Het bericht ‘KLM moet krimpen ten faveure van Franse piloten’ |
|
Jan Paternotte (D66), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «KLM moet krimpen ten faveure van Franse piloten»?1
Ja.
Klopt het dat KLM versneld een Boeing 747 uit de vloot moet halen als gevolg van afspraken met de Franse pilotenvakbond SNPL?
Kunnen er in Frankrijk eenzijdig besluiten genomen worden die KLM raken? Op welke manier had KLM invloed op dit besluit?
Klopt het dat Air France 2,5 toestellen krijgt voor ieder nieuw KLM-toestel? Waar is deze afspraak op gebaseerd? In hoeverre was KLM betrokken bij de besluitvorming?
Wat betekent deze afspraak voor de toekomst van KLM? In hoeverre is KLM nu beknot in het voeren van beleid dat goed is voor KLM, onafhankelijk van de gevolgen voor Air France?
Waarom is er gekozen voor afspraken die KLM raken, terwijl het volgens de berichtgeving Franse problemen betreffen?
Is de Staat als aandeelhouder geïnformeerd over deze afspraak? Zo ja, wanneer en op welke wijze is dat gebeurd? Zo nee, had de Staat geïnformeerd moeten worden?
We spreken met de onderneming over verschillende onderwerpen. In dergelijke gesprekken wordt altijd benadrukt dat KLM middels het intercontinentale bestemmingennetwerk op Schiphol van groot belang is voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid. Afspraken over operationele onderwerpen zijn echter een verantwoordelijkheid van het uitvoerend bestuur van de onderneming. De staat heeft hier als aandeelhouder dan ook geen formele rol in.
Op welke wijze gaat u het verworven belang in KLM benutten om afspraken te voorkomen die niet in het belang zijn van KLM en Nederland?
Door het aandelenbelang is de Nederlandse staat één van de grootste aandeelhouders van Air France – KLM geworden. De staat wordt hierdoor op de hoogte gesteld van belangrijke ontwikkelingen en boardbesluiten. Dit zorgt voor tijd om benodigde informatie in te winnen, een standpunt in te nemen en indien nodig dit standpunt mee te geven aan de vertegenwoordiger van de staat in de board. Sinds de aandelenaankoop heb ik geregeld contact met het bestuur van de onderneming. Het belangrijkste is dat het Nederlandse publieke belang goed geborgd wordt en dat zal dan ook leidend zijn bij het bepalen van het standpunt van de staat op alle verschillende onderwerpen waar de onderneming mee te maken krijgt.
Vestia |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Vestia komt 180 miljoen tekort voor Volkshuisvesting»1 en van het bericht «Bergeijkse huurders boos op Vestia: «Noemen ze dat sociaal?»2
Ja, deze berichten zijn bij mij bekend. Onlangs heb ik u per brief (Kamerstuk 29 453, nr. 496) geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het financieel herstel van Vestia.
Wat vindt u ervan dat huurders in Bergeijk kampen met schimmel, slechte isolatie, hoge energierekeningen en hoge huren?
Het beheren en goed onderhouden van sociale huurwoningen is een taak van corporaties. Bewoners kunnen zich bij klachten in eerste instantie tot de corporatie wenden. Indien de geschillen blijven aanhouden, kunnen bewoners zich vervolgens tot de huurcommissie wenden. Dat Vestia een saneringscorporatie is, ontslaat haar niet van haar verantwoordelijkheid om haar bezit op peil te houden. Dit maakt ook nadrukkelijk onderdeel uit van het vastgestelde verbeterplan van Vestia en hier zijn ook middelen voor gereserveerd. Voor de herijking van haar verbeterplan heeft Vestia bovendien extra gestandaardiseerde conditiemetingen van haar bezit uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de onderhoudstoestand van het bezit van Vestia alleszins redelijk is en niet substantieel afwijkend is ten opzichte van andere corporaties. Wel is het zo dat Vestia geen tot zeer beperkte financiële ruimte heeft om kwalitatieve woningverbeteringen aan te brengen (zoals nieuwe badkamers, nieuwe keukens, grootschalige isolatie).
Uit onderzoek van WSW blijkt echter dat meer corporaties niet in staat zijn om invulling te geven aan door de sector zelf geformuleerde ambities ten aanzien van verduurzaming. Bij de kamerbrief met het kenmerk 32 847-441 bent u geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek naar de haalbaarheid op sectorniveau, om woningen in de DAEB-tak van corporaties naar gemiddeld label A in 2030 te brengen. Daarbij heb ik aangegeven te onderzoeken hoe de investeringscapaciteit van de corporatiesector aansluit bij de volkshuisvestelijke ambities uit het regeerakkoord, de Nationale woonagenda en het Klimaatakkoord (motie van het lid Ronnes c.s., kamerstuk 35 000 VII, nr. 52). De resultaten van dit onderzoek verwacht ik voor de zomer van 2020 (kamerbrief met kenmerk 32 847-578).
Gaat u in gesprek met Vestia om een oplossing voor deze huurders te vinden? Deelt u de mening dat een fijne leefomgeving en een betaalbare huur voor zittende huurders bij eventuele verkoop voorop moeten staan? Hoe wordt dit geborgd?
Bergeijk is één van de zogenaamde maatwerkgemeenten waar Vestia meer dan 20% van de lokale sociale woningvoorraad bezit en een beleid voert om haar aandeel te verkleinen, waarbij ze wel het wettelijk verplichte, reguliere onderhoud aan de bestaande huurwoningen blijft uitvoeren. Begin 2019 heb ik, na overleg met de provincie Zuid-Holland, Vestia en de maatwerkgemeenten, Hamit Karakus opdracht gegeven om te komen tot afspraken over de volkshuisvestelijke opgave in deze gemeenten. In juli 2019 heb ik u per brief (Kamerstuk 29 453-490) geïnformeerd over het rapport van Hamit Karakus. Hamit Karakus heeft in zijn rapport geadviseerd om, conform de ingezette strategie van Vestia, het Vestiabezit in deze maatwerkgemeenten aan lokale corporaties over te dragen. Daarbij stelde hij voor om een bestuurlijke tafel per maatwerkgemeente te organiseren. Aan deze tafels werken partijen (Vestia, gemeente, overnemende corporatie) aan concrete afspraken. Begin september 2019 heb ik Hamit Karakus daarop de opdracht verleend om deze bestuurlijke tafels te organiseren en voor te zitten.
Ik heb Hamit Karakus verzocht om per maatwerkgemeente een (coalitie van) lokale corporatie(s) aan Vestia aan te dragen, die het bezit van Vestia in de betreffende maatwerkgemeente kan en wil kopen tegen minimaal marktwaarde-in-verhuurde-staat en die tevens invulling kan en wil geven aan de volkshuisvestelijke opgave in de betreffende maatwerkgemeente. Daarbij heb ik aan de regio aangegeven welke faciliterende maatregelen uit het rapport van Hamit Karakus (vrijstelling overdrachtsbelasting, vrijstelling saneringsheffing, vrijstelling markttoets en ophoging interne financiering niet-DAEB-tak) ik hiervoor kan nemen binnen huidige wet- en regelgeving ten behoeve van de lokale afspraken. Naar verwachting zal Hamit Karakus in het voorjaar van 2020 over de voortgang rapporteren.
Hoe vaak heeft u in de afgelopen twee jaar contact gehad met huurdersorganisaties, gemeenten en Vestia over renovaties en groot onderhoud waarbij zich problemen voordoen? Kunt u een overzicht geven van de casussen en de klachten?
Projecten ten aanzien van renovaties en groot onderhoud betreffen individuele casuïstiek onder de zorg van lokale stakeholders, waar ik als Minister niet in treedt.
Over het onderscheid in de rechten en positie van huurders bij onderhoud en renovatie kan ik u het volgende melden. Verhuurders zijn wettelijk verplicht hun woningen te onderhouden. Huurders mogen dat niet tegenhouden. Verhuurders zijn niet verplicht hun woningen te renoveren. Hier voor is instemming nodig van de huurder. Bij complexgewijze renovatie is niet vereist dat alle huurders met het renovatievoorstel instemmen, instemming van 70% van de huurders volstaat. Het verschil tussen onderhoud en renovatie is dat bij renovatie nieuwe, niet eerder aanwezige voorzieningen aan de woning worden aangebracht en waardoor het wooncomfort geacht wordt te zijn gestegen.
Komt het voor dat Vestia stelt groot onderhoud te verrichten, terwijl in de praktijk gerenoveerd wordt? Welke gevolgen heeft dit onderscheid voor de rechten en positie van huurders?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre slaagt Vestia er niet in om woningen te renoveren als gevolg van financiële tekorten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat Vestia in de toekomst wel weer kan zorgen voor fijne en betaalbare huurwoningen? Is de financiële situatie niet domweg zo prangend dat de volkshuisvestelijke taak onvoldoende kan worden waargemaakt?
Vestia staat inderdaad voor een grote opdracht waarin het langjarig werkt aan financieel herstel, terwijl ze haar volkshuisvestelijke taken uitvoert. Dit kan spanning opleveren met de verduurzamingsambitie en de volkshuisvestelijke wensen in de regio. Er zal daarom een groter beroep moeten worden gedaan op andere corporaties in de regio voor de aanpak van deze opgaven. Ik werk hieraan door de regionale opgaven in diverse trajecten op te pakken. Zie ook mijn kamerbrief van 9 december 2019 (29 453, nr.496) waarin ik u hierover heb geïnformeerd. Zo heb ik Hamit Karakus aangesteld om oplossingen aan te dragen voor de volkshuisvestelijke wensen in de maatwerkgemeenten en ik voer samen met de zuidelijke Randstad de woondeal uit. Daarnaast breng ik momenteel de volkshuisvestelijke opgaven en corporatiemiddelen van alle corporaties in alle woningmarktregio’s in kaart (motie van het lid Ronnes c.s., kamerstuk 35 000 VII, nr. 52). Hierin bezie ik ook hoe de haalbaarheid van gewenste regionale volkshuisvestelijke investeringen door corporaties kan worden vergroot. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik voor de zomer van 2020 (kamerbrief met kenmerk 32 847-578).
De verzekering van zonnepanelen |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Aanleg van zonnedaken stokt door stijgende verzekeringspremies»?1 2
Ja.
In hoeverre wordt de aanleg van zonnepanelen op dit moment belemmerd omdat er vanwege hoge verzekeringspremies afgezien wordt van het aanleggen van zonnepanelen?
Ik heb geen informatie over in hoeverre de hoogte van verzekeringspremies belemmerend werkt op de aanleg van zonnepanelen. Op basis van de berekeningen voor de basisbedragen voor de SDE+ door PBL maak ik wel op dat de verzekering van panelen slechts een klein, maar niet te verwaarlozen, onderdeel van de totale kostprijs uitmaakt. Ik vind het daarom niet aannemelijk dat de uitrol van duurzame energie door stijgende verzekeringspremies sterk zal achterblijven. Ik vind het wel wenselijk dat de verzekeringspremies in verhouding tot de risico’s en de schadelast staan.
Wat is de stand van zaken van het overleg tussen verzekeraars, marktpartijen en eigenaren van zonnepanelen waarvan u in uw vorige antwoorden gewag maakte?
Het overleg met marktpartijen en verzekeraars is lopende en constructief volgens de betrokken partijen.
Deelt u de mening dat indien er door deze private partijen op korte termijn geen oplossing wordt gevonden voor het probleem van de verzekering van zonnepanelen, dat u dan vanwege het publieke belang van een duurzame energievoorziening wel een rol zou moeten gaan spelen? Zo ja, welke rol ziet u voor uzelf weggelegd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op dit moment voorzie ik geen grotere rol voor de overheid bij het overleg tussen markt en verzekeraars en andere betrokkenen aangezien het overleg constructief verloopt.
Is het waar dat er meer brandschade ontstaat ten gevolge van het verkeerd aanleggen van zonnepanelen? Zo ja, wat is de omvang van deze schade?
Het klopt dat het verkeerd aanleggen van zonnepanelen kan leiden tot brand. TNO heeft in opdracht van RVO hier een inventarisatie naar gedaan, ik ben hierop in gegaan in mijn Kamerbrief van 15 mei 2019 (Kamerstuk 32 757, nr. 152). De precieze omvang van de totale schade ten gevolge van het verkeerd aanleggen van zonnepanelen is mij niet bekend, wel weten we dat deze beperkt is ten opzichte van het grote aantal geïnstalleerde zonnepanelen.
Welke wet- en regelgeving geldt er om ervoor te zorgen dat zonnepanelen goed worden aangelegd? Hoe wordt deze gehandhaafd?
Op gebouwniveau stelt het Bouwbesluit eisen aan de elektrische voorziening van gebouwen, die ook gelden voor de installatie van zonnepanelen. De installatienorm NEN 1010 is hierbij van toepassing. Verder bevat het Bouwbesluit een algemene eis dat het gebruik van installaties (zoals zonnepanelen) geen brandgevaar mogen veroorzaken. Hieraan dient altijd voldaan te worden. Het is primair aan bouwers, installateurs en/of eigenarengebruikers van gebouwen om er voor te zorgen dat hier ook in de praktijk aan wordt voldaan. Het toezicht hierop ligt bij gemeenten.
Is deze wet- en regelgeving afdoende om brandschade te voorkomen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de meldingen van meer brandschade? Zo nee, hoe gaat u zorgen voor aanscherping van deze wet- en regelgeving en de handhaving daarvan?
Helaas is het niet haalbaar om alle branden te voorkomen. Hoewel elke brand met een zonnepaneel op een dak van een woning zorgelijk is, kan tevens worden vastgesteld dat mede door de in Nederland geldende eisen het aantal branden bij daken met zonnepanelen zeer beperkt is. Naar aanleiding van mijn Kamerbrief van 15 mei 2019 is het gesprek met de NEN gestart om de geldende normen tegen het licht te houden. Dit heeft ertoe geleid dat NEN in 2020 een project start om haar NEN-normen te bezien op de brandveilige toepassing van zonnepanelen op gebouwen. Ook is de sector afgelopen jaar gestart met een uitgebreide voorlichtingscampagne onder installateurs, brandbestrijders en vergunningverleners.
Acht u een handreiking voor regio’s en gemeenten waarmee gestuurd kan worden op de locatiekeuze en inpassing van zon-initiatieven (zonneladder) nuttig en nodig om ervoor te gaan zorgen dat het plaatsen van zonnepanelen op daken bevorderd gaat worden zonder dat verzekering daarin een belemmering vormt? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Met de voorkeursvolgorde zon heeft het Rijk nadrukkelijk aangegeven de ruimte voor de opwek van zonne-energie in de eerste plaats te zien op daken en onbenutte terreinen. De regionale partners geven hier in de RES verder vorm aan en motiveren hun keuzes en het gebruik van de voorkeursvolgorde. Ook vanuit de regio horen we de wens om bij de allocatie van zon projecten eerste naar de daken te kijken. We denken dat deze voorkeursvolgorde en de instrumenten die gemeentes zowel ruimtelijk als binnen het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) hebben hier voldoende voor zijn.
Schimmeldrama in aardbevingsgebied |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht over het schimmeldrama in Appingedam?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja, ik ken het bericht. Ik verwoord mijn reactie in het antwoord op de onderstaande vragen.
Hoe is het mogelijk dat Woongroep Marenland al vier jaar lang ongezonde woningen in stand laat, geen of onvoldoende onderhoud pleegt en geen duidelijkheid geeft aan de bewoners? En wat is daarover uw (morele) oordeel?
Ik vind dat verhuurders snel en adequaat moeten reageren als huurders een klacht indienen over het slechte onderhoud van de woning, zeker als het vocht en schimmel betreft. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft uw Kamer daarover in het afgelopen jaar verschillende keren geïnformeerd in het kader van de motie Beckerman c.s. over een landelijke aanpak van vocht en schimmel (Kamerstuk 32 847, nr. 523 en Kamerstuk 32 847, nr. 574). De situatie in Groningen is dermate specifiek door de aardbevingsproblematiek, dat een beperkte vertraging in afwachting van de adviezen van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) mogelijk verdedigbaar was, maar vier jaar onzekerheid en leven in een woning met schimmel is niet acceptabel.
De woningen zijn in het eerste kwartaal van 2018 door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) onderzocht. Wat betreft de eventuele versterking van deze woningen heeft de NCG desgevraagd aangegeven dat de woningen aan de Gerrit Raapstraat een normaal risicoprofiel kennen en de woningen aan de Pieter Veningastraat een licht verhoogd profiel. Dit zou betekenen dat er geen grote versterkingsingrepen nodig zijn en het onderhoud versneld kan worden opgepakt.
Op 12 december heeft de directeur van Woongroep Marenland via een brief aan de huurders en openbaar via RTV Noord daarom zijn excuses aangeboden en aangegeven dat de corporatie te lang gewacht heeft om de problematiek aan te pakken. Inmiddels heeft Woongroep Marenland aangegeven de 90 woningen in Opwierde te zullen aanpakken. Zo wordt de schimmel door een extern bedrijf verwijderd. Ook krijgen de huizen een mechanisch ventilatiesysteem en dubbel glas op de eerste verdieping. De argumentatie om niet eerder in te grijpen, lag in het feit dat er onduidelijkheid bestond of de woningen versterkt of zelfs gesloopt zouden worden. De corporatie is hierover in overleg met de huurders en geeft aan snel de juiste stappen te zetten.
Per wanneer kunnen de huurders in Appingedam rekenen op verbetering van hun huurhuizen? Bent u bereid Woongroep Marenland tot snelheid te manen en zo snel mogelijk een einde te maken aan de voortdurende ongezonde woonsituatie?
In het eerste kwartaal van 2020 laat de corporatie de schimmel verwijderen. In januari 2020 start de corporatie met het opstellen van een verbeterplan en verwacht dit uit te voeren in 2021. In de eerste weken van 2020 ontvangen de bewoners een uitnodiging om hierover in gesprek te gaan met Woongroep Marenland. Dit verbeterplan heeft betrekking op bouwkundige ingrepen (mechanische ventilatie, dubbel glas, gevelkozijnen); dit vergt volgens de corporatie een langere periode.
Bent u en/of de woningcorporatie bereid huurders te compenseren voor het achterstallig onderhoud, de slechte isolatie en de kosten die dat met zich mee heeft gebracht de afgelopen vier jaar, zoals hoge energierekeningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De corporatie geeft aan door de versterkingsopgave en het frequent aanpassen van overheidsbeleid, te lang gewacht te hebben met onderhoud. De corporatie wilde het verbeterplan gelijktijdig met de versterking uitvoeren. De corporatie heeft spijt betuigd maar geeft geen vergoeding. Wel neemt Woongroep Marenland in het eerste kwartaal van 2020 maatregelen tegen de vocht- en tochtproblemen. Ook stelt de corporatie in overleg met de bewoners een verbeterplan op.
Huurders kunnen zich tot de huurcommissie wenden om in geval van achterstallig onderhoud huurbevriezing of huurverlaging te vragen. M.b.t. één pand in de Gerrit Raapstraat heeft de Huurcommissie in het voordeel van de huurder een uitspraak gedaan in 2019 (uitspraak van de huurcommissie, d.d. 31 mei 2019, nr. 43333). De uitspraak houdt mede in dat de huurder tijdelijk huurverlaging krijgt van € 475,29 per maand naar € 285,17 per maand. Dit is de geëigende weg om compensatie te vragen en deze weg staat ook open voor andere huurders.
Hoeveel huurwoningen, ook van andere woningcorporaties in het aardbevingsgebied, zijn sinds 2015 niet of onvoldoende onderhouden omdat ze versterkt of opnieuw gebouwd zouden worden? Hoeveel daarvan hebben last van vocht, tocht en schimmel? Wat is daarop uw reactie?
Er is geen totaaloverzicht beschikbaar van woningen die sinds 2015 mogelijk niet of onvoldoende onderhouden zijn in afwachting van duidelijkheid over versterking of herbouw en tevens last van vocht en schimmel hebben.
Op basis van het WoOn2018 geven 27,8% van alle huurders in sociale huurwoningen in Nederland aan last van vocht en schimmel te hebben. Twee van de drie regio’s in Groningen komen boven het landelijk gemiddelde uit en één regio, de regio waarin ook Appingedam ligt, ruim onder het landelijk gemiddelde.
Regio
Gemeenten
Percentage sociale huursector
Nederland
27,8%
Oost Groningen
Oldambt, Midden-Groningen (deels), Pekela, Stadskanaal, Veendam, Westerwold
29,5%
Overig Groningen
Groningen, Het Hogeland, Midden-Groningen (deels), Westerkwartier
30,6%
Delfzijl en omgeving
Appingedam, Loppersum, Delfzijl
13,5%
Bent u bereid deze woningcorporaties aan te spreken op de wijze waarop zij hun huurders in de steek laten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
In eerste instantie moeten huurders zelf contact opnemen met de corporatie en de klachten over onderhoud aankaarten. Als de corporatie daar niet afdoende op reageert kan de huurder een klacht indienen bij de klachtencommissie van de corporatie. Ook kan de huurder naar de huurcommissie stappen en daar de situatie voorleggen. Dit kan resulteren in een huurbevriezing of huurverlaging; zie daarvoor het voorbeeld uit het antwoord op vraag 4. Indien de omstandigheden ernstig zijn kan de huurder naar gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht stappen en de kwestie voorleggen. Bij gezondheidsklachten kan de GGD worden ingeschakeld.
In de regio’s met bovengemiddeld veel sociale huurwoningen met vocht en schimmel, meer dan 25%, houdt BZK aparte gesprekken met lokale corporaties, gemeenten, de GGD en huurdersorganisaties in het kader van de landelijke aanpak. Dit om de problematiek op een hoger bestuurlijk niveau te tillen en bijvoorbeeld op te laten nemen in prestatieafspraken. Woongroep Marenland zal ook uitgenodigd worden, met name omdat de corporatie bezit heeft in de regio Overig Groningen; de situatie in het bezit in de gemeente Appingedam zal daarbij ook ter sprake gebracht worden. Deze gesprekken vinden dit voorjaar plaats.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle woningcorporaties in het aardbevingsgebied adequaat communiceren en hun huurders de juiste informatie verstrekken betreffende de versterking van hun woningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De corporaties in het aardbevingsgebied werken samen en hebben hiervoor een overlegstructuur ingericht (Kr8 en C14). In dit overleg wordt de communicatie onderling en met de huurdersorganisaties afgestemd over de aanpak ten aanzien van versterken en daarmee samenhangende ingrepen in de voorraad. Op die tafel kan ook de problematiek van de aanpak van vocht en schimmel aangekaart worden. In dit verband overleggen de corporaties met de eigen huurdersorganisatie, die ook betrokken is bij het maken van prestatieafspraken. BZK zal bij de overleggen met de KR8 en C14 voor het voetlicht brengen dat ook deze problematiek nadrukkelijk met de huurdersorganisaties besproken wordt.
Wat heeft u sinds mijn Kamervragen «over schimmelhuizen in de Zeeheldenbuurt, Bedum» (ingezonden 13 maart 2018) over schimmelwoningen in Bedum, gedaan aan dit probleem? Kunt u in een tijdlijn aangeven welke acties u ondernomen heeft?2
De inspanningen om vocht en schimmel aan te pakken zijn sinds de beantwoording van de Kamervragen over de schimmelhuizen in de Zeeheldenbuurt in Bedum fors verhoogd. Bij de beantwoording op 13 april 2018 heeft de Minister van BZK aangekondigd dat via het drie jaarlijkse WoON-onderzoek de omvang van het probleem wordt onderzocht. Bij brief van 31 mei 2019 (Kamerstuk 32 847, nr. 523) heeft de Minister van BZK – in reactie op de motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 35 000-VII, nr. 75) de Kamer geïnformeerd over de landelijke aanpak van vocht- en schimmelproblematiek in woningen. In die brief zijn de uitkomsten van het WoON-onderzoek uit 2018 opgenomen en is duidelijk geworden dat vocht en schimmel een veel voorkomend probleem is. In de brief is uiteengezet hoe de landelijke aanpak eruit komt te zien en dat alle betrokken partijen (o.a. AEDES, Woonbond, VNG, Vastgoed Belang) hierbij de handen ineen hebben geslagen.
In de brief van 29 oktober 2019 (Kamerstuk 32 847, nr. 574) is de Kamer geïnformeerd over de voortgang van de aanpak. In die brief zijn kaarten opgenomen om duidelijk te maken waar in Nederland de problematiek het meest speelt. Met de G4 en G40 gemeenten in die gebieden lopen gesprekken om inzicht te krijgen in de lokale aanpak. Die aanpak verschilt per gemeente en ik verken op dit moment met de VNG hoe ervaringen tussen gemeenten gedeeld kunnen worden. AEDES inventariseert daarnaast bij de regio’s waar de meeste klachten zijn, hoe corporaties de problematiek aanpakken. Aedes deelt de ervaringen met de corporaties, zodat zij niet zelf het wiel hoeven uit te vinden. Daarnaast is TNO samen met GGD-Amsterdam op mijn verzoek gestart met een onderzoek naar de oorzaken van vocht en schimmel in woningen. Bij dit onderzoek zijn AEDES, Vastgoed Belang en enkele corporaties betrokken. Het onderzoek heeft als doel om concrete handvatten voor de aanpak van vocht en schimmel te geven aan verhuurders, corporaties, en eigenaren en aan huurders op basis van veel voorkomende oorzaken. De oorzaken zijn heel divers en het aanpakken van de problemen vraagt om een lange adem. Corporaties en andere verhuurders investeren in het behouden en verhogen van de kwaliteit van hun woningen zowel door adviezen aan hun huurders over het gezond gebruik van hun woning als door verduurzamingoperaties, renovaties en sloop/nieuwbouw. Dit is een continu proces waarbij vocht en schimmelproblemen tot op zekere hoogte zullen blijven spelen. Ik heb TNO gevraagd of hierbij een soort ondergrens vast is te stellen. De uitkomsten van het onderzoek verwacht ik voor de zomer.
Deelt u de mening dat een aantal huurders in het aardbevingsgebied door de slechte staat van hun woningen mede als gevolg van de bevingen, nog meer gezondheidsrisico loopt dan anderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de grondrechten voor deze huurders weer wordt geëerbiedigd?3
Uit de rapporten en aanbevelingen van het onderzoekstraject Gronings Perspectief van de Rijksuniversiteit Groningen, de Onafhankelijk Raadsman en de Commissie Bijzondere Situaties blijkt dat de afhandeling van schade en de versterkingsoperatie een negatieve invloed hebben op de gezondheid van bewoners van het aardbevingsgebied. Dit heeft de continue aandacht, daarom blijven de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzetten op versnelling van de schadeafhandeling en de versterkingsoperatie. Het probleem van vocht en schimmel speelt in verschillende delen van Nederland bovengemiddeld, zo ook in twee van de drie regio’s in Groningen. Bij de aanpak van vocht en schimmel is nadrukkelijk ook de GGD aangesloten in verband met gezondheidsaspecten.
Antikraak-cowboys die weerloze huurders uitbuiten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Antikraakbureaus zijn de aasgieren van de woningmarkt»?1
Ja
Vindt u ook dat iedereen zeker moet kunnen zijn van een fijne en betaalbare woning? Vindt u ook dat dit moet gelden voor mensen die antikraak wonen? Vindt u dan ook dat deze mensen zeker moeten zijn van fatsoenlijke bescherming, ten minste van fundamentele grondrechten en mensenrechten?
Iedereen in Nederland heeft het recht om fatsoenlijk en betaalbaar te wonen. Dat geldt ook voor mensen die anti-kraak wonen. Anti-kraak kan aan de ene kant een goed middel zijn om leegstand te voorkomen en aan de andere kant een tijdelijke oplossing voor woningzoekenden bieden zonder dat het huurrecht van toepassing is. Om misstanden zo veel mogelijk te voorkomen ben ik, mede ingegeven door de motie Anker en Van Heugten1, in gesprek gegaan met de sector om te borgen dat leegstandbeheerders op een goede wijze leegstaande gebouwen beheren. Zo heeft de sector het Keurmerk Leegstandbeheer (KLB) ontwikkeld en een volwaardige branchevereniging ingesteld, de Vereniging Leegstandbeheerders Nederland (VLBN).
Ik heb het KLB een subsidie verstrekt teneinde een extra kwaliteitsslag van het keurmerk te bewerkstelligen waarbij de nadruk lag op de maximale gebruiksvergoeding, een binnentredingsprotocol en een minimale opzegtermijn van vier weken welke nu onderdeel zijn geworden van het keurmerk. Uw Kamer heeft met name op deze punten haar zorg geuit. Tevens kent het KLB een klachtencommissie. De voorwaarde van de verstrekte subsidie was dat er een accreditatie van de Raad van Accreditatie door het KLB zou worden bewerkstelligd en de klachtencommissie van het KLB zou worden uitgebreid zodat meer antikraakbewoners met hun klachten terecht kunnen. Dit is inmiddels gebeurd. Om de organisatiegraad en het bewustzijn van goed leegstandbeheer onder de aandacht te brengen, heb ik eveneens een subsidie toegekend aan de VLBN om zich te ontwikkelen als volwaardige branchevereniging. De voorwaarde hierbij was dat minimaal 60% van de KLB gecertificeerde leegstandbeheerders lid te laten zijn van de branchevereniging.
Voorgaande heeft bijgedragen aan de verdere professionalisering van de sector. Dat neemt niet weg dat er net als bij reguliere verhuur misstanden kunnen voorkomen. In principe vind ik het een goede zaak dat leegstaand vastgoed tijdelijk wordt beheerd zodat verloedering kan worden voorkomen. Hoewel het gros van de anti-kraak bewoners zich bewust is van de tijdelijkheid en desondanks prettig woont, geef ik de voorkeur aan tijdelijke verhuur aangezien de bewoner dan huur(prijs)bescherming geniet.
Vindt u het acceptabel dat mensen op stel en sprong uit hun woning worden gezet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rechten heeft iemand die antikraak woont? Kunt u daarbij specifiek ingaan om bescherming tegen inbreuk op de privésfeer, bescherming tegen uitzettingen en recht om klachten in te dienen en het recht te halen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke wettelijke plichten heeft een antikraakbureau?
Ten eerste moet de leegstandbeheerder voldoen aan de eisen die zijn gesteld door het KLB. Voor wat betreft het huurrecht heeft een antikraakbureau geen wettelijke verplichtingen aangezien er geen sprake is van huur. Voor het overige zijn alle wettelijke verplichtingen die gelden voor een onderneming van toepassing.
Wat is de maximale huurprijs per ruimte of oppervlakte die gerekend mag worden bij antikraak? Vindt u het acceptabel dat antikraakbureaus woekerprijzen van 500 euro vragen voor een woonruimte terwijl huurders geen bescherming genieten?
Bij anti-kraak is geen sprake van een maximale huurprijs aangezien er geen sprake is van huur maar van bruikleen. Het KLB heeft bepaald dat ongeacht de grootte van de ruimte de vergoeding maximaal 254 euro per maand (inclusief gas, licht, water en een aantal andere kosten) mag bedragen. Indien er sprake is van een hogere vergoeding staat het de anti-kraakbewoner vrij om door een rechter te laten toetsen of er huurrecht is ontstaan.
Waarom heeft de regering destijds aangedrongen op totstandkoming van een branchevereniging? Welke argumenten zijn daarbij gebruikt? Heeft de regering voorwaarden gesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Welke voorwaarden zijn verbonden aan het keurmerk?
Op dit moment zijn er 17 leegstandbeheerders KLB gecertificeerd die volgens het KLB circa 70% van de markt vormen. Er zijn verschillende voorwaarden om KLB gecertificeerd te kunnen worden. Zo moet een leegstandbeheerder bijvoorbeeld een klachtenprocedure hebben, zich conformeren aan de gedragscode, zich onderwerpen aan inspecties en de eisen voor brandveiligheid. Meer informatie hierover is te vinden op de website van het KLB. Volgens het KLB wonen er tussen de 40.000 en 50.000 mensen met een bruikleenovereenkomst. Over de omzet die de leegstandbeheerders genereren wordt door hen geen mededeling gedaan.
Op welke wijze kunnen mensen die antikraak wonen hun recht halen? Hoe toegankelijk zijn die procedures? Hoe lang duurt een klachtenprocedure bij de klachtencommissie? Welke kosten zijn daaraan verbonden?
Indien een anti-kraakbewoner van mening is dat zijn of haar rechten worden geschonden, kan een oordeel worden gevraagd aan de rechtbank. Een meer laagdrempelige procedure is de klacht in te dienen bij de Leegstandbeheerder. Als een bewoner niet tevreden is met de manier waarop de leegstandbeheerder omgaat met de klacht, kan deze klacht gemeld worden bij de klachtencommissie van het KLB. Dit kan nu ook als de bemiddelende leegstandbeheerder niet is aangesloten bij het KLB. Deze klacht wordt in behandeling genomen door het KLB als de indiener van de klacht € 25,– betaalt. De klachtencommissie is onafhankelijk en bepaalt of de klacht ontvankelijk is en zal eventueel na een hoorzitting een bindende uitspraak doen. Het KLB streeft ernaar dat in de commissie personen zitting hebben die deskundig zijn en relevante ervaring hebben in de sector en zijn voorgedragen door representatieve (branche)organisaties van leegstandbeheerders, (ver)huurders en/of vastgoedeigenaren. De doorlooptijd is afhankelijk van de complexiteit van een klacht. Er kunnen volgens het KLB al naar gelang de situatie specifieke voorwaarden worden opgenomen in de bruikleenovereenkomst. Het is aan de anti-kraak bewoner om deze voorwaarden wel of niet te accepteren. Indien er tijdens de bewoning aanvullende onredelijke voorwaarden worden gesteld, kan gebruik worden gemaakt van bovengenoemde klachtenprocedure.
Hoeveel bedrijven zijn aangesloten bij het keurmerk?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de omzet van antikraakbureaus ruim 150 miljoen euro bedraagt en het om 50.000 mensen gaat?
Zie antwoord vraag 8.
Welke alternatieven hebben gemeenten en woningcorporaties om leegstand tegen te gaan? Vindt u dat gemeenten en woningcorporaties voorwaarden moeten stellen aan de antikraakbureaus waarmee zij in zee gaan zodat bewoners fatsoenlijk worden behandeld? Op welke schaal gebeurt dat?
Uit de evaluatie van de Wet Kraken en Leegstand is gebleken dat gemeenten de bestrijding van leegstand voortvarend oppakken. Het is in beginsel aan de eigenaar van het vastgoed om te bezien op welke wijze leegstand tegen wordt gegaan. Indien er wordt overgegaan tot het bewonen van het vastgoed, geef ik er zoals eerder aangegeven de voorkeur aan dat er gebruik wordt gemaakt van tijdelijke verhuur omdat de bewoner dan huur(prijs)bescherming geniet. Voor sloopwoningen kan er bijvoorbeeld op grond van de Leegstandwet tijdelijk worden verhuurd. Als een eigenaar van vastgoed, ook een corporatie en gemeente, kiest voor anti-kraak bewoning geef ik er de voorkeur aan dat er een leegstandbeheerder wordt ingeschakeld die de voorwaarden hanteert zoals die ook worden gehanteerd door het KLB.
Hoe vaak komt het voor dat deze bureaus bizarre contractvoorwaarden hanteren die een inbreuk vormen op de privésfeer of de vrijheid van meningsuiting, zoals praten met de pers, praten met de eigenaar, het plaatsen van een slot op de deur, het krijgen van een kind? Vindt u dat acceptabel?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat iedereen fatsoenlijk behandeld wordt? Gaat u de regels aanscherpen of antikraakbureaus desnoods verbieden? Of vindt u het acceptabel dat mensen zo behandeld worden?
Zie antwoord vraag 2.
Verhuurders die woningen verhuren aan de hoogste bieder |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Makelaar schrapt veiling appartementen in Groningen-Zuid na massale kritiek»1 en van het bericht «Zorgen om trend: huurhuis gaat naar hoogste bieder»?2
Ja.
Is een dergelijke vorm van verhuur per opbod toegestaan? Zo nee, hoe kan hiertegen worden opgetreden? Zo ja, aan welke voorwaarden moet worden voldaan?
Zie het antwoord op vraag 2, 4 en 5 van het lid Smeulders (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 848).
Vindt u ook dat de verhuurder hiermee misbruik maakt van de woningnood, door de hoogst mogelijke huur te verkrijgen van wanhopige verhuurders?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met andere voorbeelden buiten Den Haag en Groningen van dergelijke verhuurpraktijken?
Er zijn mij geen andere voorbeelden bekend waarin deze wijze van verhuur worden toegepast.
Deelt u de uitspraken van de Woonbond dat met deze veilmethode «woekerprijzen» ontstaan en van NVM dat je dergelijke praktijken niet moet willen? Gaat u optreden?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u aanleiding om de bescherming van huurders uit te breiden, tot bijvoorbeeld huren van 1.000 euro per maand, nu verhuurders zo eenvoudig misbruik kunnen maken van de woningnood?
Zoals aangekondigd in mijn brief «Staat van de Woningmarkt en overzicht van maatregelen» van 7 november 2019 wil ik de toegankelijkheid, de betaalbaarheid en kwaliteit van het wonen voor mensen met een middeninkomen of starters op de woningmarkt borgen. Ik zal hiervoor een samenhangende aanpak uitwerken, waarbij ik het gemeentelijke instrumentarium wil versterken.
Daarnaast heeft het kabinet al aangekondigd om de WOZ-waarde in het woningwaarderingsstelsel (WWS) te maximeren met als doel om ongewenste liberalisatie van sociale huurwoningen tegen te gaan. Als gevolg hiervan zullen ook huurwoningen met een hogere WOZ-waarde die geschikt zijn voor de lage middeninkomens, beschikbaar blijven in de sociale woningvoorraad.
Deelt u de mening dat ook jongeren en singles recht hebben op betaalbaar wonen? Welk percentage van de woonlasten vindt u betaalbaar?
De betaalbaarheid, toegankelijkheid en de kwaliteit van wonen voor mensen met een middeninkomen en starters wil ik graag borgen. Ik heb daarom in de brief «Maatregelen woningmarkt» van 17 september 2019 diverse maatregelen aangekondigd gericht op het behoud van betaalbare huurwoningen in de bestaande voorraad, een betere verdeling van betaalbare huurwoningen in de bestaande voorraad, het vergroten van de mogelijkheden voor lokaal maatwerk voor woningcorporaties en het verbeteren van de balans tussen starters en huurders. De hoogte van woonquotes zegt daarbij niet of de woonlasten passen binnen het budget van het huishouden. Dat hangt af van de overige uitgaven van het huishouden, waarbij gedacht kan worden aan uitgaven voor boodschappen, kleding en recreatie.
Aangezien jongeren en singles in de vrije sector tot wel de helft van hun inkomen kwijt zijn aan woonlasten, vindt u ook niet dat zij toegang moeten houden tot sociale huurwoningen? Bent u bereid uw voornemen om de toegang voor singles moeilijker te maken te heroverwegen?
Van de mensen met een laag middeninkomen (ongeveer € 38.000 tot € 42.500) kan ongeveer 50% op basis van Nibud berekeningen een huur in de vrije sector niet betalen. Dit zijn voornamelijk meerpersoonshuishoudens, waaronder gezinnen. Door de inkomensgrens voor sociale huurwoningen van woningcorporaties (nu € 38.035) voor meerpersoonshuishoudens te verhogen naar € 42.000 en die voor eenpersoonshuishoudens licht te verlagen naar € 35.000, wordt deze beter gericht op de betaalbaarheid voor de huishoudens. Eenpersoonshuishoudens hebben bij eenzelfde inkomen meer bestedingsruimte voor wonen dan meerpersoonshuishoudens. Ik verwacht voor het einde van dit jaar het wetsvoorstel Huur en inkomensgrenzen, waarin de differentiatie van de inkomensgrens voor sociale huurwoningen van woningcorporaties wordt voorgesteld, naar uw Kamer toe te sturen.
Aanhoudende discriminatie op de woningmarkt |
|
Henk Nijboer (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek dat is gedaan naar discriminatie op de Utrechtse woningmarkt?1 2
Ja.
Bent u verrast door de mate waarin discriminatie van woningzoekenden voorkomt? Zo ja, hoe verklaart u dat, er waren immers al eerder signalen? Zo nee, waarom heeft u niet steviger ingegrepen?
Nee, ik ben niet verrast. Graag verwijs ik u naar mijn aanpak, waarover ik uw Kamer op 11 november 2019 een brief heb gestuurd3. Deze aanpak zet in op diverse vormen van bewustwording bij huurders, verhuurders en makelaars, onderzoek met mystery guests, betere aangifte- en meldingsbereidheid en pilots bij grote steden om goede voorbeelden te verzamelen en elkaar te versterken.
Bent u bereid ook in andere gemeenten inzichtelijk te (laten) maken in hoeverre discriminatie voorkomt?
De Minister van BZK heeft begin dit jaar de Radboud Universiteit opdracht verstrekt om onderzoek te doen naar discriminatie op de woningmarkt. Dit rapport is gereed en heb ik u als bijlage bij eerdergenoemde brief doen toekomen. Mede als reactie op dit rapport, kondig ik in eerdergenoemde brief aan om met een zekere regelmaat onderzoek met mystery guests en praktijktesten te doen. Dit onderzoek heeft tot doel de bewustwording te bevorderen en kan mogelijk afschrikwekkend werken. Indien hierbij leden van NVM of VBO zakken voor de test, spreken NVM en VBO die leden er op aan. Ook pak ik op nationaal niveau diverse vormen van bewustwording op. Een lokale aanpak, bijvoorbeeld via genoemde pilots in enkele grote steden, kan inzichtelijk maken welke specifieke aspecten lokaal spelen. De lokale en landelijke aanpak kunnen elkaar hierbij versterken.
Deelt u de mening dat discrimineren door makelaars niet zonder gevolgen kan blijven? Zo ja, welke mogelijkheden hebben gemeenten om actief op te treden tegen makelaars en verhuurders die mensen weigeren op basis van etniciteit of seksuele voorkeur?
In mijn brief bij de Staat van de Woningmarkt4 heb ik aangekondigd dat ik een aantal maatregelen in samenhang wil uitwerken. Hierbij betrek ik ook de motie Nijboer over het vergunningsysteem in Groningen. Het Groningse initiatief ondersteun ik met een pilot. Daarmee komen juridische belemmeringen in beeld bij het vergunningstelsel voor kamerverhuur dat daar is ingevoerd. Dat is zeer behulpzaam bij het doordenken van de uitrol van dergelijke systemen en de voorwaarden die erbij kunnen worden gesteld in de rest van het land. Ik zie in de verdere uitwerking het versterken van het gemeentelijk instrumentarium centraal staan.
Daadwerkelijke discriminatie, door wie dan ook, kan inderdaad niet zonder gevolgen blijven. Indien het discriminatie betreft, zoals in het Wetboek van strafrecht opgenomen, is aangifte de aangewezen weg. Betreft het andere vormen van discriminatie, dan is melding bij antidiscriminatievoorzieningen of het College voor de Rechten van de Mens de aangewezen weg.
Hoe kijkt u aan tegen het invoeren van een vergunningenstelsel, waarbij de vergunning kan worden ingetrokken bij dergelijke onacceptabele praktijken?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u zich inzetten voor een harde afstraffing van makelaars die meewerken aan discriminatie?
Zoals al eerder gezegd: discriminatie is, voor zover opgenomen in het Wetboek van Strafrecht, strafbaar. Ik realiseer me echter dat het voor potentiële huurders vaak moeilijk is om vast te stellen of zij gediscrimineerd zijn. Daarom is bewustwording en bevordering van de bereidheid om aangifte of melding te doen van groot belang, om zodoende de daadwerkelijke vaststelling en vervolging van discriminatie te bevorderen.
Bent u bereid de Autoriteit Consument en Markt te vragen onderzoek te doen naar misstanden binnen de makelaarsbranche? Zo nee, waarom niet, er zijn toch signalen te over die erop duiden dat deze zaak niet deugt?
De Autoriteit Consument en Markt heeft op dit vlak geen bevoegdheden.
Deze misstanden moeten wel worden aangepakt. Daarom heb ik hierboven en in mijn brief van 11 november 2019 uiteengezet hoe ik voornemens ben dit te doen. Ik zal u regelmatig berichten over de voortgang op dit dossier.
Deelt u de mening dat de betreffende makelaars als zij discrimineren strafbaar zijn? Doet het Openbaar Ministerie onderzoek naar de betreffende makelaars in Utrecht?
Daadwerkelijke discriminatie is inderdaad strafbaar.
Echter het is mij niet bekend of de opzet zodanig is dat de bewijsvoering stand kan houden voor de rechter. De gemeente Utrecht heeft mij laten weten dat het Openbaar Ministerie naar de gevallen uit het Utrechtse onderzoek geen onderzoek doet.
In het nog op te zetten onderzoek dat ik in mijn brief van 11 november 2019 heb aangekondigd (zie ook antwoord 1) bezie ik of een opzet gevonden kan worden die mogelijk wel juridisch kan worden ingezet.
Is het mogelijk boetes op te leggen aan verhuurders en makelaars die op deze wijze het gelijkheidsbeginsel met de voeten treden? Zo nee, bent u bereid die boetes in te voeren?
Indien u doelt op het feit dat deze makelaars bij het onderzoek met mystery guests door de mand zijn gevallen: nee, dat is op dit moment niet beboetbaar. Zie ook mijn antwoord op uw vorige vraag. Ik heb geen voornemen de wet op dit onderdeel aan te passen. Ik verwacht resultaten van de aanpak, die ik in mijn brief aan uw Kamer van 11 november 2019 heb geschetst, in het bijzonder diverse vormen van bewustwording en de regelmatige uitvoering van genoemd onderzoek. Ook de samenwerking met diverse steden, die een lokale aanpak ontwikkelen, acht ik perspectiefrijk.
Het bericht dat 23 ouderen hun huis kwijtraken vanwege een commerciële overname |
|
Henk Nijboer (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Bejaarden zorgflat De Keizershof zijn boos en verdrietig: «Ik hoop de verhuizing niet meer mee te maken»»?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat een commerciële overname van een pand leidt tot een beëindiging van het zorgcontract met de zorgaanbieder met als gevolg dat hoogbejaarden hun huis uit worden gezet? Vindt u dit wenselijk?
Ik vind het heel vervelend dat deze ouderen in deze situatie terecht zijn gekomen. Verhuizen kan een hele ingrijpende gebeurtenis zijn, zeker op hoge leeftijd. Alle bewoners worden door OntzorgdWonen geholpen met het vinden van een nieuwe geschikte woonruimte waar ze de zorg krijgen die ze verdienen. Een enkeling kan tijdelijk verblijven op een andere locatie van OntzorgdWonen. De Keizershof is nooit gebouwd als zorglocatie. Het pand is in de jaren 60 gebouwd als galerijflat met 100 appartementen. In maart 2019 is Coltavast, de vastgoedondernemer, de nieuwe eigenaar geworden van de Keizershof. Door het toenemende aantal ouderen die 24 uurs zorg nodig heeft, vindt de zorgaanbieder (OntzorgdWonen) het noodzakelijk om aanpassingen te doen aan het pand om deze voor een intensieve zorgvraag geschikt te maken. De vastgoedondernemer, Coltavast en de zorgaanbieder, OntzorgdWonen, zijn het niet eens geworden wie deze aanpassingen binnen het pand zou uitvoeren en betalen. OntzorgdWonen heeft er toen voor gekozen om te stoppen met het betalen van de huur. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een oplopende huurachterstand en een uitspraak van de rechter op 9 oktober 2019, waarna de huurovereenkomst is ontbonden.
Is het veranderen van de bestemming van het pand juridisch houdbaar? Bent u van mening dat dit vanuit een zorgoogpunt verantwoord is?
De bestemming van het pand is niet veranderd. Zoals bij de vorige vraag is uitgelegd, is de Keizershof nooit als zorglocatie gebouwd.
Vindt u het ook extreem zorgelijk dat ouderen hun huis uit moeten vanwege een financiële overweging van een vastgoedinvesteerder? Is dit een voorbeeld van hoe de kwaliteit van zorg ondergeschikt is aan marktwerking?
De kwaliteit van zorg is dermate belangrijk dat OntzorgdWonen heeft besloten dat het niet meer verantwoord is om deze ouderen nog langer in de Keizershof te laten wonen. Dit geldt voor de 23 bewoners met een WLZ indicatie, de andere bewoners hadden de optie om in de Keizershof te blijven wonen. Zij zouden dan echter zelf een nieuwe zorgaanbieder moeten zoeken. Ook zal het restaurant, de receptie en de wasserij verdwijnen. Dit betekent dat de bewoners weer alles zelf zouden moeten doen. Van OntzorgdWonen heb ik begrepen dat de bewoners dit niet willen en niet in een «spookflat» willen wonen. Alle bewoners worden door OntzorgdWonen geholpen met het vinden van een nieuwe geschikte woonruimte.
Deelt u de mening dat er meer lessen getrokken hadden moeten worden uit de casus Careyn en deze situatie had moeten worden voorkomen?
Deze casus en de casus van Careyn zijn niet met elkaar te vergelijken. In deze casus gaat het om noodzakelijke aanpassingen die nodig zijn aan een woonlocatie om deze ook voor intensieve zorg geschikt te maken. Beide casussen leren mij wel dat tijdige en goede communicatie richting bewoners van heel groot belang is.
Bent u bereid contact op te nemen met vastgoedeigenaar Coltavast om er alles aan te doen om te voorkomen dat deze ouderen hun thuis kwijtraken? Zo nee, welke boodschap heeft u voor de mensen die niet meer kunnen eten van verdriet?
Verhuizen kan een hele ingrijpende gebeurtenis zijn. Ik vind het heel vervelend dat deze ouderen in deze situatie terecht zijn gekomen. Om mij goed in de situatie te verdiepen heb ik daarom contact opgenomen met de verschillende betrokken partijen, te weten Coltavast, OntzorgdWonen, het zorgkantoor ZilverenKruis, de IGJ en de gemeente Utrecht. Ik vind het belangrijk dat er goede, verantwoorde zorg voor deze mensen wordt geboden. Door de partijen wordt er hard gewerkt om voor iedereen een geschikte nieuwe woonruimte te vinden. Tien bewoners willen naar omliggende Utrechtse zorginstellingen waar OntzorgdWonen samen met het Zorgkantoor actief in bemiddelen. Alle andere bewoners willen naar locaties van OntzorgdWonen in Huis ter Heide, Amersfoort en Leiden.
Hoe weegt u het belang van het principe: «oude bomen niet verplanten» en hoe beïnvloedt dit de stappen die u gaat zetten? Doet uw inzet recht aan het verdriet van deze mevrouw van 97, die zegt te hopen dat zij de verhuizing niet meer mee zal maken?
Zoals aangegeven kan ik mij heel goed voorstellen dat een verhuizing voor deze mevrouw een zeer ingrijpende gebeurtenis is. De Keizershof is voor velen een lange periode hun (t)huis geweest.
De rechten van consumenten bij fusies en overnames in de financiële sector |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 28 oktober 2019?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Welke regels gelden er met betrekking tot de overgang van verzekeringspolissen, bankrekeningen, deposito’s enzovoorts bij fusies, overnames en portefeuilleverkoop?
Ik begrijp dat consumenten die financiële producten afnemen het kunnen betreuren wanneer ongewenste veranderingen plaatsvinden doordat dienstverleners betrokken zijn bij een fusie of overname. De Wet op het financieel toezicht (Wft) voorziet in verschillende waarborgen ter bescherming van de rechten van consumenten in geval van fusies en overnames door banken of verzekeraars. Hiermee wordt beoogd zoveel mogelijk te voorkomen dat consumenten nadelige gevolgen ondervinden van een fusie of overname. Met de heer Nijboer ben ik van mening dat dit zoveel mogelijk voorkomen moet worden.
In de eerste plaats geldt dat een verklaring van geen bezwaar (vvgb) van de Europese Centrale Bank (ECB) of De Nederlandsche Bank noodzakelijk is indien een gekwalificeerde deelneming wordt verworven in respectievelijk een bank of verzekeraar met zetel in Nederland.1 Daarvan kan in geval van een fusie of overname sprake zijn. Een gekwalificeerde deelneming is, kort gezegd, een belang van 10% of meer in de aandelen of stemrechten van een onderneming, dan wel een daarmee vergelijkbare zeggenschap. Bij het verlenen van een vvgb wordt onder meer getoetst of de bank of verzekeraar zal kunnen blijven voldoen aan de prudentiële regels van de Wft, teneinde de soliditeit van de betrokken onderneming te waarborgen, en of de kandidaat-verwerver betrouwbaar is.2 Daarnaast geldt een afzonderlijke vvgb-verplichting indien een bank een fusie aangaat of een gekwalificeerde deelneming verwerft in een andere bank. Alvorens in deze gevallen een vvgb te verlenen wordt door de toezichthouder onder meer beoordeeld of de handeling in strijd zou kunnen komen met een gezonde en prudente bedrijfsuitoefening. Deze voorafgaande beoordeling van de toezichthouder in het kader van vvgb-verlening draagt bij aan de bescherming van de belangen van depositohouders en polishouders.
Ten tweede kent de Wft specifieke bepalingen ter bescherming van consumentenbelangen. Zo gelden er regels voor een portefeuilleoverdracht door verzekeraars, die er in de meeste gevallen toe strekken dat DNB met de portefeuilleoverdracht moet instemmen en dat polishouders onder omstandigheden een recht van verzet toekomt. In het geval van fusies en soortgelijke operaties bij banken, gelden specifieke regels die samenhangen met het depositogarantiestelsel (DGS). De regels met betrekking tot een portefeuilleoverdracht door verzekeraars worden hieronder toegelicht in de beantwoording van vraag 3. In de beantwoording van vraag 5 en 6 wordt stilgestaan bij de regelgeving die samenhangt met het DGS.
Welke rechten hebben consumenten als zij niet mee willen overstappen naar een andere bank of verzekeraar? Welke mogelijkheden hebben bijvoorbeeld consumenten die bewust voor een verzekeraar hebben gekozen, maar waarvan de portefeuille is overgegaan naar een private equitypartij waarmee de consument geen enkele binding voelt?
In geval van een portefeuilleoverdracht gaan de rechten en plichten van polishouders over naar een nieuwe verzekeraar. Zoals hiervoor reeds benoemd omvat de Wft regels voor gevallen waarin een verzekeraar voornemens is haar portefeuille geheel of gedeeltelijk over te dragen.3
In de eerste plaats geldt dat een verzekeraar zijn verzekeringsportefeuille niet kan overdragen aan een private equitypartij, maar uitsluitend aan een andere verzekeraar. Dit volgt uit artikel 3:111c van de Wft. Een private equitypartij kan wel de eigenaar zijn van een verzekeraar. In dat geval geldt de vvgb-plicht als omschreven in de beantwoording van vraag 2 en 7.
De regels in de Wft met betrekking tot een portefeuilleoverdracht door verzekeraars verschillen al naar gelang het type verzekeraar, diens omvang4 en de plaats van diens zetel. Het algemene uitgangspunt is dat een portefeuilleoverdracht door een verzekeraar vooraf instemming behoeft van DNB. Dat geldt ook in geval van een voorgenomen (juridische) fusie5, waardoor de portefeuille van een verzekeraar overgaat.6 DNB beoordeelt hierbij in ieder geval of de verzekeraar waaraan wordt overgedragen voldoet aan de solvabiliteitsvereisten. Ook indien DNB andere bedenkingen heeft, stemt zij niet in met de voorgenomen overdracht. Daarbij betrekt DNB zowel de belangen van de polishouders van de overdragende verzekeraar, als de belangen van de polishouders van de verkrijgende verzekeraar.
In het geval van levensverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars geldt dat DNB opdracht geeft tot het publiceren van het voornemen tot overdracht in de Staatscourant en in enkele dag- of vakbladen. Binnen een door DNB vast te stellen termijn kunnen polishouders zich vervolgens bij DNB schriftelijk verzetten tegen de overdracht. Indien ten minste een kwart van de polishouders zich verzet tegen de overdracht, verleent DNB geen instemming en kan de overdracht niet plaatsvinden.7 Ook de instemming van DNB wordt vervolgens in de Staatscourant gepubliceerd. Met deze wettelijke verzetprocedure worden polishouders in feite in staat gesteld om mee te beslissen over een voorgenomen portefeuilleoverdracht.
In het geval van schadeverzekeraars kunnen polishouders op grond van de Wft gedurende drie maanden na publicatie van de goedkeuring van DNB hun verzekering schriftelijk opzeggen. In deze gevallen is de schadeverzekeraar verplicht de vooruitbetaalde premie terug te betalen, alsmede het deel van de voldane assurantiebelasting dat correspondeert met de nog niet verstreken looptijd van de verzekering.8 In het geval van een levensverzekering geldt dat deze in de praktijk wordt beschouwd als een eenzijdige overeenkomst. Dat betekent dat de polishouder het recht toekomt zijn verzekering te beëindigen en de premiebetaling te staken. Doorgaans is in de overeenkomst vastgelegd wat de gevolgen van het staken van de premiebetaling zijn.
Uit het voorgaande volgt dat in geval van fusies en overnames door verzekeraars steeds wettelijke waarborgen gelden ter bescherming van de rechten van polishouders. Polishouders kunnen zich verzetten tegen een overdracht van rechten en verplichtingen aan een andere verzekeraar. Daarnaast kunnen zij, indien zij dit gelet op de omstandigheden van het geval wenselijk achten, hun verzekering opzeggen. De Nederlandsche Bank houdt toezicht op de naleving van deze regelgeving.
Voor de regels die gelden in geval van een portefeuilleoverdracht van banken wordt verwezen naar de beantwoording van de vragen 5 en 6.
Wat kunnen consumenten doen als de nieuwe aanbieder bijvoorbeeld veel slechtere klantenservice blijkt te bieden? En als de nieuwe aanbieder procedures veel ingewikkelder blijkt te maken?
Zoals ook wordt toegelicht in de beantwoording van de vragen 3 tot en met 6, gelden er in geval van fusies en overnames bij banken en verzekeraars specifieke wettelijke waarborgen. Daarbij komt dat, indien een verzekeraar de voorwaarden van de overeenkomst ten nadele van de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde wijzigt, de verzekeringnemer de overeenkomst mag opzeggen tegen de dag waarop de wijziging ingaat en in ieder geval gedurende één maand nadat de wijziging hem is meegedeeld. Als hier geen gebruik van gemaakt kan worden, dan kan er een klacht bij de aanbieder van het financieel product worden ingediend, bijvoorbeeld bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid).
Wat moeten consumenten doen wanneer door een portefeuilleoverdracht opeens niet meer het gehele spaargeld onder het depositogarantiestelsel valt?
Ten aanzien van fusies, het omzetten van een dochter in een bijkantoor en soortgelijke operaties bij banken kent de Wft bepalingen die samenhangen met het DGS. Deze regels volgen uit de Europese richtlijn inzake depositogarantiestelsels (DGS-richtlijn).9 In het geval van een fusie, omzetting van een dochter in een bijkantoor, of soortgelijke operatie zijn de betrokken banken verplicht om hun depositohouders minimaal een maand van te voren hierover te informeren.10 Deze informatieplicht houdt verband met de dekking van deposito’s onder het DGS, dat een bedrag van EUR 100.000,- per rekeninghouder per bank garandeert. Een fusie, omzetting van een dochter in een bijkantoor of soortgelijke operatie kan gevolgen hebben voor de mate waarin tegoeden zijn beschermd. De betrokken banken zijn in deze gevallen op grond van de Wft verplicht om depositohouders, ten aanzien van alle tegoeden boven de EUR 100.000,-, gedurende drie maanden in de gelegenheid te stellen om hun deposito’s, inclusief alle aangegroeide rente en voordelen, kosteloos op te nemen of over te dragen aan een andere bank. Gedurende deze periode is het de bank niet toegestaan een boete in rekening te brengen aan een depositohouder die zijn deposito’s opneemt of overdraagt aan een andere bank.
Voor de regels die gelden in geval van een portefeuilleoverdracht van verzekeraars wordt verwezen naar de beantwoording van vraag 3.
In hoeverre klopt het dat bij portefeuilleoverdracht de consument vrij kan overstappen naar een andere aanbieder zoals banken aangeven? Welke voorwaarden gelden daarbij? Hoe is dit geregeld bij verzekeraars?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de risico’s van overnames en fusies niet op consumenten afgewenteld mogen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteen zetten wat de fiscale gevolgen kunnen zijn van overstappen? Bent u van mening dat als een consument wenst over te stappen al die kosten door de consument moeten worden gedragen? Zo ja, waarom vindt u dat redelijk?
De premies die betaald worden voor een lijfrenteproduct zijn onder voorwaarden aftrekbaar als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in de inkomstenbelasting.11 Indien op enig moment in strijd met deze wettelijke voorwaarden wordt gehandeld, worden de premies en bedragen die zijn betaald voor de lijfrente en het daarover behaalde rendement als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking genomen.12 Ook is in dat geval revisierente verschuldigd.
In de wet is opgenomen dat geen sprake is van het in aanmerking nemen van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen als een lijfrente die voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor premieaftrek wordt omgezet in een ander zodanig recht.13 Dat betekent dat wanneer een consument een fiscaal gefaciliteerd lijfrenteproduct heeft en dit wil overbrengen naar een andere aanbieder, geen belastingheffing en revisierente verschuldigd zijn als de lijfrente bij de andere aanbieder ook voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor premieaftrek.14 Voorwaarde hiervoor is wel dat (het geld van) de lijfrente rechtstreeks van de ene aanbieder naar de andere aanbieder gaat en dat de consument hier dus niet op enigerlei wijze de beschikking over mag krijgen.
Als sprake is van de hiervoor genoemde fiscaal geruisloze omzetting van de ene lijfrente in de andere lijfrente dan is bij een overstap op het gebied van de belastingheffing derhalve geen sprake van kosten voor de consument. Overigens geldt dit voor lijfrenten bij verzekeraars en bancaire lijfrenten.15
Kan er sprake zijn van verplicht financieel advies bij overstap? Deelt u de mening dat deze kosten voor rekening moeten komen van de financiële instelling? Zo nee, waarom niet?
Bij complexe financiële producten zoals beleggingsfondsen, hypotheken en levensverzekeringen kan de aanschaf van een verkeerd financieel product een consument veel geld kosten. Wanneer een consument er na een fusie of overname voor kiest om over te stappen en niet zelf over de nodige kennis en ervaring beschikt over dergelijke financiële producten, is het aan te raden om financieel advies in te winnen bij de aanschaf van een dergelijk financieel product. De kosten van financieel advies zijn – in het geval van complexe producten waar het provisieverbod voor geldt – voor rekening van de afnemer van het advies. Dit ook om te waarborgen dat financieel advies objectief gegeven wordt.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de rechten van consumenten bij fusies, overnames en portefeuilleoverdrachten versterkt kunnen worden, en daar voor het algemeen overleg over financiële markten van 15 januari 2020 over te rapporteren?
Uit het voorgaande volgt dat er reeds diverse waarborgen bestaan ter bescherming van de belangen van consumenten in geval van fusies en overnames door banken of verzekeraars. Bovendien kunnen kosten op het gebied van de belastingheffing voor de consument worden voorkomen met een fiscaal geruisloze omzetting van een lijfrente. Een nader onderzoek naar het versterken van de rechten van consumenten bij fusies en overnames acht ik om die reden op dit moment dan ook niet nodig. Dat neemt niet weg dat ik met toezichthouders, dienstverleners en belangenorganisaties in gesprek blijf om, waar dat noodzakelijk is, de belangen van consumenten verder te beschermen.
Kunt u bij dit onderzoek tevens inventariseren welke wettelijke belemmeringen er gelden bij een overstap, zoals ten aanzien van lijfrentes die reeds in de uitkeringsfase zitten?
Zie antwoord vraag 10.
Gedupeerde huizenkopers in Brielle |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe kunnen huizenkopers er zeker van zijn dat de afbouwgarantie betrouwbaar is?
Een afbouwgarantie is doorgaans betrouwbaar als de waarborgverzekeraar bevoegd is om als schadeverzekeraar op te treden. Indien een partij het bedrijf van schadeverzekeraar uitoefent, moet daartoe een vergunning worden verkregen van De Nederlandsche Bank (DNB), tenzij er een vrijstelling geldt1 of uitzondering van toepassing is, dan wel een notificatie is gedaan bij DNB als het om een schadeverzekeraar gaat met zetel in een andere lidstaat. Indien de verzekeraar niet bevoegd is het schadeverzekeringsbedrijf uit te oefenen, ontbreken de waarborgen die het prudentieel toezicht kan bieden. Op de website van DNB zijn de schadeverzekeraars die een vergunning hebben gekregen te vinden. Ook zijn daar de besluiten tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie openbaar gemaakt.
De Vereniging Eigen Huis (VEH) heeft DNB gevraagd onderzoek te doen naar de betreffende waarborgverzekeraar, Betaal Garant Nederland. DNB beoordeelt welke opvolging hieraan in het toezicht gegeven kan worden. Indien DNB constateert dat er sprake is van schending van relevante wet- en regelgeving, kan DNB verschillende bestuurlijke sancties opleggen, waaronder een aanwijzing, last onder dwangsom of bestuurlijke boete. Gelet op de geheimhoudingsplicht geeft DNB zolang het onderzoek duurt geen inzicht in mogelijke stappen in specifieke gevallen. Op de website van DNB worden besluiten tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie openbaar gemaakt met inachtneming van de publicatievereisten die zijn opgenomen in de Wet op het financieel toezicht.
Op welke wijze kunnen huizenkopers alsnog hun recht halen indien een onbetrouwbare waarborginstelling weigert de afspraken na te komen? Hoe haalbaar zijn dergelijke procedures en welke kosten zijn daaraan verbonden?
De opdrachtgevers/huizenkopers hebben een aannemingsovereenkomst tot het bouwen van een woning met een aannemer, waarvan een garantie- en waarborgregeling onderdeel uitmaakt. De aannemer heeft ter dekking van deze garantie- en waarborgregeling een verzekering bij een waarborgverzekeraar afgesloten. Een «deugdelijke» garantie- en waarborgregeling biedt de opdrachtgever/huizenkoper in geval van faillissement van de aannemer tijdens de bouw de waarborg dat de woning wordt afgebouwd en in geval van faillissement na de oplevering biedt de regeling de waarborg op herstel van de gebreken.
In het onderhavige geval is de aannemer failliet en blijkt, bij een beroep op de garantie- en waarborgregeling, dat de waarborgverzekeraar niet-gebruikelijke voorwaarden hanteert op grond waarvan hij niet uitkeert. De opdrachtgevers/huizenkopers zullen zich nu op grond van de aanneemovereenkomst tot de curator van de failliete aannemer moeten wenden met hun vordering. Zij hebben een concurrente2 vordering op de boedel van de aannemer samen met alle andere schuldeisers.
In een dergelijke situatie is niet zeker dat alle geclaimde kosten zullen kunnen worden verhaald. Uit de boedel zullen immers eerst de preferente schuldeisers worden betaald en wat overblijft wordt verdeeld onder de vorderingen van de concurrente schuldeisers. Daarnaast kunnen er eventueel door de opdrachtgever/huizenkoper nog kosten worden gemaakt aan juridische bijstand. Voor het inbrengen van een vordering in faillissement is geen verplichte bijstand door een advocaat nodig. Dit kan wel aan de orde zijn als eventueel geprocedeerd zou gaan worden tegen de curator.
Vindt u dat huizenkopers voldoende informatiepositie hebben om in te kunnen schatten of de waarborggarantie betrouwbaar is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Huizenkopers hebben verschillende mogelijkheden om zich over dit onderwerp te laten informeren. Op het internet zijn modelkoop- en aannemingsovereenkomsten en andere informatie met betrekking tot het kopen van nieuwbouwwoningen te vinden. Op de website van de VEH is een (gratis) E-book te downloaden over het kopen van een nieuwbouwwoning.3 Ook kunnen huizenkopers advies inwinnen bij makelaars, notarissen en de VEH. Toch gaat het niet in alle gevallen nog goed. Daarom is van belang dat in de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen, die naar verwachting op 1 januari 2021 in werking treedt, de informatiepositie van opdrachtgever/huizenkoper wordt versterkt.
Met de inwerkingtreding van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen komt er een informatieplicht voor de aannemer om de opdrachtgever/huizenkoper te informeren over of en zo ja, op welke wijze de aannemer door een verzekering dan wel een andere financiële zekerheid de risico’s voor de opdrachtgever heeft afgedekt tegen schade als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen tot het bouwen van een bouwwerk en voor gebreken die na de oplevering van het bouwwerk aan het licht komen. Hiermee is de opdrachtgever/huizenkoper op de hoogte van de wijze waarop hij beschermd is tegen deze risico’s. De informatieplicht in de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen is opgenomen om te voorkomen dat opdrachtgevers, zonder dat zij het zich realiseren, risico’s lopen wanneer zij een verbintenis aangaan met een aannemer die niet werkt onder de voorwaarden van een van de bestaande garantieregelingen.4 De Wkb biedt de opdrachtgever/huizenkoper verschillende mogelijkheden om de aannemer aansprakelijk te stellen als hij zich niet houdt aan zijn waarschuwingsplicht.5
Wat zijn de redenen geweest om nationale garantiefondsen te organiseren en verplicht te stellen voor reisorganisaties? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de informatie- en onderhandelingspositie van de consument, en de grote persoonlijke gevolgen van een faillissement?
De Nederlandse garantiefondsen voor reisorganisaties zijn privaatrechtelijke organisaties. Er is geen sprake van nationale garantiefondsen. De ANVR (Algemene Nederlandse Vereniging van Reisondernemingen) heeft in 1971 een garantiefonds opgericht. De ANVR behartigt belangen van reisorganisatoren en reisbureaus. Voor de consument betekent een geboekte reis met ANVR-garantie zekerheid over de kwaliteit van de reisbegeleiding, een nette afhandeling van klachten en dat je je geld terugkrijgt als de reisorganisatie failliet gaat. In 1983 is de SGR (Stichting Garantiefonds Reisgelden opgericht), waarin ook niet-leden van de ANVR deelnemen. SGR keert vooruitbetaalde reisgelden aan reizigers uit als de reisorganisatie in financiële problemen komt en draagt zorg dat een terugreis niet in gevaar komt als de reiziger al op zijn bestemming is. Daarnaast is in 2012 GGTO (Garantiefonds voor Gespecialiseerde Touroperators) opgericht. GGTO biedt reizigers de garantie dat zij hun betaalde reisgelden terugontvangen, en eventueel hun terugreis vergoed krijgen, als de betrokken touroperator bij GGTO is aangesloten en in financieel onvermogen zou geraken.
Ook zijn er sinds 1992 wettelijke bepalingen in het Burgerlijk Wetboek (BW) opgenomen waaraan aanbieders van pakketreizen dienen te voldoen (zie titel 7A van Boek 7 BW, Pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen).6 Zo is aangegeven welke reizen hieronder allemaal vallen en wat dient te zijn geregeld ten aanzien van bescherming bij insolventie (Titel 7A, afdeling 5, Boek 7 BW). De organisator dient de reiziger onder andere informatie te verstrekken over wie bij een pakketreis instaat voor de bescherming bij insolventie. De ACM (Autoriteit Consument en Markt) houdt toezicht op deze branche. Deze toezichthouder kan een bindende gedragslijn tot naleving opleggen, een last onder dwangsom, bestuurlijke boete opleggen en publieke waarschuwingen geven, als niet wordt voldaan aan de wettelijke bepalingen in het BW.7
Bent u bereid in gesprek te treden met de bouwsector om een nationaal bouwgarantiefonds op te richten en aansluiting daarbij verplicht te stellen, nu blijkt dat huizenkopers onvoldoende beschermd zijn zelfs als zij zich ervan verzekeren dat hun aannemer is aangesloten bij een garantiefonds?
Hoewel ik betreur wat er in Brielle allemaal mis is gegaan en ik besef dat de gevolgen voor deze individuele huizenkopers zeer ernstig zijn, acht ik toch het oprichten van een nationaal bouwgarantiefonds met verplichte verzekering niet nodig. Overeenkomstig de reissector hebben private partijen in de bouwsector goede garantie- en waarborgregelingen in de markt gezet en er is een toezichtorgaan, dat toeziet op de verzekeraars van deze garantie- en waarborgregelingen. In het algemeen werkt dit in de bouwsector goed. Daarnaast heeft de huizenkoper een eigen verantwoordelijkheid, van hem mag worden verwacht dat hij informatie inwint of advies vraagt, zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3. Tenslotte wordt de informatiepositie van de opdrachtgever/huizenkoper via de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen versterkt. Helaas komt dit voor de huizenkopers in Brielle te laat.
Financiële overschotten op de Najaarsnota |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat het overschot van de overheid halverwege 2019 bijna 14 miljard euro bedraagt?1
Ja.
Hoe rijmt u dit financiële overschot met de grote tekorten die er zijn bij de politie, in de zorg en in het onderwijs? Deelt u de mening dat zo’n groot overschot onwenselijk is als het Rijk tegelijkertijd de mensen tekortdoet die zulk belangrijk werk doen voor ons allemaal?
Het EMU-overschot voor het jaar 2019 zoals dat is geraamd in de Miljoenennota 2020 bedraagt 10,8 miljard euro. Dit overschot is hoofdzakelijk het gevolg van incidentele conjuncturele meevallers aan de inkomstenkant. In diezelfde Miljoenennota wordt voor de jaren 2021 en verder een tekort geraamd. Net als vorige kabinetten voert dit kabinet een trendmatig begrotingsbeleid. Dit betekent dat meevallers veroorzaakt door hogere belastingopbrengsten, de staatsschuld verlagen. En omgekeerd, als het minder goed gaat met de economie waardoor er minder belasting binnenkomt en er meer geld nodig is voor uitkeringen, het kabinet de staatsschuld kan laten oplopen waardoor het niet meteen hoeft te bezuinigen.
Daarbij deel ik de mening niet dat het Rijk de mensen bij de politie, in de zorg en in het onderwijs tekort doet. In het Regeerakkoord en bij de daaropvolgende budgettaire besluitvormingsmomenten heeft dit kabinet miljarden euro’s extra beschikbaar gesteld voor onder meer de politie, de zorg en het onderwijs. Zo tellen de maatregelen uit het regeerakkoord op tot 9 miljard hogere uitgaven in 2020 en 8 miljard euro in 2021. Daarnaast is in de Miljoenennota 2020 aangekondigd dat er volgend jaar naast extra middelen voor het klimaatakkoord, defensie en het toekomstbestendig pensioenstelsel ook 134 miljoen extra beschikbaar is voor de asiel- en migratieketen, 300 miljoen beschikbaar voor gemeenten om uitgaven in de jeugdzorg tijdelijk op te vangen, 41 miljoen voor bèta- en techniekopleidingen en 61 miljoen voor het aanbrengen van balans in de financiën van de Rechtspraak en het Openbaar Ministerie. Daarbij ging het in de meeste gevallen om structureel geld, waarmee dus onder meer salarissen kunnen worden betaald. Het overschot waar de vraag over gaat is zoals bekend eenmalig geld.
Hoe verhoudt dit financiële overschot zich tot de uitspraak van de premier dat hij «moet kiezen in schaarste»?2 Hoe legt u het mensen in de publieke sector uit dat er 14 miljard euro over is terwijl zij te lijden hebben onder te weinig salaris, te veel werkdruk en te weinig collega’s?
Zie antwoord op vraag 2.
Zijn er voornemens om (een deel van) het financiële overschot in te zetten voor het onderwijs, de zorg of de politie, bijvoorbeeld bij de Najaarsnota? Zo ja, deelt u de mening dat de mensen in de publieke sector behoefte hebben aan structureel extra middelen? Zo nee, waarom kiest dit kabinet voor geld afstorten in de staatsschuld als er zulke tekorten zijn bij de mensen die zulk belangrijk werk doen voor ons allemaal?
Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen van 18 en 19 september jongstleden is door de Minister-President aan de Kamer toegezegd te verkennen of extra incidentele middelen beschikbaar gesteld kunnen worden voor het onderwijs en voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Inmiddels heeft het kabinet besloten om een deel van de onderuitputting van 2019 uit te geven aan maatschappelijke prioriteiten als onderwijs, ondermijning, de stikstofproblematiek, de rechtsbijstand en veiligheid en beschermen. In de Najaarsnota 2019 wordt het parlement verder geïnformeerd over het budgettaire beeld voor 2019. De Najaarsnota wordt uiterlijk op 1 december aan het parlement gezonden.
Klopt het dat er ten opzichte van de Miljoenennota 2019 3,3 miljard euro onderbesteding in 2019 en 2,3 miljard onderbesteding in 2020 wordt doorgeschoven naar de jaren 2022–2024? Hoe kan het dat dit kabinet pronkt met extra investeringen terwijl u minder uitgeeft dan beloofd? Deelt u de mening dat de miljarden onderbesteding moeten worden gebruikt voor wat er nu nodig is in de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er ten opzichte van de Miljoenennota 2019 in de Miljoenennota 2020 sprake is van lagere uitgaven onder het uitgavenplafond. Ten opzichte van de Miljoenennota 2019 zijn de geraamde uitgaven onder het uitgavenplafond afgenomen met respectievelijk 3,7 en 2 miljard euro in de jaren 2019 en 2020. In de Miljoenennota 2020 is aangegeven dat de in het Regeerakkoord begrote ambitieuze investeringsplanning naar verwachting in zowel 2019 als in 2020 niet allemaal worden gerealiseerd volgens de in het Regeerakkoord opgenomen planning. Hiervoor is het kasritme van deze investeringsmiddelen aangepast. Daarbij zijn middelen geschoven uit de jaren 2019–2020 naar latere jaren. Dit gold met name voor de investeringsmiddelen voor infrastructuur en Defensie.
Dit komt ten eerste doordat het tijd kost om grote investeringen in infrastructuur en defensie op te starten, omdat dergelijke investeringsplannen zorgvuldig dienen te worden vormgegeven. Kasuitgaven zijn pas aan de orde als projecten gerealiseerd worden. Ten tweede maakt krapte in de markt, mede als gevolg van de economische conjunctuur, het lastig om projecten versneld uit te voeren. Deze middelen zullen in latere jaren alsnog tot besteding komen. Daarom heeft het kabinet de niet-bestede middelen in 2019 en 2020 via een plafondcorrectie doorgeschoven naar latere jaren. Op deze manier blijven de middelen behouden en blijven de ambities uit het regeerakkoord voor infrastructuur en defensie onverkort overeind.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk – in ieder geval voor de Najaarsnota 2019 – beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘McKinsey: kaalslag dreigt onder banken bij nieuwe crisis’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «McKinsey: kaalslag dreigt onder banken bij nieuwe crisis»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel in het Financieele Dagblad waarin wordt gerefereerd aan een rapport2 van McKinsey. Ik heb ook het rapport van McKinsey geraadpleegd.
Onderschrijft u de conclusie dat veel banken, met name in West-Europa, een nieuwe crisis niet aankunnen? Wat vindt u van de stelling dat Amerikaanse banken beter tegen zwaar weer bestand zijn, omdat zij hogere buffers hebben?
In het rapport van McKinsey lees ik niet dat banken in West-Europa «een nieuwe crisis niet aankunnen» en ook niet «dat Amerikaanse banken beter tegen zwaar weer bestand zijn, omdat zij hogere buffers hebben». McKinsey zegt dat banken in West-Europa gemiddeld genomen een lager rendement op eigen vermogen3 halen dan Amerikaanse banken. Hier liggen volgens McKinsey meerdere factoren aan ten grondslag, zoals verschillen in macro-economische condities, een lagere leningengroei en de lage rente in de Eurozone. Volgens McKinsey blijven de rendementen die veel banken maken achter bij de redelijke vergoeding die verschaffers van eigen vermogen verwachten. Dit zou ertoe kunnen leiden dat banken op termijn geen waarde creëren voor hun aandeelhouders. Hierbij herken ik de stelling dat Amerikaanse banken recent gemiddeld een hoger rendement op eigen vermogen halen dan hun Europese peers.4
De afgelopen jaren zijn er vele stappen gezet om ervoor te zorgen dat de Europese banken beter bestemd zijn tegen een nieuwe crisis. Alhoewel de Europese bankensector over de hele linie winstgevend is, worden sommige banken geconfronteerd met structurele uitdagingen. De oplossingen voor deze uitdagingen liggen in de eerste plaats bij banken zelf. Als het banken niet lukt om met oplossingen te komen, zijn er in het kader van de bankenunie afspraken gemaakt hoe hier mee om te gaan. Het is verder relevant om op te merken dat hogere buffers – in de vorm van eigen vermogen – bij een gelijkblijvend rendement juist zorgen voor een lager rendement op eigen vermogen. Een hoger eigen vermogen zorgt voor minder risico en daarbij past ook een lager rendement. Tot slot hebben aandeelhouders door de introductie van nieuwe regels eerder te maken met dividendrestricties en bail-in. Hierdoor liggen risico’s waar ze horen, namelijk bij de verschaffers van kapitaal.
In welke mate zijn Nederlandse banken voorbereid op een nieuwe crisis?
De afgelopen jaren is, zowel in Europa als in Nederland, hard gewerkt om de weerbaarheid van banken te vergroten. Hierdoor zijn Nederlandse banken beter voorbereid op een nieuwe crisis en is het risico dat de Nederlandse overheid wederom moet optreden als redder in nood kleiner dan voor de financiële crisis.
In de eerste plaats zijn de minimale risicogewogen kapitaaleisen die banken moeten aanhouden verhoogd. De afronding van het Bazel III kapitaalraamwerk zal het risicogewogen raamwerk verder verbeteren door meer eenheid aan te brengen in de berekening van onderliggende risico’s.
Ten tweede is vorig jaar met het Europese «bankenpakket» voor het eerst een Europees geharmoniseerde bindende minimum («pillar 1») leverage ratio eis voor alle banken geïntroduceerd. Deze minimale ongewogen kapitaaleis van 3% is een aanvulling op de risicogewogen eisen. Een leverage ratio eis zorgt ervoor dat elke bank, ongeacht de onderliggende risico’s, altijd een minimale hoeveelheid eigen vermogen moet aanhouden. Als banken niet aan deze eis voldoen, volgen strenge consequenties en kunnen zij uiteindelijk in resolutie of faillissement worden geplaatst. Voor mondiale systeembanken geldt als gevolg van een opslag een hogere leverage ratio eis. Dankzij de inzet van Nederland wordt een verbreding van deze opslag naar nationale systeembanken door de Europese Commissie nog nader onderzocht.
Banken moeten daarnaast verliesabsorberend vermogen opbouwen om bail-in beter mogelijk te maken. Voorts zorgen de nieuw geïntroduceerde liquiditeitseisen ervoor dat banken beter aan hun verplichtingen kunnen voldoen in tijden van stress. Banken dragen daarnaast ex ante bij aan fondsen die bescherming bieden aan spaarders. Tot slot worden er op voorhand resolutieplannen opgesteld voor wanneer banken in de problemen komen. Uit het voorgaande volgt dat de weerbaarheid van banken de afgelopen jaren is vergroot. Dat neemt niet weg dat nog stappen te zetten zijn, bijvoorbeeld om de potentieel negatieve wisselwerking tussen banken en overheden verder te verminderen. Hier maak ik me hard voor, ook in Europees verband. Een overzicht van dit alles leest u terug in mijn brief met de update risicoreductie Europese banken van 26 augustus 2019.5
Hoe beoordeelt u de analyse dat er een fusie- en overnamegolf kan komen, en dat banken groter zullen worden? Acht u een dergelijke ontwikkeling gewenst? Deelt u de mening dat grotere banken niet te prefereren zijn, omdat banken juist niet «too big to fail» mogen worden?
In mijn brief aan uw Kamer van 20 augustus jl.6 ben ik, op verzoek van de leden Alkaya (SP), Nijboer (PvdA) en Sneller (D66), uitgebreid ingegaan op Europese grensoverschrijdende banken en de in dat kader bestaande waarborgen ten aanzien van kapitaal, liquiditeit en bail-in buffers. In die brief Kamer heb ik onder meer stilgestaan bij mogelijke voor- en nadelen van fusies en overnames.
Wanneer banken geconfronteerd worden met structurele uitdagingen, zoals een lage winstgevendheid, kan een fusie of overname voordelen met zich brengen. Zo kunnen banken na een fusie of overname mogelijk efficiënter opereren en kosten reduceren. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer zij samen diensten gaan inkopen, overlappende diensten of vestigingen bundelen of verbeterde markttoegang kunnen realiseren. Tegelijkertijd kunnen fusies en overnames ook risico’s vergroten. Dit is bijvoorbeeld het geval indien er hoge kosten gepaard gaan met het integreren van systemen of het samenvoegen van activiteiten. Ook kunnen bankengroepen groter en complexer worden, wat een risico kan zijn voor de financiële stabiliteit.
De laatste jaren hebben een aantal consolidaties plaatsgevonden. Het is moeilijk om in te schatten in hoeverre en hoeveel fusies en overnames zich in de toekomst zullen voordoen. Het is in de eerste plaats aan banken zelf om voor hun eigen organisaties de voor- en nadelen en de mogelijkheden voor fusies en overnames te verkennen en kansen en risico’s tegen elkaar af te wegen. Indien zich in een concreet geval risico’s voordoen in verband met een fusie of overname, kunnen toezichthouders en resolutieautoriteiten gebruik maken van hun bevoegdheden om deze risico’s te mitigeren.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat banken een volgende crisis kunnen overleven, en dat gewone mensen nooit weer hoeven op te draaien voor het redden van banken? Moeten banken niet net als in Amerika hogere buffers aanhouden? Bent u bereid de ongewogen buffers weer te verhogen?
Zie antwoord vraag 3.
De aangekondigde ontslagen bij Tata steel |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Komen de aangekondigde ontslagen bij Tata steel IJmuiden als een verrassing voor u?1
Na het afblazen van de joint venture met Thyssenkrupp is door de directie van Tata Steel Europe een transformatieprogramma aangekondigd om Tata Steel Europe, waar Tata Steel IJmuiden deel van uitmaakt, weer winstgevend te maken. Er is een organisatieadviesbureau ingeschakeld om hierbij te adviseren. Het ligt dus voor de hand dat kostenbesparende maatregelen getroffen zullen worden die ook het personeel zullen treffen.
Tata Steel Europe heeft inmiddels bekendgemaakt dat tot 3000 arbeidsplaatsen in Europa kunnen verdwijnen. Hoe de bezuinigingen in IJmuiden, met 9000 arbeidsplaatsen verreweg de grootste vestiging in Nederland, er uit gaan zien en welke gevolgen dat heeft voor de productie, is nog onduidelijk. De onzekerheid van al die mensen die daar werken is natuurlijk zeer onaangenaam.
Er vindt nog overleg plaats tussen de leiding van Tata Steel Europe en de ondernemingsraden en hoogstwaarschijnlijk zal aan het eind van deze week bekend worden gemaakt wat de gevolgen voor Tata Steel IJmuiden en de rest van Tata Steel Europe zijn.
In hoeverre vallen deze ontslagen te verklaren uit de mondiale overproductie van staal en de gedaalde vraag vanuit de automobielindustrie?
Het is duidelijk dat de mondiale overproductie en de gedaalde vraag vanuit de automobielindustrie belangrijke oorzaken zijn van de problemen in de Europese staalindustrie. Daarnaast zijn de forse importheffingen (25%) die de VS op staal heeft opgelegd ook zeer nadelig.
Ziet u ook een relatie met het negatieve oordeel dat de Europese Commissie eerder afgaf over de voorgenomen fusie tussen het Indiase Tatasteel en het Duitse Thyssen Krupp, omdat bij laatstgenoemde direct een massaontslag volgde nadat het negatieve oordeel van de commissie publiek werd?
Zoals aangegeven in antwoorden op vragen van het lid Veldman d.d. 17 juni 2019 (Kamerstuknummer 3082) heeft de Europese Commissie in onderhavige zaak geen mededingingsbeschikking vastgesteld. Over de overwegingen van partijen om de fusie uiteindelijk af te blazen, is in de media gespeculeerd.
Het transformatieprogramma om Tata Steel Europe weer winstgevend te maken is door de directie van Tata Steel aangekondigd na het beëindigen van de fusiebesprekingen. Het is niet duidelijk wat de situatie was geweest als de fusie wel door was gegaan. De centrale ondernemingsraad van Tata Steel Nederland had bedenkingen bij de fusie uit vrees dat ook met de fusie banen verloren zouden zijn gegaan.
Zijn de sancties die de Europese Commissie aan China oplegt in verband met het dumpen van staal op de Europese markt in uw ogen effectief? Zo ja, waarom, zo nee, waarom niet?
De EU heeft haar handelsdefensief instrumentarium versterkt en gemoderniseerd. Hierdoor kan de EU snel optreden tegen oneerlijke dumping en subsidiering. Momenteel gelden er achttien antidumpingmaatregelen en twee antisubsidie maatregelen tegen diverse Chinese staalproducten. Daarnaast zijn er vrijwaringsmaatregelen ingesteld op 26 staal productcategorieën. Deze handelsdefensieve maatregelen zijn effectief. Ze steunen de Europese staalindustrie. Een onderbouwing kunt u terugvinden in het Verslag van de Commissie over de antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsactiviteiten van de EU en het gebruik van tegen de EU gerichte handelsbeschermingsinstrumenten door derde landen in 20182, en het daarbij behorende werkdocument3. Aan de andere kant moet ervoor worden gewaakt dat de maatregelen niet te zeer belastend zijn voor de consumenten en de verwerkende industrieën in de EU. Zoals eerder aangegeven4 zijn eenzijdige handelsbeperkingen voor Nederland op lange termijn geen valide oplossing om de huidige disbalans op de wereldmarkt tegen te gaan. Ze zijn bedoeld om tijdelijk verlichting te geven en ernstige schade te voorkomen. Nederland blijft zich inzetten voor een multilaterale oplossing, waarbij afspraken worden gemaakt om overproductie van staal en oneerlijke subsidiering tegen te gaan.
Had de Europese Commissie in uw ogen niet moeten instemmen met deze fusie en daarbij als voorwaarde eisen kunnen verbinden aan het milieuvriendelijker produceren van staal?
De Europese Commissie maakt een onafhankelijke mededingingsbeoordeling van relevante fusies en overnames die de omzetdrempels overschrijden. Bij het beoordelen gaat de Europese Commissie na of een concentratie de concurrentie op de interne markt significant belemmert. Het toetsingskader van de Commissie staat omschreven in richtsnoeren. De Europese Commissie kan bij het goedkeuren van een fusie rekening houden met voordelen in prijs of kwaliteit die ten goede komen aan gebruikers.
Een voorwaarde opnemen rondom milieuvriendelijker productie lijkt normaal gesproken niet voor de hand te liggen bij een dergelijke mededingingsbeoordeling. Remedies bij een concentratiezaak moeten voorzien in het oplossen van een mededingingsprobleem. Het is niet duidelijk hoe het milieuvriendelijker produceren van staal daar invulling aan zou kunnen geven. Bovendien zou met een dergelijke voorwaarde de fusieorganisatie benadeeld kunnen worden ten opzichte van de andere staalbedrijven waar dergelijke milieueisen aan de productie niet gesteld worden.
Erkent u dat het blokkeren van de fusie als resultaat kan hebben dat vervuilende staalproductie (nog meer) verplaatst wordt naar lagelonenlanden?
Het al dan niet verplaatsen van de productie naar andere landen is een beslissing die van heel veel factoren afhankelijk is. Het is onduidelijk in hoeverre het niet doorgaan van de fusie invloed heeft op het eventueel verplaatsen van productie naar lagelonenlanden.
Bent u ook van oordeel dat, zowel om economische als ecologische redenen, er op de Europese markt behoefte is aan consolidatie in de (Europese) staalindustrie? Zo ja, waarom, zo nee, waarom niet?
De mondiale staalindustrie en in mindere mate ook de Europese, kampt met overcapaciteit en onderbezetting van de productiemogelijkheden. Daarbij is de industrie onderdeel van een markt waar de belangrijkste klanten groot zijn – vooral in de automobielindustrie – en de toeleveranciers, met name de grondstoffabrikanten, geconcentreerd zijn in een beperkt aantal leveranciers. Schaalvergroting van de staalindustrie is dan voor de hand liggend, ook om de toenemende investeringen in hoogwaardige producten en milieumaatregelen makkelijker te kunnen dragen.
Bent u bereid om in overleg met collega-bewindslieden uit de Europese Unie, de Europese Commissie en de Europese staalindustrie te zoeken naar consolidatiemogelijkheden om tot een toekomstbestendige staalproductie in Europa te komen, die tevens koploper is in reductie van schadelijke emissies voor klimaat en milieu?
Het is primair aan marktpartijen zelf om te bepalen of zij willen consolideren en daarvoor geschikte partner(s) te zoeken. Voor wat betreft reductie van schadelijke emissies voor klimaat en milieu heeft het Kabinet met de industrie routes bepaald in het Klimaatakkoord. Nederland is vanuit deze routes in gesprek met de buurlanden en andere partners binnen de EU.
Vervuild drinkwater door loden waterleidingen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «200.000 woningen hebben ongezonde loden waterleidingen»?1
Ja.
In hoeveel huizen zijn nog loden waterleidingen aanwezig?
Dat is niet bekend. De Gezondheidsraad schat het aantal woningen waarin nog loden leidingen aanwezig zijn op 100.000–200.000.
In 1998 is op basis van de Kwalitatieve woningregistratie van 1994/1996 het aantal woningen met loden leidingen geschat op 275.000, waarvan 233.000 in de particuliere sector en 42.000 in de sociale huursector. Sindsdien zijn veel loden leidingen verwijderd door eigenaren, bijvoorbeeld in het kader van woningverbetering. Ook door sloop en vervangende nieuwbouw zijn loden leidingen verdwenen. Woningcorporaties voeren hier ook actief beleid op: hun doel is een 100% sanering. In 2016 werd, op basis van het wettelijk meetprogramma van de drinkwaterbedrijven, de norm in 1% van de watermonsters overschreden.
Hoe kan het dat nog niet alle loden waterleidingen vervangen zijn?
Zoals hiervoor vermeld heeft er al een behoorlijke inspanning plaatsgevonden gericht op het verwijderen en vervangen van loden leidingen. Ook loden distributieleidingen van waterleveranciers zijn voor het overgrote deel vervangen, en aan vervanging van de resterende leidingen wordt gewerkt. Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaar van een pand om eventuele nog aanwezige loden leidingen in het pand te verwijderen. Dit is niet verplicht, maar er wordt wel aangeraden dit te doen. De drinkwaterbedrijven hebben hier een actief signalerende en ook adviserende rol.
Wat vindt u ervan dat door het niet vervangen van de loden waterleidingen kinderen nog steeds grote risico’s lopen op hersenschade?
Dat het drinken van kraanwater uit loden leidingen een risico kan opleveren voor met name ongeboren kinderen (via de moeder) en jonge kinderen tot een jaar of zeven is bekend. Deze risico’s dienen te worden voorkomen. Daar is het beleid ook op gericht. Er wordt daarom actief voorlichting gegeven over het belang van het gebruik van flessenwater door kwetsbare groepen, wanneer er nog loden leidingen in de woning aanwezig zijn. Ik vind het belangrijk dat de risico’s
en hoe die zijn te voorkomen opnieuw actief onder de aandacht worden gebracht, zoals de Gezondheidsraad in haar advies ook adviseert.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat iedereen zeker kan zijn van schoon drinkwater?
De Minister van I&W heeft het advies van de Gezondheidsraad mede namens de ministers voor Medische Zorg en Sport en van BZK met een reactie aan de Kamer gezonden. In de reactie is aangegeven dat het advies goed aansluit bij het huidige beleid, en dat naar aanleiding van het advies wordt bekeken op welke manier de huidige aanpak en voorlichting versterkt en/of uitgebreid kan worden. Ik ga ook kijken hoe een actieve melding over de eventuele aanwezigheid van loden leidingen bij het aangaan van een huur- of koopovereenkomst verplicht gesteld kan worden. Daarnaast is het van belang dat bij nieuw te installeren waterleidingen kwalitatief goede producten worden gebruikt en de regelgeving daarvoor wordt nageleefd. Wanneer grootschalige werkzaamheden aan de woning plaatsvinden, bijvoorbeeld in het kader van verduurzaming, dan verdient het ook aanbeveling om daarbij tegelijk eventuele loden waterleidingen te vervangen. Ik zal dit opnieuw onder de aandacht brengen van installateurs, gemeentelijk bouwtoezicht en consumenten.
Bent u bereid de kosten van onderzoek naar de loden waterleidingen te vergoeden? Zo nee, waarom niet?
Huiseigenaren kunnen zelf controleren of er nog loden leidingen in de woning aanwezig zijn, zo nodig met behulp van een installateur. Bij twijfel over de resterende aanwezigheid van loden leidingen bijvoorbeeld in muren of vloeren, kan een meting van het kraanwater worden gedaan.
De drinkwaterbedrijven meten lood op basis van een wettelijk meetprogramma. Aanvullende metingen in individuele woningen vallen onder de verantwoordelijkheid van de verhuurder of eigenaar-bewoner. De kosten hiervoor zijn relatief gering. De Minister van I&W zal naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad met de drinkwatersector overleggen hoe bewoners en woningeigenaren hierbij gefaciliteerd kunnen worden.
Gezien het grote belang voor de volksgezondheid, bent u bereid het verhuren van huizen met loden waterleidingen te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Ik acht een verbod op het verhuren van huizen met loden waterleidingen niet nodig. Verhuurders gaan nu veelal zelf al vrijwillig over tot vervangen van loden drinkwaterleidingen. Hierover zijn in het verleden ook afspraken gemaakt met de koepelorganisaties van verhuurders, met het oog op 100% sanering in 2005.
Ik zal de koepels aan deze afspraken herinneren en er op aandringen dat nagegaan wordt of deze 100% sanering ook echt heeft plaatsgevonden.
Wanneer er toch nog loden leidingen zijn en een verhuurder deze op verzoek van de huurder niet verwijdert kan via de Huurcommissie een huurverlaging worden afgedwongen om de verhuurder tot vervanging te bewegen. De Huurcommissie ziet een loodgehalte in het drinkwater boven de gezondheidskundige norm van (momenteel) 10 microgram per liter als gebrek aan de woning. Een verhuurder moet het gebrek dan verhelpen om weer de volledige huur te kunnen vragen.
De rechter heeft de mogelijkheid om een verhuurder rechtstreeks te verplichten gebreken te herstellen. Het ligt in de verwachting dat een rechter de lijn van de Huurcommissie volgt en de aanwezigheid van lood in het kraanwater ziet als een gebrek. Ook kan de rechter een huurder machtigen een gebrek zelf te laten herstellen en de kosten hiervan te verhalen op de verhuurder.
Het bericht ‘Een derde kinderen leeft in ongezond huis’ |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Een derde kinderen leeft in «ongezond» huis»»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Nederland, als een van de rijkste landen in Europa, zo slecht scoort dat bijna een miljoen kinderen opgroeit in een ongezond huis?
Ik vind het zeer belangrijk dat kinderen opgroeien in een gezonde omgeving en de cijfers van het bureau RAND vind ik daarom verontrustend. Zeker als deze ook samenhangen met de sociaaleconomische status van de betreffende huishoudens, zoals het bureau aangeeft.
Vindt u dat verhuurders moeten zorgen voor schone, veilige en gezonde woningen? Welke mogelijkheden hebben huurders om dit af te dwingen?
Zowel verhuurder als huurder hebben een verantwoordelijkheid in het creëren van een schone, veilige en gezonde woning. Zo is de huurder verantwoordelijk voor een gezond gebruik van de woning, bijvoorbeeld door voldoende te ventileren, de woning schoon te houden, niet binnen te roken enzovoorts.
Als het gaat om het onderhoud, dan is de verhuurder verantwoordelijk voor het onderhoud aan de woning dat verder gaat dan de kleine herstellingen («klein en dagelijks onderhoud»), zoals onder andere het buitenschilderwerk, dakbedekking en het onderhoud van de tot de woning behorende installaties. De huurder is verantwoordelijk voor de zogenoemde kleine herstellingen («klein en dagelijks onderhoud»), zoals onder andere het schoonhouden van ventilatieroosters en -ventielen, ontluchten van de c.v.-installatie, aanbrengen van tochtstrips en gangbaar houden van het hang- en sluitwerk. Meestal verricht de verhuurder deze kleine herstellingen voor de huurder op grond van een serviceabonnement.
Een verhuurder is op grond van het huurrecht verplicht ervoor te zorgen dat de huurder beschikt over een woning zonder bouwkundige (onderhouds)gebreken. Als er sprake is van gebreken kan de huurder in eerste instantie de verhuurder aanspreken om deze te verhelpen. Als de verhuurder in gebreke blijft kan de huurder de Huurcommissie inschakelen voor een tijdelijke huurverlaging. Onder meer bij ernstige vocht- en schimmelklachten, onvoldoende verwarmingsmogelijkheid, onvoldoende daglichttoetreding en onvoldoende geluidsisolatie van woning scheidende binnenmuren, binnenwanden, vloeren of plafonds. De huurprijs wordt dan (zeer fors) verlaagd teneinde de verhuurder te bewegen de gebreken te herstellen. De huur mag pas weer worden verhoogd na herstel.
Ook kan de huurder de rechter vragen om de verhuurder rechtstreeks te verplichten gebreken te herstellen. Of om de huurder te machtigen om de gebreken zelf te (laten) herstellen en de kosten hiervan te verhalen op de verhuurder. Ook bij geluidsoverlast van buren die bij dezelfde verhuurder huren heeft de verhuurder een taak in het aanspreken van die personen en zo nodig het nemen van sancties.
Een huurder kan zich ook wenden tot de gemeente indien de woning niet aan de eisen uit het Bouwbesluit voldoet of als er sprake is van door de woningconstructie veroorzaakte overlast. De gemeente heeft dan diverse mogelijkheden om die situatie te beëindigen waaronder het instrument van aanschrijving.
Overweegt u regelgeving te wijzigen zodat mensen gezond kunnen wonen, waaronder regelgeving voor afzuiging, ventilatie en de buitenruimte?
Het Bouwbesluit bevat al eisen ten behoeve van de gezondheid, zoals eisen voor de benodigde ventilatiecapaciteit bij woningen, zowel voor bestaande bouw, verbouw, als voor nieuwbouw. Deze eisen worden regelmatig aangepast aan de meest recente inzichten en technieken. Zo worden op dit moment de NEN-normen voor daglicht en ventilatie herzien. Verder moeten volgens het Bouwbesluit nieuwe woningen altijd een buitenruimte hebben.
Ik besef dat mensen steeds meer tijd binnen doorbrengen. Een gezonde woning kan een rol spelen bij de preventie van ziekten zoals astma en zorgen voor een groter welbevinden en beter functioneren op werk of school.
Ik heb al eerder aangegeven dat ik de bezorgdheid van de Kamer deel over de overlast en gezondheidsproblemen die bewoners door vocht en schimmel kunnen ervaren. Recent heb ik de Kamer bericht over de voortgang van de Aanpak schimmelproblematiek (32 847, nr. 574). Ik wil een versnelling in de aanpak en richt mij daarbij op de lokale aanpak in die G4 en G40 gemeenten waar vocht en schimmel volgens huurders het vaakst voorkomt.
Door veroudering of slecht onderhoud kunnen gebreken aan woningen ontstaan. Om problemen met de gezondheid als gevolg daarvan te voorkomen moeten verhuurders als gezegd hun woningen goed onderhouden en gebreken eraan herstellen. Maar ook eigenaar-bewoners moeten zich bewust zijn van het belang van een gezonde woning zodat zij hun woning goed onderhouden.
Zoals ik al eerder heb aangegeven zie ik de verduurzamingsopgave als een kans om tegelijk met de verduurzamingswerkzaamheden bestaande bouwkundige problemen te verhelpen, waardoor een woning niet alleen duurzamer maar ook gezonder en comfortabeler wordt.
Tot slot hangt de vraag of een woning gezond is zowel samen met de bouwkundige staat van de woning als met het gebruik ervan. Onder meer verhuurders, Vereniging Eigen Huis, Milieu Centraal en GGD’s verzorgen voorlichting over het gezond gebruik van woningen en benoemen aandachtspunten waar bewoners bij hun woning op moeten letten. Vanwege het belang van kennis over gezond wonen zal ik nagaan welke mogelijkheden er zijn om, aanvullend op deze bestaande informatie, meer voorlichting te geven over gezond wonen.
Kunt u ingaan op de uitspraak dat het voor financieel gewin schrappen van de buitenruimte «bijna misdadig» is? Hoe vaak komt het voor dat de buitenruimte bij nieuwbouwhuizen wordt geschrapt?
Bij nieuwbouw is op grond van het Bouwbesluit de aanleg van een buitenruimte verplicht. Ook in de opvolger van het Bouwbesluit onder de Omgevingswet, het Besluit bouwwerken leefomgeving, blijft deze verplichting op uitdrukkelijk verzoek van uw Kamer en maatschappelijke partijen gehandhaafd.
Hoe verklaart u dat huurders twee keer zo vaak kampen met schimmelproblemen als bezitters van oude koopwoningen, namelijk 40 procent in plaats van 20 procent?
Uit het rapport over de resultaten van het WoonOnderzoek Nederland 2018 («Ruimte voor Wonen») blijkt dat huurders vaker last hebben van vocht en schimmel in hun woning dan eigenaar-bewoners. Dat in oude huurwoningen schimmelproblemen twee keer zo vaak zouden voorkomen als in oude koopwoningen staat echter niet in het rapport. Wel is aangegeven dat bij oudere woningen vocht en schimmel wat vaker voor komen in appartementen dan in eengezinswoningen. Bij nieuwere woningen is dit beeld overigens andersom: bewoners van eengezinswoningen met een bouwjaar vanaf 1990 hebben wat vaker vocht en schimmel in de woning dan bewoners van appartementen uit deze bouwperiode.
De onaangekondigde korting van 3 miljoen op de begroting van Emmen |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Emmen boos op het Rijk vanwege nieuwe tegenvaller van 2,8 miljoen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Emmen niet tijdig is geïnformeerd over een korting van bijna 3 mln. euro op het bijstandsbudget en daardoor onverwachts fors moet bezuinigen? Kunt u daarbij ingaan op de uitspraak dat dit «neigt naar onbehoorlijk bestuur»?
Het voorlopige budget voor de gebundelde uitkering 2020 van € 50,3 miljoen voor de gemeente Emmen is lager dan het bedrag van € 53,1 miljoen waar de gemeente Emmen in haar eigen begroting rekening mee heeft gehouden. Dit komt doordat de gemeente heeft verondersteld dat het budgetaandeel in 2020 ongewijzigd zou blijven, terwijl het budgetaandeel 2020 in werkelijkheid lager is uitgevallen dan in 2019. Door de jaarlijkse actualisatie van het model, die nodig is om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de actuele omstandigheden in een gemeente, kunnen budgetaandelen van gemeenten van jaar-op-jaar schommelen. Het is dan ook raadzaam om bij het opstellen van de gemeentelijke begroting rekening te houden met mogelijke beweging in de budgetaandelen.
De budgetten voor de Gebundelde Uitkering voor alle gemeenten zijn – net als in voorgaande jaren – eind september bekend gemaakt. Het is in het belang van gemeenten dat de verdeling voor de Gebundelde Uitkering gebaseerd is op cijfers die zo actueel mogelijk zijn, zodat de budgetten zo goed mogelijk aansluiten bij de actuele opgave van gemeenten. Dit wordt ook onderschreven door de VNG. Omdat de benodigde cijfers voor de budgetberekening in de periode augustus-september beschikbaar komen, kunnen de budgetten niet eerder bekend worden gemaakt. Er is hier mijns inziens dus geen sprake van onbehoorlijk bestuur, maar van een weloverwogen afweging tussen tijdigheid en actualiteit.
Waarom wordt de verdeelsleutel voor het budget aangepast?
Voor de vaststelling van de budgetaandelen van alle gemeenten in Nederland wordt gebruik gemaakt van een objectief verdeelmodel. Dit model voorspelt voor alle huishoudens in Nederland een kans op bijstand. Een groot aantal huishoudkenmerken zoals leefvorm, opleiding, geslacht, leeftijd, herkomst, zorggebruik en regionale kenmerken zoals beschikbaarheid van werk zijn daarbij bepalend. Elk jaar wordt de voorspelling geactualiseerd, zodat de budgetten zo goed mogelijk aansluiten bij de actuele opgave van de gemeente.
Wijzigingen in de huishoudkenmerken en het reguliere onderhoud aan het model kunnen invloed hebben op het budgetaandeel. Verder wordt het budgetaandeel bepaald door de verandering van de regionale arbeidsmarktsituatie. Dit kan zich vertalen in een lagere kans op bijstand voor de huishoudens in Emmen en daarmee in een lager budget. De gemeente Emmen heeft zich reeds tot mijn ministerie gewend om de oorzaken van de budgetmutatie beter te kunnen duiden.
Uiteraard is het ministerie bereid om de budgetmutatie toe te lichten.
Hoe kan het dat een wijziging in de verdeelsleutel een dergelijk grote impact heeft op de begroting van Emmen?
De Gebundelde Uitkering maakt, zeker voor grotere gemeenten, een substantieel deel uit van de gemeentebegrotingen. Uit de gehanteerde systematiek vloeit voort dat er elk jaar gemeenten zijn die er in budgetaandeel op voor- of achteruit gaan. Vorig jaar gingen 26 grotere gemeenten (van meer dan 40.000 inwoners) er meer dan 5% op achteruit. Dit jaar gaat het om 8 grotere gemeenten. De verdeling is daarmee stabieler dan ooit, maar uitschieters naar boven en naar beneden zullen zich voor blijven doen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de gemeente op zulke korte termijn noodmaatregelen moet treffen? Vreest u niet dat cruciale projecten, zoals preventie in de jeugdzorg, geen doorgang meer kunnen vinden?
Ik kan me voorstellen dat het voor de gemeente Emmen een opgave zal zijn om tot een sluitende begroting te komen. Zoals ik hierboven al heb aangegeven is het echter niet ongebruikelijk dat budgetaandelen van jaar-op-jaar schommelen. Het is daarom raadzaam om bij het opstellen van de gemeentelijke begroting te anticiperen op schommelingen in het budgetaandeel, zodat het treffen van noodmaatregelen kan worden voorkomen.
Kunt u zich voorstellen dat mensen in Emmen zich zorgen maken? Deelt u de mening dat juist mensen die hulp nodig hebben, zeker moeten zijn van goede hulp door de overheid?
Ook ik ben van mening dat mensen die hulp nodig hebben op hulp van de overheid moeten kunnen rekenen. Daarom is het belangrijk dat het bijstandsbudget voor de gemeente aansluit bij de actuele situatie.
Om de financiële risico’s van gemeenten te beperken is er een vangnetregeling. Hiermee worden de gevolgen van mogelijke tekorten op het bijstandsbudget voor de gemeente en haar inwoners beperkt. Overigens was het financieel resultaat van Emmen over 2018 positief. De gemeente ontving 3% meer bijstandsbudget dan het aan bijstandsuitgaven realiseerde en had een overschot van € 1,6 mln.
Bent u bereid om bij te springen en te voorkomen dat in Emmen nodeloos moet worden bezuinigd?
Ik zie geen reden om het budget te herzien. Indien de gemeente Emmen voor het jaar 2020 met een groot tekort te maken krijgt, dan kan de gemeente een beroep doen op de vangnetregeling.
Het versterken van woningen in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag op 1 oktober 2019 over gedupeerden in Loppersum die onzeker zijn of hun huis wel wordt versterkt?1
Ik heb kennisgenomen van de uitzending.
Klopt het dat deze groep mensen wel versterking is beloofd, maar dat die afspraak niet wordt nagekomen?
De situatie uit de uitzending betreft een woning die binnen de batch 1581 een normaal risicoprofiel heeft. Bij de opname van de adressen in batch 1581 is in 2017 nog gebruik gemaakt van de Nederlandse praktijkrichtlijn (NPR) uit 2015. Dit is een oude versie van de richtlijn gebaseerd op het winningsniveau en bijbehorende seismische dreiging van destijds. Na het besluit dat in maart 2018 genomen is om de gaswinning naar nul te brengen, is ervoor gekozen om te werken aan een nieuwe versterkingsaanpak. In deze aanpak, die op basis van het Mijnraadadvies gekozen is, wordt de hoogste prioriteit gegeven aan de versterking van de meest risicovolle woningen. Bewoners die al een versterkingsadvies hadden gekregen, worden uiteraard versterkt conform het versterkingsadvies. Voor de bewoners die nog niet hun versterkingsadviezen hadden ontvangen, is bestuurlijk afgesproken, gezien de nieuwe aanpak, om deze versterkingsadviezen niet alsnog naar de bewoners te sturen.
Vervolgens zijn er met de regio in juni 2019, bestuurlijke afspraken gemaakt over deze batch waarvan de bewoners nog geen versterkingsadvies hadden ontvangen. De afspraak is dat de versterking van huizen uit de batch 1581 met een (licht) verhoogd risicoprofiel (P50 en P90) uitgevoerd zullen worden en dus onderdeel zullen uitmaken van de lokale plannen van aanpak. Voor de huizen met een normaal risicoprofiel uit batch 1581 wordt, conform de bestuurlijke afspraken met de regio, via een steekproef bekeken of er niet een te zwaar versterkingsadvies ligt (oftewel dat de beoordeling met een update van de richtlijn op andere maatregelen uitkomt). Deze steekproef is momenteel in de afrondende fase. Zodra er duidelijkheid is over wat dit voor de daadwerkelijke versterking zal gaan betekenen, zal het kabinet de bewoners en uw Kamer hierover informeren.
De bewoner uit de uitzending heeft het versterkingsadvies, buiten het reguliere proces om, op eigen verzoek ontvangen. Meerdere eigenaren die op eigen verzoek het versterkingsadvies hebben ontvangen zijn geïnformeerd over de status van deze adviezen en het vervolgtraject waarbij is aangegeven dat aan deze versterkingsadviezen geen rechten kunnen worden ontleend. Van een belofte over versterking is daarmee uitdrukkelijk nooit sprake geweest. Dit neemt niet weg dat het voor deze bewoners een vervelende situatie is, waarbij hun huis al geruime tijd geleden geïnspecteerd is, maar zij nog geen duidelijkheid hebben of hun huis versterkt moet worden.
Bent u bereid gemaakte afspraken na te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer komt er eindelijk duidelijkheid voor deze groep mensen? Deelt u de mening dat dit nooit zo lang had mogen voortsloffen?
Zie antwoord vraag 2.
Aangezien sinds het advies van de Mijnraad het Hazard and Risk Assessment (HRA)-model de basis is geworden voor analyses over de veiligheid van gebouwen, wat betekent de destijds gemaakte inschatting van 1.500 gebouwen waarvoor de veiligheidsnorm niet gehaald werd op dit moment nog? Wat is dit aantal nu? Op basis van welke analyses?
Met de afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld beoogt het kabinet de oorzaak van de veiligheidsrisico’s weg te nemen. Dit heeft geen gevolgen voor de versterking: de versterkingsoperatie gaat onverminderd door. Zoals in de brief van 16 oktober jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 695) is aangegeven, volgt uit de meest recente HRA-run (maart 2019) dat het aantal adressen met een verhoogd risico is gedaald tot onder de 1.000. Dit neemt niet weg dat conform bestuurlijke afspraken met de regio en eerdere toezeggingen de totale scope van opname en beoordeling hoger is. De scope van het aantal adressen dat in aanmerking komt voor opname en beoordeling bestaat uit ruim 26.000 adressen. Dit komt ten eerste doordat, conform het advies van de Mijnraad, gewekte verwachtingen en gedane toezeggingen worden nagekomen. Dit is van toepassing op de zogenoemde «batches» die worden uitgevoerd volgens bestaande versterkingsadviezen, ongeacht nieuwe inzichten in de veiligheidssituatie (Kamerstuk 33 529, nr. 502). Ten tweede zijn, in lijn met het Mijnraadadvies, naast de adressen met een verhoogd risico ook adressen met een licht verhoogd risico (P90) opgenomen in de scope. Ten derde blijven in lijn met deze afspraken alle adressen die eerder als (licht) verhoogd risicovol zijn geïdentificeerd onderdeel van de scope, ook als zij dat op basis van recente inzichten niet langer zijn. Ten vierde zijn op verzoek van de gemeenten adressen toegevoegd vanuit het perspectief van een coherente uitvoering in plaats van sec technische veiligheid. Dat gaat bijvoorbeeld om het realiseren van tempo binnen een straat of wijk, om maatschappelijk draagvlak, gebiedsontwikkeling en/of het minimaliseren van overlast.
Als gevolg van de afbouw van de gaswinning en de risicogerichte prioritering van de versterkingsoperatie zal naar verwachting een steeds groter aantal adressen na opname en beoordeling minder of geen versterking nodig blijken te hebben. Daarnaast wordt met het Nationaal Programma Groningen (NPG) geïnvesteerd in toekomstperspectief voor de regio.
Hoe vaak is de oorspronkelijke lijst met onveilige gebouwen aangepast? Op welk moment en op basis van welke argumentatie? Wilt u dit heel precies uiteenzetten?
Bij wet dien ik jaarlijks een vaststellingsbesluit te nemen waarin de hoogte van de gaswinning uit het Groningenveld wordt bepaald. Onderdeel daarvan is het uitvoeren van een Hazard and Risk Assessment. Het SodM ziet toe op dit model. Deze HRA-run vormt ook de basis voor een herprioritering. Bestuurlijk is met de regio, in lijn met het Mijnraadadvies, afgesproken dat het niet mogelijk is om adressen van de lijst voor opnemen en beoordeling af te halen, dit in verband met gewekte verwachtingen naar bewoners toe. Wel kan herprioritering betekenen dat adressen met een hoger risicoprofiel voorrang krijgen.
Hoeveel gebouwen zijn naast het HRA-model vanwege acute onveiligheid, nadere inspecties of anderszins opgenomen in de lijst met onveilige gebouwen (dus zonder dat zij als p50 of p90 woningen zijn aangemerkt)? Kunt u hiervan een overzicht geven? Welk deel van die woningen ligt buiten de eerder toegepaste contouren?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel gebouwen worden op basis van het HRA-model beoordeeld als «laag risico», terwijl in de praktijk sprake blijkt van een onveilig huis? Denkt u dat, daar waar in Woltersum een huis dat in de stutten staat, op de lijst van onveilige panden is gezet ondanks het eerdere oordeel, dit ook was gebeurd als mensen niet mondig genoeg waren geweest?
In de bijlage bij de Kamerbrief Overdracht Groningen EZK-BZK (Kamerstuk 33 529, nr. 695) is het overzicht van aantal huizen met een normaal risicoprofiel opgenomen. De HRA wordt gebruikt om naar beste kunnen een inschatting te geven van de gebouwen, dat vervolgens de prioritering van opname en beoordeling bepaalt. In Woltersum hebben enkele panden de afgelopen periode forse schade opgelopen. De bewoners hebben begrijpelijke zorgen over de snelle achteruitgang van hun huizen. De schade is gemeld bij TCMG. TCMG heeft bij één huis een Acuut Onveilige Situatie (AOS) geconstateerd en met spoed stutten geplaatst. De acuut onveilige situatie is daarmee verholpen. Naar aanleiding van de meldingen over de schade zijn de vier adressen met een verhoogd risico met voorrang door NCG opgenomen. Op dit moment wordt het normbesluit voor deze adressen uitgewerkt.
Hoe staat u in voor de veiligheid van de huizen van iedereen, ook de mensen die een brief kregen dat hun huis is beoordeeld als laag risico door het HRA-model? Het mag toch niet afhankelijk zijn van de mondigheid en assertiviteit van de Groningers of hun huis wordt versterkt en op de lijst komt?
Zoals in brief Overdracht Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 695) aangegeven staat, staat de veiligheid van Groningers bovenaan. In het wetsvoorstel Tijdelijke wet Groningen2 staat centraal dat eigenaren regie krijgen over de versterking van hun woning. De uitvoering wordt lokaal belegd, bij gemeenten en de uitvoeringsorganisatie. Gemeenten worden feitelijk opdrachtgever voor de planning en aansturing van de versterkingsoperatie. De prioritering is daarmee niet afhankelijk van de mondigheid of assertiviteit van de bewoners. Eigenaren van woningen die op basis van het normbesluit ervoor gekozen hebben hun woning te laten versterken, vragen het versterkingsbesluit aan waarin, naast de maatregelen om aan de veiligheidsnorm te voldoen, ook wensen van de bewoner kunnen worden meegenomen, mits het meenemen van deze werkzaamheden niet tot onredelijke vertraging leidt van het laten voldoen aan de veiligheidsnorm en de eigenaar of het college van B&W deze kosten dragen. Daarnaast wordt met dit wetsvoorstel een eenduidig aanspreekpunt voor bewoners gecreëerd: de uitvoeringsorganisatie. Gemeenten stellen programma’s van aanpak op die het centrale plannings- en sturingsinstrument vormen voor de versterkingsopgave binnen de gemeenten. Hiermee is het mogelijk de versterkingsopgave in de lokale situatie in te passen en koppelkansen te benutten. De versterking kan in samenhang worden uitgevoerd met lopende programma’s voor de verbetering van de leefbaarheid, energietransitie en economie in Groningen.
Het op te richten Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG), eerdergenoemd TCV (Kamerstuk 33 529, nr. 609), geeft advies over de te hanteren veiligheidskaders bij de uitvoering van de versterkingsoperatie. De rol en taken van het ACVG zullen worden vastgelegd in een Wijzigingswet op de Tijdelijke wet Groningen. De adviescommissie gaat over de hoofdkaders ten aanzien van veiligheid en de gemeenten kunnen adviseren over de kaders voor de uitvoering.
Deelt u de conclusie dat de inschatting destijds onjuist was en geen enkele verhouding heeft met de huidige praktijk en realiteit?
Zie mijn beantwoording op vraag 2,3 en 4.
Hoeveel acuut onveilige situaties zijn er tot nu toe in totaal geweest? Hoeveel van die situaties zijn opgelost en hoeveel daarvan zijn er versterkt? In hoeveel gevallen was er sprake van sloop/nieuwbouw en hoeveel moeten nog worden opgelost?
Voor een acuut onveilige situatie(AOS-melding) geldt dat indien een bewoner onveiligheid vermoedt, de bewoner dit kan melden en binnen 48 uur wordt bepaald of er daadwerkelijk sprake is van een acuut onveilige situatie. Indien dit het geval is, worden acute veiligheidsmaatregelen genomen, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van stutten.
De actuele stand van zaken van de schadeafhandeling in cijfers en grafieken is te vinden op de website van de TCMG3. Hier staat ook een actuele stand over het aantal AOS-meldingen en in hoeverre deze gegrond zijn.
Het versterken van gebouwen gaat niet over schade. Een gebouw kan weinig of geen schade hebben, maar toch versterkt moeten worden. Het gebruik van het HRA-model staat dan ook los van de aanpak van schrijnende situaties. Met de HRA wordt namelijk bepaald welke gebouwen een groter risico hebben. Op advies van de Mijnraad en SodM wordt de HRA uitsluitend gebruikt voor de prioritering van de opnames in de versterkingsopgave. De NCG verrijkt jaarlijks de uitkomst van het HRA-run (in samenwerking met gemeenten). Daarbij geldt dat de geconstateerde onveiligheid, zoals een Acuut Onveilige Situatie of gestutte panden wordt meegenomen in deze verrijking. Dit wordt vervolgens vastgelegd in de lokale programma’s van aanpak.
Welk deel van de acuut onveilige situaties volgt uit de eerste inschatting op basis van het HRA-model (de 1.500 huizen met het grootste risico) en welke uit meldingen? Wat zegt dit over de (on)betrouwbaarheid van het HRA-model?
Zie antwoord vraag 11.
Is het HRA-model daarmee niet eerder een obstakel dan behulpzaam bij de aanpak van schrijnende situaties die niet door het model worden herkend?
Zie antwoord vraag 11.
Kredietwaardigheidsonderzoeken |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wat zijn kredietwaardigheidsonderzoeken en onder welke voorwaarden mogen bedrijven kredietwaardigheidsonderzoeken doen naar particulieren?
Door het doen van kredietwaardigheidsonderzoeken beogen bedrijven inzicht te krijgen in hoeverre potentiële klanten, consumenten of bedrijven, aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Met dergelijke onderzoeken kunnen bedrijven in kaart brengen welke risico’s er zijn verbonden aan het aangaan van een overeenkomst. Voor het toetsen van kredietwaardigheid maken bedrijven vaak gebruik van gegevens die zijn verzameld door handelsinformatiebureaus. De Nederlandse Vereniging van Handelsinformatiebureaus (NVH) is de branchevereniging van bedrijven, gespecialiseerd in het maken van (kredietwaardigheid)profielen voor hun klanten.
Omdat bij kredietwaardigheidsonderzoeken sprake zal zijn van de verwerking van persoonsgegevens van consumenten is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing. Bedrijven die zijn aangesloten bij de NVH zijn ook gebonden aan de NVH-Gedragscode. Zie in dit verband ook de brief van 21 december 2018 met een reactie van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op een onderzoek naar handel in betaalgegevens en privacy.1
Deze kredietwaardigheidsonderzoeken moeten worden onderscheiden van beoordeling van de kredietwaardigheid van consumenten in het kader van kredietverstrekking in de zin van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Hiervoor zijn in de Wft en onderliggende regelgeving regels opgesteld ter voorkoming van overkreditering van consumenten die een consumptief krediet of een hypotheek afsluiten.
Van welke gegevens van particulieren mag gebruikgemaakt worden bij een kredietwaardigheidsonderzoek? Aan welke regels zijn dit soort bedrijven gebonden?
Wanneer bij een kredietwaardigheidsonderzoek naar consumenten persoonsgegevens worden verwerkt, is de AVG van toepassing. Op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is vermeld welke informatie handelsinformatiebureaus kunnen gebruiken ten behoeve van kredietwaardigheidsonderzoeken. Ook is navraag gedaan bij de NVH. Het kan gaan om informatie uit openbare bronnen zoals de Kamer van Koophandel, het Kadaster, het Landelijk Register Schuldsaneringen en het Centraal Insolventieregister. Verder worden genoemd algemene statistische gegevens over de woonomgeving van een consument, zoals het gemiddelde inkomen. Ook kunnen gegevens afkomstig zijn van niet-openbare bronnen zoals werkgevers of opdrachtgevers en andere derden die met de betrokkene een relevante financiële of zakelijke relatie onderhouden.2 Deze derden mogen deze gegevens alleen verstrekken indien hiertoe een geldige grondslag bestaat waarbij de noodzaak van de verwerking wordt gemotiveerd en aangetoond. Dit kan als de betrokkene toestemming voor de verstrekking heeft gegeven. Deze toestemming moet voldoen aan de eisen van artikel 7 AVG (o.a. vrijelijk zijn gegeven).
Klopt het dat er kredietwaardigheidsoordelen worden verstrekt die gebaseerd zijn op slechts algemene gegevens, zoals postcode, leeftijd en geslacht? Bent u het ermee eens dat dit onredelijk is, omdat mensen geen invloed hebben op deze gegevens en zo slachtoffer kunnen worden van willekeur of discriminatie?
Bij kredietwaardigheidsonderzoeken kan gebruik worden gemaakt van openbare bronnen en kan informatie worden opgevraagd. Zie ook het antwoord op vraag 2. Op de website van de AP is het voorbeeld te vinden dat een telecomaanbieder een gsm-abonnement mag weigeren bij een negatieve kredietscore op het adres van een klant. Een telecomaanbieder kan, aldus de AP, slechte ervaringen hebben op een bepaald adres en kan daarom een klant weigeren, ook als dit met de klant niets te maken heeft.3 Het is aan de bedrijven die kredietwaardigheidsonderzoeken laten verrichten om te bepalen op welke gegevens zij een risico op wanbetaling willen baseren. Bij de verwerking van persoonsgegevens moet de AVG worden nageleefd. Het gebruik van dergelijke informatie mag uiteraard niet leiden tot discriminatie.
Worden er bij een kredietwaardigheidsonderzoek persoonsgegevens dan wel bijzondere persoonsgegevens verzameld of verstrekt? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zoals dat in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is vastgelegd?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de vragen 1, 2 en 3.
De verwerking van bijzondere persoonsgegevens is in beginsel verboden. Uitzonderingen op dit verbod zijn onder meer mogelijk wanneer de betrokkene uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven of wanneer de persoonsgegevens kennelijk door de betrokkene openbaar zijn gemaakt, en de verwerking van deze gegevens ook noodzakelijk is voor het beoogde doel (zie paragraaf 3.1 Uitvoeringswet AVG). Behoudens deze uitzonderingen is het niet toegestaan om bijzondere persoonsgegevens te verwerken. Dat is niet anders bij kredietwaardigheidsonderzoeken.
Zijn bedrijven verplicht aan mensen te melden dat er een kredietwaardigheidsonderzoek naar hen wordt uitgevoerd? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja, personen moeten worden geïnformeerd over de verwerking van hun persoonsgegevens, zowel wanneer deze gegevens van de consument zelf als wanneer deze van een derde worden verkregen (vgl. artikelen 13 en 14 AVG). In beide gevallen moet de volgende informatie worden verschaft: welke gegevens er worden verwerkt en met welk doel, of de gegevens worden gedeeld, hoe lang de gegevens worden bewaard en wat de contactgegevens zijn van de verwerkingsverantwoordelijke. De wijze waarop dit dient te gebeuren hangt af van hoe de organisatie aan de gegevens komt, van de betrokkene zelf of van een derde, alsook van factoren zoals hoe groot de groep is die geïnformeerd moet worden. Het informeren is verder vormvrij. Wel eist de AVG dat deze informatie beknopt maar volledig is, in begrijpelijke taal is geschreven en gemakkelijk toegankelijk is (artikel 12 AVG).
Ook de NVH hanteert voorschriften omtrent het informeren van de betrokkene over de verwerking van persoonsgegevens en geeft aan dat dat in de praktijk bijvoorbeeld schriftelijk gebeurt in correspondentie of via een privacyverklaring.
Deelt u de mening dat de uitkomst van een kredietwaardigheidsonderzoek eerst aan de desbetreffende persoon of onderneming voor het maken van opmerkingen of bezwaar moet worden voorgelegd voordat dat aan derden mag worden doorgespeeld? Zo ja, hoe is of wordt dit geregeld? Zo nee, waarom niet?
De AVG kent voorschriften over informatie die aan een consument moet worden verstrekt bij gegevensverwerking, een recht op inzage en voorziet in de mogelijkheid om onjuiste persoonsgegevens te corrigeren of de verwerking te beperken (artikelen 13–18 AVG).
Wat moeten mensen doen die onterecht een negatief kredietwaardigheidsoordeel krijgen op basis van algemene gegevens? Is het mogelijk een recht om vergeten te introduceren, waarbij mensen niet later alsnog last krijgen van het inroepen van het recht op vergeten?
In artikel 17 van de AVG is het recht op vergetelheid (of gegevenswissing) opgenomen. De gronden waarop een verwerkingsverantwoordelijke verplicht is om persoonsgegevens te wissen zijn in de AVG opgenomen. Het «recht om vergeten» bestaat met andere woorden al.
Wanneer een bedrijf een consument afwijst als klant, kan de consument in overleg treden met het bedrijf over de afwijzingsgronden. Bij een klacht over een handelsinformatiebureau, bijvoorbeeld wanneer een consument het niet eens is met het uitgevoerde kredietwaardigheidsonderzoek, kan contact worden opgenomen met het handelsinformatiebureau. Wanneer dit niet tot overeenstemming leidt, kan de consument contact opnemen met de NVH als het handelsinformatiebureau bij deze branchevereniging is aangesloten. Ook kunnen consumenten een klacht indienen bij de AP wanneer zij menen dat in strijd met de AVG of Uitvoeringswet AVG is gehandeld. Ten slotte kan een consument zich tot de rechter wenden.
Deelt u de mening dat mensen beschermd moeten worden tegen al dan niet op basis van algoritmes bepaalde besluiten die hen direct in het leven raken? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen; zo nee waarom niet?
Allereerst is in Nederland de AP als toezichthouder verantwoordelijk voor het toezicht op de verwerking van persoonsgegevens en daarmee ook op AI-toepassingen en algoritmes waarbij persoonsgegevens worden verwerkt. En er is een helder wettelijk kader dat organisaties en de privacytoezichthouder houvast biedt: de AVG. Zo moet bij het gebruik van algoritmes persoonsgegevens worden verwerkt in ieder geval worden voldaan aan een aantal basisvoorwaarden uit de AVG zoals de beginselen van rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie. Daarnaast geldt onder meer dat ingevolge artikel 22 AVG, betrokkenen het recht hebben om niet onderworpen te worden aan een besluit dat uitsluitend op geautomatiseerde verwerking, waaronder profilering, is gebaseerd en waaraan voor hen rechtsgevolgen zijn verbonden of dat hen anderszins in aanmerkelijke mate treft. Geautomatiseerde individuele besluitvorming, zónder profilering, is volgens artikel 40 van de Uitvoeringswet AVG toegestaan indien de besluitvorming noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust of noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang.
In de kabinetsbrief «Waarborgen tegen risico’s van data-analyses door de overheid» die op 8 oktober jl. aan uw Kamer is toegezonden, heeft mijn collega, de Minister voor Rechtsbescherming, aangegeven dat eventuele wettelijke waarborgen voor data-analyses door het bedrijfsleven beter op Europees dan op nationaal niveau kunnen worden vastgesteld.4 In dat kader heeft de Europese Commissie een externe AI High-Level Expert Group opgericht die ethische richtsnoeren voor AI heeft opgesteld.5 De Europese Commissie is in juni 2019 een pilotfase gestart voor bedrijven en publieke organisaties om te verkennen of de ethische richtsnoeren voor AI werkbaar zijn in de praktijk. Het kabinet spant zich met de Nederlandse AI-Coalitie in om zo veel mogelijk Nederlandse bedrijven en publieke organisaties actief deel te laten nemen aan deze pilotfase.
Tot slot heeft de markt zelf ook initiatieven ontplooid waarin besluitvorming op basis van algoritmes wordt geadresseerd, zoals de ethische code AI van Nederland ICT.
Het verzekeren van zonnepanelen tegen hagelschade |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Verzekeraars stoppen met vergoeden onzichtbare hagelschade aan zonnepanelen»?1
Ja.
Is het waar dat door een wijziging van de polisvoorwaarden van sommige verzekeraars hun cliënten met een woonhuisverzekering niet langer verzekerd zijn tegen de onzichtbare schade die bij zonnepanelen kan ontstaan na de impact van hagelstenen? Zo ja, betekent dit dat een substantieel deel van de woningeigenaren nu niet meer tegen deze schade verzekerd is en hoe groot is dat deel? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het artikel in Solarmagazine vermeldt dat een aantal verzekeraars is gestopt met het vergoeden van onzichtbare hagelschade aan zonnepanelen. Het Verbond van Verzekeraars heeft dit aan mij bevestigd. Als deze verzekeraars dat door een wijziging van de polisvoorwaarden expliciet in die voorwaarden hebben opgenomen, betekent dat inderdaad dat de betreffende woningeigenaren niet meer voor het risico op deze schade verzekerd zijn. Anderzijds zijn er ook verzekeraars die aangeven dit risico nog wel te dekken. Het is mij niet bekend of het niet-verzekerde deel van huiseigenaren substantieel is. Dat hangt af van de verschillende polisvoorwaarden die verzekeraars hanteren, hun marktaandeel en het aantal huiseigenaren dat naar aanleiding van de wijziging in de polisvoorwaarden naar een andere verzekeraar is overgestapt.
Deelt u de mening dat voor het blijven bestaan van het draagvlak voor zonnepanelen, daarbij ook hoort dat eigenaren daarvan goed verzekerd kunnen zijn tegen hagelschade? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat verzekeraars niet alle schade meer willen vergoeden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening zeker. Dat neemt echter niet weg dat ik het ook van belang vind dat verzekeraars bezien welke risico’s zij, vanuit oogpunt van hun solvabiliteit, verantwoord kunnen dekken. Overleg tussen verzekeraars en leveranciers van zonnepanelen kan bijdragen aan meer duidelijkheid over de oorzaken van onzichtbare schade aan zonnepanelen (waaronder hagel). Dit kan ook leiden tot een duidelijker handelingsperspectief voor mensen die zonnepanelen aan willen schaffen of verzekeren en tot een betere verzekerbaarheid. Door de onzichtbaarheid van sommige schade aan zonnepanelen is het complex om aan te tonen wat de oorzaak hiervan is geweest. Ik beschouw dit primair als een zaak tussen verzekeraars, marktpartijen en eigenaren van zonnepanelen. Ik heb begrepen dat tussen deze partijen reeds overleg hierover plaatsvindt.
Hoe zijn cliënten van de in het bericht genoemde verzekeraars op de hoogte gesteld van de wijziging in de polisvoorwaarden? Is dat naar uw mening op een voor de cliënt duidelijke manier gebeurd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Verzekeraars dienen bij het wijzigen van de voorwaarden de van toepassing zijnde voorschriften na te leven. Dit betekent in elk geval dat op grond van artikel 4:20, derde lid, onderdeel a, van de Wft wezenlijke wijzigingen in de informatie die nodig is voor een adequate beoordeling van de verzekering tijdig aan cliënten moeten worden medegedeeld. Het vervallen van een belangrijk deel van de dekking kan mijns inziens kwalificeren als zo’n wezenlijke wijziging. Op grond van de door verzekeraars vastgestelde «Gedragscode Geïnformeerde verlenging en contractstermijnen particuliere schade- en inkomensverzekeringen» dienen verzekeraars bij de communicatie hierover een taalniveau te hanteren waarvan zij mogen verwachten dat de verzekeringsnemer dit begrijpt. Het is mij niet bekend wat in dit geval de feitelijke gang van zaken is geweest omtrent de wijziging van de voorwaarden.
Kunnen cliënten die geconfronteerd worden met de genoemde wijziging van de polisvoorwaarden om die reden hun verzekering opzeggen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Indien een verzekeraar de voorwaarden van een overeenkomst ten nadele van de verzekeringnemer wijzigt, is de verzekeringnemer gerechtigd de overeenkomst op te zeggen tegen de dag waarop de wijziging ingaat, en in ieder geval gedurende één maand nadat de wijziging hem is meegedeeld (artikel 7:940, vierde lid, van het BW). Ook daarna nog hebben verzekeringsnemers bij toepassing van de in vraag 4 genoemde gedragscode bij verlenging van de verzekeringsovereenkomst met een looptijd van twaalf maanden de gelegenheid de verzekeringsovereenkomst op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van één maand.
Wilt u in overleg treden met het Verbond van Verzekeraars om te bevorderen dat verzekeraars voortaan weer wel de genoemde hagelschade onder hun verzekering laten vallen?
Er zijn nog steeds verzekeraars actief die de genoemde, onzichtbare hagelschade dekken. Dit risico is dus nog steeds verzekerbaar. Het is aan verzekeraars om te bepalen welke producten zij aanbieden. Wanneer het aanbod verschraalt blijkt in veel gevallen dat preventie en schadebeperking de belangrijkste factoren zijn die de dekkingsmogelijkheden weer kunnen verbeteren. Het is aan de sector waarin de schade wordt geleden om daarin stappen te zetten. Het Verbond noch ikzelf is het toegestaan met verzekeraars afspraken te maken over te geven dekking en daarbij behorende premies, omdat dit raakt aan de mededingingswetgeving.
Gedupeerde huizenkopers in Brielle |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Alleen lef kan drama voor huizenkopers in Brielse Van Sleenstraat voorkomen»?1
Ja.
Heeft u contact gezocht met het gemeentebestuur over deze casus? Zo ja, welke maatregelen heeft de gemeente genomen om de gedupeerde huizenkopers te helpen? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Ja, ik heb contact gehad met de gemeente Brielle. De gemeente heeft aan mij gemeld dat zij de volgende maatregelen heeft genomen. Zij heeft de kopers (onverplicht) ondersteund door hen een renteloze lening van € 20.000,- aan te bieden om de eerste kosten op te vangen, waaronder kosten van huisvesting. De gemeente heeft tevens aangegeven samen met de gedupeerden naar een oplossing te willen zoeken. Hiertoe vindt regelmatig overleg met hen plaats. Bij het zoeken naar een oplossing heeft de gemeente benadrukt dat de kopers zich zouden moeten verenigen opdat zij dan als collectief kunnen optreden. De huizen van de gedupeerden zitten namelijk aan elkaar vast, het is één samenhangend bouwblok en er zijn gezamenlijke constructieve gebreken aan de woningen geconstateerd, hetgeen een gezamenlijke oplossing/ aanpak vergt. Ook om een mogelijke oplossing financieel rond te krijgen kan collectief optreden wenselijk zijn, aldus de gemeente. Zoals het college ook in de raadsinformatiebrief van 2 oktober jl. schrijft, is de gemeente bereid waar mogelijk de bewoners te steunen, maar dit laat de eigen verantwoordelijk van kopers voor de oplossing van dit nijpende probleem onverlet.2 De gemeente Brielle heeft aangegeven mij over de ontwikkelingen in deze kwestie op de hoogte te houden.
Wat vindt u ervan dat huizenkopers worden opgezadeld met de kosten en gevolgen van grove bouwtechnische fouten als de bouwer failliet gaat?
Ik vind dit zeer droevig. Normaal gesproken draaien huizenkopers hier niet voorop omdat hiervoor afbouwgaranties (garantie- waarborgregelingen) bestaan. Van de gemeente heb ik begrepen dat de aannemer failliet is gegaan en dat hij in zee is gegaan met een onbetrouwbare waarborginstelling, Betaal Garant Nederland, die niet gebruikelijke voorwaarden hanteert en waarvan de directeur in juli veroordeeld is voor het leiding geven aan een criminele organisatie (zie ook mijn antwoord op vraag 6).
Welke rechten en plichten hebben huizenkopers in dergelijke gevallen volgens de wet? Welke rechten en plichten heeft een gemeente? Welke voorzorgsmaatregelen kan een huizenkoper treffen om deze situatie te voorkomen?
Bij het afsluiten van de koop- aanneemovereenkomst, zoals hier het geval was (koop van de grond en aanneming van het bouwen van de woning), kan de koper die tevens opdrachtgever is, gebruik maken van een bijzonder opschortingsrecht: de zogenoemde 5% regeling zoals die in artikel 7:768 van het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd. De opdrachtgever van het bouwwerk kan op voorhand aangeven, zonder dat hij hoeft aan te tonen dat de aannemer zijn werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd en met behoud van zijn recht op oplevering, dat maximaal 5 procent van de aanneemsom wordt ingehouden op de laatste termijn of laatste termijnen en dat dit bedrag in depot bij een notaris wordt gestort, in plaats van dit aan de aannemer te betalen. De 5% regeling geldt voor alle gebreken die zich voordoen binnen die drie maanden na de oplevering. De notaris betaalt dit bedrag drie maanden na oplevering aan de aannemer tenzij de opdrachtgever heeft aangegeven dat hij van zijn opschortingsrecht gebruik wenst te maken omdat er gebreken zijn.
Bij consumentennieuwbouw wordt in overgrote meerderheid gebruik gemaakt van een standaardmodel koop- aannemingsovereenkomst van Bouwend Nederland, NEPROM (Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen) en NVB (Nederlandse Vereniging van Banken) die blijkens hun algemene voorwaarden een garantie- waarborgregeling hanteren, die kan worden afgesloten bij meerdere organisaties. Op de website van de Vereniging Eigen Huis (VEH) worden Stichting Waarborgfonds Koopwoningen (SWK), Woningborg en BouwGarant genoemd als goede voorbeelden waar een garantie- waarborgregeling kan worden afgesloten. Deze garantie- waarborgregeling biedt een kwaliteitsgarantie van de aannemer aan de opdrachtgever dat de woning en de toegepaste constructie en materialen voldoen aan de gestelde eisen en dat de woning de afgesproken indeling heeft. Deze zes maanden durende garantie na de datum van oplevering is extra bovenop de verplichtingen die de aannemer sowieso heeft op grond van de wet en de aanneemovereenkomst. Daarnaast heeft de opdrachtgever op grond van deze regeling de waarborg dat de woning wordt afgebouwd en gebreken worden hersteld als de aannemer failliet is of niet wil herstellen.
Als de woning gereed is dient de aannemer aan te geven dat de woning kan worden opgeleverd. De opdrachtgever/koper dient de woning vervolgens binnen een redelijke termijn te keuren, hiervoor kan hij zich laten bijstaan door een bouwkundig adviseur. Als er gebreken zijn kan de opdrachtgever de aannemer op grond van de aanneemovereenkomst aanspreken. Als de opdrachtgever niet binnen een redelijke termijn keurt en al dan niet onder voorbehoud aanvaardt dan wel onder aanwijzing van de gebreken weigert, wordt de opdrachtgever geacht het werk stilzwijgend te hebben aanvaard. Na de aanvaarding wordt het werk als opgeleverd beschouwd en is de woning voor risico van de opdrachtgever (artikel 758 van het Burgerlijk Wetboek). De opdrachtgever kan de aannemer dan alleen nog aansprakelijk stellen voor verborgen gebreken (gebreken die niet zichtbaar zijn op het moment van de oplevering).
Met de inwerkingtreding van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen, die naar verwachting op 1 januari 2021 in werking treedt, is de aansprakelijkheid van de aannemer aangescherpt en is hij na de oplevering aansprakelijk voor alle gebreken in het bouwwerk (dus niet alleen de verborgen gebreken), die door hem veroorzaakt zijn, tenzij deze gebreken niet aan hem zijn toe te rekenen. Ook wordt de rechtspositie van alle consumenten van nieuwbouwwoningen verbeterd. Het opschortingsrecht wordt aangescherpt, doordat de aannemer de consument schriftelijk de gelegenheid dient te geven, om aan te geven of hij van zijn opschortingsbevoegdheid gebruik wenst te maken. De aannemer dient hiervan een afschrift aan de notaris te sturen. Hiermee wordt de consument geattendeerd op het aflopen van de opschortingstermijn en betaalt de notaris dit bedrag drie maanden na oplevering niet automatisch aan de aannemer als de consument niet heeft gereageerd. Daarnaast krijgt de aannemer een informatieplicht, zie hiervoor mijn antwoord op vraag 7.
Bij nieuwbouw is een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist. De gemeente heeft de taak de vergunningaanvraag te beoordelen en de vergunning te verlenen als naar haar oordeel uit de aanvraag aannemelijk wordt dat is voldaan aan het Bouwbesluit 2012. Tijdens de bouw houdt zij toezicht op de naleving van het Bouwbesluit 2012 en maakt zij hierbij zo nodig gebruik van haar handhavende bevoegdheden als hieraan niet voldaan wordt: stilleggen van de bouw, het opleggen van een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, zelf tot herstel overgaan indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd, waarbij de kosten daarvan in rekening worden gebracht bij de overtreder, of een dwangsom opleggen. In ernstige gevallen kan de gemeente gelasten dat het bouwwerk wordt gesloopt. Als de woning is opgeleverd mag deze pas in gebruik worden genomen nadat deze gereed is gemeld bij de gemeente. Met de hiervoor al genoemde Wet kwaliteitsborging voor het bouwen wordt nog een extra bescherming ingebouwd. Tijdens het bouwen en bij het gereedkomen van het bouwwerk zal een onafhankelijke kwaliteitsborger controles uitvoeren. Het gebouw mag niet in gebruik worden genomen als er geen verklaring ligt van de kwaliteitsborger dat het gebouw naar zijn oordeel voldoet aan de bouwtechnische voorschriften uit het Bouwbesluit 2012. Ook zal de kwaliteitsborger tijdens de bouw, wanneer hij constateert dat niet conform het Bouwbesluit 2012 wordt gebouwd, dit melden bij de gemeente. Zo nodig kan de gemeente handhavend optreden.
Ten slotte kan een potentiële huizenkoper zich voor het kopen van een woning laten adviseren door organisaties zoals de VEH, waar informatie te vinden is over het kopen van een woning, koop- aannemingsovereenkomsten, waarborginstellingen en de voorwaarden waaraan deze instellingen moeten voldoen.
Hoe vaak komt het voor dat huizenkopers worden opgezadeld met dergelijke kosten?
Precieze aantallen zijn mij niet bekend omdat ik hierbij geen betrokken partij ben.
Hoe kan het dat de huizenkopers geen beroep kunnen doen op een garantiefonds? Is een garantiefonds niet juist bedoeld voor dergelijke situaties?
Een garantie- waarborgregeling is zeker bedoeld voor dergelijke situaties. Zie ook mijn antwoord op vragen 4 en 7.
Nu blijkt dat mensen geen beroep kunnen doen op het garantiefonds, ziet u redenen om te komen met een landelijk keurmerk of zelf een garantiefonds op te zetten?
Over het algemeen werken de garantie- en waarborgregelingen naar behoren en komen gevallen zoals deze weinig voor. Om die reden is er geen aanleiding voor mij om zelf een garantiesysteem op te zetten. Wel zijn in de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen maatregelen genomen om rechtspositie van alle consumenten van nieuwbouwwoningen te verbeteren door de aannemer een informatieplicht op te leggen.3 Daarin is geregeld dat de aannemer de opdrachtgever (dit is b.v. de consument met een koop- aannemingsovereenkomst) dient te informeren of en zo ja, op welk wijze de aannemer door een verzekering dan wel een andere financiële zekerheid de risico’s voor de opdrachtgever heeft afgedekt tegen schade als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen tot het bouwen van het bouwwerk en voor gebreken die na de oplevering van het bouwwerk aan het licht komen. Hiermee is de opdrachtgever op de hoogte van de wijze waarop hij beschermd is tegen deze risico’s. Deze regeling geeft duidelijkheid aan alle opdrachtgevers, die met en zonder waarborggarantie4 een woning kopen. De opdrachtgever kan zich zo beter een oordeel vormen over de wijze waarop hij wordt beschermd tegen risico’s dat het bouwwerk niet wordt afgebouwd of met gebreken wordt opgeleverd.