel krijgen in hun reisdocument. De lidstaten zijn dus verplicht om zich aan deze regelgeving te houden.
Kunt u het belang en de omvang van de maritieme sector voor de Rotterdamse haven aangeven?
Rotterdam Rijnmond is volgens de laatste havenmonitor van december 2015 (havenmonitor.nl) goed voor € 12,94 miljard directe en € 7,86 miljard indirecte toegevoegde waarde (totaal € 20,8 miljard) en 1.486 bedrijfsvestigingen. Daarbij is sprake van 93.862 directe en 83.505 indirecte banen (177.367 totaal).
Deelt u de zorg dat de maritieme sector, door de strikte toepassing van de Schengen Grenscode, uitwijkt naar andere Schengenlanden waardoor dit bijvoorbeeld negatieve effecten heeft op de Nederlandse werkgelegenheid? Zo ja, hoe gaat u dit vraagstuk oplossen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in het antwoord op vraag 3 is opgemerkt, is de Schengengrenscode een Europese verordening die rechtstreekse werking heeft in de lidstaten. Daardoor is het niet waarschijnlijk dat de maritieme sector zal uitwijken naar andere Schengenlanden. Omdat er bij de sector onduidelijkheid was over de uitvoering inzake de stempelplicht in het kader van de Europese regelgeving zullen we de periode tot 1 oktober gebruiken om samen met de sector tot een zorgvuldige en efficiënte wijze van uitvoering van de controles te komen, die werkbaar is voor alle partijen, binnen het bestaande juridische kader.