Het opslaan van adresbestanden door Twitter |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Twitter geeft toe: ze slaan je adresboek op»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat vergelijkbaar met Facebook, ook Twitter via een applicatie hele adresboeken met namen, telefoonnummers en e-mailadressen van gebruikers uploadt naar de eigen server en deze informatie daar tot zelfs 18 maanden lang opslaat?
Ik heb de berichten hierover gelezen, maar kan de juistheid hiervan niet op grond van eigen informatie bevestigen.
Deelt u de mening dat dit een privacyschending is van zowel de gebruiker als van diens contacten?
Het oordeel of er in casu sprake is van een schending van de Wet bescherming persoonsgegevens, en het eventueel inzetten van handhavende maatregelen, is niet aan mij, maar aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP). Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder en doet geen mededelingen over lopende of voorgenomen onderzoeken.
Overtreedt Twitter naar uw mening de Wet bescherming persoonsgegevens omdat aan gebruikers niet «ondubbelzinnige toestemming» wordt gevraagd voor de opslag van hele adresbestanden op hun server? Indien nee, acht u deze handelswijze wenselijk?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de opslag van adresbestanden zich naar uw mening tot artikel 5, derde lid van de e-privacy richtlijn (2002/58/EG) waarin is bepaald dat het opslaan van cookies alleen is toegestaan op voorwaarde dat informatie wordt verschaft aan de gebruiker over het doel van verwerking en daarbij de mogelijkheid wordt geboden om een dergelijke verwerking te weigeren?
Artikel 5, derde lid van de e-privacy richtlijn is geïmplementeerd in artikel 4.1 van het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen. Op de naleving van dit artikel ziet de OPTA toe. Of voldaan is aan de voorwaarden van deze bepaling en het eventueel inzetten van handhavende maatregelen is ter beoordeling van de OPTA. Ook de OPTA is een onafhankelijke toezichthouder die geen mededelingen doet over lopende of voorgenomen onderzoeken. In het algemeen geldt bij een mogelijke samenloop van bevoegdheden tussen OPTA en CBP dat zij hierover zullen overleggen, conform hun samenwerkingsconvenant.
Welke stappen onderneemt u ten aanzien van telecom- en social networkaanbieders om ervoor te zorgen dat wetgeving inzake gegevensbescherming in Nederland volledig wordt nageleefd?
Zie antwoord vraag 3.
De uitzetting van een Georgisch gezin |
|
Gerard Schouw (D66), Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Tofik Dibi (GL) |
|
Leers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het 17-jarige meisje Nia na tien jaar wordt teruggestuurd naar Georgië?1
Is het waar dat de moeder van Nia een ernstig ongeluk heeft gehad en daardoor blijvend invalide is? Bent u van mening dat de noodzakelijke medische zorg in Georgië aanwezig en voor haar daadwerkelijk toegankelijk is?
Is het waar dat er twee asielprocedures zijn gevoerd en één procedure op medische gronden? Hoe lang heeft elke procedure geduurd en hoe komt het dat dit gezin pas na tien jaar plotseling toch feitelijk wordt uitgezet?
Is het waar dat in de eerste asielprocedure zes jaar na de uitspraak in beroep pas uitspraak is gedaan in hoger beroep? Zo ja, wat was daar de reden van? Deelt u de mening dat het belang van het kind in deze zaak niet gediend is met een dergelijke vertraging?
Is het waar dat de vader getuige is geweest van een politieke moord gepleegd door de machthebbers die op dit moment aan de macht zijn in Georgië?2 Waarom denkt u dat deze man geen gevaren en veiligheidsrisico’s loopt bij terugkeer?
Deelt u de mening dat het niet in het belang van het kind is dat deze wordt teruggestuurd naar een land waarvan het de taal niet machtig is en het daardoor een achterstand zal oplopen in de ontwikkeling en dat dit in dit specifieke geval nog een grotere impact zal hebben wegens de dyslexie van Nia?2 Zo ja, waarom acht u haar terugkeer toch aanvaardbaar? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel waarde hecht u aan een perfect geïntegreerde minderjarige vreemdeling die met zijn of haar opleiding een goede kans heeft op de Nederlandse arbeidsmarkt en een waardevolle toevoeging zal zijn aan de Nederlandse kenniseconomie?
Bent u bereid om de familie niet uit te zetten, zolang deze vragen nog niet zijn beantwoord?
Bent u tevens bereid, mocht u deze vragen vanwege een mogelijk vertrouwelijk karakter niet in het openbaar kunnen beantwoorden, uw antwoorden in een vertrouwelijke brief naar de Kamer te sturen?
Een antihomoseksualiteitswet in Oeganda |
|
Alexander Pechtold (D66), Wassila Hachchi (D66), Pia Dijkstra (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Leers , Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen waarin u ingaat op de positie van Nederland ten aanzien van een mogelijke antihomoseksualiteitswet in Oeganda, ook in relatie tot homoseksuele Oegandese asielzoekers in Nederland en homoseksuele asielaanvragers?1 2 3
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat in Oeganda opnieuw (een versie van) het wetsvoorstel aan het parlement is voorgelegd waarin de doodstraf wordt bepleit voor homoseksuelen?4
Ik acht het voorliggende initiatiefwetsvoorstel niet acceptabel.
Is de positie van het kabinet sinds deze antwoorden in mei 2011 op bepaalde punten gewijzigd? Zo ja, kunt u aangeven op welke punten en waarom?
Neen.
Hoe zult u uw ernstige zorgen overbrengen aan de hoogste vertegenwoordiger van Oeganda in Nederland, en aan de Oegandese autoriteiten?
Nederland heeft herhaaldelijk in zowel bi- als multilateraal verband de Oegandese autoriteiten erop gewezen dat een dergelijke wet in strijd is met de mensenrechten en de Oegandese internationale verplichtingen op dit terrein. De Oegandese premier heeft met een schriftelijke verklaring laten weten dat dit voorstel geen onderdeel vormt van zijn legislatieve programma en neemt hij hiervan afstand.
Is er een EU-demarche uitgevoerd bij de Oegandese autoriteiten waarbij de ernstige zorgen van de EU omtrent deze wetgeving zijn geuit? Zo nee, gaat u hier op aandringen?
Ja.
Wat is uw inschatting van de haalbaarheid van dit voorstel in het Oegandese parlement en de mogelijke reactie daarop van de Oegandese regering?
Mocht deze wet door het parlement worden aangenomen, dan moet de president vervolgens hieraan zijn goedkeuring verlenen. In het geval dat hij zijn instemming onthoudt, kan volgens de Oegandese grondwet het Parlement op basis van een tweederde meerderheid alsnog de wet aannemen.
Welke concrete stappen kunt u verder nemen en zult u verder nemen op het moment dat deze wet een feit is?
Het is te vroeg hierop vooruit te lopen.
Bent u, gezien de urgentie van de problematiek en het deze week ter tafel komen van het wetsvoorstel, bereid deze vragen binnen 72 uur te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord. Vanwege de noodzakelijke afstemming tussen de verschillende departementen was beantwoording binnen de door u gevraagde termijn helaas niet mogelijk.
Het verstrekken van biometrische gegevens aan de Verenigde Staten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Dutch Government selects Sagem Identification for secure travel documents»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de productie van Nederlandse reisdocumenten zoals paspoorten en ID-kaarten voor de komende 7 à 10 jaar heeft uitbesteed aan het bedrijf Morpho (voorheen Sagem)?
Ja, ik verwijs daarvoor naar onder meer de brief d.d. 23 september 2010 die aan de Tweede Kamer is gezonden.
Kunt u bevestigen dat de biometrische gegevens voor de Nederlandse reisdocumenten, zoals digitale gezichtsscans en vingerafdrukken, opgeslagen liggen in de databank van Morpho BV in Haarlem?2
Morpho ontvangt voor het personaliseren van de aangevraagde reisdocumenten (digitaal) de persoonsgegevens die op de documenten moeten worden vermeld. Morpho bewaart daarvoor de gegevens gedurende een beperkte periode. Zie ook de antwoorden op de vragen van het TK-lid Van Raak (TK 2009–2010, nr 2067).
Bent u zich bewust van het feit dat Morpho (voorheen Sagem) onderdeel is van de Safran Group en dat de Safran Group verschillende vestigingen in de Verenigde Staten van Amerika heeft?
Zoals uit het algemene antwoord blijkt valt Morpho niet zonder meer onder de Amerikaanse jurisdictie door het enkele feit dat zij zusterbedrijven in de Verenigde staten heeft.
Bent u zich bewust van het feit dat, vanwege deze vestigingen van de Safran Group in de Verenigde Staten, ook het bedrijf Morpho BV in Haarlem onder Amerikaanse jurisdictie valt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u zich ervan bewust dat de Amerikaanse autoriteiten biometrische gegevens kunnen opvragen uit de databank van Morpho BV op basis van de Patriot Act?
Ik ben mij ervan bewust geworden – na kennisneming van het advies van de Landsadvocaat – dat het niet is uitgesloten dat de Amerikaanse autoriteiten jurisdictie hebben tot het vorderen van persoonsgegevens uit de databank van Morpho BV. Mocht sprake zijn van jurisdictie, dan betekent dat nog niet dat vordering van de Amerikaanse autoriteiten tot het verstrekken van die persoonsgegevens zal worden toegewezen. Zoals ik in het algemene antwoord heb aangegeven zal een dergelijk verzoek door de Amerikaanse rechter getoetst worden aan beginselen van wederkerigheid en soevereiniteit mede met inachtneming van Europese en Nederlandse regelgeving gericht op bescherming van persoonsgegevens, welke toetsing tot een afwijzende beslissing kan leiden. Voorts is Morpho bereid te onderzoeken of er verdergaande maatregelen genomen kunnen worden dat te voorkomen. Deze maatregelen zijn ook in het belang van de bescherming van persoonsgegevens waarover Morpho in het kader van andere contracten met de Staat de beschikking krijgt.
Kunt u aangeven of Morpho BV ooit verzoeken heeft gekregen van de Amerikaanse autoriteiten voor het verstrekken van biometrische gegevens? Kunt u aangeven om hoeveel verzoeken dit gaat? Kunt u aangeven of het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ooit verzoeken heeft gekregen van de Amerikaanse autoriteiten voor het verstrekken van biometrische gegevens uit de databank van Morpho op basis een rechtshulpverzoek?
Morpho heeft desgevraagd mij bericht nooit een verzoek voor het verstrekken van biometrische gegevens te hebben gekregen. Evenmin heeft het ministerie van BZK verzoeken hiertoe ontvangen van de Amerikaanse autoriteiten. Niet de minister van BZK, maar de minister van Veiligheid en Justitie is verdragsrechtelijk aangewezen als de bevoegde autoriteit voor de ontvangst van rechtshulpverzoeken.
Kunt u aangeven aan welke criteria deze verzoeken worden getoetst? Kunt u aangeven in hoeveel gevallen deze verzoeken zijn toegewezen en in hoeveel gevallen deze verzoeken zijn afgewezen?
Desgevraagd heeft mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie mij meegedeeld geen rechtshulpverzoeken te hebben ontvangen die waren gericht op het verkrijgen van biometrische gegevens die zich bij Morpho in Nederland bevinden.
Als de Verenigde Staten rechtshulp zou vragen, zal aan de hand van dat verzoek worden beoordeeld of Nederland medewerking kan verlenen. Uit dat verzoek dient onder andere te blijken naar welke strafbare feiten onderzoek wordt gedaan en welke specifieke informatie in het kader van dat onderzoek vereist is. De criteria voor rechtshulpverzoeken staan vermeld in het rechtshulpverdrag tussen Nederland en de VS3 en in artikel 552h e.v. van het Wetboek van Strafvordering. De procedure voor rechtshulpverlening is met waarborgen omkleed.
De risico's van software voor het op afstand besturen van industriële processen |
|
Gerard Schouw (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Scada-beveiliging een structureel probleem» Joost Schellevis?1
Ja.
Onderschrijft u de stelling van de schrijver dat, anders dan in het Cybersecuritybeeld Nederland 2011 wordt gesuggereerd, het niet nodig is om over uitzonderlijk geavanceerde software te beschikken om een aanval op een beheerssysteem van bijvoorbeeld een riolering te laten slagen?
Ja. Het is niet nodig om over uitzonderlijk geavanceerde software te beschikken om een aanval op een beheerssysteem van bijvoorbeeld een riolering te laten slagen. In het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN) 2011 is niet anders gesuggereerd.
Het CSBNgaat enerzijds in op generieke risico's van SCADA-systemen en anderzijds op de specifieke mogelijkheid van een gerichte aanval met een variant op de Stuxnet malware om een vitaal proces te verstoren. Over dit laatste stelt het CSBN dat het ontwikkelen van een variant op Stuxnet om op soortgelijke wijze SCADA-systemen van andere vitale processen te verstoren «diepgaande kennis vereist van het aan te vallen proces».
Welke veiligheidseisen worden er gesteld aan Scada-systemen, zowel bij de overheid als in de commerciële sector? Hoe wordt hier toezicht op gehouden? Indien er toezicht gehouden wordt, wat is dan het beeld dat toezichthouders hebben van de veiligheid van de systemen?
Organisaties binnen de overheid en de commerciële sector zijn zelf verantwoordelijk voor hun SCADA-systemen.
Het NCSC adviseert de overheid en de commerciële sector over veiligheid van SCADA-systemen. Zo heeft het NCSC een checklist2 «security on-line SCADA-systemen» ontwikkeld . Deze adviezen zijn gezonden aan vitale organisaties bij de overheid en in de commerciële sector.
Toezicht op de veiligheid van SCADA-systemen ligt bij sectorale toezichthouders, die vallen onder de relevante vakdepartementen. Naast algemene wet- en regelgeving bestaat er op het sectorale niveau relevante wet- en regelgeving met daarbij voor de diverse sectoren van toepassing zijnde verplichtingen. Deze wet- en regelgeving laat zich veelal kenmerken door de specifieke focus op de sector.
Onderschrijft u de waarschuwing voor het gevaar van USB-sticks? Kunnen in cruciale industriële infrastructuren, zoals de kerncentrale van Borssele, datadragers van buitenaf, zoals usb sticks, vrij ingevoerd worden? Bestaan hier beveiligingsprotocollen voor?
Ik onderschrijf de waarschuwing voor het gevaar van USB-sticks. Het NCSC/Govcert.nl heeft in adviezen over informatiebeveiliging gewezen op de risico’s die zijn verbonden aan het gebruik van USB-sticks.
(Vitale) organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het uitvoeren van de adviezen van het NCSC, het opstellen van beveiligingsprotocollen en de naleving daarvan. Het valt nooit helemaal uit te sluiten dat datadragers van buitenaf worden ingevoerd. Met betrekking tot het door u aangehaalde voorbeeld van de kerncentrale Borssele merk ik op dat de beveiliging van de centrale in algemene zin een hoge prioriteit kent. Zo heeft in het najaar 2011 een stresstest safety door de vergunninghouder van de kerncentrale Borssele plaatsgevonden. Hierin is ondermeer onderzocht of, en zo ja op welke wijze, cyberaanvallen op onder meer sturingssystemen van de kerncentrale uitgevoerd kunnen worden. Geconcludeerd is dat de systemen in de kerncentrale goed uitgerust is om dit soort aanvallen te kunnen weerstaan.
Hoe beoordeelt u de veiligheidsrisico’s van Scada-systemen die rechtstreeks op het internet zijn aangesloten?
Het aansluiten van Industriële Controle Systemen(ICS) zoals SCADA op het internet vergroot de veiligheidsrisico’s. Voor alle systemen die een koppeling hebben met het internet geldt dan ook, dat hierbij uiterste zorgvuldigheid betracht dient te worden. De beveiliging van dergelijke systemen is een verantwoordelijkheid van ieder betrokken bedrijf of organisatie. Zoals gezegd zal het NCSC intensief samenwerken met de vitale sectoren om de kennis over SCADA-systemen en de beveiliging daarvan op een hoger niveau te brengen.
Is er op Europees niveau aandacht voor de veiligheidsrisico’s van Scada-systemen? Zo ja, welke activiteiten worden er op dit gebied ontplooid? Zo nee, bent u bereid hier aandacht voor te vragen?
Ook op Europees niveau is er aandacht voor de veiligheidsrisico’s van procesbesturingsystemenen en lopen er al diverse activiteiten.
Het behoud van het dubbele paspoort |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de artikelen1 «In praise of a second (or third) passport»;2 «Dutchmen grounded»; en3 «Dubbele nationaliteit»?
Ja.
Wat is uw reactie op de in de artikelen geconstateerde Nederlandse afwijking van de wereldwijde trend om juist de mogelijkheden voor dubbele paspoorten te verruimen, om zo recht te doen aan het toenemende aantal mensen dat in het buitenland woont en werkt, of met iemand met een andere nationaliteit trouwt?
Het is aan iedere staat om, binnen de regels van het volkenrecht en overige internationaalrechtelijke bepalingen, te bepalen welke regels gelden met betrekking tot verkrijging en verlies van de nationaliteit. Ieder land maakt hierbij zijn eigen afwegingen. Automatisch verlies van nationaliteit in het geval van vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit komt voor bij een substantieel aantal landen, en is altijd het uitgangspunt geweest van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Ook is steeds het uitgangspunt geweest dat afstand wordt gedaan van de nationaliteit van het land van herkomst bij aanvaarding van de Nederlandse nationaliteit. In de Rijkswet op het Nederlanderschap bestaan enkele uitzonderingen op deze hoofdregel. In het voorstel van Rijkswet wordt voorgesteld deze uitzonderingen te laten vervallen omwille van de helderheid van de rechten en plichten die gelden tussen een burger en de staat. Het feit dat er landen zijn die de mogelijkheden voor meervoudige nationaliteit vergroten, leidt niet tot een andere afweging van dit kabinet.
Wat is uw reactie op de constatering dat immigranten die hun oorspronkelijke nationaliteit mogen behouden zich meer inspannen om te naturaliseren en te integreren?
Hoofdregel van de Rijkswet op het Nederlanderschap is altijd geweest dat bij naturalisatie tot Nederlander afstand wordt gedaan van de oorspronkelijke nationaliteit, zodat zowel voor individu als voor de staat helder is welke rechten en verplichtingen over en weer gelden. Het is niet uit te sluiten dat de bereidheid, en daarmee de mate van inspanning om te integreren dan wel te naturaliseren hoger is indien vreemdelingen bij verkrijging of verlening van het Nederlanderschap de oorspronkelijke nationaliteit mogen behouden. Dit is echter geen reden om af te zien van de aanscherping van de afstandsplicht: het is aan de persoon zelf om een afweging te maken tussen het behoud van de oorspronkelijke nationaliteit en het aanvaarden van het Nederlanderschap.
Wat is uw reactie op de stelling dat Nederland juist zijn voordeel kan doen «met een wereldwijd netwerk van ingeburgerde Nederlanders met lokale kennis»?
Ik ga er van uit dat de betrokkenheid van Nederlandse expats bij Nederland onverminderd groot blijft, en dat Nederland hier zijn voordeel mee kan doen.
Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel betreffende de wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap tegemoet zien?
Naar verwachting kan het voorstel van Rijkswet in maart aan de Kamer worden voorgelegd.
Bent u nog steeds voornemens Nederlandse expats te dwingen de Nederlandse nationaliteit af te staan wanneer zij om welke reden dan ook een andere nationaliteit aannemen? Zo nee, welke herziening van uw eerdere plannen heeft u voor ogen? Zo ja, waarom?
Niemand wordt gedwongen de Nederlandse nationaliteit af te staan. Hoofdregel van de huidige Rijkswet op het Nederlanderschap is altijd geweest dat het Nederlanderschap verloren gaat bij vrijwillige verkrijging van een vreemde nationaliteit. Op deze hoofdregel is een aantal uitzonderingen. In het voorstel van Rijkswet wordt voorgesteld deze te laten vervallen. Het is altijd aan de persoon in kwestie zelf om de afweging te maken tussen aanvaarding van een nieuwe nationaliteit en het behoud van de oorspronkelijke nationaliteit.
De gang van zaken tussen het ministerie en het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Leers |
|
Herinnert u zich het algemeen overleg dat u met de Kamer heeft gevoerd op 12 oktober 2011 over de misstanden bij het COA?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe de destijds door u geuite verontwaardiging over de bezoldiging van mevrouw Albayrak zich verhoudt tot de constateringen die op 10 januari 2012 door het Gerechtshof in Den Haag zijn gedaan, in het bijzonder ten aanzien van de zorgvuldigheid die in deze kwestie betracht had moeten worden door de werkgever en de verklaring voor het verschil in bezoldigingsgegevens, zoals weergegeven in rechtsoverwegingen 24 en 25 van het arrest?2
Kunt u nog eens helder uiteenzetten op welke wijze u als minister de afgelopen maanden en op welke momenten, contact hebt gehad met het COA en in het bijzonder met mevrouw Albayrak over haar bezoldiging? Indien nee, kunt u toezeggen dat dit punt expliciet wordt meegenomen in het reeds lopende onderzoek naar het COA?
Herinnert u zich dat u tijdens het algemeen overleg aangaf dat u heeft vastgesteld dat in ieder geval sprake was van een «inconsistentie in de informatie over de salarispositie van mevrouw Albayrak» zoals verstrekt door het COA omdat het salaris aanzienlijk boven de Balkenendenorm zou zijn en waarbij u aangaf achteraf verrast te zijn met «cijfers die volkomen anders blijken te zijn dan in eerste instantie is gezegd»?1
Hoe verhoudt uw uitspraak over »volkomen» onjuiste cijfers van het COA zich tot de vaststelling van de rechter dat uit rapportages van KPMG Advisory en de Rijksauditdienst blijkt dat de informatie van het COA zoals vermeld in de brief van 27 september 2011, aansluit op de administratie van het COA?
Hoe verhoudt uw uitspraak over «volkomen» onjuiste cijfers door het COA zich tot de vaststelling van de rechter dat het verschil tussen de bezoldigingsgegevens in de brief van het COA en het ontvangen salaris kan worden verklaard door het verschil in arbeidsuren te weten tussen 36 en 40 uur?3
Kunt u toelichten welke rol u precies heeft gehad bij het op non-actief stellen van mevrouw Albayrak, mede gezien uw uitspraak in de Kamer dat «de onduidelijkheid over de cijfers» voor u «de limit» was en dat dit voor u aanleiding was om mevrouw Albayrak op non-actief te stellen?1
Wat is de reden dat u gezien de «ongerustheid en verontwaardiging» over de vermeende gang van zaken bij het COA, uw ferme uitspraken over het hoge inkomen van mevrouw Albayrak en gezien de door u destijds geconstateerde «inconsistentie in informatie», alleen heeft aangestuurd op een op non-actief stelling van mevrouw Albayrak en niet tevens op een ontslagprocedure?
Kunt u toelichten hoe uw optreden ten aanzien van de Algemeen Directeur van het COA zich formeel verhoudt tot de taak van de Raad van Toezicht van het COA om als werkgever op te treden en tot maatregelen tegen een werknemer te besluiten?
Hoe verhoudt uw uitspraak dat u «achteraf bent verrast met cijfers die volkomen anders blijken te zijn dan in eerste instantie is gezegd» zich tot uw bewering in de Kamer dat u»vanaf het begin af aan bovenop de bezoldiging hebt gezeten» en dat negen maanden lang «uitgebreid overleg heeft plaatsgevonden over de vraag hoe de bezoldiging in overeenstemming kon worden gebracht» met de normering topinkomens?1
Hoe verhoudt uw uitspraak dat u «achteraf bent verrast met cijfers die volkomen anders blijken te zijn dan in eerste instantie is gezegd» zich tot de excuses van uw directeur-generaal die zij namens het ministerie op 23 september 2011 en daarmee reeds voorafgaande aan het overleg met de Kamer, aan de Raad van Toezicht van het COA heeft aangeboden in verband met de onjuiste informatie van het ministerie over het salaris van mevrouw Albayrak?4
Hoe verhoudt uw uitspraak dat u «achteraf bent verrast met cijfers die volkomen anders blijken te zijn dan in eerste instantie is gezegd» zich tot de e-mail van uw directeur-generaal waarin namens het ministerie wordt geadviseerd «communiceer naar buiten toe dat mevrouw Albayrak onder de voor de publieke sector geldende max inkomensnorm» zit?4
Hoe verhoudt uw uitspraak dat u «achteraf bent verrast met cijfers die volkomen anders blijken te zijn dan in eerste instantie is gezegd» zich tot de e-mail van uw directeur-generaal waarin door het ministerie wordt vastgesteld dat het inkomen van mevrouw Albayrak ongeveer tweeduizend euro hoger is dan de voor topmanagementgroep rijk gehanteerde norm, op basis waarvan voor aanpassing van het salaris, ondersteuning met advies wordt aangeboden door het ministerie?4
Herinnert u zich uw uitspraak in de Kamer dat zorgvuldig in deze kwestie aangaande het COA en mevrouw Albayrak moet worden opgetreden onder de stellingname «Eerst moeten de feiten op tafel liggen» en «Pas dan kun je tot een beoordeling komen en conclusies trekken»? Indien ja, kunt u toelichten waarom u dan niet terughoudender bent geweest in uw kwalificaties over de bezoldiging van mevrouw Albayrak, maar juist vooruitlopend op nader onderzoek of een gesprek met mevrouw Albayrak, met uw optreden en bewoordingen in de Kamer de schijn heeft gewekt dat de huidige bezoldiging van mevrouw Albayrak geheel niet conform afspraken met het ministerie zou zijn?
Kunt u aangeven wanneer de Kamer het door u tijdens het algemeen overleg van 12 oktober 2011 toegezegde overzicht, inclusief data, tegemoet kan zien waarin per datum precies wordt aangegeven waar en wanneer met u dan wel uw ambtenaren contact is geweest over de bezoldiging van mevrouw Albayrak en waarover precies is gesproken?
Kunt u toelichten welke «ingrijpende maatregelen», zoals verwoord in rechtsoverweging 31 van het arrest van het Gerechtshof Den Haag, door de ad interim bestuursvoorzitter van het COA per 1 januari 2012 zijn genomen?
Hoe verhoudt de positie van de ad interim bestuursvoorzitter van het COA zich tot de door de rechter gelaste terugkeer van mevrouw Albayrak in haar functie van Algemeen Directeur, nu de rechter constateert dat haar functie feitelijk hetzelfde is als de functie van Bestuursvoorzitter en de ad interim bestuurder dus feitelijk op de stoel van mevrouw Albayrak zit?5
Is de ad interim bestuursvoorzitter op enig moment dan wel in enige bewoordingen te verstaan gegeven dat hij waarschijnlijk voor ongeveer een jaar kan aanblijven en dat die tijd nodig is om een nieuwe bestuursvoorzitter te werven? Indien ja, bent u hiermee voornemens om mevrouw Albayrak niet haar werkzaamheden als Algemeen Directeur te laten hervatten? Indien nee, wat is uw reactie op de constatering van de rechter dat de verplichting om gedurende de op non-actiefstelling voorzieningen te treffen zodat werkzaamheden hervat kunnen worden, in dit geval bepaald onvoldoende zijn nageleefd door het COA?5
Op welke wijze zal de Raad van Toezicht van het COA bij de door de rechter gelaste hervatting van werkzaamheden door mevrouw Albayrak, waarborgen dat het lopende onderzoek naar de vermeende misstanden bij het COA onafhankelijk en onbelemmerde doorgang vindt?6
Deelt u de mening dat, in het licht van voorgaande vragen, uw informatie aan de Kamer over de bezoldiging van mevrouw Albayrak, inconsistent is gebleken? Indien nee, waarom niet?
Veel te dure verblijfsvergunningen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Leers |
|
Heeft u kennisgenomen van de stellingname van de advocaat-generaal bij het Hof Justitie van de Europese Unie (HvJ) die in de zaak van de Europese Commissie tegen Nederland, aangeeft dat Nederland te hoge leges voor verblijfsvergunningen vraagt?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja.
Ik deel het standpunt van de advocaat-generaal niet; uitgangspunt van het beleid is dat de leges kostendekkend dienen te zijn. Die kostendekkendheid is, zoals ik in mijn brief van 31 januari jl heb aangegeven, 65%. In dat licht bezien zijn de leges niet te hoog.
Voor de meest kwetsbare categorieën vreemdelingen, bijvoorbeeld asielzoekers, hun nareizende gezinsleden en slachtoffers van mensenhandel, geldt bovendien vrijstelling van legesheffing.
Ik wacht de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie af.
Deelt u de mening dat het bedrag voor leges niet zo hoog mag zijn dat het personen die niet voldoende financiële middelen hebben, afschrikt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de leges niet zo hoog mogen zijn dat zij daadwerkelijk de komst van vreemdelingen naar Nederland belemmeren.
Voor vreemdelingen die voor een regulier verblijfsdoel naar Nederland willen komen, geldt het vereiste dat wordt beschikt over voldoende middelen van bestaan. In het kader van gezinsmigratie geldt dat het gezinslid in Nederland aan het inkomensvereiste dient te voldoen. Hiermee is voldoende geborgd dat de leges voldaan kunnen worden. Ik ben dan ook van mening dat de leges in de praktijk niet belemmerend werken. Als garantie geldt bovendien dat bij een gerechtvaardigd beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens de mogelijkheid bestaat om vrijstelling van de legesheffing te verkrijgen als de aanvrager aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen.
Kunt u de Kamer te zijner tijd uw reactie toesturen op de uitspraak van het HvJ en daarbij expliciet toelichten wat de uitspraak betekent voor de haalbaarheid van de ambitie van dit kabinet om de leges kostendekkend te laten zijn?
Ja.
Wanneer kan de Kamer het overzicht van de kostenopbouw en de effecten van de legesverhoging tegemoet zien zoals verzocht met de moties Schouw c.s.?2
Deze brief is op 31 januari 2012 aan uw Kamer toegezonden.
Gebruik van andermans naam op sociale media |
|
Magda Berndsen (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de recente voorvallen met het gebruik van andermans naam op sociale media, zoals Twitter?
Kunt u – mede op basis van relevante jurisprudentie – inzicht geven in de huidige wet- en regelgeving die van toepassing is om misbruik van andermans naam op sociale media tegen te gaan?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen van het lid Kooiman van uw Kamer (ingezonden 12 januari 2012, kenmerk 2012Z00283*).
Zijn de huidige mogelijkheden naar uw mening afdoende? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zou naar uw mening ook strafrechtelijke vervolging mogelijk moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten wanneer bij misbruik van andermans naam op sociale media sprake is van identiteitsfraude?
Het toezicht van persoonsgegevens in het Visa Waiver Programma |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Bent u bekend met de verklaring van de directeur van Homeland Security and Justice, dat slechts de helft van de landen die aan het Visa Waiver programma deelnemen op dit moment voldoen aan de eisen gesteld in de 9/11 Act1
Voldoet Nederland aan de eisen van het Visa Waiver Programma, waarin landen die visumvrij naar de Verenigde Staten (VS) willen reizen door de 9/11 Act verplicht worden om drie akkoorden met de VS te sluiten om de uitwisseling van informatie met betrekking tot de veiligheid en de rechtshandhaving te versterken?
Kunt u uitleggen op welke wijze er in Nederland uitvoering wordt gegeven aan de afspraken op grond van de drie bilaterale overeenkomsten met de VS, te weten de uitwisseling van gegevens over vermiste en gestolen paspoorten, de uitwisseling van gegevens met het Terrorist Screening Center en de uitwisseling van referentiegegevens met betrekking tot vingerafdrukken en DNA-profielen voor het bestrijden van ernstige misdaden?2
Kunt u uitleggen hoe de gegevens aan de VS ter beschikking worden gesteld? Hebben de Amerikaanse autoriteiten rechtstreeks toegang tot de gegevensbestanden? Is een dergelijke rechtstreekse toegang tot de gegevensbestanden gepland in de toekomst? Is rechtstreekse toegang tot de databestanden een eis van de VS? Kunt u uitleggen wat er met «data to flow on an automated basis» wordt bedoeld?3
Kunt u verzekeren dat iedere overdracht van gegevens getoetst wordt door een rechter?
Kunt u verhelderen of gegevens per geval op basis van een specifieke verdenking worden overgedragen aan de Amerikaanse autoriteiten of gebeurt dat ook op een grootschaligwijze (in bulk)? Wat voor categorieën gegevens worden er precies overgedragen?
Kunt u uitleggen op welke wijze en door wie toezicht wordt gehouden op de gegevensoverdracht en de conformiteit met relevante nationale en Europese regelgeving?
Het bericht dat alle provincies hun rekeningen te laat betalen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek Graydon Nederland dat een groot aantal rekeningen niet tijdig door de provincies wordt betaald?1
In het verleden heb ik de VNG en het IPO als belangenbehartiger van de decentrale overheden, mede naar aanleiding van de motie Blanksma – Van de Heuvel en Van der Ham (TK 31 490, nr. 37), aangesproken op het betalingsgedrag van hun leden. De VNG en het IPO hebben hun leden (gemeenten respectievelijk provincies) destijds aanbevolen om de betalingstermijn terug te brengen tot 30 dagen. Uit het genoemde onderzoek blijkt dat de provincies nog onvoldoende deze termijn aanhouden. Dat betreur ik.
Deelt u de mening dat de overheid zijn rekeningen, behoudens uitzonderlijke gevallen, tijdig dient te betalen – indachtig het principe «Je levert tijdig»?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zorgt u ervoor dat de provincies, maar ook de andere overheden, tijdig hun rekeningen voldoen?
Ja, ik deel de mening dat rekeningen door overheden tijdig zouden moeten worden voldaan, behoudens uitzonderlijke gevallen. Ik ben van mening dat alle overheden in beginsel dienen te streven naar een algemeen overeengekomen betalingstermijn van 30 dagen maar decentrale overheden zijn autonoom in het voldoen van hun rekeningen.
Ik verwacht verbetering in het betalingsgedrag van decentrale overheden te zien als er de verplichting is om facturen binnen 30 dagen te voldoen. Deze verplichting gaat gelden voor alle overheidsinstanties op het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel betreffende implementatie van de Europese richtlijn ter bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties. Vanaf dat moment zijn alle overheidsinstanties in geval van te late betaling de verhoogde wettelijke handelsrente verschuldigd over het openstaande factuurbedrag en een minimumvergoeding voor invorderingskosten van 40 euro. Het implementatiewetsvoorstel ligt momenteel voor aan de Raad van State ter advisering. Er wordt gestreefd naar inwerkingtreding van dit wetsvoorstel per 1 juli 2012.
De grote bijdrage van Poolse arbeidsmigranten aan de Nederlandse economie |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Polen goed voor Nederlandse economie»?1
Iedereen die werkt draagt bij aan de economie. Dat geldt ook voor arbeidsmigranten uit EU-lidstaten. Echter, het is ook duidelijk dat arbeidsmigratie problemen met zich meebrengt, zoals malafide uitzendbureaus, huisvesting en een toenemend beroep op de sociale zekerheid.
Hoe beoordeelt u de 1,8 miljard euro die Poolse arbeidsmigranten bijdragen aan de Nederlandse economische groei? Hoe verhoudt dit zich tot het huidige kabinetsbeleid dat is gericht op het sneller terugsturen van Polen en het in grotere mate uitsluiten van de sociale zekerheid? Heeft dit het risico dat Nederland een onaantrekkelijke reputatie krijgt? Is hierbij de uitspraak van de Poolse minister Pawlak, dat «de onderlinge verhoudingen tussen Polen en Nederland kunnen verzuren», een eerste teken aan de wand?2
Het kabinet heeft maatregelen getroffen om arbeidsmigratie uit EU-lidstaten in goede banen te leiden, zoals uiteengezet in mijn brieven van 14 april 2011 en 18 november 2011.3 Een deel van de maatregelen betreft de terugkeer van EU-burgers die geen verblijfsrecht meer hebben in Nederland, bijvoorbeeld omdat ze werkloos zijn. Dit is niet de categorie die een positieve bijdrage levert aan de Nederlandse economie. Over de maatregelen van het kabinet vindt regelmatig overleg plaats met de andere EU-lidstaten en de Europese Commissie. Dit overleg verloopt in een goede verstandhouding.
Deelt u de mening dat van Bulgaren en Roemenen soortgelijke positieve economische effecten mogen worden verwacht? Hoe verhoudt dit zich tot uw voornemen om – via het behoud van de tewerkstellingsvergunning vanaf 2012 – een administratieve barrière voor Roemeense en Bulgaarse arbeidsmigranten in stand te houden?
In ons land staan honderdduizenden mensen aan de kant met een uitkering. Het kabinet vindt dat eerst het in Nederland beschikbare arbeidspotentieel moet worden benut, voordat arbeidsmigranten worden ingezet. Het verminderen van het aantal mensen met een uitkering levert een positieve bijdrage aan de Nederlandse economie. Extra instroom van Bulgaren en Roemenen is dan ook niet wenselijk, temeer omdat er naast de Nederlandse werklozen ook nog eens ongeveer 300 000 migranten uit Midden- en Oost-Europa in Nederland zijn.
Klopt het dat u de tewerkstellingsvergunning vanaf 2012 alleen mag handhaven bij een ernstige/dreigende verstoring van de arbeidsmarkt en na kennisgeving aan de Europese Commissie? Wilt u de brief aan de Commissie, waarin u aannemelijk maakt dat de Nederlandse arbeidsmarkt ernstig/dreigend is verstoord, eerst aan de Kamer voorleggen?
Conform de bepalingen van het Toetredingsverdrag met Bulgarije en Roemenië hebben de lidstaten van de Europese Unie de mogelijkheid om tot uiterlijk 1 januari 2014 overgangsmaatregelen toe te passen voor het werknemersverkeer met deze landen. Dit is inderdaad alleen mogelijk in geval van ernstige verstoringen van de arbeidsmarkt of het dreigen daarvan. De Europese Commissie ontvangt voor het einde van het jaar een notificatie over het Nederlandse standpunt. De tekst4 van deze notificatiebrief is als bijlage bijgevoegd. In deze tekst is aangesloten bij de redenering zoals aangegeven in mijn brief van 18 november, aangevuld met de meest recente CPB-ramingen over de arbeidsmarkt. Om die reden heb ik het niet nodig gevonden om de notificatiebrief eerst aan de Kamer voor te leggen.
De staat van het vennootschapsrecht |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ondernemingsrecht, ondernemers paaien» van Martin van Olffen, Gerard van Solinge en Marco Nieuwe Weme (hoogleraar ondernemingsrecht in Nijmegen, tevens notaris, advocaat, respectievelijk raadsheer in de Ondernemingskamer)?1
Ja. Ik realiseer me dat de aangekondigde intrekking van de wetsvoorstellen 28 746 en 31 065 voor sommigen onverwacht is gekomen. Ik constateer dat de staat van het vennootschapsrecht voorwerp van discussie is. Dat is ook goed. Zonder discussie is er geen vooruitgang. Daarom ben ik blij met constructieve bijdragen die het vennootschapsrecht vooruit kunnen brengen.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De staat van ons vennootschapsrecht» geschreven door Jaap Winter (hoogleraar ondernemingsrecht in Amsterdam en advocaat)?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van de weblogs van Bastiaan Assink (hoogleraar ondernemingsrecht in Rotterdam en advocaat) over de voorgenomen intrekking van de wetsvoorstellen vaststelling van artikel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (Kamerstuk 28 746) en Aanpassing van de wetgeving aan en uitvoering van artikel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (Kamerstuk 31 065)?3
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting van Van Olffen, Van Solinge en Nieuwe Weme dat de huidige wettelijke regeling voor de personenvennootschap, die dateert uit 1838 en die verspreid is over verschillende wetten, ondernemersonvriendelijk is, omdat zij dwingt tot lange en dure overeenkomsten met ingewikkelde bepalingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit probleem aanpakken?
De huidige regeling van de maatschap is vervat in titel 9 van boek 7A van het Burgerlijk Wetboek. De vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap staan in titel 3 van het Wetboek van Koophandel. De wettelijke regelingen komen voort uit het Burgerlijk Wetboek respectievelijk het Wetboek van Koophandel van 1838. De regeling van de maatschap, de vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap laat ruimte aan partijen om hun samenwerkingsverband naar believen vorm te geven. Dit behoeft niet duur te zijn. Zo is op http://www.kvk.nl/ondernemen/contracten-en-algemene-voorwaarden/modelcontract-cv-en-vof/ een modelcontract voor de VOF gratis te downloaden. Ik heb van VNO-NCW en MKB Nederland, die ondernemers vertegenwoordigen, niet de indruk gekregen dat de huidige regeling voor deze doelgroep onvriendelijk is.
Deelt u de opvatting van Van Olffen, Van Solinge en Nieuwe Weme dat de huidige wettelijke regeling voor de personenvennootschap onleesbaar en onbegrijpelijk is en dat zij zonder kennisneming van handboeken en oude rechtspraak niet kenbaar is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit probleem aanpakken?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting van Van Olffen, Van Solinge en Nieuwe Weme dat ondernemend Nederland als gevolg van de intrekking van de bovengenoemde wetsvoorstellen ermee verbonden voordelen moet ontberen, waaronder beperkingen in aansprakelijkheid, vereenvoudiging van wisseling van vennoten, vereenvoudiging van omzetting naar BV of NV en fiscale voordelen in de overdrachtsbelasting? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit probleem aanpakken?
Ik heb geconstateerd dat er voor de wetsvoorstellen in hun huidige vorm onvoldoende draagvlak bestaat. Ook is er kritiek geuit op de wijze waarop de door de hoogleraren gesignaleerde voordelen in de wetsvoorstellen zijn uitgewerkt. Uit de reacties van VNO-NCW en MKB Nederland heb ik begrepen dat zij niet zodanige voordelen in de wetsvoorstellen zien dat daardoor de door hen gesignaleerde nadelen worden gecompenseerd. Ik ben tot de conclusie gekomen dat de primaire doelstelling van de wetgeving – het faciliteren van ondernemers – in beide wetsvoorstellen onvoldoende tot zijn recht komt. De Ministerraad heeft op 28 oktober 2011 besloten om Hare Majesteit de Koningin te verzoeken om machtiging tot intrekking van de wetsvoorstellen. De machtiging is inmiddels verleend.
Bent u bereid de intrekking van de bovengenoemde wetsvoorstellen te heroverwegen?
Zie antwoord vraag 6.
Indien het antwoord op de vorige vraag nee is, bent u dan bereid om op de kortst mogelijke termijn een commissie in het leven te roepen, bestaande uit vertegenwoordigers van VNO-NCW/MKB Nederland alsmede uit deskundigen afkomstig uit de wetenschap en de notariële, advocatuurlijke en belastingadvies-praktijk, teneinde uiterlijk eind 2012 een breed gedragen voorontwerp voor een nieuwe regeling voor personenvennootschappen op te stellen?
Voordat ik toekom aan de vraag op welke wijze een nieuwe regeling tot stand zou moeten worden gebracht, wil ik eerst weten tegen welke problemen de praktijk in de huidige regeling aanloopt, die nopen tot wetswijziging. Ook de vereenvoudiging en flexibilisering van het bv-recht kan van invloed zijn op de knelpunten die destijds aanleiding waren voor het wetsvoorstel. Ik heb begrepen dat de Commissie vennootschapsrecht voornemens is een inventarisatie te maken van de knelpunten in de huidige regeling. Ik ben graag bereid ook van anderen, zoals VNO-NCW, MKB Nederland, LTO Nederland, KNB en andere vertegenwoordigers van beroepsbeoefenaren, te vernemen wat de knelpunten uit de praktijk zijn. Afhankelijk van de aard van de gesignaleerde knelpunten, kan een breed samengestelde expertgroep een nuttig instrument zijn om bij te dragen aan de oplossing van deze knelpunten.
Indien u niet voornemens bent een dergelijke commissie in het leven te roepen, welke initiatieven gaat u dan ontplooien om de huidige wettelijke regeling voor de personenvennootschap te herzien?
Zie antwoord vraag 8.
Onderschrijft u de analyse van Jaap Winter dat het ondernemingsrecht steeds rommeliger, slordiger, minder consistent en voorspelbaar wordt? Zou u, voor zover u de door Winter gesignaleerde problemen onderkent, kunnen aangeven welke plannen u heeft om daaraan tegemoet te komen?
Ik zie een consistente lijn, zoals door mijn ambtsvoorganger neergelegd in de Nota modernisering ondernemingsrecht (kamerstukken II, vergaderjaar 2003–2004, 29 752, nr. 2): «Het streven is een concurrerend ondernemingsrecht door een juridische infrastructuur die:
Daarbij vinden ook maatschappelijke en Europese ontwikkelingen in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek hun weerslag. Zoals ik in het wetgevingsoverleg over de invoeringswet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht op 26 september 2011 heb aangekondigd, zullen in 2012 de voorbereidingen worden gestart voor de modernisering van het NV-recht en de aanpassing van de geschillenregeling.
Expat-Nederlanders |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Expat-Nederlander wil twee paspoorten houden» dat op 31 oktober 2011 in de Volkskrant stond?
Ja.
Erkent u het belang van Nederlandse expats voor de Nederlandse economie en de Nederlandse diplomatieke betrekkingen?
Ja.
Hoeveel Nederlandse emigranten zijn er? Hoeveel daarvan hebben een dubbele nationaliteit?
Emigratie wordt niet van overheidswege geregistreerd. Op grond van cijfers van het CBS kan worden aangenomen dat er ongeveer 2,8 miljoen Nederlanders zijn geëmigreerd sinds 1899. Dit staat niet gelijk aan het aantal Nederlanders in het buitenland. Het bezit van meervoudige nationaliteit van Nederlanders in het buitenland wordt niet geregistreerd. Momenteel zijn er ca 850 000 personen met een geldig Nederlands paspoort in het buitenland. Het is niet bekend hoeveel daarvan een dubbele nationaliteit bezitten.
Wat zijn de belangrijkste redenen voor Nederlandse emigranten om een tweede nationaliteit te verkrijgen?
Er is geen onderzoek gedaan naar de redenen voor het aanvaarden van een tweede nationaliteit. Uit het onderzoek Evaluatie van de naturalisatieceremonie (WODC, Cahier 2010–8) blijkt dat migranten die het Nederlanderschap aanvragen zowel praktische als emotionele motieven hebben hiervoor. Aangenomen kan worden dat dit ook voor Nederlanders in het buitenland geldt. Het aanvaarden van de nationaliteit van het land van verblijf kan wenselijk zijn voor het volwaardig deelnemen aan het maatschappelijke en politieke leven aldaar, maar kan ook uitdrukking zijn van een emotionele verbondenheid met het land van verblijf.
Kent u de belangen die Nederlandse emigranten hebben bij twee paspoorten? Zo ja, welke zijn dat?
Ook hiervoor geldt dat er geen onderzoek is gedaan naar de belangen van Nederlandse emigranten voor het aanvaarden van een tweede nationaliteit. Het behouden van de Nederlandse nationaliteit kan van belang zijn voor het deelnemen aan het politieke en maatschappelijke leven in Nederland. Ook kan het bezit van twee nationaliteiten van belang zijn voor het gemakkelijk heen en weer kunnen reizen tussen Nederland en het land van verblijf.
Wat zijn de effecten van de huidige Rijkswet op het Nederlanderschap? Heeft u hier onderzoek naar gedaan? Zo nee, kunt u dit alsnog doen en de Kamer hierover berichten?
Onder de huidige Rijkswet op het Nederlanderschap vervalt het Nederlanderschap van rechtswege bij vrijwillige aanvaarding van een vreemde nationaliteit op grond van artikel 15, eerste lid onder a van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Hierop zijn een aantal uitzonderingen geformuleerd in het tweede lid. Het verlies treedt niet in wanneer degene die een andere nationaliteit aanvaard in het land van die andere nationaliteit is geboren en daar ten tijde van de verkrijging zijn hoofdverblijf heeft, voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaren in het land van die andere nationaliteit zijn hoofdverblijf heeft gehad, of gehuwd is met een persoon die die andere nationaliteit bezit.
Bent u van mening dat een dubbele nationaliteit van Nederlandse emigranten ten koste gaat van de loyaliteit aan Nederland? Zo ja, waarom, waar blijkt dit uit en kunt u daarbij een aantal concrete voorbeelden geven?
Ik ga er van uit dat de betrokkenheid van Nederlandse expats bij Nederland onverminderd groot blijft.
Kunt u een overzicht geven van de wetgeving betreffende dubbele nationaliteit in andere landen? Zijn er ook andere landen waar je afstand moet doen van je tweede nationaliteit? Zijn er ook landen waar het onmogelijk is om afstand te doen van de tweede nationaliteit? Zo ja, welke?
Meervoudige nationaliteit kan op verschillende wijzen ontstaan. Het is mogelijk dat iemand van rechtswege meervoudige nationaliteit verkrijgt bij geboorte. Het is ook mogelijk dat iemand meervoudige nationaliteit verkrijgt door vrijwillige aanvaarding van een andere nationaliteit. Het ontstaan van meervoudige nationaliteit is daarmee afhankelijk van het nationaliteitsrecht van verschillende landen, zowel van de bepalingen omtrent verkrijging, als de bepalingen omtrent verlies van de nationaliteit.
In november 2008 is hierover het ACVZ-advies Meervoudige nationaliteit in Europees perspectief verschenen.1 Uit dit onderzoek bleek dat Duitsland, Denemarken, Luxemburg, Noorwegen, Oostenrijk en Spanje een afstandsplicht kennen bij verkrijging van de nationaliteit door naturalisatie. Luxemburg heeft sinds 1 januari 2009 niet langer een afstandsplicht bij verkrijging door naturalisatie. De wetgeving van de overige landen is op dit punt niet gewijzigd. De uitzonderingen op de afstandsplicht verschillen per land. Dezelfde landen kennen tevens een verliesbepaling bij vrijwillige aanvaarding van een andere nationaliteit. Ook hiervoor geldt dat de uitzonderingen op de verliesbepaling per land verschillen. Andere Europese landen kennen geen afstandsverplichting bij verkrijging van de eigen nationaliteit, noch een verliesbepaling bij verkrijging van een vreemde nationaliteit.
Er zijn geen staten waar het onmogelijk is om afstand te doen van de tweede nationaliteit, omdat staten slechts normen kunnen stellen ten aanzien van de eigen nationaliteit. Er zijn wel staten waar het (praktisch) onmogelijk is om afstand te doen van de eigen nationaliteit. Voorbeelden van deze landen zijn Marokko of Argentinië.
Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel tot Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de voorwaarden waaronder het Nederlanderschap wordt verkregen of verleend, verwachten?
Ik verwacht uw Kamer voor het kerstreces het voorstel tot Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap toe te sturen.
De rechtsgrondslag van het gebruik PNR gegevens in Nederland |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Herinnert u zich de brief van uw voorganger van d.d. 11 november 20081, waarin staat dat de douane sinds enige tijd een pilot uitvoert met een luchtvaartmaatschappij, waarbij vooraf passagiersgegevens uit het reservering- en vertrekcontrolesysteem worden opgevraagd? Zo ja, sinds wanneer gebeurt dit precies en tot wanneer loopt deze pilot? Kunt u de Kamer volledig informeren over deze pilot?
De pilot is gestart medio 2007. Analyse en controle waren gericht op het onderkennen van met name aan het reisgedrag gerelateerde gegevens. Die gegevens kunnen vervolgens aanleiding geven tot een nader onderzoek, gericht op de mogelijke aanwezigheid bij passagiers van aan beperkingen, verboden of heffingen onderworpen goederen. De pilot werd uitgevoerd met één luchtvaartmaatschappij. De positieve resultaten zijn aanleiding geweest om de pilot medio 2009 om te zetten in een permanente werkwijze van de Douane. Op dit moment worden gesprekken gevoerd met andere luchtvaartmaatschappijen voor het raadplegen van PNR-gegevens.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen2 en op vragen van het Europees parlement aan de Europese Commissie?3 Klopt het dat zowel u als de Commissaris stellen dat de douane al enkele jaren gebruik van PNR-gegevens maakt? Gebeurt dit nog steeds in het kader van dezelfde pilot?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich uw antwoorden en de antwoorden van Commissaris Malmstrom dat het opvragen en raadplegen van PNR-gegevens is gegrond op in het Communautair Douanewetboek en de Algemene Douanewet aan de douaneautoriteiten toegekende bevoegdheden? Kunt u specifieker zijn en aangegeven welk(e) artikel(en) precies de rechtsgrondslag vormen voor het gebruik van PNR-gegevens door de douane? Wat mag de douane op basis van deze rechtsgrondslag wel en niet bij het gebruik van PNR-gegevens? Hoe wordt het gebruik van PNR-gegevens tot een minimum beperkt?
De bevoegdheid van de Douane tot het raadplegen van PNR-gegevens is gebaseerd op het Communautair douanewetboek (CDW), Verordening 2913/92, in het bijzonder de artikelen 13 en 14 en 58.
Artikel 13 bepaalt dat de douaneautoriteiten alle controlemaatregelen kunnen nemen die zij nodig achten voor de correcte toepassing van de douanewetgeving. Tevens is in het tweede lid bepaald dat deze controles moeten zijn gebaseerd op geautomatiseerde risicoanalyse. De huidige werkmethode van de Douane waarbij PNR-gegevens worden gebruikt, is hiermee in overeenstemming.
Artikel 14 bepaalt dat de bij het goederenverkeer betrokken personen de douaneautoriteiten op hun verzoek alle nodige bescheiden en inlichtingen moeten verstrekken.
Verder is van belang artikel 58, waarin de toepassing van verboden en beperkingen wordt toegelaten, welke gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de bescherming van de openbare zedelijkheid, de openbare orde, de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen, dieren of planten, het nationaal artistiek, historisch en archeologisch bezit of uit hoofde van bescherming van de industriële en commerciële eigendom.
De communautaire bepalingen zijn in de Algemene douanewet (Adw, Wet van 3 april 2008, Stb. 111, kamerstuk 30580) nader uitgewerkt. Daartoe zijn de grondslagen en het toepassingsgebied van de Adw in artikel 1:1 van de Adw neergelegd, waarbij mede is bepaald dat de Adw, naast de communautaire bepalingen die betrekking hebben op goederen die het Europese douanegebied worden binnengebracht of verlaten, strekt tot handhaving van vorenbedoelde verboden en beperkingen van artikel 58 CDW. De specifieke wetgeving, die hierop betrekking heeft is in de bijlage bij de Adw opgenomen en omvat onder andere ruim 70 nationale wetten ten aanzien waarvan de douane een handhavingstaak heeft.
De op artikel 14 van het CDW gebaseerde bevoegdheden van de douane zijn nader uitgewerkt in artikel 1:32 van de Adw. Hierin zijn de administratieve verplichtingen van betrokken personen opgenomen, waarbij in het tweede lid onder meer is bepaald dat toegestaan moet worden dat door de douane kopieën, afdrukken of uittreksels worden gemaakt van de voor raadpleging beschikbaar gestelde gegevens. In de toelichting op artikel 1:32 van de Adw wordt in dit verband specifiek verwezen naar passagiersgegevens van luchtvaartmaatschappijen (TK 2005–2006, 30 580,nr. 3, p. 108).
Het gebruik van PNR-gegevens wordt tot een minimum beperkt door deze alleen op te vragen voor risicovluchten. De geraadpleegde PNR-gegevens van de vooraf geselecteerde risicovluchten worden door de Douane niet opgeslagen, behoudens in die gevallen waarin een controle is ingesteld en/of wanneer een ingestelde controle tot corrigerende maatregelen heeft geleid. De gegevens worden ten behoeve van een analyse gedurende een korte tijd (maximaal 2 maal 24 uur) na raadpleging vastgehouden, zie verder het antwoord op vraag 4.
Wat bedoelt u met uw antwoord op de eerdere vragen dat PNR-gegevens door de douane geraadpleegd worden ten behoeve van de analyse van vooraf geselecteerde risicovluchten? Op basis van welke objectieve rechtvaardiging worden vluchten voorgeselecteerd? Heeft de douane alleen toegang tot deze vooraf geselecteerde risicovluchten? Heeft de douane ook toegang tot andere vluchten?
De Douane kan op grond van de in het antwoord bij vraag 3 genoemde bepalingen uit het CDW en Adw, de PNR-gegevens van alle vluchten raadplegen. De Douane raadpleegt echter niet de PNR-gegevens van alle vluchten, maar alleen van vooraf geselecteerde risicovluchten. Deze voorselectie maakt deel uit van het risicoanalyse-proces van de Douane. De voorselectie houdt in dat wordt nagegaan bij welke uit derde landen binnenkomende vluchten een verhoogd risico bestaat dat goederen in strijd met de wet worden in- of uitgevoerd (met ontduiking van rechten, dan wel omdat ze verboden zijn of aan beperkingen onderworpen). Een voorbeeld is de inschatting dat met een bepaalde vlucht passagiers binnenkomen, die drugs willen smokkelen. De voorselectie is gebaseerd op ervaringsgegevens van de Douane, voortkomend uit de resultaten van eerdere risicoanalyses en (de daarop gevolgde) fysieke interventies, alsmede andere (operationele) gegevens, zoals van andere douaneadministraties ontvangen informatie.
Bent u bekend met het antwoord op de eerdere vragen dat PNR-gegevens in het voor de douane toegankelijke deel van systemen van de luchtvaartmaatschappijen door middel van de «pull-methode» worden geraadpleegd? Heeft de douane toegang tot alle gegevens in het systeem? Heeft de douane ook toegang tot de gegevens die wel door de luchtvaartmaatschappijen worden verzameld maar die niet tussen de 19 velden, bekend uit de akkoorden tussen de Europese Unie en derde landen als Australië, de Verenigde Staten en Canada?
De Douane raadpleegt alleen de gegevens die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de risicoanalyse en de controles. De Douane maakt daartoe gedetailleerde afspraken met de luchtvaartmaatschappijen over welke PNR-gegevens voor de Douane toegankelijk moeten worden gemaakt. De Douane baseert zich op de PNR-gegevens zoals deze zijn vermeld in de maximale lijst van PNR-gegevens zoals deze zijn opgenomen bij de PNR Guidelines van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO doc. 9944). Deze lijst komt overeen met de PNR velden genoemd in de akkoorden over het verstrekken van PNR-gegevens aan bepaalde derde landen. Overigens spelen bij de verwerking van PNR-gegevens door de Douane bedoelde akkoorden geen rol. Deze zien op het verstrekken aan en het gebruik door derde landen van persoonsgegevens en de privacy-aspecten die daarmee samenhangen. De Douane raadpleegt de PNR-gegevens om zelf meer risicogericht te kunnen controleren en ze worden door de Douane niet verstrekt aan derde landen.
Kunt u specifieker zijn over uw antwoord van de eerdere vragen dat de douane op deze wijze in staat is om meer gericht te controleren? Wat bedoelt u precies met gericht? Worden reizigers op deze geselecteerde risicovluchten geïnformeerd over het gebruik van PNR-gegevens door de douane?
Meer gericht houdt in dat de Douane beter in staat is om in te schatten wanneer goederen in strijd met de wet door passagiers worden vervoerd. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Het is een bestaande praktijk dat luchtvaartmaatschappijen hun passagiers informeren over het gebruik van persoonsgegevens. Zo heeft de luchtvaartmaatschappij waarmee destijds de pilot is gestart in haar vervoersvoorwaarden de bepaling opgenomen dat de passagier de luchtvaartmaatschappij toestemming verleent om alle persoonsgegevens desverzocht te verstrekken aan overheidsinstanties zoals de Douane.
Bent u op de hoogte van de brief d.d. 11 november 2008 aan de Kamer waarin staat dat in 2008, 600 dossiers zijn aangemaakt waarbij op verzoek van de Koninklijke Marechaussee (Kmar), de regiopolitie en overige nationale en internationale opsporingsdiensten zoekslagen zijn gemaakt naar passagiersinformatie?4 Hoe verklaart u de forse stijging die blijkt uit het BNC fiche Richtlijn betreffende gebruik van persoonsgegevens van passagiers dat meldt dat er in 2010 door het Openbaar Ministerie tussen de 9500 en 10 000 maal PNR-gegevens gevorderd zijn bij luchtvaartmaatschappijen voor strafrechtelijke onderzoeken door de Kmar?
In mijn brief d.d. 2 september 2011 (5708647 / 11) heb ik aangegeven dat het OM in 2010 in het kader van circa 700–800 strafrechtelijke onderzoeken ongeveer 9 500 keer PNR-gegevens gevorderd. In het BNC fiche Richtlijn betreffende gebruik van persoonsgegevens van passagiers is alleen het aantal gevorderde PNR-gegevens genoemd. Deze gevorderde gegevens zijn dus gebaseerd op 700 à 800 strafrechtelijke onderzoeken. Dit verklaart de ogenschijnlijke forse stijging ten opzichte van 2008, waar 600 dossier waren aangemaakt. Het gaat hier om 600 strafrechtelijke onderzoeken. Ten opzichte van 2010 is er sprake van een stijging van ongeveer 100 à 200 strafrechtelijke onderzoeken (dossiers).
Bemoeienis van het college van B en W van Roermond bij de verkoop van een gevangenis en rechtbank |
|
Ronald van Raak , Ger Koopmans (CDA), Pierre Heijnen (PvdA), Gerard Schouw (D66) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Rijksdienst: Poging tot samenspanning B en W»?1
Ja, de inhoud is mij bekend.
Is het waar dat de Roermondse projectontwikkelaar Van Pol Beheer uiteindelijk het complex in kwestie heeft verkregen ondanks dat hij een prijs bood die ongeveer een miljoen euro onder de gewenste prijs lag? Heeft de rijksoverheid financieel verlies geleden als gevolg van deze uitkomst?
Nee dat is niet juist. Zowel in de eerste, als in de tweede biedingsronde heeft Van Pol B.V. het hoogste bod uitgebracht op het justitiële complex. De Staat besloot na de tweede biedingsronde te gunnen, rekening houdend met het volgende.
Het herontwikkelingsplan voor het justitiële complex bood de keuze om de bestaande bebouwing te herontwikkelen en om deels nieuw te bouwen, eventueel in combinatie met een ondergrondse garage. De door de Staat ingeschakelde taxateur heeft echter bij zijn taxatie geen rekening gehouden met het waardedrukkende effect van de aanleg van een eventuele ondergrondse garage. Dit is later door hem herzien.
Het tweede bod van Van Pol Beheer B.V. viel binnen de marge om te gunnen.
De Staat heeft tengevolge van deze handelwijze geen financieel verlies geleden.
Met de gunning kreeg het monumentale complex een nieuwe toekomst en werd een langere leegstand voorkomen.
Wat is uw beoordeling van de stelling van de directeur Domeinen Regio-Zuid dat er in deze kwestie sprake is geweest van «volstrekt ongepaste» inmenging van het college van B en W van Roermond en pogingen tot «samenspanning tegen de staat»?
Voor de inrichting van het verkoopproces hebben Domeinen Onroerende Zaken (thans het RVOB), de Rijksgebouwendienst, het Atelier Rijkbouwmeester en de gemeente Roermond nauw samengewerkt. Zij werden ook allemaal vertegenwoordigd in de betrokken beoordelingscommissie. Hierbij is het ongebruikelijk dat één van deze partijen met uitsluiting van de anderen een gesprek arrangeert met de bieders. De regionaal directeur Domeinen Zuid heeft dit te kennen gegeven aan het college van B&W.
Hoewel ik afstand neem van diens gekozen bewoording in het artikel, had destijds een gesprek kunnen leiden tot onduidelijkheid over de positie van de Staat als verkoper van het complex en de transparantie van het verkoopproces.
Mijn voorganger is destijds conform de gebruikelijke procedures binnen het ministerie van Financiën een paar keer geïnformeerd over dit dossier. Dit, mede naar aanleiding van de brief die het college van B&W van de gemeente Roermond op 14 november 2007 over deze kwestie naar mijn voorganger heeft gestuurd. Zoals in de brief van 27 november 2007 namens mijn voorganger aan het college van B&W is uitgelegd, had een overleg de suggesties van samenspanning kunnen wekken. Er is schriftelijk gecommuniceerd.
Hoe beoordeelt u de rol die wethouder Van Rey hierbij heeft gespeeld? Is het waar dat de Rijksdienst de indruk had dat hij een voorkeur had voor Van Pol Beheer? Wat maakt u op uit het feit dat de Rijksdienst een «telefonische scheldkannonade» van de heer Van Rey heeft ontvangen nadat deze een stokje had gestoken voor de geplande «informatieve bijeenkomst» waar Van Pol Beheer voor uitgenodigd zou worden?
Ik heb geen oordeel over de rol of voorkeuren van wethouder Van Rey.
Nadat Domeinen Onroerende Zaken had aangegeven het ongepast te vinden dat er een overleg zou plaatsvinden tussen het college van B&W en de bieders, heeft de gemeente het overleg afgeblazen.
Heeft de betrokken regiodirecteur zijn bevindingen destijds gemeld aan de staatssecretaris van Financiën? Zijn er regels voor dit soort bevindingen van rijksambtenaren? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft er destijds bestuurlijk overleg plaatsgevonden met de burgemeester of het college over de bevindingen en gevoelens? Wat waren de overwegingen om dat wel of niet te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat ondanks de gevoelens over pogingen tot «samenspanning tegen de staat» en «volstrekt ongepaste» inmenging van het college B en W het complex uiteindelijk toch verkregen is door Van Pol Beheer? Wat is er terecht gekomen van de eerdere stelling van de Rijksdienst dat de ontwikkelingen gevolgen zouden hebben voor de beoogde deelnemers?
Van Pol Beheer B.V. deed het hoogste bod en voldeed aan alle gunningscriteria. De stelling van de Rijksdienst is nimmer getoetst omdat het college van B&W van de gemeente Roermond heeft afgezien van het overleg.
Kan de evaluatie van het verkoopproces en de opvatting van de regering daarover naar de Kamer gestuurd worden?
De evaluatie2 is uitgevoerd door de RijksAuditdienst en als bijlage bij deze brief gevoegd. De regering heeft hier geen opvatting over geformuleerd omdat het evaluatierapport uitsluitend gebruikt is voor interne leermomenten en voor het verbeteren van verkoopprocessen in de toekomst.
Het toekennen van de eretitel Minister van Staat |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Van Agt wilde Minister van Staat worden»?1
Ja.
Welke criteria zijn er voor het verkrijgen van de eretitel minister van Staat? In hoeverre spelen (actuele) politieke opvattingen van een mogelijke kandidaat hierbij een rol?
Er zijn geen criteria anders dan bijzondere verdiensten die vergelijkbaar zijn met de bijzondere verdiensten van degenen aan wie deze titel eerder is verleend.
Is de Koningin bij de benoeming van een minister van Staat betrokken, anders dan door middel van ondertekening van het koninklijk besluit? Wordt over de voor te dragen persoon met haar overleg gepleegd?
Zoals gebruikelijk worden over het contact van de minister-president met de Koningin geen mededelingen gedaan.
Deelt u de mening dat willekeur voor het toekennen van de eretitel voorkomen moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt in de huidige procedure deze willekeur voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 2.
De wijze waarop Nederland invulling geeft aan de levenslange gevangenisstraf |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het Forum Levenslang, bestaande uit personen afkomstig uit de strafrechtspleging, wetenschap, gezondheidszorg en levensbeschouwing, dat pleit voor een meer menselijke uitvoering van de levenslange gevangenisstraf?
Ja.
Bent u bekend met het voorstel van het Forum waarin wordt gepleit voor de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling van levenslanggestraften?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel levenslang gestraften kent Nederland op dit moment?
Op 25 oktober 2011 waren 32 personen onherroepelijk veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Bent u van mening dat een levenslange gevangenisstraf daadwerkelijk levenslang moet zijn? Zo ja, kunt u toelichten op grond van welke feiten en omstandigheden u dit gerechtvaardigd acht? Zo nee, kunt u toelichten wat uw opvatting hierover is en op welke feiten en omstandigheden uw opvatting gebaseerd is?
Het opleggen van een levenslange gevangenisstraf is in ons rechtssysteem alleen mogelijk voor de ernstigste misdrijven, zoals moord, terroristische misdrijven en misdrijven tegen de veiligheid van de staat. In de zaken waarin levenslange gevangenisstraf in de afgelopen decennia is opgelegd, gaat het steeds om gevallen waarin een of meer personen van hun leven zijn beroofd. Dat is niet alleen blijvend en onherstelbaar voor het slachtoffer, maar ook de nabestaanden wordt blijvend en levenslang leed aangedaan. Het opleggen van een levenslange gevangenisstraf aan de dader is daarmee in evenwicht.
Het is aan de rechter om een keuze te maken over het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf of een levenslange gevangenisstraf. Voor de misdrijven waarop in het Wetboek van Strafrecht levenslange gevangenisstraf is gesteld, kan de rechter ook de maximale tijdelijke gevangenisstraf opleggen. Die maximale tijdelijke gevangenisstraf is in 2006 nog verhoogd naar dertig jaar. Op deze wijze is gewaarborgd dat de rechter de afweging maakt of de ernst van de feiten en omstandigheden rechtvaardigen dat de hoogste straf die ons rechtssysteem kent, wordt opgelegd.
Uitgangspunt bij het opleggen door de rechter van een levenslange gevangenisstraf is dat de veroordeelde niet meer terugkomt in de maatschappij. Soms is een misdrijf zo ernstig en is het risico dat de veroordeelde na invrijheidsstelling opnieuw een ernstig gevaar voor de samenleving zal vormen zo groot, dat blijvende uitsluiting uit de maatschappij noodzakelijk is. Dan is de levenslange gevangenisstraf gepast. Dat de rechter soms kiest voor blijvende uitsluiting uit de maatschappij door het opleggen van een levenslange gevangenisstraf, betekent niet dat de veroordeelde nooit meer vrij kan komen. Ook voor levenslanggestraften bestaat de mogelijkheid van gratie.
Deelt u de mening dat een grondige beoordeling van delictgevaarlijkheid met de mogelijkheid van resocialisatie in het kader van voorwaardelijke invrijheidstelling na twintig jaar wenselijker is dan een tijdelijke gevangenisstraf van dertig jaar, die ook eindigt wanneer er bij de dader geen enkele verandering heeft plaatsgevonden? Op grond van welke overwegingen?
Ik ben van mening dat in alle gevallen dat een veroordeelde na een lange detentie weer zal terugkeren in de samenleving een grondige beoordeling van delictgevaarlijkheid noodzakelijk is. Voor tijdelijke gevangenisstraffen vormt de voorwaardelijke invrijheidstelling het kader waarbinnen deze beoordeling kan plaatsvinden. Door middel van bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht kan het risico op het opnieuw plegen van misdrijven worden ingeperkt. Voor veroordeelden tot levenslange gevangenisstraf vindt de beoordeling van delictgevaarlijkheid plaats in het kader van de gratieprocedure. Het gevaar dat een levenslanggestrafte vormt voor de samenleving is voor de beslissing om al dan niet gratie te verlenen een doorslaggevend punt van afweging. Indien gratie wordt verleend, kan ook hier worden voorzien in bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht, hetzij doordat de gratie wordt verleend onder voorwaarden, hetzij doordat bij het gratiebesluit de levenslange gevangenisstraf wordt omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf, waarop de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling van toepassing is.
Hoe verhoudt volgens u het resocialisatiebeginsel van artikel 2, tweede lid van de Penitentiaire Beginselenwet, zich tot de levenslange gevangenisstraf?
In artikel 2, tweede lid, van de Penitentiaire Beginselenwet is bepaald dat met de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel de tenuitvoerlegging hiervan zo veel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij. Zowel uit het zinsdeel «met de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf», als uit het zinsdeel «zo veel mogelijk» moet worden afgeleid dat de aard van de levenslange gevangenisstraf zich verzet tegen de voorbereiding van de terugkeer in de samenleving op een wijze zoals die bij tijdelijke gevangenisstraffen mogelijk is. Dit neemt evenwel niet weg dat daar waar het verlenen van gratie zou worden overwogen, de invrijheidstelling van de levenslanggestrafte niet zonder een deugdelijke voorbereiding op de terugkeer in de samenleving kan plaatsvinden.
Klopt het dat Nederland als enige EU-land geen wettelijke regeling kent voor verkorting van de levenslange gevangenisstraf? Hoe verhoudt de afwezigheid van een wettelijke regeling zich in uw optiek tot artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?
Nee, dit klopt niet. Door de in de Gratiewet voorziene mogelijkheid van gratie kent ook Nederland een wettelijke regeling als gevolg waarvan een door de rechter opgelegd levenslange gevangenisstraf kan worden verkort. Door het inwilligen van een gratieverzoek kan de levenslange gevangenisstraf worden omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf.
De Hoge Raad heeft op 16 juni 2009 bepaald dat het Nederlandse beleid ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf niet in strijd is met het EVRM. De Hoge Raad oordeelde dat aan de EHRM-jurisprudentie niet valt te ontlenen dat een voorziening ter verkorting van de levenslange gevangenisstraf dient te bestaan uit een wettelijk voorgeschreven periodieke herbeoordeling van de straf door een rechter. Het enkele feit dat de duur van de straf in een concreet geval ook de facto levenslang is, brengt niet met zich mee dat de straf in dat geval als «irreducible» heeft te gelden en niet met artikel 3 EVRM zou te zijn verenigen. Volgens het EHRM is «for the purposes of article 3» voldoende dat de duur van de straf de iure en de facto te eniger tijd kan worden verkort.
Kunt u toelichten op welke wijze het gratieverzoek op dit moment ten aanzien van levenslanggestraften in de praktijk wordt toegepast en welke factoren worden meegewogen bij de beoordeling van het verzoek?
De gronden voor gratie zijn neergelegd in de Gratiewet. Gratie kan krachtens artikel 2 van de Gratiewet worden verleend als:
Gratieverzoeken worden conform de door de Gratiewet voorgeschreven procedure afgehandeld. Voor gratieverzoeken van levenslanggestraften wordt de rechter die de straf heeft opgelegd en het openbaar ministerie om advies gevraagd. Zij kunnen desgewenst bij de advisering op het gratieverzoek om een psychiatrisch rapport verzoeken. Aan de hand van de adviezen wordt vervolgens op basis van de individuele omstandigheden van de levenslanggestrafte en met inachtneming van maatschappelijke belangen en de belangen van slachtoffers en nabestaanden op het gratieverzoek beslist. Naast de vergeldingscomponent en de ernst van het delict kunnen ook andere aspecten een rol spelen, zoals de leeftijd van een levenslanggestrafte en zijn of haar medische- en psychiatrische toestand. Het gevaar dat een levenslanggestrafte vormt voor de samenleving is voor de beslissing om al dan niet gratie te verlenen uiteraard een doorslaggevend punt van afweging.
Wat vindt u van het voorstel van het Forum om na minimaal twintig jaar gevangenisstraf op verzoek van de gedetineerde of op vordering van het Openbaar Ministerie en door middel van een rechterlijke toets een voorwaardelijke invrijheidstelling mogelijk te maken?
Ik deel de mening van het Forum dat levenslanggestraften niet ieder perspectief op vrijlating mag worden ontnomen. Met de mogelijkheid van gratie die we in Nederland kennen, is dat perspectief er.
Verder zie ook ik het belang van rechterlijke betrokkenheid. In de gratieprocedure is daarin reeds voorzien, aangezien naast het openbaar ministerie als ook de rechter die de levenslange gevangenisstraf heeft opgelegd, over het gratieverzoek adviseert. Het voorstel van het Forum leidt daarom niet tot een wijziging van mijn beleid ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf. Bovendien heeft, zoals ik bij de beantwoording van vraag 4 reeds heb aangegeven, de Hoge Raad bepaald dat het Nederlandse beleid ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf niet in strijd is met artikel 3 EVRM.
De toenmalige Minister en Staatssecretaris van Justitie hebben in de brief van 16 oktober 2009 aan de Tweede Kamer over wijzigingen in de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf en het gratiebeleid opgenomen dat het voornemen bestaat om een procedure, gelijk aan de volgprocedure, in het leven te roepen, waarbij minimaal één keer in de vijf jaar een levenslanggestrafte de gelegenheid wordt aangeboden om onderzoek te laten doen gericht op diagnostiek en risicotaxatie. Ik acht een dergelijke procedure echter niet noodzakelijk. Ten behoeve van mijn voornemen (levens)langgestraften samen te plaatsen wordt een zorgvuldig advies opgesteld waarbij zowel de zorgbehoefte als het noodzakelijke beveiligingsniveau van iedere levenslanggestrafte in kaart wordt gebracht. Daarnaast wordt voor iedere gedetineerde, ook voor de levenslanggestrafte, in het kader van de persoonsgerichte aanpak van Modernisering Gevangeniswezen een persoonlijk detentieplan opgesteld. Tevens worden de levenslanggestraften periodiek in het Psycho Medisch Overleg besproken. De detentiesituatie en het welbevinden van de levenslanggestrafte worden op deze wijze reeds goed in beeld gebracht en gemonitord.
Bent u het met het Forum eens dat een rechterlijke toetsing de meest geëigende weg is om invulling te geven aan de verdragseisen van het EVRM? Zo nee, wat zijn uw bezwaren tegen de voorgestelde rechterlijke toetsing?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat Duitsland in verband met het Kaderbesluit wederzijdse erkenning strafvonnissen (2008/909) aan Nederland heeft gevraagd om een rechterlijke toetsing in te voeren? Zo ja, wat was uw reactie op dit verzoek?
Een dergelijk verzoek is mij niet bekend.
Hoe verhoudt het Kaderbesluit wederzijdse erkenning strafvonnissen (2008/909) zich tot het Nederlands recht inzake levenslange gevangenisstraf dat als enige dan wel een van de weinige rechtstelsels binnen de Europese Unie geen voorwaardelijke of vervroegde invrijheidstelling kent?
Bij Koninklijke boodschap van 7 september jl. is bij uw Kamer het wetsvoorstel dat (mede) strekt tot implementatie van het kaderbesluit 2008/909/JBZ (Kamerstukken II 2010–2011, 32 885, nr. 2) ingediend. In de memorie van toelichting is ingegaan op de situatie dat de tenuitvoerlegging van een in het buitenland opgelegde levenslange gevangenisstraf door Nederland wordt overgenomen en is aangegeven welke mogelijkheden van aanpassing er dan bestaan. Ik verwijs naar de toelichting bij artikel 2:11 van het wetsvoorstel.
Ik merk hierbij overigens nog op dat het kaderbesluit 2008/909/JBZ betrekking heeft op de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen en niet voorziet in de harmonisatie van nationale regelingen inzake vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling.
Welke procedure(s) acht u aangewezen om te voorkomen dat een verzwaring van een levenslange gevangenisstraf plaatsvindt in de situatie waarin een opgelegde levenslange gevangenisstraf uit een ander EU-land wordt overgenomen voor executie in Nederland zonder dat deze straf door de Nederlandse rechter is aangepast in lijn met artikel 8 lid 3 van het Kaderbesluit? Welke procedurele garanties zijn daarbij van toepassing om te waarborgen dat de straf inderdaad niet in strijd met het Kaderbesluit wordt verzwaard?
Zie antwoord vraag 12.
Hoeveel keer is sinds de inwerkingtreding van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) in 1986 een verzoek aan Nederland gedaan om de tenuitvoerlegging van een levenslange gevangenisstraf over te nemen? Hoeveel van die verzoeken zijn ingewilligd? Op welke wijze is rekeninggehouden met buitenlandse regelingen voor voorwaardelijke en vervroegde invrijheidstelling?
Sinds de inwerkingtreding van de WOTS is slechts in enkele gevallen aan Nederland verzocht om de verdere tenuitvoerlegging van een levenslange gevangenisstraf. Een exact aantal is niet aan te geven omdat niet op strafmaat wordt geregistreerd.
Voor zover ik dat heb kunnen nagaan, is er één zaak geweest waarin een in het buitenland opgelegde levenslange gevangenisstaf ook als levenslange gevangenisstraf in Nederland ten uitvoer is gelegd. Het gaat in deze zaak om een veroordeling in Duitsland, waarvan de tenuitvoerlegging door Nederland is overgenomen. Aan deze veroordeelde is in de zomer van 2009 gratie verleend in verband met zijn gezondheidstoestand. Hij is enige maanden daarna overleden.
Voorts is het voorgekomen dat de tenuitvoerlegging van een in het buitenland opgelegde levenslange gevangenisstraf door Nederland is overgenomen, maar dat daarbij de straf is omgezet naar een tijdelijke gevangenisstraf. In de omzettingsprocedure op grond van de WOTS moet volgens jurisprudentie van de Hoge Raad worden onderzocht of in de overdragende staat sprake is van een vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling waartoe – als de tenuitvoerlegging in die staat zou zijn voortgezet – zeker of met grote mate van waarschijnlijkheid zou zijn overgegaan. Bij de Nederlandse rechterlijke uitspraak waarbij verlof wordt verleend tot tenuitvoerlegging van de buitenlandse straf, wordt de buitenlandse v.i.-datum dan ook betrokken. Een goed voorbeeld hiervan is een andere zaak betreffende een in Duitsland opgelegde levenslange gevangenisstraf. De Nederlandse rechter legde in het kader van de omzettingsprocedure aan de veroordeelde een gevangenisstraf op van achttien jaren. De rechtbank baseerde zich daarbij op de ernst van de feiten en alle overige omstandigheden van het geval, waaronder de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de veroordeelde. Voorts overwoog de rechtbank daarbij ook dat de veroordeelde in Duitsland in aanmerking zou kunnen komen voor (voorwaardelijke) invrijheidstelling na tenminste vijftien jaar van zijn straf te hebben ondergaan (Hoge Raad 18 mei 2004, LJN: AO6410).
Bent u bereid om het voorstel van het Forum Levenslang in overweging te nemen, dan wel in ieder geval te reageren op het voorstel en daarbij uw overwegingen te noemen die voor u van belang zijn bij beoordeling van dit voorstel?
Zie antwoord vraag 9.
Het gebruik van spysoftware |
|
Gerard Schouw (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Several German states admit to use of controversial spy software»1
Ja.
Kunt bevestigen dat de Nederlandse overheid beschikt over software waarmee computers van personen op afstand heimelijk doorzocht en/of bestuurd kunnen worden? Zo ja, welke onderdelen van de overheid beschikken hierover?
De Unit Landelijke Interceptie van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) beschikt over software die geïnstalleerd kan worden op de computer van een verdachte en waarmee ten behoeve van opsporingsdiensten toegang kan worden verkregen tot die computer en of gegevens daarvan kunnen worden overgenomen. De inzet van dit middel beperkt zich, gelet op de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering, tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie (op basis van artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering). Inzet ten behoeve van een heimelijke doorzoeking is binnen de wettelijke kaders niet toegestaan.
Het verstrekken van informatie over welke specifieke software opsporingsdiensten beschikken vormt een onaanvaardbaar risico voor de inzetbaarheid van die middelen. Mede om die reden hebben de verwervingstrajecten van deze middelen onder geheimhoudingsverklaring plaatsgevonden. Ik kan hierover dan ook geen mededelingen doen.
Kunt bevestigen of de Nederlandse overheid opdracht heeft gegeven voor de ontwikkeling van dit soort software of dat zij dit soort software zelf ontwikkelt? Zo ja, welke onderdelen van de overheid hebben deze opdracht gegeven of ontwikkelen zij dit zelf? Indien hier een opdracht voor is gegeven, aan welk bedrijf is deze opdracht gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse overheid dit soort software heeft gekocht? Zo ja, welke software is gekocht? Door welk onderdeel van de Nederlandse overheid is dit gekocht? Van welk bedrijf of welke overheid is deze software gekocht?
Zie antwoord vraag 2.
Als de Nederlandse overheid beschikt over dit soort software, beschikt zij daarnaast over de broncode van deze software, zodat zij de werking precies kan controleren?
Voor zover door opsporingsdiensten gebruik wordt gemaakt van software van externe leveranciers, dient deze te voldoen aan de eisen die Nederlandse wet- en regelgeving daaraan stelt. De opsporingsdiensten beschikken doorgaans niet over de broncode. Indien en voorzover wijzigingen moeten worden aangebracht in de broncode van de software, worden deze aanpassingen door de leverancier/ontwikkelaar doorgevoerd. In het kader van de voorgeschreven certificering wordt de software integraal doorgelicht. Functionaliteiten die niet mogen worden ingezet, worden daarbij onklaar gemaakt.
Als de Nederlandse overheid beschikt over dit soort software, is deze software ingezet? Hoe vaak is deze software ingezet? In het kader van welke soort onderzoeken is het ingezet? Door welke overheidsonderdelen is dit ingezet?
Voor de inzet van technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie in een woning, waaronder ook de bedoelde software, is vereist dat het gaat om een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. De inzet van deze middelen vindt plaats op basis van artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering. Een bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie wordt afgegeven door de officier van justitie, met machtiging van de rechter-commissaris. In het geval sprake is van het opnemen van vertrouwelijke communicatie met behulp van een technisch hulpmiddel in een woning, beslist het College van Procureurs-Generaal over het afgeven van het bevel.
Door opsporingsdiensten is tot op heden in een zeer beperkt aantal gevallen gebruik gemaakt van dit middel. Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht dat daarbij steeds gehandeld is binnen de grenzen van artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering en de interne procedures en voorschriften zijn nageleefd.
Als de Nederlandse overheid dit soort software heeft ingezet, Kunt u aangeven op grond van welke strafvorderlijke bevoegdheid deze inzet heeft plaatsgevonden? Is hiervoor steeds een machtiging van de rechter-commissaris verstrekt?
Zie antwoord vraag 6.
Als de Nederlandse overheid over dit soort software beschikt, welke waarborgen heeft de Nederlandse overheid genomen om te voorkomen dat deze software misbruikt en of gehackt wordt?
Technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie in een woning, waaronder ook de bedoelde software, mogen alleen worden ingezet door daartoe gecertificeerd personeel. Mede om deze reden is de feitelijke inzet van dergelijke middelen gecentraliseerd bij de Unit Landelijke Interceptie van het KLPD. Bovendien dienen de middelen steeds te voldoen aan de voorschriften uit het Besluit technische hulpmiddelen bijzondere opsporingsbevoegdheden (Stb. 1999, 547). Dit besluit schrijft onder andere voor dat technische hulpmiddelen worden gecertificeerd voor het doel waarvoor zij worden ingezet.
De ten behoeve van de opsporing beschikbare technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie worden voorafgaand aan de inzet gekeurd door de Keuringsdienst van het KLPD. Deze keuring is voornamelijk gericht op de authenticiteit en integriteit van het middel. Na goedkeuring wordt het middel gecertificeerd voor de inzet in het kader van het opnemen van vertrouwelijke communicatie. Indien een technisch hulpmiddel meer functionaliteiten biedt dan het opnemen van vertrouwelijke communicatie, dan worden deze functionaliteiten tijdens het keuringstraject op verzoek van de keuringsdienst geblokkeerd in of verwijderd uit de software.
Inzet kan ten slotte slechts plaatsvinden na voorafgaande goedkeuring door het Openbaar Ministerie.
Er zijn mij geen situaties bekend waarin door de Keuringsdienst gecertificeerde technische hulpmiddelen zijn misbruikt of gehackt.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «UK secretly bans 60 Russians over lawyer’s death»?1
Ja.
Klopt het dat het Verenigd Koninkrijk besloten heeft om de officials die vanwege de dood van de heer Magnitsky niet naar de VS mogen reizen, ook niet langer toe te laten tot het Verenigd Koninkrijk?
De ministeries van Buitenlandse Zaken van zowel de Verenigde Staten als van het Verenigd Koninkrijk hebben de Nederlandse ambassades meegedeeld dat er geen visumban is ingesteld. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Verenigd Koninkrijk heeft naar aanleiding van het artikel in The Observer gemeld dat het beleid niet is veranderd. Visumaanvragen worden van geval tot geval bekeken in overeenstemming met immigratieregels van het Verenigd Koninkrijk. De Verenigde Staten en het Verenigde Koninkrijk werken met algemene (mondiaal geldende) signaleringslijsten waarbij specifieke visumaanvragen extra aandachtig bekeken worden.
Herinnert u zich dat u in uw brief over de motie-Çörüz2 die om een gelijke maatregel in Nederland vraagt, stelt dat de Presidentiële mensenrechtencommissie op 5 juli inter alia heeft vastgesteld dat de arrestatie van Magnitsky onwettig was, dat hij mogelijk geslagen is en dat hem medische zorg onthouden is en dat u de Russische rechtsgang afwacht3. Bent u ervan op de hoogte dat het Russische ministerie van Binnenlandse Zaken op 14 juli deze bevindingen opzij geschoven heeft en besloten heeft om geen vervolging in te stellen?
Het Russische ministerie van Binnenlandse Zaken heeft op 14 juli jl. verklaard dat het rapport van de Presidentiële Mensenrechtencommissie van 5 juli jl. geen aanleiding geeft voor een onderzoek naar mogelijke delicten van beambten die onder genoemd ministerie vallen.
Datzelfde ministerie heeft het strafrechtelijk onderzoek naar de dood van Magnitsky verlengd, waarbij voorlopig is besloten tot strafrechtelijke vervolging van twee artsen voor nalatigheid bij de medische behandeling van Magnitsky.
Bent u er verder van de op de hoogte dat de Russische justitie de vervolging van de heer Magnitsky wel ter hand genomen heeft en dus met een middeleeuwse barbaarsheid een overleden slachtoffer in de beklaagdenbank gezet heeft?
Ik ben ervan op de hoogte dat de Russische justitie de vervolging ter hand genomen heeft.
Deelt u de mening dat het geen zin meer heeft om van de Russische autoriteiten te verwachten dat zij onafhankelijk verder onderzoek instellen naar deze zaak?
Nee.
Bent u bereid om, naar aanleiding van de motie Çörüz, de Russische officials die betrokken zijn en de toegang tot de VS en het VK ontzegd zijn, ook de toegang tot Nederland te ontzeggen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is volgens de ministeries van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk geen visumban ingesteld tegen bij de Magnitsky-zaak betrokken functionarissen.
Bent u bereid de zaak van de heer Magnitsky bij de eerstkomende vergadering van de Raad Buitenlandse Zaken van de EU aan de orde te stellen en gezamenlijke stappen richting Rusland voor te stellen?
De regering heeft herhaaldelijk haar zorg uitgesproken over de dood van de heer Magnitsky en over de omstandigheden waaronder hij is overleden, laatstelijk tijdens het bezoek van Premier Rutte aan Rusland.