De 43 miljoen die O2 Health aan de Staat moet terugbetalen voor slechte mondkapjes |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Bedrijf moet Staat 43 miljoen terugbetalen voor ondeugdelijke mondkapjes»1?
Ja.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een dergelijk kostbare deal sloot met O2 Health, terwijl dit bedrijf niet in staat was om aan de voorwaarden voor levering en kwaliteit te voldoen? Kunt u inzichtelijk maken welke voorwaarden door het ministerie zijn gesteld en op welke criteria is getoetst alvorens uw departement met O2 Health in zee ging?
De deal is onder hoge druk tot stand gekomen in de eerste twee weken van de crisis. We werkten toen samen met de UMC’s om mondkapjes in te kopen en deze leverancier deed al zaken met een UMC. Het was vrijwel de enige leverancier die in staat leek, juist in die eerste weken, in enig volume mondkapjes van enige kwaliteit te leveren. De eerste partij met geleverde mondmaskers werd goedgekeurd en de Staat heeft deze ook behouden. Nadien is gebleken dat de leverancier dit niet kon volhouden, in tegenstelling tot wat was overeengekomen.
Maakt de 45 miljoen euro die voor deze deal is aanbetaald door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deel uit van de 5,1 miljard euro die onrechtmatig is uitgegeven aan coronamateriaal en waarvan een groot deel niet is verantwoord?
Ja, deze opdracht maakt deel uit van de € 5,1 miljard die als onrechtmatig is beoordeeld.
Wie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft het uiteindelijke akkoord gegeven voor de deal met O2 Health? Op welke manier wordt deze persoon ter verantwoording geroepen voor de fouten die hierbij zijn gemaakt en wat zijn hiervan de consequenties?
De beleidsverantwoordelijke Minister heeft de eindverantwoordelijkheid en legt verantwoording af aan het parlement, ook over handelingen van betrokken ambtenaren en diens voorgangers. Om privacy redenen kunnen de namen van de medewerkers van VWS die bij deze inkoop betrokken waren, niet worden gedeeld.
Welke personen waren allemaal betrokken bij deze deal en op basis waarvan hadden zij een aandeel in de besluitvorming over deze deal?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de notulen van de overleggen met alle betrokken partijen over deze deal met de Kamer delen, alsmede de gesloten contracten en de inkooporders? Zo nee, waarom niet?
In het vonnis van de rechtbank van 21 december 2022 vindt u informatie over de betrokken partijen, de gevoerde gesprekken en gegeven inkooporders. Dit vonnis is openbaar2. Ik ben nagegaan welke informatie ik u verder nog kan verstrekken. Met het oog op onder meer het procesbelang van de Staat en de nog door de Staat te nemen acties om het geld daadwerkelijk terug te krijgen, zal ik u vertrouwelijk van informatie over de aan O2 Health gegeven inkooporders voorzien. Het betreft een vijftal pro forma offertes en de daarop aansluitende opdrachtbrieven. Er zijn geen aparte contracten of door beide partijen vastgestelde notulen over deze transacties. Ik verzoek de voorzitter de stukken ter vertrouwelijke inzage te leggen voor de leden van uw Kamer3.
Wat gaat er gebeuren met de 43 miljoen euro die door O2 Health moet worden terugbetaald aan de Staat? Vloeit dit onrechtmatig uitgegeven belastinggeld terug naar de gemeenschap en zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet en hoe wordt het dan wel besteed?
De Staat spant zich in om dit bedrag terug te krijgen en neemt gepaste actie, waaronder het leggen van beslag in privé en op aandelen. Eventuele ontvangsten gaan conform de begrotingsregels terug naar de algemene middelen.
Bent u voornemens een onderzoek te starten naar alle bedrijven waarmee tijdens de coronacrisis door de overheid deals zijn gesloten voor het inkopen/leveren/produceren van coronamateriaal, om in kaart te brengen welke gelden onrechtmatig zijn uitgegeven en/of niet de beoogde (kwaliteit en hoeveelheid van) materialen hebben opgeleverd? Zo ja, heeft u hiervoor een onderzoeksplan en kunt u dit delen? Zo nee, waarom gaat u geen onderzoek doen?
Op 16 september 2022 heeft uw Kamer het rapport «Onderzoek inkoop PBM – (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.» met kabinetsreactie op dit rapport ontvangen4. In die brief staat tevens genoemd dat er nog twee deelonderzoeken naar de overige inkopen van persoonlijke beschermingsmiddelen lopen. Wanneer de andere deelonderzoeken gereed zijn, worden deze met een kabinetsreactie aan uw Kamer gestuurd.
Hoe reflecteert u in het licht van deze deal op het rapport van de Algemene Rekenkamer dat concludeert dat het financieel beheer van uw departement ondermaats is? Staat u nog altijd achter het eerdere statement van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat de coronacrisis ertoe leidde dat er «ongekende maatregelen» genomen moesten worden? Hoeveel onzorgvuldigheid is naar uw mening nog geoorloofd, wanneer er zoveel gemeenschapsgeld mee gemoeid is?2
Ik sta nog steeds achter het statement dat de coronacrisis ertoe leidde dat er ongekende maatregelen moesten worden genomen. Het betrof een uitzonderlijke situatie waarbij er wereldwijd tekorten waren aan Persoonlijke Beschermingsmiddelen (PBM). Medewerkers van het Ministerie van VWS zijn, mede op verzoek van uw Kamer6, dag en nacht bezig geweest om PBM voor de zorg in te kopen, waaronder de onderhavige transactie met O2 Health.
In 2020 constateerde de Algemene Rekenkamer ernstige tekortkomingen in het financieel beheer bij het Ministerie van VWS. Op 19 mei 2021 heeft de Minister van VWS een plan van aanpak verbetering financieel beheer aan uw Kamer gezonden7. Ondanks de in 2021 ingezette verbeteringen, uitbreiding van het aantal medewerkers in de financiële functie en verkregen inzicht in de benodigde vervolgstappen, erkent het Ministerie van VWS dat de tekortkomingen niet in een jaar kunnen worden opgelost. Deels ook vanwege de aanhoudende hectiek en urgentie van de coronabestrijding. Wel nam het aantal tekortkomingen met betrekking tot onrechtmatigheid af. Het Ministerie van VWS werkt aan verdere stappen om haar financieel beheer te verbeteren. U bent hierover op 12 mei 2022 geïnformeerd via de voortgangsbrief over het financieel beheer van het Ministerie van VWS8.
Welke stappen zijn inmiddels ondernomen om het financieel beheer van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te verbeteren? Is er een plan van aanpak en zo ja, kunt u dit delen?
Zie antwoord vraag 9.
Zijn er personen/partijen die winst hebben gemaakt met deze deal? Zo ja, welke personen/partijen zijn dat en om welke bedragen gaat het?
Dat is mij niet bekend.
Wat gaat er gebeuren met de door O2 Health geleverde mondkapjes die niet aan de kwaliteitseisen voldoen en dientengevolge niet zijn gebruikt? Worden deze mondkapjes, net zoals de slechte mondkapjes van de heer van Lienden, vernietigd? Zo ja, wat zijn hiervan de kosten?
Een deel van de mondkapjes is niet geaccepteerd en weer opgehaald door de leverancier. De overige mondmaskers die door O2 Health zijn geleverd, zijn niet gebruikt en liggen op dit moment in een loods vanwege de juridische procedure. Nu de rechter de overeenkomst (grotendeels) heeft ontbonden, liggen de maskers in principe klaar voor O2 om te worden opgehaald. Indien O2 de maskers ophaalt, is het de verantwoordelijkheid van O2 als distributeur dat de afgekeurde maskers niet kunnen worden ingezet.
Indien O2 de maskers niet ophaalt, zullen deze mogelijk (duurzaam) worden verwerkt. De kosten voor eventuele duurzame verwerking zijn bekend na gunning van de aanbesteding van deze verwerking.
Volledigheidshalve verwijs ik -ten aanzien van de kwaliteit van de mondkapjes van RGA- naar mijn brief van 16 september 20229. Daarin staat dat in het hoofdstuk «Kwaliteit» (van het «Onderzoek inkoop PBM – (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.») de controle van de kwaliteit van de geleverde RGA-mondmaskers wordt beschreven. Hoewel er bij aanvang verschillende vragen waren over de kwaliteit van de geleverde PBM, is uiteindelijk door een zogeheten notified body vastgesteld dat de kwaliteit van de door RGA geleverde producten in orde was, zoals met de Kamer is gecommuniceerd.
De berichtgeving over schrijnende situaties bij terminale patiënten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Stervende patiënten liggen in eigen ontlasting: «Als we gaan besparen op broekjes, zijn we diep gezonken»», van De Telegraaf?1
Ja.
Herkent u de situaties zoals beschreven in bovengenoemd artikel en kunt u aangeven, of in ieder geval een inschatting geven, van op welke schaal dit soort situaties zich in Nederland voordoen? Indien u dit niet weet, bent u dan bereid om dit in kaart te brengen?
Op welke schaal in de palliatief-terminale zorg de problemen voorkomen die in het artikel genoemd worden, is niet precies duidelijk. De beroepsvereniging van Verpleegkundigen en Verzorgenden (V&VN) heeft mij laten weten dat zij enkele signalen hebben ontvangen over vergelijkbare situaties. Het Praktijkteam Palliatieve zorg, een netwerk van zorgverleners, Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en het Ministerie van VWS, ontving het afgelopen jaar drie meldingen over problemen met de levering van zorgmaterialen.
Ik vind het vanzelfsprekend onwenselijk dat deze situaties überhaupt voorkomen. ZN en V&VN gaan hun leden en gecontracteerde hulpmiddelenleveranciers oproepen deze situaties zo concreet mogelijk te melden. Op deze manier zal het veld in kaart brengen of de bestaande afspraken over de levering van hulpmiddelen aan palliatieve patiënten worden nageleefd en welke verbeteringen mogelijk zijn. Ik heb begrepen dat dit inmiddels in gang is gezet.
Zorgverzekeraars hebben toegezegd om vervolgens in gesprek te gaan met hulpmiddelenleveranciers. Het doel hiervan is de dienstverlening verder te verbeteren op basis van de reeds gemaakte kwaliteitsafspraken. In deze kwaliteitsafspraken is opgenomen dat hulpmiddelen, zoals continentiemateriaal, bij spoed binnen zes uur door de leverancier worden afgeleverd op elk adres in Nederland. Van spoed is bijvoorbeeld sprake bij palliatief-terminale zorg. Overigens organiseert ook de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op dit moment gesprekken om knelpunten boven water te krijgen (zie hiervoor het antwoord op vraag 3).
Hoe reflecteert u op de kostenbesparingsoverweging om medische hulpmiddelen door leveranciers en/of verzekeraars te laten inkopen, in plaats van de directe zorgverlener, zoals de wijkverpleegkundige, hiervoor de verantwoordelijkheid te geven, als u ziet dat het resultaat hiervan vertraging en verschraling van de zorg oplevert?
Zorgverzekeraars kopen hulpmiddelenzorg in bij medisch speciaalzaken. Deze medisch speciaalzaken hebben een uitgebreid assortiment en hebben onder meer continentieverpleegkundigen in dienst die opgeleid zijn om bij iedere zorgvraag het juiste hulpmiddel te kunnen verstrekken. In principe zou dit dus niet tot verschraling of vertraging van zorg mogen leiden.
Ik heb signalen ontvangen dat zich knelpunten kunnen voordoen in de samenwerking tussen wijkverpleegkundigen en de medisch speciaalzaken. De NZa organiseert op dit moment gesprekken om deze en andere knelpunten in de extramurale hulpmiddelenzorg boven tafel te krijgen. Ook levering in spoedsituaties staat op de agenda.
Kunt u uitleggen waarom niet de hulpverlener aan het bed, maar de leveranciers en zorgverzekeraars bepalen welke en hoeveel medische hulpmiddelen er nodig zijn voor een patiënt? Vindt u het verantwoord om deze beslissingen neer te leggen bij partijen die niet over de juiste kennis, expertise en ervaring beschikken? Zo ja, kunt u dit uitleggen? Op basis waarvan bent u van mening dat zorgverzekeraars medische en/of diagnostische beoordelingen kunnen doen en waarom gaan deze beoordelingen boven de beoordeling van de zorgprofessional die de daadwerkelijke zorg verleent aan de patiënt en daarvoor is opgeleid?
De zorgprofessional aan het bed is verantwoordelijk voor het stellen van een diagnose. Deze staat in contact met de continentieverpleegkundige van de medisch speciaalzaak om gezamenlijk te bepalen welk hulpmiddel de patiënt geleverd krijgt. Het veld heeft gezamenlijk een «module continentiehulpmiddelen» opgesteld, waarin deze verantwoordelijkheden beschreven staan. Zoals aangegeven vind ik het belangrijk dat eventuele knelpunten in deze samenwerking boven tafel komen en opgelost worden.
Hoe verhoudt zich de vermeende kostenbesparing die deze manier van werken moest opleveren, ten opzichte van de kosten die alle vertraging en complicaties die daarvan het gevolg zijn opleveren? Kunt u specificeren of onderaan de streep inderdaad wordt bezuinigd, of dat (op de langere termijn) juist meer kosten worden gemaakt?
Voor de goede orde: van een door de overheid geïnitieerde stelselverandering met als doel kostenbesparing is geen sprake. Zorgverzekeraars hebben zelf hun werkwijze aangepast, door voortaan hulpmiddelenzorg in te kopen bij medisch speciaalzaken. Hiermee wilden zij een breder assortiment bieden aan hun
verzekerden, inclusief gespecialiseerde expertise bij het voorschrijven. Ik kan mij indenken dat dit een grote verandering is geweest voor zorgprofessionals. Daarom is het goed dat eventuele knelpunten zo snel mogelijk worden opgelost.
Bent u het eens dat financiële overwegingen niet leidend zouden moeten zijn bij het leveren van zorg aan terminale patiënten? Zo ja, bent u dan bereid om de in 2021 doorgevoerde stelselverandering met betrekking tot de inkoop van medische hulpmiddelen terug te draaien of in ieder geval te herzien? Zo nee, waarom niet? Kunt u een onderbouwde argumentatie geven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat doet de noodgedwongen ontoereikende hulp aan terminale patiënten met de druk op zorgverleners, die hierdoor onder andere meer administratielast, minder praktische hulp en een fysiek zwaardere belasting te verwerken krijgen, omdat zij niet over de juiste (hoeveelheid) middelen beschikken om hun werk te kunnen doen? Hoeveel minder uren daadwerkelijke zorg krijgen patiënten hierdoor?
Ik heb van V&VN begrepen dat aanvragen die niet goed verlopen inderdaad kunnen zorgen voor meer administratielast. Ik kan mij goed indenken dat dit frustrerend is. Dit draagt bij aan de werkdruk, die in de zorg toch al hoog is. Om die reden vind ik het een goede zaak dat de initiatieven die genoemd zijn in de antwoorden op vraag 2 en vraag 3 genomen worden. Ik zal de ontwikkelingen de komende tijd nauwlettend volgen.
Vindt u dat u zich aan artikel 22 van de Grondwet houdt, dat bepaalt dat de overheid de volksgezondheid moet bevorderen, als ernstig zieke mensen in hun eigen ontlasting moeten liggen en niet de medische middelen krijgen die zij nodig hebben, met alle gevolgen en complicaties van dien, die zijn weerslag hebben op de fysieke en mentale gezondheid van zowel de patiënt zelf, als zijn/haar omgeving en de zorgverlener? Zo ja, kunt u dit uitleggen, aangezien ontoereikende zorg onvermijdelijk leidt tot gezondheidsproblemen?
Zoals aangegeven zal ik, vanuit mijn verantwoordelijkheid, met het veld diverse acties ondernemen om een beter zicht te krijgen op de problematiek en om de zorgverlening waar nodig te verbeteren. Dat is niet alleen van belang voor de mensen die gebruikmaken van deze hulpmiddelen zelf, maar ook voor naasten en zorgverleners.
Weet u op welke schaal de symptomen/aandoeningen van terminale patiënten toenemen/verslechteren en/of er co-morbiditeiten optreden als gevolg van ontoereikende zorg en/of het ontbreken van (genoeg) medische hulpmiddelen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Nee. Ik verwijs graag naar mijn antwoord op vraag 2, waarin ik uiteenzet welke acties worden ondernomen om meer inzicht te krijgen in hoe vaak dit soort situaties zich voordoen.
Weet u of terminale patiënten als gevolg van deze ontoereikende zorg en het gebrek aan medische hulpmiddelen eerder komen te overlijden? Indien u dat niet weet, bent u dan bereid daar onderzoek naar te doen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat er sprake is van medische nalatigheid als terminale patiënten dusdanig ontoereikende zorg ontvangen? Zo ja, bent u het dan eens dat daar juridische consequenties voor de leveranciers, verzekeraars en de overheid aan zouden moeten zitten? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide onderbouwing geven?
Het is lastig om op basis van de beschikbare informatie hier iets over te kunnen zeggen en dat is ook niet aan mij. Voor zorgverlening die tekortschiet, bestaan verschillende juridische kwalificaties en mogelijke consequenties. Mensen kunnen tegen tekortkomingen in de zorgverlening in actie komen, variërend van het indienen van een klacht bij een geschillencommissie tot het doen van een melding bij de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd (IGJ).
Bent u het eens dat de (arbeids)rechten van zorgverleners en de Arbeidsomstandighedenwet geschonden worden door het gebrek aan medische hulpmiddelen, aangezien de zorgverleners daardoor onder slechte en te zware omstandigheden moeten werken? Zo nee, waarom niet? Kunt u onderbouwen dat zorgverleners, ondanks de ontoereikende middelen en alle gevolgen daarvan nog altijd onder verantwoorde, veilige en gezonde omstandigheden hun werk kunnen doen?
Een gebrek aan continentiemateriaal waar in het artikel naar wordt verwezen is – hoe schrijnend ook – geen arbeidsrisico in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 kan ik mij goed indenken dat het frustrerend is als aanvragen niet goed verlopen. Dit draagt bij aan de werkdruk, die in de zorg toch al hoog is. Het oplossen van eventuele knelpunten is niet alleen voor de mensen die gebruikmaken van deze hulpmiddelen een goede zaak, maar ook voor de zorgverlener.
Hoe verhouden zich dergelijke misstanden in de zorg voor terminale patiënten tot de Wet marktordening gezondheidszorg, die weliswaar onder andere ten doel heeft kostenbeheersing in de zorg te waarborgen, maar tevens vereist dat de positie van de consument/patiënt wordt beschermd en bevorderd en moet zorgen voor beteugeling en adequate regulering van het machtsverschil van partijen in de zorg?
Er is geen direct verband tussen de in het artikel beschreven situatie en de Wet marktordening gezondheidzorg (Wmg). De Wmg heeft namelijk betrekking op marktontwikkeling en marktordening in de zorg. Die wet voorziet daarvoor onder meer in prestatie- en tariefregulering en informatieverplichtingen voor zorgaanbieders en ziektekostenverzekeraars. Daarmee wordt ook de positie van de consument verbeterd en beschermd. De NZa houdt toezicht op de naleving van de Wmg.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat terminale patiënten in Nederland verzekerd zijn van toereikende zorg en medische hulpmiddelen? Gaat u hierover in gesprek met brancheorganisaties, zorgverleners, leveranciers, verzekeraars en patiëntenorganisaties en gaat u de richtlijnen en kwaliteitskaders hiervoor herzien? Zo ja, kunt u de Tweede Kamer periodiek op de hoogte houden van de voortgang? Zo nee, waarom gaat u geen stappen ondernemen?
De middelen uit het Coalitieakkoord voor de palliatieve zorg en geestelijke verzorging thuis worden ingezet om de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de palliatieve zorg te verbeteren. Daarmee wordt een tijdelijke impuls gegeven onder andere aan het Nationaal Programma Palliatieve Zorg II (2021 -2026) en de doorontwikkeling van het kwaliteitskader en richtlijnen palliatieve zorg. Voor het eind van dit jaar informeer ik uw Kamer over de voortgang hiervan.
Het afwegen van eten voor ouderen in zorgcentrum Die Buytenweye in Delft |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Precies 150 gram groente en 100 gram vlees: zorgcentrum bezuinigt en gaat eten ouderen afwegen», van het Algemeen Dagblad?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat zorgcentrum Die Buytenweye uit Delft het eten van de bewoners op een dusdanige manier gaat rantsoeneren? Vindt u het argument van het zorgcentrum dat het «zonde» is om steeds eten te moeten weggooien genoeg reden om ouderen op rantsoen te zetten? Bent u daarnaast van mening dat het personeel van het zorgcentrum in staat is om te bepalen hoeveel voedsel alle individuele ouderen nodig hebben om goed te kunnen functioneren? Moet er aan een dergelijke afweging geen arts en/of een diëtist te pas komen?
Na contact met de zorginstelling is gebleken dat de brief aan bewoners niet verstuurd had moeten worden en intussen ook is gecorrigeerd in een aanvullende brief. De wijze waarop in de eerste brief is gecommuniceerd naar bewoners en een bezuiniging centraal is gezet, keur ik af en het is goed dat hier een rectificatie op is gekomen.
Ik heb contact gehad met de zorgorganisatie en men streeft juist naar aandacht voor kwaliteit, beleving en sfeer van de maaltijden en maaltijden passend bij de persoonlijke behoeften van de bewoner. Daarnaast zie ik een positieve ontwikkeling in het bewust kijken naar duurzaamheid in de zorg. Het delen van ervaringen en goede voorbeelden over hoe dat kan met inachtneming van de wensen en behoeften van bewoners is daarom van belang.
Weet u hoeveel voedsel er in totaal maandelijks wordt weggegooid in zorgcentra zoals Die Buytenweye? Is de verspilling dusdanig dat geconstateerd kan worden dat er structureel te veel gekookt wordt voor de hoeveelheid bewoners van dit soort zorgcentra? Zo ja, hoe kan het dat er dus op een inefficiënte manier wordt ingekocht en klaargemaakt? Indien u niet weet hoeveel er verspild wordt, kunt u hier dan breed onderzoek naar doen in de ouderenzorg in Nederland?
Er zijn geen cijfers over de hoeveelheid voedselverspilling in zorgcentra. Er zijn twee monitors in opdracht van LNV die inzicht geven in de mate van voedselverspilling in Nederland; de monitor voedselverspilling in Nederland en de monitor voedselverspilling bij huishoudens in Nederland. De eerste monitor gaat over de verspilling in de keten en geeft een beeld van de totale omvang van voedselresten in Nederland. Binnen deze monitoring is geen specificatie naar de zorgsector. De Stichting Samen Tegen Voedselverspilling en de Wageningen Universiteit zijn, in samenwerking met enkele zorginstellingen, voornemens om dit jaar aan de slag te gaan om inzicht te krijgen in de voedselverspilling bij zorginstellingen. Door voedselverspilling te verminderen kan je veel klimaatimpact voorkomen en kosten besparen. Er is al veel kennis voorhanden voor bedrijven om zelf aan de slag te gaan om voedselverspilling te voorkomen en er zijn bedrijven die daar oplossingen voor aanbieden voor bijvoorbeeld menuplanning en inkoop.2 Het is goed dat een zorginstelling probeert verspilling van eten te verminderen en dat doet door het eten anders uit te serveren. Kleinere porties serveren en extra opscheppen als iemand nog trek heeft. Er zijn intussen al veel voorbeelden en zo heeft bijvoorbeeld het programma Waardigheid en trots op locatie onlangs een aantal tips gedeeld om hiermee aan de slag te gaan.3
Weet u of dergelijke rantsoeneringen in meer zorgcentra in Nederland aan de orde zijn? Zo nee, gaat u hier onderzoek naar doen? Zo ja, in hoeveel centra gebeurt dit en wat zijn hiervoor de overwegingen?
Nee dit is mij niet bekend. Zoals ik in de beantwoording van vraag 3 heb aangegeven is er een voornemen voor onderzoek om inzicht te krijgen in voedselverspilling bij zorginstellingen.
Bent u het eens dat er betere manieren zijn om duurzamer te werken in zorgcentra voor ouderen en dat bezuinigen, mocht dat toch (ook) de reden zijn voor dergelijke rantsoeneringen, beter op andere zaken dan maaltijden kan? . Bent u zich ervan bewust dat de maaltijden in zorgcentra voor de bewoners een belangrijk sociaal element zijn, dat deze groep mensen vaak al geïsoleerd en eenzaam is en dat beknibbelen op voedsel en het maaltijdmoment inbreuk maakt op hun kwaliteit van leven? Zo ja, vindt u dan niet dat het rantsoeneren van maaltijden voor bewoners uit den boze zou moeten zijn? Voldoet een zorgcentrum wel aan de zorgplicht en rechten van de bewoners als er voedsel wordt gerantsoeneerd?
Duurzaamheid strekt zich uit over de hele keten van de zorg. Dit is ook de maaltijd. Hoe wordt deze geproduceerd, geconsumeerd en wat wordt met afval gedaan? Het is goed dat een zorginstelling probeert verspilling van eten te verminderen en dat doet door het eten anders uit te serveren. Kleinere porties serveren en extra opscheppen als iemand nog trek heeft. Het is dus belangrijk om de persoon te kennen en in een maaltijd te voorzien die passend is bij de persoonlijke behoeften van de betreffende persoon. De betreffende organisatie neemt deel aan de Green Deal 3.0, waarin verschillende facetten op het gebied van duurzaamheid in de zorg aan de orde komen. Dit betreft onder andere het verminderen van CO2 uitstoot.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat in een land als Nederland ouderen op rantsoen worden gezet, waarschijnlijk uit bezuinigingsoogpunt, terwijl er wel miljarden worden uitgegeven aan andere zaken, zoals een stikstofprobleem dat niet bestaat, of het bouwen van genderneutrale toiletten in publieke ruimtes?
Ja, maaltijden zijn zeker een belangrijk sociaal element van de zorg in zorgcentra en daarom ook onderdeel van de verzekerde Wlz-zorg en het kwaliteitskader verpleeghuiszorg als het gaat om het wooncomfort en welzijn. Het Zorginstituut noemt het beschikbaar stellen en organiseren van al het gebruikelijke eten en drinken. Naast de 3 maaltijden omvat het ook voldoende drinken, tussendoortjes, fruit, koffie, thee en dergelijke. Het eten en drinken moet voldoen aan de basale kwaliteitseisen van bijvoorbeeld het Voedingscentrum. Voldoende en gezonde voeding en drinken is ook een onderwerp waar tijdens de zorgplanbespreking in ieder geval aandacht aan wordt besteed. 4
Na contact met de zorginstelling is gebleken dat de brief aan bewoners niet verstuurd had moeten worden en intussen ook is gecorrigeerd in een aanvullende brief. De zorginstelling geeft aan dat men juist streeft naar aandacht voor kwaliteit, beleving en sfeer van de maaltijden en maaltijden passend bij de persoonlijke behoeften van de bewoner.
Hoe reflecteert u op de structurele bezuinigingen op en verschraling van de zorg van de afgelopen jaren, als u nu ziet dat het gevolg daarvan onder andere is dat onze ouderen minder te eten krijgen en daardoor soms misschien met honger naar bed gaan?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven is uit contact met de zorginstelling gebleken dat de brief aan bewoners niet verstuurd had moeten worden en intussen ook is gecorrigeerd in een aanvullende brief.
Wat zijn de (medische) gevolgen van het potentieel ondervoeden van ouderen voor de volksgezondheid en voor de (druk op) de zorg? Deelt u de mening dat het rantsoeneren van voedsel voor ouderen mogelijk kan leiden tot tekorten bij deze bevolkingsgroep en daarnaast voor psychologische problemen? Kunt u inventariseren welke gezondheidsproblemen, zowel fysiek als mentaal, hieruit voort zouden kunnen vloeien?
De afgelopen jaren zijn de uitgaven aan verpleeghuiszorg gegroeid. Ook deze kabinetsperiode groeit het budget voor verpleeghuiszorg, hoewel met een aantal maatregelen uit het coalitieakkoord deze groei wordt afgeremd. De suggestie dat ouderen minder eten krijgen door bezuinigingen is inmiddels door de zorginstelling gerectificeerd. Ik zie het veronderstelde verband tussen bezuinigingen en minder eten niet, zoals blijkt uit mijn beantwoording. Ik vind het een goede zaak als zorgorganisaties aandacht hebben voor de kwaliteit, beleving en sfeer van de maaltijden en maaltijden passend bij de persoonlijke behoeften van de bewoner en daarbij duurzaamheid en kosten niet uit het oog verliezen door verspilling tegen te gaan.
Bent u voornemens om uit te zoeken of deze rantsoenering bij zorgcentrum Die Buytenweye voortkomt uit bezuinigingen als gevolg van slecht (gemeentelijk) financieel overheidsbeleid? Zo nee, waarom niet?
Bij het ouder worden is een goede voeding, samen met beweging, belangrijk voor het behoud van spierkracht en conditie. Er kunnen verschillende gevolgen voor de gezondheid zijn indien de voeding niet op orde is zoals: verminderde weerstand, maar ook grotere kans op vallen, langzamer herstel na een operatie of ziekte, sociaal isolement en lagere kwaliteit van leven.
De gevolgen zijn bekend en al jaren onder de aandacht via het huidige Kenniscentrum Ondervoeding. Ook in de programma’s Waardigheid en trots op locatie en Zorg voor beter is aandacht voor dit onderwerp.
Bent u voornemens om contact op te nemen met zorgcentrum Die Buytenweye over deze kwestie? Zo ja, gaat u het centrum dan verzoeken de rantsoenering van voedsel terug te trekken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord 2 heb aangeven heb ik contact gelegd met de zorgorganisatie. Het betreft volgens de organisatie geen bezuinigingsmaatregel. De locatie is juist bezig om samen met bewoners en cliëntenraad de beleving en kwaliteit verder te verbeteren, met een wisselend assortiment en maaltijden meer passend bij de persoonlijke behoeften van de bewoners.
Wat gaat u doen om situaties zoals deze bij andere zorgcentra in Nederland te voorkomen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er nergens meer getornd wordt aan de kwaliteit van leven van onze ouderen?
Ja, ik heb al contact opgenomen met de zorgorganisatie en het bericht aan bewoners is gerectificeerd.
Bent u bekend met uw reactie op de drie arresten van de Hoge Raad van 9 december 2022?1
Ja, ik ben bekend met de arresten die de Hoge Raad als hoogste rechter in civiele zaken op 9 december 2022 heeft gewezen over artikel 13 van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) en met mijn brief aan uw Kamer van 30 december 2022.
Heeft u deze drie arresten van de Hoge Raad wel gelezen of zat u al aan de oliebollen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat de Hoge Raad onze hoogste rechter is?
Zie antwoord vraag 1.
Zo ja, waarom verwijst u gedupeerden van de voorgenomen generieke tariefverlagingen van 25 tot 35% voor ongecontracteerde geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en thuiszorg dan naar de rechter?
Ik lees de uitspraak van de Hoge Raad zo dat een generiek kortingspercentage in algemene zin is toegestaan. Dat neemt niet weg dat een vergoeding – ook op basis van een generiek kortingspercentage – in bepaalde gevallen in strijd kan zijn met het hinderpaalcriterium. Of dat zo is, dient volgens de Hoge Raad te worden beoordeeld op het moment waarop de verzekerde voor de keuze staat of hij gebruik wil maken van een niet-gecontracteerde zorgaanbieder. Bij deze beoordeling spelen blijkens het arrest diverse feiten en omstandigheden een rol. Zorgverzekeraars zullen bij de vaststelling van de vergoeding voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder daarom altijd een zorgvuldige afweging moeten maken. Als de verzekerde het niet eens is met de vergoeding of meent dat de vergoeding in strijd is met het hinderpaalcriterium, kan hij een klacht indienen bij zijn zorgverzekeraar. De verzekerde die dan geen gehoor vindt bij de zorgverzekeraar, kan zich wenden tot de geschilleninstantie of de rechter.
Wat is uw reactie op de bevestiging in de arresten van de Hoge Raad dat het beleid van zorgverzekeraars om te werken met generieke kortingspercentages zonder duidelijke uitzonderingen voor duurdere vormen van zorg en met vrijblijvende en onzekere hardheidsclausules niet langer houdbaar is?2
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaan verzekeraars bij de vaststelling van de vergoeding voor ongecontracteerde zorg zorgvuldig aandacht besteden aan het hinderpaalcriterium nu de arresten hen daartoe dwingen? Hoe gaat dat in zijn werk?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de wob-stukken waaruit blijkt dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en zorgverzekeraars al langere tijd onderkennen dat zorgverzekeraars nu niet in lijn met het hinderpaalcriterium in de Zorgverzekeringswet handelen?
De wob-stukken bevatten een ambtelijke analyse uit medio 2021 naar de toenmalige stand van zaken in de jurisprudentie over de toepassing van het hinderpaalcriterium. In die analyse stond centraal de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 oktober 2020. Die uitspraak is bij arrest van de Hoge Raad van 9 december 2022 deels vernietigd. Daardoor is de ambtelijke analyse inmiddels achterhaald.
Heeft u onderzoek gedaan naar de redenen waarom sommige psychiaters, psychologen, wijkverpleegkundigen en wijkziekenverzorgenden het verkiezen om ongecontracteerd te zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit onderzoek met ons delen?
Op 28 maart 2022 heb ik de Monitor Contractering wijkverpleging 2022 van de NZa3 naar uw Kamer gestuurd. Uit deze monitor komt naar voren dat zorgaanbieders een aantal redenen noemen om geen contract af te sluiten:
het door de zorgverzekeraar geboden tarief is te laag is en er is geen onderhandeling mogelijk;
de zorgaanbieder kan hogere tarieven rekenen zonder contract;
de zorgverzekeraar heeft geen contract aangeboden;
het niet kunnen voldoen aan de contractvoorwaarden, als voorbeeld wordt genoemd niet kunnen voldoen aan het criterium dat maximaal 1/3e van de medewerkers werkt als zzp-er.
Redenen die zorgverzekeraars noemen om een nieuwe zorgaanbieder af te wijzen voor een contract zijn:
issues met integriteit en fraude;
twijfels over de kwaliteit van de zorgverlening;
de zorgaanbieder kan de inzet van hbo-verpleegkundigen niet garanderen;
de zorgaanbieder kan geen integraal zorgaanbod leveren;
een aantal zorgverzekeraars biedt zzp’ers geen contract aan.
Op 22 juni 2022 heb ik de Monitor Contractering ggz 2022 van de NZa4 naar uw Kamer gestuurd. Uit deze monitor komt naar voren dat de belangrijkste redenen voor zorgaanbieders om wel een contract af te sluiten zijn: de duidelijkheid en betaalbaarheid voor de patiënt, gevolgd door zekerheid voor de praktijk/instelling. Daarnaast spelen tevredenheid over het tarief en goede ervaringen met de zorgverzekeraar een rol. De redenen voor zorgaanbieders om niet te contracteren zijn hetzelfde als in eerdere jaren, namelijk vooral het omzetplafond en ontevredenheid over het tarief. Daarnaast geven 6% van de instellingen en 26% van de vrijgevestigde zorgaanbieders aan dat zij om principiële redenen geen contract afsluiten.
Redenen die zorgverzekeraars noemen om een contractverzoek af te wijzen zijn: twijfel aan doelmatigheid, kwaliteit of integriteit, geen overeenstemming over de tarieven, of al voldoende zorg ingekocht.
Bent u ervan op de hoogte dan aanbieders van thuiszorg in kleine dorpjes soms de omzetdrempels niet halen en daarom ongecontracteerd zijn? Waarom geeft u deze mensen zo’n duw?
In het IZA hebben partijen met elkaar vastgesteld dat contractering van belang is om de beweging naar passende zorg tot stand te brengen. In het IZA zijn daarom afspraken gemaakt om de contractering te verbeteren. Daarbij is ook afgesproken om een verkenning uit te voeren op welke mogelijkheden en noodzakelijkheden er momenteel zijn voor kleinere zorgaanbieders om gezamenlijk op te trekken in het contracteerproces en hoe dit kan worden vereenvoudigd.
Bent u ervan op de hoogte dat veel verpleegkundigen die hand-in-hand 48-uurszorg in de stervensfase aanbieden soms de omzetdrempels niet halen en daarom ongecontracteerd zijn? Waarom geeft u deze mensen een duw? Bent u ermee bekend dat veel ongecontracteerde psychologen en psychiaters in een bepaald vakgebied zo gespecialiseerd en daarmee duurder zijn dat zij er qua omzet niets van zullen merken als de mensen die minder geld verdienen van hun wachtlijst af gaan en niet bij hen in zorg komen? Zo ja, waarom blokkeert u duurdere zorg voor mensen met minder geld?
Zie antwoord vraag 9.
De zorgverzekeringswet zou toch zorgen voor gelijke toegang tot zorg voor mensen met meer en minder geld? Zo ja, waarom handhaaft u dit principe niet?
Iedereen die in Nederland woont of rechtmatig arbeid verricht, is verplicht een zorgverzekering te hebben. Afhankelijk van hun inkomen, kunnen verzekerden een zorgtoeslag ontvangen ter compensatie van de nominale premie en het verplicht eigen risico. De zorg die onder de dekking van de zorgverzekering valt, het zogenoemde basispakket, is voor iedere verzekerde hetzelfde. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht jegens zijn verzekerden. Hij moet voor verzekerden met een naturapolis voldoende zorg inkopen, zodat iedere verzekerde gebruik kan maken van een gecontracteerde zorgaanbieder voor zijn behoefte aan zorg uit het basispakket.
Heeft u het rondetafelgesprek in de Kamer van 5 december 2022 over dit onderwerp gezien? Wat is uw reactie op elk van de bijdragen van de volgende genodigden: de heer King (Consumentenbond), mevrouw Ter Avest (MIND), mevrouw Veenendaal (LVVP), mevrouw Veldman (Patiëntenfederatie Nederland) mevrouw Brouwer (Epos), de heer Mous (advocaat gezondheidszorg), de heer Jager (Stichting Handhaving Vrije Artsenkeuze), de heer Wallage (gepromoveerd op het onderwerp en tevens advocaat) en de heer Koolman (gezondheidseconoom)?
Ik heb het rondetafelgesprek met belangstelling gevolgd.
Mijn reactie op de punten die genoemd zijn door de door u genoemde genodigden:
Dat vind ik ook van groot belang. Dat is in Nederland ook goed geborgd. Elke verzekerde kan ieder jaar opnieuw kiezen voor een polis die het beste bij hem of haar past. Alle polissen bieden een voldoende ruime tot zeer ruime keuze aan zorgverleners waar verzekerden naar toe kunnen gaan; de zorgverzekeraar moet immers aan zijn zorgplicht voldoen. De zorgtoeslag zorgt ervoor dat de polissen betaalbaar zijn, ook voor mensen met een lager inkomen.
In het IZA zijn afspraken gemaakt om de transparantie voor verzekerden te verbeteren over de contractering en de risico’s van niet-gecontracteerde zorg.
In het IZA hebben partijen met elkaar vastgesteld dat contractering van belang is om de beweging naar passende zorg tot stand te brengen. Om contractering te stimuleren is het enerzijds van belang dat de contractering verbetert, maar anderzijds ook dat het minder aantrekkelijk wordt om geen contract af te sluiten. Daarom hebben de IZA-partijen afgesproken de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorgaanbieders te verlagen.
In het IZA zijn afspraken gemaakt om te komen tot meer en meer eenduidige informatie over de kwaliteit van de zorgverlening zodat daar onder meer bij zorginkoop beter rekening mee gehouden kan worden.
In het IZA zijn afspraken gemaakt om de contractering te verbeteren.
Onderzoek in de afgelopen jaren heeft laten zien dat in enkele (deel)sectoren de kosten van zorgverlening door niet-gecontracteerde zorgaanbieders – ondanks de lagere vergoeding – hoger zijn dan van gecontracteerde zorgaanbieders. Dat komt doordat er voor vergelijkbare cliënten veel meer uren zorg geleverd wordt. Met de huidige krapte op de arbeidsmarkt in de zorg is dat niet houdbaar.
De zorgverzekeraar moet uit hoofde van zijn zorgplicht voldoende zorg contracteren voor zijn verzekerden met een naturapolis. Desondanks kan het soms voorkomen dat er geen zorg beschikbaar is. Bijvoorbeeld door gebrek aan personeel bij de gewenste zorgverlener. De zorgverzekeraar is dan verplicht zich in te spannen om een passende oplossing te vinden voor de verzekerde. Als een verzekerde genoodzaakt is zich tot een niet-gecontracteerde zorgaanbieder te wenden omdat de zorgverzekeraar zijn zorgplicht heeft geschonden, moeten de zorgkosten in beginsel volledig vergoed worden.
In het IZA is als randvoorwaarde afgesproken het hinderpaalcriterium in acht te nemen bij het verlagen van de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorgaanbieders. De afspraak is om daarbij ook nadere richting te geven aan de invulling van het hinderpaalcriterium.
Dit is een van de redenen waarom de IZA-partijen hebben afgesproken om de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg te verlagen. Er moet voor zorgaanbieders een prikkel zijn om een contract aan te gaan met de zorgverzekeraar en daarbij afspraken te maken over het leveren van passende zorg.
Behalve de door u genoemde genodigden hebben ook de NZA, de ACM en zorgverzekeraars deelgenomen aan het rondetafelgesprek.
Vond u het ook zo gênant dat de regeringspartijen bewust afwezig waren bij dit rondetafelgesprek?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de aan- of afwezigheid van leden van uw Kamer bij het rondetafelgesprek.
Hoe lang kunnen verzekeraars ondanks deze arresten nog doorgaan met het hanteren van generieke kortingspercentages die niet gedifferentieerd zijn naar zorgvorm en -kosten en geen uitzondering vormen voor duurdere vormen van zorg, waardoor de door de Nederlandse Zorgautoriteit geconstateerde klassenzorg nog verder toeneemt?3
Het hinderpaalcriterium ligt besloten in de wet. Het is aan de geschilleninstantie en de rechter om in specifieke gevallen te beoordelen of de vergoeding van de zorgverzekeraar in strijd is met het hinderpaalcriterium.
In het IZA wordt geen afbreuk gedaan aan het hinderpaalcriterium. Bij de afspraak in het IZA over het verlagen van de vergoeding is immers als randvoorwaarde opgenomen om daarbij het hinderpaalcriterium in acht te nemen. De ambitie is om bij de uitvoering van deze afspraak in het IZA tevens nadere richting te geven aan de invulling van het hinderpaalcriterium.
Waarom gaat het kabinet verschillend om met rechterlijke uitspraken die het kabinetsbeleid treffen? Wanneer draait u het Integraal Zorgakkoord (IZA) op dit punt terug?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe kan het dat u hierbovenop accepteert dat zorgverzekeraars in 2023 zelfs nog lagere vergoedingspercentages hanteren?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u hier voor 31 december om 0:00 uur een stokje voor steken, zodat mensen met een lager inkomen zonder financiële barrière gebruik kunnen blijven maken van hun ongecontracteerde psycholoog, psychiater of wijkverpleegkundige en zodat ik ook gerustgesteld van een oliebol kan genieten?
Zie antwoord vraag 14.
De Groene GGZ |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het initiatief «de Groene GGZ»?1
Ja, ik ben bekend met dit initiatief.
Welke concrete maatregelen worden er op dit moment genomen om de geestelijke gezondheidszorg (ggz) te verduurzamen?
Er is vanuit de rijksoverheid een brede inzet op verduurzaming in de gezondheidszorg, deze is ook gericht op de geestelijke gezondheidszorg (ggz).
Zo is op 4 november jl. de Green Deal «Samen werken aan Duurzame zorg» (GDDZ 3.0) getekend, hierin zijn nieuwe en betere afspraken over het verduurzamen van de zorg gemaakt. Deze Green Deal zet in op de verduurzamingstransitie in de zorgsector en maakt de acties voor de komende jaren concreter. De Nederlandse ggz is een van de ondertekenaars van de Green Deal.
Daarnaast zijn er diverse subsidieregelingen beschikbaar ten behoeve van verduurzamen en energiebesparing waar ook ggz aanbieders gebruik van kunnen maken. Een voorbeeld hiervan is de Duurzaam Maatschappelijke Vastgoed (DUMAVA) subsidie. Ook is voor de ggz-sector kennisdeling en advies beschikbaar over het verduurzamen van gebouwen en energiebesparing via het Expertisecentrum Verduurzaming Zorg (EVZ) en het ontzorgingsprogramma Maatschappelijk Vastgoed.
Bent u het ermee eens dat de inzet van natuur in de ggz een waardevolle aanvulling zou kunnen zijn om cliënten sneller te laten herstellen en een fijne en gezonde werkplek voor medewerkers te genereren? Zo ja, wat gaat u doen om initiatieven die de natuur koppelen aan de ggz, zoals de Groene GGZ, te steunen?
Het is aan de zorgprofessionals om te beoordelen of een dergelijke inzet een waardevolle aanvulling kan zijn op het huidige zorgaanbod en werkpraktijk. Zoals hierboven aangeven sluit een initiatief zoals de Groene GGZ in ieder geval goed aan bij één van de doelen van de eerder genoemde Green Deal «Samen werken aan duurzame zorg». Het bevorderen van de gezondheid van patiënten, cliënten en medewerkers is één van de vijf doelen van deze afspraken. Concrete activiteiten en stappen om deze afspraken uit de Green Deal uit te voeren worden in principe gefinancierd vanuit eigen middelen van organisaties.
Bent u bekend met het initiatief «Het Groene Perspectief» van de Groene GGZ?2
Ja, ik ben bekend met dit initiatief.
Bent u het ermee eens dat creatieve oplossingen, zoals het Groene Perspectief, een manier kunnen bieden om de druk op de specialistische ggz te verlichten? Zo ja, wat doet u om dergelijke oplossingen te steunen? Wat gaat u de komende tijd doen om dergelijke initiatieven te steunen?
«Het Groene Perspectief: van wachtlijst naar groene actie» is een werkwijze waarbij cliënten die op de wachtlijst staan gewezen worden op de mogelijkheden om in contact te komen met «groen», zoals meehelpen in de buurtmoestuin, het verzorgen van dieren of deelnemen aan wandelgroepen. Het is aan de zorgprofessionals in de specialistische ggz om te beoordelen of deze werkwijze de druk op de specialistische ggz zal verlichten.
Worden er op dit moment initiatieven voor de groene beweging in de ggz gesteund met financiële middelen vanuit de rijksoverheid? Zo ja, kunt u een overzicht leveren van hoeveel geld er per initiatief wordt besteed? Zo nee, zou u nader kunnen toelichten waarom hiervoor geen financiële middelen beschikbaar zijn gesteld?
Voor de werkwijze zoals beschreven in antwoord op vraag 5 vindt vanuit de rijksoverheid geen specifieke subsidiering plaats. In antwoord op vraag 7 zal ik een nadere toelichting geven op de manier waarop de afspraken uit de Geen Deal nader worden vormgegeven.
Kunt u een overzicht geven waaruit duidelijk wordt hoeveel budget er per afspraak is uit de Green Deal Duurzame zorg en waar dit geld aan wordt besteed?
In de brief van 4 november 2022 over Verduurzaming van de zorg3 heeft de Minister van VWS u geïnformeerd over de wijze waarop de afspraken uit de Green Deal «Samen werken aan duurzame zorg» opgepakt worden. De brancheorganisaties in de zorg, waaronder de Nederlandse GGZ, werken op dit moment aan sectorplannen voor de uitwerking en uitvoering van de afspraken. De plannen worden onderbouwd met een begroting waarin duidelijk wordt welke onderdelen de sector zelf ter hand neemt en voor welke onderdelen de brancheorganisaties aanvullende financiële ondersteuning vanuit de rijksoverheid aanvragen. In het voorjaar dienen deze plannen gereed te zijn. Op basis hiervan bespreken de brancheorganisaties en het Ministerie van VWS welke ondersteuning in operationeel en financieel opzicht nodig is en hoe die kan worden geleverd.
Het artikel 'Systeemfout in de financiering is een belangrijke oorzaak van dodelijke ggz-wachtlijsten' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Systeemfout in de financiering is een belangrijke oorzaak van dodelijke ggz-wachtlijsten»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het artikel en verschillende experts dat de oorzaak van lange wachtlijsten voor mensen met zware ggz-zorg in het systeem van risicoverevening ligt? Bent u het met deze conclusie eens?
In de Zorgverzekeringswet (Zvw) is vastgelegd dat zorgverzekeraars een zorgplicht hebben. Zij moeten borgen dat al hun verzekerden – dus ook mensen die zware ggz-zorg nodig hebben – tijdig de zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben. Dat staat voorop. Daar waar de verzekeraars het signaal hebben afgegeven dat in de risicoverevening maatregelen nodig zouden zijn om hen beter te faciliteren in het dragen van hun verantwoordelijkheden voor zware ggz-patiënten, zijn die maatregelen na onderzoek en in overleg genomen. Zoals wij in antwoord 5 toelichten, is gekozen om zorgverzekeraars bij uitzondering beduidend minder risico te laten lopen over de kosten van de duurste ggz-patiënten. Bij uitzondering, omdat het uitgangspunt van de risicoverevening immers volledige risicodragendheid (ook wel «ex-ante» genoemd) door zorgverzekeraars is. Verminderde risicodragendheid verbetert weliswaar enerzijds de compensatie voor de groep in kwestie, maar gaat anderzijds ten koste van de doelmatigheidsprikkels voor zorgverzekeraars (en daarmee van de prikkels voor zorgverzekeraars om de betaalbaarheid van de zorg voor de premiebetaler te borgen). Er is hier sprake van een te bewaken balans.
Deelt u ook de conclusie uit het artikel dat risicoverevening minder goed werkt voor ggz-zorg dan bij andere types zorg, omdat nauwelijks te voorspellen is welke verzekerden ggz-kosten gaan maken en of dat hoge of lage kosten zullen zijn?
De risicoverevening is in beginsel een ex-ante systeem waarbij de bijdrage die een verzekeraar van de overheid ontvangt voorafgaand aan een jaar wordt bepaald op basis van de voorspelbare zorgkosten van zijn verzekerden. Er zijn aparte risicovereveningsmodellen voor ggz-kosten en voor overige Zvw-kosten. Het klopt dat de voorspelkracht van het ggz-model kleiner is dan die van het somatische model. Dat heeft ook meegespeeld bij de keuze om binnen de risicoverevening een uitzondering op het uitgangspunt van ex-ante te maken ten aanzien van zware ggz-patiënten. Het gaat hierbij om een ex-post maatregel waardoor de risicovereveningsbijdragen niet meer alleen afhangen van voorspelde zorgkosten, maar in het geval van zware ggz-patiënten voor een aanmerkelijk deel ook van daadwerkelijk gerealiseerde zorgkosten.
Wat gaat u doen om dit probleem rondom risicoverevening bij ggz-zorg aan te pakken? In hoeverre wordt het aanpakken van de problemen van risicoverevening in de ggz meegenomen in het Integraal Zorgakkoord (IZA), aangezien daarin forse ambities staan over het verkorten van de wachtlijsten in de ggz en voldoende aanbod van (zeer) complexe psychische zorg?
Omdat er per vereveningsjaar 2020 en vervolgens per vereveningsjaar 2021 al gerichte maatregelen zijn genomen, zien wij geen aanleiding tot verdere stappen binnen de risicoverevening die direct aangrijpen op de compensaties voor mensen die zware ggz-zorg nodig hebben. Wij hebben van de zorgverzekeraars zelf ook geen wensen in die richting ontvangen. Er is dan ook niets over opgenomen in het Integraal Zorgakkoord (IZA).
In het IZA zijn wel afspraken gemaakt over het verder blijven verbeteren van de risicoverevening, ter vermindering van over- en ondercompensaties voor groepen gezonde respectievelijk ongezonde verzekerden. Daarvan is de ggz uiteraard niet uitgesloten. Wij verwijzen naar de Kamerbrief «Definitieve besluitvorming risicoverevening 2023» van 13 september 2022 (Kamerstuk 29 689, nr. 1166) voor de onderzoeksagenda 2022/2023. Specifiek voor het ggz-model voorzien wij in voorbereiding op het vereveningsjaar 2025 (onderzoeksjaar 2023/2024) nog een onderzoek naar eventuele noodzakelijke aanpassingen van het ex-ante vereveningscriterium «Psychische diagnosekostengroepen» (DKG-G) omdat onder het Zorgprestatiemodel (ZPM) bepaalde data die nu gebruikt worden op termijn niet meer worden gegenereerd (terwijl er ook nieuwe data beschikbaar zijn die mogelijk benut kunnen worden). Tevens voorzien wij in de toekomst een breed onderzoek naar het ggz-model. Het is echter pas zinvol om nader onderzoek te doen naar mogelijke verbeteringen van het ggz-model als er daartoe voldoende data op grond van het ZPM beschikbaar is. Op zijn vroegst is dit in het onderzoeksjaar 2024/2025 het geval.
Kent u het onderzoek naar risicoverevening van PricewaterhouseCoopers uit 2019, waarin wordt becijferd dat verzekeraars voor de zwaarste ggz-patiënten structureel te weinig geld ontvangen? Zo ja, wat is er bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gedaan met de conclusies uit dit onderzoek? Kunt u in het antwoord ook reflecteren op de analyse uit het rapport dat de ingevoerde hogekostencompensatie de structurele tekorten voor verzekeraars op de zwaarste ggz-patiënten slechts zeer beperkt vermindert?2
Ja. Dit onderzoek heeft PricewaterhouseCoopers (PwC) in opdracht van het Ministerie van VWS uitgevoerd. Naar aanleiding ervan is in 2020 de hogekostencompensatie voor de ggz (HKC-ggz) ingevoerd. Dit is een ex-post maatregel binnen de risicoverevening, op basis waarvan zorgverzekeraars bij uitzondering op het ex-ante uitgangspunt beduidend minder risico zijn gaan lopen over de kosten van de duurste ggz-patiënten. De HKC-ggz werkt zo dat een verzekeraar na afloop van een jaar gecompenseerd wordt voor X% van de gerealiseerde ggz-kosten van verzekerden wiens ggz-kosten boven een drempelwaarde liggen, voor zover die kosten de drempelwaarde overschrijden. De drempelwaarde is daarbij zo vastgesteld dat voor Y% van de mensen met ggz-kosten de HKC-ggz van toepassing is. Hoe hoger de X en de Y, hoe minder risico zorgverzekeraars lopen over de kosten van de duurste ggz-patiënten.
PwC heeft vier mogelijke varianten voor de HKC-ggz onderzocht:
één met een compensatiepercentage van 75% en een drempelwaarde zodat de maatregel voor 0,5% van de verzekerden met ggz-kosten van toepassing is;
compensatiepercentage 90%, reikwijdte 0,5% verzekerden met ggz-kosten;
75%, 1%;
90%, 1%.
PwC stelt vast dat de varianten in oplopende mate de verevenende werking verbeteren ten opzichte van een situatie zonder HKC-ggz (waarbij zoals verwacht met name effect wordt gesorteerd op de compensaties voor ggz-patiënten met zeer hoge kosten), en maakt tegelijkertijd het punt dat beter compenseren gepaard gaat met slechtere doelmatigheidsprikkels voor verzekeraars. PwC geeft aan dat niet met statistisch en kwalitatief onderzoek kan worden onderbouwd welke variant de voorkeur verdient. Dit vergt volgens PwC een keuze, waarbij een afweging gemaakt moet worden tussen de genoemde voor- en nadelen. PwC beveelt wel aan om ieder geval een compensatiepercentage onder de 100% te kiezen.
In overleg met de zorgverzekeraars heeft de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport voor 2020 besloten om een HKC-ggz in te voeren met een compensatiepercentage van 75% en een drempelwaarde die jaarlijks zo vastgesteld wordt dat de maatregel voor 0,5% van de mensen met ggz-kosten van toepassing is. Per 2021 heeft de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport besloten het compensatiepercentage te verhogen naar 90% op basis van nieuwe inzichten en signalen uit de praktijk. Dit was onderdeel van de totstandkoming van het «Plan van aanpak toegankelijkheid en beschikbaarheid hoogcomplexe ggz», dat in 2020 op verzoek van de toenmalig Staatssecretaris van VWS is opgesteld door Zorgverzekeraars Nederland en de Nederlandse ggz, met als doel een betere toegang tot de ggz voor mensen met een hoogcomplexe zorgvraag.
Kent u het artikel «Het spook risicoselectie; ggz onverzekerbaar in het huidig stelsel», uit het Tijdschrift voor Psychiatrie van mei dit jaar? Zo ja, wat is er bij uw ministerie gedaan met de conclusies van dit artikel?3
Ja. Wij herkennen de geschetste problematiek en de daarbij gebruikte cijfers, als onderdeel van de beleidsdiscussie die al heeft geleid tot invoering en verhoging van de HKC-ggz. Hoe wij zijn omgegaan met de oplossingsrichting die naar aanleiding van de probleemanalyse is voorgesteld, beschrijven wij in antwoord 14.
Bent u het eens dat het onacceptabel is dat er een sterke financiële prikkel bestaat om zware ggz-patiënten te vermijden, zoals experts aangeven?
Zorgverzekeraars mogen zware ggz-patiënten niet weren (acceptatieplicht op grond van de Zvw) en zij moeten borgen dat deze mensen tijdig de zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben (zorgplicht). De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) houdt toezicht op de zorgplicht en is in haar toezicht op de zorgverzekeringsmarkt bovendien scherp op het weren van verzekerden door zorgverzekeraars.
Voor zover de zorgverzekeraars concreet het signaal hebben afgegeven vanuit de risicoverevening belemmeringen te ervaren bij het dragen van hun verantwoordelijkheden voor zware ggz-patiënten, is daar op basis van onderzoek en overleg naar gehandeld met het creëren van de genoemde uitzondering in de risicoverevening voor ggz-patiënten met zeer hoge kosten.
Hierbij is het van belang dat een evenwichtige balans wordt bewaakt tussen enerzijds een zo goed mogelijke compensatie voor de desbetreffende groep, en anderzijds het behoud van voldoende doelmatigheidsprikkels voor zorgverzekeraars.
Hoe kijkt u naar de uitspraak in het artikel van DSW bestuursvoorzitter Aad de Groot dat «het daarom voor de portemonnee van de verzekeraar slecht is om een goede naam te hebben op ggz-gebied» en de uitspraak van voormalig VvAA-directeur Edwin Brugman dat «verzekeraars daarom stiekem selecteren»?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u nader toelichten waarop de schatting over de verliezen voor verzekeraars van zorgeconoom Richard van Kleef is gebaseerd? Kunnen zij verklaren waarom deze schatting zo ver ligt van de schattingen gemaakt door andere deskundigen, die de verliezen vele malen hoger inschatten? Bent u bereid nader onderzoek te doen om helderheid te scheppen over hoe groot de verliezen voor verzekeraars zijn?
In het onderzoek van PwC is inzichtelijk gemaakt in hoeverre groepen verzekerden werden ondergecompenseerd in 2019, dus vóór invoering van de HKC-ggz. Daaruit blijkt dat de gemiddelde ondercompensatie voor de top 0,5% verzekerden met ggz-kosten ongeveer € 100.000 bedraagt. PwC stelt dat de inzet van de HKC-ggz per definitie zorgt voor een sterke verbetering van dit beeld. Dat is gezien het doel en werking van de ex-post maatregel ook logisch. De cijfers waarop PwC zich in dezen baseert, zijn niet in het onderzoeksrapport opgenomen.
Let wel: het gaat hierboven om een vergelijking tussen voorspelde zorgkosten (op basis waarvan verzekeraars een risicovereveningsbijdrage ontvangen) en gerealiseerde zorgkosten, voor de mensen wiens ggz-kosten het hoogst zijn gebleken. Zo wordt deels een beschrijving gegeven van een regulier verzekeraarsrisico, namelijk het risico dat een verzekerde (veel) meer en/of zwaardere zorg nodig heeft dan voorzien. Hier staat tegenover dat er verzekerden zijn die (veel) minder en/of lichtere zorg nodig hebben dan voorzien. Zeer grote onvoorziene afwijkingen zijn daarbij vaak niet structureel van aard. PwC heeft in dat kader bijvoorbeeld inzichtelijk gemaakt dat van de top 0,5% verzekerden met ggz-kosten in 2016, in 2017 nog 14% tot die topklasse behoorde. In 2018 was daar 3,3% van over, in 2019 nog slechts 0,8%. In het verlengde heeft PwC in beeld gebracht wat in 2019 de gemiddelde ondercompensatie was voor de top 0,5% verzekerden met ggz-kosten in 2018. Die bedroeg zonder HKC-ggz ongeveer € 7.000 (mét de HKC-ggz € 6.000). Dat dit cijfer een stuk lager is dan de eerdere € 100.000 komt omdat de desbetreffende groep niet alleen mensen bevat die ten opzichte van hun kostenvoorspelling hogere ggz-kosten bleken te hebben, maar ook mensen die lage Zvw-kosten blijken te hebben gehad ondanks dat voor hen relatief veel en/of zware ggz-zorg werd voorspeld. Dit in tegenstelling tot de groep waarvoor de € 100.000 van toepassing is, waarin enkel mensen van het eerste type zitten, juist doordat er gekeken wordt naar de verzekerden wiens ggz-kosten over 2019 het hoogst zijn gebleken. Dat voor de top 0,5% verzekerden met ggz-kosten in 2018 per saldo voor 2019 een gemiddelde ondercompensatie overblijft, benadrukt natuurlijk wel dat er – naast toepassing van de HKC-ggz – gezocht moet blijven worden naar mogelijke verdere verbeteringen van het ex-ante risicovereveningsmodel voor ggz-kosten. Dat is deel van onze beleidsagenda.
Het wegnemen van (regulier) verzekeraarsrisico is geen doel van de risicoverevening. Het zou impliceren dat er ex-post wordt verevend op basis van gerealiseerde kosten. In antwoord 15 komen wij hierop terug.
Klopt het dat verzekeraars prijsafspraken maken om de verliezen op zware ggz-zorg te beperken? Wat vindt u hiervan? Bent u bereid hier onderzoek naar te laten uitvoeren?
In het huidige zorgstelsel kunnen zorgverzekeraars en ggz-aanbieders als private partijen zelfstandig afspraken met elkaar maken. Hier zijn wij niet direct bij betrokken. Het is ons wel bekend, onder meer door monitoring van de NZa, dat zorgverzekeraars afspraken maken met zorgaanbieders over omzetplafonds en hierbij soms ook een gemiddelde prijs per cliënt of behandeltraject hanteren om de zorgkosten (en daarmee de premie) betaalbaar te kunnen houden. Een afspraak over een gemiddelde prijs per cliënt is meestal gebaseerd op de historie van de aanbieder en geeft de aanbieder een prikkel om overbehandeling te voorkomen. Veel zorgverzekeraars hebben daarom in hun contracten met ggz-aanbieders (in onderlinge overeenstemming) een dergelijke bepaling opgenomen. Bij afspraken over een gemiddelde prijs per cliënt houden zorgaanbieders de ruimte om de ene cliënt langer en/of intensiever te behandelen dan de andere cliënt.
Daarnaast hebben verzekeraars de mogelijkheid om hogere prijzen per cliënt af te spreken met zorgaanbieders die kunnen laten zien dat zij gemiddeld zwaardere cliënten behandelen dan andere zorgaanbieders. Verzekeraars hebben immers vanuit hun zorgplicht een verantwoordelijkheid om te zorgen dat ook cliënten met hoge zorgkosten de zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben.
Wij starten om bovenstaande redenen dan ook geen apart onderzoek naar deze afspraken, maar houden een vinger aan de pols bij het contracteerproces tussen aanbieders en verzekeraars. Tot slot is het belangrijk om te vermelden dat er ook zorgaanbieders zijn die geen contracten afsluiten. In die gevallen worden er dus ook geen aanvullende (prijs)afspraken gemaakt.
Hoeveel verzekeraars hebben hun restitutiepolissen voor ggz-zorg aangepast naar natura polissen? Hoeveel verzekeraars zijn gestopt met het aanbieden van restitutiepolissen voor de ggz? Kunt u een overzicht geven van de afgelopen vijf jaar?
Een restitutiepolis is een polis waarbij voor alle zorgsoorten een verzekering op basis van restitutie geldt. We spreken van een combinatiepolis als voor bepaalde zorgsoorten verzekering in natura geboden wordt en voor andere zorgsoorten verzekering op basis van restitutie.
Er zijn twee verzekeraars die in 2022 gezamenlijk vijf polissen aanboden waar ggz-zorg op basis van restitutie verzekerd was, en die deze polis in 2023 hebben omgezet naar een combinatiepolis waarbij de ggz-zorg vanaf 2023 in natura wordt geboden en dus niet meer verzekerd is op basis van restitutie. Er is ook een verzekeraar die in 2023 een nieuwe restitutiepolis heeft geïntroduceerd (de «bewust verzekerd» restitutiepolis van Care4Life/Eucare). In totaal worden door verzekeraars in 2023 zeven restitutiepolissen aangeboden.
De volgende tabel geeft een overzicht over de afgelopen vijf jaar van het aantal restitutiepolissen dat verzekeraars aanboden.
Jaar
2018
2019
2020
2021
2022
Aantal restitutiepolissen
20
21
17
15
11
Totaal aantal polissen
55
59
55
57
60
Voor een inhoudelijke reactie hierop verwijzen wij u naar de brief van 14 november 2022 naar aanleiding van het verzoek van uw Kamer om een reactie op signalen dat zorgverzekeraars brieven aan verzekerden sturen over het terugschroeven van tarieven van niet-gecontracteerde aanbieders van wijkverpleging en geestelijke gezondheidszorg naar 75% per 1 januari 2023 (Kamerstuk 29 689, nr. 1172).
Kunt u als Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nader toelichten welke concrete veranderingen u aan het model van risicoverevening heeft toegepast voor de ggz, op basis van het werk wat op jaarlijkse basis wordt verricht in samenwerking met onderzoeksbureaus, wetenschappers, zorgverzekeraars en het Zorginstituut Nederland?
Hiervoor verwijzen wij u naar de volgende eerder aan uw Kamer verzonden brieven, welke de besluitvorming ten aanzien van de risicoverevening 2019 tot en met 2023 weergeven:
Kamerstuk 29 689, nr. 918;
Kamerstuk 29 689, nr. 937;
Kamerstuk 29 689, nr. 1016;
Kamerstuk 29 689, nr. 1023;
Kamerstuk 29 689, nr. 1067;
Kamerstuk 29 689, nr. 1078;
Kamerstuk 29 689, nr. 1123;
Kamerstuk 29 689, nr. 1126;
Kamerstuk 29 689, nr. 1150;
Kamerstuk 29 689, nr. 1166.
Hoe kijkt u naar het artikel van Follow the Money waarin verschillende alternatieven worden genoemd om het probleem van risicoverevening in de ggz te vervangen – zo pleit sectiehoofd gezondheidseconomie Xander Koolman ervoor om de zware ggz uit de zorgverzekeringswet te halen en terug te brengen naar de Wet langdurige zorg (waar het eerder onder viel)? Wat zijn de voor- en nadelen?
De Wlz is sinds 2015 toegankelijk voor mensen die langer dan drie jaar ggz vanuit de Zvw krijgen en die in aanmerking komen voor voortgezet verblijf vanuit de Wlz (ggz-b). Na drie jaar voortgezet verblijf in de Wlz wordt met de cliënt opnieuw gekeken welk wettelijk kader aansluit bij de zorgbehoefte. Daarnaast is sinds 2021 de Wlz verruimd en is toegang mogelijk voor mensen met een psychische stoornis die 24 uurs zorg in de nabijheid nodig hebben. Het gaat hierbij om de meest intensieve zorg waarbij het perspectief op herstel en participatie voor de mensen die het betreft beperkt is. Ondanks de zwaarte van de zorg die nodig is, kan er nog steeds voldoende perspectief zijn op herstel. In de de Zvw, maar ook in de Wmo wordt anders dan in de Wlz uitgegaan van dit perspectief richting herstel en wordt de zorg zoveel mogelijk in de eigen omgeving van mensen ingericht.
Gelet op de financieringssystematiek, zou het overhevelen van zware ggz naar de Wlz betekenen dat zorgkantoren hier verantwoordelijk voor worden. Zorgkantoren zijn, in tegenstelling tot verzekeraars in de Zvw, niet-risicodragend. Een nadeel daarvan is dat het minder sterke doelmatigheidsprikkels geeft. Een ander nadelig effect is dat een zogenoemd schot ontstaat tussen lichtere ggz in de Zvw en zwaardere ggz in de Wlz. Dat zorgt voor coördinatieproblemen tussen zorgkantoren en verzekeraars en mogelijk ook afwentelproblematiek, mede omdat niet altijd duidelijk is of iemand zwaardere ggz nodig heeft, of dat lichtere ggz nog volstaat.
Tegenover dit nadeel staat wel het verdwijnen van schotten tussen zware ggz – nu in de Zvw – en langdurige ggz in de Wlz.
Hoe kijkt u naar het voorstel van onderzoeker Arnold van der Lee, die een alternatief vereveningsmodel voorstelt en dat voorstel besproken en onder de aandacht heeft gebracht van ambtenaren van uw ministerie en de deskundigen in de Werkgroep Risicoverevening (WOR) van uw ministerie?4
Er zijn zoals eerder gesteld al maatregelen genomen, waarbij een evenwichtige balans wordt bewaakt tussen enerzijds een zo goed mogelijke compensatie voor de duurste ggz-patiënten en anderzijds het behoud van voldoende doelmatigheidsprikkels voor verzekeraars. Wij hebben bedenkingen bij de betekenis van het betreffende voorstel voor onder meer de doelmatigheidsprikkels. Dat heeft ons doen besluiten om er geen nader onderzoek naar te doen. Hieronder lichten wij onze bedenkingen toe.
Het voorstel houdt in dat het huidige risicovereveningsmodel voor ggz-kosten verdwijnt, en dat de ggz-kosten uit de reguliere risicoverevening worden gehaald. In de plaats komt een systeem waarbij een verzekeraar voor een bepaald jaar (jaar t) per verzekerde een compensatie ontvangt die gebaseerd is op de ggz-kosten die in het jaar daarvoor (jaar t-1) gemiddeld genomen zijn gemaakt voor verzekerden van de verzekeraar waar de betreffende verzekerde in jaar t-1 een polis had (er wordt via opschaling gecorrigeerd voor de stijging van de totale ggz-kosten tussen jaar t-1 en jaar t). Deze systematiek brengt met zich mee dat de ggz-kosten die een zorgverzekeraar in jaar t-1 maakt, grotendeels bepalen hoe hoog zijn bijdrage voor jaar t zal uitkomen.
Jaarlijks kiezen immers veel verzekerden ervoor om bij hun verzekeraar te blijven. Afgelopen overstapseizoen was het overstappercentage ongeveer 8%. Zorgverzekeraars worden in die zin afgestraft als zij actief en effectief zijn in het beheersen van prijzen en volumes in de ggz en in het stimuleren van de juiste zorg op de juiste plek. Wij voorzien daarmee dus een vermindering van de doelmatigheidsprikkels ten opzichte van de huidige situatie.
Zou het ook een oplossing zijn om de verevening achteraf te doen, wanneer de kosten al bekend zijn? Kunt u een schets maken van de voor- en nadelen?
Als de verevening ten aanzien van zware ggz-patiënten na afloop van het jaar zou gebeuren, op basis van de gerealiseerde kosten van die patiënten, dan betekent dit dat zorgverzekeraars geen risico lopen over de betreffende kosten. Een dergelijke risicoloosstelling is mogelijk, maar gaat ten koste van de doelmatigheidsprikkels voor zorgverzekeraars. Dat heeft negatieve gevolgen voor de beheersing van de zorguitgaven (en daarmee voor de betaalbaarheid van de zorg voor de premiebetaler). Naar ons inzicht is er in zo’n situatie geen evenwichtige balans meer tussen enerzijds een zo goed mogelijke verevenende werking en anderzijds het behoud van voldoende doelmatigheidsprikkels voor zorgverzekeraars.
Het artikel ‘Thijs Zonneveld: "Alleen een topsporter voor de klas is niet genoeg"’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Thijs Zonneveld: «Alleen een topsporter voor de klas is niet genoeg»»?1
Ja.
Bent u bekend met de business case «Sporthelden op School» en afgeronde pilot van Thijs Zonneveld in samenwerking met het Sportbedrijf Rotterdam, waarbij de samenwerking tussen topsporters, sportverenigingen, gemeenten en het onderwijs wordt gestimuleerd?
Ja, ik ben bekend met deze business case en afgeronde pilot. Op 12 januari jl. heeft een gesprek op ambtelijk niveau plaatsgevonden waar de heren Zonneveld, Luyendijk en Demuyt de details hiervan nader hebben toegelicht.
Bent u het eens dat een verbinding tussen onderwijs, sportverenigingen en gemeenten een positief effect kan hebben op het aantal kinderen dat in aanraking komt met sport en dat met name kinderen in kwetsbare posities juist via het onderwijs bereikt kunnen worden?
Ik ben het eens dat een verbinding tussen onderwijs en sportsector bij kan dragen aan de kans voor (kwetsbare) kinderen om in aanraking te komen met sport en bewegen. Vanuit het onderwijs komt ieder kind vanaf de basisschoolleeftijd in contact met bewegingsonderwijs en in toenemende mate ook met sport- en beweegaanbod gedurende de lesdag zoals pauzespelen, bewegen tijdens de les en naschools aanbod2. Voor juist de groep kinderen in een meer kwetsbare positie investeert dit kabinet sinds de zomer middels het programma School en Omgeving in het realiseren van een extra naschools of tussenschools aanbod om kinderen meer te kunnen bieden naast de reguliere lestijd.
Vanuit het Ministerie van VWS omarmen we het programma School en Omgeving, en de mogelijkheid die het programma biedt voor extra sport- en beweegmomenten. We werken dan ook mee aan dit landelijke programma dat is opgezet door het Ministerie van OCW. Daarbij faciliteren we de sportaanbieders (zowel de verenigingen als de commerciële aanbieders) om aan dit programma deel te nemen en de samenwerking lokaal met schoolbesturen aan te gaan.
Bent u het eens dat een buurtsportcoach vanuit de sportvereniging het contact met het onderwijs een belangrijke rol kan spelen in het betrekken van niet alleen kwetsbare kinderen bij de sportvereniging, maar een rol heeft om alle kinderen in contact te brengen met verschillende takken van sport?
Ja, in die zin dat de buurtsportcoach zowel vanuit de gemeente, het onderwijs als de sportsector een belangrijke rol vervult. Sinds de ingang van de regeling in 2008 is de buurtsportcoach een verbinder en aanjager voor sport en bewegen voor alle kinderen binnen het netwerk van lokale partijen. Ook met de herziening van de brede regeling combinatiefunctionaris blijft die rol van kracht en zie ik de buurtsportcoach ook in nabije toekomst als kennispartner, uitvoerder en coördinator en daarmee als spin in het lokale web.
Op welke wijze kunt u de businesscase «Sporthelden op School» betrekken bij het opzetten van de pilots van de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, zoals toegezegd door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tijdens respectievelijk het wetgevingsoverleg Sport en Bewegen (28 november jl.) en het commissiedebat Leefstijlpreventie (14 december jl.), om de infrastructuur van het onderwijs dichter bij de infrastructuur van de sportsector te brengen?
Daar kan ik nog geen uitspraken over doen omdat we met de verkenning over de nadere invulling van deze pilots in het begin van 2023 starten. Daarbij zal ook de sportsector worden betrokken. Wel kan ik de businesscase in deze verkenning meenemen.
Kunt u het voorbeeld van de businesscase «Sporthelden op School», die een maatschappelijke inzet van topsporters aan de sportsector vraagt om deze sterker en krachtiger te maken, betrekken bij de herijking van de stipendiumregeling om te zorgen dat onze Nederlandse topsporters voor deze maatschappelijke inzet gewaardeerd worden?
Ik werk in het eerste halfjaar van 2023 samen met NOC*NSF en VSG de afspraken uit het Sportakkoord II uit. Voor de topsport ontwikkelen we een strategisch kader om de maatschappelijke waarde van topsport te vergroten. De inzet van topsporters op scholen kan hierbij een concrete actie zijn. Ik wil dit voorbeeld dan ook vanuit dit topsportkader nader bekijken en vandaar uit een eventuele maatschappelijke inzet van (top)sporters in de stipendiumregeling bezien. Zoals ik tijdens het WGO op 28 november jl. al aan gaf is het nadeel van een extra verplichting op de stipendiumregeling dat het ten koste gaat van trainingsprogramma’s. En nog belangrijker, het moet uit mensen zelf komen en bij iemand passen en doordat topsporters met hun topsport waardevolle prestaties leveren dragen ze ook al bij aan maatschappelijke waarde van topsport.
Het door u ingediende amendement3 beschrijft de inzet van € 200.000 uit de niet-juridisch verplichte middelen op artikel 6 Sport en bewegen voor de herijking van de stipendiumregeling. Een herijking van het totale voorzieningenpakket voor topsporters waar de stipendiumregeling deel van uitmaakt, wordt momenteel uitgevoerd door NOC*NSF die hierin de regie neemt. Deze herijking zal na Parijs 2024 tot veranderingen leiden. Om de € 200.000 als beschreven in het amendement op de korte termijn efficiënt te benutten, stel ik voor om deze te koppelen aan de inzet van topsporters op scholen als concrete actie voor 2023 in Sportakkoord II. Om zo bij te dragen aan het inzetten van topsporter voor het stimuleren van bewegen onder scholieren.
Het bericht ‘Duizenden ouderen hebben acuut verpleeghuisbed nodig, tekort groeit snel’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u duiden wat u precies bedoelt met dat «we» tegen de grenzen aan zitten?1
We zitten tegen de grenzen omdat door de toenemende zorgvraag en krapte op de arbeidsmarkt de zorg onder druk staat. Dit is breder dan de ouderenzorg. Dit sluit derhalve aan bij de stellingname van de Nederlandse Zorgautoriteit.
Met het oog op de vergrijzing, de krapte op de arbeidsmarkt en de wijzigende voorkeuren van ouderen, die zo lang mogelijk de regie over hun eigen leven willen behouden en willen wonen in hun eigen omgeving, is een verandering noodzakelijk. Samen met partijen in het veld heb ik daarom in het programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO) de ambitie neergelegd dat we de ondersteuning en zorg anders willen organiseren.
Wat is uw reactie op de stellingname van de Nederlandse Zorgautoriteit, die aangeeft dat er een moment komt waarop het huidige systeem vastloopt?
Zie antwoord vraag 1.
Is bekend hoeveel van deze plaatsingen het gevolg zijn van ouderen die door een val in het ziekenhuis belanden en daarna moeten doorstromen naar een verpleeghuisbed?
Volgens VeiligheidNL (kenniscentrum letselpreventie) kwamen in 2021 105.000 ouderen op de SEH na een val. In verband met COVID iets minder dan in 2019 (109.000). Hiervan werden 41.000 ouderen opgenomen in het ziekenhuis en vanuit het ziekenhuis werden 10.000 personen opgenomen in de geriatrische revalidatie (Zvw). Ruim 4.000 personen werden na de ziekenhuisopname of na de revalidatie in het verpleeghuis opgenomen (Wlz).
Is bekend of er voldoende eerstelijnsbedden of revalidatieplekken zijn?
Het aantal patiënten in het eerstelijnsverblijf in 2020 was 38.300, het aantal patiënten dat geriatrische revalidatiezorg kreeg was 47.300. De aantallen patiënten geven geen sluitend beeld van de daadwerkelijke vraag naar tijdelijke bedden. Voor het plaatsen van patiënten op een tijdelijk bed vervullen de regionale coördinatiefuncties eerstelijnsverblijf een belangrijke rol in de (spoed)keten, zoals het ondersteunen bij triage, inzicht geven in beschikbare bedden en ondersteuning richting opname. Naast de beschikbaarheid van bedden in het eerstelijnsverblijf en de geriatrische revalidatiezorg bestaat ook de mogelijkheid van logeerzorg onder de Wmo. Vanwege de toename van het aantal kwetsbare ouderen in de eerste lijn, zet ik samen met de Minister van VWS vanuit de afspraken in het Integraal Zorgakkoord in op een verhoging van de beddencapaciteit en de doorontwikkeling van de coördinatiefuncties. Via het Integraal Zorgakkoord is uitgesproken dat het wenselijk is dat er in de komende jaren ruimte is voor budgettaire groei. VWS stelt de kaders hiervoor jaarlijks vast. Voor 2023 is de groeiruimte circa 3%. Daarbovenop is in het Integraal Zorgakkoord afgesproken dat er € 40 miljoen transformatiemiddelen geoormerkt beschikbaar zijn voor de kortdurende zorg.
Hoeveel procent van de ouderen die een eerstelijns- of revalidatiebed hebben gehad kan weer naar huis toe?
In de Monitor trendanalyses ouderenzorg deel 22 uit 2022 beschrijft de NZa zorgpaden van ouderen op basis van analyses van declaratiedata van het jaar 2018. In dat jaar stroomde vanuit het eerstelijnsverblijf 32,9% uit naar wijkverpleging, 7% naar Wmo (overlap is mogelijk) en 0,4% naar Wlz thuis, 4,7% van de patiënten stroomde uit naar huis zonder vervolgzorg, 18,5% van de patiënten overleed. De overige patiënten stromen uit naar andere zorgvormen in de Wlz of Zvw. Vanuit de geriatrische revalidatiezorg stroomde 49% uit naar wijkverpleging, 10,6% naar Wmo (overlap mogelijk), 0,9% naar Wlz thuis en 8,9% ging naar huis zonder vervolgzorg, 3,6% van de patiënten overleed.
Is bekend hoeveel ouderen die acuut wachtend zijn in de thuissituatie, overbruggingszorg ontvangen? Zo ja, hoeveel ouderen zijn dit?
Iedere cliënt met een Wlz-indicatie die als urgent of actief te plaatsen op de wachtlijst staat, krijgt overbruggingszorg aangeboden vanuit de Wlz. In een aantal gevallen is formele overbruggingszorg vanuit de Wlz niet aan de orde, omdat mensen bijvoorbeeld nog in het ziekenhuis verblijven (en de zorg uit de Zvw wordt bekostigd). In onderstaande tabel is de wachtlijst per 1 december 2022 weergegeven voor de urgent en actief te plaatsen personen, met onder de tabel een nadere duiding van de betreffende aantallen.
Wachtstatus
Wachtend
Zonder
Wlz-zorg
Met
Wlz-zorg
Urgent plaatsen
307
122, zie A
185, zie B
Actief plaatsen
4.411
470, zie C
3.941, zie D
Totaal
4.718
592
4.126
De meeste van deze cliënten bevinden zich (tijdelijk) in het ziekenhuis. Deze zorg wordt formeel niet als Wlz-zorg beschouwd.
Een deel van deze cliënten bevindt zich in «doorstroomlocaties», zoals crisisbedden en geriatrische revalidatiezorg en een deel ontvangt de overbruggingszorg thuis.
Een deel van deze cliënten heeft een specifieke voorkeur voor een bepaalde zorgaanbieder, maar de meeste cliënten hebben hun keuze nog niet kenbaar gemaakt. Zij doen nog geen beroep op zorg uit de Wlz. Dit is doorgaans maar een korte periode, want het leeuwendeel krijgt binnen de treeknorm passende Wlz-zorg.
Ook hier geldt dat er een groot deel van de wachtenden een specifieke voorkeur heeft. De meeste mensen kunnen binnen de treek- of streefnorm terecht bij een zorgaanbieder. Ondertussen krijgen mensen overbruggingszorg in de thuissituatie.
In de maandelijkse rapportage op www.zorgcijfersdatabank.nl is te zien dat de zorgkantoren bij de zorgbemiddeling en het bewaken van de treek- en streefnormen zo veel als mogelijk rekening houden met de specifieke situatie van de cliënt. Daarvoor hanteren de zorgkantoren de volgende classificaties:
Urgent plaatsen
Actief plaatsen
Geen crisisbed beschikbaar,
Palliatief terminale zorg
Artikel 28a
Doorstroom crisisbed
Rechterlijke machtiging
Doorstroom geriatrische revalidatiezorg, eerstelijns verblijf of ziekenhuis
Dreigende crisis (thuis)
Geen passende zorg
Andere zorgaanbieder bespreekbaar
Voorkeursaanbieder leidend
Van de urgent te plaatsen personen wordt 92% binnen de treeknorm geplaatst. Van de actief te plaatsen personen is dat 55%.
Kunt u aangeven met welke regio’s u in overleg gaat? Zijn dit de zorgkantoorregio’s?
Dat zijn inderdaad de zorgkantoorregio’s. De komende maanden ga ik in gesprek met de vier Wlz-uitvoerders met de meeste zorgkantoren, te weten Zilveren Kruis, CZ, VGZ en Menzis.
Kunt u aangeven of er, na het in beeld brengen hoe de zorg en ondersteuning thuis beter georganiseerd kunnen worden, ook per regio concrete afspraken gemaakt worden?
Zowel programmalijn 2 «sterke basiszorg voor ouderen» van het programma WOZO als onderdeel E «versterking organisatie eerstelijnszorg» van het IZA zijn gericht op versterking van de eerstelijnszorg, waartoe we ook de kortdurende zorg (eerstelijnsverblijf, geriatrische revalidatiezorg en geneeskundige zorg voor specifieke patiëntgroepen) rekenen. Binnen deze programmalijnen wordt gestuurd op inhoudelijke doorontwikkeling, op organisatie van zorg en op passende bekostiging. In verschillende onderliggende projecten wordt uitgewerkt hoe integrale en persoonsgerichte zorg voor ouderen kan worden gerealiseerd. Via de IZA- en WOZO-transformatiemiddelen en de middelen voor versterking van de organisatie van de eerstelijnszorg komen er middelen beschikbaar voor regio’s om daar actief mee aan de slag te gaan.
Het Deloitte-onderzoek naar de mondkapjesdeal. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Deloitte-onderzoek naar de mondkapjesdeal?1
Ja.
Welke van de «functionarissen 1–17 VWS» waren lid van de politieke partij CDA ten tijde van de mondkapjesdeal?
Het onderzoeksbureau heeft in het eerste deelrapport – dat ziet op de overeenkomst met Relief Goods Alliance B.V. (RGA)- conform de opdracht haar bevindingen op organisatieniveau beschreven.2 Dit deel van de opdracht aan het onderzoeksbureau vloeit voort uit de toepassing van artikel 68 Grondwet en de invulling van de verschoningsgrond in het belang van de staat, zoals toegelicht in de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s 2022.3 Op basis van dat (Grondwettelijk) kader is de regel dat bij het actief of passief aan het Parlement verstrekken van documenten – zoals onderzoeksrapporten -namen, functies en contactgegevens van ambtenaren worden gelakt. Alle naar personen herleidbare informatie wordt daarmee niet openbaar gemaakt. Lidmaatschap van een politieke partij is een gegeven over de politieke opvatting van een persoon. Dat is volgens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) een bijzonder persoonsgegeven welke VWS als werkgever daarom niet verwerkt.
Gelet op de herleidbaarheid van de door u gevraagde (bijzondere) persoonsgegevens kan ik daarom zowel geen functie alsook geen lidmaatschap van een politieke partij van VWS functionarissen met u delen. Dit geldt zowel op grond van artikel 68 Grondwet als de Wet open overheid.
Welke functies bekleedden «functionarissen 1–17 VWS» bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten tijde van de mondkapjesdeal? Kun u het antwoord op deze en bovenstaande vraag gaarne in een tabel aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Mondkapjesdeal van 21 december aanstaande?
Ja.
Als u de gevraagde informatie niet wilt geven, kunt u dan duidelijk maken waarom u naast de naam van de functionaris óók diens functie op het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en partijlidmaatschap van het CDA geheim wilt houden?
Zoals hierboven in de beantwoording op vraag 2 en 3 beschreven, zijn de gegevens waarom u verzoekt (bijzondere) persoonsgegevens die herleidbaar zijn tot personen. Gelet op die herleidbaarheid kan ik daarom zowel geen functie alsook geen lidmaatschap van een politieke partij van VWS functionarissen met u delen. Dit geldt zowel op grond van artikel 68 Grondwet als de Wet open overheid.
Als u de gevraagde informatie niet geeft, kunt u dan uitleggen hoe u het ziet dat u de controlerende taak (artikel 68 van de Grondwet) van de indiener van deze schriftelijke vragen niet schendt, daar waar de indiener wil kunnen nalopen of er meer CDA-leden bij de totstandkoming van de deal (en zelfs een mogelijke vervolgdeal) betrokken waren, naast de CDA-leden: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Politiek Assistent van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, CDA-Kamerlid Van den Berg en toenmalig CDA-Kamerlid Omtzigt?
Het is – zoals hierboven bij de beantwoording van vraag 2 en 3 beschreven – de regel dat bij de toepassing van artikel 68 Grondwet en de invulling van de verschoningsgrond in het belang van de staat (zoals toegelicht in de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s 20224) alle naar personen herleidbare informatie niet openbaar wordt gemaakt.
Het Deloitte-onderzoek naar de mondkapjesdeal |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Deloitte-onderzoek naar de mondkapjesdeal?1
Ja.
Was «functionaris 2 VWS» lid van de politieke partij CDA ten tijde van de mondkapjesdeal?
Het onderzoeksbureau heeft in het eerste deelrapport – dat ziet op de overeenkomst met Relief Goods Alliance B.V. (RGA)- conform de opdracht haar bevindingen op organisatieniveau beschreven2. Dit deel van de opdracht aan het onderzoeksbureau vloeit voort uit de toepassing van artikel 68 Grondwet en de invulling van de verschoningsgrond in het belang van de staat, zoals toegelicht in de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s 20223. Op basis van dat (Grondwettelijk) kader is de regel dat bij het actief of passief aan het Parlement verstrekken van documenten – zoals onderzoeksrapporten – namen, functies en contactgegevens van ambtenaren worden gelakt. Alle naar personen herleidbare informatie wordt daarmee niet openbaar gemaakt. Lidmaatschap van een politieke partij is een gegeven over de politieke opvatting van een persoon. Dat is volgens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) een bijzonder persoonsgegeven dat VWS als werkgever daarom niet verwerkt.
Gelet op de herleidbaarheid van de door u gevraagde (bijzondere) persoonsgegevens kan ik daarom zowel geen functie alsook geen lidmaatschap van een politieke partij van ambtenaren met u delen. Dit geldt zowel op grond van artikel 68 Grondwet als de Wet open overheid.
Welke functie bekleedde «functionaris 2 VWS» bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten tijde van de mondkapjesdeal?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het commissiedebat Mondkapjesdeal van 21 december aanstaande beantwoorden?
Ja.
Het bericht en het rapport van het College voor de Rechten van de Mens ‘Gecoördineerde aanpak nodig om rechtsbescherming van mensen met een beperking te garanderen’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gecoördineerde aanpak nodig om rechtsbescherming van mensen met een beperking te garanderen»? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Ja. Op 5 december mocht ik de jaarlijkse monitor over het VN-verdrag handicap persoonlijk in ontvangst nemen. Ik ben het College voor de Rechten van de Mens dankbaar dat deze rapportage over de rechtsbescherming van mensen met een beperking er ligt. Ik vind het erg belangrijk dat iedereen, met én zonder beperking, toegang heeft tot het recht. In de monitor staan heldere aanbevelingen en ik zal deze bespreken met mijn collega’s in het kabinet, waaronder de Minister van Rechtsbescherming.
Wat vindt u van het advies van het College voor de Rechten van de Mens dat de overheid een nationaal actieplan moet ontwikkelen om de rechtsbescherming van mensen met een beperking te garanderen?
Er wordt op verschillende manieren gewerkt om de toegankelijkheid van de rechtsbescherming te vergroten. De Rechtspraak werkt bijvoorbeeld aan de digitalisering van de toegang tot het recht. Het staat de burger ook nog steeds vrij om via de tot nu gebruikelijke mogelijkheden toegang tot de rechter te krijgen. Daartoe is het Rechtspraak servicecentrum ingericht voor contact via een centraal telefoonnummer, sociale media en WhatsApp. Digitale toegang tot de rechtszitting is mogelijk via online zittingen. Voor het strafrecht en vreemdelingenrecht is dit wettelijk geregeld via het besluit Videoconferencing. Voor civiel- en bestuursrecht is de mogelijkheid van de online zitting geregeld via de tijdelijke coronaregelgeving. De Raad voor de Rechtspraak is in overleg met het Ministerie van J&V om deze mogelijkheden structureel te maken. De Rechtspraak streeft in zijn algemeenheid naar zo helder en eenvoudig mogelijke communicatie. Uitgangspunt bij het voorlichtingsmateriaal is taalniveau B1 van de internationaal erkende standaard voor taalniveauaanduiding (Common European Framework of Reference). Alle publicaties en brochures, alsmede informatie over juridische procedures, staan op de website www.rechtspraak.nl. Daarin wordt o.a. de situaties beschreven waarin justitiabelen om wat voor reden dan ook voor de rechter moeten verschijnen. Tot slot zijn doventolken beschikbaar bij de rechtbank en bij de opleiding van rechters wordt aandacht besteed aan de toegankelijkheid voor mensen met een beperking.
De Rechtspraak zet zich actief en landelijk in voor het borgen van de toegang tot het recht voor mensen met een beperking en treft daar concrete maatregelen voor. De vraag is of er een directe meerwaarde voor een nationaal actieprogramma voor rechtsbescherming van mensen met een beperking, waaronder toegang tot de rechter, nodig is. Echter, er is altijd ruimte voor verbetering. Daar waar we met elkaar meer moeten doen aan rechtsbescherming zullen we dat uiteraard oppakken. Dat is primair de verantwoordelijkheid van de Minister voor Rechtsbescherming. Ik bespreek het advies met mijn collega’s in het kabinet en stuur voor het zomerreces van 2023 de Kamer een brief waarin ik u informeer over hoe wij opvolging geven aan de inzichten uit de monitor.
Wat vindt u ervan dat er concrete maatregelen in het nationaal actieplan moeten komen met speciale aandacht voor autonomie, participatie en toegankelijkheid?
Autonomie, participatie en toegankelijkheid zijn belangrijke elementen van toegang tot de rechter. Het College constateert meerdere knelpunten rond deze drie elementen en doet concrete aanbevelingen. Ik bespreek deze knelpunten en aanbevelingen met mijn collega’s in het kabinet en zal de Kamer voor het zomerreces hierover informeren.
Gaat u dit advies overnemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ga eerst in gesprek mijn collega’s in het kabinet en andere betrokkenen alvorens ik met een gezamenlijke reactie kom.
Deelt u het standpunt van het College dat ondertekening van het Facultatief Protocol kan bijdragen aan een betere rechtsbescherming voor mensen met een beperking? Waarom deelt u dit standpunt, of waarom niet?
Allereerst wil ik graag benadrukken dat de bestaande mogelijkheden in de nationale rechtsorde de rechtsbescherming van mensen met een beperking waarborgen. Mensen met een beperking kunnen een misstand melden of een oordeel aanvragen in het geval zij zich gediscrimineerd voelen of zich op een andere manier geschonden voelen in hun rechten.
Het Facultatief Protocol gaat over de vraag of een rechtszaak in eventuele laatste instantie, wanneer de nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput, ook aan een internationaal comité kan worden voorgelegd. Mensen met een beperking kunnen dan hun klacht voorleggen aan het VN-comité handicap. Ik begrijp dat het hebben van de potentiële mogelijkheid om de klacht ook aan een internationaal comité voor te leggen, van belangrijke betekenis is voor mensen met een beperking.
Hoe verhoudt dit zich tot de beantwoording van de List of Issues VN-verdrag Handicap, waarin het kabinet stelt dat inzicht in de financiële en juridische implicaties van belang is in de besluitvorming rond ratificatie van dit Facultatief Protocol?2
Ik vind het belangrijk om zorgvuldig te handelen als het gaat om de eventuele gevolgen van ratificatie van het Facultatief Protocol. De eerder met uw Kamer gedeelde voorlichting van de Raad van State brengt geen concrete grote juridische of financiële bezwaren aan het licht. Maar daarbij geldt de kanttekening dat niet alle mogelijke implicaties en risico’s in beeld kunnen worden gebracht, bijvoorbeeld op het punt van de doorwerking in de Nederlandse rechtsorde. Daarom hecht ik waarde aan zorgvuldig overleg over de ratificatie binnen het kabinet. Conform de motie die uw Kamer heeft aangenomen in het plenair debat van 22 december jl.3 zal ik u in het eerste kwartaal van 2023 het kabinetsbesluit omtrent de ratificatie van het facultatief protocol doen toekomen.
Hoe kunt u bevorderen dat er algemene toegankelijke informatie komt over ingewikkelde wet- en regelgeving?
Ik vind het belangrijk dat informatie over complexe wet- en regelgeving toegankelijk is zodat iedereen weet welke rechten ze hebben en wat ze moeten doen om hun rechten af te dwingen. Zo is het Informatiepunt Digitale Overheid specifiek gericht op het eenvoudig communiceren en uitleggen van lastige materie. Desalniettemin, het beschikbaar maken van toegankelijke informatie is een belangrijk aandachtspunt en ik zal de aanbevelingen van het College meenemen in mijn gesprekken met mijn collega’s in het kabinet en andere betrokkenen.
Gaat u gemeenten aanspreken die nog steeds geen onafhankelijke cliëntondersteuner voor mensen met een beperking hebben? Zo ja, op welke manier?
Onafhankelijke cliëntondersteuning draagt bij aan een betere positie van mensen met een beperking. Op grond van de Wmo zijn gemeenten verantwoordelijk voor het bieden van onafhankelijke cliëntondersteuning aan hun inwoners. Inmiddels is in alle gemeenten de functie cliëntondersteuning beschikbaar en vindbaar op de website www.regelhulp.nl. Het College benoemt in zijn rapportage terecht dat de bekendheid van de functie beter kan. Ik heb daarom met de VNG en Movisie afgesproken dat ze in het eerste kwartaal van dit jaar een voorstel doen om de onafhankelijke cliëntondersteuning beter bekend te maken, met name onder professionals, die potentiële cliënten kunnen wijzen op het bestaan ervan.
Wilt u bewustwording rondom de rechten van en de omgang met mensen met een beperking vergroten bij ambtenaren en werknemers die werkzaam zijn in de rechtsbijstand?
Naar aanleiding van de rapporten over de uitvoering, zoals «Werken aan uitvoering» (WAU), «Ongekend Onrecht» van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag (POK) en het rapport «Klem tussen balie en beleid» van de Tijdelijke Commissie Uitvoeringsorganisaties (TCU) zijn er ook binnen het veld van rechtsbijstand ontwikkelingen gericht op een mensgerichte uitvoering met oog voor kwetsbare groepen mensen, zoals mensen met een beperking. Uit die rapporten is gebleken dat er een onjuist beeld is ontstaan van het vermogen van mensen om een plan te maken, in actie te komen, acties vol te houden en met tegenslag om te gaan, het zogenoemde doenvermogen. Rondom dit doenvermogen heeft bijvoorbeeld de Raad voor Rechtsbijstand de Regeling Adviestoevoeging Zelfredzaamheid (RATZ) in het leven geroepen. Deze regeling voorziet in het kunnen verlenen van rechtsbijstand door een advocaat aan rechtzoekenden die volgens de vigerende wet- en regelgeving als zelfredzaam zouden moeten worden aangemerkt, maar die in de praktijk tussen de wal en het schip dreigen te vallen. Ook hier ligt het primaat bij de Minister voor Rechtsbescherming. Ik bespreek de aanbevelingen van het College daarom met de Minister van Rechtsbescherming.
Het bericht dat van de bijna 22.000 hoogbejaarde wachtenden, 4.734 urgent wachten, wat een stijging van 70% is |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat 4.734 hoogbejaarde ouderen die wachten op een verpleeghuisplek urgent wachtenden zijn?1
De meest recente wachtlijst (stand 1 nov 2022) laat zien dat er op dit moment 307 cliënten zijn met status «urgent plaatsen» en 4.430 cliënten met status «actief plaatsen».
De urgent te plaatsen personen bevinden zich doorgaans in een (crisis)situatie waarin met spoed een plaats in een verpleeghuis gevonden moet worden. De zorgkantoren hanteren voor deze urgente gevallen een streefnorm die korter is dan de officiële treeknorm van 6 tot 13 weken. Uiteraard wordt er rekening gehouden met de individuele wensen en behoeften van betrokkenen (bijvoorbeeld de keuze van de locatie of de afstand tot het thuisadres), maar er is in deze urgente situaties niet altijd de garantie dat hieraan kan worden voldaan.
Voor de actief te plaatsen personen houden de zorgkantoren zo veel als mogelijk rekening met de specifieke behoeftes en wensen van de cliënten. Dat heeft tot gevolg dat de zorgkantoren soms een ruimere termijn hanteren dan de treeknorm, wanneer blijkt dat betrokkenen de gelegenheid willen nemen te kijken naar alternatieven (andere zorgaanbieder van voorkeur) en een wat langere wachttijd aanvaardbaar vinden. Ondertussen wordt doorgaans passende overbruggingszorg geregeld voor de thuissituatie.
Mocht het zo zijn dat er een urgente situatie ontstaat bij iemand die status «actief plaatsen» heeft, dan wordt de status omgezet in «urgent plaatsen». Dan bemiddelt het zorgkantoor om zo snel als mogelijk een geschikte plaats te vinden.
In het maandelijkse overzicht op www.zorgcijfersdatabank.nl is specifiek aangegeven (groen gearceerd) wat de wachtduur is van de mensen met status urgent plaatsen en actief plaatsen. Van de urgent te plaatsen personen wordt 92% binnen de treeknorm geplaatst. Van de actief te plaatsen personen is dat 55%.
De Nza, die toezicht houdt op de uitoefening van de zorgplicht door de zorgkantoren, constateert in haar recente magazine over de toegang tot de langdurige zorg dat afgelopen jaar de wachtlijst is toegenomen.
Urgent plaatsen
0
210
324
307
46%
Actief plaatsen
0
2.109
4.119
4.430
110%
Actief wachtend
1.530
0
0
0
-
Niet actief wachtend
19.499
0
0
0
-
Wacht op voorkeur
0
13.987
16.940
17.086
22%
Eind 2020 stonden er ongeveer 21.000 mensen op de wachtlijst. In 2021 is de wachtlijst gedaald. Deels is dit te verklaren door oversterfte door Corona in de verpleeghuizen; deels hebben sommige cliënten besloten langer thuis te blijven wonen en de verhuizing naar een verpleeghuis uitgesteld. In 2022 is de wachtlijst toegenomen naar bijna 22.000 personen; dat kan kenmerken hebben van een «inhaaleffect». Bij het antwoord op vraag 2 ga ik in op mijn beleid terzake.
Per wanneer heeft u het groeien van de lijst met wachtenden op een verpleeghuisplek gestuit?
Het is voor mij niet mogelijk concreet aan te geven wanneer de wachtlijst een piek heeft bereikt en de weg naar beneden wordt ingezet. Gezien de vergrijzing en de arbeidsmarktkrapte zijn er geen makkelijke oplossingen. Mijn beleid2 is erop gericht de zorg en ondersteuning voor ouderen samen met het veld anders vorm te geven, maar dit kost tijd en daar kunnen we niet op wachten. Daarom heb ik al aangekondigd dat ik de komende periode in gesprek ga met de regio’s. Ik begin met deze gesprekken op die plaatsen waar dit probleem het grootst is.
In deze gesprekken ga ik samen met de partijen in beeld brengen hoe we de zorg en ondersteuning thuis beter kunnen organiseren, opdat mensen niet of later naar het verpleeghuis hoeven. Ik wil ook weten wat de regionale partijen daarbij nodig hebben. Het is belangrijk daarbij ook aandacht te hebben voor de organisatie en beschikbaarheid van plekken voor tijdelijke opname en revalidatiezorg, omdat we moeten zorgen dat ouderen na een tijdelijke terugval weer zoveel mogelijk naar huis kunnen met passende zorg. Dit sluit aan bij wat veel ouderen zelf willen.
Per wanneer hebben de 4.734 actief wachtende hoogbejaarden, met wie het zelfstandig urgent niet meer gaat, een verpleeghuisplek?
Ongeveer 55% van de 4.430 personen met de status «actief plaatsen» krijgt binnen de treeknorm van 6 weken een plaats aanboden in een verpleeghuis. Voor een deel van de cliënten wordt, in goed overleg met de cliënt, soms een wat ruimere wachttijd gehanteerd. Ruim 80% van de cliënten krijgt binnen deze ruimere wachttijd (6-13 weken) een plaats in een verpleeghuis.
Per wanneer hebben alle bijna 22.000 wachtende hoogbejaarden, met wie het zelfstandig niet meer gaat, een verpleeghuisplek?
Zoals hierboven aangegeven, krijgt 92% van de mensen met status «urgent plaatsen» een plaats aangeboden binnen de treeknorm. Ongeveer 7% van de mensen wachten 6-13 weken en 1% wacht langer dan 13 weken. Van de mensen met status «actief plaatsen» geldt dat 55% binnen de treeknorm en 80% binnen de (wat ruimere) streefnorm wordt geplaatst.
De ongeveer 17.000 mensen met de status» wacht op voorkeur» kiezen ervoor voorlopig thuis te blijven wonen en af te wachten tot er een plek is bij de aanbieder van hun voorkeur. Van deze 17.000 mensen hebben 15.000 mensen een voorkeur voor een specifieke locatie of woonwens, bijvoorbeeld voor nieuwbouw. Het initiatief ligt in deze situaties bij de cliënt of de zorgaanbieder om contact op te nemen met het zorgkantoor, wanneer de situatie of de opnamewens verandert. Dit kan betekenen dat de status van de cliënt wordt aangepast in «actief of urgent plaatsen». Het zorgkantoor gaat dan in overleg met de betrokkenen op zoek naar een passende plek en houdt daarbij de doorlooptijd nauwlettend in de gaten.
Hoeveel van deze bijna 22.000 wachtenden op een verpleeghuisplek zijn geïndiceerd met zorgzwaartepakket 4, respectievelijk 5, 6 en hoger?
VV4
Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging
5.629
26%
VV5
Beschermd wonen met intensieve dementiezorg
12.152
56%
VV6
Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging
3.630
17%
anders
412
2%
21.823
Vrijwel alle wachtende cliënten hebben een zorgzwaarteprofiel VV4, VV5 of VV6.
Een opiniestuk waarin wordt gepleit de zorgverzekeraars uit het zorgstelsel te halen. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het opnieartikel «Haal de verzekeraars uit het zorgstelsel»?1
Ja.
Wat kosten de zorgverzekeraars? Kunt u dit uitdrukken in een tabel met daarin de zorgverzekeraars, de kosten per zorgverzekeraar en de kosten van alle zorgverzekeraars opgeteld?
De kosten die zorgverzekeraars maken (en geen directe zorgkosten zijn) noemen wij bedrijfskosten. Deze bedrijfskosten waren gemiddeld genomen 81 euro per premiebetaler per jaar in 2021 (het meest recente jaar waarvoor cijfers beschikbaar zijn). Dit is 2,6% van de totale zorgkosten. In Tabel 1 is een overzicht te zien van de cijfers voor 2021.
ASR
47
4,6%
89
1
13
CZ
231
2,4%
77
1
17
DSW (inclusief Stad Holland)
50
3,0%
84
1
1
Eno
29
8,5%
167
3
7
Menzis
132
2,2%
77
2
13
ONVZ
38
3,7%
107
3
21
VGZ
288
2,6%
85
2
18
Zorg & Zekerheid
41
3,2%
103
3
11
Zilveren Kruis
287
2,3%
73
2
9
Bron: transparantieoverzichten van de jaarcijfers basisverzekering, zoals door individuele zorgverzekeraars gepresenteerd op de website.
De bedrijfskosten per premiebetaler laten een dalende trend zien. In 2015 lagen de gemiddelde bedrijfskosten nog op 96 euro per premiebetaler per jaar. In 2021 was dit 81 euro.
De bedrijfskosten liggen ook lager dan ten tijde van het ziekenfonds in termen van percentage van de totale zorgkosten (3,9% in 2004 en 2,6% 2021). Dit is te zien in grafiek 1.
Grafiek 1 Gemiddelde bedrijfskosten als percentage van de zorgkosten in 2003 – 2021.
Hoe zou het zorgstelsel werken indien de zorgverzekeraars eruit worden gehaald?
Er zijn verschillende varianten denkbaar om het stelsel anders in te richten dan een privaatrechtelijk verzekeringsstelsel met private zorgverzekeraars. Veel van deze varianten zijn omschreven in Zorgkeuzes in Kaart 20202. Volgens de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) werkt het ene zorgstelsel niet systematisch beter dan het andere stelsel. Het functioneren van het stelsel wordt met name bepaald door de invulling van dat stelstel. Ook zonder huidige zorgverzekeraars moeten de taken die zij in het huidige systeem uitvoeren worden vervuld. Ook bijvoorbeeld een instantie als een Nationaal Administratiekantoor Zorg, zoals de auteurs van het opiniestuk in NRC voorstellen, zal kosten maken voor klantenservice, voorlichting, schadeafhandeling, polis administratie en inkoop.
De raming en opleiding van Sociaal-Psychiatrisch Verpleegkundigen (SPV) |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens het commissiedebat Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) / Suïcidepreventie, dat nu geen duurzame subsidiering bestaat voor de opleiding tot sociaal-psychiatrisch verpleegkundige (SPV)?1
Binnen de tarieven en prestaties voor de Geestelijk Gezondheidszorg, die in beginsel ambtshalve worden vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), is er ruimte voor het financieren van de post HBO opleiding sociaal psychiatrisch verpleegkundige. Als met duurzame subsidiering, de beschikbaarheidsbijdrage wordt bedoeld dan is het goed om te beseffen dat deze middelen komen uit het zorgverzekeringsfonds en dat deze in principe alleen worden ingezet als er sprake is van marktverstoring omdat de kosten van de opleiding zo hoog zijn dat ze onevenredig drukken op de tarieven. Binnen deze uitleg wordt de opleiding tot sociaal psychiatrisch verpleegkundige inderdaad niet duurzaam gesubsidieerd door het Ministerie van VWS.
Deelt u de mening dat nu de GGZ toenemend in de thuissituatie wordt geleverd, voldoende extramuraal werkende GGZ-verpleegkundigen nodig zijn? Is bekend hoeveel SPV’en nu nodig zijn, en in de toekomst?
Het verlenen van zorg in de thuissituatie is altijd een taak geweest van de GGZ, met name waar het gaat om chronische en acute psychiatrische problematiek. De sociaal psychiatrisch verpleegkundige speelt daar een belangrijke rol in. Naast de algemene krapte op de arbeidsmarkt ben ik niet bekend met het feit dat dit probleem specifiek speelt voor de groep sociaal psychiatrisch verpleegkundigen. Naar de vraag hoeveel SPV’en er nu nodig zijn en in de toekomst wordt naar mij bekend geen onderzoek naar gedaan.
Waarom worden door het capaciteitsorgaan geen ramingen van het aantal benodigde SPV’en uitgevoerd?
De databank Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn brengt inderdaad de capaciteitsbehoefte in beeld voor het hoger beroeps onderwijs en middelbaaronderwijs. De opleiding tot sociaal psychiatrisch verpleegkundige is echter een post hbo opleiding en deze specificering is in de databank niet gemaakt. Het capaciteitsorgaan richt zich op de ramingen van de beroepen die in aanmerking komen voor een beschikbaarheidsbijdrage. Ik heb geen verzoek van de branchevereniging en/of beroepsvereniging gekregen om een specifieke behoefteraming te maken voor sociaal psychiatrisch verpleegkundigen. Ik ben wel bereid om eenmalig de vacaturegraad bij sociaal psychiatrisch verpleegkundigen te onderzoeken, om zo een beeld te krijgen of er daadwerkelijk sprake is van een opvallend tekort aan sociaal psychiatrisch verpleegkundige en mogelijk via het IZA input te geven voor een gesprek over taakherschikking. Er zijn ramingen in bredere zin hoeveel zorgverleners er nodig zijn in de GGZ. Ik wil de verantwoordelijkheid graag bij de zorgaanbieders laten in welke functiemix men deze wil organiseren.
Bent u bereid om ramingen naar de behoefte aan SPV’en door het capaciteitsorgaan uit te laten voeren, zoals in het Bestuurlijke Akkoord GGZ 2019–2022 is afgesproken dat de capaciteitsbehoefte voor het hoger beroepsonderwijs (hbo)- en middelbaar beroepsonderwijs (mbo)-opleidingen in kaart wordt gebracht via het Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW)-programma? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de subsidie uit het Bestuurlijk Akkoord van de GGZ, waarmee 82 opleidingsplaatsen voor SPV’en worden gerealiseerd, te vervolgen om wederom minimaal 82 extra opleidingsplaatsen voor SPV’en te creëren? Zo nee, waarom niet?
De subsidie volgend uit het bestuurlijk akkoord GGZ was onderdeel van eenmalige subsidie ter reductie van de wachtlijsten en impliciet gekoppeld aan de invoering van de generieke module in de acute zorg (crisisdienst). In het integraal zorgakkoord, dat te zien is als opvolger van dit bestuurlijk akkoord zijn dergelijke afspraken niet gemaakt. In principe blijft het veld, en met name de zorgaanbieder verantwoordelijk voor een goede functiemix binnen de Geestelijke Gezondheidszorg. Er is voor mij geen reden om aan te nemen dat er sprake is van marktfalen en dat de overheid dient in te grijpen.
Bent u bereid om ook de SPV op te nemen in de lijst van beroepen die voor een beschikbaarheidsbijdrage in aanmerking komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 4 en 5.
Het bericht ‘Werkgevers niet happig om mensen meer in te zetten, ondanks personeelstekort’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Fonda Sahla (D66), Bart Smals (VVD), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Werkgevers niet happig om mensen meer in te zetten, ondanks personeelstekort»?1
Ja, hiermee zijn wij bekend.
Bent u van mening dat werknemers zoveel mogelijk de ruimte moeten hebben om meer uren te werken als ze hier behoefte aan hebben en dat werkgevers dit moeten faciliteren waar mogelijk? Zo ja, welke stappen zet u om gedwongen deeltijd terug te dringen?
Het is van belang dat als werknemers meer uren willen werken, ze dit ook kunnen doen. Meer uren werken is niet alleen gunstig met het oog op de krappe arbeidsmarkt. Het biedt een werkende ook meer financiële zelfstandigheid, kan zorgen voor meer ontwikkelingsmogelijkheden en een betere balans tussen genoeg uitdaging en een werkdruk die niet te hoog ligt. Daarom roept het kabinet werkgevers op om het gesprek aan te gaan en samen met werknemers te kijken wat mogelijk is.
Dit gesprek voeren ziet het kabinet als een belangrijk onderdeel van goed werkgeverschap. Daarnaast is er een wettelijke basis voor het verzoek van werknemers om hun uren te veranderen. Op grond van de Wet flexibel werken (Wfw) kunnen werknemers hun werkgever verzoeken om meer of minder uur te werken, hun roostertijden aan te passen of hun werkplaats te wijzigen. Een werkgever kan een dergelijk verzoek van een werknemer geheel of gedeeltelijk weigeren wegens zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Hiervoor dient echter wel een goede reden te zijn. Bij verzoeken om vermeerdering van het aantal uren gaat het dan om bijvoorbeeld:
Het kabinet kan echter werkgevers niet verplichten om werknemers altijd voltijdcontracten of meer uren werk aan te bieden als zij erom vragen en dit standaard te maken. Het standaard maken van grotere of voltijdscontracten is namelijk niet altijd mogelijk, en zou bovendien de contractuele vrijheid van werkgevers en werknemers te veel beperken.
Uit de evaluatie van de Wet flexibel werken blijkt dat deze bij veel werknemers onvoldoende bekend is. Daarom gaat het kabinet de bekendheid van de Wet flexibel werken vergroten bij de inwerkingtreding van de Wet werken waar je wilt. Dit omdat de nieuwe wet een aanpassing van de Wet flexibel werken is. Het wetsvoorstel hiervoor ligt nu ter behandeling in de Eerste Kamer.
Bent u in gesprek met werkgeversorganisaties om te bezien hoe werkgevers kunnen faciliteren dat gedwongen deeltijders meer uren kunnen werken? Zo nee, bent u bereid om dit te gaan doen?
Het kabinet is hierover met werkgevers in gesprek en roept hen ook op om het gesprek met werknemers aan te gaan en creatief te kijken wat mogelijk is. Ook binnen het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ) van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport is hier aandacht voor en wordt het gesprek gevoerd met werkgevers over goed werkgeverschap, flexibilisering en het wegnemen van eventuele knelpunten om het meer uren werken mogelijk te maken.
Tot slot wil ik u verwijzen naar het antwoord op vraag 8 en het daarin genoemde initiatief van de stichting Het Potentieel Pakken.
Op welke wijze kunnen flexibelere arbeidstijden een bijdrage leveren bij het terugdringen van gedwongen deeltijd? Op welke termijn komt u met de gevraagde aanbevelingen om obstakels bij het flexibeler maken van arbeidstijden weg te nemen?2
Flexibele werktijden dragen bij aan regelmogelijkheden voor werknemers die hun werk combineren met zorg voor kinderen, hun huishouden of andere privétaken. Door een betere afstemming tussen werk en privé mogelijk te maken kan ruimte ontstaan voor uitbreiding van het aantal werkzame uren.
In de motie Van Beukering-Huijbregts/Smals wordt verzocht om een onderzoek te verrichten naar de rol die meer flexibele arbeidstijden kunnen spelen in het verbreken van de deeltijdcultuur en de obstakels die dit in de weg staan voor werknemers en werkgevers, en om met aanbevelingen te komen om deze obstakels weg te nemen. In de brief van 14 november jl. over gendergelijkheid op de arbeidsmarkt staat aangegeven dat deze motie betrokken zal worden bij de maatschappelijke dialoog over gendergelijkheid op de arbeidsmarkt. De dialoog wordt gevoerd tot eind 2024.3
Hoe kan het aanbieden van combinatiebanen in de zorg en het onderwijs verder gestimuleerd worden? Welke rol kan de overheid hierin spelen, bijvoorbeeld ten aanzien van het matchen van werkzoekende en werkgever binnen de combinatiebanenmarkt?
Het stimuleren van combinatiebanen is belangrijk voor de zorg, de kinderopvang en het onderwijs. Via regionaal slimme combinaties wordt dit soms al mogelijk gemaakt, zoals een verpleegkundige in de wijk die ook in de dagbesteding werkt.
Er zijn ook mooie voorbeelden van combinatiebanen tussen kinderopvang en basisonderwijs, waarbij een bso-medewerker tijdens schooltijd een basisschoolklas kan ondersteunen als onderwijsassistent. Zo kunnen medewerkers in de kinderopvang grotere arbeidscontracten en meer uitdaging krijgen en kunnen leraren zich meer richten op onderwijs geven en ontwikkelen. Het Ministerie van SZW laten in beeld brengen wat de succesfactoren en knelpunten van combinatiebanen zijn binnen de kinderopvangsector en tussen de kinderopvang en andere sectoren, onder meer het onderwijs. De conclusies van dit onderzoek laten we vertalen naar een praktische handreiking voor de kinderopvang. We streven ernaar om de Kamer hierover medio 2023 te informeren.
Tijdens de Begrotingsbehandeling SZW is de Motie Smals aangenomen die verzoekt bij lopende verkenningen naar het stimuleren van combinatiebanen de mogelijkheden te verkennen voor het opzetten van een online combinatiebanenmarkt waarbij werkgevers in kraptesectoren en gedwongen deeltijders aan elkaar gekoppeld worden. Bij het promoten van de praktische handreiking voor combinatiebanen in de kinderopvang zal deze motie worden meegenomen.
Werkzoekenden die ondersteuning nodig hebben bij het zoeken naar (meer) werk kunnen hulp krijgen van gemeenten of het UWV. Bij het stimuleren van combinatiebanen speelt ook een aantal praktische vraagstukken die het combineren van banen mogelijk moeten maken, zoals passende werktijden en reistijden tussen verschillende werklocaties. Ook speelt voor werkgevers het punt dat er in veel gevallen btw wordt gerekend op de uitleen van personeel. Voor combinatiebanen tussen kinderopvang en onderwijs is er een handreiking gemaakt over de btw-afdracht op de uitleen van personeel.4 Hier zal begin dit jaar nog een update op volgen.
Welke stappen hebt u tot dusver gezet om de aangenomen motie Smals-Van Beukering-Huijbregts3 voor een meerurenbonus uit te voeren?
Het kabinet kijkt naar de voltijdsbonus en meerurenbonus als maatregel om meer uren werken te stimuleren, onder andere naar aanleiding van uw motie. Zoals reeds gemeld in de Kamerbrief over de aanpak arbeidsmarktkrapte6 heeft het kabinet besloten zich eerst te richten op de zorg en het onderwijs, omdat in deze sectoren vaak in deeltijd wordt gewerkt.
Op 16 december heeft de Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS) de Kamer geïnformeerd over de stappen die worden genomen in de zorg in het mogelijk maken van een voltijdsbonus of een variant daarop7. In deze brief staat aangekondigd dat er wordt gestart met een vignettenstudie om te onderzoeken wat de meest effectieve vorm van een meerurenbonus is8. Dit om het meer uren werken- voor wie dat wil en kan- zo gericht mogelijk te kunnen stimuleren.
De verwachting is dat deze vignettenstudie in het voorjaar van 2023 gereed zal zijn, waarna de Kamer geïnformeerd zal worden over de uitkomsten.
De Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en voor Primair en Voortgezet Onderwijs (PVO) hebben op 13 december jl. de Kamer geïnformeerd over de stappen in het onderwijs9. Zo is er gestart met een kopgroep van schoolbesturen die ervaart wat er komt kijken bij het invoeren van een bonus bij grotere contracten. Hierbij is aandacht voor de juridische uitdagingen. Daarnaast wordt er ook in het onderwijs een vignettenstudie uitgevoerd. In het voorjaar 2023 wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang op de voltijds- en meerurenbonus. De Minister voor LZS volgt de resultaten van de kopgroep op de voet.
Uw motie verzoekt ook om de mogelijkheid die de werkkostenregeling (WKR) biedt te betrekken in het onderzoek naar een meerurenbonus. Door het gebruik van de zogeheten vrije ruimte, kunnen werkgevers onbelast een bonus geven aan hun werknemers, mits dit past binnen de voorwaarden van de WKR. Werknemers zijn dan geen loonheffing verschuldigd over de bonus. Een belangrijke voorwaarde hiervoor is dat voldaan wordt aan de zogenaamde gebruikelijkheidstoets10. Vanzelfsprekend geldt wel dat een meerurenbonus moet voldoen aan relevante wetgeving, niet alleen beperkt tot de WKR. Zoals hierboven wordt aangegeven, wordt de juridische toetsing meegenomen in de uitwerking van de bonus. Hiermee geeft het kabinet een reactie op het tweede deel van motie Smals.
Bent u bereid om dit jaar een aparte Kamerbrief te sturen waarin u deze stappen nader uiteenzet en toelicht op welke wijze u de lessen die getrokken kunnen worden uit experimenten met de meerurenbonus die binnen de zorg en het onderwijs lopen of gaan lopen betrekken bij het breder invoeren daarvan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, is uw Kamer in december dit jaar geïnformeerd over de concrete stappen die genomen zijn en worden om de voltijds- of meerurenbonus mogelijk te maken.
De resultaten van deze stappen wil het kabinet graag eerst afwachten voordat er lessen kunnen worden getrokken of uitspraken kunnen worden gedaan over de mogelijkheden en wenselijkheid in andere sectoren.
Hoe kunnen de komende maanden en jaren werkgevers gestimuleerd worden om grotere contracten aan te bieden zonder dat dit leidt tot een verdere toename in de administratieve lasten? Hoe worden hierbij de aanbevelingen van bijvoorbeeld de stichting Het potentieel pakken betrokken?
Het kabinet onderneemt diverse acties om meer uren werken te stimuleren. In samenwerking met de stichting Het Potentieel Pakken wordt onderzocht hoe de deeltijdfactor in de kinderopvang, de zorg en het onderwijs kan worden verhoogd, en hoe belemmeringen die daarbij spelen, aangepakt kunnen worden. In de kinderopvang is bijvoorbeeld vorig jaar met subsidie van SZW een proeftuin gestart op één locatie waar interventies worden getest om contractuitbreiding te realiseren. De tussentijdse resultaten worden telkens getoetst bij een grotere groep kinderopvangorganisaties. Medio 2023 worden de resultaten van de proeftuin verwacht, die breed binnen de sector gedeeld kunnen worden. Binnen zorginstellingen voert het Potentieel Pakken gesprekken om te kijken hoe belemmeringen om meer uren te werken – zowel bij werkgevers als werknemers – weg kunnen worden genomen. Zo wordt actief gewerkt aan het creëren van bewustwording en het aanbieden van concrete handvatten voor contractuitbreiding binnen de organisaties.
De resultaten van de pilots worden regionaal breed gedeeld. Hierbij wordt gekeken hoe de interventies uit de pilots duurzaam geborgd kunnen worden in het personeelsbeleid. Andere sectoren kunnen desgewenst de uitkomsten van deze aanpak in de kinderopvang, zorg en het onderwijs benutten.
Hoe bent u in algemene zin van plan om ervoor te zorgen dat de marginale druk op de lonen wordt verlaagd en dat meer werken ook echt meer gaat lonen?
Het kabinet vindt het belangrijk dat werken en meer uren werken loont. Het kabinet heeft daarom de lasten op arbeid substantieel verlaagd, waar alle werkenden profijt van hebben. Ook heeft het kabinet het minimumloon met ruim 10% verhoogd. Daarnaast kijkt het kabinet naar de voltijdsbonus als maatregel om meer uren werken te stimuleren.
Voor de kortere termijn heeft het kabinet naar aanleiding van de motie Palland c.s.11 opnieuw gekeken naar de extremen in de marginale druk. De uitkomsten zijn begin februari met uw Kamer gedeeld in de brief over aanvullende maatregelen in de aanpak van arbeidsmarktkrapte12.
Het kabinet werkt ook voor de langere termijn aan maatregelen om werken en meer uren werk meer te laten lonen. Daarbij wordt ook het evenwicht tussen lasten op arbeid en lasten op vermogen meegenomen. Het IBO vermogensverdeling13 laat zien dat de lasten op arbeid in de loop der jaren hoger zijn komen te liggen dan de lasten op vermogen. Het kabinet heeft deze trend die zich sinds 2001 heeft ingezet voor het eerst en meteen fors gekeerd met het Belastingplan 2023. De maatregelen met betrekking tot het belasten van vermogen leveren structureel ruim 5 miljard euro op. Hier staat lastenverlichting op arbeid – zowel werkgeverslasten als werknemerslasten – tegenover. Het kabinet blijft verder werken aan het evenwichtig belasten van arbeid en vermogen. Ook heeft het kabinet in het coalitieakkoord de ambitie vastgelegd om op de lange termijn de toeslagen af te schaffen. Voor 2025 is daarvoor al een overgang aangekondigd op een inkomensonafhankelijke vergoeding voor de kinderopvang. Daarnaast werkt het kabinet mede op verzoek van uw Kamer aan een contourennota met varianten.
Het verlagen van de marginale druk is geen eenvoudige opgave. Er is altijd sprake van een afruil: de mate van inkomensondersteuning, de hoogte van de marginale druk en de gezondheid van de overheidsfinanciën zijn met elkaar verbonden. Deze afruil is ook zichtbaar in het recente koopkrachtpakket. Door de zeer hoge inflatie was een omvangrijk maatregelenpakket noodzakelijk. Dit gaat voor sommige mensen gepaard met een hogere marginale druk, maar ook met een lagere gemiddelde druk. Door de verhoging van toeslagen krijgen nieuwe groepen mensen recht op toeslag wat de gemiddelde druk verlaagt. Maar tegelijk verhoogt de inkomensafhankelijke afbouw van toeslagen de marginale druk.
Het artikel ‘Directeur Thialf uit in brief aan Tweede Kamer ’zeer grote zorgen’ over voortbestaan’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de plannen van Thialf om te innoveren op het gebied van duurzaamheid, bijvoorbeeld door middel van een energieregelsysteem, om op de energierekening te besparen? Hoe apprecieert u dit?1
Ja, ik ben bekend met de plannen. Verduurzaming van de sport is van groot belang en ik houd mij daar nadrukkelijk mee bezig. Zeker bij een energie-intensieve locatie als Thialf is verduurzaming één van de belangrijkste opties om de exploitatie op lange termijn duurzaam te versterken. Ik ben mij daarnaast bewust van de stijgende energiekosten en het aflopende energiecontract. Ik ben al langere tijd in gesprek met Thialf en de aandeelhouders over mogelijke oplossingen op korte, maar ook zeker op de lange termijn. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd voorafgaand aan het WGO sport van 28 november jl.2
Bent u het eens dat verduurzaming van sportaccommodaties op dit moment extra belangrijk is, gezien sportclubs veel last hebben van de hoge energieprijzen?
Verduurzaming van de sport is erg belangrijk en dit is ook een onderdeel van onze bredere duurzaamheidsdoelstellingen. Nu de energiekosten zijn gestegen, is verduurzamen financieel extra interessant voor gemeenten, exploitanten of sportverenigingen met een eigen accommodatie. Vanuit de klimaatdoelstellingen en om sport financieel een betere positie te geven, ondersteunen wij het belang van de verduurzaming van de sport.
Deelt u de mening dat verduurzaming van sportaccommodaties daarom aangemoedigd moeten worden? Kunt u toelichten welk beleid er op dit moment is om dit aan te moedigen?
Ik vind het belangrijk dat de sport over de hele linie werkt aan verduurzaming en moedig dit zeker aan. In samenwerking met gemeenten, de sportsector en het bedrijfsleven stimuleren we dit op verschillende manieren. Zo is de Routekaart Verduurzaming Sport gepubliceerd. Als onderdeel van deze routekaart lopen verschillende trajecten om de sport te ondersteunen bij de verduurzamingsopgave. Zo kunnen sportverenigingen, exploitanten, sportbedrijven en gemeenten gratis begeleiding aanvragen bij het opstellen en implementeren van een verduurzamingsplan voor de eigen accommodatie(s), waarin ook aandacht is voor de financiering en business case. Hiervoor zijn meerdere professionele partijen in te schakelen zoals via SportNLGroen en het provinciale ontzorgingsprogramma. Amateursportorganisaties kunnen via de BOSA-regeling 30% subsidie krijgen voor investeringen in verduurzaming. Voor overige organisaties, zoals gemeenten en sportondernemers, zijn andere subsidieregelingen ingericht, zoals de Energie Investeringsaftrek (EIA), Milieu Investeringsaftrek (MIA), Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (VAMIL) en de Subsidieregeling Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed (DUMAVA).
Kunt u schetsen voor welke (subsidie)regelingen sportaccommodaties in aanmerking komen die willen verduurzamen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke plannen heeft u om verduurzaming van sportaccommodaties in de toekomst sterker aan te moedigen? Wat kunt u verder nog doen om het beleid voor verduurzaming van sportaccommodaties te versterken?
De huidige BOSA-regeling loopt nog tot en met eind december 2023. Op dit moment evalueer ik de regeling samen met de sportsector. De signalen op basis van de eerste evaluatiegesprekken zijn positief en ik heb de intentie de BOSA-regeling per 1 januari 2024 voort te zetten. Na de evaluatiegesprekken wordt gekeken naar de nieuwe regeling. Hierbij zal ook de afweging gemaakt worden of extra inzet nodig is op bepaalde aspecten, zoals verduurzaming. Daarnaast ben ik in overleg met NOC*NSF, POS en de Stichting Waarborgfonds Sport om gezamenlijk de financieringsstructuur van verduurzaming in de sport in kaart te brengen en te komen tot concrete voorstellen voor verbetering.
Op welke manier kunnen sportaccommodaties van elkaar leren als het gaat om verduurzamingsmaatregelen? Kan onderzocht worden hoe verduurzamingskansen die bijvoorbeeld Thialf heeft, toegepast kunnen worden op bijvoorbeeld zwembaden?
Via de Routekaart Verduurzaming Sport ondersteun ik de actiegroep verduurzaming ijsbanen, waarin de kunstijsbanen van Nederland gezamenlijk spreken over verduurzamingsmaatregelen en -kansen. Via deze weg kunnen ijsbanen leren van elkaars ervaringen en innovaties op het gebied van verduurzaming. Recent is door deze actiegroep in Thialf de werkconferentie Verduurzaming IJsbanen georganiseerd, waar verschillende stakeholders zoals exploitanten, gemeenten, bonden en de rijksoverheid samen kwamen om kennis uit te wisselen. Ik ben in gesprek met de sport en gemeenten om te kijken hoe deze structuur ook kan worden toegepast op de zwembaden.
Daarnaast is er het Kennis- en Innovatieplatform Maatschappelijk Vastgoed waar alle sectoren maatschappelijk vastgoed kennis en informatie kunnen delen en ophalen. Vanuit de sport is het Kenniscentrum Sport en Bewegen bij dit platform aangesloten.
Het artikel ‘Bewoners Zeist boos over uitbreidingsplannen KNVB: "Heel bos moet er voor wijken"' |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bewoners Zeist boos over uitbreidingsplannen KNVB: «Heel bos moet er voor wijken»»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Bent u bekend met de ambities van de KNVB om de KNVB Campus uit te breiden en daarbij het voornemen heeft om het natuurgebied waar zij gebruik van willen maken te compenseren met meer kwaliteit en meer oppervlakte? Wat is de visie van Staatsbosbeheer op deze plannen?
Ja, ik ben bekend met deze ambities en bovengenoemd voornemen van de KNVB.
De visie van Staatsbosbeheer is als volgt. Als buurman van de KNVB en eigenaar van alle Natuurnetwerk Nederland (NNN) gronden rondom de campus, heeft Staatsbosbeheer zich vanaf het begin kritisch maar meedenkend opgesteld. Staatsbosbeheer heeft haar eigendommen in Austerlitz in bezit voor de instandhouding en verbetering van de daarop aanwezige natuurwaarden. Dit geldt ook voor de gronden waar de KNVB graag op zou willen uitbreiden. Zolang deze grond een natuurbestemming heeft, is er voor Staatsbosbeheer geen aanleiding om deze grond te verkopen aan de KNVB. Pas na het publiekrechtelijke traject voor een bestemmingswijziging, inclusief goedkeuring van de natuurcompensatie door provincie, is Staatsbosbeheer bereid om gronden te verkopen. Tot die tijd blijft Staatsbosbeheer het gebied als natuur beheren en kunnen er geen activiteiten met betrekking tot bovenstaande ontwikkeling plaatsvinden.
Erkent u het belang van de KNVB Campus voor talentontwikkeling en de internationale concurrentiepositie van Nederland in de voetbalwereld? Bent u het ermee eens dat het hierbij van belang is dat de Campus over alle faciliteiten beschikt die hieraan bijdragen, zoals ruimte voor training en medische ondersteuning?
Ja, ik erken dat het belangrijk kan zijn voor de ontwikkeling van het Nederlandse voetbal om een centrale plek te hebben waar verschillende faciliteiten bij elkaar komen en vertegenwoordigende elftalen kunnen trainen. Het is echter aan de KNVB zelf om een afweging te maken over wat er precies nodig is voor talentontwikkeling en de internationale concurrentiepositie van Nederland in de voetbalwereld. Volgens de KNVB draagt het uitbreiden van het aantal voetbalvelden van vier naar zeven bij aan deze ontwikkelingen. Deze uitbreiding betreft een particulier initiatief van de KNVB met eigen financiële verantwoordelijkheid. Inmiddels is de KNVB een werkgroep gestart die uitzoekt of het mogelijk is de velden buiten de gemeente Zeist uit te breiden.
Beschikken andere voetbalbonden ook over een soortgelijke voetbalcampus met een gelijksoortig aanbod van faciliteiten en voetbalvelden? Zo ja, welke zijn dit?
Uit navraag bij de KNVB blijkt dat de KNVB, net als veel andere voetbalbonden binnen Europa een trainingscentrum met moderne faciliteiten heeft. De KNVB geeft aan dat recent onder meer Portugal, België en Duitsland nieuwe trainingsfaciliteiten hebben geopend waarbij België momenteel over zeven voetbalvelden beschikt en Frankrijk over acht voetbalvelden. De KNVB wil drie extra velden realiseren waardoor het totaal aantal velden uitkomt op zeven.
Vindt u de ontwikkeling van de KNVB Campus een positieve bijdrage aan de Nederlandse topsportinfrastructuur en amateursport? Wilt u dit antwoord toelichten?
Voor de Nederlandse topsport is kwalitatief hoogwaardige en toekomstbestendige topsportinfrastructuur van belang. De KNVB geeft aan dat de ontwikkeling van de campus van wezenlijk belang is om deze toekomstbestendigheid en kwaliteit te kunnen waarborgen. De KNVB heeft tevens aangegeven in de toekomst de campus ook meer te gaan benutten voor de breedtesport en amateursport in Nederland. Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 3 is het aan de KNVB om zelf een afweging te maken over wat precies nodig is voor de ontwikkeling van de Nederlandse topsportinfrastructuur en amateursport in Nederland. Volgens de KNVB draagt het uitbreiden van het aantal voetbalvelden van vier naar zeven bij aan deze ontwikkelingen. De KNVB geeft aan dat deze uitbreiding nodig is vanwege het toenemende aantal vertegenwoordigende elftallen.
Bent u het ermee eens dat natuurinclusief bouwen past bij de uitdaging waar Nederland nu voor staat, waarbij meer hoogwaardige natuurgebieden gecreëerd moeten worden met betrekking tot de stikstofproblematiek en dat dit soort plannen meer ondersteuning behoeven? Hoe verhouden de voorgenomen plannen van de KNVB zich hier tot?
De KNVB is voornemens een groter en meer hoogwaardig natuurgebied te creëren ter compensatie van het natuurgebied dat ten koste gaat van de uitbreiding. Deze voorgenomen plannen van de KNVB kunnen volgens het Ministerie van LenV onder de noemer «natuurinclusief bouwen» worden geschaard. Het is echter aan de provincie Utrecht om uiteindelijk te bepalen of de voorgenomen plannen van de KNVB geen negatief effect hebben op de stikstofproblematiek in de provincie en of het plan van de KNVB wel of geen steun behoeft voor de uitvoering.
Het bericht ‘Minder administratie als oplossing voor personeelstekort’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Minder administratie als oplossing voor personeelstekort»?1
Ja.
Deelt u de mening dat minder administratie de oplossing is voor het personeelstekort in de zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zet u niet veel meer op in op het terugdringen van de administratieve lasten?
Het verminderen van onnodige administratieve lasten kan een substantiële bijdrage leveren aan het terugdringen van de huidige personeelstekorten in de zorg. Zorgverleners besteden immers nog altijd een te groot deel van hun tijd aan administratieve taken. Dit gaat ten koste van tijd voor zorg en ondersteuning, en van hun werkplezier. Ik zet dan ook vol in op vermindering van de ervaren regeldruk met het programma [Ont]Regel de Zorg 2022–2025. Tegelijkertijd zien we dat andere zaken zoals goed werkgeverschap, opleiding en innovatie net zo belangrijk zijn om werken in de zorg aantrekkelijk te maken en personeel te behouden. Daarom is het belangrijk om naast de aanpak van bureaucratie de discussie over het personeelstekort breed te voeren en eveneens aandacht te hebben voor de overige thema’s. De afspraken die we met partijen binnen het IZA2 en TAZ3 hebben gemaakt voorzien in deze brede discussie. Met een stevige en ambitieuze koers gaan we de komende jaren de administratieve lasten en regeldruk reduceren.
In het IZA hebben we o.a. afgesproken dat alle «regelmakers» nieuwe regelgeving vooraf toetsen aan het uitgangspunt «zinnig en radicaal simpel». Dit betekent dat nieuwe regels en wetten waarbij een aanzienlijke impact aan regeldruk wordt verwacht, voortaan vóór invoering worden getoetst aan zorg- en beleidsprofessionals uit de desbetreffende sector. Daarnaast is in het IZA afgesproken te streven naar een reductie van 5 procentpunt administratieve tijdsbesteding per 2025.
Realiseert u zich dat als medewerkers in de langdurige zorg 36 procent van hun tijd kwijt zijn aan administratie, waar ze 22 procent acceptabel vinden, dat u op elke 100 medewerkers er elf meer beschikbaar heeft als u dat weet te bereiken en er dan geen personeelstekorten meer zijn?
De percentages waar u naar verwijst zijn opgehaald uit de sector door bureau Berenschot voor de Benchmark Care, die zij (bijna) jaarlijks maken. Het betreft onder andere de ervaren administratieve belasting onder zorgmedewerkers in de sectoren VVT, GGZ en GHZ.
Het onderzoek is kwalitatief van aard en heeft de persoonlijk ervaren regeldruk in beeld gebracht, en deze vervolgens vergeleken met wat zorgmedewerkers acceptabele registratielast vinden. Dit laat zien dat er nog een gat tussen de ervaren en acceptabele registratielast is en dat we dit verder moeten dichten. Het verder dichten van dit gat kan inderdaad een bijdrage leveren aan de personeelstekorten in zorg en welzijn, naast de bredere aanpak van het personeelstekort waar ik in mijn antwoord op vraag 2 naar verwijs.
Deelt u de mening dat de tijd die zorgprofessionals binnen de geestelijke gezondheidszorg (GGZ), verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (VVT) en gehandicaptenzorg kwijt aan administratieve lasten overeenkomt met ruim 180.000 voltijdsbanen en een reductie van deze administratieve lasten tot acceptabel niveau binnen het huidige personeelsbestand 69.000 voltijdbanen oplevert? Zo nee, waarom niet?
Ik heb inderdaad kennis genomen van de berekening die Berenschot hierover heeft gemaakt. Tegelijkertijd is het lastig om dit in absolute getallen weer te geven omdat het (subjectieve) ervaringsgegevens betreft. Wel illustreert dit het belang om deze opgave ter hand te nemen en de bijdrage die dat kan leveren aan de vraagstukken op de arbeidsmarkt in zorg en welzijn.
Deelt u de mening dat reductie van administratie weleens de meest effectieve oplossing voor het personeelstekort zou kunnen zijn in de zorg? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening ten dele.
Om het personeelstekort in de zorg op te lossen is een brede integrale aanpak nodig waarbij we langs verschillende sporen aan de slag moeten gaan met de vraagstukken die op de arbeidsmarkt zorg en welzijn spelen. Dit doen we ook, o.a. via het programma TAZ en het IZA waar we afspraken hebben gemaakt over de aanpak van het personeelstekort en ambities hebben gesteld om aan de slag te gaan met goed werkgeverschap, innovatie, waardering en meer ruimte voor vakmanschap met als doel meer werkplezier voor de zorgmedewerker en werken in de zorg weer aantrekkelijk te maken. Met het programma [Ont]Regel de Zorg pakken we samen met de bij dit vraagstuk betrokken partijen (zorgverzekeraars, toezichthouders, werkgevers, branche- en beroepsverenigingen) regeldruk op verschillende niveaus aan. Dat is inderdaad een essentieel deel van de aanpak van het personeelstekort.
Ik heb er dan ook het volste vertrouwen in dat we met deze brede aanpak de komende jaren positieve resultaten gaan boeken.
Deelt u de mening dat de hoge werkdruk door de administratieve lasten ten koste gaat van de kwaliteit van zorg? Zo nee, waarom niet?
Dit is in het algemeen niet zo te zeggen, maar kan wel aan de orde zijn.
Hoge werkdruk of overmatige administratieve lasten kunnen er immers toe leiden dat zorgverleners minder tijd kunnen besteden aan zorg of ondersteuning, en dragen bij aan personeelstekorten waardoor de zorg onder druk staat.
Het is belangrijk dat zorgmedewerkers zoveel mogelijk tijd kunnen besteden aan het bieden van zorg en enkel datgene registreren wat nuttig en nodig is, bijvoorbeeld als het gaat om de overdracht naar een collega of om de gezondheid van de client/patiënt. Daarom is het belangrijk om samen goed te kijken naar wat omslachtige en onnodige regels zijn die niets toevoegen aan de kwaliteit van zorg en deze te schrappen. Met het programma [Ont]regel de Zorg pakken we de regeldruk aan.
Kunt u concreet aangeven hoe u op korte termijn de administratieve lasten terug gaat dringen?
In de programmabrief [Ont]Regel de Zorg 2022 – 2025 heb ik u geïnformeerd over de aanpak van dit vraagstuk deze kabinetsperiode. Met de vier actielijnen in dit programma kunnen we concreet en merkbaar het verschil maken in de dagelijkse praktijk van de zorgmedewerker. Ik noem een voorbeeld per actielijn:
Het feit dat GGZ patiënten niet thuis mogen slapen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat patiënten in de geestlijke gezondheidszorg (ggz), die van hun behandelend arts thuis zouden mogen overnachten in voorbereiding op ontslag uit de instelling, dit niet mogen omdat de instelling dan niet betaald krijgt door de zorgverzekeraar?
Het klopt dat de verblijfsprestatie die de zorgaanbieder krijgt voor klinische patiënten samenhangt met of een patiënt wel of niet overnacht in de instelling. Als een patiënt niet in de instelling overnacht krijgt de zorgaanbieder geen vergoeding, omdat hij geen zorg levert. Dit is vastgelegd in de regelgeving vanuit de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)1 en gaat uit van het principe dat er enkel betaald wordt voor daadwerkelijk geleverde zorg zoals staat in de Zorgverzekeringswet. Het tarief voor de verblijfsprestatie volgt uit het kostenonderzoek uitgevoerd door de NZa. De leegstand van bedden is in het tarief verwerkt door middel van een «opslag». Daarbij ben ik bekend met het signaal dat instellingen soms geen gebruik maken van slaapverlof in verband met financiële overwegingen.
Wat vind u van het feit dat deze patiënten als zij weekendverlof hebben tussen zaterdag 20.00 uur en zondag 9.00 uur in de instelling moeten zijn en niet thuis mogen blijven slapen, ook niet als hun behandelend arts dat wél goed voor hen vindt?
De zorginhoudelijke afwegingen moeten altijd prevaleren boven financiële afwegingen. Als een weekendverlof ten goede komt aan het herstel van de patiënt, of bijdraagt aan de resocialisatie voorafgaand aan het ontslag, dan moet dit mogelijk gemaakt worden door de instellingen. In het zorgstelsel hebben alle partijen, aanbieders, verzekeraars en toezichthouders, een eigen rol om te waarborgen dat zorg op een passende manier wordt geleverd. Mede naar aanleiding van uw vragen heb ik deze signalen onder de aandacht gebracht bij de toezichthouders.
Klopt het dat er een wettelijke regeling bestaat die slaapverlof verbiedt en de zorgverzekeraar verplicht om te controleren of een ggz-patiënt met slaapverlof is gegaan en de instelling dan te korten op het budget? Zo ja, in welke wet en in welk wetsartikel is dit terug te vinden?
Er is geen wettelijke regeling die slaapverlof verbiedt. Evenwel: als een patiënt niet overnacht in de instelling is er geen sprake van een verblijfsdag en mag deze niet worden gedeclareerd conform de NZa-regelgeving. Als de zorgaanbieder de periode van het verlof wel registreert als een verblijfsdag is dit onrechtmatig en kan de onterechte declaratie teruggehaald worden. Verzekeraars hebben immers de algemene plicht om te controleren of de juiste prestatie in rekening is gebracht en of deze prestatie ook geleverd is.
Bent u het eens dat dit voor patiënten een oneerlijke en mogelijk zelfs schadelijke regel zou zijn? Bent u het eens dat indien dit een wettelijke regel betreft deze zo snel mogelijk zou moeten vervallen? Zo nee, waarom niet. Zo ja, hoe en wanneer gaat u daar voor zorgen?
Ja, zie ook beantwoording vraag 2. In aanvulling op het antwoord op vraag 3 wil ik opmerken dat de bekostiging niet vastligt in een wettelijke regel maar in de (lagere) regelgeving van de NZa, zie ook het antwoord op vraag 1. Vanuit de NZa loopt op dit moment een experiment om het slaapverlof anders te financieren. Bij dit experiment genaamd «herstel ondersteunende begeleiding met nachtverlof» kunnen patiënten maximaal drie nachten met slaapverlof gaan tegen het einde van de behandeling ter voorbereiding op ontslag. De zorgaanbieder krijgt hiervoor een gemiddeld bedrag van het verblijfstarief. Eind april 2023 loopt dit experiment af en zullen de resultaten volgen. De NZa zal samen met de betrokken partijen bezien of en zo ja welke vervolgstappen er nodig zijn.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden, gezien de impact voor ggz-patiënten?
Ja, hierbij stuur ik u de antwoorden toe.
Het bericht ‘Inval commerciële verpleeghuizen, ouderen verwaarloosd’ |
|
Lucille Werner (CDA), Maarten Hijink |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u dit bericht?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Orpea deze huizen beheert op een private-quity-achtige manier?
Zorgaanbieders dienen te allen tijde de belangen van de patiënten, cliënten en/of andere belanghebbenden, en de zorgorganisatie en het maatschappelijk belang voorop te stellen. Zij mogen zichzelf niet verrijken ten koste van de patiënten- en cliëntenzorg, en dienen zorggeld doelmatig te besteden. Iedere zorgaanbieder die in Nederland zorg levert, moet voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving.
Wat betreft de structuur en aansturing van de organisatie geven de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet toelating zorgaanbieders (Wtza) regels. Daarnaast is er de Wet BIG, die eisen stelt aan bepaalde groepen van beroepsbeoefenaren. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet erop toe dat de verplichtingen in deze wet- en regelgeving, zoals de verplichting om goede zorg te leveren, worden nageleefd.
Het is aan de toezichthouder om te bepalen of de gekozen constructie in overeenstemming met de wet- en regelgeving is.
Is bekend hoeveel investeerders buiten de aandelenbeurs om in Orpea Nederland of in dochterinstellingen daarvam hebben geïnvesteerd?
Mij is geen recent onderzoek bekend naar de omvang van private equity-investeringen in de zorg. Wel blijkt uit het NZa-onderzoek «Informatiekaart concentraties in de zorg 2020» (zie: https://puc.overheid.nl/nza/doc/PUC_645422_22/1/) dat de betrokkenheid van private-equity partijen bij concentraties in de zorg groot is. Bij ongeveer 50% van de bij de NZa aangemelde concentraties in het kader van de Zorgspecifieke concentratietoets waren in de periode juli 2019-december 2020 private-equity partijen betrokken. Concreet gaat het dan om 122 concentraties, waarvan overigens het overgrote deel in de mondzorg. In de langdurige zorg ging het om 9 concentraties. De omvang van de investeringen is daarbij niet bekend omdat dit geen deel uitmaakt van de wettelijke opdracht en bevoegdheden van de NZa.
Het doel van deze investeerders is toch dit «bedrijf» te zien groeien en zo waarde te creëren?
Waarde creëren kan op meerdere manieren. Uit algemene verkenningen komt een beeld dat deze partijen een bijdrage kunnen leveren aan groei van zorgorganisaties en innovatie. Banken vinden dit vaak te risicovolle aspecten om een financiering voor te verstrekken. Daarnaast biedt private equity de mogelijkheid tot het profiteren van kennis en kunde die bij andere zorgorganisaties of al in andere landen beschikbaar is. Daarmee kunnen private equity partijen een bijdrage leveren aan de noodzakelijke vernieuwing van de zorg. Tegelijkertijd is een belangrijk aandachtspunt de focus van private equity-partijen op rendement. En dan vooral de vraag hoe dit zich verhoudt tot de maatschappelijk opdracht die zorgaanbieders hebben te vervullen. Bij deze partijen gaat het in het algemeen om investeringen met een gemiddelde termijn van vijf tot zeven jaar. Private equity partijen zouden zich ervan bewust moeten zijn dat als er sprake is van een terugval in kwaliteit van de zorg, dit door de toezichthouders wordt geconstateerd en de publiciteit zal halen. Dit kan gevolgen kan hebben voor toekomstige investeringen.
Krijgen deze investeerders vervolgens een bepaalde mate van zeggenschap en zo ja, op welke manier?
Alle zorgaanbieders die in Nederland zorg leveren moeten, ongeacht het eigenaarschap en hoe de zeggenschap is vormgegeven, voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg en de bestuursstructuur zoals wettelijk vastgelegd in respectievelijk de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet toelating zorgaanbieders (WTZa). Daarnaast is er de Wet BIG, die eisen stelt aan bepaalde groepen van beroepsbeoefenaren. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet erop toe dat de verplichtingen in deze wet- en regelgeving, zoals de verplichting om goede zorg te leveren, worden nageleefd. Wanneer de geleverde zorg ondermaats is, heeft de IGJ de bevoegdheid om te handhaven.
Vindt u dat Orpea Nederland of hun dochterinstellingen aan potentiële oudere bewoners voldoende duidelijk maken dat zij een winstoogmerk hebben?
Ik vind het vooral van belang dat potentiële bewoners zich een goed oordeel kunnen vormen over de geboden kwaliteit en de kosten van de woon- en zorgomgeving. Naast de eigen bijdrage voor de zorg betalen cliënten bij zorg die wordt geleverd in de vorm van een Volledig Pakket Thuis (VPT) woon- en servicekosten. Bij het maken van een keuze voor een woon/zorgomgeving moeten cliënten het totaal aanbod van wonen en zorg in beschouwing nemen en dat afwegen tegen het aanbod dat elders wordt geleverd.
Wat vindt u ervan dat Dagelijks Leven zelf voorwaarden stelt aan wie zij opnemen, buiten de indicatievoorwaarden van een CIZ-indicatie om?
In de Wet langdurige zorg (Wlz) is een zorgplicht voor Wlz-uitvoerders en zorgkantoren opgenomen. Die zorgplicht is een belangrijke voorwaarde in het stelsel voor langdurige zorg om te waarborgen dat de verzekerde de zorg krijgt die hij nodig heeft en waar hij recht op heeft. Wlz-uitvoerders en zorgkantoren hebben hiertoe een resultaatsverplichting. De NZa heeft handvatten gepubliceerd die richting geven aan de verwachtingen die de NZa heeft bij de uitvoering van de zorgplicht door zorgkantoren (Rapport Handvatten duiding zorgplicht zorgkantoren – Nederlandse Zorgautoriteit (overheid.nl)). Het is natuurlijk niet wenselijk als oudere mensen na verhuizing naar een andere omgeving later alsnog moeten verhuizen. Het kan echter wel zo zijn dat er na opname situaties gaan ontstaan waarop een (kleinschalige) instelling of locatie niet is ingericht. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat iemand die vrijwillig verhuist naar een kleinschalig VPT-initiatief zodanig verslechtert dat de zorg ter plekke niet meer op een juiste manier geleverd kan worden omdat de omgeving daarop niet is toegerust. Hoe vervelend ook, kan dat maken dat alsnog verhuizing naar een andere omgeving aan de orde kan zijn. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als gedwongen zorgverlening in het kader van de Wzd aan de orde is; niet iedere locatie is daarop ingericht.
Klopt het dat Orpea in Nederland 112 locaties heeft met bij elkaar meer dan 2.500 bedden?
Het aantal van 112 locaties en 2.553 bedden is terug te vinden op de website van de Orpea-groep www.orpea-group.com. Ik weet niet of dit aantal actueel is.
Ik heb wel sterk de indruk dat het aantal cliënten en locaties sterk groeit. Het aantal cliënten van Dagelijks Leven is bijvoorbeeld gestegen van 709 cliënten begin 2020 tot 1.429 eind 2021. Dat is meer dan een verdubbeling in 2 jaar tijd (bron: DigiMV, jaarverslagen Dagelijks Leven). Volgens de website www.dagelijks-leven.nl heeft Dagelijks Leven momenteel 82 locaties.
Hoeveel locaties en bedden is dat meer dan in 2019?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de Nederlandse dochterinstellingen van Orpea vastgoed zullen verkopen om het vervolgens terug te huren?
Ik heb inderdaad ook begrepen dat Nederlandse dochterinstellingen vastgoed verkopen om het vervolgens terug te huren. Bij een dergelijke constructie treedt er een verandering op in de eigenaar van het gebouw. Voor de cliënt hoeft dit geen gevolgen te hebben, zowel de huur van de woning als de zorgverlening kunnen doorgang vinden.
Kunt u aangeven wat dit vervolgens betekent voor de mensen die nu in zo’n pand wonen?
Zie antwoord vraag 10.
In hoeverre houdt de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd actief toezicht op vestigingen of dochterinstellingen van Orpea of er daadwerkelijk kwalitatief goede zorg wordt geleverd?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven ziet de IGJ erop toe dat de verplichtingen in wet- en regelgeving, zoals de verplichting om goede zorg te leveren, worden nageleefd. Wanneer de geleverde zorg ondermaats is, heeft de IGJ de bevoegdheid om te handhaven. De IGJ doet geen mededelingen over al dan niet lopend onderzoek. Sinds 1 februari 2019 maakt de inspectie rapporten, kennisgevingen over verscherpt toezicht en informatie over handhavingsmaatregelen standaard actief openbaar. Bij handhavingsmaatregelen maakt de inspectie een samenvatting (zakelijke weergave) van het (bestuursrechtelijke) besluit openbaar.
Deel u het standpunt van Orpea Nederland dat de ontwikkelingen in Frankrijk geen gevolgen hebben voor Nederlandse vestigingen? Waarom wel of waarom niet?
Ik heb op dit moment geen aanwijzingen dat dat niet klopt.