Het bericht 'Zonder ingrijpen valt nieuwbouw terug naar 45.000 woningen per jaar' |
|
Fahid Minhas (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zonder ingrijpen valt nieuwbouw terug naar 45.000 woningen per jaar»?1
Ja.
Kunt u toelichten of u het eens bent met de conclusie in het artikel dat de jaarlijkse woningbouw kans maakt om terug te vallen tot 45.000 woningen als we door blijven gaan met de huidige aanpak?
Bij de realisatie van nieuwbouwwoningen spelen allerlei factoren een rol die belemmerend kunnen zijn. Deze belemmeringen worden geadresseerd in het programma Woningbouw met de daarin beschreven vier actielijnen. Juist nu de omstandigheden moeilijker zijn geworden, is het van groot belang dat de huidige aanpak met nog meer inzet uitgevoerd wordt. Alle betrokken partijen, overheden, marktpartijen zoals ontwikkelaars, bouwers en beleggers en ook de corporaties zijn daarbij onmisbaar en ik ben daarom met deze partijen continue in overleg over het wegnemen van belemmeringen. Ik hou nadrukkelijk vinger aan de pols nu de economische omstandigheden veranderd zijn.
Kunt u toelichten hoe u aankijkt tegen het beeld dat de start van bouwprojecten die reeds onherroepelijk zijn vergund wordt uitgesteld?
De woningbouw kan worden vertraagd door de processen en procedures bij onder meer vergunningenverlening. Met actielijn twee 2 van Programma Woningbouw en de Wet versterking regie op de Volkshuisvesting zet ik in op het generiek versnellen de woningbouw. Om de bouwproductie te verhogen is het cruciaal dat wordt gewerkt aan het sneller, slimmer en efficiënter inrichten van de processen en procedures bij woningbouwontwikkeling. van processen en procedures en op versterking van juridische instrumenten voor gemeenten, provincies en Rijk.
Daarom kom ik begin volgend jaar met een plan van aanpak om de woningbouw te versnellen.
Hoe kijkt u aan tegen het alleen verstrekken van subsidie en/of het investeren in woningbouwprojecten die ook daadwerkelijk van start gaan, anders dan de bestaande Woningbouwimpuls die meer op toekomstige plannen is gericht?
Met verschillende financiële middelen draagt het Rijk bij aan de bouw van woningbouwprojecten, zoals de Woningbouwimpuls. Een van de voorwaarden voor de Woningbouwimpuls is dat de woningen uiteindelijk ook daadwerkelijk gerealiseerd worden. We bekijken of de huidige financiële regelingen afdoende zijn en of er aanleiding voor aanpassing of een andere financiële regeling. In het Wetgevingsoverleg Ruimte en Wonen van 14 november jl. heb ik toegezegd om het vervolg van de inzet van de middelen voor de Woningbouwimpuls zoveel mogelijk te laten toekomen aan het doel om juist de komende jaren door te bouwen en dat ik in het voorjaar op terugkom op welke wijze ik dat voor me zie.
Hoe gaat u de te verwachte uitval, van soms wel 40% zo blijkt uit onderzoek, bij binnenstedelijk bouwen ondervangen?
Zoals ook is aangegeven in de Kamerbrief van 8 november over de antwoorden op de Kamervragen van het lid de Groot (VVD) over het bericht «Straatje erbij in elk dorp oplossing woningcrisis» is het onderdeel van mijn bestuurlijke afspraken om voldoende zekerheid te krijgen voor wat betreft bouwlocaties, provincies en gemeenten zorgen voor een overmaat aan bouwlocaties in de plannen. Die afgesproken overmaat is 130% in de provincies met het hoogste woningtekort. Die overmaat moet ook op peil blijven, zodat er voldoende plannen beschikbaar blijven als plannen vertragen of vervallen. Ik wil dat in de woondeals ook marktpartijen en corporaties daar een bijdrage aan kunnen leveren door te signaleren wanneer plannen vertragen, of door reservelocaties aan te dragen, ingeval er locaties vertragen of afvallen.
Ook veranderende marktomstandigheden spelen een rol. We hebben op dit moment te maken met veel onzekerheid in de markt, bijvoorbeeld als het gaat om kosten van materialen. Daarom heb ik eerder dit jaar samen met de bouwsector de intentieverklaring «samen doorbouwen in onzekere tijden» opgesteld. Partijen spreken daarbij de intentie uit om samen door te bouwen en maken onderling afspraken over hoe ze omgaan met de risico’s. We liggen voor dit jaar op koers om de doelstelling van 80.000 woningen te realiseren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 hou ik nadrukkelijk samen met de andere partijen vinger aan de pols ten aanzien van de veranderende economische omstandigheden en zetten we samen de schouders eronder om de belemmeringen van onder andere economische tegenwind op te vangen.
Bij hoeveel van de ruim 900.000 aangeboden woningen door de provincies is gebruik gemaakt van binnenstedelijke focus, of de ladder van binnenstedelijke verduurzaming?
Zoals ook is aangegeven in de Kamerbrief van 8 november over de antwoorden op de Kamervragen van het lid de Groot (VVD) over het bericht «Straatje erbij in elk dorp oplossing woningcrisis» beschik ik nu niet over een dergelijk overzicht. ABF raamt dat 35 à 40% van de huidige woningbouwplannen buiten bestaand bebouwd gebied ligt. Ik zet er bij de woondeals op in dat meer focus komt te liggen op kansrijke locaties, zowel binnenstedelijk als buitenstedelijk.
Bent u het eens met een van de oorzaken die in het artikel wordt genoemd, dat het besluit van tien jaar geleden om te stoppen met het ontwikkelen van grote woningbouwlocaties, een verkeerde inschatting is geweest? Zo nee, waarom niet?
Momenteel zijn veel mensen op zoek naar een woning. Daarbij kunnen veel mensen geen woning vinden die past bij hun inkomen. De decentralisatie van het woningbouwbeleid heeft ertoe geleid dat er onvoldoende sprake is geweest van richtinggevende bouwdoelstellingen. Met de Nationale Woon- en bouwagenda, en in het bijzonder het Programma Woningbouw, herneemt de overheid de regie om zo snel het woningtekort in te lopen. Grootschalige woningbouwlocaties zijn daarbij van groot belang omdat alleen kleine en middelgrote locatie niet voldoende zijn om bij te dragen aan de realisatie van 900.000 woningen tot en met 2030.
Bent u bereid om te kijken naar de in het verleden succesvolle aanpak Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (Vinex) en de lessen van deze aanpak te betrekken in het nemen van meer landelijke regie bij het sturen op grootschalige woningbouwlocaties? Zo ja, hoe gaat u dit concreet vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid om te kijken naar de lessen uit de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra Vinex. Ik zie parallellen tussen de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra en de opgaven waarvoor we nu gesteld staan. De VINEX-periode leert ons bijvoorbeeld dat een hechte, langjarige samenwerking tussen gemeente en marktpartijen belangrijk is voor de gezamenlijke planvorming, procesaanpak en financiële inkadering van grootschalige gebiedsontwikkelingen. Ook is de koppeling tussen woningbouw en infrastructuur investeringen essentieel.
De lessen uit de VINEX pas ik nu toe op de aanpak in de 17 grootschalige NOVEX- woningbouwlocaties. Vooruitlopend op de brede gebiedsontwikkeling in de 17 grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties hebben we daarom in het najaar besluiten genomen over de € 7,5 miljard voor infrastructuurinvesteringen voor het ontsluiten en bereikbaar maken van de nieuwe woningen.
Kunt u toelichten in hoeverre het instrument nota ruimtelijke ordening kan helpen bij het ordenen waar de meest kansrijke bouw is in relatie tot het vervallen van de bouwvrijstelling?
Het instrument nota ruimtelijke ordening betrof voorheen een beleidsinstrument waarin voor de Ruimtelijke Ordening beleidsdoelen werden gesteld voor de ruimtelijke ordening in Nederland. Zo gaf de Vierde Nota over de ruimtelijke ordening extra (Vinex; Ministerie van VROM 1991) een ambitieus woningbouwprogramma waarbij een groot aantal woningbouwlocaties nabij steden door de nationale overheid op de kaart was aangeduid. Inmiddels is de Nationale Omgevingsvisie (vastgesteld op 11 september 2020) de Rijksvisie waarin het nationale beleid voor ruimtelijke ordening, en daarmee ook woningbouw, is opgenomen.
Zoals in het Coalitieakkoord is afgesproken ben ik een traject gestart om de Nationale Omgevingsvisie te actualiseren en aan te scherpen. Dit kan gezien worden als de volgende nota ruimte en kijkt dus meer naar de lange termijn. Op 12 december heb ik uw Kamer geïnformeerd over het ruimtelijk startpakket dat ik aan de provincies heb gestuurd. In het startpakket legt het Rijk de provincies de nationale opgaven voor uit nationale programma’s op het gebied van onze fysieke leefomgeving. De twaalf provincies wordt gevraagd om samen met gemeenten en waterschappen de opgaven voor de periode tot 2030 en met een doorkijk naar 2050 ruimtelijk te vertalen, in te passen en te combineren met de provinciale opgaven. Ik vraag de provincies in oktober 2023 met de ruimtelijke voorstellen te komen die zicht geven op wat ruimtelijk mogelijk en realiseerbaar is. Het voorstel is de opmaat naar twaalf ruimtelijke arrangementen waarin Rijk en provincie wederkerige afspraken maken over de uitvoering van de opgaven.
De afspraken vormen de basis voor een nieuwe nota ruimte in 2024, in de vorm van de Nationale Omgevingsvisie. In deze aangescherpte Nationale Omgevingsvisie en in de onderliggende beleidsstukken zal ik ook een doorkijk geven naar de toekomstige woningbouwlocaties. Hierbij neem ik ook mee in hoeverre deze locaties kansrijk zijn in verband met andere belangen als natuur.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Afkeuring bouwvrijstelling en de gevolgen voor de herbeoordeling van milieuvergunningen voor bouwprojecten |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rechter haalt streep door bouwvrijstelling, grote gevolgen voor projecten»?1
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Doe vooral wat je zelf goed acht», waarin voormalig voorzitter Ed Nijpels van het Voortgangsoverleg Klimaatakkoord van de Sociaal Economische Raad zijn zorgen uitspreekt over capaciteitstekorten bij de regionale omgevingsdiensten die de milieuvergunningen afgeven en controleren?2
Ja
Bent u bekend met het artikel «Nijpend gebrek aan personeel nekt bouwplannen»?3
Ja
Kunt u een overzicht geven van de huidige achterstanden bij gemeenten wat betreft de (herbeoordeling en afgifte van milieuvergunningen bij gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Het wegvallen van de bouwvrijstelling leidt in beginsel niet tot het verlenen van extra milieuvergunningen, of het alsnog moeten verlenen van milieuvergunningen voor de periode waarin de bouwvrijstelling van toepassing was. In de meeste gevallen is voor de bouw zelf namelijk geen milieuvergunning nodig.
Voor zover gedoeld wordt op de gevolgen van het wegvallen van de bouwvrijstelling voor de afgifte van natuurvergunningen ligt het eventueel (her)beoordelen of sprake is van natuurvergunning niet bij gemeenten, maar meestal bij de provincie. Hierop ga ik nader in bij antwoord op vraag 6.
Het artikel «Doe vooral wat je zelf goed acht» gaat in op de regels over energiebesparing. Deze regels volgen wel uit milieuregelgeving. In de meeste gevallen gaat het om algemene milieuregels waarbij de bedrijven waar het om gaat geen milieuvergunning nodig hebben. Het artikel gaat daarom ook voornamelijk over de inhoud van de algemene regels en over toezicht en handhaving, en slechts waar het gaat om de meest vervuilende bedrijven over milieuvergunningen. Onder de huidige regels zijn bedrijven onder de CO2-emissiehandel, vergunningplichtige en glastuinbouwbedrijven uitgezonderd van de energiebesparingsplicht. Om dat te veranderen, scherpt de Minister voor Klimaat en Energie in 2023 deze plicht aan, waardoor deze doelgroep ook alle energiebesparende maatregelen moet nemen die zich in vijf jaar of minder terugverdienen. Daarnaast stelt het kabinet, om het toezicht en de handhaving van de energiebesparingsplicht te verbeteren, 56 miljoen euro extra beschikbaar aan de omgevingsdiensten om de eigen capaciteit en kennis te versterken op het gebied van energiebesparing.4 Ook verken ik samen met de Minister voor Klimaat en Energie hoe omgevingsdiensten meer inzicht kunnen krijgen in energiegebruiksgegevens, waardoor de doelgroep beter in beeld kan worden gebracht en toezicht en handhaving gerichter kan plaatsvinden.
Kunt u een overzicht geven van de huidige achterstanden bij de regionale omgevingsdiensten wat betreft de beoordeling en afgifte van milieuvergunningen? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit antwoord op vraag 4 blijkt heeft het wegvallen van de bouwvrijstelling geen gevolgen voor de (her)beoordeling van milieuvergunningen door regionale omgevingsdiensten.
Voor zover gedoeld wordt op de gevolgen van het wegvallen van de bouwvrijstelling voor de afgifte van natuurvergunningen ligt het eventueel (her)beoordelen in bepaalde gevallen wel bij omgevingsdiensten. Hierop ga ik nader in bij antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zullen zijn qua extra werkdruk voor de vergunningenafdelingen van gemeenten nu alle nog niet vergunde bouwprojecten opnieuw een individuele bouwvergunning aan moeten vragen?
De bouwvrijstelling hield in dat bij het bepalen of sprake is van natuurvergunningplicht voor een bouwactiviteit geen rekening hoefde te worden gehouden met eventuele tijdelijke stikstofdepositie die als gevolg van een project tijdens de realisatiefase ontstaat. De omvang van de stikstofdepositie in de realisatiefase en eventuele gevolgen daarvan voor de natuur zijn in deze gevallen daarom niet per activiteit beschouwd.
Na het wegvallen van de bouwvrijstelling moet bij het beoordelen of een bouwactiviteit een natuurvergunning behoeft ook de stikstofdepositie in de realisatiefase worden meegenomen, net zoals dat het geval was voordat de vrijstelling in werking trad. Per project moet weer worden bekeken of rekening houdend met de depositie in de realisatiefase een natuurvergunning moet worden aangevraagd. Indien dat wel het geval is moet het bevoegd gezag vervolgens de effecten op de beschermde natuur beoordelen. Het wegvallen van de bouwvrijstelling kan voor een deel van de bouwactiviteiten dus leiden tot aanvraagprocedures voor het verkrijgen van een natuurvergunning ook voor de realisatiefase, en kan ook invloed hebben voor aanvraagprocedures voor de bouwvergunning als de eventueel benodigde natuurvergunning daarin wordt meegenomen. De initiatiefnemer kan er namelijk voor kiezen om geen losse natuurvergunning aan te vragen, maar de vergunningplicht voor de bouwactiviteit te gebruiken om ook toestemming vanuit natuurbelang te verkrijgen. De bouwvergunning kan dan alleen worden verleend als het bevoegd gezag voor de natuurvergunning een verklaring van geen bedenkingen afgeeft.
Voor nieuwe projecten betekent het wegvallen van de bouwvrijstelling dat afhankelijk van het soort project vertraging kan ontstaan. Dit geldt ook voor urgente maatschappelijke opgaven, zoals energietransitie en woningbouw. Het wegvallen van de bouwvrijstelling leidt in ieder geval tot meer rekenen en beoordelen, en daarmee toename van lasten aan de kant van initiatiefnemers en bevoegde instanties. Het kan ook leiden tot vertraging, als de berekeningen en de eventuele beoordeling van effecten op natuur meer tijd in beslag nemen dan de voorbereiding van de overige delen van het project, en het verkrijgen van overige eventueel benodigde vergunningen.
Wat betreft het al dan niet moeten hebben van de natuurvergunning voor bouwprojecten is het niet mogelijk om een overzicht te geven van wat het wegvallen van de bouwvrijstelling betekent voor afgeronde en lopende bouwprojecten. Dit kan, ten eerste, niet omdat er geen totaaloverzicht of registratie van bouwprojecten in Nederland bestaat. Ten tweede betekende de bouwvrijstelling dat per project geen berekeningen van stikstofdepositie in de realisatiefase vereist waren, waardoor het ook niet te zeggen is welke gevolgen die depositie zou hebben als die bij de beoordeling of sprake is van natuurvergunningplicht wel was meegenomen. Duidelijk is wel dat zonder de bouwvrijstelling lang niet voor alle bouwprojecten vanwege de realisatiefase een natuurvergunning nodig is.
Wat de bevoegde instanties betreft zullen extra lasten vooral bij de provincies komen, nu zij voor de meeste projecten het bevoegd gezag zijn voor de natuurvergunning en het afgeven van de verklaring van geen bedenkingen. Zoals in de brief van de Minister voor Natuur en Stikstof over de Voortgang integrale aanpak landelijk gebied en opvolging uitspraak Raad van State over Porthos5 is aangegeven, werkt het kabinet mede om deze lasten en mogelijke vertraging te voorkomen op korte termijn aan standaardisatie door middel van kengetallen of vuistregels, met als doel snel inzicht te verschaffen in de vraag of voor een activiteit een natuurvergunningplicht geldt. Parallel daaraan beziet het kabinet de mogelijkheid van een «generieke voortoets». Zoals in voornoemde brief is aangegeven, zal de Tweede Kamer in 2023 hierover verder worden geïnformeerd.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zullen zijn qua extra werkdruk voor de vergunningenafdelingen van regionale omgevingsdiensten nu alle nog niet vergunde bouwprojecten opnieuw een individuele bouwvergunning aan moeten vragen?
Voor omgevingsdiensten kan extra werkdruk vooral aan de orde zijn als de verlening van natuurvergunningen en het afgeven van de verklaringen van geen bedenkingen door de provincie bij de omgevingsdienst is belegd. Zoals bij vraag 6 is aangegeven is geen overzicht te geven van de aantallen gevallen waarbij dat aan de orde is.
Hoe beoordeelt u de huidige capaciteit van de afdelingen van gemeenten die gaan over de afgifte en (her-)beoordelingen van milieuvergunningen?
Uit mijn antwoord op vraag 4 volgt dat het wegvallen van de bouwvrijstelling niet tot (her)beoordeling van milieuvergunningen noodzaakt. Het wegvallen van de bouwvrijstelling heeft dus ook geen gevolgen voor de capaciteit van afdelingen van gemeenten die milieuvergunningen verlenen.
Hoe beoordeelt u de huidige capaciteit van de afdelingen van regionale omgevingsdiensten die gaan over de afgifte en (her-)beoordelingen van milieuvergunningen?
Uit mijn antwoord op vraag 5 volgt dat het wegvallen van de bouwvrijstelling niet tot (her)beoordeling van milieuvergunningen noodzaakt. Het heeft dus ook geen gevolgen voor de capaciteit van afdeling van regionale omgevingsdiensten die milieutaken uitvoeren.
Welke plannen liggen er om de capaciteit van de milieuvergunning-afdelingen van de omgevingsdiensten te vergroten?
Gelet op het antwoord op vraag 9 liggen er in relatie tot het wegvallen van de bouwvrijstelling geen plannen om de capaciteit van de milieuvergunning-afdelingen van de omgevingsdiensten te vergroten. In dit verband is het relevant op te merken dat het Rijk, provincies, gemeenten en omgevingsdiensten in het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel samenwerken aan de opvolging van de aanbevelingen van de commissie-Van Aartsen.6 Een van de acties van dit programma is om via een landelijke arbeidsmarktcampagne medewerkers voor de omgevingsdiensten aan te trekken. Hoewel dit niet specifiek gericht is op het verlenen van vergunningen wordt hiermee de capaciteit van omgevingsdiensten vergroot.
Het eisen van foto’s van de binnenkant van huizen voor de vaststelling van de WOZ |
|
Mark Strolenberg (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de Telegraaf over «Woede over gemeenten die foto’s eisen van binnenkant huizen: «Waar komen mijn beelden terecht?»»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel. Overigens is mijn indruk dat er geen sprake is van het eisen van foto’s, maar van het aanbieden van een optie van zelfgemaakte foto’s.
Zijn er andere gevallen bekend van gemeenten die foto’s van badkamers, keukens en andere ruimtes opvragen om een meer gedetailleerde vaststelling van de WOZ te kunnen doen?
Uit informatie van de Waarderingskamer blijkt dat ook andere gemeenten gebruik maken van de mogelijkheid om informatie aan te leveren in de vorm van foto's.
De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur. Deze werkwijze wordt ruim gebruikt voor het verzamelen van gegevens als onderdeel van de afhandeling van een bezwaar. Ter voorkoming van WOZ-bezwaren zetten enkele organisaties deze werkwijze ook eerder in het proces in, dus voordat een WOZ-waarde is bepaald. Deze keuze is mede ingegeven door het feit dat deze werkwijze voor belanghebbenden minder belastend kan zijn dan een «taxateur over de vloer» of het «invullen van een vragenlijst».
Bij beide toepassingen van de werkwijze waarin foto's worden opgevraagd, ziet
de Waarderingskamer toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Dit toezicht van de Waarderingskamer acht ik, omwille van de noodzaak van het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en van andere privacyaspecten, van groot belang.
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat iedereen betrokken bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Daarnaast geldt ook de privacywetgeving (AVG) ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Toezicht hierop vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Dit toezicht van de Waarderingskamer en de Autoriteit Persoonsgegevens acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en andere privacyaspecten.
Welke wettelijke basis is er om dit soort foto’s te kunnen opvragen?
In de Wet WOZ wordt niet gesproken over foto’s en/of andere informatiebronnen. In het kader van de bepaling van de WOZ-waarde verklaart de Wet WOZ artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing. Dit artikel verplicht een ieder om gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Deze verplichting geldt ook voor de verstrekking van informatie voor de bepaling van de WOZ-waarde. Voor de WOZ gaat het om het kunnen vaststellen van feiten die van invloed kunnen zijn op de bepaling en de vaststelling van de waarde.
Deelt u de mening dat het opvragen van foto’s geen goede gang van zaken is en dat dit per direct moet stoppen?
De WOZ-ambtenaar van de gemeente heeft onder meer als taak een juiste WOZ-waarde te bepalen. Voor de waardebepaling wordt gebruikt gemaakt van gegevens en informatie uit verschillende bronnen, zoals informatie uit basisregistraties. Echter informatie over de inpandige staat van een woning zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de binnenkant van een woning (waaronder de staat van keuken, badkamer of toilet), is alleen bij de woningeigenaar beschikbaar. Hierover kan de WOZ-ambtenaar dan ook informatie opvragen bij de woningeigenaar. Een bestaand middel is de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen. Een andere mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. Een aantal gemeenten heeft daarnaast de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren.
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Deelt u de mening dat het vaststellen van de WOZ-waarde door taxatie en generieke waardebepaling op basis van parameters moet worden gedaan?
De WOZ-waarde van een woning wordt bepaald door op systematische manier de taxeren woningen te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de woning en de ligging (ten opzichte van zon, water, etc.).
Daarom is het voor een goede WOZ-taxatie nodig dat gemeenten ook gegevens verzamelen over de kwaliteit van de voorzieningen en het onderhoud binnen de woning. Bij het verzamelen van deze gegevens hebben gemeenten vaak ook op één of andere wijze de hulp van bewoners van die woning nodig, bijvoorbeeld voor het invullen van een vragenlijst of voor het toestaan van een inpandige opname of. Gemeenten maken daarbij steeds de afweging tussen de noodzaak van de gegevens en het minimaliseren van de inspanningen voor de bewoners. Het aanbieden van de mogelijkheid om informatie te verstrekken in de vorm van foto’s wordt daarbij door gemeenten ervaren als een nieuwe mogelijkheid om met beperkte «overlast« voor de bewoner zeer bruikbare informatie te verkrijgen over de kwaliteit van de voorzieningen en het inpandige onderhoud.
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Deelt u de mening dat voor het gedetailleerder vaststellen van de waarde schriftelijke vragen over de staat van de binnenkant van de woning afdoende is om te komen tot een oordeel? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 2 aangegeven heeft de WOZ-ambtenaar van de gemeente als taak een juiste WOZ-waarde vast te stellen. Voor informatie over de zogenaamde secundaire objectkenmerken kan de WOZ-ambtenaar informatie opvragen bij de woningeigenaar. De woningeigenaar is verplicht deze informatie te verstrekken, en heeft daarvoor meerdere mogelijkheden. Een mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. Een aantal gemeenten heeft naast deze optie, de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren. bijvoorbeeld door middel van het verstrekken van zelfgemaakte foto’s.
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Welke mogelijkheden ziet u om het opvragen, door ambtenaren, van foto’s van badkamers, keukens e.d. voor het gedetailleerd bepalen van de WOZ-waarde te verbieden? Als de mogelijkheden er zijn: bent u bereid deze gang van zaken te verbieden?
Zoals bij vraag 2 aangegeven heeft de WOZ-ambtenaar van de gemeente als taak een juiste WOZ-waarde vast te stellen. Voor de waardebepaling wordt gebruikt gemaakt van gegevens en informatie uit verschillende bronnen, zoals informatie uit basisregistraties. Informatie over de inpandige staat ven een woning zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de binnenkant van een woning (waaronder de staat van keuken, badkamer of toilet), is alleen bij de woningeigenaar beschikbaar. Hierover kan de WOZ-ambtenaar dan ook informatie opvragen bij de woningeigenaar. Een mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. Een aantal gemeenten heeft naast deze optie, de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren.
De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur. De Waarderingskamer ziet toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat iedereen betrokken bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Daarnaast geldt ook de privacywetgeving (AVG) ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Toezicht hierop vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Dit toezicht van de Waarderingskamer en de Autoriteit Persoonsgegevens acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en andere privacyaspecten.
Welke rol speelt de Waarderingskamer in het tegengaan van gedetailleerdere waardebepaling door middel van foto’s?
De Waarderingskamer is de toezichthouder op de WOZ-taxaties en ziet erop toe dat gemeenten en voor gemeenten werkende uitvoeringsorganisaties op een zorgvuldige manier werken en WOZ-waarden vaststellen die gebaseerd zijn op goede, actuele informatie op een detailniveau die aansluit op de markt en ook goed onderbouwd kunnen worden.
De Waarderingskamer ziet verder toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Wilt u deze vragen een voor een behandelen?
Ja.
Het bespioneren van mensen thuis met de eis om voor het bepalen van de WOZ-waarde foto’s van de binnenkant van huizen naar diverse gemeenten moeten worden gestuurd |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat diverse gemeenten bij het vaststellen van de WOZ-waarde foto’s van de binnenkant van huizen eisen?1
Ja, ik ben bekend met deze berichtgeving. Overigens is mijn indruk dat er geen sprake is van het eisen van foto’s, maar van het aanbieden van een optie van zelfgemaakte foto’s.
Kunt u aangeven om welke gemeenten dit gaat?
Voor zover mij bekend gaat het in de nieuwsberichten om de belastingsamenwerkingsorganisaties GBTwente die een pilot uitvoerde in de gemeente Enschede en de Belastingsamenwerking Oost Brabant (BSOB) en de gemeenten die daarin samenwerken, te weten: Asten, Bernheze, Boekel, Deurne, Gemert-Bakel, Laarbeek, Maashorst, Oss en Someren. GBTwente heeft, op verzoek van de gemeente Enschede, de pilot inmiddels stopgezet.
De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur. Deze werkwijze wordt ruim gebruikt voor het verzamelen van gegevens als onderdeel van de afhandeling van een bezwaar. Ter voorkoming van WOZ-bezwaren zetten enkele organisaties deze werkwijze ook eerder in het proces in, dus voordat een WOZ-waarde is bepaald. Deze keuze is mede ingegeven door het feit dat deze werkwijze voor belanghebbenden minder belastend kan zijn dan een «taxateur over de vloer» of het «invullen van een vragenlijst».
Bij beide toepassingen van de werkwijze waarin foto's worden opgevraagd, ziet de Waarderingskamer toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Dit toezicht van de Waarderingskamer acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
Deelt u de mening dat het begluren en bespioneren van mensen veel te ver gaat voor de bepaling van de WOZ-waarde? Kunt u in uw beantwoording de reactie van de Vereniging Eigen Huis en de Autoriteit Persoonsgegevens duiden?
De Vereniging Eigen Huis vraagt zich af of het opvragen van foto’s proportioneel is. De WOZ-waarde van een woning wordt bepaald door op systematische manier de te taxeren woning te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit van de woning en de staat van het onderhoud. Informatie over de zogenaamde inpandige secundaire objectkenmerken is niet openbaar beschikbaar. Hierover kan de WOZ-ambtenaar informatie opvragen bij de woningeigenaar. Een mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. Een aantal gemeenten heeft daarnaast de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren. De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur.
Zoals bij vraag 2 aangegeven ziet de Waarderingskamer toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Ik onderschrijf het standpunt van de Autoriteit Persoonsgegevens dat er zorgvuldig om moet worden gegaan met persoonlijke informatie die zichtbaar kan zijn op foto’s. Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat iedereen betrokken bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Verder is de privacywet Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving hiervan.
Dit toezicht van de Waarderingskamer en de Autoriteit Persoonsgegevens acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en andere privacyaspecten
Hoe verhoudt dit begluren en bespioneren zich tot de privacy wetgeving? Graag een gedetailleerd antwoord.
Allereerst geldt, zoals bij vraag 3 aangegeven, voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak de geheimhoudingsplicht, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5, van toepassing is. Dit betekent dat voor personen die belast zijn met de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Daarnaast geldt ook de privacywetgeving (AVG) ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Toezicht hierop vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens.
De Waarderingskamer ziet, zoals bij vraag 2 aangegeven, toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Wie kan deze foto’s nog meer zien? Graag een gedetailleerd antwoord.
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is en dat alleen de personen die belast zijn met deze taak toegang tot de foto’s hebben.
Hoe lang worden deze foto’s bewaard en moeten de bewoners zometeen elk jaar een foto maken? Graag een gedetailleerd antwoord.
De bewaartermijnen van bescheiden zijn geregeld in de archiefwet en kunnen variëren indien er bijvoorbeeld bezwaar of beroep wordt ingesteld tegen een beschikking, de termijn vangt dan aan nadat de rechtelijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
In het algemeen worden gegevens voor de waardebepaling gedurende zeven jaar bewaard met het oog op bijvoorbeeld bezwaar en beroepsprocedures. Daarna worden de gegevens, inclusief de genoemde foto's vernietigd. Hoe vaak de gemeente behoefte heeft aan informatie over bijvoorbeeld de woonvoorzieningen en kwaliteit is afhankelijk van de marktontwikkelingen op de woningmarkt en de frequentie waarvoor in een bepaald marktsegment sprake is van significante wijzigingen in het voorzieningenniveau, kwaliteit en onderhoud.
Is deze informatie volgens u significant voor de waarde bepaling? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ja, zoals aangegeven bij vraag 3 wordt de WOZ-waarde van een woning bepaald door op systematische manier de te taxeren woning te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de woning en de ligging (ten opzichte van zon, water, etc.).
Daarom is het voor een goede WOZ-taxatie nodig dat gemeenten ook gegevens verzamelen over de kwaliteit van de voorzieningen en het onderhoud binnen de woning. Bij het verzamelen van deze gegevens hebben gemeenten vaak ook op één of andere wijze de hulp van bewoners van die woning nodig, bijvoorbeeld voor het invullen van een vragenlijst of voor het toestaan van een inpandige opname. Gemeenten maken daarbij steeds de afweging tussen de noodzaak van de gegevens en het minimaliseren van de inspanningen voor de bewoners. Het aanbieden van de mogelijkheid om informatie te verstrekken in de vorm van foto’s wordt daarbij door gemeenten ervaren als een nieuwe mogelijkheid om met beperkte «overlast» voor de bewoner zeer bruikbare informatie te verkrijgen over de kwaliteit van de voorzieningen en het inpandige onderhoud.
De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname de door gemeentelijk taxateur. Dit is nadrukkelijk een optie en niet verplicht. De Waarderingskamer ziet er, zoals bij vraag 2 aangegeven, op toe dat gemeenten woningeigenaren informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren. Dit toezicht van de Waarderingskamer is van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Heeft u de bereidheid om deze «big brother is watching you»-actie bij de gemeenten die hiertoe zijn overgegaan te veroordelen en af te keuren? Heeft u voorts de bereidheid gemeenten op te roepen om dit begluren en bespioneren subiet te beëindigen? Graag een gedetailleerd antwoord.
GBTwente heeft, op verzoek van de gemeente Enschede, de pilot inmiddels stopgezet.
Zoals bij vraag 3 aangegeven kan de WOZ-ambtenaar van de gemeente bij de woningeigenaar informatie opvragen over de inpandige secundaire objectkenmerken (zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de binnenkant van een woning (waaronder de staat van keuken, badkamer of toilet). De woningeigenaar is verplicht deze informatie te verstrekken, en heeft daarvoor diverse mogelijkheden waaronder het invullen van een inlichtingenformulier en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur.
Daarbij acht ik het, zoals bij vraag 2 aangegeven, van belang dat de gemeenten aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto's, de optie van zelfgemaakte foto’s is immers niet verplicht.
WOZ-gegluur |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woede over WOZ-gluurders – gemeente wil foto’s interieur»?1
Ja.
Waarom hebben gemeenten, naar eigen zeggen, plotseling foto’s van het interieur van hun inwoners nodig voor het vaststellen van de WOZ-waarde? Waar komt deze gekkigheid vandaan?
De WOZ-ambtenaar van de gemeente heeft onder meer als taak een juiste WOZ-waarde te bepalen. Voor de waardebepaling wordt gebruikt gemaakt van gegevens en informatie uit verschillende bronnen, zoals informatie uit basisregistraties. Informatie over de inpandige staat van een woning zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de binnenkant van een woning (waaronder de staat van keuken, badkamer of toilet), is alleen bij de woningeigenaar beschikbaar. Hierover kan de WOZ-ambtenaar dan ook informatie opvragen bij de woningeigenaar. Een bestaand middel is de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen. Een andere mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur.Een aantal gemeenten heeft daarnaast de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren.De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur.
De Waarderingskamer ziet toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat iedereen betrokken bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Daarnaast geldt ook de privacywetgeving (AVG) ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Toezicht hierop vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Dit toezicht van de Waarderingskamer en de Autoriteit Persoonsgegevens acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en andere privacyaspecten.
Deelt u de mening dat het interieur van een woning – zoals keuken, badkamer en toilet – gemeenten helemaal niets aangaat?
Zoals bij vraag 2 aangegeven heeft de WOZ-ambtenaar van de gemeente onder meer als taak een juiste WOZ-waarde te bepalen. De WOZ-waarde van een woning wordt bepaald door op systematische manier de te taxeren woning te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de woning en de ligging (ten opzichte van zon, water, etc.). Twee woningen die aan de buitenkant vergelijkbaar zijn kunnen een verschillende waarde hebben doordat inpandige secundaire objectkenmerken verschillen. Daarom is het voor een goede WOZ-taxatie nodig dat gemeenten ook gegevens verzamelen over de kwaliteit van de voorzieningen en het onderhoud binnen de woning.
Bij het verzamelen van deze gegevens hebben gemeenten vaak ook op één of andere wijze de hulp van bewoners van die woning nodig, bijvoorbeeld voor het invullen van een vragenlijst of voor het toestaan van een inpandige opname. Gemeenten maken daarbij steeds de afweging tussen de noodzaak van de gegevens en het minimaliseren van de inspanningen voor de bewoners. Het aanbieden van de mogelijkheid om informatie te verstrekken in de vorm van zelfgemaakte foto’s wordt daarbij door gemeenten ervaren als een nieuwe mogelijkheid om met beperkte «overlast» voor de bewoner zeer bruikbare informatie te verkrijgen over de kwaliteit van de voorzieningen en het inpandige onderhoud.
Zelfgemaakte foto’s zijn een optie en geen verplichting. Zoals bij vraag 2 toegelicht is deze optie met de nodige waarborgen omkleed, zoals de privacyregelgeving volgens de AVG en meer specifiek de geheimhoudingsplicht zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, het toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens en het toezicht van de Waarderingskamer.
Als gemeenten aangeven dat zij met deze foto’s de WOZ-waarde «nauwkeuriger» kunnen vaststellen, bedoelen zij dan een hogere of lagere WOZ-waarde dan normaal?
De WOZ-waarde van een woning wordt bepaald door op systematische manier de te taxeren woning te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken, en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de woning en de ligging (ten opzichte van zon, water, etc.). Afhankelijk van de zogenaamde secundaire objectkenmerken van een specifieke woning ten opzichte van de verkochte woningen zal de WOZ-waarde van een woning hoger, lager of gelijk aan de WOZ-waarde van de verkochte woningen worden vastgesteld.
Waar in de «Wet waardering onroerende zaken» wordt gesproken over foto’s van het interieur? Bent u ervan op de hoogte dat de Waarderingskamer (art. 4–11 Wet WOZ) het heeft over het analyseren van vraag- en verkoopprijzen, internetadvertenties etc. – oftewel openbare informatie – maar niet over foto’s van het interieur?
In de Wet WOZ wordt niet gesproken over foto’s en/of andere informatiebronnen. In het kader van de bepaling van de WOZ-waarde verklaart de Wet WOZ artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing. Dit artikel verplicht een ieder om gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Deze verplichting geldt ook voor de verstrekking van informatie voor de bepaling van de WOZ-waarde. Voor de WOZ gaat het om het kunnen vaststellen van feiten die van invloed kunnen zijn op de bepaling en de vaststelling van de waarde.
Een mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. In de gemeenten waarop deze vragen betrekking hebben is gekozen om daarnaast de optie te bieden om zelf foto’s aan te leveren. De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur.
Zoals bij vraag 2 toegelicht is deze optie met de nodige waarborgen omkleed, zoals de privacyregelgeving volgens de AVG en meer specifiek de geheimhoudingsplicht zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, het toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens en het toezicht van de Waarderingskamer.
Wie heeft er bij de gemeenten toegang tot de foto’s? Wat gebeurt er met de foto’s nadat die zijn gebruikt?
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is en dat alleen de personen die belast zijn met deze taak toegang tot de foto’s hebben.
De bewaartermijnen van bescheiden zijn geregeld in de archiefwet en kunnen variëren indien er bijvoorbeeld bezwaar of beroep wordt ingesteld tegen een beschikking, de termijn vangt dan aan nadat de rechtelijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
In het algemeen worden gegevens voor de waardebepaling gedurende zeven jaar bewaard met het oog op bijvoorbeeld bezwaar en beroepsprocedures. Daarna worden de gegevens, inclusief de genoemde foto's vernietigd. Hoe vaak de gemeente behoefte heeft aan informatie over bijvoorbeeld de woonvoorzieningen en kwaliteit is afhankelijk van de marktontwikkelingen op de woningmarkt en de frequentie waarvoor in een bepaald marktsegment sprake is van significante wijzigingen in het voorzieningenniveau, kwaliteit en onderhoud.
Wat gebeurt er als bewoners geen foto’s aanleveren? Wordt de WOZ-waarde dan op de normale manier (of niet) vastgesteld?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5 verplicht artikel 47 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen een ieder om gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Deze verplichting geldt ook voor de verstrekking van informatie voor de bepaling van de WOZ-waarde.
Het aanbieden van de mogelijkheid om informatie te verstrekken in de vorm van zelfgemaakte foto’s wordt daarbij door gemeenten ervaren als een nieuwe mogelijkheid om met beperkte «overlast» voor de bewoner zeer bruikbare informatie te verkrijgen over de kwaliteit van de voorzieningen en het inpandige onderhoud. Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en van andere privacyaspecten is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven, toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Klopt het dat dit WOZ-gegluur een pilot is? Bent u ertoe bereid een streep door deze pilot te zetten en ervoor te zorgen dat gemeenten de WOZ-waarde op de normale manier – dus zonder foto’s van toiletten en badkamers – vaststellen?
Er is sprake van twee pilots die los van elkaar geïnitieerd zijn door twee belastingssamenwerkingsverbanden, namelijk GBTwente en Belastingsamenwerking Oost-Brabant (BSOB). GBTwente heeft, op verzoek van de gemeente Enschede, de pilot inmiddels stopgezet. In de pilots is naast bestaande opties als een inlichtingenformulier en een gemeentelijk taxateur gekozen voor aanbieden van de optie van zelfgemaakte foto’s. Deze keuze is mede ingegeven door het feit dat deze werkwijze voor belanghebbenden minder belastend kan zijn dan een «taxateur over de vloer» of het «invullen van een vragenlijst».
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en van andere privacyaspecten is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven, toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Deelt u de conclusie dat huiseigenaren met een gemiddelde WOZ-stijging van 8,6% in 2022 sowieso veel te veel betalen?2
Nee. Een WOZ-waarde stijging leidt niet automatisch tot een evenredige stijging van de aanslag van bijvoorbeeld de OZB. (Mede)overheden hebben een autonome bevoegdheid om de tarieven van heffingen die gebaseerd zijn op de WOZ-waarde vast te stellen. Deze keuzes komen tot stand met inachtneming van de lokale wensen en opgaven. De gemeenteraden leggen over de keuzen verantwoording af gedurende het democratische proces.
Een grote stijging van de bouw van recreatiewoningen en hotels vlakbij beschermde natuur |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kent u het bericht «bouw recreatiewoningen en hotels vlakbij beschermde natuur stijgt in 5 jaar met 90 procent»?1
Ja.
Kunt u inzichtelijk maken, het liefst op een kaart, in welke Natura 2000-gebieden de afgelopen vijf jaar is gebouwd?
Nee, ik beschik nu niet over deze informatie en kan deze zodoende niet ter beschikking stellen. Pointer heeft voor haar informatie samengewerkt met de geodienst van de Rijksuniversiteit Groningen. Deze data is niet gepubliceerd. De nieuwbouwmonitor2 van deze geodienst is alleen beschikbaar per gemeente, zonder specifieke informatie met betrekking tot natuur. In ons gedecentraliseerde bestel zijn gedeputeerde staten bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving met betrekking tot Natura 2000-gebieden. Ik ben echter voornemens deze data in de nabije toekomst wel zelf beschikbaar te hebben. Het Kadaster is door het Ministerie voor VRO gevraagd om deze data via een uitbreiding van de Monitor Landschap inzichtelijk te maken.
Kunt u ook toelichten hoeveel en wat er is gebouwd in deze gebieden?
Dit is informatie waarover ik niet beschik.
Kunt u toelichten welke regels er precies bestaan om het bouwen in Natura 2000-gebieden te reguleren? Vindt u deze regels toereikend? Hoe zouden deze kunnen worden aangescherpt?
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming is een vergunning nodig wanneer een project significant negatieve effecten kan hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. Wanneer in een passende beoordeling wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat significant negatieve gevolgen zijn uitgesloten, kan de vergunning worden verleend.
Daarnaast gelden ook in Natura 2000-gebieden de regels van de soortenbescherming van hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming en de planologische regels van de betreffende provincie en gemeente. Gemeenten bepalen – binnen de kaders van het Rijk en de provincie – via hun ruimtelijk beleid en regelgeving waar en onder welke voorwaarden mag worden gebouwd. Daarbij zijn zij verplicht om het effect van nieuwe ontwikkelingen op de natuur in beeld te brengen.
Ik acht deze regels toereikend, omdat zij stevige bescherming bieden, en er naast reactieve bescherming ook actief beleid is voor Natura 2000-gebieden. Naast de bevoegdheid om vergunningen te verstrekken staat de opdracht van artikel 2.2 Wnb dat het bevoegd gezag de noodzakelijke passende en instandhoudingsmaatregelen neemt.
Vindt u het wenselijk dat in, of direct rondom Natura 2000-gebieden, zo een grote stijging te zien is van de bouw en plaatsing van hotels, recreatiewoningen, stacaravans en chalets? Kunt u dit antwoord toelichten?
Deze vraag is niet eenduidig te beantwoorden. Het antwoord is afhankelijk van de specifieke situatie per geval. De beoordeling hiervan vindt plaats door provincies en gemeenten, die hiervoor bevoegd gezag zijn. Gedeputeerde staten dragen op grond van artikel 2.2 van de Wet natuurbescherming (Wnb) zorg dat de noodzakelijke passende en instandhoudingsmaatregelen worden genomen. Zij beoordelen ook de aanvragen om een vergunning op grond van de Wnb.
Ik deel de mening dat versnippering van natuurgebieden niet gewenst is. Tegelijkertijd is er grote verscheidenheid van Natura 2000-gebieden. Grote delen van het rivierengebied liggen binnen vijf kilometer van een Natura 2000-gebied. In de berekeningen zullen vermoedelijk alle bouwwerkzaamheden van Apeldoorn, Arnhem, Deventer, Nijmegen, Tiel, Wageningen, Zutphen en Zwolle zijn meegenomen, om maar enkele grotere plaatsen te noemen.
Bent u het eens met de bewering van universitair hoofddocent Raoul Beunen dat overheden te makkelijk toestemming geven om te bouwen in de buurt van Natura 2000-gebieden?
Ik herken dat bij vergunningen sprake kan zijn van grote maatschappelijke belangen, terwijl het onwaarschijnlijk is dat de natuur significante schade kan ondervinden van het specifieke project. Alle activiteiten in een gebied opgeteld zullen daarentegen wel effect hebben op de natuur. Daarom is er niet alleen sprake van een vergunningplicht voor projecten die significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden kunnen hebben, maar ook de opgave bij gedeputeerde staten om de noodzakelijke maatregelen te nemen om verslechtering te voorkomen en de instandhoudingsdoelen te bereiken.
Hoeveel bezwaren zijn er ingediend over de bouw van projecten in of nabij de directe omgeving (tot en met een straal van drie kilometer) van Natura 2000-gebieden in de afgelopen jaren? Hoeveel van deze bezwaren zijn gegrond verklaard?
Dit is informatie waarover ik niet beschik. In ons gedecentraliseerde bestel zijn gedeputeerde staten bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving in Natura 2000-gebieden.
Kunt u aangeven of goed is onderzocht of er echt geen alternatieven beschikbaar waren voor het afgeven van een bouwvergunning in Natura 2000-gebieden? Kunt u dit toelichten met een voorbeeld?
Dit is informatie waarover ik niet beschik. In ons gedecentraliseerde bestel zijn gedeputeerde staten bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving in Natura 2000-gebieden.
Waren er projecten die absoluut door moesten gaan vanwege groot openbaar belang? Welke projecten waren dit?
Voor zover bekend zijn er de laatste jaren vergunningen verleend met toepassing van artikel 2.8, vierde lid, van de Wnb (de adc-toets) voor een rioolwaterzuiveringsinstallatie, een rioolwaterput, een dijkversterking, een overnachtingshaven, een weg en een waterwinning.
Welke afspraken in Europees verband bestaan er met Nederland over het creëren van extra beschermd natuurgebied?
In de Europese biodiversiteitsstrategie voor 2030 staat dat in totaal 30% van het landoppervlak én 30% van het zeeoppervlak beschermd gebied moet worden. Een derde deel daarvan moet strikt beschermd worden. Dit doel geldt voor de gehele EU. Alle lidstaten dienen een billijke bijdrage aan dit doel te geven, maar dat wil dus niet zeggen dat elke lidstaat precies 30% van het grondgebied moet beschermen. Deze bescherming hoeft niet te bestaan uit een strenge Europese bescherming, zoals Natura 2000. De gebieden mogen ook beschermd worden via nationale beschermingsregimes, zoals het NNN, en zogenaamde OECM’s (gebieden waar duurzame positieve ontwikkelingen voor biodiversiteit worden gecombineerd met andere functies).
Kunt u nagaan hoeveel stikstof er is uitgestoten in de laatste vijf jaar in of rondom deze natuurgebieden door de bouw of plaatsing van hotels, recreatiewoningen, stacaravans en chalets?
Dit is informatie waarover ik niet beschik. In ons gedecentraliseerde bestel zijn gedeputeerde staten bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving in Natura 2000-gebieden.
Kunt u aangeven of deze projecten tot extra druk op de natuur hebben geleid? Zo ja, in welke mate en is deze extra druk volgens u gerechtvaardigd? Op welke manier uit deze druk zich?
Ik kan niet aangeven of deze projecten tot extra druk op de natuur hebben geleid. Dit vereist informatie waarover ik niet beschik.
Deelt u de mening dat de overheid zou moeten streven naar het creëren van grotere, meer aaneengesloten stukken natuur in Nederland?
Ja. Ik streef naar robuuste natuur, dus natuur die minder kwetsbaar is voor drukfactoren als verdroging, verzuring en versnippering. Vergroting van gebieden kan de natuur robuuster maken omdat daardoor versnippering kan worden verminderd en verdroging en verzuring grootschaliger kan worden aangepakt. Maar ook kleinere gebieden kunnen in principe robuust zijn door bijzonder gunstige milieu en wateromstandigheden die worden weerspiegeld in een opvallend hoge biodiversiteit. Met de provincies zijn daarom afspraken gemaakt over het realiseren van het Natuurnetwerk Nederland.
Rapportages van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) geven aan dat uitbreiding van leefgebied nodig is voor het uiteindelijk realiseren van een gunstige staat van instandhouding van de natuur in Nederland. In het coalitieakkoord is uitbreiding van het natuurareaal ook als ambitie opgenomen om de doelen van de Vogel- en Habitatrichtlijn dichterbij te brengen.
Hebben deze projecten daaraan bijgedragen? Of hebben ze, zoals in het artikel naar voren komt, juist bijgedragen aan een verdere versnippering van natuurgebieden?
Aangezien ik de projecten niet per geval ken, kan ik hier geen uitspraak over doen. Ik deel de mening dat versnippering van natuurgebieden niet gewenst is.
Deelt u de mening dat meer bouwen in of rondom Natura 2000-gebieden niet gaat bijdragen aan het creëren van deze extra natuurgebieden?
Ik deel deze mening niet. Afhankelijk van de situatie ter plaatse en de wijze waarop gebouwd wordt, hoeft bouwen geen effecten te hebben op de natuur. Als natuurinclusief gebouwd wordt, kan dat zelfs bijdragen aan de natuur. Gedeputeerde staten wegen dit af bij hun ruimtelijk natuurbeleid en toetsen op effecten bij de vergunningverlening op grond van de Wet natuurbescherming.
Hoe gaat u voorkomen dat er in of rondom kwetsbare natuurgebieden nog meer onnodig zal worden gebouwd?
Gedeputeerde staten van de provincies zijn verantwoordelijk voor het behalen van de instandhoudingsdoelen in de gebieden waar zij bevoegd gezag voor zijn. Ik treed niet in de belangenafweging die een provincie als bevoegd gezag maakt. Tegen deze afwegingen staat in de regel toetsing bij de rechter open. Samen met mijn collega van BZK gaan we in gesprek met provincies en gemeenten om te onderzoeken of het bestaande instrumentarium voldoet en of eventueel aanvullende actie nodig is. Daarnaast bekijken we of de bestaande monitor landschap kan worden uitgebreid met het monitoren van de bouw van vakantieparken.
Kunt u iedere vraag apart beantwoorden en niet clusteren alstublieft?
Ja.
Het bericht ‘Verduurzaming van koopwoningen komt bij gedeeld huizenbezit slecht van de grond’ |
|
Henri Bontenbal (CDA), Jaco Geurts (CDA), Silvio Erkens (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verduurzaming van koopwoningen komt bij gedeeld huizenbezit slecht van de grond»?1
Ja
Hoe vaak komen deze problemen voor? Kunt u bevestigen of de cijfers, genoemd in het artikel, kloppen?
Deze cijfers zijn afkomstig uit een onderzoek in opdracht van de Vereniging Eigen Huis (VEH) onder appartementseigenaren wonend in (zeer) kleine VvE's.2 Ruigrok NetPanels heeft het kwantitatieve onderzoek uitgevoerd via een online consumentenpanel van Panelclix en Dynata. In totaal hebben 1.073 appartementseigenaren een online vragenlijst ingevuld, waarvan 412 appartementseigenaren wonend in een zeer kleine VvE.
De genoemde conclusies in dit onderzoek zijn geformuleerd na aanvullend verkennend kwalitatief onderzoek middels 2 groepsgesprekken met in totaal 12 deelnemers. Ik vind het fijn dat VEH dit kwantitatieve onderzoek met aansluitend een verkennend kwalitatief onderzoek heeft uitgevoerd. Deze uitkomsten komen overeen met het verkennend kwalitatief gedragsonderzoek dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zelf heeft uitgevoerd onder kleine VvE’s.3
Het is ingewikkeld om onderzoek te doen naar (zeer) kleine VvE's, omdat kleine VvE’s moeilijker te bereiken zijn. Daarmee is er een minder compleet beeld van de totale doelgroep. De uitkomsten van het onderzoek in opdracht van VEH leveren wat meer inzichten op, maar het is ook voor VEH lastig gebleken om een kwantitatief onderzoek naar kleine VvE’s te laten doen onder een grotere representatieve groep. De resultaten uit het onderzoek voor (zeer) kleine VvE’s moeten met voorzichtigheid worden gebruikt, omdat het een vertekend beeld geeft door de beperkte resultaten vanuit inactieve kleine VvE’s.
Deelt u de mening dat het een onwenselijke ontwikkeling is als woningeigenaren, die hun woning willen verduurzamen, nu niet hun huis kunnen verduurzamen, omdat de instemming van de vereniging van eigenaren (VvE) uitblijft?
Ik deel de mening dat de verduurzaming van VvE-gebouwen specifieke aandacht verdient. Ongeveer 20% van het totale aantal woningen is onderdeel van een VvE. Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 23 december 2022 heb toegelicht, ondervinden appartementseigenaren en VvE’s door het gezamenlijke eigendom verschillende uitdagingen bij de verduurzaming van het gebouw.4 Op 5 september jl. heb ik u daarom de uitgewerkte Versnellingsagenda verduurzaming gebouwen in beheer van Verenigingen van Eigenaars (VvE-versnellingsagenda verduurzaming) toegezonden. In de bijbehorende Kamerbrief is een samenvatting van de VvE-versnellingsagenda verduurzaming opgenomen.5
De kern van de VvE-versnellingsagenda verduurzaming betreft een combinatie van verschillende onderdelen, waaronder het aanpassen van de besluitvormingsregels voor verduurzamingsmaatregelen en het informeren en ontzorgen van VvE’s en appartementseigenaren. Door de VvE-versnellingsagenda verduurzaming wordt het voor appartementseigenaren en VvE-bestuur makkelijker om het VvE-gebouw integraal te verduurzamen.
In het antwoord op vraag 5 geef ik nader aan wat de verschillende onderdelen van de VvE-versnellingsagenda verduurzaming inhouden.
Heeft u enkele succesverhalen om inzichtelijk te maken hoe VvE's wel gezamenlijk met huiseigenaren optrekken in de verduurzaming? Zo ja, kunt u hier lessen uit trekken om toe te passen in situaties waar VvE's er niet uitkomen?
Een les die getrokken kan worden uit verschillende succesverhalen is dat verduurzaming van het VvE-gebouw het beste kan worden uitgevoerd door planmatig onderhoudsmaatregelen te combineren met verduurzamingsmaatregelen (integrale aanpak). Ook blijkt uit deze succesverhalen dat het loont om als VvE-bestuur tijd te investeren in het benaderen van appartementseigenaren afzonderlijk, bijvoorbeeld omdat niet alle eigenaars de Nederlandse taal beheersen. Door de individuele benadering worden appartementseigenaren zich ook bewust van hun eigen rol bij het duurzaam onderhoud van het gebouw en daardoor ontstaat het vertrouwen om gezamenlijk het gebouw te verduurzamen. Deze individuele aanpak komt gemakkelijker tot stand wanneer een procesbegeleider het VvE-bestuur bij het organiseren van draagvlak ondersteunt.
VvE’s die al hebben gekozen voor zo’n integrale aanpak, kunnen andere VvE’s inspireren. Enkele van deze koplopers worden al op de websites van RVO6, het Warmtefonds7 en de Duurzame Huizen Route8 als goede voorbeelden genoemd. Sinds september 2023 is het voor steeds meer VvE-bestuurders en appartementseigenaren mogelijk om via de Duurzame Huizen Route ervaringen te delen over het verduurzamen van het gebouw.
Hoe kunnen VvE's, gezien hun belangrijke taak ten aanzien van het gemeenschappelijk gebouwbeheer, zo worden ingericht of geholpen dat het geheel of gedeeltelijk verduurzamen van gedeeld bezit toch mogelijk wordt?
De VvE-versnellingsagenda verduurzaming omvat verschillende onderdelen.
De besluitvormingsregels voor verduurzamingsmaatregelen worden aangepast door het quorum (aanwezigheidsvereiste) af te schaffen en een gewone meerderheid (50%+1) te hanteren voor verduurzamingsmaatregelen. Andere mogelijke oplossingen worden nader onderzocht, zoals het vereenvoudigen van de splitsingsakteregels en het invoeren van een integraal verduurzamingsplan voor alle VvE’s. Daarnaast is het onderzoek naar de verbreding van het wetsvoorstel notificatieregeling oplaadpunten VvE’s relevant. Dit wordt verder toegelicht in het antwoord op vraag 8.
Vanuit de VvE-versnellingsagenda verduurzaming ondersteunen de gemeenten via een VvE-verduurzamingsloket en/of procesbegeleiders de appartementseigenaren en VvE-bestuurders bij het verduurzamen van het VvE-gebouw. Bovendien zal vanaf eind 2023 de VvE-pagina op verbeterjehuis.nl stapsgewijs verbeterd worden. Hierdoor zullen appartementseigenaren zich meer bewust worden van hun eigen rol bij het duurzaam onderhouden van het gebouw. Ik zie hier ook een rol weggelegd voor de partijen in de koop- en leveringsketen. Ik onderzoek hiervoor op welke wijze aspirant-kopers van een appartement door bijvoorbeeld hun notaris, makelaar en hypotheekadviseur beter over de rechten en plichten van een appartementseigenaar kunnen worden geïnformeerd.
VvE’s worden vanaf januari 2024 door de uitbreiding van de subsidieregeling voor VvE’s (SVVE) verder geholpen met de verduurzaming van het VvE-gebouw. Zo worden voor monumenten de minimale isolatiewaarden verlaagd, zodat deze beter aansluiten op de aard van het gebouw. En naast subsidie voor procesbegeleiding kan een VvE voortaan ook subsidie aanvragen voor verschillende onderzoeken die nodig zijn voor het besluit voor het verduurzamen van het gebouw. Er kan bijvoorbeeld subsidie worden aangevraagd voor een asbestonderzoek of flora- en faunaonderzoek. Een VvE kan naast de SVVE ook gemeentelijke subsidies aanvragen en deze subsidies «stapelen».
Naast de subsidies is ook de mogelijkheid voor het lenen van geld verbeterd. Vanaf 26 april jl. is de rente van de VvE-Energiebespaarlening van het Warmtefonds met 1,5% verlaagd. De huidige rente ligt op 2,6%.9 Het Warmtefonds werkt daarnaast aan een regeling voor appartementseigenaren zonder leenruimte. Hierdoor zullen appartementseigenaren vanuit financieel oogpunt minder snel tegen het VvE-besluit voor verduurzamingsmaatregelen en de VvE-Energiebespaarlening stemmen.
Welke stimuleringsmaatregelen heeft u om het toch voor VvE's aantrekkelijker te maken om (collectieve) verduurzamingsmaatregelen te nemen?
Appartementseigenaren worden meer bewust gemaakt van hun eigen rol bij het verduurzamen en onderhouden van het gebouw. Dit najaar zal de verbetering van de VvE-pagina op Verbeterjehuis.nl starten. In 2024 wordt een begin gemaakt met een landelijk VvE-verduurzamingsloket. Omdat het belangrijk is voor VvE’s om lokaal te worden ondersteund bij het verduurzamingsproces, zullen gemeenten die deze lokale ondersteuning aan VvE’s willen bieden hierbij worden geholpen door het landelijke VvE-verduurzamingsloket. Zo zullen er informatie, deskundig advies en cursussen beschikbaar worden gesteld. Wanneer dit niet lokaal wordt aangeboden kunnen appartementseigenaren en VvE-bestuurders via het landelijke VvE-verduurzamingsloket toegang krijgen tot informatie en deskundig advies.
In mijn antwoord op vraag 5 heb ik aangegeven dat vanaf januari 2024 de subsidieregeling voor VvE’s (SVVE) wordt uitgebreid. Zo worden voor monumenten de minimale isolatiewaarden verlaagd, zodat deze beter aansluiten op de aard van het gebouw. En naast subsidie voor procesbegeleiding kan een VvE ook subsidie aanvragen voor verschillende onderzoeken die nodig zijn voor het besluit voor het verduurzamen van het gebouw. Bijvoorbeeld een asbestonderzoek of flora- en faunaonderzoek. Een VvE kan naast de SVVE ook gemeentelijke subsidies aanvragen en deze subsidies «stapelen». De SVVE biedt VvE’s subsidie voor het verduurzamen van het hele VvE-gebouw: subsidie voor energieadvies, een duurzaam meerjarenonderhoudsplan, procesbegeleiding, isolatiemaatregelen en warmtepompen, centrale aansluitingen op warmtenetten en zonneboilers. Voor één isolatiemaatregel kan voor ongeveer 15% subsidie worden aangevraagd. Voor twee of meer maatregelen blijft de subsidie ongeveer 30%.
Vanaf 13 november 2023 is er ook een nieuwe subsidieregeling: procesondersteuning voor opschaling renovatieprojecten (SPOR). Een VvE kan subsidie voor procesbegeleiding aanvragen via óf de SPOR, óf de SVVE.
Verschillende gebouweigenaren kunnen als samenwerkingsverband SPOR-subsidie voor procesbegeleiding aanvragen bij hun gebundelde renovatieproject. Dit kunnen bijvoorbeeld twee verschillende VvE’s zijn of één VvE en een aantal andere gebouweigenaren.
Minimaal even belangrijk als subsidie is goede financiering voor VvE’s, zodat zij verduurzamingsmaatregelen kunnen uitvoeren zonder er eerst jaren voor te sparen. Het Warmtefonds biedt steeds meer VvE’s financiering. Sinds 1 december 2022 ook voor kleine VvE’s met minder dan 8 appartementen, met een «vangnet» voor individuele appartementseigenaren in de VvE die de financiering later toch niet blijken te kunnen dragen. De VvE-Energiebespaarlening is ook aan te vragen door VvE’s met commerciële ruimten, waarbij minimaal de helft van de VvE als woonruimte in gebruik dient te zijn.
In mijn antwoord van vraag 5 heb ik aangegeven dat vanaf 26 april jl. de rente van de VvE-Energiebespaarlening van het Warmtefonds met 1,5% is verlaagd.
Het Warmtefonds werkt daarnaast aan een regeling voor appartementseigenaren zonder leenruimte. Ik verken momenteel samen met het Warmtefonds en de VvE-praktijk welke mogelijkheden er zijn om de VvE-financiering bij het Warmtefonds verder te verbeteren.
Hoe kunnen woningeigenaren worden geholpen bij situaties waarbij de VvE de verduurzamingsmaatregelen blokkeert?
Appartementseigenaren kunnen worden geholpen door het inschakelen van een procesbegeleider. Zoals reeds toegelicht in vraag 4 helpt het inzetten van een procesbegeleider bij het gehele verduurzamingsproces en het creëren van meer draagvlak. Voor procesbegeleiding kan een aanvraag worden gedaan via de SVVE-subsidie, en deze mogelijkheden worden per 1 januari 2024 uitgebreid.
Er kunnen verschillende persoonlijke redenen zijn voor een appartementseigenaar om niet met verduurzamingsmaatregelen te willen instemmen. Bij de vraag hoe een appartementseigenaar aankijkt tegen het treffen van verduurzamingsmaatregelen, kan bijvoorbeeld een rol spelen of de appartementseigenaar zelf in het VvE-gebouw woont of het appartement verhuurt, of in welke levensfase of financiële situatie de appartementseigenaar zich bevindt.
Ik wil appartementseigenaren helpen zich meer bewust te worden van hun verantwoordelijkheden in hun VvE en de rol die zij op zich kunnen nemen bij een verduurzamingstraject. Sinds september 2023 is het voor steeds meer VvE-bestuurders en appartementseigenaren mogelijk om via de Duurzame Huizen Route ervaringen te delen over het verduurzamen van het gebouw. Ook zal dit najaar de verbeteringsslag van de VvE-pagina op verbeterjehuis.nl starten. Daarnaast zal in 2024 een begin worden gemaakt met een landelijk VvE-verduurzamingsloket.
Gemeenten zullen worden ondersteund bij het opzetten van een lokale ondersteuning aan VvE’s. Hierbij worden gemeenten geholpen door het landelijke VvE-verduurzamingsloket. Aan gemeenten worden informatie, deskundig advies en cursussen beschikbaar gesteld. Wanneer ondersteuning aan VvE’s niet lokaal wordt aangeboden, kunnen appartementseigenaren en VvE-bestuurders toegang krijgen tot informatie, deskundig advies via het landelijk VvE-verduurzamingsloket.
Om het nemen van een gezamenlijk besluit te vergemakkelijken, is van belang dat iedere eigenaar het belang ziet van een te nemen besluit of tenminste erop kan vertrouwen dat het besluit zijn belangen niet onevenredig schaadt. Daarom onderzoek ik wat individuele appartementseigenaren motiveert en hen helpt om eerder in te stemmen met de verduurzamingsmaatregelen van het VvE-gebouw.
Is het wat u betreft wenselijk en mogelijk om niet-zichtbare verduurzamingsmaatregelen (bijvoorbeeld het plaatsen van dubbel glas) altijd toe te staan zonder toestemming van de VvE? Bent u bereid om een lijst met deze maatregelen op te stellen?
Op grond van het wetsvoorstel notificatieregeling oplaadpunten VvE’s kan een appartementseigenaar volstaan met een notificatie (kennisgeving) aan het VvE-bestuur bij het plaatsen van een oplaadpunt, wanneer wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. Het wetsvoorstel is van 12 juli 2021 tot 6 september 2021 in internetconsultatie geweest10 en is tot nu toe niet verder gebracht naar aanleiding van de ontvangen internetconsultatiereacties en de te onderzoeken noodzaak tot verbreding van het wetsvoorstel vanwege de aangescherpte klimaatdoelen in het coalitieakkoord van december 2021. De notificatieregeling zal overigens worden meegenomen in een groter wetsvoorstel dat naar verwachting in werking treedt in 2026. Dit wetsvoorstel waarin ook de besluitvormingsregels en het afschaffen van het quorum worden genoemd, is gepresenteerd in de VvE-versnellingsagenda verduurzaming.
Ik vind het van belang dat individuele appartementseigenaren die graag willen verduurzamen hierin niet tegengehouden worden door een VvE die zelf niet de regie neemt in het duurzaam onderhouden van het gebouw. Daarom onderzoek ik of ik de appartementseigenaren die willen verduurzamen kan helpen door de notificatieregeling voor oplaadpunten te verbreden naar meerdere verduurzamingsmaatregelen. Welke verduurzamingsmaatregelen onder de notificatieregeling kunnen vallen, wordt nader onderzocht. Het gaat hierbij om verduurzamingsmaatregelen die nauw verbonden zijn aan het appartement zelf, zoals het vervangen van enkel glas door isolatieglas. In dit kader wil ik benadrukken dat het de voorkeur verdient dat het VvE-gebouw integraal verduurzaamd wordt, en niet per appartement.
Kunt u aangeven op welke wijze er wordt gewerkt aan een langetermijn oplossing voor de problemen met trage verduurzaming bij gedeeld huizenbezit?
Een lange termijn oplossing is vooral gericht op het ontzorgen van appartementseigenaren en VvE’s en middels een wetswijziging waarin de besluitvormingsregels voor verduurzamingsmaatregelen worden vergemakkelijkt en waarin de notificatieregeling wordt meegenomen. In het kader van de VvE-versnellingsagenda verduurzaming onderzoek ik allereerst wat individuele appartementseigenaren motiveert en kan helpen om eerder in te stemmen met de verduurzamingsmaatregelen van het VvE-gebouw. Appartementseigenaren worden meer bewust gemaakt van hun eigen rol bij het verduurzamen en onderhouden van het gebouw.
In 2024 zal een start gemaakt worden met een landelijk VvE-verduurzamingsloket. Gemeenten zullen worden ondersteund bij het opzetten van een lokale ondersteuning aan VvE’s via dit loket. Aan gemeenten worden informatie, deskundig advies en cursussen beschikbaar gesteld. Wanneer ondersteuning aan VvE’s niet lokaal wordt aangeboden kunnen appartementseigenaren en VvE-bestuurders toegang krijgen tot informatie, deskundig advies bij het landelijk VvE-verduurzamingsloket.
Daarnaast werk ik aan een wetsvoorstel om de besluitvormingsregels voor verduurzamingsmaatregelen aan te passen door het quorum (aanwezigheidsvereiste) af te schaffen en een gewone meerderheid (50%+1) te hanteren voor verduurzamingsmaatregelen. Andere mogelijke oplossingen worden momenteel onderzocht, zoals het invoeren van een integraal verduurzamingsplan voor alle VvE’s.
Ziet u bijvoorbeeld mogelijkheden om tot wetgeving te komen waarin wordt bepaald dat de VvE te allen tijde bevoegd is op het gebied van duurzaamheid, zoals door sommige experts wordt geopperd?2 Wat zouden de voor- en nadelen zijn van een dergelijke optie?
Ik ben niet voornemens wetgeving met die strekking te gaan voorbereiden. Wanneer verduurzamingsmaatregelen worden genomen, kan dit betekenen dat er wijzigingen worden aangebracht in de bestaande kostenverdeling tussen de appartementseigenaren en in de verdeling van de gemeenschappelijke- en privédelen van het gebouw. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de aanleg van nieuwe collectieve installaties en bijbehorende leidingen die zowel door gemeenschappelijke delen als privédelen gaan. Het te allen tijde bevoegd maken van de VvE bij verduurzamingsmaatregelen zou daarom kunnen betekenen dat ingegrepen wordt in het eigendomsrecht van individuele appartementseigenaren, zonder dat zij daar zelf invloed op hebben. Maar met de acties aangekondigd in de VvE-versnellingsagenda ga ik VvE’s helpen eenvoudiger te kunnen verduurzamen, waarbij ik alle belangen in het oog houd. Voor een weergave van de verschillende onderdelen van de agenda verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 5.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja, dat heb ik gedaan.
Het bericht ’Straatje erbij in elk dorp oplossing woningcrisis’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Straatje erbij in elk dorp oplossing woningcrisis»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Kunt u uiteenzetten of u de conclusie van de directeur van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB), «Als elk dorp er een straatje bijbouwt, kunnen we in Nederland in een paar jaar tijd 300.000 woningen bouwen», wel of niet onderschrijft?
EIB doet voorstellen om ook te kijken naar bouwmogelijkheden aan de randen van gemeenten. Om twee redenen vind ik het van belang om te kijken naar deze locaties. Allereerst om overal kansrijke locaties te ontwikkelen om de bouwambitie van 900.000 woningen tot en met 2030 te halen: binnenstedelijk én buitenstedelijk. Ook bouwen aan de randen van gemeenten hoort daar dus bij. Ten tweede is bouwen aan de randen van gemeenten belangrijk vanuit het oogpunt van leefbaarheid, vooral in kleine kernen met weinig mogelijkheden om in het bestaand bebouwd gebied te bouwen.
Kunt u toelichten hoeveel van de woningen aan de randen van gemeenten, genoemd in het artikel, zijn opgenomen in de afspraken die met de provincies zijn gemaakt op 13 oktober jongstleden?
Onderdeel van de provinciale afspraken is onder meer het aantal te bouwen woningen per provincie, en de daarvoor benodigde plancapaciteit. De doorvertaling naar locaties vindt plaats in de regionale woondeals. Daarom is op basis van de provinciale afspraken geen doorrekening te maken van het aantal woningen aan randen van gemeenten. Ik zet er bij de woondeals op in dat meer focus komt te liggen op kansrijke locaties, zowel door binnenstedelijk als door buitenstedelijk te bouwen.
ABF raamt dat 35 à 40% van de huidige woningbouwplannen buiten bestaand bebouwd gebied ligt. Daarnaast zie ik dat de door EIB aangedragen locaties voor Noord-Holland Noord naar schatting al voor 75% onderdeel zijn van de plancapaciteit. 2
Kunt u toelichten hoe u aankijkt tegen het voorstel van de EIB in relatie tot het creëren van meer zekerheid voor het bouwen van grote aantallen woningen, mede gelet op het feit dat de afgelopen jaren tot 40 procent van de binnenstedelijke bouwplannen is afgevallen door complexiteit?
Ik zie dit voorstel als een ondersteuning van mijn beleid. Om de grote woningnood het hoofd te kunnen bieden zullen we vol moeten inzetten op de realisatie van alle kansrijke woningbouwlocaties. Om te zorgen voor voldoende zekerheid voor wat betreft bouwlocaties, is onderdeel van mijn bestuurlijke afspraken met provincies en gemeenten dat zij zorgen voor ruim voldoende bouwlocaties in de plannen. Afgesproken is 130% plancapaciteit ten opzichte van de netto woningbouwopgave. Die 130% plancapaciteit moet ook op peil blijven, zodat er voldoende plannen beschikbaar blijven als plannen vertragen of vervallen. Ik wil dat in de woondeals marktpartijen en corporaties daar een bijdrage aan kunnen leveren door te signaleren wanneer plannen vertragen, of door reservelocaties aan te dragen, voor het geval dat er locaties vertragen of afvallen.
Hoe kijkt u aan tegen de verwachting dat binnenstedelijk bouwen alleen maar moeilijker wordt door de complexiteit, stijgende bouwkosten en ambtenarentekorten in combinatie met de wensen voor betaalbare woningen en bereikbaarheid?
Ik zie dat woningbouw inderdaad ingewikkelder wordt vanwege deze omstandigheden maar ook stikstof, gebrek aan menskracht in de bouw en veranderende marktomstandigheden. Ik verwacht dat dit niet alleen het geval zal zijn bij binnenstedelijke locaties. Zo kan er bij buitenstedelijke ontwikkelingen ook sprake zijn complexiteit vanwege een samenhang van ruimtelijke opgaven zoals het water- en bodemsysteem, de ligging in de nabijheid van natuurgebieden, of de nabijheid van windparken. Daarom is mijn inzet gericht op versnelling van de woningbouw, op locaties die snel te realiseren zijn: grote en kleinere locaties, in de stad én aan de randen van gemeenten.
Klopt de daling van 67 procent naar 34 procent van het aantal «harde» plannen uit het onderzoek van het EIB? Zo ja, welke verklaring heeft u voor deze daling? Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom dit percentage niet klopt?
Dit klopt niet. Zowel de harde als zachte plancapaciteit is gestegen, alleen de zachte sneller dan de harde capaciteit. Uit de inventarisatie plancapaciteit voorjaar 2022 (meetperiode 2022–2030), blijkt dat in vergelijking met de vorige meting in voorjaar 2021 (meetperiode 2021–2029) de totale plancapaciteit is gestegen van 961.000 naar 1.033.900. Doordat de totale plancapaciteit harder is gegroeid dan de harde plancapaciteit, is het percentage harde plancapaciteit gedaald van 35% naar 33%.3 Er is dus geen daling van 67% naar 34%. In absolute aantallen is de harde plancapaciteit toegenomen, van 335.100 naar 344.900.
Plannen worden vaak pas in het laatste stadium van het voorbereidingstraject hard gemaakt. Daarom is vooral de harde plancapaciteit voor de korte termijn belangrijk. Voor de periode tot en met 2025 is het aantal harde plannen 89% van het totaal aantal benodigde plannen voor die periode. Daarnaast is het van belang om te zorgen voor 130% plancapaciteit, zoals hiervoor uiteengezet (zie vraag 4).
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is met betrekking tot de bouw en de locaties van de 85.000 flexwoningen? Klopt het dat voor deze woningen naar locaties wordt gekeken waar de bouw van woonwijken gepland staat, zoals het artikel stelt? Zo ja, kunnen deze locaties tijdig beschikbaar komen voor permanente bouw?
Vanwege de toestroom van ontheemden uit Oekraïne en de nodige huisvesting van statushouders is de ambitie om 37.500 flex- en transformatiewoningen eind 2024 gerealiseerd te hebben. Ik werk er, samen met gemeenten, corporaties en de bouw, hard aan om dit waar te maken. Ik merk bij hen veel enthousiasme, dat ook uitmondt in de vele plannen die zijn ingediend. De grote uitdaging waar wij met elkaar voor staan is om nu snel te komen tot realisatie van deze plannen. Voor deze 37.500 wordt nu versneld gekeken naar locaties, onder andere met behulp van de Taskforce Versnelling Tijdelijke Huisvesting en met de maatregelen zoals benoemd in de kamerbrief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de voortgang van de afspraken over de aanpak van de opvangcrisis.4 Begin volgend jaar zal ik u informeren over de realisatie van het aantal flexwoningen in 2022.
De locaties waarnaar wordt gekeken, kunnen locaties zijn die nu geen bestemming wonen hebben, maar tijdelijk kunnen worden benut. Dat kunnen toekomstige woningbouwlocaties zijn. Met de bouw van flexwoningen kan al gestart worden met de gebiedsontwikkeling met het oog op placemaking of in het kader van adaptieve/geleidelijke gebiedsontwikkeling. Het is dus niet zo dat door de bouw van flexwoningen, de bouw van permanente woningen vertraagd of tegengegaan. Een mooi voorbeeld is de ontwikkeling van de Noordoosthoek in de Groote Wielen in Den Bosch. 5 Een groot deel van de woningen blijft hier maximaal 15 jaar staan. Bewoners krijgen in die gevallen een huurcontract tot de einddatum van de tijdelijke omgevingsvergunning. Binnen 7 tot 15 jaar verhuist een deel van de woonerven naar andere plekken in de Noordoosthoek of elders in de stad. Bewoners kunnen meeverhuizen als ze willen. Met deze nieuwe manier van gebiedsontwikkeling verandert het woongebied geleidelijk en is er geen harde scheiding meer tussen tijdelijke en permanente bebouwing. Ook kan een gemeente er voor kiezen dat de flexwoningen uiteindelijk wel permanent blijven staan, mits dat volgens de geldende regelgeving ook kan. Vele flexwoningen voldoen aan het bouwbesluit permanente bouw en hebben daarmee ook de kwaliteit die nodig is om ze permanent te maken.
Deelt u de mening dat er kansen liggen om snel op te schalen met buitenstedelijk bouwen, met name aan de randen van gemeenten, omdat daar de ruimte is en de infrastructuur en voorzieningen al aanwezig zijn?
Ik ben van mening dat er zowel kansen liggen aan de randen van gemeenten als op binnenstedelijke locaties. Het verschilt van locatie tot locatie of de benodigde infrastructuur en voorzieningen aan de randen van gemeenten al aanwezig zijn. Ik vind het van belang dat we alle kansrijke locaties benutten. Ik wil dus ook buitenstedelijke locaties benutten zonder daarbij afbreuk te doen aan de uitgangspunten rondom zuinig ruimtegebruik en de bescherming van belangen zoals landschap en natuur.
Heeft u een compleet overzicht van alle gemeenten die graag aan de randen van de gemeenten willen bouwen?
Nee, over een dergelijk overzicht beschik ik niet. Bij de totstandkoming en uitvoering van de woondeals wil ik graag dat kansrijke locaties in beeld komen, ook om te zorgen voor voldoende locaties als andere locaties vertragen of afvallen. Dat kunnen dus ook locaties aan de randen van gemeenten zijn.
Wilt u, in aanvulling op vraag 9, onderzoeken hoeveel woningen aan de randen van de gemeenten zouden kunnen worden gebouwd, maar die nu niet naar boven zijn gekomen in de afspraken met de provincies van 13 oktober jongstleden, vanwege het toepassen van de ladder van duurzame verstedelijking?
Bij brief van 26 oktober heb ik uw Kamer gemeld dat ik de ladder voor duurzame verstedelijking momenteel laat evalueren.6 In het kader van de evaluatie worden gesprekken met gemeenten, provincies, bouwondernemingen, projectontwikkelaars en hun marktorganisaties gevoerd om zo een beter en vollediger beeld te krijgen van de knelpunten die zij bij toepassing van de ladder ervaren en welke oplossingen daarvoor kunnen worden gevonden. In dat kader zal met de betrokken partijen worden bezien in hoeverre de ladder het bouwen aan de rand van een gemeente/kern bemoeilijkt. Deze evaluatie verwacht ik in het eerste kwartaal 2023. Daarnaast wil ik dat belemmeringen voor de realisatie van kansrijke locaties aan de randen van gemeenten worden besproken bij de uitvoering van woondeals.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Het bericht 'De Jonge: gemeenten moeten ‘een tandje erbij doen’ om statushouders aan een woning te helpen' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Dringt het wel tot u door dat
Ik ben mij er van bewust dat er op dit moment een groot tekort bestaat aan (betaalbare) woningen. Daarom heeft het kabinet besloten om tot en met 2030 900.000 woningen bij te bouwen, waarvan ten minste twee derde betaalbare huur- en koopwoningen. Ook zet het kabinet met het programma «Een thuis voor iedereen» in op voldoende betaalbare woningen voor alle aandachtsgroepen, met een evenwichtige verdeling over gemeenten en met de juiste zorg en begeleiding.
Deelt u de mening dat het te ziek voor woorden is dat statushouders (beter gezegd: gelukzoekers) ondertussen door u aan alle kanten worden gepamperd en in de watten gelegd?
Nee, ik deel deze mening niet. Ik kan mij daarnaast niet vinden in uw typering van statushouders die u in deze vraag en in overige vragen hanteert.
Hoe legt u uit dat gelukzoekers nog altijd massaal mét voorrang een woning krijgen, maar Nederlanders niet?
Sinds 1 juli 2017 is de verplichte urgentiestatus van vergunninghouders uit de Huisvestingswet 2014 gehaald. Gemeenten kunnen zelf bepalen welke categorieën woningzoekenden zij als urgentiecategorie kunnen opnemen. Gemeenten maken op basis van de lokale woningmarkt en hun taakstelling een afweging om vergunninghouders als urgentiecategorie te huisvesten. Tijdige huisvesting is van groot belang voor vergunninghouders, omdat zij zo eerder kunnen integreren en participeren in de Nederlandse samenleving. Daarnaast wordt de druk op de opvang verlicht. Gemiddeld wordt de afgelopen jaren tussen de 5 á 10% van vrijkomende woningen uit de sociale woningvoorraad aan vergunninghouders toegewezen. In de tweede helft van 2022 kan dit percentage hoger liggen, omdat in bestuurlijke afspraken is vastgesteld dat in dit halfjaar 20.000 vergunninghouders gehuisvest worden om zo de asielopvang te ontlasten.
Hoe legt u uit dat gelukzoekers een inboedelvergoeding krijgen om hun woning in te richten, maar Nederlanders niet?
Statushouders die voor het eerst een woning krijgen toegewezen beschikken veelal niet over meubels of andere huisraad. De uitkering (en toeslagen) die zij ontvangen zijn niet toereikend om deze (eenmalige) kosten te voldoen en de statushouder was ook nog niet in de gelegenheid om hiervoor middelen te reserveren. Daarom stellen gemeenten vaak een inrichtingskrediet beschikbaar vanuit de bijzondere bijstand. Dit kan een lening zijn – die moet worden terugbetaald – of een gift. Gemeenten hebben op dit gebied beleidsvrijheid. Er bestaan daarmee verschillen tussen gemeenten in de vorm en de hoogte van het bedrag. Dergelijke inrichtingskredieten kunnen uiteraard ook aan andere huishoudens beschikbaar worden gesteld die in vergelijkbare omstandigheden verkeren.
Hoe legt u uit dat ongeveer het enige wat Nederlanders zonder dak boven hun hoofd nog krijgen, een doorverwijzing naar de daklozenopvang is?
Gemeenten kijken naar wat mensen die zich melden nodig hebben op verschillende leefgebieden. Dat is niet alleen een dak boven het hoofd, maar ook inkomen, school/werk en een netwerk om op terug te vallen.
Deelt u de mening dat Nederlanders – door u – in hun eigen land keihard worden gediscrimineerd ten gunste van gelukzoekers die hier niet thuishoren?
Nee, deze mening deel ik niet.
Deelt u de mening dat het motto «Nederlanders laatst, gelukzoekers eerst» u bijzonder goed past?
Nee, deze mening deel ik niet.
Hoe kunt u Nederlandse woningzoekenden zo verraden door óók nog te stellen dat er een «een tandje bij moet om statushouders [gelukzoekers dus] aan een woning te helpen»?
Het is van groot belang vergunninghouders zo snel mogelijk te huisvesten na het verkrijgen van hun verblijfsvergunning. Op deze manier kunnen vergunninghouders beginnen aan participatie en integratie in de Nederlandse samenleving. Daarnaast is de druk op de asielopvang op dit moment groot. Daarom is met medeoverheden afgesproken om in de tweede helft van 2022 20.000 vergunninghouders te huisvesten, om zo de opvang op korte termijn te ontlasten. Om deze reden heb ik gevraagd aan gemeenten om «een tandje er bij te doen» om statushouders te helpen aan een woning, omdat deze additionele opgave een extra inspanning van gemeenten vraagt. Deze extra inzet vormt een voorsprong op de taakstelling van de eerste helft van 2023.
Waarom doet u er niet «een tandje erbij» om Nederlanders aan een woning te helpen, «een tandje erbij» om de wachtlijsten voor de Nederlanders weg te werken en «een tandje erbij» om al die Nederlandse gezinnen, alleenstaanden, jongeren en ouderen aan een dak boven hun hoofd te helpen?
Het volkshuisvestingsbeleid is erop gericht om te zorgen voor voldoende betaalbare woningen voor iedereen. De ambitie om 900.000 woningen te bouwen waarvan 250.000 sociale huurwoningen tot en met 2030 is meer dan «een tandje erbij». Het programma Een thuis voor iedereen richt zich op voldoende betaalbare woningen voor alle mensen die in een kwetsbare positie zitten, waaronder dakloze mensen, met daarbij benodigde zorg en ondersteuning. Het programma Wonen en zorg voor ouderen komt binnenkort uit.
Waarom wilt u zó graag nóg meer gelukzoekers mét voorrang aan een woning helpen, met als gevolg dat Nederlandse woningzoekenden nóg langer moeten wachten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 en 8.
Bent u ertoe bereid óók eens zoveel moeite te doen voor Nederlanders? Bent u trouwens de Minister voor Volkshuisvesting of de Minister voor Gratis Woningen voor Gelukzoekers?
Deze vraag en veel van de overige gestelde vragen zeggen vooral veel over de vragensteller.
Het bericht 'In deze studentenflat is de stank ondraaglijk, huurders lijden onder bedwantsen, ratten en schimmel' |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «In deze studentenflat is de stank ondraaglijk, huurders lijden onder bedwantsen, ratten en schimmel»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Door de schaarste op de woningmarkt is de positie van de huurder, waaronder ook studenten, verzwakt. Het is niet aanvaardbaar dat panden slecht worden onderhouden waardoor de veiligheid en gezondheid van de huurders in het geding komt. Huurders hebben nog te vaak te maken met malafide verhuurders en excessen. Om hier tegenop te treden heb ik in juni 2022 het wetsvoorstel goed verhuurderschap bij uw Kamer ingediend.
In het antwoord op vraag 10, 21, 27, 29 en 30 ga ik verder in op dit wetsvoorstel en welke instrumenten hiermee worden geïntroduceerd om ongewenste verhuurpraktijken tegen te gaan en woningzoekenden en huurders te beschermen.
Tot slot wil ik iedereen aanmoedigen om gebruik te maken van de rechten die er zijn om verhuurders aan te spreken.
Bent u ook erg geschrokken van de omstandigheden waaronder deze bewoners moeten leven?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de uitspraak «Ik wil wel weg, maar ik kan nergens heen»?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de volgende uitspraak «De brandmelders gaan om de haverklap af. Dat laatste gebeurt zo vaak dat huurders niet eens meer opkijken als er weer een afgaat. «Laatst hadden we hier echt brand, maar bleef ik gewoon in mijn kamer», vertelt er een.»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit catastrofale gevolgen kan hebben en is dit niet een ramp in wording? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen we concluderen dat deze bewoners figuurlijk als ratten en tussen de ratten in de val zitten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er bemiddelingskosten in rekening gebracht? Zo ja, deelt u de mening dat de procedure om deze kosten via de rechter (als het bemiddelingsbureau niet bij de Geschillencommissie aangesloten is) terug te vorderen omslachtig en te duur is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze procedure vereenvoudigen en het sanctiebeleid strenger maken?
Huurders kunnen de onterechte bemiddelingskosten terugvorderen via de rechter. De handhaving hierop wordt uitgevoerd door de Autoriteit Consument & Markt (ACM). Bovendien krijgen gemeenten hierbij een rol in het kader van de wet goed verhuurderschap: in de algemene regels wordt opgenomen dat gemeenten toezien op het verbod op het vragen van dubbele bemiddelingskosten. Huurders kunnen bij het verplichte meldpunt een melding doen van een oneerlijke praktijk van een verhuurbemiddelaar.
Ziet u een rol weggelegd voor financiële instellingen die huisjesmelkers financieren, aangezien zij ook een verantwoordelijkheid hebben in de maatschappelijke impact van hun financiering? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Bij slechts een deel van de investeringen in vastgoed is een kredietverstrekker zoals een bank betrokken. Veel investeringen worden namelijk gedaan met eigen financiële middelen. Als er kredietverstrekkers betrokken zijn, moet deze de partijen met wie ze zaken doen toetsen op hun integriteit. Hiermee voorkomt een bank misbruikt te worden voor witwassen of andere strafbare feiten. Ik zie geen aanvullende rol voor kredietverstrekkers in de verhouding tussen huurders en verhuurders. Wel kunnen zij op eigen initiatief aanvullende eisen stellen aan verhuurders. Dit kan zowel vanuit financiële, risico of maatschappelijke overwegingen zijn. Bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de maximale hoogte van de huur. Zo heeft BLG een «maatschappelijke verhuurhypotheek» aangekondigd waarbij de bank de maximale huur bepaalt op basis van het woningwaarderingsstelsel.
Hoe gaat u de rechtspositie van specifiek buitenlandse studenten verbeteren die anders makkelijk ten prooi (kunnen) vallen aan huisjesmelkers?
Het wetsvoorstel goed verhuurderschap introduceert een landelijke basisnorm voor goed verhuurderschap in de vorm van algemene regels, waaraan verhuurders en verhuurbemiddelaars zich dienen te houden. De algemene regels zien onder andere toe op het voorkomen en tegengaan van discriminatie en intimidatie, de verplichting de huurovereenkomst op schrift te stellen en het voorkomen van dubbele bemiddelingskosten. Deze regels dienen woningzoekenden en huurders (waaronder ook buitenlandse studenten) te beschermen. Verder krijgen gemeenten met dit wetsvoorstel de bevoegdheid om een verhuurvergunning te eisen, waarmee zij extra voorwaarden kunnen stellen aan verhuurders van reguliere zelfstandige woonruimte ten aanzien van de huurprijs, het huurverhogingspercentage en het onderhoud. Ook geldt dat gemeenten een meldpunt moeten instellen waar anoniem en kosteloos meldingen kunnen worden gedaan van ongewenst verhuurgedrag. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht en het handhaven van de algemene regels en de verhuurvergunning. Hiervoor krijgen zij het bestuursrechtelijke instrumentarium van waarschuwing, bestuursdwang, bestuurlijke boete en als ultimum remedium de beheerovername tot hun beschikking. De beoogde invoering van het wetsvoorstel is per 1 juli 2023.
Waarom mogen studenten met bijvoorbeeld een campuscontract in woononzekerheid verkeren, terwijl woonzekerheid de norm en onderdeel is van het recht op behoorlijke huisvesting?
Studenten hebben woonzekerheid en huur(prijs)bescherming voor de duur van hun opleiding en zolang zij (ongeacht de nationaliteit) ingeschreven staan bij een Nederlandse onderwijsinstelling. Immers, op het moment dat een student de opleiding beëindigt of afrondt behoort zij niet meer tot de doelgroep en moet de woning weer beschikbaar komen voor een nieuwe student. Dat is de kern van een campuscontract.
Deelt u de mening dat huurders ongeacht de contractvorm dezelfde rechten zouden moeten hebben, omdat ze diezelfde rechten via het internationale recht op behoorlijke huisvesting krijgen? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u daarbij ingaan waarom en wanneer onderscheid geoorloofd zou mogen zijn?
De verplichting om te zorgen voor voldoende woongelegenheid is een inspanningsverplichting voor de overheid. Dit staat zowel in artikel 22, tweede lid, van de Grondwet als in meerdere verdragen (o.a. artikel 11, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten). Bij de totstandkoming van wetgeving dient altijd rekening gehouden te worden met de verenigbaarheid van de voorgestelde regeling met de Grondwet en eenieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Deelt u de mening dat studenten in zijn algemeenheid betere bescherming dienen te krijgen? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Onder zowel generieke tijdelijke contracten als doelgroepencontracten hebben studenten huur(prijs)bescherming. De gedachte achter een doelgroepencontract is dat de woning behouden blijft voor de doelgroep nadat de huurder daar niet meer toe behoort.
Wat vindt u van de uitspraak «Sommige studenten willen wel weg, maar dat is niet te doen met de huidige huizenmarkt.«De prijzen zijn elders drie keer zo hoog. Ik heb echt momenten gehad dat ik dacht: en nu ga ik weg. Vooral na die kapotte lift. Maar waar moet ik heen?» zegt een andere studente, die niet met naam in de krant wil uit angst haar kamer kwijt te raken. «Ik ben hier juist komen wonen omdat ik nergens heen kon.»»?
De schaarste op de woningmarkt heeft ook effect op studenten. We hebben met alle partijen, die afgelopen september het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting getekend hebben, de handen ineengeslagen om tot meer, betere en betaalbare studentenhuisvesting te komen.
Ziet u inmiddels een correlatie tussen tijdelijke huurcontracten en misstanden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Generieke tijdelijke huurcontracten kunnen leiden tot onzekerheid voor de huurder omdat ze in die twee jaar op zoek moeten naar vervolghuisvesting. In een markt van schaarste kan het vinden van geschikte woonruimte lastig zijn. Daarnaast kunnen generieke tijdelijke contracten tot excessen leiden zoals het niet naar de Huurcommissie durven stappen. In het programma Woningbouw2 heb ik mijn plannen uiteengezet voor het verhogen van de bouwproductie om zo het woningtekort in de komende jaren te verkleinen. Tevens zet ik met de regulering van de middenhuur3 in op het beter betaalbaar maken van wonen door een groter deel van de huurwoningenvoorraad onder het woningwaarderingsstelsel (WWS) te brengen en het WWS dwingend te maken. Hiermee mitigeer ik voor het grootste deel van de huurwoningen de negatieve prikkel om tijdelijke huurcontracten te gebruiken om de aanvangshuur telkens de verhogen. Dit zal het gebruik van tijdelijke huurcontracten moeten gaan dempen, waardoor vaste huurcontracten de norm blijven. Dit komt ook ten goede aan de woonzekerheid van huurders. De Wet doorstroming huurmarkt 2015 beoogde het aanbod van huurwoningen te vergroten door tijdelijke verhuur toe te staan. Deze mogelijkheid blijft bestaan om zo meer woningen aan de voorraad toe te voegen in tijden van schaarste. Daar waar hoge doorstroming ongewenst is, zoals in kwetsbare wijken waar de leefbaarheid onder druk staat, moeten gemeenten in staat worden gesteld misbruik van deze contractvorm alsnog aan te pakken. Dit wil ik regelen met een wijziging van de Wet goed verhuurderschap nadat deze wet in werking is getreden.
Ziet u inmiddels mede naar aanleiding van mijn eerdere vragen over onder andere de commerciële verhuurder, Change=, een correlatie tussen tijdelijke huurcontracten en het niet durven uiten van (onderhouds)klachten, omdat huurders bang zijn om hun contract niet verlengd te krijgen met als gevolg dat ze op straat eindigen omdat de huizenmarkt oververhit is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Maakt dit artikel u nu ook duidelijk dat in tegenstelling tot hetgeen u beweert over bewoners in ’t Klokkenhof te Amsterdam mensen geen keuze hebben dan te kiezen voor een tijdelijk huurcontract, immers een huurcontract voor onbepaalde tijd geniet altijd de voorkeur? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Hoeveel berichten moeten u nog bereiken over tijdelijke contracten voordat u actie onderneemt om de rechtspositie van deze huurders te verbeteren?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bekend met het feit dat de eigenaar van de verhuurder de Stichting volkshuisvesting Utrecht, de heer M. Hooijdonk, tweemaal tot huisjesmelker van het jaar gekozen is?2
Ja.
Hoe kan het dat deze malafide verhuurder zijn praktijken kan voortzetten?
De gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat er meermaals is opgetreden tegen deze verhuurder en dat de gebreken naar aanleiding hiervan, op een minimaal niveau, ook zijn hersteld. Ook heeft de gemeente mij geïnformeerd dat zij een indringend gesprek met deze verhuurder heeft gevoerd om de situatie te verbeteren. Dit heeft onder meer geresulteerd in verbetering van de communicatie richting de huurders en de bereikbaarheid van de verhuurder en de huismeester.
Een gemeente kan niet zomaar eigenaren weren of uitsluiten of panden sluiten als voldaan wordt aan aanschrijvingen van de gemeente.
Vormen deze artikelen niet het zoveelste bewijs dat landelijk opererende malafide verhuurders landelijk aangepakt dienen te worden door hen bijvoorbeeld op een landelijke zwarte lijst te plaatsen die gemeenten kunnen raadplegen alvorens zij overgaan tot het verstrekken van een vergunning? Kunt u uw nader toelichten?
Op grond van het wetsvoorstel goed verhuurderschap kan het college van Burgermeester en wethouders besluiten tot het openbaar maken van de namen van verhuurders (of de natuurlijke persoon achter een verhuurbedrijf) die ondanks eventuele bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen hun gedrag niet wensen aan te passen naar de norm voor goed verhuurderschap en aan wie als gevolg daarvan een bestuurlijke boete of een beheerovername is opgelegd. Dit heeft enerzijds een afschrikwekkende werking. Anderzijds is het ook bedoeld om woningzoekenden en huurders te informeren en te ondersteunen. Door deze informatie kunnen huurders en verhuurbemiddelaars zich er immers van vergewissen of ze met een bepaalde verhuurder een overeenkomst willen aangaan.
Deelt u de mening dat ingrijpen door de gemeente Den Haag per direct nodig is, maar tegelijkertijd dat ingrijpen nooit mag leiden tot dakloosheid van deze bewoners?
De gemeente Den Haag controleert het pand dat in het artikel wordt genoemd periodiek en treedt op tegen misstanden. Sluiting van het pand en daarmee potentiële dakloosheid is niet aan de orde op dit moment. Overigens kunnen huurders, indien een pand gesloten wordt wegens een overtreding van de verhuurder, gelijkwaardige alternatieve huisvesting afdwingen bij de verhuurder, omdat de verhuurder verwijtbaar het contract niet kan nakomen.
Zijn er door de gemeente Den Haag extra eisen aan deze malafide verhuurder gesteld gezien zijn historie als huisjesmelker? Zo ja, welke? Zo nee, had dit volgens u wel gemoeten?
Buiten de wettelijke mogelijkheden kunnen geen extra eisen worden gesteld aan een verhuurder. In 2013 is het betreffende pand omgezet van kantoor naar woonruimte. Ik heb van de gemeente Den Haag begrepen dat er toen geen aanleiding was om deze exploitant nader te bekijken.
Welke mogelijkheden heeft u en krijgt u via de regie op de volkshuisvesting om in te grijpen als gemeenten niet of onvoldoende handhavend optreden?
Met het wetsvoorstel versterken regie op de volkshuisvesting wordt de regie op de volkshuisvesting weer bij de overheid gelegd. Het wetsvoorstel beoogt meer regie te creëren op voldoende woningen, voldoende passende woningen en wederkerigheid in de lokale prestatieafspraken tussen gemeenten, huurdersorganisaties en corporaties. Het wetsvoorstel voorziet daarmee in een systeem om overheden beter in staat te stellen te sturen op deze opgaven. Dit wetsvoorstel beoogt daarmee niet in een instrumentarium te voorzien om richting gemeenten op te treden, wanneer zij niet voldoende handhavend zouden optreden richting verhuurders.
Sinds wanneer zijn deze problemen bij de gemeente Den Haag bekend?
Kantoren die naar woningen omgezet worden, hoeven niet te voldoen aan de aan nieuwbouw gestelde eisen. De gemeente kan daar dan ook niet op handhaven. De gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat, in dit geval, circa zes jaar geleden bij de oplevering opgemerkt is dat er weinig zaken boven dit minimum – maar toegestane – niveau gerealiseerd waren. De wel aanwezige bouwkundige gebreken zijn (en worden) opgelost door de verhuurder, nadat deze is aangesproken. Ook dit herstel voldoet op een minimumniveau.
Hoe kan het dat de gemeente Den Haag niet eerder tegen deze malafide verhuurder opgetreden heeft en hoe kan het dat de gemeente Den Haag nog steeds met deze verhuurder in zee gaat?
De gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat er meermaals is opgetreden tegen deze verhuurder. Als gevolg hiervan worden de gebreken, op een minimaal niveau, ook hersteld. De gemeente kan niet zomaar eigenaren weren of uitsluiten, of panden sluiten als voldaan wordt aan aanschrijvingen van de gemeente. Het sluiten van huisvesting als deze (200 kamers met een lage huur) is ook niet wenselijk gezien de huidige schaarste aan woonruimte in Den Haag. Met de eigenaar is voorts een indringend gesprek gevoerd om de situatie te verbeteren. Dit heeft onder meer geresulteerd in verbetering van de communicatie richting de huurders en de bereikbaarheid van de verhuurder en de huismeester. Tevens ligt er een vergunningaanvraag om het pand te renoveren. Het gaat daarbij om significante verbeteringen en om meer dan alleen regulier onderhoud.
Hoeveel signalen hebben u bereikt over slechte woonomstandigheden in de gemeente Den Haag?
Er hebben mij geen directe signalen bereikt over slechte woonomstandigheden in de gemeente Den Haag. Wel is de gemeente Den Haag vanaf het begin betrokken geweest bij de start van de «aanpak goed verhuurderschap», onder meer vanwege de wens van deze gemeente om te komen tot een betere aanpak van ongewenst gedrag van verhuurders en het verbeteren van de kwaliteit van het wonen voor huurders. Deze betrokkenheid en kennis van de praktijk heeft een niet te onderschatten bijdrage geleverd aan het uiteindelijke wetsvoorstel goed verhuurderschap, dat momenteel wordt behandeld door de Tweede Kamer.
Wat vindt u van de volgende uitspraak van wethouder Balster van Den Haag: «Balster vindt de signalen van studenten «uiterst zorgwekkend». Dit is volgens hem precies waarom het voor de gemeente zo belangrijk is dat de Wet goed verhuurderschap zo snel mogelijk wordt ingevoerd. «Met die wet kunnen we een verhuurder erop aanspreken om te investeren in een pand, dit goed te onderhouden, niet te intimideren of te discrimineren, kortom: goed voor je huurders zorgen.»»?
Deze uitspraak deel ik en zie ik als een belangrijke steun in de rug om het wetsvoorstel goed verhuurderschap zo snel als redelijkerwijs mogelijk is in werking te laten treden.
Bent u het met wethouder Balster eens dat de gemeente Den Haag pas kan ingrijpen nadat de Wet goed verhuurderschap kracht van wet heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Wethouder Balster heeft gezegd dat het belangrijk is dat het wetsvoorstel goed verhuurderschap zo snel mogelijk wordt ingevoerd. Dat betekent niet dat de gemeente niet nu al kan ingrijpen op bijvoorbeeld de bouwkundige kwaliteit van woningen. Dat is wat de gemeente Den Haag in dit geval dan ook reeds doet. Zodra het wetsvoorstel goed verhuurderschap in werking treedt krijgen gemeenten evenwel meer mogelijkheden om bijvoorbeeld ook op het gedrag van een verhuurder in te grijpen. Dat zal er in het onderhavige geval dan ook toe leiden dat de gemeente meer instrumenten in handen heeft om richting de verhuurder op te treden bij misstanden.
Kan de gemeente Den Haag volgens het Bouwbesluit nu al handhavend optreden? Zo nee, welke instrumenten zijn er (nog) nodig om handhavend te kunnen optreden? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten zoals Den Haag handhavend optreden om de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad op peil te houden?
Ja, de gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat zij handhavend optreedt. Dit doet zij op grond van het Bouwbesluit. Echter, zoals eerder aangegeven heeft dat wel zijn beperkingen, aangezien dit gebouw niet hoeft te voldoen aan de nieuwbouweisen. De gemeente kan bij verbouwingen niet de meest actuele eisen op het gebied van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid/milieu afdwingen. Daarnaast kan de gemeente Den Haag, zodra het wetsvoorstel goed verhuurderschap inwerking treedt, in gebieden waar de leefbaarheid onder druk staat een verhuurvergunning instellen met als voorwaarde dat verhuurders een onderhoudsplan hebben en uitvoeren.
Bent u bereid het gesprek met de gemeente Den Haag aan te gaan omtrent de slechte woonomstandigheden en de brandveiligheid van woningen, zeker gezien de verschillende berichtgeving over de slechte huisvesting van onder andere arbeidsmigranten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Er wordt reeds regelmatig met de gemeente Den Haag gesproken in het kader van deze problematiek. Zo ook naar aanleiding van uw vragen. Ik ben graag bereid het gesprek met de gemeente Den Haag en andere gemeenten voort te zetten over slechte woonomstandigheden, brandveiligheid, huisvestingsproblematiek bij arbeidsmigranten en hoe wij daarin gezamenlijk adequater kunnen optreden. Het is mijn ambitie om samen met de gemeenten waar dit speelt grote stappen te zetten in het beëindigen van deze complexe problematiek, die zich met name in de bestaande woningvoorraad lastig laat oplossen en wordt verergerd door de grote schaarste op de woningmarkt. De weerslag hiervan is met name zichtbaar in de kwetsbare wijken in de grote steden. Dat is ook de reden waarom ik stuur op meer regie op de volkshuisvesting.
Deelt u de mening dat gemeenten steeds vaker bij problemen wegkijken omdat er sprake is van een wooncrisis en dat ze daarom liever een slechte commerciële verhuurder hebben dan geen verhuurder? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dit niet het zoveelste bewijs dat private marktpartijen juist aan strengere regels/toezicht onderworpen moeten worden? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Ik ben van mening dat malafide verhuurders aangepakt dienen te worden. Het is hierbij niet belangrijk of het hier om een commerciële verhuurder gaat of niet. Alle verhuurders moeten zich houden aan de algemene regels van goed verhuurderschap.
Kunnen we concluderen dat sociale huisvesting en studentenhuisvesting niet aan de private marktpartijen overgelaten kunnen worden omdat u gedwongen wordt om met definities zoals «sociale huur» te komen vanwege de belangen van private marktpartijen die hun financieel belang voorop stellen in plaats van het fundamenteel (internationale) mensenrecht op behoorlijke huisvesting? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u daarbij betrekken hoe u studentenkamers definieert en/of deze kamers ook betrokken worden in de definitie van «sociale huur»?
Een nieuwe definitie van sociale huur past binnen mijn ambitie om meer regie te nemen in de volkshuisvestelijke opgave. Het doel van de definitie is bovenal eenduidigheid bieden over wat er onder sociale huur wordt verstaan, zodat deze woningen langjarig voor de doelgroep beschikbaar blijven. De onderbouwing en voorwaarden voor sociale huur zullen verder worden toegelicht binnen het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting.
Hebt u inzage wanneer gemeenten de kwaliteit van hun bestaande woningvoorraad op orde zouden moeten hebben? Zo ja, kunt u dat inzichtelijk maken? Zo nee, bent u voornemens dit te monitoren en hierop te sturen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Gemeenten hebben diverse instrumenten tot hun beschikking om te waarborgen dat de kwaliteit van de bestaande voorraad op orde is en blijft. Bijvoorbeeld door te handhaven op het Bouwbesluit, maar straks ook door de inzet van de instrumenten en de handhavingsmogelijkheden die gemeenten krijgen op grond van de Wet goed verhuurderschap. Daarnaast heeft de kwaliteit van de bestaande voorraad een plek in de nationale presentieafspraken die ik dit jaar gemaakt heb met de corporatiesector. Dit laat onverlet dat de praktijk vaak weerbarstig is en dat het op peil houden van de kwaliteit van de bestaande voorraad blijvende aandacht vraagt van alle betrokken partijen.
Hoeveel studentenflats kampen (bij benadering) met dergelijke problemen? Indien deze cijfers u niet bekend zijn, bent u dan bereid om mede naar aanleiding van mijn eerdere vragen over studentenwoningen onderzoek te verrichten naar de misstanden bij studentenhuisvesting? Zo nee, waarom niet en zo ja, per wanneer kunnen we de onderzoeksresultaten verwachten?
Deze cijfers zijn mij niet bekend. Ik zie voor nu geen aanleiding een dergelijk onderzoek uit te voeren. Zie ook de beantwoording bij vraag 10.
Kunnen we concluderen dat het Rijk zijn zorgplicht nog steeds verzaakt omdat de kwaliteit van woningen nog steeds niet overal voldoende is en het in dit tempo nog decennia zal duren om de kwaliteit op orde te hebben, terwijl huurders al vele decennia wachten?
Deze conclusie deel ik niet. In de programma’s, Betaalbaar Wonen5, Versnelling verduurzaming gebouwde omgeving6 en Woningbouw7 heb ik omschreven wat mijn inzet is om onder meer de kwaliteit van woningen te waarborgen en te verbeteren.
Deelt u de mening dat de wooncrisis onder studenten niet alleen één is van beschikbaarheid maar ook van kwaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de wooncrisis met betrekking tot de kwaliteit van studentenhuisvesting verbeteren?
Huurders, waar studenten onder vallen, hebben nog te vaak te maken met malafide verhuurders en excessen. In mijn antwoord op vraag 10 heb ik beschreven hoe ik hier tegenop treed met de wet goed verhuurderschap. In het antwoord op vraag 46 beschrijf ik verschillende instrumenten die beschikbaar zijn voor verhuurders het verbeteren van de kwaliteit van de woning.
Is dit niet het zoveelste bewijs dat de kwaliteitscrisis in het huursegment, inclusief onzelfstandige woonruimten, veel erger is en dat daarom meer geld vrijgemaakt moet worden om deze crisis op te lossen? Zo ja, wat gaat u dan doen? Zo nee, waarom niet en hoeveel gezondheidsschade en risico’s mogen huurders nog lopen voordat de kwaliteitscrisis opgelost wordt?
In het antwoord op vraag 2, 3, 4, 5, 6 en 7 heb ik aangegeven dat het niet aanvaardbaar is dat panden slecht worden onderhouden waardoor de veiligheid en gezondheid van de veerhuurders in het geding komt en dat ik om hierop tegenop te treden het wetsvoorstel goed verhuurderschap bij uw kamer ingediend. In de programma’s genoemd in het antwoord op vraag 36 heb ik omschreven wat mijn inzet is om onder meer de kwaliteit van woningen te waarborgen en te verbeteren.
Welke eisen worden bij transformatie van kantoor- en winkelruimte naar woonruimte gesteld?
Bij deze transformatie gelden de eisen voor een woonfunctie uit het Bouwbesluit 2012. Allereerst moet voldaan worden aan de eisen die gelden voor bestaande bouw. Uitzondering hierop is dat voor rookmelders en de zelfsluitendheid van deuren de nieuwbouweisen gelden. Als voor de overige eisen niet wordt voldaan aan de eisen voor bestaande bouw, dan moet worden verbouwd en daarbij gelden de eisen voor verbouw. Bij verbouw moet ten minste worden voldaan de eisen voor bestaande bouw, maar voor een aantal aspecten gelden hogere verbouweisen zoals voor brandveiligheid en isolatie.
Deelt u de mening dat bij transformatie scherper gelet moet worden op de kwaliteit van de toekomstige woonruimte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welke wet- en regelgeving komt u naar de Kamer?
In het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl), dat volgens planning 1 juli 2023 in werking treedt, zijn voor transformatie (wijziging van de gebruiksfunctie) al scherpere eisen opgenomen voor geluidwering en rookwerendheid. Ook is in het Bbl de mogelijkheid opgenomen dat een gemeente (bevoegd gezag) met een maatwerkvoorschrift een hoger kwaliteitsniveau (tot nieuwbouwniveau) kan opleggen. Dit kan nu overigens ook al via artikel 13 van de Woningwet.
Wat kunt u doen om misstanden van commerciële verhuurders zoals Stichting Volkshuisvesting Utrecht op landelijk niveau aan te pakken, zodat niet iedere afzonderlijke gemeente waar deze malafide verhuurder zijn praktijken erop nahoudt, handhavend moet optreden?
Het wetsvoorstel goed verhuurderschap stelt een landelijke basisnorm waar alle verhuurders en verhuurbemiddelaars zich aan dienen te houden. Daarnaast biedt het wetsvoorstel het college van burgermeester en wethouders straks de mogelijkheid om de namen van verhuurders (of de natuurlijke persoon achter een verhuurbedrijf) openbaar te maken die ondanks eventuele bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen hun gedrag niet wensen aan te passen naar de norm voor goed verhuurderschap en aan wie als gevolg daarvan een bestuurlijke boete of een beheerovername is opgelegd. Deze openbaarmaking heeft enerzijds een afschrikwekkende werking. Anderzijds is het ook bedoeld om woningzoekenden en huurders te informeren en te ondersteunen. Door deze informatie kunnen huurders en verhuurbemiddelaars zich ervan vergewissen of ze met een bepaalde verhuurder een overeenkomst willen aangaan.
Deelt u de mening dat met name internationale studenten erg kwetsbaar zijn voor malafide verhuurderpraktijken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In zijn algemeenheid zie ik dat de positie van huurders zwakker is dan die van verhuurders, zeker in een markt die gekenmerkt wordt door schaarste. Dit maakt huurders, onder wie ook internationale studenten, kwetsbaarder voor ongewenste verhuurpraktijken. Om deze reden heb ik het wetsvoorstel goed verhuurderschap ingediend, dat op korte termijn door uw Kamer behandeld zal worden.
Zijn de vele schriftelijke Kamervragen over commerciële verhuurders over allerlei onderwerpen zoals te hoge huur, slecht onderhoud, intimidatie en slechte dienstverlening voor u voldoende aanleiding om het toezicht op deze commerciële verhuurders aan te scherpen, omdat gemeenten ongeacht de Wet goed verhuurderschap niet of niet altijd handhavend optreden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het wetsvoorstel goed verhuurderschap is nog niet behandeld door de Tweede Kamer en is dus nog niet in werking getreden. Gemeenten treden zoveel als mogelijk op met het huidige handhavingsinstrumentarium en ik hoop op een spoedige behandeling van het wetsvoorstel zodat het handhavingsinstrumentarium van gemeenten wordt uitgebreid.
Deelt u de mening dat bij een regelmatige APK-keuring van gebouwen deze misstanden eerder aan het licht waren gekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunnen we in gezamenlijkheid werken aan deze APK-keuring voor gebouwen?
Nee, deze mening deel ik niet. Ik ben geen voorstander van een wettelijke periodieke beoordeling van gebouwen. Dit zou een enorme operatie zijn en ook een behoorlijke last voor de gebouweigenaren. Het zou ook leiden tot een heleboel keuringen van gebouwen waar helemaal geen veiligheids- of gezondheidsproblemen zijn. Ik zet wel in op maatwerk als er bepaalde problemen zijn, zoals bij de aanpak van schimmel en vocht in woningen.
Deelt u de mening dat dit het zoveelste bewijs is dat het beleid van commerciële verhuurders op gespannen voet staat met het recht op behoorlijke huisvesting?
Nee, ik deel deze mening niet. Commerciële verhuurders leveren een bijdrage aan het voorzien in een mix in het aanbod in woningen. Zie ook de beantwoording bij vraag 32.
Hoeveel woningen met vocht- en schimmelproblemen gaat u de komende jaren aanpakken?
Onderhoud en kwaliteit van corporatiewoningen (waaronder woningen met vocht- en schimmelproblematiek) komen nadrukkelijk aan bod in de Nationale prestatieafspraken die in juni zijn ondertekend met Aedes, Woonbond en de VNG. Door het afschaffen van de verhuurderheffing per 1 januari groeit de investeringsruimte van de corporaties, zodat er extra middelen beschikbaar komen o.a. voor verduurzaming en leefbaarheid. Corporaties committeren zich eraan dat er vanaf 2026 geen woningen meer zijn met een slechte staat van onderhoud (categorie 5 of 6), tenzij er voor deze woningen concrete sloopplannen zijn. Om de kwaliteit, gezondheid en veiligheid van de corporatievoorraad verder te verbeteren investeren corporaties tot en met 2030 jaarlijks € 200 miljoen extra in woningverbetering, met een focus op een versnelde aanpak van vocht en schimmel, loden leidingen, asbest en brandveiligheid.
Voor particuliere verhuurders is subsidie voor woningverduurzaming- en onderhoud beschikbaar (de SVOH). Vanaf 1 april 2023 zal deze regeling ook opengesteld worden voor huurwoningen in de vrije sector. Tevens kunnen Vereniging van Eigenaars subsidie aanvragen voor verschillende verduurzamingsmaatregelen (de SVVE).
Ziet u nu voldoende aanleiding om bewonerscommissies met meer rechten te geven om dit soort problemen niet alleen te kunnen agenderen maar ook te kunnen oplossen, nu hun rechten in het kader van de Overlegwet (Wohv) zachte rechten zijn en geen harde rechten zijn zoals het instemmingsrecht? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Daar waar er gebreken zijn leidend tot stank en/of overlast van ongedierte kan dit aanleiding zijn om de huur te verlagen. Om dit te bewerkstelligen kan de huurder zich in eerste instantie wenden tot de Huurcommissie en/of de rechter.
Voorts versterk ik de positie van huurders met het wetsvoorstel goed verhuurderschap. Zoals eerder beschreven zorg ik er daarmee voor dat gemeenten kunnen optreden tegen verhuurders in het geval van achterstallig onderhoud; dus ook als achterstallig onderhoud leidt tot stank en/of overlast van ongedierte. Ik zie dan ook geen aanleiding om hiervoor de Wet op het Overleg Huurders Verhuurder aan te passen.
Ziet u gezien de grote schaal en de complexiteit van de problematiek nu voldoende aanleiding om landelijke expertteams op te tuigen om huurders en/of hun vertegenwoordigers bij te staan als het gaat om achterstallig onderhoud, gebreken, vocht- en schimmelproblematiek? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik zie daar nu geen aanleiding voor. Huurders kunnen verschillende routes doorlopen om de verhuurder aan te spreken op achterstallig onderhoud. Mochten huurders en verhuurders onderling niet tot een oplossing komen dan kunnen zij naar de Huurcommissie of de rechter stappen. Ook bestaan op lokaal niveau reeds huurteams die huurders kunnen bijstaan.
In eerdere antwoorden ben ik ook op deze onderwerpen ingegaan. Met de Wet goed verhuurderschap worden verschillende handhavingsinstrumenten geïntroduceerd die gemeenten kunnen inzetten, zodat ook een andere partij dan de huurder zelf kan optreden bij misstanden. Tot slot, de kwaliteit van de bestaande voorraad heeft een plek in de nationale prestatieafspraken.
Wilt u de vragen ieder afzonderlijk en zonder te clusteren beantwoorden?
Ik heb zoveel mogelijk geprobeerd de vragen afzonderlijk te behandelen. Gelet op dubbelingen in de vraagstelling zijn enkele vragen wel geclusterd.
Het bericht ‘Lening duurder bij kant-en-klare woning, starters dupe’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Lening duurder bij kant-en-klare woning, starters dupe» in de Telegraaf?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ernstig is dat kopers van fabrieksmatige woningen niet onder de NHG (Nationale Hypotheek Garantie) vallen?
Fabrieksmatig gebouwde woningen kunnen wel degelijk gefinancierd worden in combinatie met NHG en de starterslening van SVn. Meerdere aanbieders van fabrieksmatige woningen beschikken immers over het benodigde waarborgcertificaat, ook wel bekend als nieuwbouwgarantie.
Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat kopers van fabrieksmatige woningen wel onder de NHG gaan vallen?
Dat is reeds mogelijk. Initiatiefnemers kunnen, bij een instelling aan wie de Stichting GarantieWoning haar keurmerk heeft verleend, een certificaat aanvragen. Als een partij aan alle door de instelling gestelde voorwaarden voldoet en ook het project doorstaat de toets van de instelling, ontvangt zij het benodigde certificaat waarmee de kopers vervolgens in aanmerking komen voor een NHG-hypotheek en daarmee ook voor de Starterslening van SVn.2 Uit gesprekken die ik met de verzekerende partijen heb gevoerd, heb ik wel begrepen dat het met name voor startups lastig kan zijn om een certificaat te ontvangen, omdat zij niet aan de solvabiliteitseisen die worden gesteld kunnen voldoen. Daarom heb ik de afbouwverzekeraars gevraagd of zij kunnen kijken naar hoe startups die innovatief bouwen geholpen kunnen worden om toch een certificaat te verkrijgen.
Kunt u, in het verlengde van vraag 3, toezeggen dat de belemmeringen voor het verkrijgen van een hypotheek met Nationale Hypotheek Garantie bij de aankoop van een woning vervaardigd in een fabriek binnen een maand worden opgelost?
Ik herken mij niet in de beeldvorming dat er belemmeringen zijn voor het verkrijgen van een hypotheek met op fabrieksmatig gebouwde woningen. Het probleem is niet dat deze woningen in de fabriek worden gebouwd, maar het ontbreken van een nieuwbouwgarantie. Andere ontwikkelaars van fabrieksmatig gebouwde woningen beschikken wel over een certificaat.
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven kan de initiatiefnemer bij een instelling aan wie de Stichting GarantieWoning haar keurmerk heeft verleend een certificaat aanvragen. Mij zijn, op basis van de gesprekken die ik met een aantal afbouwverzekeraars heb gevoerd, geen signalen bekend dat het gehanteerde bouwconcept een reden is waardoor initiatiefnemers niet in aanmerking komen voor een nieuwbouwgarantie.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit soort problemen in de praktijk worden opgelost, gelet op het feit dat u fabrieksbouwen wil stimuleren en gelet op het feit dat u fabrieksbouw als één van de oplossingen ziet om het woningtekort op te lossen?
Zie mijn antwoord op vraag 4. Daarnaast bestaan er verschillende platforms waarbij BZK is betrokken waar vergelijkbare problemen uit de praktijk geagendeerd kunnen worden, zoals de City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen en het Lente-akkoord 2.0.
Hoeveel woningen kunnen er fabrieksmatig worden geproduceerd in 2023 en 2024?
In juni 2021 is het Programma conceptuele bouw en industriële productie aan de Tweede Kamer aangeboden. In dit programma is ook het groeipad van industriële woningbouwproductie in beeld gebracht. Hierbij is het vertrekpunt dat er in 2020 circa 10 duizend woningen industrieel zijn geproduceerd. De verwachte potentie van de industriële woningbouwproductie is 40 duizend woningen per jaar vanaf het jaar 2025. In dit groeipad is geen splitsing gemaakt in de tussenliggende jaren. Uiteindelijk is de ambitie om in 2030 de helft van alle nieuwbouwwoningen industrieel en circulair te produceren, zoals ook gesteld in het Programma Woningbouw.
Zijn er belemmeringen bij het opschalen van fabrieksbouw? Zo ja, hoe neemt u deze belemmeringen weg?
Het opschalen van fabrieksbouw vraagt om een andere manier van kijken naar de manier waarop we woningen bouwen. In de transitie naar meer industrieel geproduceerde woningen doen zich verschillende belemmeringen voor. Hierbij kan gedacht worden aan het, vaak ten onrechte, negatieve imago van fabrieksmatig gebouwde woningen en de benodigde aanpassingen in werkwijzen om de productie van bouwplaats naar fabriek te verplaatsen. In het Programma conceptuele bouw en industriële productie worden de aanwezige belemmeringen toegelicht, met voorstellen om deze belemmeringen weg te nemen. In het actieplan versnellen dat ik in november met uw Kamer verwacht te delen ga ik verder in op de concrete acties die ik onderneem om de industriële bouw verder te stimuleren.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is met het universele label en/of de standaard bouwvergunning voor deze woningen?
In antwoord op eerdere vragen van het lid Boulakjar (D66) heb ik toegelicht op welke wijze met de komst van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) invulling gegeven kan worden aan het grotendeels landelijk goedkeuren van fabriekswoningen.3 Op 14 oktober heb ik uw Kamer een afschrift gestuurd over uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet naar 1 juli 2023 en daarmee schuift ook de invoering van de Wkb door. De komende periode zullen partijen blijven inzetten op het houden van proefprojecten, waarbij inmiddels ook de nodige conceptuele bouwers betrokken zijn.
Hoe gaat u bijdragen aan het oplossen van het probleem van de bouwers van fabriekswoningen, aangezien ze aanlopen tegen fluctuerende afname, omdat er geen locaties zijn of gemeenten de beschikbare locaties inrichten voor de traditionele bouwwijze?
Het stimuleren van circulaire en industriële bouw verloopt via verschillende sporen. Zo wordt er momenteel vanuit de Taskforce Versnelling Tijdelijke Huisvesting gewerkt aan het opzetten van een landelijke bouwstroom in samenspraak met woningcorporaties, hetgeen de fabrieken continuïteit kan bieden voor een langere periode. Daarnaast wordt er in het kader van de woondeals concreet gesproken met alle woondealregio’s over de ambitie om circulair en industrieel geproduceerde woningbouw te stimuleren. Zoals in antwoord 7 aangegeven verwacht ik uw Kamer in november het actieplan versnellen aan te bieden, waarin ik verder in ga op de concrete acties die ik onderneem om de industriële bouw verder te stimuleren.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Je starterswoning is opeens 35 mille duurder’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Je starterswoning is opeens 35 mille duurder»?1
Ja.
Deelt u de mening dat (houten) Prefab-woningen een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het behalen van de doelstelling om 900.000 woningen te bouwen tot 2030?
Ja, dat deel ik met u. Daarom zet ik met mijn Programma Woningbouw in op het vergroten van de toepassingsmogelijkheden van flexibele en industriële woningbouw, zoals prefab. Het streven is om in 2030 de helft van de jaarlijkse nieuwbouwproductie circulair en industrieel te realiseren.
Herkent u de problemen, geschetst in het artikel, dat houten prefab-woningen niet vallen onder de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) en de starterslening van het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting (SVn), en dat hierdoor projecten stilvallen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Houten prefab-woningen kunnen wel gefinancierd worden in combinatie met NHG en de starterslening van SVn. Meerdere aanbieders van soortgelijke (houten) prefab-woningen beschikken immers over het benodigde waarborgcertificaat, ook wel bekend als nieuwbouwgarantie.
Initiatiefnemers van houten prefab-woningen kunnen, bij een instelling aan wie de Stichting GarantieWoning haar keurmerk heeft verleend, een certificaat aanvragen. Op dit moment beschikken de Stichting Waarborgfonds Koopwoningen (SWK), Woningborg en Stichting BouwGarant over dit keurmerk. Als een partij aan alle door de instelling gestelde voorwaarden voldoet en ook het project de toets van de instelling doorstaat, ontvangt zij het benodigde certificaat waarmee de kopers vervolgens in aanmerking komen voor een NHG-hypotheek en daarmee ook voor de Starterslening van SVn.2 Uit gesprekken die ik met de verzekerende partijen heb gevoerd, heb ik wel begrepen dat het met name voor startups lastig kan zijn om een certificaat te ontvangen, omdat zij niet aan de solvabiliteitseisen die worden gesteld kunnen voldoen. Daarom heb ik de afbouwverzekeraars gevraagd of zij kunnen kijken naar hoe startups die innovatief bouwen geholpen kunnen worden om toch een certificaat te verkrijgen.
Er zijn mij geen signalen bekend dat er als gevolg van het hierboven beschreven proces projecten stilvallen.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om ervoor te zorgen dat projecten die starters moeten helpen aan een betaalbare woning worden gestimuleerd en niet worden geremd door onvolledige of onduidelijke wetgeving? Zo ja, hoe gaat u dit te realiseren?
Ik deel met u dat het belangrijk is om ervoor te zorgen dat projecten die starters aan een betaalbare woning helpen moeten worden gestimuleerd. Ik ben niet van mening dat dit op dit moment wordt afgeremd door onvolledige of onduidelijke wetgeving. De Voorwaarden & Normen die NHG stelt ter verkrijging van een NHG-hypotheek vind ik transparant. Bovendien zijn deze bedoeld om extra zekerheid te bieden aan consumenten en waarborgen zij een verantwoorde en veilige hypotheekverstrekking. Dat geldt ook voor de algemene bepalingen van SVn.
Overigens stellen ook veel kredietverstrekkers (banken) een certificaat dat is afgegeven door een instelling met een keurmerk van de Stichting GarantieWoning als eis alvorens zij overgaan tot financiering van het bouwproject. Zij volgen daarmee het beleid van NHG om voldoende zekerheid te verkrijgen over de dekking van de nieuwbouwgarantie. Eerder heb ik, naar aanleiding van de situaties die in Helmond en Brielle ontstonden door het ontbreken van een nieuwbouwgarantie afgegeven door een instelling met een keurmerk van de Stichting GarantieWoning, alle kredietverstrekkers via de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) opgeroepen om de lijn van NHG te volgen.3 Ook biedt een certificaat ondernemers het voordeel dat consumenten vanwege de vele zekerheden mogelijk eerder geneigd zijn om met hen een contract te sluiten.
Ik hecht eraan hier ook te vermelden dat enkel bouwondernemingen die een financieel en technische screening doorstaan in aanmerking komen voor een certificaat. Ook worden bouwprojecten technisch, financieel en juridisch getoetst voordat een certificaat wordt afgegeven. Hierdoor worden zoveel mogelijk risico’s voorkomen voor kopers van een nieuwbouwwoning.
Kent de NHG nog andere limiteringen waardoor bepaalde bouwprojecten gevaar lopen in de uitvoering? Zou u dit kunnen inventariseren, met ons delen en aanpakken?
De Voorwaarden & Normen van NHG beperkt de financiële risico’s die het kopen van een woning met zich meebrengt. Zo biedt NHG een vangnet op het moment dat huishoudens door baanverlies of echtscheiding niet meer aan de betalingseisen van hun hypotheekverstrekker kunnen voldoen. Ook faciliteert NHG woningbehoud en oplossingen bij mogelijke betaalproblemen van de hypotheek.
Constructiefouten of gebreken worden niet door NHG gedekt aangezien de borgstelling van NHG zich beperkt tot zogeheten life events (scheiding, onvrijwillige werkloosheid, arbeidsongeschiktheid etc.). Juist om deze reden vind ik het goed dat consumenten in de regel beschermd worden door een nieuwbouwgarantie.
Het bericht ‘Bouw van duizenden woningen op pauzeknop door stijgende bouwkosten’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bouw van duizenden woningen op pauzeknop door stijgende bouwkosten»?1
Ja.
In hoeverre verwacht u dat er, naast de genoemde woningbouwprojecten in het artikel, nog meer projecten op de tocht komen te staan?
Uit het artikel blijkt dat er een aantal knelpunten is, waardoor woningbouwprojecten vertraging oplopen of komen stil te staan. Knelpunten zoals procedures en vergunningen zijn bij mij bekend. Een woningbouwproject heeft momenteel gemiddeld een doorlooptijd van 10 jaar. Dat is lang. Ik stuur u begin volgend jaar een plan om de doorlooptijd van woningbouwprojecten structureel te verkorten.
Naast bestaande knelpunten zijn ook de economische omstandigheden onzekerder geworden. Hierbij gaat het om hogere bouwkosten maar ook om een stijgende rente. De stijgende rente zorgt er voor dat potentiële kopers minder kunnen lenen en er minder rendement is voor investeerders. Wanneer er onvoldoende woningen door deze hoge kosten worden gekocht kan een project worden uitgesteld.
De omstandigheden zijn onzeker, ik waag me daarom niet aan inschattingen over hoeveel woningbouwprojecten hierdoor mogelijk beïnvloed worden. Wel hou ik nadrukkelijk vinger aan de pols. Ik ben continu in gesprek met bouwers, ontwikkelaars, investeerders, provincies, gemeenten, corporaties en andere marktpartijen en maatschappelijke organisaties.
Kunt u reageren op het feit dat meer dan de helft van het aantal vertraagde woningbouwprojecten het gevolg is van lange procedures?
Ik beantwoord deze vraag in samenhang met vraag 5.
Welke verklaring heeft u voor het feit dat nagenoeg alleen woningen in woontorens en hoogbouw door bouwkostenstijgingen zijn vertraagd, tegenover een beperkte vertraging van het aantal eengezinswoningen?
Op basis van de laatste indexeringen van grondstofprijzen van Bouwend Nederland is dat verschil in kostenstijgingen voor hoogbouw en laagbouw en de verder impact op het bouwproces niet duidelijk te zien. Daarom kunnen wij ook geen duidelijke verklaring geven voor het genoemde verschil.
We hebben signalen dat hoogbouw door zijn aard eerder vertraging kan oplopen dan laagbouw. Laagbouwprojecten zijn gemakkelijker faseerbaar, zodat doorgebouwd kan worden als er onvoldoende bouwcapaciteit is, materiaaltekort of de vraag tegenvalt. Bij hoogbouw is meer sprake van «alles of niets», je zet geen halve toren neer. Daarbij is het mogelijk dat de vraag naar duurdere woningen als eerste terugloopt bij veranderende economische omstandigheden, hoogbouw is daar eerder vatbaar voor.
De bouwkosten zijn daarnaast mede door de stijgende materiaal- en energiekosten opgelopen. Als reactie hierop is Intentieverklaring «Samen doorbouwen in onzekere tijden« gezamenlijk opgesteld. Daarin hebben partijen naar elkaar uitgesproken om ervoor te zorgen dat er ook ten tijde van onzekerheden en stijgende bouwkosten kan worden doorgebouwd.
Zijn bij u nog andere redenen bekend waardoor de bouw van eengezinswoningen vertraagd wordt behalve de genoemde stikstofproblemen?
Het realiseren van woningbouwprojecten – waaronder de bouw van eengezinswoningen – kent inderdaad vaak een lange – en wat mij betreft een te lange – doorlooptijd. Er is een groot aantal redenen waardoor het proces van woningbouwontwikkeling – kan worden vertraagd.
De woningbouw wordt onder meer vertraagd door de lange doorlooptijd van processen en procedures bij onder meer bestemmingsplannen en vergunningenverlening. Ook hebben we in Nederland te maken met aanhouden hoge bouwprijzen, met beperkte beschikbaarheid van materiaal, de rentestijging en de krapte op de arbeidsmarkt.
Daarbij moeten procedures ook zorgvuldig worden doorlopen, worden de beginselen van het behoorlijk bestuur gerespecteerd en is er ruimte nodig voor een zorgvuldige belangenafweging. Met actielijn twee 2 van Programma Woningbouw en de Wet versterking regie op de Volkshuisvesting zet ik in op het generiek versnellen de woningbouw. Om de bouwproductie te verhogen is het cruciaal dat ook wordt gewerkt aan het sneller, slimmer en efficiënter inrichten van de processen en procedures bij woningbouwontwikkeling.
Daarom kom ik dit jaar voor het kerstreces met een Plan van Aanpak om de woningbouw te versnellen. Ook heb ik middelen beschikbaar gesteld om capaciteit bij de gemeenten via de flexpoolregeling te vergroten.
Hoe gaat u voorkomen dat binnen bouwprojecten niet de juiste mix van woningen wordt gebouwd, zoals goedkope koop- en huurwoningen, om de businesscase dekkend te krijgen?
Gelet op de maatschappelijke behoefte is de doelstelling om tot en met 2030 600.000 betaalbare woningen te realiseren. Hierover zijn in oktober bestuurlijke afspraken gemaakt met de provincies. Deze doelstelling wordt tot en met begin 2023 op regionaal niveau en gemeenteniveau uitgewerkt tot regionale woondeals.
Met verschillende financiële regelingen, zoals de WBI, draagt het Rijk bij aan een dekkende businesscase.
Hoe gaat u sturen op het verschijnsel dat sommige ontwikkelaars liever de prijsontwikkelingen op de markt afwachten, voordat er nieuwe deals voor woningbouwprojecten worden gesloten?
Samen met provincies en gemeenten neem ik de regie op woningmarkt. In de regionale woondeals wordt de woningbouwprogrammering tot en met 2030 afgesproken door provincie, gemeenten en Rijk. Om deze aantallen woningen te realiseren zullen gemeenten de instrumenten die ze daarvoor hebben ook moeten inzetten. Zij moeten daarbij nauw samenwerken met marktpartijen.
Is de gemeente grondeigenaar, dan kan zij voorwaarden stellen bij de gronduitgifte, ook over de voortgang van woningbouwprojecten. Ik stimuleer dit middels de woondeal en met handreikingen, zoals de handreiking: «Vertraging voorkomen met grondbeleid», gemeenten nemen ook voorwaarden op die de voortgang van de woningbouw verzekeren.
Lang niet altijd heeft de gemeente zelf de grond in bezit waar de ontwikkeling op moet komen. Dan maakt de gemeente dikwijls afspraken in anterieure overeenkomsten met de grondeigenaar. Hierin kunnen ook afspraken over de voortgang worden opgenomen. Lukt het niet om met een grondeigenaar overeenstemming te bereiken over een anterieure overeenkomst, dan moet de gemeente een exploitatieplan vaststellen ten einde het kostenverhaal te verzekeren. In het exploitatieplan kan ook een fasering worden opgenomen. Op die manier kan een gemeente sturen op de voortgang van de woningbouw.
Heeft u in beeld hoe hoog de geplande woningbouwproductie is voor 2023 en de jaren daarna? Welke categorieën worden er gebouwd? Welke problemen zijn er bij de ontwikkeling van deze projecten?
In de ABF-rapportage plancapaciteit van voorjaar 2022 zien we 605.400 woningbouwplannen in de netto plancapaciteit voor de periode van 2022 tot en met 2025. Voor de periode van 2026 tot en met 2030 zien we 428.500 woningen in de netto plancapaciteit. Onlangs heb ik u een nieuwe ABF-rapportage toegestuurd.
Met de bestuurlijke woningbouwafspraken met de provincies van oktober 2022 hebben we de doelstelling uitgesproken om ruim 600.000 betaalbare woningen te realiseren. Het gaat om sociale huurwoningen, midden huurwoningen tot € 1.000 en betaalbare koopwoningen tot € 355.000. Deze doelstelling wordt vertaald naar de plannen.
Eventuele knelpunten in de ontwikkeling van de projecten kunnen opgenomen worden in de regionale woondeals. Eventuele extra knelpunten zullen via nog op te richten woondealtafels gesignaleerd en aangepakt worden.
Heeft u in beeld hoe deze bouwprojecten toch vlot getrokken kunnen worden? Bent u hier voldoende op toegerust?
Onlangs heeft u de Staat van de Volkshuisvesting ontvangen. Hierin ga ik in op de vraag wat het veranderde economisch beeld – zoals de hoge inflatie en de gestegen energielasten – betekent voor volkshuisvesting.
Het bericht ‘Vijfde keer uitstel Omgevingswet dreigt na negatief ICT-advies’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vijfde keer uitstel Omgevingswet dreigt na negatief ICT-advies»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u de uitgelekte conclusies van het Adviescollege ICT-toetsing over het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO) uit het artikel bevestigen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb met interesse kennisgenomen van het bericht «Vijfde keer uitstel Omgevingswet dreigt na negatief ICT-advies» van Follow the Money. Het bericht is gebaseerd op een conceptadvies Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) van het Adviescollege ICT-toetsing, dat mij op 3 oktober jl. is aangeboden voor hoor en wederhoor. Na de fase van hoor en wederhoor zal het Adviescollege het advies vaststellen en aanbieden aan de Eerste Kamer als opdrachtgever. In de voortgangsbrief implementatie Omgevingswet die ik op 14 oktober naar uw Kamer en de Eerste Kamer heb gestuurd, ga ik inhoudelijk in op de conclusies van het vastgestelde advies van het Adviescollege.
Wat voor gevolgen heeft het advies van het Adviescollege ICT-toetsing voor de invoering van de Omgevingswet?
Op 11 oktober jl. heb ik het definitieve advies van het Adviescollege ICT-toetsing ontvangen. Ik heb de bevindingen, overwegingen en adviezen nauwkeurig bestudeerd. Zoals aangeven in mijn antwoord op vraag 2, ga ik in de toegezegde voortgangsbrief implementatie Omgevingswet inhoudelijk in op de conclusies van het advies van AcICT.
Vindt u het verantwoord om de Omgevingswet in te laten gaan wanneer er gebreken zijn in het DSO? Zo ja, waarom?
Op 12 oktober jl. heb ik overleg gehad met de Vereniging Nederlandse gemeente, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Rijkspartijen. Daarin is de opgehaalde stand van zaken aan de hand van alle rapportages en overzichten over de brede implementatie besproken.
De werking van het DSO-stelsel als geheel was daarbij een belangrijk onderwerp van gesprek. De stand van zaken en de uitkomst hiervan schets ik u in de bij vraag 2 en 3 genoemde voortgangsbrief implementatie Omgevingswet.
Is het mogelijk de Omgevingswet in te voeren zonder het DSO?
Ik maak uit uw vraag op dat u «het DSO» in algemene zin en als één geheel benaderd. Voor een zorgvuldig antwoord op deze vraag is het echter nodig onderscheid te maken in de diverse onderdelen van het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO). Het Digitaal Stelsel Omgevingswet is immers een samenhangend geheel bestaande uit de centrale landelijke voorziening (DSO-LV) en decentrale voorzieningen. Die werken in ketens samen. Waar dit stelsel uit bestaat en aan moet voldoen staat beschreven in de wet- en regelgeving die uw Kamer heeft vastgesteld.
Het daarin beschreven onderdeel van DSO-LV waarmee langs elektronische weg aanvragen om omgevingsvergunning kunnen worden ingediend en waarmee voldaan kan worden aan melding- en informatieplichten, is essentieel voor inwerkingtreding. Hoewel aanvragen en andere stukken ook altijd nog op papier mogen worden ingediend, bepaalt de Omgevingswet dat dit ook langs elektronische weg mogelijk moet zijn. Dat maakt dat dit onderdeel moet functioneren bij inwerkingtreding.
De decentrale onderdelen van het DSO zijn vanuit een strikt juridische benadering niet noodzakelijk voor inwerkingtreding. Voor de formele bekendmaking, inwerkingtreding en beschikbaarstelling van besluiten is immers niet DSO-LV het kanaal, maar worden de officiële bekendmakingskanalen gebruikt, met name de Landelijke Voorziening voor Bekendmaking en Beschikbaarstelling (LVBB). Uit oogpunt van gebruikersvriendelijkheid en het kunnen werken in de geest van de Omgevingswet is dit afgesproken hier anders mee om te gaan. Met VNG, IPO, UvW en de Rijkspartijen is het doel gesteld om het werken met de wet via een open stelsel te ondersteunen. Daarvoor is niet alleen DSO-LV noodzakelijk, maar ook de decentrale systemen. Het is verder gewenst dat voor inwerkingtreding voldoende ervaring is opgedaan met het werken met deze decentrale systemen die veelal in opdracht van bevoegd gezagen – op basis van de vastgestelde DSO-standaarden- ontwikkeld door commerciële softwareleveranciers. Het samenspel tussen DSO-LV en deze decentrale systemen maakt dat ik spreek over een «werkend stelsel»: het DSO.
Als ik nog scherper kijk, zijn in dit stelsel bepaalde functionaliteiten van groot belang. Het DSO biedt in opzet ruimte om naar gebruikersbehoefte te differentiëren. Zo bevat DSO-LV een viewer waarmee burgers en bedrijven – naast het reguliere bekendmakingskanaal – kennis kunnen nemen van wet- en regelgeving en de ruimtelijke planvorming. Er is ook een viewer die meer is toegesneden op de behoefte van juridisch professionals. Viewers zijn dus voor een adequate raadpleegbaarheid van geconsolideerde regelingen belangrijk – voor bijvoorbeeld het omgevingsplan of de waterschapsverordening.
Kijkend naar de toekomst geldt dit ook voor het moment dat de stroom omgevingsplanwijzigingen op gang komt. Het is vanuit het gebruikersperspectief zeer gewenst dat deze onderdelen voldoende gereed en ingeregeld zijn bij inwerkingtreding.
Indien een bevoegd gezag onverhoopt toch geen gebruik kan maken van het systeem van een leverancier zijn er tijdelijke alternatieve maatregelen (TAM’s). Dit gaat bijvoorbeeld over het kunnen blijven werken met de huidige bestaande software van de Wet ruimtelijke ordening en het gebruik van speciaal prototype van een documentviewer. Zo is de raadpleegbaarheid ook in de beginperiode na inwerkingtreding voldoende ondervangen. Voor de volledigheid meld ik u dat het DSO ook nog onderdelen bevat met zogenoemde toepasbare regels. Dat betreft informatieve onderdelen om te kunnen nagaan aan welke regels een activiteit moet voldoen en of er een vergunning voor nodig is.
Voor alle onderdelen van het DSO geldt dat niet verwacht wordt op elk moment van inwerkingtreding alles in één keer honderd procent zal werken. Het is in de ontwikkeling van software gebruikelijk dat er een langere periode na de ingebruikname nodig is om op basis van de werking in de praktijk systemen te volmaken. De onderdelen van het DSO zijn hier geen uitzondering op.
Kunt u de antwoorden uitgebreid toelichten en apart beantwoorden?
Ja, waarbij ik u erop wijs dat de voortgangsbrief implementatie Omgevingswet en de daarbij gevoegde rapportages en beleidsreacties, waaronder het advies van AcICT, de volledige reactie bevatten.
Het inzetten van Rijksvastgoed en provinciaal vastgoed voor asielopvang. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
Is er nog steeds sprake van dat u, zoals u op 16 augustus aan de Kamer schreef, van plan bent om het Ruimtelijk Ordeningsinstrumentarium (hierna RO-instrumentarium) op «meerdere locaties in andere gemeenten» dan Tubbergen in te zetten (Kamerstuk 19 637, nr. 2952)?
Het verlenen van een vergunning door de overheid door middel van het zogenaamde RO-instrumentarium is een maatregel die in vele opzichten verre van ideaal is. Deze maatregel gaan wij dan ook het liefste uit de weg. Helaas is de nood de afgelopen periode zo hoog geweest dat er pijnlijke keuzes gemaakt moesten worden. De inzet van RO-instrumentarium is op dit moment niet aan de orde.
Zo nee, garandeert u daarmee dat het RO-instrumentarium niet langer ingezet wordt ten behoeve van asielopvang of opvang van statushouders? Zo ja, hoeveel en welke locaties in welke gemeenten zijn in beeld?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt er momenteel Rijksvastgoed vrijgemaakt – of de voorbereidende handelingen daartoe verricht – voor asielopvang of opvang van statushouders? Zijn de gemeenten waarin dit vastgoed zich bevindt volledig op de hoogte van deze stappen? Welke gemeenten betreft het, om welke locaties gaat het en bieden zij medewerking aan de totstandkoming van de voorgenomen opvang?
Er is contact tussen het Rijksvastgoedbedrijf en het COA inzake het realiseren van opvanglocaties. Hierbij wordt gekeken naar panden en kavels. Mocht Rijksvastgoed ingezet worden voor opvang van asielzoekers of statushouders, dan treedt het COA in overleg met de gemeente. De gemeente gaat zelf over het huisvesten van aan hen gekoppelde statushouders. Het COA heeft bijna 195.000 m2 Rijksvastgoed in gebruik.
Wordt er momenteel provinciaal vastgoed vrij- of gereedgemaakt – of de voorbereidende handelingen daartoe verricht – voor asielopvang of opvang van statushouders? Zijn de gemeenten waarin dit vastgoed zich bevindt volledig op de hoogte van deze stappen? Welke gemeenten betreft het, om welke locaties gaat het en bieden zij medewerking aan de totstandkoming van de voorgenomen opvang?
Een aantal Provinciale Regietafels heeft aan de provincie en aan het Rijksvastgoedbedrijf verzocht om ook in de eigen bestanden te kijken naar mogelijkheden voor gebouwen en percelen t.b.v. huisvesting van statushouders of het realiseren van asielopvang. Gemeenten worden zo snel mogelijk op de hoogte gesteld en betrokken als provinciaal vastgoed in hun gemeente beschikbaar is voor huisvesting van statushouders en/of asielopvang.
Wanneer en op welke wijze heeft u provincies gevraagd c.q. opdracht gegeven voor het inventariseren en gereedmaken van provinciaal vastgoed voor asielopvang en/of de opvang van statushouders?
Wij hebben daar geen opdracht toe gegeven. Provincies en gemeenten mogen hun taakstelling m.b.t. plaatsing statushouders dan wel de opvang van asielzoekers realiseren met behulp van provinciaal vastgoed.
Klopt het concrete signaal dat de provincie Noord-Holland bezig is met plannen in deze richting in Zwaagdijk-West in de gemeente Medemblik?
De provincie Noord-Holland voert een haalbaarheidsonderzoek uit voor een locatie in de gemeente Medemblik om hiervan de (on)mogelijkheden te onderzoeken van tijdelijke huisvesting van spoedzoekers, waaronder statushouders.
In welke fase verkeren deze plannen? Klopt het dat deze momenteel officieel nog in de fase van een haalbaarheidsstudie zijn? Zo nee, in welke fase dan wel?
Het klopt dat er nog sprake is van een haalbaarheidsonderzoek.
Is de gemeente volledig op de hoogte van iedere stap die door die provincie wordt gezet in deze concrete casus?
Ja. De provincie Noord-Holland en de gemeente Medemblik trekken samen op.
Wat is er de reden van dat op het terrein in kwestie inmiddels werkzaamheden worden verricht, namelijk het verwijderen van een kas?
De provincie is al enige jaren eigenaar van de locatie. Er stond een kassencomplex van circa 10.000 m2 op het erf. Een deel van de kassen werd tot voor kort gebruikt als opslagruimte bij de woning. Helaas was er behoorlijk wat schade (door derden aangebracht) ontstaan. Vanuit veiligheidsoverwegingen zijn de kassen gesloopt.
Sluit u uit dat er werkzaamheden worden verricht ten behoeve van opvang op dit terrein zonder dat de gemeente van deze stap in het proces op de hoogte is?
De provincie Noord-Holland en gemeente Medemblik geven aan dat dit het geval is.
Kunt u bevestigen dat het College van gedeputeerde staten van Noord-Holland op dit moment geen gebruikmaakt van bevoegdheden zoals genoemd in artikel 3.1 besluit Omgevingsrecht, zo nodig voorafgegaan door toestemming van provinciale staten?
Ja
Is uw oordeel dat het College van gedeputeerde staten van Noord-Holland, de eerder uitgevoerde werkzaamheden op het genoemde perceel en de beantwoorde schriftelijke Statenvragen (2022–79) in ogenschouw nemend, voldoet aan alle bepalingen in artikel 167 van de Provinciewet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Artikel 167 Provinciewet gaat over de informatie-uitwisseling tussen Gedeputeerde en Provinciale staten. Oordeelsvorming daarover laten wij graag aan hen.
Het bericht dat het leegstaande Leeuwarder belastingkantoor alleen kan worden ontwikkeld met steun van het Rijk |
|
Jaco Geurts (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat er nog altijd geen plan ligt voor het voormalige kantoor van de Belastingdienst in Leeuwarden?1, 2
Ja.
Klopt het dat het gebouw in bezit en beheer is van het Rijksvastgoedbedrijf?
Ja.
Deelt u de mening dat het met de huidige woningnood en de huisvestingproblematiek van statushouders van groot belang is dat er snel een nieuwe bestemming wordt gegeven aan het kantoorpand?
Ja.
Welke obstakels staan een herbestemming in de weg?
De herbestemming van het pand is een uitdaging door de bouwkundige toestand en de slechte staat van de installaties. Daarnaast heeft het pand de status van gemeentelijk monument. De bouwaard van het pand vormt een uitdaging bij een verduurzaming. Deze zaken tezamen zijn van grote invloed op de financiële haalbaarheid van mogelijke transformatieplannen, zo ook bij de transformatie naar een woonfunctie.
Kunt u het Rijksvastgoedbedrijf verzoeken zo snel mogelijk met een concreet plan te komen, zodat het voormalige belastingkantoor een nieuwe functie krijgt?
De gemeente Leeuwarden en het Rijksvastgoedbedrijf zijn in gesprek om te zorgen dat het pand snel een nieuwe functie krijgt. Inzet is in het eerste kwartaal van 2023, op basis van een gezamenlijk haalbaarheidsonderzoek een aanpak voor de herbestemming gereed te hebben.
Voor de omgeving waarin het pand is gelegen, heeft de gemeente thans een functiemix van bedrijvigheid en wonen voor ogen. Binnen deze functiemix is de gezamenlijke inzet van partijen om het voormalige belastingkantoor op een zo kort mogelijke termijn een woonfunctie te geven, mede ingegeven door de ontwikkelingen op de woningmarkt.
Voor herbestemming spelen niet alleen de onder vraag 4 benoemde technische belemmeringen een rol. Het Rijksvastgoedbedrijf is voor de herbestemming deels afhankelijk van de gemeente Leeuwarden als bevoegd gezag.
De gesprekken tussen het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente over de (her)bestemming zijn al langere tijd gaande waarbij meerdere scenario’s zijn besproken (waaronder voortzetting van de kantoorfunctie). Ook zijn de onder vraag 4 benoemde belemmeringen en relatief ontspannen vastgoedmarkt onderwerp van gesprek geweest.
Hoeveel leegstaande gebouwen heeft het Rijksvastgoedbedrijf landelijk in bezit die nog geen nieuwe bestemming hebben?
Op dit momenteel zijn er 23 panden in materieel beheer bij het Rijksvastgoedbedrijf waar het Rijksvastgoedbedrijf ook optreedt als eigenaar. Het gaat om zowel vastgoed in de zogenaamde verkoopportefeuille als vastgoed dat leeg staat in afwachting van renovatie of aanpassing.
Dit is een momentopname door veranderingen in de huisvestingsbehoefte van het Rijk enerzijds en de verschillende stadia waarin afspraken over het pand of het verkoop(voorbereidings)proces zich bevinden inclusief de vraag of er al sprake is van een nieuwe bestemming. Daarnaast spelen vormen van tijdelijk gebruik en maatschappelijke inzet een rol, zoals bij vraag 7 is toegelicht.
Ook zal in veel gevallen de bestemming na verkoop ongewijzigd blijven.
Kan het Rijksvastgoedbedrijf versneld aan de slag gaan met het herbestemmen van leegstaande panden?
In de afgelopen maanden heb ik het Rijksvastgoedbedrijf de opdracht gegeven de maatschappelijke inzet van het vastgoed te versnellen.
Zo stelt het Rijkvastgoedbedrijf haar vastgoed beschikbaar voor de opvang van asielzoekers (via het COA), evacuees (Oekraïners, via de Veiligheidsregio’s) en statushouders. Voor in ieder geval 15 panden geldt dat zij hiervoor zijn ingezet of dat het onderzoek naar de inzetbaarheid voor deze doelen nog loopt. Voor deze 15 panden is een herbestemming op korte termijn niet aan de orde.
In het verlengde van de opvangfunctie werkt het Rijksvastgoedbedrijf daarnaast aan de versnelling van de (tijdelijke) herbestemming van panden die in potentie geschikt zijn voor de huisvesting van doelgroepen (waaronder statushouders). Deze versnellingsaanpak is opgenomen in de brief «besluitvorming opvang asielcrisis» die uw kamer op 26 augustus heeft ontvangen.
Overigens is het staande beleid van het Rijksvastgoedbedrijf om leegstaande panden met een passende en maatschappelijk gewenste (voortgezette of nieuwe) bestemming te verkopen om zo nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Hierbij wordt gestreefd naar een goede afstemming met de betreffende gemeente. De feitelijke herbestemming ligt echter veelal bij initiatiefnemers (bijvoorbeeld kopers van het Rijksvastgoedbedrijf) en gemeenten.
Vergelijkbaar met het belastingkantoor in Leeuwarden kunnen diverse belemmeringen en lokale omstandigheden een voortvarende herbestemming in de weg staan.
De uitspraken inzake het indammen van de bevolkingsgroei |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht uit het Nederlands Dagblad waaruit blijkt dat u de bevolkingsgroei wil indammen?1
Ja
Deelt u de mening dat het kabinet spreekt met één mond? Zo ja, waarom gaat u dan met uw uitspraken in tegen het kabinet dat juist inzet op meer bevolkingsgroei?
Op 29 september jongsleden heb ik een brief (kst-1051463) naar uw Kamer gestuurd waarin ik nader inga op mijn uitspraken in het genoemde artikel en hoe dit past binnen de eenheid van kabinetsbeleid.
Ik citeer uit deze brief:
«In het artikel in het Nederlands Dagblad ben ik ingegaan op de demografische groei en de effecten daarvan op Nederland. Er zijn grenzen aan de groei die we kunnen accommoderen in de ruimte en dat is reden om na te denken over manieren waarop we de verwachte bevolkingsgroei kunnen afremmen.
Deze gedachten sluiten aan op het coalitieakkoord. Het kabinet heeft als doel meer grip te krijgen op migratie. In het coalitieakkoord is opgenomen dat het kabinet periodiek inzicht wil krijgen op de verwachte arbeids-, kennis- en asielmigratie en daarbij de mogelijkheid te onderzoeken om te werken met een beleidsmatig richtgetal van migratie naar Duits voorbeeld. Het kabinet heeft besloten een staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 in te stellen om de implicaties van vergrijzing en bevolkingsgroei te doordenken. De resultaten verwachten we eind 2023.»
Hoe verhouden uw uitspraken zich met de realiteit dat er onder de diverse kabinetten Rutte ruim één miljoen nieuwkomers zijn bijgekomen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ik pleit ervoor meer grip te krijgen op demografische ontwikkelingen in Nederland, in lijn met het coalitieakkoord. Naar aanleiding van de resultaten van de staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 zal ik samen met mijn collega’s in het kabinet bespreken op welke manier de verwachte demografische trends en ontwikkelingen impact zullen hebben op de beleidsterreinen onder mijn verantwoordelijkheid en/of op de terreinen van mijn collega’s in het kabinet.
Hoe verhouden uw uitspraken zich met het feit dat onder dit kabinet het ene na het andere immigratierecord wordt verbroken, alleen al over 2022 bijna 200.000 nieuwkomers? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe verhouden uw uitspraken zich met een Staatssecretaris die als lijn heeft «hoe meer asielzoekers, hoe beter»?2 Graag een gedetailleerd antwoord.
In zoverre deze vraag betrekking heeft op eenheid van kabinetsbeleid, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2. De kwalificaties in deze vraag worden niet herkend. Nederland staat voor een rechtvaardig, humaan en effectief asiel- en migratiebeleid. Het kabinet wil migratie zoveel mogelijk in goede banen leiden binnen de kaders van de EU en de internationale verdragen. Voorstellen uit de Tweede Kamer worden dan ook steeds tegen die inzet getoetst.
Hoe verhouden uw uitspraken zich met het kabinetsbeleid dat elk voorstel tot immigratiebeperkende maatregelen torpedeert: onder andere geen asielstop, geen grenscontroles, het niet actief uitzetten van asielzoekers die criminele delicten plegen, het niet uitzetten van veilige- en derdelanders, en het niet opzuigen van het VN-Vluchtelingenverdrag dat een aanzuigende werking heeft op asielzoekers? Graag een gedetailleerd antwoord.
Onder mijn verantwoordelijkheid valt hoe vergrijzing en bevolkingsgroei doorwerken in ruimtelijke ordening, een leefbare woonomgeving en bouwopgaves voor de toekomst. In de eerder genoemde Kamerbrief van 29 september breng ik dit nader in kaart. Langs deze lijnen zal ik vanuit mijn portefeuilles inspelen op de effecten, maar ik zie dat dat alleen niet voldoende zal zijn. Er zijn dus ook grenzen aan wat we aan kunnen. Tevens is de eerder genoemde staatscommissie ingesteld om advies uit te brengen over scenario's, beleidsopties en handelingsperspectieven van de regering in relatie tot de maatschappelijke gevolgen van de demografische ontwikkelingen. De kwalificaties in deze vraag worden niet herkend. Nederland staat voor een rechtvaardig, humaan en effectief asiel- en migratiebeleid. Het kabinet wil migratie zoveel mogelijk in goede banen leiden binnen de kaders van de EU en de internationale verdragen. Voorstellen uit de Tweede Kamer worden dan ook steeds tegen die inzet getoetst.
Hoe gaat u de daad bij het woord voegen en hoe gaat u de bevolkingsgroei adequaat indammen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zie antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Werkvloer wil nieuw uitstel Omgevingswet’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Werkvloer wil nieuw uitstel Omgevingswet»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van deze enquête en bent u geschrokken van de uitkomsten?
Ik heb met interesse kennisgenomen van de berichtgeving en de informatie die is opgehaald door Binnenlands Bestuur, in samenwerking met I&O research, bij de opdrachtgevers en afnemers van IAM4 en Tercera. Daarbij is gevraagd naar de werking van het DSO (Digitaal Stelsel Omgevingswet) inclusief de lokale software, de software waar de afnemers ook opdrachtgever van zijn. Ik neem alle signalen over de inwerkingtreding van de Omgevingswet serieus. Er wordt gewerkt aan een zorgvuldige voorbereiding, zodat de Omgevingswet verantwoord inwerkingtreding kan treden.
Op verzoek van de Eerste Kamer heb ik in juni 2022 toegezegd3 een enquête onder de bevoegde gezagen te houden om inzicht te geven in de stand van zaken van de uitvoeringspraktijk. Dit onderzoek is uitgevoerd door TwynstraGudde en door de VNG, het IPO, de UvW, de rijkspartijen en de Omgevingsdiensten uitgezet bij hun achterban, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 26 augustus jl. over de toegezegde rapportages en informatie.4 De uitkomsten hiervan zijn mede onderdeel van de voortgangsbrief Omgevingswet die op 14 oktober 2022 aan uw Kamer en de Eerste Kamer is gestuurd. Daarin ga ik zoals toegezegd in op de gehele stand van zaken van de implementatie Omgevingswet.
Deelt u de mening dat het niet verantwoord is om vast te houden aan de invoeringsdatum op 1 januari 2023 nu zoveel direct betrokken gemeenteambtenaren die verantwoordelijk zijn voor de feitelijke uitvoering van de inwerkingtreding en leveranciers van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) vertraging in de woningbouw en een chaos in de dienstverlening aan burgers en bedrijven voorspellen? Zo nee, waarom niet?
Vanuit de uitvoeringspraktijk komen verschillende signalen. Welke dit zijn, hoe het met de achtergrond hiervan zit en wat de gevolgen op de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn, heb ik voor u uiteen gezet in de voortgangsbrief over de implementatie Omgevingswet en de daarbij behorende bijlagen. Deze brief is op 14 oktober aan uw Kamer en de Eerste Kamer gezonden.
Hoe beoordeelt u het feit dat veel respondenten stellen dat het testen van omgevingsplannen en omgevingsvergunningen waarbij meerdere overheden betrokken zijn nog onvoldoende is gebeurd?
In de door u aangehaalde berichtgeving van Binnenlands Bestuur en I&O Research zie ik dit niet een-op-een terug. Het vaststellen van een omgevingsplan gaat als volgt: een omgevingsplan en wijzigingen daarvan worden vastgesteld door de gemeenteraad. Samenwerking met andere overheden zoals de veiligheidsregio’s vindt voorafgaand aan de vaststelling van een ontwerp plaats. Dit proces wordt niet door DSO-LV of de DSO-keten ondersteund. Gemeenten organiseren, net als nu, dit proces zelf.
De afgelopen jaren hebben veel overheden geoefend met omgevingsplannen en vergunningsverlening. Vaak begint dat met eenvoudige casussen, waarna de complexiteit wordt opgebouwd. Daarnaast wordt er in diverse regio’s geoefend met de interbestuurlijke aspecten van de processen. De ambitie is dat dit in elke regio gebeurt. Interbestuurlijk oefenen, ook met het opstellen van omgevingsdocumenten, is vanwege de onderlinge afhankelijkheden, waardevol en nuttig. Ik ben er dan ook voorstander van dat dit nog meer gebeurt.
Hoe beoordeelt u het feit dat veel respondenten stellen niet goed ondersteund te worden en wat is de oorzaak hiervan volgens u?
Helaas bevat het onderzoeksrapport van I&O research geen informatie waaruit kan worden opgemaakt om welke of om hoeveel bevoegde gezagen dit gaat. Ook kan niet worden opgemaakt op welke punten de ondersteuning door deze respondenten als te weinig wordt ervaren. De bestuurlijke partners bieden samen met het interbestuurlijke programma Aan de Slag met de Omgevingswet een zeer ruim ondersteuningsaanbod aan bevoegde gezagen.5 Het is denkbaar dat de bevoegde gezagen waar deze respondenten werken, moeite hebben om hierin hun weg te vinden, keuzes te maken of dat er een verschil is tussen de medewerkers die hierover al wel op de hoogte zijn, aan het oefenen en trainen zijn en welke (nog) niet. Gemeenten die vinden dat zij te weinig ondersteund worden door het interbestuurlijke programma Aan de Slag met de Omgevingswet en VNG kunnen zich uiteraard altijd melden bij hun regionale implementatie ondersteuners (RIO’s) met een verzoek om ondersteuning of om wegwijs te raken. Het is van belang dat de respondenten bij hun werkgever aangeven welke ondersteuning gemist wordt, zodat de ondersteuning met de gemeenten en de RIO’s nader vorm kan worden gegeven en afgestemd kan worden op de behoefte.
Hoe beoordeelt u het feit dat de helft van de respondenten het liefst helemaal af zou zien van invoering van de Omgevingswet?
Een verandering van deze omvang kost tijd en moeite, vooral als de uitvoeringspraktijk onder druk staat. Bijvoorbeeld omdat het moeilijk is om extra mensen te vinden op de krappe arbeidsmarkt. Echter de Omgevingswet zelf is al aangenomen, en daarmee is het afzien van deze wet geen optie. Daarom pleit ik, en velen met mij, voor een duidelijke inwerkingtredingsdatum, zodat iedereen zich hierop kan richten.
Hoe verhoudt zich het feit dat de Omgevingswet – bedacht in een heel ander tijdsgewricht – uitgaat van juist minder regels tot het feit dat door de grote ruimtelijke opgaven in Nederland juist meer regie op de ruimtelijke ontwikkeling nodig is?
De Omgevingswet biedt een stevige normerende basis met ruimte voor maatwerk waar dat nodig is. Vrijwel alle landelijke normen en regels uit het huidige recht hebben een plaats gekregen in het stelsel van de Omgevingswet. Het stelsel bevat normen ter bescherming van de leefomgeving. Die normen komen niet alleen van het Rijk, maar ook van gemeenten, waterschappen en provincies. Veel keuzes over de fysieke leefomgeving zijn een wisselwerking tussen nationaal en decentraal, waarbij een heel aantal keuzes decentraal worden gemaakt. Het gaat in het omgevingsrecht om een goed evenwicht tussen het beschermen en benutten. Dat is vaak een lokale opgave. Dit omdat er verschil is tussen bijvoorbeeld een dorp als Bruinisse en een stad als Rotterdam. Dat komt tot uitdrukking in verschillende regels van de gemeenten in hun bestemmingsplannen, straks omgevingsplannen. Elke situatie is weer anders en dat vergt beslisruimte op lokaal niveau. Je kunt beter beschermen waar dat nodig is, en meer ruimte bieden waar dat kan. Die extra ruimte kan gemeenten helpen om ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken, zoals woningbouw en duurzame energie, of om de leefomgeving extra te beschermen. Het Rijk stuurt op de decentrale regels met landelijke instructieregels. Regie en maatwerk zijn dus geen tegenpolen. Maatwerk is ook nodig voor de grote ontwikkelopgaven, zoals woningbouw en duurzame energie. Op terreinen waar het kabinet meer regie wil nemen, biedt de Omgevingswet de basis om nieuwe regels te stellen. Zo kunnen de regels en instrumenten van de Omgevingswet worden benut voor de ambities en opgaven voor de leefomgeving. Overigens zijn de ervaringen met de Crisis- en herstelwet, waaronder een aantal versnellingen, ook onderdeel van de Omgevingswet.
Op welke manier gaat de Omgevingswet helpen bij het nemen van meer regie op de ruimtelijke ontwikkelingen en opgaven?
Conform het coalitieakkoord gaat de regering meer nationale regie voeren op grote ruimtelijke ontwikkelingen die decentrale en nationale belangen raken. Aangegeven is dat het kabinet zich zal inzetten voor een goede ruimtelijke inrichting o.a. voor het beschermen van de natuur, het tegengaan van funderingsproblematiek als gevolg van bodemdaling, het voorkomen van verrommeling en verdozing en de inpassing van de energietransitie. Daartoe wordt de NOVI aangescherpt. Met de Omgevingswet heeft het Rijk instrumentarium om de regie te nemen. Ze kan regels stellen die gelden voor decentrale overheden of die gelden voor iedereen. Als er na inwerkingtreding van de Omgevingswet hier aanpassingen of aanvullende regelingen op gewenst zijn, kan dat. De Omgevingswet draagt bij aan de aanpak van de grote maatschappelijke opgaven waar Nederland voor staat: het aanpakken van diverse problemen en opgaven in de fysieke leefomgeving in onderlinge samenhang is immers het meest effectief.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen twee weken beantwoorden?
Ik heb uw vragen zo snel mogelijk beantwoord, rekening houdend met de uitkomsten van de interbestuurlijke overleggen over de stand van zaken van de implementatie van de Omgevingswet. Graag verwijs ik u tevens naar de voortgangsbrief Implementatie Omgevingswet die op 14 oktober aan uw Kamer en de Eerste Kamer is gezonden.
Het bericht ‘Lage inkomenshuishoudens in de knel op de woningmarkt door Rotterdams woonbeleid’ namens de Gezamenlijke Overleg Huurdersorganisaties (GOH) |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Lage inkomenshuishoudens in de knel op de woningmarkt door Rotterdams woonbeleid»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
In dit bericht uit de huurdersorganisatie Klantenraad Woonstad Rotterdam haar zorgen over de effecten van het Rotterdamse woonbeleid tot dan toe, die zij bevestigd ziet in het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer «Thuis in cijfers» van 9 september 2022. In de voorliggende set vragen gaat u in op verschillende aspecten van het Rotterdamse woonbeleid en op de conclusies van de Rotterdamse Rekenkamer. Het is echter niet aan mij om te oordelen over het Rotterdamse woonbeleid: dit komt tot stand in het lokale Rotterdamse democratische proces. Evenmin is het aan mij om een weging te geven van de inhoudelijke conclusies uit het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer voor het beleid in Rotterdam. Dit is aan de Rotterdamse gemeenteraad. In de beantwoording van uw vragen ga ik dan ook uitsluitend in op de aspecten die raken aan mijn eigen beleid en de keuzes die daarin gemaakt zijn, niet op de keuzes die al dan niet in Rotterdam zijn gemaakt door het college en/of de gemeenteraad.
De zorgen van de Rotterdamse huurdersorganisaties hadden mij ook bereikt in een aan mij gerichte brief van 21 september 2022 en in een eerder in 2022 door de huurdersorganisaties bij mij aanhangig gemaakt geschil over de lokale prestatieafspraken voor de gemeente Rotterdam. Ik heb mij niet inhoudelijk over het geschil kunnen buigen, omdat het niet een geschil in de zin van artikel 44 Woningwet betrof. In mijn bindende uitspraak van 22 april 20222 heb ik echter aangegeven het te betreuren wanneer het gemeentelijk beleid en/of de uitvoering daarvan zou leiden tot een inkrimping van de sociale huurvoorraad in de gemeente Rotterdam (of in een andere gemeente) die niet past bij de behoefte.
De problematiek zoals die uit het bericht naar voren komt wordt naar mijn mening geadresseerd in mijn beleid om de volkshuisvesting weer in ere te herstellen, en ook door de afspraken die zijn gemaakt in de gemeente Rotterdam met het nieuwe coalitieakkoord3. Zo heb ik in het najaar van 2022 afspraken met de provincie Zuid-Holland gemaakt over de (betaalbare) woningbouwopgave in de provincie en die opgave wordt nu onder andere doorvertaald naar een woondeal in de regio Rotterdam. Die afspraken geven onder meer richting aan het Rotterdamse beleid voor woningbouw en het beheer van de woningvoorraad tot aan 2030. De samenwerking met de gemeente Rotterdam en de andere gemeenten in de regio bij de totstandkoming van de woondeal verloopt goed. Ik verwacht hiervan goed resultaat, mede op basis van het Regioakkoord Regio Rotterdam4: de doelen uit de landelijke programma’s voor de volkshuisvesting kunnen hiermee naar verwachting in de regio Rotterdam worden gehaald. Dat geldt ook voor de doelen op het gebied van betaalbaarheid en het aandeel sociale huur in Rotterdam. Ik verwacht op korte termijn de woondeal regio Rotterdam te kunnen tekenen.
Wat vindt u van het feit dat de grootste huurdersorganisaties van Rotterdam de prestatieafspraken niet getekend hebben? Hoeveel huurdersorganisaties in totaal hebben de prestatieafspraken niet of deels niet getekend en kunt u daarbij inzichtelijk maken welke motieven zij daarvoor hebben?
Het is aan de lokale partijen om tot het maken van prestatieafspraken te komen. Het komt voor dat een van de lokale partijen afziet van ondertekening. Hoe vaak dat gebeurt is mij niet bekend. Duidelijk is dat in dit geval de huurdersorganisaties van Rotterdam ontevreden zijn met de prestatieafspraken. Als reden voor het niet-ondertekenen gaven de huurdersorganisaties in het hierboven genoemde geschil uit 2022 aan dat de gemeente zich zou blijven inzetten op het verminderen van de sociale woningvoorraad, en dat de zorgen daarover in de onderhandelingen door de gemeente opzij zouden zijn geschoven. Ik heb mij niet inhoudelijk over dit geschil kunnen uitspreken. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, betreur ik het als gemeentelijk beleid en/of uitvoering daarvan leidt tot een inkrimping van de sociale huurvoorraad die niet past bij de behoefte.
Deelt u de mening dat deze huurdersorganisaties nu naar aanleiding van het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer «thuis in cijfers» (waarover later meer) achteraf gelijk gekregen hebben? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Kunt u aangeven hoeveel en welke rekenkamers (recentelijk) onderzoek gedaan hebben naar het woonbeleid van gemeenten?
Zoals ik in antwoord 2 aangaf heb ik mij niet inhoudelijk kunnen uitspreken over het geschil. Zodoende kan ik ook niet oordelen over de betekenis van het genoemde rapport voor dit geschil.
Bent u het met deze Rotterdamse huurdersorganisaties eens dat er sprake is van negatieve effecten van het Rotterdamse woonbeleid op de betaalbaarheid van het wonen en de beschikbaarheid van sociale huurwoningen in Rotterdam? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Kunt u aangeven welke huurdersorganisaties in Nederland nog meer aangegeven hebben dat er sprake is van negatieve effecten van het gemeentelijk woonbeleid op de betaalbaarheid van het wonen en de beschikbaarheid van sociale huurwoningen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangeef ben ik in gesprek met gemeenten over de woondeal met de regio Rotterdam. In deze afspraken zal het in belangrijke mate draaien om het realiseren van de regionale opgave aan sociale huur. De beschikbaarheid en betaalbaarheid van het wonen wordt in deze deal dus geadresseerd.
Ik heb geen zicht op de vraag welke huurdersorganisaties – naast die in Rotterdam – het standpunt innemen dat er negatieve effecten zijn van het gemeentelijke woonbeleid op de betaalbaarheid en de beschikbaarheid.
Bent u net als deze huurdersorganisaties een voorstander van meer zeggenschap voor bewoners bij ingrijpende veranderingen in hun wijk en/of aan hun woning? Zo ja, hoe gaat u dit in wet- en regelgeving verankeren? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat bewoners zich kunnen uitspreken over, en invloed kunnen uitoefenen op, aspecten van het woonbeleid die hen raken. Wettelijke regels, waaronder de Wet op het overleg huurders verhuurders, borgen de belangen van de zeggenschap voor huurders en bewoners. Dat de lokale prestatieafspraken worden gemaakt tussen gemeente, woningcorporaties en huurdersorganisaties is ook een uiting van het belang dat wordt gehecht aan goede betrokkenheid van huurders bij het volkshuisvestingsbeleid dat hen ook aangaat. Ook is in de Nationale Prestatieafspraken Woningcorporaties de afspraak opgenomen tussen Woonbond, Aedes en de Minister voor VRO dat een sociaal statuut zal worden vastgesteld. Hierin zullen randvoorwaarden en inspraak van bewoners worden geregeld voor sloop en vervangende nieuwbouw. Tot slot geldt dat huurdersorganisaties, evenals elke inwoner of organisatie in een gemeente, de mogelijkheid hebben om in te spreken bij de behandeling van vaststelling van gemeentelijke woonbeleid.
Zijn er nog meer huurdersorganisaties die vinden dat er te weinig zeggenschap voor bewoners is? Zo ja, hoeveel en welke?
Ik heb geen informatie over hoeveel van de huurdersorganisaties vinden dat zij te weinig zeggenschap hebben. In voorkomende gevallen is het zo dat de mate van zeggenschap van de huurdersorganisatie een rol speelt bij een geschil. In een geschil over de prestatieafspraken voor Nuenen uit 2019 ging het expliciet over de vraag of in het proces van prestatieafspraken de belangen van de huurders voldoende waren meegenomen.5
Wat is de status van de bijna unaniem aangenomen motie Beckerman c.s (Kamerstuk 32 847, nr. 770) naar aanleiding van het Rotterdams woonbeleid inzake het recht op terugkeer en het goed regelen van zeggenschap voor bewoners bij het gebruik maken van een financiële regeling van het Rijk? Hoe zal deze motie worden uitgevoerd?
Deze motie is afgedaan, zo heb ik bericht in mijn de brief Voortgang woningbouw aan de Tweede Kamer, van 24 juni 2022.6
Bent u het met deze Rotterdamse huurdersorganisaties eens als zij de politiek oproepen om zo snel mogelijk een koerswijziging van het beleid en de uitvoering daarvan in te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunnen huurdersorganisaties in het algemeen hun afkeuring over de prestatieafspraken over de volkshuisvestelijke opgave in hun gemeente in behandeling laten nemen als de Adviescommissie geschillenbeslechting geen bindend advies afgeeft over de inhoud?
Mijn beleid is erop gericht om de volkshuisvesting in ere te herstellen. Belangrijk onderdeel daarvan is het realiseren van de doelen die zijn vastgelegd in de Nationale Prestatieafspraken die ik met Aedes, Woonbond en de Vereniging Nederlandse Gemeenten heb gesloten, waaronder het bouwen tot en met 2030 van 250.000 nieuwe sociale huurwoningen. Dit wordt vertaald naar gemeenten via de woondeals waar ik nu aan werk. Daarmee kom ik naar mijn mening tegemoet aan de oproep van de Rotterdamse huurdersorganisaties.
Huurdersorganisaties kunnen wel degelijk hun onvrede over de prestatieafspraken naar voren brengen door geschil aanhangig te maken. In het geval van de Rotterdamse situatie betrof het geschil echter niet direct de prestatieafspraken, maar de inhoud van de woonvisie van de gemeente. Daarover kan via de prestatieafspraken niet door de Minister geoordeeld worden, aangezien het vaststellen van de woonvisie een eigenstandige bevoegdheid is van de gemeenteraad. Een huurdersorganisatie die het niet eens is met de woonvisie kan zich hiervoor bij de gemeenteraad melden en kan bij het opstellen van de gemeentelijke woonvisie een zienswijze geven.
Bent u het met de Rotterdamse huurdersorganisaties eens als zij het volgende in een brief aan u schrijven: «Nog veel verontrustender is het om in het rapport van de Rekenkamer Rotterdam te lezen hoeveel invloed marktpartijen hebben op het gemeentelijk beleid»?2
In het algemeen geldt dat het een goede zaak is en zelfs noodzakelijk dat gemeenten contact hebben met de markt, zo ook woningcorporaties, over de mogelijkheden om te bouwen in de gemeente. Gemeenten dienen daarbij integer te handelen. Het is niet aan mij om te oordelen over de mate van invloed van marktpartijen op het beleid van de gemeente Rotterdam.
Hoeveel gemeenten hebben geen of niet-bindende eisen aan nieuwbouw door private marktpartijen gesteld waardoor onder andere sociale huurwoningen niet sociaal te noemen zijn of niet sociaal blijven en de middenhuurwoningen geen middenhuurwoningen blijven?
Ik beschik niet over precieze gegevens over eisen die gemeenten al dan niet stellen aan nieuwbouw door marktpartijen.
Ziet u voldoende aanleiding om een landelijk onderzoek in te stellen naar de invloed van private marktpartijen op gemeentelijk woonbeleid? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik zie daarvoor geen aanleiding. Bij het maken van goed gemeentelijk woonbeleid behoort dat de gemeente met de buitenwereld in gesprek gaat, zoals maatschappelijke organisaties en marktpartijen.
Wat vindt u van de volgende uitspraak in de brief die aan u gericht id: «Het lijkt erop dat het overleg met de corporaties en huurdersorganisaties plaatsvindt «omdat het moet» en wettelijk verplicht is, maar dat met belangrijke signalen niets wordt gedaan»? Hoe kunt u ervoor zorgen dat het tripartite-overleg niet slechts een verplichte exercitie is?
De huurdersorganisaties schreven dat de zorgen die de huurders hebben geuit over de afname van het aantal sociale huurwoningen, geen invloed hebben gehad op de uitkomst van de prestatieafspraken. In dat verband merkten zij op dat het erop leek dat het overleg plaatsvond omdat het moet. Ik kan hier geen oordeel over geven, maar wil er wel op wijzen dat de zorgen van de huurders niet direct over de prestatieafspraken gaan maar over de woonvisie. Dat is een gesprek dat vooral via de gemeenteraad gevoerd zou moeten worden, niet via de prestatieafspraken met de corporaties.
Hoe kan het dat de zorgen die zowel corporaties als huurdersorganisaties geuit hebben over de afname van het aantal sociale woningen geen enkel effect hebben gehad op de uitkomst van de afspraken? Deelt u de mening dat dit bewijst dat er wel degelijk sprake is van een hiërarchische verhouding tussen de gemeente, de woningcorporatie en de huurdersorganisatie? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals in mijn antwoorden op vraag 9 en 13 aangegeven gaat het geschil niet direct over de prestatieafspraken, maar over de woonvisie van de gemeente. Daarover moet niet via de prestatieafspraken gesproken worden, want het is uiteindelijk aan de gemeenteraad om het gemeentelijke woonbeleid vast te stellen.
Wat vindt u van de uitspraak: «Overigens is Rotterdam geen uitzondering: in veel meer gemeenten wordt kostbare denkkracht ingezet om te goochelen met cijfers, zodat de sociale huurwoningvoorraad groter lijkt dan hij is en/of wordt kostbare grond aangewend om dure (koop)woningen te bouwen»? Ziet u hierin voldoende aanleiding om landelijk onderzoek te verrichten naar de werkelijke omvang van de sociale woningvoorraad en de werkelijke behoefte aan sociale huurwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik eerder heb aangekondigd kom ik met een eenduidige landelijke definitie van sociale huur. Hiermee wordt duidelijkheid gegeven over wat onder sociale huur moet worden verstaan. Dit zal voor gewenste helderheid zorgen. Voor een landelijk onderzoek zoals u suggereert zie ik dan ook geen aanleiding.
Overigens spreekt de Rotterdamse Rekenkamer niet over «goochelen» met cijfers, maar over «wankele» cijfers. Het woord «goochelen» impliceert een bewuste, niet-constructieve aanpak, die noch door de Klantenraad Woonstad Rotterdam, noch door u wordt onderbouwd. Ik herken dit niet.
Op welke manier krijgen bewoners meer zeggenschap in uw plannen en in het bijzonder het programma Leefbaarheid en Veiligheid? Kunt u daarbij ingaan op welke manier(en) de plannen samen met de bewoners gemaakt (zullen) worden?
De doelstelling van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid is om de leefbaarheid en veiligheid van 20 stedelijke focusgebieden in 15–20 jaar tijd op orde te brengen en het perspectief van de bewoners te verbeteren. De publiek-private allianties in de 20 stedelijke focusgebieden stellen een programma op, waarin ze aangeven hoe en waarbij bewoners worden betrokken. Dat is maatwerk waarbij wordt aangesloten bij de opgaven en netwerken van het gebied. Gemeenten vullen dat ieder op hun eigen manier in.
De praktijk tot nu wijst uit dat bewoners op veel verschillende manieren worden betrokken bij de ontwikkeling van de gebieden. Zo heeft Den Haag Zuid West een partnerraad met bewoners ingesteld, in Amsterdam Zuidoost wordt gewerkt aan «community organizing», in Heerlen Noord gaan bewoners aansluiten bij het Alliantieoverleg en in Breda hebben bewoners bij de ontwikkeling van het programma «Pact van Breda» een vaste rol en stem in het programmateam. Door middel van het kennis- en leernetwerk Wijkwijzer wordt de kennis over het betrekken van bewoners breder verspreid.
Via het LSA (Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners) stelt het kabinet ondersteuning beschikbaar voor de participatie van actieve bewoners(organisaties) in de wijken, bijvoorbeeld door middel van de inzet van community builders. Onderdeel van het kennis- en leerprogramma is het uitvoeren van een Leeragenda voor het verbeteren van burgerbetrokkenheid in de focusgebieden.
Ook daar waar herstructurering onderdeel uitmaakt van de lokale aanpak vindt het kabinet het van belang dat deze plaatsvindt met betrokkenheid van bewoners. Het betrekken van bewoners bij de herstructurering maakt onderdeel uit van de aanvragen die voor het Volkshuisvestingsfonds worden ingediend. Bovendien kunnen gemeenten op grond van het Volkshuisvestingsfonds 10% van de middelen inzetten voor het ondersteunen van bewoners in de stedelijke focusgebieden. Het is aan gemeenten en corporaties om deze ondersteuning in te vullen.
Wat vindt u van de kritiek van bewoners uit kwetsbaargemaakte wijken van Nederland die al lang pleiten voor hernieuwde aandacht en een aanpak van én met de wijk, en dat precies die bewoners ontbreken in de plannen die nu door Rijk en gemeenten worden gemaakt?3
U spreekt in uw vraag van kwetsbaar gemaakte wijken, wat suggereert dat er bewust beleid zou zijn gevoerd om wijken kwetsbaar te maken. Die suggestie verwerp ik ten stelligste.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 16 aangeef wordt er actief betrokkenheid geborgd van bewoners bij de uitvoering van het programma Leefbaarheid en Veiligheid.
Bent u bekend met het onderzoek van de Rotterdamse Rekenkamer «thuis in cijfers»?4
Ja.
Wat vindt u van het onderzoek van deze Rekenkamer en kunt u daarbij ingaan op de acht hoofdconclusies? Zijn er nog meer gemeenten waarin deze of soortgelijke conclusies getrokken zijn? Zo ja, welke gemeenten en welke conclusies? Zo nee, vormt dit rapport van de Rotterdamse Rekenkamer voor u voldoende aanleiding om onderzoek te doen naar andere gemeenten als het gaat om deze of soortgelijke conclusies? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Ik beschik niet over een overzicht van onderzoeken van gemeentelijke Rekenkamers.
Zijn er voor u lessen te leren uit de evaluatie van de Rotterdamse Rekenkamer? Zo ja, welke lessen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn beantwoording van vraag 2.
Kunt u garanderen dat het woonbeleid van de verschillende gemeenten niet op wankele cijfers berust die ook naar uw landelijke programma’s door vertaald worden/zijn?
De systematiek waarmee wordt gewerkt is dat de landelijke cijfers worden doorvertaald naar de lokale situatie, op basis van de lokale opgave. Dus eventuele «ruis» in de cijfers van de verschillende gemeenten werkt niet door in de landelijke programma’s.
Heeft u van de gemeente Rotterdam cijfers gekregen die gepresenteerd zijn als harde en complete feiten, maar op veel relatief zachte en beperkte gegevens berust zijn (hoofdconclusie twee)? Zo ja, welke en bent u voornemens om deze en/of andere cijfers te controleren aan de hand van de bevindingen van de Rotterdamse Rekenkamer?
De plancapaciteitsdata ontvangen wij van de provincie Zuid-Holland en niet van de gemeente.
Ziet u voldoende aanleiding om een landelijk onderzoek in te stellen naar gemeentelijke cijfers over onder andere de beschikbaarheid van sociale huurwoningen waar veel relatief zachte en beperkte gegevens als harde en complete feiten gebruikt zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, zie ook mijn antwoord op vraag 15.
Wat vindt u van de volgende uitspraak van deze Rekenkamer: «de overleggen over prestatie-afspraken zijn echter zo ingewikkeld dat het de vrijwillige huurdersorganisaties aan professionele kennis en voorbereidingstijd ontbreekt om deze goed te kunnen volgen»?
In algemene zin herken ik dat huurdersorganisaties vaak minder professioneel georganiseerd zijn dan gemeenten en corporaties. Het is inherent aan het stelsel dat huurdersorganisaties worden bemenst door vrijwilligers. De formele positie van huurdersorganisaties is echter zoveel mogelijk gelijkwaardig aan die van gemeenten en corporaties in het proces van totstandkoming van prestatieafspraken.
Er zit echter ontegenzeggelijk enige ongelijkheid in de verhouding tussen huurders, en gemeenten en corporaties. Om de ongelijkheid verder te verminderen wordt aan huurdersorganisaties ondersteuning geboden. Woningcorporaties kunnen ondersteuning bieden door het doen van de administratie en door kosteloos vergaderruimte ter beschikking te stellen. Ook biedt de Woonbond ondersteuning, vanuit de subsidiëring door het Ministerie van BZK. Zo biedt de Woonbond informatie in antwoord op vragen, en ook via webinars en nieuwsbrieven. De Woonbond kan huurdersorganisaties desgewenst ook tegen betaling bijstand bieden. Tot slot wijs ik op het bestaan van de «Handreiking prestatieafspraken en vraagbaak», van de Woonbond, VNG, Aedes en het Ministerie van BZK gezamenlijk.10
Ziet u in het rapport van de Rotterdamse rekenkamer voldoende aanleiding om de totstandkoming van prestatieafspraken tegen het licht te houden om huurders beter te beschermen en beter te ondersteunen, aangezien er onder andere (wellicht) toch sprake is van een hiërarchische verhouding tussen de gemeente, de woningcorporaties en de huurdersorganisaties? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 24.
Deelt u de mening dat de Overlegwet (Wohv) een papieren tijger is, aangezien adviezen vaak niet opgevolgd (hoeven te) worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik deel die opvatting niet. De Wet Overleg huurder verhuurder (Wohv) regelt dat de verhuurder de huurdersorganisatie op verzoek zo spoedig mogelijk schriftelijk informeert over zijn beleid en beheer dat rechtstreeks te maken heeft met de berokken woongelegenheden en de woonomgeving daarvan. Dat is informatie die onontbeerlijk is voor de huurdersorganisatie om haar taken uit te voeren. De Wohv bevat dan ook belangrijke waarborgen voor de positie van huurders en huurdersorganisaties.
Hoe kijkt u nu naar uw voornemen om het instemmingsrecht van huurders te beperken in het licht van dit onderzoek van de Rotterdamse Rekenkamer?
Ik heb geen voornemens om het instemmingsrecht van huurders te beperken.
Kunt u ingaan op de constatering van de Rekenkamer dat de gemeente wel veelvuldig contact met de markt had maar de gemeente richting vragers op de woningmarkt ((aspirant-)huurders en kopers) alleen het wettelijk verplichte overleg met huurdersorganisaties in het kader van de prestatieafspraken kent? Kunt u aangeven welke invloeden private marktpartijen op het landelijk woonbeleid hebben en of deze invloeden niet ten koste gaan van die vragers?
Ten aanzien van de situatie in Rotterdam verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 10. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 12 heb aangegeven vind ik het belangrijk dat alle relevante partijen betrokken worden bij het maken van beleid. Dat geldt net zo goed op landelijk niveau als op gemeentelijk niveau.
Deelt u de mening dat huisvesting een fundamenteel mensenrecht is en derhalve private marktpartijen verplicht dienen te opereren binnen dat kader van mensenrechten, en het Rijk erop moet toezien dat private marktpartijen die rechten van mensen niet schenden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Artikel 22 Grondwet regelt de zorgplicht die de overheid heeft: «Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid». Om steviger dan voorheen aan deze zorgplicht te voldoen zijn we vanuit het Rijk, de provincies en gemeenten met meer tempo en regie aan de slag met de Nationale Bouw- en Woonagenda en met de verschillende programma’s op het gebied van volkshuisvesting.
Welke huidige regelingen en financiële steun (in de breedste zin des woords) met betrekking tot volkshuisvesting & ruimtelijke ordening van het Rijk zijn mogelijk op wankele cijfers van gemeenten gebaseerd?
Ik heb geen aanleiding te denken dat er nu regelingen of financiële steun vanuit het Rijk gebaseerd is op wankele cijfers van gemeenten.
Mocht op bovengenoemde vraag geen antwoord gegeven kunnen worden, bent u dan bereid om hier onderzoek naar te verrichten?
Er zijn voldoende checks en balances in het proces ingebouwd om te monitoren of financiële steun doelmatig wordt ingezet. Ik zie geen aanleiding om hiernaar een onderzoek in te stellen.
Welke nog te verlenen/toekomstige regelingen en financiële steun (in de breedste zin des woords) met betrekking tot volkshuisvesting & ruimtelijke ordening van het Rijk zijn mogelijk op wankele cijfers van gemeenten berust?
Zie mijn antwoorden op vragen 30 en 31.
Mocht op bovengenoemde vraag geen antwoord gegeven kunnen worden, bent u dan bereid om hier onderzoek naar te verrichten?
Zie mijn antwoord op vraag 31.
Hoe gaat u voorkomen dat regelingen en financiële steun (in de breedste zin des woords) van het Rijk gebaseerd zijn op wankele cijfers van gemeenten?
Zie mijn antwoord op vragen 30 en 31.
Onder welke cijfermatige voorwaarden worden de huidige en toekomstige regelingen en financiële steun door het kabinet verstrekt?
De cijfermatige voorwaarden verschillen per regeling en zijn openbaar beschikbaar.
Op welke manier worden cijfers van gemeenten gecontroleerd en wie controleert deze cijfers?
De provincie controleert de plancapaciteitsdata. De provincie stuurt deze data tweemaal per jaar door naar ABF Research. Wij ontvangen deze data via de rapportages van ABF Research in het voorjaar en het najaar.
Deelt u de mening dat de sloop van de Tweebosbuurt gebaseerd is op wankele cijfers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke implicaties heeft dat voor deze mensen die gedwongen werden om te verhuizen?
De herstructurering van de Tweebosbuurt leidt tot de herbouw van nieuwe woningen. De mogelijkheid van wijk- en stadsvernieuwing is in z’n algemeenheid een onmisbaar onderdeel van lokaal woonbeleid, zoals dat tot stand komt in het lokale democratische proces. De besluitvorming over de Tweebosbuurt vond plaats in een langdurige en intensieve aanpak, die tot doel had om te komen tot een brede lokale afweging van wat nodig was op de terreinen van school, werk en wonen om de achterstanden op Rotterdam Zuid weg te werken. Het cijfermatige beeld was één van de componenten van die brede afweging. De besluitvorming in het lokale democratische proces vond plaats op basis van het gehele samenspel aan feiten en omstandigheden en inzichten zoals die toen golden.
Ik vind het belangrijk dat gemeenten en woningcorporaties sloopplannen zorgvuldig, rechtmatig en met oog voor de bewoners uitvoeren. Wettelijke regels borgen de belangen van de bestaande bewoners. Ultiem is het aan de rechter om te beoordelen of in individuele gevallen voldoende is zorggedragen voor de belangen van de bewoners. Over de weging van de belangen van de bewoners van de Tweebosbuurt heeft het Gerechtshof te Den Haag uitspraak gedaan, in die zin dat mede gezien de aangeboden alternatieve woonruimte het belang van de bewoners mocht wijken voor het belang van de woningcorporatie bij ontruiming.
Kunnen we nu concluderen dat het Rijk, dat de sloop van de Tweebosbuurt financieel ondersteund heeft, bijgedragen heeft aan het vergroten van de wooncrisis, aangezien het woonbeleid van de gemeente Rotterdam op onder andere wankele cijfers berust is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 37.
Hoeveel woningen zijn er met steun van overheidsgeld in de breedste zin des woords, dus inclusief onder andere het Volkshuisvestingsfonds en de Regeling Vermindering Verhuurderheffing, gesloopt? Welk deel van deze woningen zijn er (mede als gevolg van het volkshuisvestelijk motief van de gemeente) gesloopt terwijl niet vast is komen te staan dat de gemeente zich op harde cijfers berust? Kunt u, indien mogelijk, deze cijfers per gemeente inzichtelijk maken?
In de toegekende aanvragen van het Volkshuisvestingsfonds uit 2021 zijn ongeveer 1.200 woningen opgevoerd die gesloopt worden, waarna er ongeveer 2.000 nieuwbouwwoningen worden gerealiseerd. Ik heb geen reden om aan te nemen dat er bij aanvragen voor het Volkshuisvestingsfonds foutieve cijfermatige onderbouwing is gebruikt.
Wat voor implicaties heeft (of kan) dit rapport van de Rotterdamse Rekenkamer voor uw landelijk beleid (hebben)?
Ik zie geen aanleiding om naar aanleiding van het genoemde rapport mijn ingezette beleid aan te passen.
Op welke manieren kan de overheid (met of zonder (financiële) ondersteuning) de wooncrisis hebben vergroot als een grote gemeente zoals Rotterdam zich op wankele cijfers berust heeft?
Zie mijn antwoorden op vragen 30 en 31.
Deelt u de mening dat de sloop van woningen in een straat, blok of buurt aan stringentere voorwaarden moet voldoen, nu gebleken is dat het volkshuisvestelijk motief van een gemeente op wankele cijfers kan berusten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik in eerdere antwoorden heb gezegd, vind ik betrokkenheid van bewoners altijd belangrijk als er sprake is van ingrijpende veranderingen in hun leefomgeving.
Hoeveel gemeenten hebben op dit moment plannen of voeren deze reeds uit met betrekking tot sloop van sociale huurwoningen, terwijl niet goed onderzocht is of de aanname van de gemeente inzake de cijfers van de sociale woningvoorraad klopt?
Ik heb geen aanleiding om te denken dat dit aan de hand is.
Bent u bekend met het bericht «Bom onder Rotterdams woonbeleid: sloop van goedkope woningen is gebaseerd op drijfzand» in het AD d.d. 9 september jongstleden?5
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Zoals ik in eerdere antwoorden heb gezegd, is het aan de Rotterdamse gemeenteraad om het debat te voeren naar aanleiding van het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer en hieraan duiding te geven en conclusies te verbinden voor het gemeentelijke beleid.
Wat vindt u van de uitspraak; ««Het is ook mogelijk dat er een tekort bestond en bestaat», schrijft de Rekenkamer»? Wat voor gevolgen heeft het woonbeleid van de gemeente Rotterdam voor woningzoekenden zoals dakloze mensen en kinderen die nog steeds thuis wonen terwijl er mogelijk een tekort bestaat?
Ik vind het wenselijk dat er duidelijkheid is over de omvang van de voorraad sociale huurwoningen. Daarom heb ik eerder aangekondigd dat ik kom met een wettelijke definitie van sociale huur. Dakloosheid is iets dat we zoveel mogelijk willen voorkomen; daarop is mijn beleid op dat vlak dan ook gericht. Ik vind het uiteraard te betreuren dat er mensen zijn die door het woningtekort geen woning kunnen vinden en mijn beleid is er dan ook op gericht dat aan te pakken.
Wat vindt van de uitspraak: «Het blijkt lastig te zijn om in Nederland aan harde cijfers te komen over vraag en aanbod op de woningmarkt. Vooral de gegevens over de (goedkope) particuliere woningvoorraad zijn weinig betrouwbaar»? Hoe werkt dit door in uw landelijke programma’s?
Er wordt niet vermeldt wat de bron is van het aangehaalde citaat. Ik vermoed dat hiermee wordt gedoeld op de reactie van het Rotterdamse College op het Rekenkamerrapport, op bladzijde 35, onder punt 2: «Zoals u in de toelichting aangeeft is het een algemeen probleem voor gemeenten dat harde gegevens en betrouwbare metingen over de woningmarkt schaars zijn in Nederland. Op stedelijk niveau en zeker op nog lagere schaalniveaus. De afgelopen jaren is dit dilemma voor ons ook meer en meer duidelijk geworden.»
Zoals ik in antwoord op vraag 11 heb aangegeven, zorg ik voor een definitie van sociale huur, om meer duidelijkheid hierover te creëren. Verder heb ik in antwoord op vraag 21 aangegeven dat de systematiek waarmee wordt gewerkt is dat de landelijke cijfers worden doorvertaald naar de lokale situatie.
Wat vindt u van de uitspraak: «Zo kijkt de gemeente naar de WOZ-waarde, maar die «loopt altijd twee jaar achter op de marktontwikkeling», aldus de Rekenkamer»? In hoeverre heeft de WOZ-waarde invloed op uw bouwplannen dan wel op het bepalen van de totale sociale woningvoorraad?
De WOZ-waarde heeft landelijk geen invloed op de bouwplannen noch op het bepalen van de totale sociale woningvoorraad.
Wat vindt u van de uitspraak: «Volgens de Rekenkamer is zelfs het omgekeerde aannemelijk, namelijk dat de vraag naar betaalbare woningen groter is dan het aanbod. Een van de vele aanwijzingen hiervoor is dat de verdeling tussen, lage, middelhoge en hoge Rotterdamse huishoudensinkomens nauwelijks veranderde, terwijl het percentage goedkope woningen flink afnam.»? Kunt u hierbij aangeven welke invloed dit heeft op uw uitspraak in uw programma «een thuis voor iedereen» waarbij u het volgende aangeeft: «Gemeenten die al (ruim) boven het streven zitten, kunnen minder sociale huurwoningen bouwen. Voor het bouwen van betaalbare woningen kunnen zij zich concentreren op middeninkomens»?
Ik vind het belangrijk dat tussen gemeenten wordt toegewerkt naar een meer evenwichtige verdeling in de woonvoorraad. Dat geldt zowel voor de verdeling van voldoende sociale huurwoningen alsook voor voldoende woningen voor mensen met een middeninkomen. In de woondeals worden afspraken gemaakt over de nieuwbouw, waarvan twee derde betaalbare woningen moeten zijn (sociale huurwoningen, middenhuur woningen en betaalbare koopwoningen) in de regio.
Deelt u de mening dat gemeenten uw bovengenoemde uitspraak als een vrijbrief kunnen lezen om veel minder sociale nieuwbouw te plegen terwijl niet zeker is of de cijfers kloppen en tegelijkertijd onzeker is of de randgemeenten het streven van 30% sociaal wel halen, terwijl (ondertussen) gemeenten zoals Rotterdam veel minder sociaal bouwen waardoor de wachtlijsten nog verder zullen oplopen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deze mening deel ik niet. Het doel dat ik met gemeenten en provincies heb vastgesteld is dat er 250.000 sociale huurwoningen gebouwd moeten worden tot en met 2030. Dat wordt vertaald naar de woondeals, waarbij ik er belang aan hecht dat er zowel ten aanzien van sociale huurwoningen alsook ten aanzien van woningen voor middeninkomens een evenwichtige balans tussen gemeenten is. Daar is mijn beleid op gericht.
Welke consequenties hebben uw uitspraken en het feit dat gemeenten zoals Rotterdam voorsorteren op minder sociaal te hoeven bouwen voor de bouwdoelstelling van 250.000 nieuw te bouwen sociale huurwoningen tot en met 2030? Is het mogelijk dat de bouw van sociale huurwoningen nu achterblijft omdat grote gemeenten gevrijwaard zijn om minder sociaal te bouwen? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 50.
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «Verschillende signalen uit de Rotterdamse samenleving wezen erop dat de markt voor goedkope woningen steeds krapper werd. Die signalen leidden er niet toe dat het college de huidige woonvisie kritisch onder de loep legde en waar nodig aanpaste»? In hoeverre speelt dit op landelijk niveau?
In mijn programma’s voor de woningbouw heb ik duidelijk ingezet op de bouw van betaalbare woningen en voldoende sociale huur in de voorraad.
Wat vindt u van de volgende reactie van de gemeente: «Samen met de raad gaan we werken aan nieuw woonakkoord, dat vóór volgend jaar zomer klaar moet zijn»?
Ik constateer dat de gemeente de aanbevelingen uit het rapport van de Rekenkamer voortvarend oppakt.
Hoe past dit nog te sluiten nieuw woonakkoord van de gemeente Rotterdam in uw tijdsplan om het bod van de provincie Zuid-Holland nog voor het einde van dit jaar verwerkt te hebben als het onder andere gaat om het aantal nieuw te bouwen sociale huurwoningen?
Met alle regio’s in Nederland zal ik vóór 15 maart een woondeals sluiten, onder andere met de regio Rotterdam. De ambitie uit de Samenwerkingsafspraken met de provincie van 13 oktober jl. zal in deze woondeal concreet worden vastgelegd. Dat kan de gemeenten benutten voor het nieuwe Woonakkoord.
Deelt u de mening dat het nieuw af te sluiten woonakkoord van de gemeente Rotterdam in de regio te laat komt gezien uw plannen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Die mening deel ik niet. Ik zie het woonakkoord dat de gemeente Rotterdam wil sluiten als een manier om de landelijke doelen die zijn gesteld door te vertalen naar de gemeente, waarbij de woondeals een belangrijk uitgangspunt kan zijn.
Kunt u uitleggen hoe (kleine) randgemeenten hun streefpercentage van minimaal 30% sociaal van de totale voorraad moeten realiseren terwijl zij vaak minder ambtelijk capaciteit en grondposities hebben dan (grote) kerngemeenten. Kunt u daarbij aangeven hoe realistisch deze doelstelling is?
Ook kleinere gemeenten zijn prima in staat om woningbouwprojecten te realiseren, en ik zie geen algemene belemmeringen waardoor het voor deze gemeenten specifiek moeilijker zou zijn om een evenwichtig deel van de nieuwbouw van sociale huur te realiseren.
Hoe kijkt u tegen het verminderen van de sociale woningvoorraad in zijn algemeenheid aan?
Het verminderen van de sociale woningvoorraad is in z’n algemeenheid is niet gewenst. In de Nationale Prestatieafspraken Woningcorporaties van 30 juni 2022 is afgesproken dat 250.000 nieuwe sociale huurwoningen worden gebouwd tot en met 2030 en dat wordt gestreefd naar een zo groot mogelijke netto groei van de sociale huurvoorraad. De mate waarin de sociale huurvoorraad zal groeien hangt af van de lokale prestatieafspraken die in iedere gemeente gemaakt worden.
Hoeveel gemeenten in Nederland hebben het verminderen van de sociale woningvoorraad (in aantal of in aandeel) impliciet of expliciet als doelstelling in hun woonvisie opgenomen?
Ik heb hier geen beeld van, noch van de vraag of een dergelijke doelstelling eventueel gerechtvaardigd is.
Wat vindt u van het verminderen van de sociale woningvoorraad in de gemeente Rotterdam?
Ik heb er vertrouwen in dat ook in Rotterdam de komende jaren voldoende sociale huurwoningen gebouwd zullen worden, via de aanpak zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb toegelicht.
Is het verminderen van de sociale woningvoorraad verenigbaar met het (internationale en grond) recht op behoorlijke huisvesting, terwijl het feit van algemene bekendheid is dat de wachtlijsten overal erg lang zijn en mensen met een lager inkomen of door andere bijzondere omstandigheden geen woning kunnen kopen en ook niet in het duurder segment kunnen huren? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 57 en 58.
Deelt u de mening dat er in de gemeente Rotterdam en/of in andere gemeenten per direct een moratorium moet komen op de verkoop, sloop en liberalisering van sociale huurwoningen zolang de werkelijke cijfers niet bekend zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat er landelijk per direct een moratorium moet komen op de verkoop, sloop en liberalisering van sociale huurwoningen zolang de werkelijke cijfers niet alleen in Rotterdam bekend zijn maar ook elders in Nederland? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 57.
Hoeveel woningen worden (bij benadering) in de gereguleerde sector verhuurd, die eerst een aanvangshuur hadden onder de destijds geldende liberalisatiegrens, maar inmiddels als gevolg van verschillende huurverhogingen met een huur boven de liberalisatiegrens zijn gekomen?
Het aantal gereguleerde huurwoningen met een huur boven de liberalisatiegrens fluctueert van jaar tot jaar. Dit hangt vooral samen met verschillen tussen de gemiddelde huurstijging en de stijging van de liberalisatiegrens. In 2018 toen de liberalisatiegrens bevroren was, nam het aantal aanzienlijk toe. In 2021 speelde het omgekeerde. De liberalisatiegrens steeg met iets meer dan 2%, terwijl er een huurbevriezing gold voor gereguleerde huurwoningen. Bij corporaties was in de DAEB-tak het aantal gereguleerde huurwoningen met een huur boven de liberalisatiegrens tussen 2018–2020 redelijk stabiel gebleven op circa 50.000. Dit daalde in 2021 tot minder dan 30.000. Voor de veel kleinere niet-DAEB-tak hebben we geen exacte cijfers, maar niet is te zien dat het aantal substantieel toenam in 2018–2020 en het aantal daalde ook in 2021. Voor de commerciële huursector hebben we minder cijfers en kunnen we woningen minder goed volgen. De verschillende huurenquêtes laten zien dat tussen 1 juli 2017 en 1 juli 2022 netto ca. 40.000 woningen door de liberalisatiegrens naar boven gingen. Hoe groot het aantal in 2022 is, is hieruit niet te concluderen. Een deel van deze woningen zal immers opnieuw verhuurd zijn.
Bent u bekend met de brandbrief van de Woonopstand «Nationale Prestatieafspraken corporatiesector lossen wooncrisis niet op»?6
Ja.
Wat vindt u van deze brandbrief?
Ik ben trots op de Nationale Prestatieafspraken Woningcorporaties die ik op 30 juni jl. heb gesloten met Aedes, Woonbond en VNG. Anders dan in de brandbrief wordt gesteld levert deze set afspraken veel op voor de toekomst van huurders en van de volkshuisvesting, zoals verdubbeling van de bouwproductie van sociale huurwoningen, generieke huurmatiging en huurverlaging voor de laagste inkomens, vergaande verduurzaming van meer dan 675.000 woningen, uitfasering van E-, F- en G-labels in corporatiesector na 2028, en extra investeringen in het aanpakken van vocht- en schimmelproblemen en andere vormen van woningverbetering.
Klopt de stelling van de Woonopstand dat na het realiseren van uw plannen met betrekking tot de bouw van 250.000 sociale huurwoningen tot en met 2030 er dan net zoveel sociale huurwoningen zijn als anno nu of wellicht zelfs minder, mede als gevolg van de sloop, verkoop en liberalisatie van deze woningen wetende dat de particuliere sociale woningvoorraad ook afneemt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 57.
Klopt het dat volgens het ABF-rapport van oktober 2021 tot en met 2030 verwacht wordt dat er nog 117.800 sociale huurwoningen worden gesloopt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het aantal van 117.800 te slopen woningen betreft de sloop inclusief functieverandering en samenvoeging van alle woningen in Nederland. Sociale huurwoningen zijn daar een deel van. Het aantal sociale huurwoningen dat zal worden gesloopt volgens die prognose, ligt daarom lager dan het genoemde aantal.
Klopt het dat er volgens de Nationale Prestatieafspraken tot en met 2030 nog 90.000 sociale huurwoningen verkocht zullen worden? Zo ja, resulteert deze verkoop en sloop in een netto toevoeging van 42.200 sociale huurwoningen (250.000 minus 117.800 minus 90.000) waarbij er nog geen rekening is gehouden met het aantal sociale huurwoningen dat door liberalisatie aan de voorraad onttrokken wordt?
Zie mijn antwoord op vraag 57.
Hoeveel sociale huurwoningen verwacht u (bij benadering) netto toe te voegen, rekening houdend met de verkoop, sloop, liberalisatie in zowel de corporatie en particuliere sector? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 57.
Waar heeft u uw bouwplan van 250.000 sociale huurwoningen (cijfermatig) op gebaseerd en kunt u daarbij aangeven in hoeverre daarbij rekening is gehouden met de sloop, verkoop, liberalisatie van sociale huurwoningen en de afname van het aantal particuliere sociale huurwoningen?
De totale opgave van 250.000 nieuw te bouwen sociale huurwoningen is gebaseerd op het rapport «opgaven en middelen corporatiesector» uit 202013. Die 250.000 nieuwe sociale huurwoningen passen bij de verwachte behoefte aan sociale huurwoningen. In die opgave wordt er rekening mee gehouden dat corporaties ook woningen zullen verkopen en met sloop en vervangende nieuwbouw.
Kunt u ingaan op de eisen van de verschillende woondemonstraties die in het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden, aangezien volgens de Rotterdamse Rekenkamer in Rotterdam onvoldoende is geluisterd naar signalen uit de samenleving en deze signalen niet alleen in Rotterdam te horen zijn maar ook in de rest van Nederland getuige de vele woondemonstraties?7
Ik ben bekend met alle eisen van de verschillende woondemonstraties. Uit de demonstraties spreekt dat de urgentie wordt gevoeld, en ook dat de meningen over de meest effectieve aanpak verschillen. Met de Nationale Bouw- en Woonagenda en met de verschillende Programma’s die ik heb gepresenteerd zetten we de schouders onder de problematiek. Ik ben verheugd dat het Rijk, samen met alle provincies, woondeals opstelt, waarbij de regionale behoefte bezien tegen het licht van de landelijke opgave leidend is.
Hoe kijkt u in het licht van het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer nu naar de brief van de Nederlandse regering aan de Verenigde Naties d.d. 16 juni 2021 als antwoord op de communiqué van de vijf Special Rapporteurs aan de Nederlandse regering inzake het woonbeleid van de gemeente Rotterdam?
Op de aangehaalde opmerkingen van de VN-rapporteur is gereageerd in de brief van de Nederlandse regering aan de Verenigde Naties van 16 juni 2021. Ten aanzien van het woonbeleid in Rotterdam en de situatie in de Tweebosbuurt verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 2, 5, 9, 37 en 38.
Hoe kijkt u in het licht van het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer nu naar een van de opmerkingen van de VN-rapporteurs over het woonbeleid van de gemeente Rotterdam als de woordvoerder van de VN het volgende zegt: «Een woordvoerder van de VN zegt dat de brief vooral bedoeld is om de autoriteiten erop te wijzen dat er mogelijk rechten worden geschonden en om opheldering te krijgen over die vermoedelijke overtredingen»?8
Zie antwoord vraag 72.
Hoe kijkt u in het licht van het rapport van de Rotterdamse rekenkamer nu naar de beantwoording van onze schriftelijke vragen aan uw voorganger over het woonbeleid van de gemeente Rotterdam en in het bijzonder de sloop van de Tweebosbuurt?
Zie antwoord vraag 72.
Kunnen we in het licht van het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer nu constateren dat uw voorganger de signalen uit Rotterdam onvoldoende serieus genomen heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 37 en 38.
Hoe kijkt u in het licht van het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer nu naar het wetsvoorstel Voldoende betaalbare woningen? Kunt u daarbij aangeven of uw mening daarin nu veranderd is? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Mijn appreciatie van het initiatiefwetsvoorstel Voldoende betaalbare woningen is niet veranderd ten opzichte van de behandeling van dit voorstel in uw Kamer.
Hoe kijkt u nu naar uw uitspraak tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Voldoende betaalbare woning d.d. 7 juni 2022 waarin u het volgende zegt: «Bij een stad, nog even los van het individuele voorbeeld van Rotterdam, waarin dik 40% sociale woningbouw is en gemeenten daaromheen heel erg veel minder doen, wil je misschien ook wel een beetje herverdelen. Dan liefst wel in de goede volgorde, namelijk dat ze eerst worden bijgebouwd en daarna pas worden gesloopt»?
Ik sta nog altijd achter deze uitspraak, zie ook mijn antwoord op vraag 49 en 50.
Deelt u de mening dat het wetsvoorstel Voldoende betaalbare woning ernstige situaties zoals in Rotterdam kan voorkomen, aangezien het aantal sociale huurwoningen dan niet kan dalen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Zoals ik ook in mijn reactie op het initiatiefwetsvoorstel heb benoemd ben ik ervan overtuigd dat met de regie die ik aan het inrichten ben, er een netto uitbreiding van de sociale huurvoorraad zal worden gerealiseerd in de komende jaren zonder de nadelen van de wettelijke eisen uit het initiatiefwetsvoorstel
Bent u bekend met het bericht «Reactie op de Woonvisie-evaluatie van de Rekenkamer Rotterdam» van Recht op de stad d.d. 10 september jongstleden?9
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak: «duizenden huishoudens werden in de afgelopen jaren geconfronteerd met gedwongen verhuizing omdat het stadsbestuur van een groot deel van de betaalbare woningen af wilde»? Zijn deze huishoudens onrecht aangedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit op landelijk niveau te voorkomen en hoe dienen deze huishoudens volgens u gecompenseerd te worden voor het leed dat velen van hen aangedaan is?
Ik begrijp dat u het bewuste citaat aanhaalt uit het in vraag 79 genoemde bericht van Recht op de stad. Echter, noch in de vraag, noch in het bericht van Recht op de stad wordt aangegeven waarop de uitspraak dat duizenden huishoudens gedwongen moesten verhuizen op is gebaseerd. Het onderzoek van de Rotterdamse Rekenkamer spreekt niet over gedwongen verhuizingen. Het is mij daarom niet mogelijk hierop te reageren.
Wat vindt u van de uitspraak: «Voor bewoners vraagt meepraten een enorme inzet omdat zij dit doen naast hun dagelijkse activiteiten (werk, gezin, mantelzorg). Het ontbreekt hen vaak aan tijd en expertise om effectief te kunnen meepraten. In het enige overleg dat wel structureel is – want in het kader van de prestatieafspraken wettelijk verplicht – werden de huurdersorganisaties ondanks hun inspanningen niet of nauwelijks gehoord»?
Ook hier begrijp ik dat u het bewuste citaat aanhaalt uit het in vraag 79 genoemde bericht van Recht op de stad. Ik herken het belang van goede betrokkenheid van burgers en huurders bij ingrijpende veranderingen in hun leefomgeving. Zie voor meer toelichting mijn antwoord op vraag 6, 16 en 24.
Deelt u de mening dat zeggenschap voor bewoners geen gunst is die verleend moet worden, maar onderdeel is van het recht op behoorlijke huisvesting? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 6, 16 en 24.
Deelt u de mening dat sloop van je thuis een zeer ingrijpende maatregel in de levenssfeer van mensen is waar zeer prudent mee omgegaan dient te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan een voorstander om hierin het «slopen? nee, tenzij-principe» te hanteren in het landelijk Sociaal Statuut voor sloop gevolgd door nieuwbouw? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja, sloop is een ingrijpende, maar soms noodzakelijke maatregel en het is belangrijk dat bewoners op een goede wijze worden inspraak hebben bij de besluitvorming hierover. Dat wil ik ook vastleggen in het Sociaal Statuut dat ik samen met Woonbond en Aedes wil opstellen op basis van de afspraak in de Nationale prestatieafspraken.
Wordt het zeggenschapsproces voor bewoners en de ondersteuning van bewoners al dan niet verenigd in bewonersorganisaties in het nog af te sluiten landelijk Sociaal Statuut opgenomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals in de Nationale prestatieafspraken is vastgelegd zullen randvoorwaarden en inspraak voor bewoners bij sloop en vervangende nieuwbouw worden vastgelegd in het Sociaal Statuut. Ik ben hierover verder in gesprek met Woonbond en Aedes.
Hoeveel signalen hebben u bereikt dat huurdersorganisaties niet of nauwelijks gehoord worden? Ziet u hierin een taak voor de Autoriteit Woningcorporaties weggelegd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 6. Ik zie hierbij geen taak voor de Autoriteit Woningcorporaties (Aw), dat past niet bij haar rol als toezichthouder op het stelsel. De geschilbeslechting prestatieafspraken is en blijft hiervoor het geëigende middel.
Bent u met Recht op de stad, de Rotterdamse Rekenkamer en mij van mening dat huurdersorganisaties nauwelijks gehoord worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de positie van huurdersorganisaties verbeteren en kunt u daarbij ingaan op het instemmingsrecht bij met name sloopprojecten al dan niet gevolgd door nieuwbouw?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Welke adviezen c.q. aanbevelingen c.q. conclusies c.q. signalen uit alle eerdergenoemde brandbrieven en het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer neemt u op landelijk niveau over bij het bepalen van het landelijk Sociaal Statuut voor sloop gevolgd door nieuwbouw?
Zie mijn antwoord op vraag 84.
Deelt u de mening dat bewegingen die zich met wonen bezighouden onvoldoende serieus genomen worden dan wel onvoldoende naar geluisterd wordt, getuige bijvoorbeeld het feit dat een organisatie als Niet Te Koop in Amsterdam al zes jaar bezig is om de verkoop van sociale huurwoningen tegen te gaan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 71.
Wat leren de signalen u uit de verschillende brandbrieven, reacties van onder andere de grootste huurdersorganisaties uit Rotterdam, Recht op de stad en de Woonopstand?
Deze signalen leren mij dat de urgentie die ik voel, ook door anderen sterk wordt gevoeld.
Kunt u iedere vraag afzonderlijk behandelen en gelieve niet te clusteren?
Daar waar de vragen daartoe aanleiding gaven zijn deze om redenen van doelmatigheid geclusterd beantwoord.
Ik wil daarnaast mijn verzoek aan u herhalen om het belangrijke parlementaire instrument van de schriftelijke kamervragen bewust en doelmatig in te zetten. Iedere set schriftelijke vragen van u die ik het afgelopen jaar heb mogen beantwoorden bestond uit vele tientallen vragen, waarbij deze set qua omvang aan kop gaat. Echt waar, in de beperking toont zich de meester. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2. heb aangegeven, zien veel van deze vragen bovendien op aspecten van het Rotterdamse woonbeleid, en het is niet aan mij om daarover te oordelen. Dit geeft aanleiding voor de gedachte dat de forse inzet van ambtelijke capaciteit die nodig is voor de beantwoording van zo veel vragen niet optimaal doelmatig is ingezet, omdat de beantwoording vermoedelijk niet beantwoordt aan uw informatiebehoefte.
Het bericht Nieuwe dreun voor boeren: burgers die last hebben van stank hebben recht op schadevergoeding |
|
Jaco Geurts (CDA), Harry van der Molen (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nieuwe dreun voor boeren: burgers die last hebben van stank hebben recht op schadevergoeding»?1
Ja, ik ben bekend met het genoemde artikel.
Wat is exact de uitspraak van de rechtbank in Den Haag, waar in het artikel naar wordt verwezen?
Het gaat om een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 september 20222, in een civiele procedure. Een groep van 16 omwonenden van veehouderijen heeft de Staat der Nederlanden gedagvaard wegens onrechtmatig handelen vanwege te hoge geurbelasting op hun woningen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staat onrechtmatig handelt ten aanzien van een deel van deze omwonenden doordat de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) hen onvoldoende bescherming biedt tegen geurhinder en ook niet is gebleken dat tegen de overlast tijdig redelijke en passende individuele maatregelen zijn genomen. Dit is een schending van artikel 8 EVRM. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat vanwege de hoge geurbelasting op de woningen van deze omwonenden er geen sprake meer is van een fair balance tussen economische belangen en de gezondheidsbelangen van het individu.
Welke effecten heeft deze uitspraak voor de agrarische bedrijven in de buurt van burgerwoningen? Worden zij in hun bedrijfsvoering en binnenplanse ontwikkelruimte beperkt? Zo ja, hebben de boeren ook recht op een schadevergoeding als gevolg van een fout van de gemeente?
Op dit moment wordt de uitspraak bestudeerd. In mijn brief die ik uw kamer voor het commissiedebat van 10 november a.s. over de geurproblematiek toe zal sturen zal ik dieper ingaan op deze vragen.
Bent u van mening dat de stankoverlast teruggebracht moet worden? Zo ja, op welke termijn en wie draait op voor de kosten en inkomstenderving die dit met zich meebrengt?
In mijn bovengenoemde brief zal ik hierop ingaan.
Welke effecten heeft deze uitspraak voor bedrijven anders dan agrarische in de buurt van burgerwoningen? Worden zij in hun bedrijfsvoering en binnenplanse ontwikkelruimte beperkt?
Omdat de uitspraak alleen ziet op de Wet geurhinder en veehouderij is er geen aanleiding om te veronderstellen dat deze directe gevolgen heeft voor geur van andere bedrijvigheid.
Om welke milieuwet gaat het precies en wordt deze wet aangepast naar aanleiding van deze uitspraak? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het gaat om de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Deze wet wordt toegepast bij de verlening van een omgevingsvergunning milieu voor de oprichting of wijziging van een veehouderij voor de beoordeling van de geurbelasting. Op dit moment wordt de uitspraak bestudeerd.
Welke effecten heeft deze uitspraak voor de toekomstige vergunningaanvragen voor burgerwoningen in de buurt van agrarische bedrijven? Wordt de toetsing voor nieuwe woningen in de buurt van agrarische bedrijven strenger als gevolg van deze uitspraak?
Ik verwacht geen grote effecten op de woningbouwmogelijkheden, omdat het ook nu al moeilijk is om aannemelijk te maken dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op locaties met een geurniveau als dat waarop de uitspraak ziet. Daar wordt bij het vaststellen van een bestemmingsplan aan getoetst.
Heeft deze uitspraak van de rechtbank in Den Haag effect op de gebiedsprocessen die in het kader van stikstof gevoerd worden?
De veehouderij staat voor de opgave haar emissies te reduceren vanuit verschillende opgaven zoals klimaat, water en natuur. Provincies kunnen in hun gebiedsproces ook andere opgaven mee laten lopen, bijvoorbeeld op het terrein van volksgezondheid en geurhinder. In de gebiedsprocessen gaan betrokken partijen aan de slag met de doelen en kaders vanuit de integrale opgave in het gebied. Het is van belang dat de provincies bij de uitwerking in hun gebiedsprogramma rekening houden met de uitspraak van de rechtbank Den Haag op 14 september 2022 over geurhinder rond veehouderijen.
Kunt u een nadere toelichting geven op de uitspraken in het artikel: «concrete voorbeelden waar mensen problemen ervaren» en «zoals u weet speelt er meer op het gebied van landbouw en moeten we niet alleen naar geur kijken»?
Op 8 april jl. heb ik een werkbezoek gebracht aan gemeente Deurne. Daar heb ik met bewoners en veehouders gesproken over de geurproblematiek. Ik neem de daar geuite zorgen serieus. Deze gesprekken illustreren dat we in gezamenlijkheid moeten blijven streven naar een goede balans tussen de belangen van de bewoners en de veehouders.
Hoeveel gaat de schadevergoeding, waar in de titel van het artikel naar verwezen wordt, in totaal kosten voor de overheid?
Daar is nu nog geen beeld van en zal nader onderzoek naar moeten plaatsvinden.