De oprichting van een internationaal fonds voor abortussen |
|
Joël Voordewind (CU), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat in het beleid voor gezondheidszorg voor vrouwen en kinderen en voorlichting over gezinsplanning de nadruk moet liggen op het beschermen van het (ongeboren) kind en de moeder, het voorkomen van ongewenste zwangerschappen en zorg voor veilige geboorten? Zo ja, op welke manier wordt dit vormgegeven?
Uitgangspunt voor het Nederlandse beleid is het recht van mannen en vrouwen om over hun eigen lichaam te beschikken. Het beleid richt zich op zaken die cruciaal zijn om dit recht te kunnen realiseren:
Het doel is toegang te verbeteren tot goede voorlichting en dienstverlening op het gebied van voorbehoedsmiddelen, gezinsplanning, seksueel overdraagbare aandoeningen en zwangerschap en bevalling. Het beleid is er allereerst op gericht vrouwen en meisjes de mogelijkheden te geven ongeplande zwangerschappen te voorkomen en zwangerschappen veilig te doorlopen. Ook toegang en tot informatie over veilige abortus is een Nederlandse beleidsdoelstelling.
Gebrek aan toegang tot voorbehoedsmiddelen leidt tot ongeplande zwangerschappen2. Afname van beschikbaarheid van voorbehoedsmiddelen leidt tot toename van (onveilige) abortussen3. Toegang tot veilige abortus geeft vrouwen de mogelijkheid op veilige wijze te kunnen besluiten over hun eigen lichaam en leven. Een verbod op abortus leidt niet tot minder abortussen, maar tot clandestiene en onveilige abortussen4, die kunnen leiden tot moedersterfte of tot blijvende medische gevolgen voor moeder en/of kind.
Waarom richt uw initiatief voor een internationaal fonds zich hoofdzakelijk op abortussen, terwijl de zorg voor vrouwen en hun (ongeboren) kinderen en vrouwenhulp op de eerste plaats zouden moeten staan?1
Zoals beschreven in de brief aan Uw Kamer van 28 januari jl.6 over het She Decides: Global Fundraising Initiative, is dit initiatief gelanceerd om politieke en financiële steun te mobiliseren voor het recht van vrouwen en meisjes om vrij en zelfstandig te besluiten of zij kinderen willen, hoeveel, met wie en wanneer. Om hun de kans te geven daadwerkelijk baas te zijn over hun eigen lichaam, is toegang tot goede voorlichting en dienstverlening op het gebied van voorbehoedsmiddelen, gezinsplanning, seksueel overdraagbare aandoeningen en zwangerschap en bevalling essentieel. Toegang tot en informatie over veilige abortus valt binnen de focus van dit initiatief.
Waarom benoemt u niet ook de grote gevolgen die door het wegvallen van de Amerikaanse investeringen optreden voor de bestrijding van infectieziekten als malaria, hiv en aids? Bent u bereid uw collega’s in internationaal verband op te roepen om op deze terreinen actie te ondernemen?
Het besluit van de nieuwe Amerikaanse president tot herinvoering van de Mexico City Policy is zo geformuleerd dat de maatregel dit keer bredere uitwerking kan hebben dan onder eerdere Amerikaanse presidenten. Hoe de maatregel zal worden uitgevoerd en de mogelijke impact daarvan voor andere dan seksuele en reproductieve gezondheidszorg is nog niet duidelijk. Dit wordt nauwgezet gevolgd door het kabinet en hierover wordt contact gehouden met internationale partners.
Hoe groot is de beoogde bijdrage van de Nederlandse overheid en op welke manier wordt dit bedrag gedekt binnen een krimpende begroting, aangezien in 2017 de structurele bezuiniging van 1 miljard euro is ingegaan? Ten koste van welke programma’s en thema’s gaat de investering in dit fonds?
Het kabinet stelt tien miljoen euro beschikbaar in het kader van het initiatief She Decides. Dit bedrag is te accommoderen binnen de bestaande begrotingsruimte, omdat het begrotingsjaar net is begonnen waardoor het nog mogelijk is dit bedrag daarbinnen te passen.
Kledingmerken die bijdragen aan lage lonen, lange werktijden, kinderarbeid en schooluitval in Bangladesh |
|
Roelof van Laar (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport «Branded Childhood»1 van de coalitie Stop Kinderarbeid en SOMO?
Ja.
Kunt u zich vinden in de conclusie van het rapport dat kledingmerken die laten produceren in Bangladesh niet alleen bijdragen aan lage lonen en excessief overwerk, maar mede als gevolg daarvan ook aan kinderarbeid en schooluitval van de kinderen van volwassen kledingarbeiders?
Het rapport Branded Childhood van Stop Kinderarbeid en SOMO schetst een schrijnend beeld van kinderarbeid in Bangladesh. Kinderen horen op school, niet op de werkplaats. Zoals in het rapport aangegeven, is kinderarbeid in de formele sector inmiddels flink teruggedrongen. In deze sector wordt de kleding geproduceerd die bestemd is voor de export. Kinderen van textielarbeiders werken volgens het rapport wel nog vaak in andere sectoren. Het ontbreken van leefbaar loon onder ouders kan ertoe leiden dat kinderen moeten bijdragen aan het gezinsinkomen. Nederland erkent dit en zet zich actief in voor leefbare lonen.
Bent u het eens met de aanbevelingen in het rapport en bent u bereid deze onder de aandacht te brengen van de kledingmerken, multistakeholderinitiatieven (waaronder het Convenant Duurzame Kleding en Textiel) en de regering van Bangladesh?
Het rapport bevestigt dat leefbaar loon een belangrijk instrument is in de aanpak van kinderarbeid. Het kabinet steunt de aanbeveling dat dit onderwerp hoger op de agenda moet bij merken, producenten, de overheid van Bangladesh en in multistakeholder initiatieven. Bovendien beschrijft het rapport belangrijke randvoorwaarden voor leefbaar loon zoals vakbondsvrijheid en eerlijke inkooppraktijken door de kledingmerken.
Het rapport vraagt om actieplannen voor de totstandkoming van hogere lonen in multistakeholder verband. Het kabinet erkent dat de doelstelling om te komen tot leefbaar loon collectief moet worden aangepakt. De Nederlandse overheid, evenals Stop Kinderarbeid, is partij bij het textielconvenant waarbij Nederlandse bedrijven gezamenlijk afspraken hebben gemaakt over de aanpak van de risico’s in de keten. Van convenantspartijen wordt verwacht dat zij binnen een jaar een actieplan aanleveren om risico’s in de keten aan te pakken. Daarnaast is in het convenant afgesproken dat er collectieve projecten zullen komen op het terrein van vakbondsvrijheid en leefbaar loon. De werkgroep die zich buigt over leefbaar loon komt binnenkort met concrete voorstellen.
Naar aanleiding van de recente loonacties in Bangladesh, heeft de Nederlandse ambassadeur gesproken met de werkgeversorganisatie en de autoriteiten in Bangladesh. Ook heeft een gesprek plaatsgevonden met een van de grotere vakbondsorganisaties. Nederland heeft het belang van leefbaar loon en de rechten van werknemers in deze gesprekken benadrukt. Kortom, dit rapport ondersteunt de Nederlandse aanpak.
Bent u bereid de stijging van leefkosten (huur, energie) van de afgelopen jaren in Bangladesh te bespreken met de overheid aldaar? Hoe duidt u deze kostenstijging die volgde op een procentueel forse stijging van het minimumloon destijds?
Na recente loonacties in Bangladesh heeft Nederland het voortouw genomen en bij vertegenwoordigers van gelijkgezinde landen en internationale organisaties aandacht gevraagd voor de ontstane situatie. Doel is dit gezamenlijk aan de orde te stellen bij de autoriteiten van Bangladesh.
Bangladesh heeft al jarenlang een hoge inflatie, ook in de periode voorafgaand aan de verhoging van het minimumloon. De inflatie staat grotendeels los van die loonsverhoging. Wel zijn er signalen dat huren en prijzen van levensmiddelen worden verhoogd zodra de lonen in de textielsector of andere belangrijke sectoren zijn verhoogd. Er bestaat immers geen huurbescherming en sociale woningbouw. De loonsverhoging verliest zo helaas een deel van de beoogde koopkrachtverbetering.
Deze problematiek zal aan de orde komen tijdens een ronde tafel over leefbare lonen en sociale dialoog, die Nederland komende zomer zal organiseren in Bangladesh.
Bent u eveneens bereid om dit rapport onder de aandacht te brengen van uw Europese collega’s en de Europese Commissie met het doel om deze kwestie gezamenlijk onder de aandacht van de regering in Bangladesh te brengen?
Het rapport vormt een ondersteuning van de noodzaak om gezamenlijk het belang van leefbare lonen en vakbondsvrijheid onder de aandacht van de regering van Bangladesh te brengen. Zowel in Bangladesh als bijvoorbeeld in het kader van het EU Garment Initiative wordt op dit terrein nauw samengewerkt met de Europese Commissie.
Bent u bereid om meer actie richting in Nederland actieve kledingbedrijven en de Europese Commissie te ondernemen om het ontbreken van een leefbaar loon en de gevolgen daarvan voor volwassenen en kinderen indringend aan de orde te stellen, gezien de geringe vorderingen die nog door kledingbedrijven worden gemaakt met het verhogen van de feitelijke lonen tot een leefbaar loon? Bent u bereid om dit te doen in samenspraak met alle betrokkenen die zich inzetten voor een leefbaar loon?
Nederland is zowel nationaal als internationaal actief op het bevorderen van leefbaar loon en bereikt alleen resultaat door met alle betrokkenen samen te werken. Nederland organiseerde in juni 2016 de Asian Living Wage Conference. De conferentie werd destijds bijgewoond door overheden van productielanden, kledingmerken, producenten, vakbonden en NGO’s. In Nederland worden in het kader van het textielconvenant voorbereidingen getroffen voor een collectieve aanpak op het gebied van leefbaar loon. In de productielanden, te beginnen met Bangladesh, worden ronde tafels georganiseerd om opvolging te geven aan de uitkomsten van de conferentie. Om de Nederlandse aanpak kracht en vaart bij te zetten, wordt ook samenwerking beoogd met de Duitse Textil Bundniss en ACT (Action, Collaboration, Transformation), het leefbaar loon initiatief van grote internationale modemerken. Daarnaast zal het kabinet in het kader van het EU Garment Initiative aandringen op actie op het gebied van leefbaar loon.
Het rapport Branded Childhood noemt ook het belang van aangepaste inkooppraktijken van de kledingmerken. Ten einde de problematiek van lage lonen en andere risico’s in de sector ook vanuit dit perspectief te benaderen, organiseerde Nederland in september 2016 de Sustainable Sourcing Conference in Bangladesh. Een concrete uitkomst van de conferentie is het ontwikkelen van een training voor inkopers en producenten gezamenlijk over duurzaam inkopen, georganiseerd door de International Apparel Federation. De training start met een pilot in Bangladesh. Leefbaar loon zal deel uitmaken van het curriculum.
Bent u van plan initiatief te nemen om transparantie door bedrijven te verplichten en om met wetgeving te komen met betrekking tot moderne vormen van slavernij? Bent u bereid om de bestrijding van hongerlonen daar deel van uit te laten maken, gezien het feit dat u in antwoorden op recente eerdere vragen2 instemde met aanbevelingen in het rapport Fabric of Slavery aan regeringen van importerende landen?
Het kabinetsbeleid is gericht op het vrijwillig afsluiten van IMVO-convenanten. In de convenanten worden afspraken gemaakt over naleving van de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, waaronder richtlijnen op het gebied van transparantie. In het textielconvenant is afgesproken dat bedrijven hun productielocaties zullen melden. Het kabinet hecht daarnaast aan adequate wetgeving op het terrein van minimumlonen en handhaving daarvan in de productielanden zelf. Nederland draagt hiertoe bij aan capaciteitsversterking van de arbeidsinspectie van Bangladesh en zal een ronde tafel organiseren over leefbare lonen in de textielsector.
Kunt u in het kader van leefbaar loon toelichten hoe het onderzoek van keurmerkkoepel ISEAL naar een benchmark voor leefbaar loon staat? Welke vervolgstappen heeft u hieromtrent in gedachten?
ISEAL heeft 22 benchmarks voor leefbaar loon in 15 landen gereed. Een deel is gepubliceerd, de overige volgen binnenkort na uitvoerige validatie met lokale partijen. In het kader van het rapport Branded Childhood is de benchmark voor Bangladesh relevant. Het onderzoek bevestigt een grote afstand tussen de lonen in de textielsector en de benchmark voor een leefbaar loon. Deze informatie zal worden gebruikt in de bovengenoemde (gezamenlijke) vervolgacties in Bangladesh. Daarnaast wordt de informatie gedeeld met betrokken partijen, zoals inkopende merken, zodat ze hiermee bijvoorbeeld in hun inkoopbeleid rekening kunnen houden.
Het bericht “NOS gaat door het stof voor FC Utrecht-supporters” |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat antisemitische spreekkoren, zoals blijkt uit het bericht van het AD, in het betaald voetbal nog steeds voorkomen?1
Ja. Hierbij moet wel vermeld worden dat bij de registratie van spreekkoren (scheldkoren) bij het betaald voetbal niet wordt bijgehouden of deze antisemitisch, racistisch, homofoob of anderszins discriminerend zijn. Deze registratie heeft betrekking op alle kwetsende scheldkoren.
Wat is sinds uw toezeggingen in de Kamer tijdens het mondelinge vragenuur van 7 april 2015 gebeurd teneinde kwetsende en antisemitische spreekkoren en uitingen tegen te gaan?2
Hierover heb ik uw Kamer reeds vorig jaar bericht in antwoorden3 op Kamervragen van het lid Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk) over racistische uitingen van de supporters van ADO Den Haag tijdens de wedstrijd tegen Ajax op zondag 17 januari 2016.
Aanvullend hierop kan ik melden dat de KNVB afgelopen november drie praktijkbijeenkomsten georganiseerd heeft waar het onderwerp spreekkoren aan de orde kwam in het kader van het vooroverleg van de wedstrijden.
De aanklager betaald voetbal is een onderzoek opgestart naar de uitlatingen tijdens de wedstrijd van Sparta tegen FC Utrecht. Dat onderzoek loopt nog.
Bent u tevreden met de manier waarop de KNVB-richtlijn in de praktijk toegepast wordt?
Ik heb geen signalen van de KNVB of van de andere bij voetbal en veiligheid betrokken partners dat de bestaande richtlijn niet wordt nageleefd. Er bestaan duidelijke regels voor de aanpak van kwetsende uitingen en afspraken met betaald voetbalorganisaties (BVO’s) en scheidsrechters hoe er dient te worden omgegaan met verbaal geweld. Deze afspraken staan in de Richtlijn Verbaal Geweld, zoals opgenomen in paragraaf 3.9 van het handboek competitiezaken betaald voetbal 2016/»17 en luiden als volgt: «De bestrijding en aanpak van discriminatoire, racistische en/of antisemitische spreekkoren is prioriteit voor BVO’s. In geval dergelijke spreekkoren te horen zijn zullen BVO’s sneller en zichtbaarder optreden dan voorheen en zichtbaarder ten opzichte van andersoortige spreekkoren. Bij discriminatoire, racistische en/of antisemitische spreekkoren zal direct worden overgegaan met het omroepen tot stoppen met spreekkoren en bij herhaling zal de wedstrijd worden stilgelegd.
Dergelijke spreekkoren behoeven niet te voldoen aan kwalificaties als bijvoorbeeld massaal, repeterend of langdurig.»
Is het al voorgekomen dat wedstrijden na aanhoudende antisemitische of anderszins kwetsende spreekkoren zijn stilgelegd? Gebeurt dit standaard?
Sinds het incident bij ADO Den Haag tegen Ajax, naar aanleiding waarvan betaald voetbalclubs, KNVB en Eredivisie CV hebben afgesproken sneller en kordater op te treden tegen scheldkoren in het voetbal, is dat nog niet gebeurd. Voor de afspraken hierover verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Als dit niet standaard gebeurt, wilt u er dan bij de KNVB op aandringen de bestaande richtlijn consequent toe te passen totdat de spreekkoren echt uitgebannen worden?
Zoals reeds vermeld in het antwoord bij vraag 3, heb ik geen signalen van de KNVB of van de andere bij voetbal en veiligheid betrokken partners dat de bestaande richtlijn niet wordt nageleefd.
Wat wordt bedoeld met de gedoogconstructie in het protocol? Deelt u de mening dat bij ernstige kwetsende uitingen die antisemitisch of discriminerend zijn altijd moet worden gehandeld en dat geen uitzonderingen mogelijk moeten zijn?
In het bericht van het AD wordt de woordvoerder van FC Utrecht aangehaald die het heeft over een «gedoogcategorie» in het eigen protocol. De KNVB heeft mij gemeld dat de Richtlijn Verbaal Geweld van de KNVB geen gedoogconstructie kent.
Ik deel de mening dat bij spreekkoren (scheldkoren) bij het betaald voetbal, of deze nu antisemitisch, racistisch, homofoob of anderszins discriminerend van aard zijn, altijd moet worden opgetreden.
Het illegaal de grens overzetten van migranten naar Servië |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Linda Voortman (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat dagelijks 30 migranten illegaal de grens worden overgezet naar Servië?1
Het kabinet veroordeelt iedere vorm van geweld tegen vluchtelingen. In Europese regelgeving, inclusief de Schengengrenscode, staan duidelijke richtlijnen hoe om te gaan met vluchtelingen en personen die om internationale bescherming verzoeken. Het EU-acquis, in het bijzonder de Procedurerichtlijn, is ook duidelijk wat betreft het bieden van de mogelijkheid om internationale bescherming aan te vragen. Het kabinet benadrukt dit ook in de verschillende Europese overleggen en in bilaterale contacten.
Het is primair aan de Europese Commissie om toe te zien op de toepassing van het EU-acquis. De Commissie doet dit ook getuige de verschillende procedures die de Commissie op dit gebied tegen Hongarije heeft gestart die ook hebben geleid tot zaken voor het Europese Hof van Justitie. Indien de Commissie naar aanleiding van dit soort berichten aanleiding ziet om deze landen daar op aan te spreken, verwacht het kabinet dat de Commissie dit dan ook zal doen. Het kabinet volgt de ontwikkelingen van deze problematiek op de voet en spreekt betrokken lidstaten daar bij gelegenheid op aan.
In het geval van een illegale grensoverschrijding bestaat veelal de mogelijkheid tot een versnelde overdrachtsprocedure naar het land waaruit een onderdaan van een derde land illegaal de EU in is gereisd. Dit gebeurt op basis van bilaterale maar ook Europese terug- en overnameovereenkomsten. Dat is ook het geval bij Servië. Onderdanen uit derde landen die door de buurlanden worden overgedragen aan Servië, worden ook door de Servische autoriteiten geaccepteerd en opvang geboden omdat de meerderheid van deze zaken nog in Servië een lopende asielaanvraag heeft. Daarnaast merkt het kabinet op dat onderdanen uit derde landen die vanuit Servië op illegale wijze de EU weer proberen in te reizen via Hongarije en Kroatië, in Servië de mogelijkheid is geboden om een verzoek tot internationale bescherming te doen.
Bent u bereid Hongarije en Kroatië over het schenden van het VN Vluchtelingenverdrag, door het illegaal de grens overzetten van vluchtelingen, aan te spreken en mogelijk in Europees verband stappen te zetten? Zo ja, waar denkt u aan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het politiegeweld dat gebruikt wordt tegen de vluchtelingen op de Balkanroute? Welke stappen gaat u hiertegen, mogelijk in Europees verband, ondernemen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel vluchtelingen verblijven momenteel in Servië en hoeveel adequate opvangplekken zijn er? Waar schiet de opvang tekort?
Volgens schattingen van de Servische overheid verblijven 7.500 asielzoekers op Servisch grondgebied. Bijna 6.500 asielzoekers zijn opgevangen in officiële opvangcentra. Naar aanleiding van de bijeenkomst van staatshoofden en regeringsleiders van 25 oktober 2015 over vluchtelingstromen langs de Westelijke Balkanroute heeft Servië met steun van de Europese Unie en met behulp van UNHCR het aantal opvangplekken vergroot en zijn maatregelen getroffen om er voor te zorgen dat alle opvangplekken winterklaar zijn. Volgens de Servische autoriteiten zijn er voldoende plekken.
Hoewel er nog officiële opvangplekken beschikbaar en aangeboden zijn, kiest een groep van ca. 1.000 tot 1.300 asielzoekers er nog altijd voor om daar geen gebruik van te maken. Zij verblijven in onofficiële kampen in Belgrado en aan de Servisch-Hongaarse grens. De Servische autoriteiten hebben (tijdelijke) opvangplekken georganiseerd voor deze groep asielzoekers voor het geval dat zij daar alsnog gebruik van willen maken. Het onlangs geopende centrum in Obrenovac nabij Belgrado is een belangrijke stap vooruit in dezen, aangezien UNHCR en de Servische autoriteiten met succes enkele honderden asielzoekers hebben aangemoedigd om in het nieuwe opvangcentrum te verblijven. Het centrum biedt ruimte voor maximaal 550 personen en er wordt gewerkt aan vergroting van de capaciteit tot 850 personen.
Bent u voornemens stappen te zetten in Europees verband om ervoor te zorgen dat vluchtelingen in Servië de nodige zorg, opvang en middelen krijgen om de winter te doorstaan?
De Europese Commissie heeft in de aanloop naar de winter de nodige stappen gezet en volgt de situatie nauwlettend. Kortheidshalve verwijst het kabinet naar de beantwoording van vergelijkbare vragen ingezonden op 11 januari 2017.2 In aanvulling daarop, heeft de Europees Commissaris voor Humanitaire Hulp en Crisisbeheersing tijdens zijn bezoek aan Belgrado op 22 januari jl. aanvullende financiële steun toegezegd. Daarmee komt de totale Europese steun in relatie tot de migratiecrisis op € 44 miljoen.
Bent u bereid om ten aanzien van de meest kwetsbare vluchtelingen, zoals alleenstaande minderjarige vluchtelingen, in Servië extra stappen te zetten en er zo voor te zorgen dat zij niet langer in erbarmelijke omstandigheden hoeven te verblijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zou dit voor een aantal kinderen ook bijvoorbeeld hervestiging naar Nederland kunnen zijn?
Nederland zet het instrument van hervestiging vooral in om de meest kwetsbare vluchtelingen te hervestigen vanuit regio’s waar hen eerste opvang wordt geboden (o.a. Turkije, Libanon, Jordanië, Kenia), om zo ook de druk op de gastgemeenschappen daar te verlichten. Dit met, in de visie van het kabinet, samen met investeren in opvang in de regio en aanpakken van grondoorzaken, leiden tot een vermindering van gevaarlijke overtochten naar Europa inclusief doorreis via landen als Servië. Over de invulling van het nationale hervestigingskader en de wijze waarop het kabinet invulling geeft aan de verantwoordelijkheden onder de EU-Turkije Verklaring is uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd.
Het kabinet ziet, in het licht van genoemd nationaal hervestigingskader, geen reden om te beginnen met hervestiging vanuit Servië naar Nederland. Volgens de Servische overheid is er, o.a. met steun van UNHCR, voldoende adequate opvangcapaciteit beschikbaar om alle migranten onder de juiste omstandigheden op te vangen. Met MATRA-middelen steunt de ambassade de opvang van minderjarige alleenstaande migranten waarbij onder andere Save the Children en Stichting Nidos zijn betrokken. Het is van belang om door verbetering van de omstandigheden in de buurlanden van Servië te voorkomen dat mensen doorreizen naar Servië.
Acht u de behandeling van vluchtelingen door Servië verenigbaar met de mensenrechtenstandaarden van de Europese Unie? Zo ja, hoe dan? Zo nee, welke invloed heeft dit op de onderhandelingen met Servië over het lidmaatschap van de Europese Unie?
Naar oordeel van UNHCR en de Commissie heeft Servië de afgelopen maanden met steun van de Europese Unie en met behulp van UNHCR het aantal opvangplekken vergroot en heeft maatregelen getroffen om er voor te zorgen dat alle opvangplekken winterklaar zijn. Daarnaast biedt de EU Servië als kandidaat-lidstaat de nodige ondersteuning als onderdeel van het toetredingsproces. Via o.a. het instrument voor pretoetredingssteun zijn verschillende projecten gestart en uitgevoerd om de Servische asiel- en migratiewetgeving in lijn te brengen met het EU-acquis. Via een (lopend) twinningproject adviseert ook Nederland de Servische migratieautoriteiten.
Door de migratiestroom langs de Westelijke Balkanroute is Servië geconfronteerd met een groot aantal migranten dat op irreguliere wijze via Servië de EU wil bereiken. Servië probeert al geruime tijd de migranten die in informele opvanglocaties verblijven te overtuigen om zich op een rustige en gecontroleerde manier te laten overplaatsen naar bestaande officiële opvangcentra. Zoals gesteld, is er nu sprake van een groep die weigert in te gaan op de aanbiedingen van de Servische overheid omdat zij er, mogelijk met het oog op een poging om door te reizen naar de EU, de voorkeur aan geven in Belgrado te blijven boven een verblijf in een officiële opvanglocatie buiten de stad. Ook zouden onder migranten geruchten de ronde doen over uitzettingen naar Bulgarije.
Wat is uw reactie op de stelling van directeur Pim Kraan van Save the Children dat de EU-Turkije deal smokkelaars een steviger greep heeft gegeven op een enorm winstgevende business waarin steeds gevaarlijkere tactieken worden gevolgd om de autoriteiten te omzeilen?
Een van de grootste successen van de EU-Turkije Verklaring is dat het cynische verdienmodel van criminele smokkelaars juist hard is geraakt. De significante daling van het aantal aankomsten op de Griekse eilanden vanuit Turkije bevestigt dat aanzienlijk minder mensen gebruik maken van de diensten van criminele smokkelaars. Daarnaast pakt Turkije, mede naar aanleiding van de EU-Turkije Verklaring, de smokkelindustrie in Turkije veel harder aan.3
Het kabinet is zich ervan bewust dat er in landen langs de Westelijke Balkanroute inderdaad een groep migranten is die niet kan doorreizen naar de door hun gewenste bestemmingen in Noordwest Europa. Dit komt echter niet door de EU-Turkije Verklaring, maar doordat verschillende landen langs de Westelijke Balkanroute maatregelen hebben getroffen op grond van veelal bestaande nationale en Europese regelgeving met betrekking tot grensbeheer al dan niet op basis van de Schengengrenscode. Daarmee is begin 2016 een einde gekomen aan de zogenoemde «doorwuifpraktijken». Tijdens de bijeenkomst van staatshoofden en regeringsleiders van 25 oktober 2015 over vluchtelingstromen langs de Westelijke Balkanroute was daartoe ook opgeroepen.4 In dit verband wijst het kabinet er op dat het recht op asiel een recht is op bescherming, maar niet kan worden uitgelegd als een recht op verblijf in het land waaraan een asielzoeker de voorkeur geeft.
Smokkelnetwerken richten zich ook op deze groep mensen. Nieuwe smokkeltrends worden steeds sneller geïdentificeerd en smokkelnetwerken worden opgerold. Door inspanningen van de nationale diensten in deze landen, maar ook door continue samenwerking met diensten van EU-lidstaten en onder coördinatie van Europol, worden smokkelaars met gerichte acties op deze route aangepakt.
Deelt u de mening dat veilige en legale routes zoals gezinshereniging, hervestiging, het beschikbaar stellen van humanitaire visa en private sponsoring op de lange termijn het meest effectieve middel zijn tegen smokkelaars? Zo ja, wanneer gaat u hiermee beginnen en bent u bereid hier in Europees verband het voortouw te nemen? Zo nee, waarom niet? Wat is volgens u, in het licht van de averechtse gevolgen van de Turkijedeal, dan wel de oplossing tegen smokkelaars?
Zoals ook in de visie van het kabinet op de Europese migratiecrisis5 is verwoord, meent het kabinet dat de opvang en bescherming van vluchtelingen in de aanpalende regio en de gastgemeenschappen moet worden versterkt en de grondoorzaken van migratie moeten worden aangepakt. Door vluchtelingen en economische migranten dicht bij huis perspectief te bieden, zullen minder mensen de gevaarlijke, irreguliere tocht naar de EU ondernemen, al dan niet met behulp van criminele smokkelaars.
Dat betekent niet dat de EU en de lidstaten geen verantwoordelijkheid moeten nemen voor de opvang van vluchtelingen. Via hervestiging kan vluchtelingen de mogelijkheid worden geboden om op een veilige en gecontroleerde wijze naar Europa te komen. Door middel van hervestiging, herplaatsing en nareis is de afgelopen jaren een substantiële groep vluchtelingen naar Nederland gekomen. Kortheidshalve verwijs ik u naar de meest recente gegevens in de IND-Asylum Trends en de reguliere rapportages van de Europese Commissie m.b.t. de uitvoering van de herplaatsingsbesluiten, het JBZ-hervestigingskader en de EU-Turkije Verklaring.6 Uit deze gegevens blijkt ook dat Nederland hierin relatief voorop loopt. Het is van primair belang dat ook andere lidstaten in dezen hun verantwoordelijkheid nemen.
Daarnaast is het kabinet van mening dat smokkelaars hard dienen te worden aangepakt. Nederland zet zich daarom ook expliciet in voor een grotere rol van Europol in de hotspots en een intensivering van de samenwerking tussen opsporingsdiensten van Europese lidstaten, Europol en van derde landen. Dat gebeurt onder andere via het EMPACT-project van Europol.
Het ontslag van 1500 textielwerkers in Bangladesh |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Duizenden textielwerkers Bangladesh ontslagen na staking»?1
Ja
Wat is uw reactie op het bericht dat 1.500 mensen zijn ontslagen bij textielfabrieken in Bangladesh, na een massale staking voor een hoger minimumloon en de arrestatie van twaalf vakbondsleiders en mensenrechtenactivisten?
Dit bericht baart mij grote zorgen. Na de recente loonacties heeft Nederland aandacht gevraagd voor de ontstane situatie bij vertegenwoordigers van gelijkgezinde landen en internationale organisaties om dit gezamenlijk aan de orde te kunnen stellen bij de autoriteiten van Bangladesh. De Nederlandse ambassadeur heeft gesproken met de werkgeversorganisatie en met de autoriteiten in Bangladesh. Ook heeft een gesprek plaatsgevonden met een van de grotere vakbondsorganisaties. Nederland heeft het belang van vrijheid van vereniging, de rechten van werknemers en sociale dialoog in deze gesprekken benadrukt.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de ondertekenaars van het Bangladesh-akkoord over dit recente bericht en aan te dringen op oplossingen met betrekking tot vakbondsvrijheid in Bangladesh, die overduidelijk in het geding is?
Het Bangladesh-akkoord richt zich primair op de brand- en gebouwveiligheid van de textielfabrieken. Het kabinet gaat graag in gesprek met de partijen van het Bangladesh-akkoord over hun opvatting over en ervaring met vakbondsvrijheid in Bangladesh. Er staat binnenkort een afspraak gepland met de directeur van het Bangladesh-akkoord. Daar zal vakbondsvrijheid ter sprake komen.
Bent u bereid om hierover met bedrijven in gesprek te gaan die in Nederland actief zijn en kleding laten maken in de betreffende fabrieken?
De Nederlandse overheid is partij bij het textielconvenant waarbij Nederlandse bedrijven gezamenlijk afspraken hebben gemaakt over hoe de risico’s in de keten aan te pakken. In het textielconvenant is afgesproken dat er collectieve projecten zullen komen voor vakbondsvrijheid en leefbaar loon. Er moet nog een keuze gemaakt worden voor de landen waar die collectieve projecten ontwikkeld zullen worden. Gezien de recente ontwikkelingen moet Bangladesh zeker in overweging worden genomen.
Er is nog geen inzicht in de productielocaties van Nederlandse merken. Medio dit jaar zal informatie over productielocaties beschikbaar zijn voor de merken die het textielconvenant hebben ondertekend. Indien Nederlandse merken in hun productielocaties te maken hebben gekregen met de bovengenoemde vakbondsacties, verwacht het kabinet dat zij zich nadrukkelijk uitspreken voor vakbondsvrijheid en tegen het ontslaan van werknemers vanwege vakbondsacties.
Ook via ons Strategisch Partnerschap met Fair Wear Foundation, FNV en CNV is ruime aandacht voor vakbondsvrijheid en leefbaar loon in productielanden, waaronder Bangladesh. Daarnaast heeft Fair Wear Foundation begin deze maand een brief gestuurd naar de autoriteiten van Bangladesh waarin de Nederlandse organisatie haar zorgen uit over de recente massa-ontslagen van protesterende arbeiders en de arrestaties van vakbondsleiders. Fair Wear Foundation bepleit in de brief de verhoging van het minimumloon voor de kledingarbeiders in Bangladesh. Fair Wear Foundation heeft haar leden opgeroepen na te gaan bij hun leveranciers of hun werknemers door bovengenoemde maatregelen zijn getroffen, omdat zij zich uitgesproken hebben voor hogere lonen. Van de leveranciers wordt verwacht dat zij klachtprocedures ter beschikking hebben om schendingen van arbeidsrechten te adresseren.
Ook andere EU-lidstaten, waaronder Zweden, Denemarken en Duitsland, steunen programma’s voor vakbondsvrijheid.
Op welke manier levert het textielconvenant al op korte termijn oplossingen voor problemen als de inperking van de vakbondsvrijheid, betaling onder de grens van een leefbaar loon en het massale ontslag van fabrieksarbeiders?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om bij de regering van Bangladesh aan te dringen op het aangaan van gesprekken met vakbonden over een leefbaar loon en om de vakbondsvrijheid te respecteren?
Nederland maakt via de Europese Unie deel uit van de dialoog met de autoriteiten van Bangladesh in het kader van de Sustainability Compact. Een van de voorwaarden onder de Compact is het verbeteren van de naleving van fundamentele arbeidsnormen, waaronder vakbondsvrijheid. Helaas moet worden geconstateerd dat de maatschappelijke omgeving voor vakbonden in Bangladesh ongunstig is. Er heerst onder werkgevers en werknemers een groot wantrouwen tegen vakbonden. Nederland heeft herhaaldelijk aandacht gevraagd voor de rechten van arbeiders en blijft dat doen. Tijdens mijn laatste bezoek aan Bangladesh afgelopen september heb ik mijn zorgen hierover geuit bij de Minister van Handel. Ook heeft Nederland onmiddellijk na de recente loonacties de vakbondsvrijheid aan de orde gesteld bij de autoriteiten van Bangladesh. Daarnaast zet Nederland zich in voor leefbare lonen, bijvoorbeeld door via de EU dialoog met Bangladesh een nieuwe verhoging van het wettelijk minimumloon te bepleiten. Nederland trekt zoveel mogelijk op met gelijkgezinde landen en internationale organisaties.
Het bericht dat de UNHCR gehinderd wordt door Turkije in de monitoring van de vluchtelingendeal |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «UN struggles to monitor fate of readmitted Syrians in Turkey»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Hoge Commissaris voor Vluchtelingen van de VN (UNHCR) geen «ongehinderde en voorspelbare toegang tot uitzendcentra in Turkije en het opvangcentrum in Duzici» heeft, ondanks de formele garanties die gemaakt zijn in het kader van de vluchtelingendeal?2
Zoals u bekend hecht het kabinet zeer aan de nauwe samenwerking met internationale organisaties als UNHCR en IOM in de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring en heeft het zich daarvoor steeds ingezet. Toegang tot migranten die onder de Verklaring zijn teruggekeerd hoort daar wat het kabinet betreft ook bij. De toegang tot de opvanglocaties is reeds een terugkerend onderwerp in politieke en hoogambtelijke contacten van Nederland en de Europese Commissie met Turkije.
Zoals ook uit de vierde voortgangsrapportage van de Europese Commissie over de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring blijkt, is hun ook toegang verleend tot de verschillende centra en opvangkampen. Daarnaast delen de Turkse autoriteiten ook informatie over de teruggekeerde migranten. Het kabinet merkt dan ook op dat er geen sprake is van een systematische weigering. Tegelijkertijd is het kabinet geen deelgenoot van de beweegredenen van de Turkse autoriteiten om de toegang in specifieke gevallen te ontzeggen. Nederland zal dan ook bij de Commissie blijven bepleiten dat regelmatige toegang deel uitmaakt van de gezamenlijke aanpak, en dat daarvoor bij de reguliere rapportage aandacht bestaat.
Waarom heeft Turkije de toegang tot het opvangcentrum in Duzici de UNHCR meermaals ontzegd?3
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er begin november slechts 12 van de 82 Syriërs die vanuit Griekenland zijn teruggestuurd, een tijdelijke verblijfsstatus hebben gekregen?4 Wat zijn de actuele data?
In de vierde voortgangsrapportage over de EU-Turkije Verklaring, rapporteerde de Europese Commissie dat alle teruggekeerde Syriërs (t.t.v. voortgangsrapportage betrof dat 42 Syriërs) zijn opgevangen in een vluchtelingenkamp en weer zijn geregistreerd t.b.v. de speciale tijdelijke beschermingsmaatregel voor Syriërs. Tien personen zijn vrijwillig teruggekeerd naar Syrië.
Het kabinet herkent niet dat Syrische vluchtelingen onvoldoende worden beschermd. Op grond van de tijdelijke beschermingsmaatregel genieten zij vergelijkbare rechten als onder het VN-Vluchtelingenverdrag. Turkije biedt hun, met ondersteuning van de EU via de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije, onder andere opvang, gezondheidszorg, toegang tot onderwijs en een cashcardprogramma waarmee vluchtelingen maandelijks een bedrag ter beschikking krijgen om naar eigen inzicht te besteden aan zaken als boodschappen, kleding, of woon-, onderwijs- en medische kosten.
Hoeveel teruggestuurde Syrische vluchtelingen worden op dit moment onvoldoende beschermd in Turkije? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat er vorig jaar 176 vluchtelingen aan de grens met Turkije zijn doodgeschoten?5 Is dit te rijmen met de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de vluchtelingendeal? Hoe wordt er voorkomen dat er nog meer mensen worden doodgeschoten? Hoe ziet u uw eigen rol daarin als trekker van de vluchtelingendeal?
Zoals aan uw Kamer geschreven in het schriftelijk overleg inzake migratiebeheer EU-Turkije (d.d. 17 mei 2016, Kamerstuk 21 501-20 nr. 1141), is de Turks-Syrische grens ruim 900 km lang en grenst zij direct aan een actief conflictgebied in Syrië. Met UNHCR heeft het kabinet begrip voor de complexe veiligheidsvraagstukken waarmee de Turkse autoriteiten zich geconfronteerd zien, zoals grensoverschrijdingen door «foreign fighters» en smokkel van o.a. wapens. Daarnaast wijst het kabinet op de uitdagingen die er zijn om berichten over schietincidenten bevestigd te krijgen. Het kabinet kan noch het genoemde aantal, noch de status bevestigen van personen die aan de grens zouden zijn omgekomen.
In datzelfde schriftelijk overleg schreef het kabinet dat ten aanzien van de veiligheid van vluchtelingen in Turkije en het respecteren van de materiële vereisten van het VN-Vluchtelingenverdrag, UNHCR en migratiediensten van verschillende lidstaten het Turkse Directoraat-Generaal Migratiemanagement ondersteunen in zijn ontwikkeling door technisch advies en trainingen aan te bieden.
Acht u de bovenstaande voorbeelden als een schending van de vluchtelingendeal door Turkije? Zo ja, op welke wijze gaat u deze schending aankaarten?
Zie antwoorden op vragen 2,3 en 6.
Hoeveel vluchtelingen zijn er in het kader van de vluchtelingendeal in totaal teruggestuurd vanuit Griekenland naar Turkije?
Volgens gegevens van de Europese Commissie zijn tot en met 25 januari jl. 851 migranten teruggekeerd naar Turkije.
Hoeveel van de 2,7 miljoen vluchtelingen in Turkije hebben inmiddels een werkvergunning?
Volgens cijfers van het Turkse Ministerie van Arbeid hebben ca. 18.000 Syriërs een werkvergunning aangevraagd. Daarvan zijn ca 13.000 aanvragen toegekend, waarvan ca. 5.000 aan vluchtelingen. Dat is een stijging van ca. 2.000 sinds het verschijnen van de vierde voortgangsrapportage over de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring, waarvan uw Kamer als deel van het verslag van de JBZ-Raad van 8–9 december 2016 (Kamerstuk 32 317 nr. 453 d.d. 13 december 2016) een appreciatie ontving.
Herinnert u zich dat u tijdens het mondelinge vragenuur van 5 april jl. zei: «Het gaat ook niet om bruine ogen. Ik wijs er wel op dat het nagevraagd is en dat daar vervolgens van Turkse kant een persverklaring uit voortgekomen is. Niettemin is het van belang om juist dit soort elementen zeer precies te bekijken, omdat het ook voor de Nederlandse regering van belang is dat de afspraken die gemaakt zijn met Turkije gebaseerd zijn op internationale standaarden»? Bent u bereid om nu opnieuw de bovengenoemde elementen van de uitvoering van de deal, en de mogelijkheden van de monitoring daarop, zeer precies te bekijken?
Ja, deze elementen zijn terugkerende onderwerpen in politieke en hoogambtelijke contacten met Turkije van Nederland en de Europese Commissie, die de uitvoering van de afspraken tussen de EU en Turkije monitort.
Op welke manier geeft u bij de behandeling van asielverzoeken gehoor aan artikel 10 lid 3D van de procedurerichtlijn 2013/32/EU die stelt dat de mogelijkheid er is deskundigen te raadplegen wanneer dit nodig is in zaken als bekeringen tot een ander geloof?1
Bij de totstandkoming van de beslismethodiek voor bekeerlingen heeft de IND gebruik gemaakt van inzichten van wetenschappers en kerkelijke organisaties. Verder bestaat er aandacht voor het bijhouden van kennis en het in beeld hebben van wetenschappelijke ontwikkelingen en inzichten over bekeerlingen. Om die reden staat de IND regelmatig in contact met wetenschappers en het maatschappelijk middenveld, waaronder kerkgenootschappen en belangengroepen. De IND werkt permanent aan het op peil houden van de kennis en vaardigheden van hoor-en beslismedewerkers door het verzorgen van opleidingen, het organiseren van zogenoemde «masterclasses» en het bijwonen van lezingen van deskundigen.
Op welke manier geldt deze mogelijkheid ook voor een asielzoeker die bekering tot een andere geloof aanvoert als reden te vrezen voor vervolging?
Als een asielzoeker of zijn gemachtigde een deskundige wenst te raadplegen, staat het hen vrij dit te doen.
Op welk moment moet de asielzoeker dit rapport in de procedure inbrengen wil dit meegewogen worden in de beoordeling van zijn zaak?
Indien de asielzoeker een deskundigenrapport indient voorafgaand aan het definitieve besluit over de asielaanvraag, wordt dit rapport betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. Vaak brengt een asielzoeker en/of diens gemachtigde een deskundigenrapport in bij het indienen van de zienswijze op een voornemen tot afwijzen van de asielaanvraag. Indien de asielzoeker het rapport indient in de beroepsprocedure, wordt dit rapport betrokken in de beroepsprocedure. De IND moet dan een nader standpunt innemen.
Indien de asielzoeker na afloop van de beroepsprocedure met een rapport komt, kan hij een opvolgende asielaanvraag indienen.
Waarom heeft u niet zelf ook een deskundige ingeschakeld teneinde de geloofwaardigheid van het bekeringsverhaal van de asielzoeker in kwestie te beoordelen en het advies van deze deskundige ter beschikking gesteld van diens advocaat? Hoe is deze handelwijze te rijmen met het bestuursrechtelijke principe dat het oordeel van deskundigen alleen kan worden tegengesproken door contra-expertise in te schakelen, of aan te voeren dat er aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van het rapport? Indien u van mening bent dat dat laatste het geval is, welke concrete aanknopingspunten heeft u om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van het rapport?
De deskundigheid van de IND of een hoogleraar staat wat mij betreft niet ter discussie. De IND heeft deskundige medewerkers in dienst die een integrale afweging maken van al hetgeen een vreemdeling tijdens zijn asielprocedure heeft verteld. Alle relevante elementen worden in onderlinge samenhang gewogen en op geloofwaardigheid en zwaarwegendheid beoordeeld.
Rapporten van deskundigen en kerkelijke organisaties op specifieke onderdelen van het asielrelaas worden – indien relevant – betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. In voorkomende gevallen kan de indiening van een deskundigenrapport leiden tot het besluit dat de bekering (alsnog) geloofwaardig wordt geacht. Het kan echter ook voorkomen dat de IND in een individuele zaak tot het besluit komt dat de verklaringen van de vreemdeling over een gestelde bekering dusdanig gebrekkig, summier of oppervlakkig zijn, dat een rapportage van een deskundige onvoldoende aanleiding geeft om tot een ander oordeel te komen. Daarbij worden, indien aan de orde, uiteraard ook omstandigheden betrokken die los staan van de verklaringen die een vreemdeling over zijn bekering heeft afgelegd. In dit geval moet de IND uiteraard wel goed motiveren waarom zij, in afwijking van het rapport van de deskundige, tot het besluit komt dat de bekering ongeloofwaardig is. Dat is overigens geen oordeel over de kwaliteit van een deskundigenrapport.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft de onderzoeksmethode die de IND hanteert, aangemerkt als met voldoende waarborgen omkleed en zorgvuldig.2 In de betreffende zaak was eveneens een rapport van mevrouw Van Saane overgelegd. Uit het arrest van het EHRM volgt niet dat het opstellen van een contra-expertise noodzakelijk is om een zorgvuldige beoordeling te kunnen maken. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dat oordeel met haar uitspraak van 30 december 2016 mijn inziens terecht onderschreven.
Acht u de ambtenaren van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) deskundiger in het beoordelen van de geloofwaardigheid van bekeringen dan een hoogleraar die zich gespecialiseerd heeft op dit terrein?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft het in dergelijke zaken nog zin dat een asielzoeker een deskundige inschakelt als u meent dat de IND-ambtenaren beter in staat zijn een bekeringsverhaal van een asielzoeker te beoordelen?
Zie antwoord vraag 4.
De Ranglijst Christenvervolging 2017 van Open Doors |
|
Harry van Bommel , Raymond Knops (CDA), Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de Ranglijst Christenvervolging 2017 van Open Doors?1
Ja.
Deelt u de conclusie van Open Doors dat de vervolging van christenen wereldwijd wederom is toegenomen, waaronder in Somalië, Pakistan, Soedan, India, Bangladesh, Mali, Turkije, Sri Lanka en Mauritanië, en dat momenteel 215 miljoen christenen om hun geloof worden vervolgd?
Ja, de in de Ranglijst Christenvervolging 2017 genoemde cijfers geven aan dat de vervolging van christenen het afgelopen jaar wederom is toegenomen. Zo is bijvoorbeeld de situatie in Somalië, Pakistan, Soedan, India, Bangladesh, Mali, Turkije, Sri Lanka en Mauritanië verder verslechterd. Op basis van de cijfers in het rapport kan geconcludeerd worden dat de christenvervolging met name is toegenomen in Aziatische landen. Deze toename laat zich niet eenduidig verklaren. Volgens het rapport zijn er overigens ook landen waar de situatie ten opzichte van 2015 enigszins verbeterd is, zoals bijvoorbeeld in de Centraal Afrikaanse Republiek, Colombia, Djibouti, Irak, en Niger.
Deelt u tevens de conclusie dat christenvervolging het meest is toegenomen in Aziatische landen, met name als gevolg van religieus nationalisme?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de oorzaken en gevolgen van het feit dat in Sub-Sahara Afrika extreemislamitisch gedachtegoed, inmiddels zijn weg vindt naar het publieke domein, mede met behulp van financiering vanuit Saoedi-Arabië?
In delen van Sub-Sahara Afrika neemt de invloed van het salafisme en andere fundamentalistische stromingen binnen de Islam toe. Daarbij moet opgemerkt worden dat, behoudens enkele uitzonderingen, fundamentalistische stromingen binnen de desbetreffende landen vooralsnog een (kleine) minderheid vormen ten opzichte van de van oudsher dominante soefistische stromingen. Er is een trend waarneembaar van verminderende tolerantie tussen christenen en moslims, maar ook tussen soefi’s en salafisten. In landen waar Open Doors toename van intolerantie signaleert, zijn er ook enkele lichtpuntjes. Zo is in de aanbevelingen die voortkwamen uit de Sudanese Nationale Dialoog door de Sudanese autoriteiten afstand genomen van het radicale islamitische gedachtengoed en is ruimte gecreëerd voor een gematigde islam.
De oorzaken van de groeiende invloed van religie in het dagelijks leven zijn legio en hangen vaak nauw samen met maatschappelijke en sociaaleconomische ontwikkelingen. Vast staat dat er vanuit de Golfregio relatief omvangrijke particuliere financieringsstromen zijn richting Sub-Sahara Afrika ten bate van religieuze instellingen. In hoeverre ook met publieke middelen hieraan wordt bijgedragen is moeilijk te achterhalen. Om hier meer duidelijkheid over te krijgen steunt Nederland onderzoek in de regio naar zowel bronnen als effecten van deze financieringsstromen in de Hoorn van Afrika. Nederlandse ambassades zullen de onderzoeksresultaten delen met nationale autoriteiten in de regio, internationale donoren en het maatschappelijk middenveld, om waar nodig gezamenlijk te werken aan het vergroten van weerbaarheid van lokale gemeenschappen tegen gewelddadig extremisme.
In hoeverre acht u het Nederlandse beleid rondom godsdienstvrijheid en geloofsvervolging voldoende afgestemd op voorgenoemde, relatief nieuwe trends?
Nederland zet zich wereldwijd al jaren actief in voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. De situatie waarin christelijke minderheidsgroepen zich bevinden in Azië, het Midden-Oosten, en in sommige delen van Afrika, is zeer zorgwekkend. Deze groepen vragen onze bijzondere aandacht, via de bilaterale en multilaterale kanalen die ons ter beschikking staan. Dit wordt onder meer gedaan door het financieren van projecten op het terrein van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging vanuit het Mensenrechtenfonds. Conform het amendement van het lid Voordewind zal vanuit het Mensenrechtenfonds ook in 2017 tenminste EUR 1 miljoen op het gebied van godsdienstvrijheid en levensovertuiging worden ingezet. Nederland en de EU stellen dit ook aan de orde bij de overheden van landen waar het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging geschonden wordt of deze vrijheid onder druk staat. Ook de mensenrechtenambassadeur besteedt tijdens zijn reizen ruime aandacht aan vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Een voorbeeld hiervan is Pakistan, waar de mensenrechtenambassadeur tijdens gesprekken met de overheid en ngo’s onder andere blasfemie en de situatie van religieuze minderheden (Christenen, Ahmadi’s en Hindu’s) besproken heeft. Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging zal bij het voor april 2017 geplande vervolgbezoek aan Pakistan wederom op de agenda staan.
Hoe draagt het internationale diplomatieke en militaire optreden tegen ISIS in Irak en Syrië bij aan de positie en bescherming van christenen in onder meer Irak en Syrië?
Er bestaat geen enkele twijfel over dat ISIS grove mensenrechtenschendingen pleegt, ook jegens christenen. In de gebieden onder hun controle is de lokale bevolking op een barbaarse manier slachtoffer van onderdrukking en geweld. De strijd tegen ISIS heeft mede als doel een einde te maken aan deze ernstige schendingen en komt uiteindelijk alle Iraakse en Syrische burgers ten goede, waaronder ook christenen.
Bent u bereid christenvervolging te blijven adresseren in internationale fora als de Europese Unie en de Verenigde Naties?
Zie antwoord vraag 5.
Het tekort aan materieel voor de missie in Mali |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Militairen Mali niet op patrouilles door tekort materiaal»?1
De taken van de Special Operations Land Task Group (SOLTG) in MINUSMA zijn in december 2016 overgenomen door de Long Range Reconnaissance Patrol Task Group(LRRPTG). Deze eenheid is groter dan de SOLTG en heeft een andere samenstelling en uitrusting. Dergelijke aflossingen van grote eenheden over lange afstand zijn logistiek uitdagend en enige vertraging is niet uit te sluiten. De benodigde uitrusting en het materieel voor de eenheid zijn inmiddels in het operatiegebied aanwezig. Tevens verwijs ik u ook naar het antwoord op de schriftelijke vragen van lid De Roon (ingezonden op 28 december 2016 met kenmerk 2016Z25007, beantwoord op 19 januari).
Klopt het bericht dat er gebrek aan nachtkijkers, jammers en een nieuw type scherfvesten is?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat dit tot frustraties bij soldaten leidt?
Dat militairen tijdens de ontplooiing zo snel aan de slag willen, tekent hun gedrevenheid. Het personeel van de LRRPTG is zeer gemotiveerd, zo is ook gebleken uit eerdere onderzoeken. Daarnaast verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 1, 2, 6, 10 en 11.
Klopt het dat er als gevolg van deze tekorten drie van de vijf groepen verkenningen kunnen doen in plaats van vijf?
Vijf van de beoogde vijf verkenningsgroepen zijn operationeel inzetbaar.
Hoeveel verkenningsgroepen zouden er operationeel moeten zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom is het aantal benodigde middelen niet tegelijk met de toename van het aantal mensen op het kamp meegeleverd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt de opmerking van commandant Ron Sensen dat de militairen minder kunnen doen dan ze eigenlijk zouden willen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het leger niet voor iedere eenheid nachtkijkers en jammersheeft, zodat die gedeeld moeten worden? Is dit volgens u een wenselijke situatie? Zo niet, waarom is het aantal manschappen niet aangepast op het aantal middelen dat beschikbaar is?
Elke eenheid in Mali die nachtzichtmiddelen en jammers nodig heeft, kan over dit materieel beschikken. Door intensief gebruik is er in de loop der jaren verminderde beschikbaarheid van nachtzichtmiddelen ontstaan. De luchtmobiele brigade heeft als formerende eenheid een bijdrage geleverd om de benodigde nachtzichtmiddelen aan de LRRPTG te leveren. Het gevolg is dat een luchtmobiel infanteriebataljon en een geniecompagnie minder nachtzichtmiddelen beschikbaar hebben, waardoor de geoefendheid van deze eenheden tijdelijk negatief wordt beïnvloed. Defensie heeft inmiddels nieuwe nachtzichtmiddelen gekocht. Deze komen vanaf februari 2017 gefaseerd beschikbaar.
Klopt het dat dit materieel nu bij andere eenheden vandaan moet komen? Welke eenheden zijn dit en wat is het gevolg voor de gereedstelling van deze eenheden?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom is de omvang van de missie in Mali niet aangepast aan de beschikbaarheid van materieel?
Zie antwoord vraag 1.
Voorziet u meer tekorten aan materieel voor de militairen in Mali het komende jaar? Zo ja, hoe gaat u deze voorkomen? Gaat u dergelijke problemen voortaan op eigen initiatief aan de Kamer melden?
Zie antwoord vraag 1.
De positie van vrouwen en meisjes in de watersector |
|
Roelof van Laar (PvdA), Elbert Dijkgraaf (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met en deelt u de zorgen wat betreft de benadeelde positie van vrouwen en meisjes en hun toegang tot en controle over water, zoals is beschreven in de «Recommendations Meer-Partijen Initiatief (MPI) gender & water» van ActionAid, Both ENDS en WO=MEN, van 14 december jl.1?
Ik deel de zorgen zoals beschreven in de aanbevelingsbrief van het MPI.
Bent u bereid u hard te maken voor de positie van vrouwen en meisjes in de watersector en de gendergelijkheid binnen deze sector te promoten? Hoe gaat u dat doen? In hoeverre betrekt u daarbij ook nauw verwante sectoren, zoals het klimaat en de landbouw?
Zoals u weet maak ik mij al jaren hard voor verbetering van de positie van vrouwen en meisjes, ook in de watersector. Dit komt op verschillende manieren terug in de beleidsformulering en de ontwikkeling- en uitvoering van water programma’s.
In mijn brief van 19 januari 2017 aan de Tweede Kamer heb ik de nieuwe strategie voor water, sanitaire voorzieningen uiteengezet voor de komende jaren. Deze is vormgegeven rond de nieuwe duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s), waarin gelijkheid en inclusiviteit centraal staan. Om daaraan invulling te geven zet de strategie in op het verbeteren van toegang tot – en zeggenschap over – water en sanitaire voorzieningen voor vrouwen. Vrouwen worden overigens niet alleen gezien als doelgroep, maar worden ook gestimuleerd om te laten zien dat zij veranderingen te weeg kunnen brengen en een leidende rol kunnen spelen bij besluitvorming. Dit komt de effectiviteit van programma’s ten goede en biedt kansen voor economische verzelfstandiging voor vrouwen.
Om gendergelijkheid structureel in de projectcyclus te bevorderen zijn afspraken gemaakt ten aanzien van de formulering en goedkeuringsprocessen van nieuwe projecten en programma’s. Voor alle nieuwe programma’s is een genderanalyse verplicht. Deze leidt tot een specifieke op het nieuwe programma toegesneden genderstrategie en aanbevelingen voor gender monitoring. Een goed voorbeeld is de laatste «call for proposals» voor het Fonds Duurzaam Water. De beleidsregels zijn aangescherpt op het gebied van gender en indieners moeten in hun voorstel een genderanalyse maken die wordt meegenomen in de beoordeling. Indieners kunnen tevens ondersteuning op het gebied van gender aanvragen via vouchers. Deze meer gestructureerde aanpak zal leiden tot verbeteringen in monitoring en rapportages, zodat resultaten op het gebied van gender beter inzichtelijk gemaakt kunnen worden.
De afspraken voor de integratie van gender tijdens de projectcyclus gelden voor alle thema’s; deze hebben dus ook betrekking op projecten op het snijvlak van water en klimaat en van water en landbouw. Het Geodata for Agriculture and Water programma dat onlangs in het nieuws was, is een goed voorbeeld hiervan. Er wordt gekeken hoe toegang tot agrarische en meteorologische satellietgegevens bruikbaar kunnen worden gemaakt in het bijzonder ook voor boerinnen, zodat landbouwopbrengsten verbeteren en de positie van vrouwen wordt versterkt.
Tot slot worden genderaspecten meegenomen in internationale lobbyactiviteiten. Binnen het klimaatverdrag speelt Nederland bijvoorbeeld een actieve rol om een gender-responsief klimaatbeleid te bevorderen. Nederland zal betrokken blijven bij de uitwerking van het genderactieplan zoals voorgesteld tijdens de COP. Tevens heeft Nederland een belangrijke rol gespeeld bij de formulering van het genderbeleid van het Groene Klimaat Fonds.
In hoeverre heeft u of gaat u uitvoering geven aan de motie-Van Laar2 betreffende de uitvoering van genderanalyses en de ontwikkeling van effectieve genderstrategieën voorafgaand aan project- en beleidsontwikkelingen? Welke ontwikkelingen hebben zich op dit vlak sinds de aanvaarding van deze motie voortgedaan?
Voorwaarde voor goedkeuring van alle programma’s die Nederland ondersteunt, inclusief water, voedselzekerheid en klimaat, is het uitvoeren van een genderanalyse. Dit betekent dat de huidige situatie en beoogde impact van het voorgestelde programma op de lokale positie van vrouwen wordt geanalyseerd (gender analyse), mogelijkheden voor positieve impact worden geïdentificeerd en concreet aangescherpte actie wordt geformuleerd in een gender actieplan. Themadirecties worden hierbij ondersteund door genderexperts. Zoals al toegezegd aan de Kamer zullen in de toekomst niet alleen genderanalyses aan alle activiteiten ten grondslag liggen, maar ook genderspecifieke data verzameld worden om resultaten ten aanzien van gendergelijkheid beter in beeld te brengen.
Hoe gaat u zeker stellen dat Nederlandse ondernemingen de internationale standaarden, waaronder de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, Free Prior and Informed Consent (FPIC), en de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG's), in het kader van gendergelijkheid binnen de watersector blijven naleven?
Het is gebleken dat de UN Guiding Principles on Business and Human Rights praktische uitvoeringsvragen met zich mee brengen voor ondernemingen. Het gezamenlijk bespreekbaar maken van het onderwerp en zoeken naar praktische oplossingen blijft ook internationaal een uitdaging. Nederland heeft hiertoe een werkgroep opgericht met de internationale NGO Business for Social Responsibility om samen met Nederlandse bedrijven een «gender code of conduct» uit te werken en verder te werken aan versterking van de economische positie van vrouwen in de watersector.
Bent u bereid u in te zetten voor een sterkere 'due diligence», waarbij ook gendergelijkheid een grote rol speelt? In hoeverre is het realiseerbaar om dit als een vereiste te stellen bij het verlenen van subsidies, leningen en andere overheidssteun zodat dit ook bijdraagt aan een sterkere implementatie van maatschappelijk verantwoord ondernemen (Corporate Social Responsibility – CSR)?
Nederland maakt zich hard voor aanscherping van gender in due diligence. Bijvoorbeeld het verbeteren van arbeidsomstandigheden voor vrouwen in de textielindustrie, aanwezigheid van schone, veilige en toegankelijke sanitaire voorzieningen, industriële veiligheid en inspraak. Binnen mijnbouw is een vergelijkbaar traject van start gegaan i.s.m. Nederlandse maatschappelijke organisaties om op EU-niveau ervaringen met partner mijnbouwbedrijven uit te kunnen wisselen en gezamenlijk te kunnen leren hoe negatieve effecten op vrouwen kunnen worden beperkt en positieve effecten voor vrouwen binnen de sector kunnen worden bevorderd.
In het kader van coherentie op gebied van voedselzekerheid hanteert de regering bij overheidssteun onder meer de «Principles for Responsible Investment in Agriculture and Food Systems» van de Commissie voor Wereld Voedsel Veiligheid. Het derde principe («Foster Gender Equality and Women’s Empowerment») is geheel gericht op gendergelijkheid.
Hoe kijkt u aan tegen de verhoogde risico’s die vrouwelijke mensenrechtenverdedigers lopen? Op welke manier kunnen deze risico’s zoveel mogelijk weggenomen worden?
Het verhoogd risico van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers wordt internationaal erkend en genoemd in mensenrechtenresoluties, waaronder in de Nederland/ Franse resolutie over tegengaan van geweld tegen vrouwen van eind 2016. Nederland erkent de speciale positie die vrouwelijke mensenrechtenverdedigers innemen en hun verhoogde kwetsbaarheid. Hun werk kan ingaan tegen traditionele, religieuze en/of sociale normen ten aanzien van de rol van vrouwen in de samenleving. Dit veroorzaakt een verhoogd risico op seksueel en gendergerelateerd geweld.
Deze risico’s kunnen op korte termijn zoveel mogelijk worden gereduceerd door politieke en praktische steun vanuit het bestaande mensenrechtenbeleid en -instrumentarium, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke risico’s die vrouwelijke mensenrechtenverdedigers lopen. Op de langere termijn kunnen deze risico’s enkel weggenomen worden door structurele verbetering in vrouwenrechten en meer gelijke machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen in het betreffende land. Het Nederlandse internationale genderbeleid beoogt hieraan bij te dragen via ondersteuning van genderspecifieke programma’s en integratie van gender in de doelstellingen van het buitenlandbeleid.
Geen kerstwensen Nederlandse ambassade in Berlijn |
|
Raymond Knops (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat de Nederlandse ambassade in Berlijn dit jaar besloten heeft slechts nieuwjaarswensen te versturen naar contacten en relaties, en geen Kerstwensen?1
Nederlandse ambassades zijn op geen enkele wijze verplicht om kerst- en/of nieuwjaarswensen te versturen. Deze wensen worden niet centraal gedicteerd. Creativiteit, diversiteit en eigen verantwoordelijkheid zijn waarden die het ministerie hoog in het vaandel heeft staan. Een aantal jaren geleden is op grond van milieu en kostenoverwegingen besloten om, mocht toch een eindejaarswens worden verstuurd, over te gaan op een digitale variant.
Ambassade Berlijn doet dat ook. Dit jaar is gekozen voor een digitale kaart met goede wensen voor 2017. Zo heeft de ambassadeur toegevoegd: «Monique van Daalen, Ambassadeur in Berlijn, wenst u prettige Kerstdagen en een gelukkig 2017 / Monique van Daalen, Botschafterin des Königreichs der Niederlande, wünscht Ihnen Frohe Weihnachten und einen guten Start ins Neue Jahr». Er is dus geen sprake van dat boodschappen worden gemeden.
Zo ja, waarom heeft de ambassade elke verwijzing naar Kerstmis gemeden? Is dit voor het eerst?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dit niet merkwaardig in een land als Duitsland, waar Kerstmis, met tienduizenden kerstmarkten, als belangrijkste feestdag van de kalender wordt gevierd?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er ook andere Nederlandse ambassades in Westerse landen die op soortgelijke wijze verwijzing naar Kerstmis mijden? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te stoppen met deze politieke correctheid en weer als vanouds kerstwensen uit te doen gaan vanuit ambassades?
Zie antwoord vraag 1.
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De wapenopbouw van Hezbollah |
|
Raymond Knops (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Joram van Klaveren (GrBvK), Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Hezbollah maakt van zuiden Libanon een kruitvat»?1
Ja.
Klopt het dat Hezbollah in Zuid-Libanon grote hoeveelheden wapens in handen heeft gekregen, en dat Iran hier een aanzienlijke bijdrage aan heeft geleverd, ondanks het verbod door de VN-Veiligheidsraad op wapenleveranties aan Hezbollah?2
Het kabinet heeft met zorg kennisgenomen van de berichtgeving in de media maar kan geen uitspraken doen over de juistheid van deze informatie. Het inzetten van burgers als menselijk schild is volgens alle internationale regels verboden. Als Hezbollah zich hieraan schuldig zou maken zou het kabinet dit ten zeerste veroordelen.
In hoeverre deelt u de beweringen van de nieuwssite Jewish Press dat burgers nu een militair schild zouden vormen tegen mogelijk Israëlisch militair optreden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent de bewapening van Hezbollah voor de betrekkingen tussen Israël en Syrië en Libanon, en voor de vrede en stabiliteit in de regio?
De situatie in de regio is zeer volatiel en de verhoudingen reeds gespannen. De militaire tak van Hezbollah is door de EU geclassificeerd als een terroristische organisatie en dient conform resolutie 1701 van de VN-Veiligheidsraad te ontwapenen. Ook steunen strijders van Hezbollah het regime van Assad bij het bloedig onderdrukken van de eigen bevolking. Het behoeft geen betoog dat verdere bewapening van Hezbollah buitengewoon onwenselijk zou zijn en op geen enkele wijze zou bijdragen aan stabiliteit en goede verhoudingen in de regio.
In hoeverre is de constatering juist dat Israël zich genoodzaakt ziet om luchtaanvallen op Hezbollah uit te voeren om daarmee te voorkomen dat deze terreurbeweging luchtdoelraketten of zelfs chemische wapens in handen krijgt? Heeft u aanwijzingen dat Hezbollah dergelijke wapens daadwerkelijk in handen gekregen heeft?
Israël heeft het recht zijn bevolking tegen de dreiging van Hezbollah te beschermen met inachtneming van het internationaal recht. Het is niet aan het kabinet om de vraag te beantwoorden of Israël zelf noodzaak ziet tot luchtaanvallen op Hezbollah.
Welke mogelijkheden ziet u om Israël in internationaal verband te steunen in de strijd tegen het internationale terrorisme in het algemeen, en tegen Hezbollah en ISIS in het bijzonder?
Nederland en Israël hebben regelmatig contact over de strijd tegen het internationale terrorisme, bijvoorbeeld tijdens de bilaterale consultaties over terrorismebestrijding die op 2 november jl. plaatsvonden in Den Haag. Er zijn toen ervaringen uitgewisseld over het tegengaan van radicalisering en terrorismebestrijding, in het bijzonder het bevriezen van tegoeden die te herleiden zijn naar terroristische activiteiten. Ook liggen er mogelijkheden op het terrein van multilaterale samenwerking, zoals binnen het Global Counterterrorism Forum (GCTF), waar Nederland covoorzitter van is. Israël heeft recent deelgenomen aan een GCTF-bijeenkomst over het beschermen van kwetsbare doelen zoals cafés en restaurants.
Hoe duidt u de rol die Iran momenteel speelt in de strijd tegen ISIS en het al dan niet bereiken van vrede en stabiliteit in het Midden-Oosten?
De positie van Iran in de regio is versterkt door de ontwikkelingen in Syrië en Irak. De door de internationale gemeenschap verwachte constructieve opstelling van Iran in de regio, na het bereiken van het nucleaire akkoord, laat vooralsnog op zich wachten. Een voorbeeld hiervan zijn indicaties dat door Iran gesponsorde milities een akkoord over de evacuatie van burgers uit Aleppo tegenhielden. Het kabinet heeft met zorg kennisgenomen van deze berichten en op 12 december jl. de Iraanse ambassadeur ontboden om het land aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid voor de bescherming van burgers in Aleppo. Wel is Iran betrokken bij het bestrijden van ISIS, onder andere door hun steun aan de Popular Mobilisation Forces (PMF) die ISIS in Irak bestrijden.
Bent u bereid om, bij voortgaande wapenleveranties door Iran aan Hezbollah, in internationaal verband een veel hardere opstelling tegenover Iran te bepleiten, waaronder het opnieuw instellen van doelmatige sancties, teneinde het land te bewegen een constructieve in plaats van destructieve rol te spelen in de regio?
Het kabinet roept Iran in bilateraal en multilateraal verband consequent op een constructieve rol te spelen in de regio. Nederland zal in overleg met gelijkgestemde landen blijven werken aan mogelijkheden om het land te bewegen om die constructieve rol te vervullen. Het verhogen van diplomatieke druk is daar één van, zoals het ontbieden van de Iraanse ambassadeur over de situatie in Aleppo.
Bij het vergroten van de druk op Iran is het van belang onderscheid te maken tussen de verschillende sanctieregimes die reeds op Iran van toepassing zijn. Als onderdeel van het nucleaire akkoord (JCPOA) zijn een deel van de VN-sancties en autonome VS- en EU-sancties tegen Iran opgeschort. Sancties ingesteld vanwege het risico op proliferatie en mensenrechtenschendingen zijn nog altijd van toepassing. Enkele Iraniërs en de militaire tak van Hezbollah staan reeds op de EU terrorisme-sanctielijst.
Het kabinet is voorstander van een effectief en gericht sanctiebeleid. De bestaande sanctieregimes moeten niet vermengd worden met het optreden van Iran in de regio. Vermenging van sanctieregimes vermindert de effectiviteit en maakt het onduidelijk aan welke eisen voldaan moet zijn om aanspraak te kunnen maken op sanctieverlichting. Een nieuw sanctieregime jegens Iran in reactie op de rol in de regio is vooralsnog niet aan de orde. Wel houdt het kabinet de ontwikkelingen scherp in de gaten en blijft het kabinet met partners in gesprek over de mogelijkheden Iran te bewegen de constructieve rol te spelen die van hen verwacht wordt.
Bent u op de hoogte van het bericht dat de Amerikaanse staat New York vier Nederlandse bedrijven op een zwarte lijst heeft gezet omdat zij Israël zouden boycotten?1
Ja.
Heeft u contact hierover gehad met de gouverneur van de staat New York? Zo nee, gaat u dat doen om te achterhalen waarom deze bedrijven op de zwarte lijst precies staan? Gaat u hoe dan ook achterhalen waarom deze bedrijven op deze zwarte lijst staan?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de lijst van de staat New York. Het kabinet vindt dat voor publicatie van een dergelijke lijst zorgvuldige hoor en wederhoor zou moeten plaatsvinden. De Nederlandse Ambassadeur in de Verenigde Staten heeft de kwestie aan de orde gesteld bij de autoriteiten van de staat New York en het belang van zorgvuldigheid onderstreept. Tevens heeft de Ambassadeur in het gesprek gewezen op de reacties van de vier betrokken Nederlandse bedrijven, waarin zij aangeven dat er geen sprake is van een boycot van Israël, en het kabinetsbeleid toegelicht. De autoriteiten van de staat New York verklaarden bereid te zijn kennis te nemen van de bezwaren van de betrokken bedrijven en op basis daarvan over te gaan tot een early review van hun plaatsing op de lijst.
Het kabinet benadrukt tegen een boycot van Israël te zijn en te streven naar versterking van de economische betrekkingen met Israël binnen de grenzen van 1967. De Nederlandse overheid ontmoedigt al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de Kamerbrief met de beantwoording van de feitelijke vragen van de vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken over de evaluatie van de bilaterale samenwerkingsfora met Israël en de Palestijnse Gebieden van 22 april 2015 (Kamerstuk nr. 23 432-396, antwoord op vragen 26, 27, 42, 45, 65, 90, 91 en 94). Het is uiteindelijk aan bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. In het kader van internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen wordt van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij onder eigen verantwoordelijkheid, met inachtneming van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.
Wat vindt u ervan dat deze Nederlandse bedrijven op de zwarte lijst zijn geplaatst?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Nederlandse bedrijven samenwerking met Israël niet zouden moeten boycotten aangezien het Nederlandse beleid tegen een boycot van Israël gekant is en economische samenwerking met Israël stimuleert?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de bewering in het bericht dat uw ministerie zelf het bedrijf Haskoning heeft geadviseerd haar betrokkenheid bij de bouw van een afvalwaterzuiveringsproject te staken omdat het project op de Westelijke Jordaanoever gelegen zou zijn? Zo ja, hoe verhoudt zich tot uw eigen beleid om Israël niet te boycotten?
Het betrof een eigenstandig genomen besluit van Royal HaskoningDHV. Verwezen wordt naar de beantwoording van de Kamervragen over deze kwestie van 16 september 2013 (Vergaderjaar 2012–2013, aanhangselnummer 3223) en van 8 oktober 2013 (Vergaderjaar 2013–2014, aanhangselnummer 206).
Gaat u deze Nederlandse bedrijven erop aanspreken Israël niet langer te boycotten, ook niet als het gaat om samenwerking met Israëlische bedrijven die activiteiten hebben op de Westelijke Jordaanoever, wanneer het samenwerkingsproject daar niets mee te maken heeft?
De vier betrokken bedrijven hebben aangegeven dat er geen sprake is van een boycot van Israël.
Bent u op de hoogte van het bericht op «The Allgemeiner» over het standpunt van de Duitse regeringspartij CDU ten aanzien van de Boycot, Desinvesteringen en Sancties (BDS)-campagne?2
Ja.
Bent u het eens met het standpunt van de CDU dat de BDS-beweging anti-Joods is?
Nee. De BDS-beweging is een organisatie die op zelf gekozen wijze politieke doelen tracht te verwezenlijken. Hierbij merkt het kabinet op dat uitlatingen of bijeenkomsten betreffende BDS worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, zoals onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Indien er incidenten zouden plaatsvinden waarbij sprake is van discriminerende uitlatingen, dan neemt het kabinet daar nadrukkelijk afstand van en is het strafrecht van toepassing.
De arrestatie van een Nederlandse journalist in Panama |
|
Han ten Broeke (VVD), Raymond Knops (CDA), Harry van Bommel , Joël Voordewind (CU), Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de arrestatie van de Nederlandse journalist Okke Ornstein in Panama?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de heer Ornstein is opgepakt vanwege het blootleggen van corruptieschandalen, zoals beweerd door Transparency International en andere niet-gouvernementele organisaties?2
Journalist Okke Ornstein werd in Panama gearresteerd onder beschuldiging van smaad en laster. In totaal had de heer Ornstein in Panama te maken met vijf strafaanklachten wegens smaad en laster. Voor twee daarvan werd de heer Ornstein, ook in hoger beroep, veroordeeld. Het proces voor de andere drie aanklachten had nog geen aanvang genomen. Smaad en laster zijn in Panama strafbaar en worden door Panamese rechters vrij snel bewezen geacht en bestraft. Veel artikelen van de heer Ornstein gaan over fraude en corruptie. Omdat het journalistieke werk van de heer Ornstein aanleiding was voor zijn arrestatie en detentie raakte zijn zaak aan de persvrijheid.
Heeft uw ministerie reeds contact gehad met de Panamese autoriteiten? Zo ja, hoe? Heeft dat contact nog iets opgeleverd?
Nederland maakt zich overal in de wereld sterk voor persvrijheid. Sinds de arrestatie van de heer Ornstein heeft Nederland op hoog niveau actief en veelvuldig in diplomatieke contacten met de Panamese autoriteiten onmiddellijk aandacht gevraagd voor de zaak van de heer Ornstein en gewezen op het belang van persvrijheid in Panama. Op mijn verzoek sprak de Nederlandse ambassadeur met verschillende ministers van de Panamese regering en met president Varela. De Nederlandse ambassade in Panama zette zich met succes in voor de overbrenging van de heer Ornstein naar een gevangenis met betere omstandigheden.
Zelf vroeg ik op 29 november 2016 in een telefonisch gesprek met mijn Panamese ambtgenoot aandacht voor de zaak van de heer Ornstein en verzocht ik hem om de persvrijheid in Panama te waarborgen.
Naast de bilaterale inzet werd ook in internationaal en EU-verband proactief ingezet op het verhogen van de internationale druk op Panama om de persvrijheid te garanderen. Zo werden op 2 december de zaak van de heer Ornstein en de persvrijheid in Panama aan de orde gesteld in een bijeenkomst van de EU-ambassadeurs met president Varela. Verschillende journalistenorganisaties stelden de zaak van de heer Ornstein aan de orde bij de Panamese autoriteiten.
Op 20 december hebben de Panamese autoriteiten bekend gemaakt dat president Varela aan de heer Ornstein gratie zal verlenen. Naar verwachting komt de heer Ornstein binnen enkele dagen vrij.
Is de heer Ornstein reeds bezocht door Nederlandse diplomaten ter plaatse?
Ja, medewerkers van de Nederlandse ambassade in Panama hebben de heer Ornstein sinds zijn arrestatie op 15 november jl. meerdere malen in detentie bezocht. Ook heeft de ambassade gefaciliteerd bij het bezoek van familieleden aan de heer Ornstein. Met de partner en de familie van de heer Ornstein werd intensief contact onderhouden.
Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de ontwikkelingen rondom deze zaak?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 komt de heer Ornstein naar verwachting op korte termijn vrij.
De bosbranden in Israël |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de hevige bosbranden in Israël?1
Ja.
Bent u bereid om Nederlandse hulp aan te bieden bij het blussen van de branden in Israël in navolging van andere Europese landen? Zo ja, welke mogelijkheden heeft Nederland om Israël bij te staan in het blussen van de branden? Zo nee, waarom niet?
Er is met de Israëlische autoriteiten gesproken over mogelijke hulp bij het blussen van de diverse branden. Er kon echter niet in de specifieke Israëlische behoefte worden voorzien, omdat Nederland niet over de gevraagde blusvliegtuigen beschikt. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in een gesprek met de Israëlische Ambassadeur namens het kabinet zijn medeleven betuigd met de getroffen bevolking.
Het bericht dat EU-Turkijerapporteur Kati Piri wordt geweerd uit Turkije |
|
Harry van Bommel , Marit Maij (PvdA), Joël Voordewind (CU), Han ten Broeke (VVD), Marianne Thieme (PvdD), Rik Grashoff (GL), Kees Verhoeven (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de rapporteur Turkije van het Europees parlement, Kati Piri, geweigerd is door Turkije om het land in te reizen?1
Ja.
Klopt dit bericht? Welke redenen geeft Turkije aan om mevrouw Piri de toegang tot Turkije te weigeren? Welke feiten hebben zich exact voorgedaan en wat is daarop uw reactie?
Kortheidshalve verwijs ik naar mijn brief van 22 november 2016 (referentie 2016Z21366) over deze kwestie.
Op welke wijze werkt u eraan en ondersteunt u mevrouw Piri, om zo snel mogelijk weer toegelaten te worden tot Turkije om haar werk te kunnen doen? Welke contacten heeft u hierover namens Nederland en/of namens de Europese Unie gehad met uw Turkse collega’s?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate heeft de weigering tot toelating van mevrouw Piri te maken met haar kritiek op het oppakken door Turkije van parlementariërs van oppositiepartij HDP? Deelt u de mening dat de Europese Unie achter mevrouw Piri moet gaan staan op dit punt, omdat deze acties ingaan tegen de Turkse democratische rechtsstaat? Zo ja, hoe organiseert u dat?
Zoals gesteld in bovengenoemde brief van 22 november 2016 is mevrouw Piri de toegang tot Turkije niet ontzegd, maar hebben de Turkse autoriteiten de met haar geplande afspraken geannuleerd. Mevrouw Piri besloot hierop haar reis uit te stellen. De beweegredenen van de Turkse autoriteiten om de geplande afspraken te annuleren ken ik niet. Het kabinet vindt het evenals de rapporteur belangrijk dat de kanalen met Turkije open blijven en dat een dialoog kan plaatsvinden. In die dialoog moet juist ook plaats zijn voor kritische noten. De kwestie is primair een zaak tussen het Europees parlement en Turkije, maar Nederland zal het belang van een dialoog met het EP en de toegang van haar Rapporteurs bij de Turkse autoriteiten onder de aandacht blijven brengen.
Deelt u de mening dat het niet toelaten van mevrouw Piri een nieuw zorgelijk signaal van Turkije is omtrent zijn aspiraties om lid te worden van de Europese Unie? Zo ja, in welke mate ziet u deze weigering tot toelating als een schoffering van de banden tussen de EU en Turkije?
Zie antwoord vraag 2.
De documentaire ‘Grenzeloos misbruikt’ |
|
Nine Kooiman , Joël Voordewind (CU), Jeroen Recourt (PvdA), Kees van der Staaij (SGP), Foort van Oosten (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de documentaire «Grenzeloos Misbruikt» van de EO in samenwerking met Terres des Hommes en International Justice Mission (IJM)?
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport en de aanbevelingen die de organisaties achter de documentaire, naar aanleiding van de documentaire op 2 november 2016, hebben aangeboden aan de vaste commissies van Veiligheid en Justitie, Buitenlandse Handel en ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Zaken uit de Tweede Kamer?1
Bij brief van 6 september 2016 heb ik aan uw Kamer het Plan van Aanpak Bestrijding Kindersekstoerisme doen toekomen2. Mede op basis van de bevindingen uit het rapport «Global Study on Sexual Exploitation of Children in Travel en Tourism» wordt in het plan een sterk accent gelegd op de Filipijnen, wat betreft de bestrijding van kindermisbruik in het buitenland waaraan Nederlanders op enigerlei wijze deelnemen. In mijn antwoord op vraag 8 ga ik hier verder op in.
De Nederlandse ambassade in Manila richtte in 2014 het informatieuitwisselingsplatform «Manila Dialogue» op waar nationale en internationale partners structureel met elkaar in contact staan over ontwikkelingen en gesignaleerde risico’s op het gebied van mensenhandel, waaronder de seksuele uitbuiting van kinderen. Begin 2016 zijn onder dit platform werkgroepen opgericht die specifiek aandacht geven aan de meest kwetsbare groepen, waaronder kinderen. Op 1 november jl. vond op initiatief van de Ministeries van Veiligheid en Justitie en Buitenlandse Zaken een expertbijeenkomst over seksuele uitbuiting van kinderen plaats, waarbij het Openbaar Ministerie, de Nationale Politie, betrokken mensenrechten ngo’s en ambassades in de Zuidoost-Azië regio aan deelnamen. Ook deze bijeenkomst had als doel om de samenwerking en informatiedeling in de strijd tegen seksuele uitbuiting van kinderen in Zuidoost-Azië te verbeteren.
Wat betreft de specifieke aanbevelingen om via het strafrecht webcamseks met kinderen aan te pakken verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 4, 6, 7 en 10.
Klopt de aanname van de betrokken organisaties dat er wereldwijd zo’n tien miljoen kinderen worden uitgebuit in de commerciële seks of pornografie? Kunt u aangeven hoeveel Nederlanders als dader of gebruiker vermoedelijk betrokken zijn bij dit misbruik? Hoeveel zaken zijn jaarlijks aanhangig bij de rechter in dit kader?
Zowel het aantal kinderen als het aantal daders dat wereldwijd betrokken is bij seksueel kindermisbruik wordt niet bijgehouden. Wel is bekend dat op 1 december 2016 wereldwijd 29 Nederlanders zijn gedetineerd vanwege een veroordeling voor dan wel verdenking van een zedendelict waarbij minderjarigen het slachtoffer werden. In de Filipijnen zitten momenteel drie Nederlanders hiervoor vast.
Heeft de politie voldoende middelen op te treden tegen mensen die tegen betaling kijken naar het misbruik van kinderen voor een webcam in het buitenland? Kunt u aangeven welke middelen dit zijn, hoe zij worden toegepast en welke middelen en juridisch instrumentarium nodig zijn ter aanvulling op de bestaande bevoegdheden?
Alle middelen en het daarbij behorende juridische instrumentarium die de politie ter beschikking staan ten behoeve van de reguliere opsporing (ook in de digitale omgeving), worden ook ingezet voor de opsporing van het misbruik van kinderen. Naar inschatting van de politie zullen de aanvullende bevoegdheden die het wetsvoorstel Computercriminaliteit III na inwerkingtreding biedt (op afstand binnendringen en onderzoek doen in een geautomatiseerd systeem) verder helpen in de opsporing van het misbruik van kinderen voor een webcam in het buitenland waarbij Nederlandse plegers betrokken zijn.
De opsporing van Nederlandse personen die, tegen betaling, kijken naar het misbruik van kinderen voor een webcam, blijkt een zeer arbeidsintensieve aangelegenheid. Dit komt mede door geavanceerde technische middelen die daders inzetten om zichzelf af te schermen wat opsporingsonderzoek en bewijsgaring complexer en tijdrovender maakt. De technologische ontwikkelingen in het digitale domein gaan dusdanig snel dat dit met zich meebrengt dat er blijvende aandacht zal moeten zijn voor middelen en instrumentarium.
Als misbruik plaatsvindt in het buitenland is er sprake van externe afhankelijkheden, zoals de betrokkenheid en het kennisniveau van buitenlandse autoriteiten in de bronlanden. Bovendien is de capaciteit in de bronlanden veelal schaars en zijn bronlanden genoodzaakt om te prioriteren in het werkaanbod vanwege internationale verzoeken om rechtshulp van andere landen.
Wat is uw reactie op het pleidooi van deze organisaties voor een meer zichtbare aanwezigheid van de politie op internet, specifiek gericht op netwerken die zich schuldig maken aan kinderporno en het kijken naar misbruik van kinderen uit het buitenland voor de webcam? Welke mogelijkheden ziet u om dit vorm te geven?
Meer zichtbare aanwezigheid van de politie op internet is een van de mogelijkheden die aan de bestrijding van kinderporno en webcamseks inhoud kan geven. Verstoring van de netwerken die zich hieraan schuldig maken is vanzelfsprekend gewenst en wordt binnen de huidige aanpak meegenomen, ook in internationaal verband in samenwerking met buitenlandse opsporingsdiensten. Dit heeft het gewenste effect, maar soms leidt het ertoe dat daders slimmere manieren bedenken om opsporing te bemoeilijken. Opgemerkt dient te worden dat ook voor deze methode geldt dat er sprake is van prioritering binnen het totale werkaanbod van kinderporno en kindersekstoerisme.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de voor- en nadelen van het inzetten van digitale opsporingstechnieken, zoals bijvoorbeeld toegepast in het Sweetieproject van Terres des Hommes, bij de opsporing van kinderpornonetwerken?
Naar inschatting van de politie zal het digitale opsporingsinstrumentarium hiertoe voldoende mogelijkheden bieden met de aanvullende bevoegdheden, zoals voorgesteld in het wetsvoorstel Computercriminaliteit III (Kamerstuk 34 372, nr.3 waar ik in mijn antwoorden op vraag 4 van deze set en vraag 3 van de Kamervragen van de leden Bergkamp en Verhoeven (beiden D66) nader op inga. Ik zie dan ook geen reden voor nader onderzoek naar digitale opsporingstechnieken.
Wat vindt u van het pleidooi van de organisaties voor meer bevoegdheden voor de politie om bij in beslagname van computers van verdachten van kinderporno door te kunnen rechercheren naar eventuele medeverdachten via deze computers, door deze in de lucht te houden? Tegen welke beperkingen om dat mogelijk te maken loopt u nu aan? Welke juridische beperkingen spelen hierbij een rol? Hoe laat zich dat vergelijken met de bevoegdheden van politie in het buitenland, zoals het voorbeeld uit Australië dat in het rapport wordt genoemd?
Graag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4, waar ik inga op de middelen en instrumentarium die de politie ter beschikking staan en mijn antwoord op vraag 2 van de Kamervragen van de leden Bergkamp en Verhoeven (beide D66), waar ik inga op mogelijkheden voor de politie om gebruik te maken van de zg. honeypots of (het overnemen) van het beheer van een internet-omgeving waar strafbare feiten worden gepleegd. Hierbij gelden de gebruikelijke beperkingen met betrekking tot de toepassing, zoals het in mijn antwoord bij vraag 3 van de Kamervragen van de leden Bergkamp en Verhoeven (beide D66) aangehaalde verbod op uitlokking.
In welke mate heeft Nederland contact met de Filipijnen over het probleem van webcamseks met Filipijnse minderjarigen door Nederlandse gebruikers? Bent u tevreden over de internationale samenwerking met de Filipijnen in de bestrijding van kinderporno en webcamseks met minderjarigen en zo ja, waarom?
In het Plan van Aanpak Bestrijding Kindersekstoerisme dat uw Kamer op 6 september 2016 is toegestuurd, is de samenwerking met de overheid in de regio Zuidoost-Azië een belangrijk onderdeel. In het bijzonder zal de komende jaren de samenwerking met de Filipijnen worden geïntensiveerd, onder andere door een pilot met een toolkit die ertoe strekt meer betekenisvolle meldingen voor de opsporing en vervolging van Nederlandse plegers van kindersekstoerisme te verkrijgen. De Filipijnen zijn sinds 2016 ook lid van de Virtual Global Taskforce (VGT) waar periodiek landen met elkaar wisselen over acties en ontwikkelingen op het gebied van (online en offline) seksueel kindermisbruik.
De Filipijnse autoriteiten onderschrijven namelijk dat kindersekstoerisme en webcamseks met minderjarigen een probleem is en zijn ook bereid met internationale partners daarop actie te ondernemen. Het aantal Filipijnse politiemedewerkers dat werkt aan de bestrijding van seksueel kindermisbruik (incl. webcamseks) is uitgebreid en kortgeleden is hiervoor speciaal het team Internet Crimes Against Children opgericht. Ook geeft de Filipijnse politie actief opvolging aan meldingen die Nederland deelt met de Filipijnen, wat heeft geleid tot verschillende (al dan niet gezamenlijke) opsporingsonderzoeken. Om die reden is de plaatsing van de flexibele politieliasion (FILO) in Manila met twee jaar verlengd.
Is de huidige bezetting van de Nederlandse Liaison officer inzake Sekstoerisme in Manilla toereikend, gezien de zware taak en omvang van deze vorm van criminaliteit? Kunt u beschrijven waar de werkzaamheden van de Liaison officer uit bestaan?
Zoals ik uw Kamer heb bericht in mijn brief van 6 september 2016 is de aanstelling van de flexibele liaison (FILO) in Manila, speciaal voor de bestrijding van het fenomeen kindersekstoerisme, met twee jaar verlengd. Daarmee acht ik de huidige bezetting toereikend. De FILO Kindersekstoerisme in Manila onderhoudt het contact met de plaatselijke autoriteiten bij zaken waar een Nederlander betrokken is bij misbruik van kinderen. De FILO is de schakel tussen de Teams Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme in Nederland en de lokale autoriteiten bij gezamenlijke opsporingstrajecten betreffende kindersekstoerisme.
Verder ontwikkelen de FILO ’s Kindersekstoerisme in Manila en Bangkok een regionale aanpak van het fenomeen kindersekstoerisme, samen met de vaste politieliaisons en waar mogelijk met de liaisons van strategische partnerlanden en NGO’s in de regio. De thematische Kindersekstoerisme-liaisons hebben hierbij ook aandacht voor aanverwante thema’s als mensenhandel en kinderpornografie.
Tenslotte dragen de FILO’s waar mogelijk bij aan concrete projecten van Interpol en Europol, zoals het Project Green Notices, maar ook aan preventie.
Gedurende de plaatsingstermijn van de FILO Kindersekstoerisme wordt een strategie ten aanzien van de inbedding van het thema Kindersekstoerisme binnen de staande organisatie geformuleerd ten einde tijdig de beëindiging van de plaatsingstermijn van de FILO op effectieve wijze op te vangen.
Bent u bereid bijvoorbeeld in het kader van het mensenrechtenfonds of uit andere fondsen aanvullende middelen en tevens expertise ter beschikking te stellen voor het trainen en uitbreiden van de zedenpolitie in de Filipijnen, zoals de betrokken organisaties bepleiten? Waarom wel, indien nee waarom niet?
Nederland financiert uit het SRGR Partnerschapsfonds met 3 miljoen euro per jaar het «Down to Zero» programma waarin Terre des Hommes wereldwijd activiteiten uitvoert die gericht zijn op het tegengaan van commerciële seksuele uitbuiting van kinderen, waaronder kindersekstoerisme. Deze inspanningen zijn mede gericht op politietraining en de vergroting van opsporingscapaciteit op de Filipijnen.
Omdat deze inspanningen de inzet vereisen van schaarse gespecialiseerde operationele capaciteit van de politie, die daardoor niet voor de opsporing in Nederland beschikbaar is, ben ik helaas gedwongen hiermee terughoudend om te gaan. Overigens levert Nederland, in vergelijking tot andere Europese landen, een relatief grote inspanning, aan de bestrijding van kindersekstoerisme op de Filipijnen door de inzet van de FILO.
Uitlevering van verdachten aan Rwanda |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Marianne Thieme (PvdD), Kees van der Staaij (SGP), Jeroen Recourt (PvdA), Linda Voortman (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Naar aanleiding van uw antwoorden op eerdere vragen: bent u het, afgezien van de beoordeling van de schriftelijke verklaringen van de heer Witteveen door de voorzieningenrechter en het gerechtshof, ermee eens dat de heer Witteveen wegens zijn ervaringen in Rwanda uniek gepositioneerd is om het rechtssysteem in Rwanda te beoordelen? Klopt het dat de heer Witteveen nog niet eerder door de betrokken ambtenaren op het Ministerie van Veiligheid en Justitie is bevraagd? Acht u het niet wenselijk dat de ervaringen van Witteveen worden betrokken bij uw beoordeling over deze zaak? Zo nee, waarom niet?1
Ik zie geen aanleiding om de beslissing ten aanzien van de uitlevering te herzien. De heer Witteveen heeft in de schriftelijke stukken die zijn ingebracht in de uitleveringsprocedure uitgebreid uiteen gezet wat zijn bevindingen waren. Hierbij is ook de «Bandora-zaak» behandeld. Deze ervaringen en bevindingen van de heer Witteveen zijn door de betrokken ambtenaren van mijn ministerie al meegenomen in de beoordeling over de uitleveringszaak. Er is regelmatig informeel contact geweest tussen de betrokken ambtenaren en de heer Witteveen, waarin de heer Witteveen zijn bevindingen naar voren heeft gebracht. De bevindingen van de heer Witteveen heb ik bij mijn oordeel betrokken, maar hebben mijn conclusie niet gewijzigd. Ook het Gerechtshof concludeert dat het niet aannemelijk is dat de betrokken personen een reëel risico lopen op inbreuken op het recht op een eerlijk proces die in de weg zouden staan aan uitlevering.
Is de observatie van de heer Witteveen over de uitleveringszaak die onder de Transfer Law is berecht en die bekend staat als de Bandora-zaak, reden om uw eerdere conclusie in antwoord op de eerdere vragen, namelijk dat u het niet aannemelijk vindt dat de opgeëiste personen risico lopen op inbreuken op het recht op een eerlijk proces die uitlevering in de weg zouden staan te herzien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is een uitgebreider uitleveringsonderzoek uit te voeren naar model van de Bandora-zaak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid, gelet op de bevindingen van de heer Witteveen dat getuigen a décharge hoofdzakelijk buiten Rwanda verblijven en daarbij dat de getuigen in Rwanda zelf niet voor de verdediging durven te verklaren, een nieuwe overweging te maken of berechting in Nederland niet mogelijk dan wel meer wenselijk zou zijn?
Nee. Dit is reeds meegewogen in de uitleveringsprocedure.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat u tot uitzetting overgaat?
De voorzieningenrechter heeft in kort geding van 11 november jl. bevestigd dat het gerechtshof Den Haag reeds een uitspraak heeft gedaan in deze zaken en dat de vragen van Uw Kamer en de bevraging van Witteveen door de Vaste Kamercommissie van Veiligheid en Justitie op 10 november jl. geen nieuwe feiten bevatten, die aan de uitlevering van deze twee personen met de Rwandese nationaliteit in de weg zouden staan. De heren Iyamuremye en Mugimba zijn op 12 november 2016 uitgeleverd aan de Rwandese autoriteiten.
Speelt het een rol dat Nederland gastland is geweest voor het Rwanda tribunaal?
Nee. Overigens is Nederland geen gastland geweest voor het Rwandatribunaal. Dit tribunaal was gevestigd in Arusha, Tanzania.
Kunt u nagaan wanneer in de Engelse uitleveringszaak naar Rwanda uitspraak in hoger beroep wordt verwacht?
Ja, de Britse zaak wordt deze maand voorgezet in Groot-Brittannië. Op 8 december wordt het onderzoek ter zitting naar verwachting gesloten. De uitspraak wordt in het voorjaar van 2017 verwacht.
Deelname aan onderhandelingen over een internationaal verbod op kernwapens |
|
Joël Voordewind (CU), Harry van Bommel , Selçuk Öztürk (GrKÖ), Michiel Servaes (PvdA), Marianne Thieme (PvdD), Rik Grashoff (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de motie van het lid Servaes c.s. over «doeltreffende maatregelen, waaronder de start van onderhandelingen over een internationaal verbod op nucleaire wapens»1 en de motie van het lid Sjoerdsma c.s. over inhoudelijk deelnemen aan internationale besprekingen over een dergelijk verdrag?2
De schriftelijke vragen van de leden Sjoerdsma (D66), Servaes (PvdA), Van Bommel (SP), Voordewind (ChristenUnie), Grashoff (GroenLinks), Thieme (PvdD) en Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk), vraagnummer 2016Z19120, zijn beantwoord middels de brief «Onderhandelingen over een internationaal verbod op kernwapens» (Kamerstuk 33 783, nr. 23).
Begrijpt u dat een meerderheid van de Tweede Kamer, gezien de aangenomen moties, een vóórstem had verwacht bij de stemmingen over het rapport van de Open Ended Working Group (OEWG) over nucleaire ontwapening waarin onder meer de aanbeveling is opgenomen om in 2017 te starten met onderhandelen over een nieuw juridisch instrument om kernwapens te verbieden en te elimineren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u specifiek toelichten waarom Nederland niet in kon stemmen met paragraaf 67 van het OEWG-rapport waarin deze aanbeveling is opgenomen? Kunt u aangeven waarom deze paragraaf «afbreuk deed aan jaren werk» en «zowel het gehele NPV-acquis als het Nederlands beleid van de laatste 25 jaar» ondermijnde, zoals u stelt in het recente Schriftelijk Overleg over de Algemene Vergadering van de Verenigde Natioes (AVVN)?3
Zie antwoord vraag 1.
Is het niet juist zo dat in het eindrapport bewust ruimte is gelaten voor verschillen van inzicht tussen de deelnemende landen aan de OEWG over de waarde van andere maatregelen voor non-proliferatie en nucleaire ontwapening?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u meer inzicht geven in het verloop van de discussie over dit thema binnen de NAVO? Op welke wijze heeft Nederland getracht om bruggen te bouwen tussen NAVO-landen en overige deelnemers aan de OEWG?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u er zich van bewust dat er op dit moment in de AVVN een resolutie voorligt van Oostenrijk, Ierland, Mexico, Brazilië, Zuid-Afrika en Nigeria om in 2017 in VN-verband te gaan onderhandelen over een internationaal verbod op kernwapens? Bent u bereid deze resolutie mede te ondertekenen? Zo nee, waarom niet, en hoe verhoudt zich dit dan tot de aangenomen motie Servaes c.s?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om bij de stemmingsronde over de ingediende resoluties bij de AVVN vóór de resolutie van Oostenrijk, Ierland, Mexico, Brazilië, Zuid Afrika en Nigeria, om in 2017 in VN-verband te gaan onderhandelen over een internationaal verbod op kernwapens, te stemmen? Zo nee, waarom niet, en hoe verhoudt zich dit dan tot de aangenomen motie Servaes c.s?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de inschatting dat de resolutie zeer waarschijnlijk aangenomen zal worden door een meerderheid van landen binnen de AVVN?
Zie antwoord vraag 1.
Indien dit inderdaad het geval is en er daadwerkelijk een conferentie in 2017 zal plaatsvinden over een verdrag voor een verbod op nucleaire wapens, bent u dan nog altijd voornemens om conform de motie Sjoerdsma c.s. deel te nemen aan deze internationale bijeenkomst?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 21 oktober te beantwoorden, dus nog voordat de daadwerkelijke stemming plaatsvindt over de resolutie waarin wordt voorgesteld om in 2017 te gaan onderhandelen over een internationaal verbod op kernwapens?
Zie antwoord vraag 1.
Misstanden op Indiase theeplantages |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Certified Unilever Tea – A Cup Half Empty van de Landelijke India Werkgroep (LIW), over de ondermaatse arbeidsomstandigheden bij de door Rainforest Alliance gecertificeerde Indiase theeplantages die aan Unilever leveren, waaronder ongelijke behandeling van tijdelijke arbeidskrachten, een ontoereikende vergoeding van gemaakte overuren, onvoldoende voorzorgsmaatregelen bij het werken met pesticiden, gebrek aan vrijheid van vakvereniging en het niet uitbetalen van een leefbaar loon?1
Ja.
Deelt u de mening dat zowel Unilever als Rainforest Alliance, ondanks verbeteringen sinds 2010, de nog bestaande problemen op deze en mogelijk andere theeplantages snel moeten aanpakken?
Het kabinet deelt de analyse dat er veel verbeteringen hebben plaatsgevonden op de theeplantages, maar dat het werk nog niet af is. Ook Unilever en Rainforest Alliance erkennen de problemen die het rapport benoemt en werken aan verbetering. Unilever heeft laten zien serieus te werken aan het tegengaan van misstanden in de toeleveringsketen. Maar er is meer nodig. Om de structurele problemen in de Indiase theesector effectief aan te kunnen pakken is dialoog en samenwerking tussen alle stakeholders nodig. Dat wil zeggen overheden, producenten, het (internationale) bedrijfsleven én maatschappelijke organisaties. Het kabinet ondersteunt via het Initiatief Duurzame Handel (IDH) een aantal activiteiten gericht op verbetering van de omstandigheden in theesector in India waar Unilever medeoprichter van is of actief bij betrokken is. Het gaat hierbij om TRUSTEA, de duurzaamheidsstandaard voor de binnenlandse markt van India (80% van de totale markt) en TEAM UP INDIA, een multistakeholder platform voor de gehele theesector. Dit platform heeft dit jaar een Indian Tea Sustainability Roadmap afgesproken waarin arbeidsomstandigheden, leefbaar loon, gezondheid en veiligheid centraal staan. Voor het eerst in de geschiedenis is het gelukt om op grote schaal producenten, inkopers en andere stakeholders uit de theesector bij elkaar te krijgen om uitdagingen te bespreken en gezamenlijk te werken aan oplossingen in India. Binnen ISEAL-verband werken keurmerken zoals Rainforest Alliance aan continue verbetering van hun standaard en verificatie. Zo heeft Rainforest Alliance op 20 september jl. een nieuwe standaard gelanceerd (Sustainable Agriculture Network) na een consultatieproces van twee jaar. Een belangrijke innovatie binnen deze standaard is het «Continuous Improvement Framework» dat tijdgebonden investeringen en verbeteringen vereist met betrekking tot onder meer arbeidsomstandigheden, leefbaar loon en milieu.
Deelt u de mening dat Unilever de toezegging «er meer moet worden gedaan om de standaarden voor werknemers op theeplantages en hun gezinnen te verhogen» zou moeten concretiseren in een openbaar plan van aanpak?2
Het kabinet is voorstander van transparantie door bedrijven over hun inspanningen voor ketenverduurzaming en de voortgang hiervan. Unilever rapporteert jaarlijks publiek in zijn jaarverslag over financiële, sociale en milieudoestellingen. Daarnaast wordt de voortgang die het bedrijf boekt op de duurzaamheidsdoelstellingen, zoals geformuleerd in het Unilever Sustainable Living Plan,op alle afzonderlijke targets publiek gerapporteerd. De beoordeling van de voortgang wordt jaarlijks gedaan op basis van de Global Reporting Initiative – Sustainability Reporting Guidelines. Op het gebied van mensenrechten wordt gebruik gemaakt van de UN Guiding Principles Reporting Framework.
Bent u van mening dat Unilever ervoor moet zorgen dat de theeplantages een leefbaar loon aan hun arbeid(st)ers betalen, dat hoger ligt dan het officiële minimumloon? Bent u bereid bij Unilever aan te dringen op een openbaar plan, waarin de overgang naar een leefbaar loon wordt vormgegeven?
Op grond van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen verwacht het kabinet van Unilever dat het zich inspant voor het realiseren van een leefbaar loon voor de arbeiders in de toeleveringsketen. Unilever heeft hiertoe een aantal belangrijke stappen genomen. Zo heeft het bedrijf in zijn beleid voor duurzaam inkopen bepaald dat alle werknemers van toeleveranciers een eerlijke compensatie dienen te ontvangen conform het Unilever Framework for Fair Compensation dat in juni 2015 werd vastgesteld. Unilever heeft de ambitie de doelstellingen in 2020 te hebben gerealiseerd. Van 180 speciale toeleveranciers («Partners to Win») wordt verwacht dat zij al eind 2016 «good practices» hebben gerealiseerd. Binnen de wereldwijde organisatie dient jaarlijks over de voortgang publiek te worden gerapporteerd.
Wat is er tot nu bereikt met het in de praktijk brengen van de leefbaar loon-aanpak in de ISEAL-Global Living Wage Coalition?3
De Global Living Wage Coalition (GLWC) heeft leefbaar loon benchmarks opgenomen in de code van hun zes keurmerken. Producenten van bijvoorbeeld UTZ koffie of FairTrade bananen dienen in het kader van deze code te worden gemonitord op de voortgang op weg naar het betalen van leefbaar loon. Er zijn op dit moment benchmarks voor zeven landen gepubliceerd: Malawi, Zuid-Afrika, de Dominicaanse Republiek, Kenia (2 benchmarks), Ethiopië, Brazilië en Bangladesh. Voor veertien landen komen de benchmarks nog gereed in 2016: China (5), Pakistan, India (2 in Tamil Nadu), Nicaragua, Guatemala, Mexico, Vietnam (2) en Sri Lanka.
De leefbaar loon benchmarks worden gebruikt voor cao-onderhandelingen, aanpassing van het wettelijk minimumloon en voor het stimuleren van de lokale industrie en internationale merken om de kloof tussen huidig loon en leefbaar loon te dichten. Een voorbeeld hiervan is de theesector in Malawi. De leefbaar loon benchmark is als doel opgenomen in het Malawi Thee 2020 Programma van o.a. IDH. In juli 2016 bereikte de vakbond voor theeplukkers een akkoord over de verhoging van de lonen met 18 tot 24%. UTZ is een van de uitvoerders die toeziet op de naleving van de cao-afspraak; voor wat betreft UTZ gecertificeerde plantages. Verder hebben GLWC-onderzoekers in Vietnam de National Wage Council geadviseerd over de verhoging van het wettelijk minimumloon en wordt in Kenia de benchmark deze maand besproken met lokale en internationale stakeholders in de toeleveringsketen voor koffie, thee en bloemen.
Wat is uw inzet om ervoor te zorgen dat deze en andere initiatieven op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) binnen afzienbare tijd een leefbaar loon als norm gaan hanteren en in de praktijk brengen?
Uw Kamer is in de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Eerlijk Werk Wereldwijd» (kenmerk 34311/2015D39350) en de Kamerbrief over de Asian Living wage Conference (Kamerstuk 32 735, nr. 153) geïnformeerd over de wijze waarop Nederland bijdraagt aan de totstandkoming van leefbaar loon. De inzet richt zich op de volgende drie onderdelen:
Verschillende Strategische Partnerschappen ondersteunen deze leefbaar loon-agenda, zoals FairWear Foundation voor de textielsector, Solidaridad, UTZ en IDH. Het nieuwe Vakbondsmedefinancieringsprogramma zet zich in voor leefbaar loon ambities in de IMVO convenanten.
In het kader van het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen convenant voor de kleding en textielsector wordt een gezamenlijk actieplan voor leefbaar loon opgesteld binnen het eerste kwartaal van 2017. Hiertoe wordt zo veel mogelijk samengewerkt met vergelijkbare Europese initiatieven. Nederland heeft bijvoorbeeld het onderwerp leefbaar loon samen met Duitsland onder de aandacht gebracht op de International Labour Conference (juni 2016, Genève). Ook tijdens de conferentie over Sustainable Sourcing in the Garment Sector die Nederland in september jl. in Bangladesh organiseerde, riep het kabinet partijen op leefbare lonen te realiseren.
Wat is uw inzet om ervoor te zorgen dat de toenemende druk op de vrijheid van organisatie (waaronder van vakbonden) en de vrijheid van meningsuiting in India in bilateraal, Europees en multilateraal verband indringend aan de orde wordt gesteld?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen rond de ruimte voor maatschappelijke organisaties op de voet en stelt het belang van vrijheid van organisatie en vrijheid van meningsuiting waar nodig en opportuun bij de Indiase overheid aan de orde. Het kabinet besprak bijvoorbeeld duurzaamheid en mensenrechten tijdens de handelsmissie in 2015 onder leiding van Minister-President Rutte. Vaak wordt hiervoor stille diplomatie aangewend.
Vakbondsvrijheid maakt deel uit van de fundamentele arbeidsnormen. De ILO vraagt regelmatig rapportages aan lidstaten over de naleving van de fundamentele arbeidsnormen. Dit is een goed moment voor Indiase vakbonden om belemmeringen voor vakbondsvrijheid aan de orde te stellen. Nederland spreekt zich bij de ILO altijd uit tegen schendingen van vakbondsvrijheid.