Persvrijheid in Israël en Palestina |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de World Press Freedom Index 2013 van Reporters without Borders, die inzicht biedt in de houdingen en intenties van regeringen ten opzichte van persvrijheid?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bedenkelijk lage positionering van Palestina en Israël, respectievelijk op plaats 146 en plaats 112 van de landenranglijst?
Waar het de Palestijnse Gebieden betreft ben ik bezorgd over de lage positie. Ondanks positieve uitschieters als Libanon (plaats 101) en Qatar (plaats 110) bungelen de Arabische landen nog altijd in de onderste regionen van de lijst. De Palestijnse Gebieden zijn daarop geen uitzondering en behoren met plaats 146 tot de middenmoot van de Arabische landen, die nog altijd veel te laag is. Positief is dat de positie van de Palestijnse Gebieden met acht plaatsen is gestegen ten opzichte van 2011–2012 als gevolg van de verbeterde verstandhouding tussen de Palestijnse Autoriteit en Hamas, aldus het rapport.
In het geval van Israël bekijk ik de positionering met enige zorg, maar ook met verbazing in verhouding tot een aantal andere landen op de lijst. Israël kent een pluralistisch medialandschap, waarbinnen de vrijheid van pers politiek en juridisch is verankerd. Tegelijkertijd bestaat er door het conflict met de Palestijnen en de gespannen relaties met de regio wel censuur in de vorm van de militaire censor, en worden journalisten in sommige gevallen beperkingen opgelegd. De laatste jaren vindt in Israël een kritische dialoog plaats ten aanzien van de reikwijdte van de militaire censor (onlangs nog rondom «Prisoner X») en de mate van concentratie en politisering van de media. Het feit dat deze discussie op vele fronten en in alle openheid wordt gevoerd, stemt positief.
In dit verband valt op dat «Freedom House» – een andere onafhankelijke waakhond op het gebied van de persvrijheid – consequent positiever oordeelt over de persvrijheid in Israel. In het «Freedom of the Press» rapport uit 2012 stond Israël op de 30ste plaats en werd de pers als «vrij» bestempeld (rapport 2013 moet nog verschijnen).
Wat zijn de oorzaken voor de lage positionering van Palestina en van Israël? Kunt u voorbeelden geven van recente inbreuken op de persvrijheid?
In 2012 telde «The Independant Commission for Human Rights» (ICHR) meer dan 30 gevallen van arrestaties van journalisten op de Westelijke Jordaanoever en in Gaza. Daarnaast ontving ICHR onder meer klachten over gevallen van geweld door veiligheidsdiensten tegen journalisten, in beslagname van apparatuur of opnames en over beperkingen in bewegingsvrijheid voor journalisten.
Volgens het rapport zou de terugval van Israël ten opzichte van 2011–2012 te wijten zijn aan doelgerichte militaire acties tegen journalisten tijdens de geweldsuitbarsting in Gaza in november 2012. «Reporters without borders» noemt als voorbeeld het onder vuur nemen door het Israëlische leger van een gebouw in Gaza stad dat o.a. huisvesting bood aan een mediacentrum. Bij navraag stellen de Israëlische autoriteiten dat er sprake was van twee acties gericht tegen een operationeel militair centrum en zendapparatuur van Hamas. Israël beweert dat het in beide gevallen ging om legitieme militaire doelwitten. Door de mediafaciliteiten te gebruiken voor militaire doeleinden, zette Hamas volgens Israël doelbewust de professionele immuniteit en levens van aanwezige journalisten op het spel.
Klopt het dat de positie van Israël ten opzichte van de vorige Index met 20 plaatsen is gedaald? Wat zijn de oorzaken van deze terugval?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze en met welke concrete inzet adresseert u inbreuken op de persvrijheid in uw politieke dialoog met de Palestijnse Autoriteit, respectievelijk met de Israëlische regering? Wilt u uw antwoord toelichten, onder verwijzing naar de beoogde verdieping van de bilaterale relaties met Israël en de Palestijnen?
Mensenrechten vormen een belangrijk thema in de dialoog tussen Nederland, de Palestijnse Gebieden resp. Israël. Mensenrechten worden in bilateraal, EU- en multilateraal verband met resp. de Palestijnse Autoriteit en de Israëlische regering aan de orde gesteld. Een goed voorbeeld zijn de recente bilaterale consultaties op hoog ambtelijk niveau met de Palestijnse Autoriteit (18 februari jl.), waarin NL expliciet het belang van persvrijheid en de zorgen over gevallen van beperking van die vrijheid heeft aangekaart. In sommige gevallen wordt de voorkeur gegeven aan een gemeenschappelijk optreden in EU-verband. In mei 2012 heeft de EU in de RBZ Raadsconclusies de Palestijnse autoriteiten opgeroepen de vrijheid van meningsuiting te respecteren. In het geval van Israël vormde de persvrijheid een van de aanbevelingen van de EU voortgangsrapportage d.d. mei 2012 in het kader van het Europese Nabuurschapsbeleid.
Op dit moment wordt bestudeerd hoe de verdieping van de bilaterale relaties gestalte moet krijgen. Daarover wordt de Kamer later geïnformeerd.
Hoe bevordert u eerbiediging door de Hamas-regering van de persvrijheid in de Gazastrook? Heeft u hier mogelijkheden toe, ondanks dat de regering contacten met Hamas afwijst en derhalve de mogelijkheid ontbeert om deze en andere mensenrechtenkwesties in een rechtstreekse politieke dialoog aan de orde te stellen?
Er zijn geen contacten met Hamas en er is dus ook geen politieke dialoog. Toch blijft Nederland actief in Gaza en vestigt aandacht op mensenrechten en persvrijheid, bijvoorbeeld via gesprekken met journalisten en bloggers.
De Nederlandse inzet aangaande financiële transparantie in de grondstoffensector |
|
Jan Vos (PvdA), Marit Maij (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitspraken van de heer Soros?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat een Europese variant van sectie 1504 van de Amerikaanse Dodd-Frank Act, de EU Transparantie en Accountancy Richtlijnen, een belangrijke stap is in toename van transparantie over betalingen door de mijnbouw-, olie- en houtkapindustrie aan overheden en eveneens leidt tot transparantie door de overheden van de grondstofrijke landen over deze inkomsten en de besteding van deze gelden, afname van corruptie en omkoping en daarmee toename van goed bestuur en democratisering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Door de richtlijn komt informatie beschikbaar voor de lokale bevolking om inzicht te krijgen in de aanwending van de opbrengsten uit de grondstoffenexploitatie. Deze transparantie kan bijdragen aan het tegengaan van corruptie.
Deelt u de mening dat in het belang van een gelijk speelveld de EU Transparantie en Accountancy Richtlijnen wat betreft vereisten voor verplichte rapportage van betalingen door de mijnbouw-, olie- en houtkapindustrie aan overheden niet mogen onderdoen aan de Amerikaanse vereisten op dit vlak zoals vastgelegd in sectie 1504 van de Amerikaanse Dodd-Frank Act en bekrachtigd door de Securities and Exchange Commission (SEC)? Zo nee, waarom niet?
Met het oog op het internationaal gelijke speelveld voor het bedrijfsleven dient de Europese rapportageplicht zoveel mogelijk in lijn te zijn met verplichtingen in de Amerikaanse wetgeving. De administratieve lasten van grote Europese ondernemingen die in deze sector internationaal actief zijn en ook een Amerikaanse beursnotering hebben, worden zo beperkt.
Deelt u de mening dat deze Europese richtlijnen veel positieve effecten zullen hebben in grondstofrijke ontwikkelingslanden omdat zij de bevolking in staat stellen de regering aan te spreken op de besteding van de inkomsten uit de grondstoffensector en daarmee corruptie tegengaan en duurzaam grondstoffenbeheer stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Door de Europese richtlijnen komt informatie beschikbaar voor de lokale bevolking waarmee zij inzicht krijgt in de inkomsten van haar overheid. Het kabinet acht internationale regels voor transparantie in de grondstoffensector van belang voor corruptiebestrijding.
Klopt de berichtgeving dat Nederland in de Europese Raad pleit voor een uitzondering op de rapportageverplichting in de Europese richtlijn voor landen waar in het strafrecht is opgenomen dat informatie niet publiek mag worden gemaakt? Zo ja, waarom en voor welke landen is dat nu het geval?
Nee, het kabinet acht een uitzonderingsclausule niet wenselijk. Ik verwijs u naar de brief aan uw Kamer van 8 februari jl. (Kamerstuk 21 501-30, nr. 303).
Deelt u de mening dat naar aanleiding van eventuele uitzonderingsclausules in Europese regelgeving het gevaar bestaat dat juist overheden van landen met repressieve regimes, hoge corruptie en weinig transparantie het openbaar maken van betalingen van bedrijven aan de overheid strafbaar zullen stellen om te voorkomen dat bedrijven openbaar maken hoeveel geld zij aan deze overheden betalen voor de winning van grondstoffen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht een uitzonderingsclausule niet wenselijk, mede met het oog op de mogelijkheid voor regimes om met een verbod op rapportage of met geheimhoudingsverplichtingen te ontkomen aan Europese transparantiebepalingen.
Deelt u de mening dat een uitzondering op de Europese richtlijnen, zoals Shell en de regering bepleiten, juist landen uitlokt om zulke wetgeving te implementeren? Zo nee, waarom niet, aangezien er op deze manier ruimte wordt geboden om via wetgeving de Europese regeling te omzeilen en transparantie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat het momenteel nergens wettelijk verboden is voor bedrijven om betalingen aan overheden openbaar te maken? Zo ja, waarom pleiten dan zowel de regering als Shell voor een uitzondering in de Europese regeling hieromtrent? Zo nee, in welke landen bestaat een dergelijk verbod?
Het kabinet is bekend met het feit dat er landen zijn die een ruim geformuleerd verbod kennen op publicatie van (staats)geheime en gevoelige informatie en met de uiteenlopende opvattingen over de consequenties ervan. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk of dergelijke wetgeving van toepassing is op betalingen van bedrijven aan overheden.
Het kabinet verwacht dat als eenmaal een kritische massa van bedrijven en landen deze rapportageverplichting toepast minder landen zullen stellen dat hun binnenlandse verboden op openbaarmaking worden overtreden. Dit is ook de verwachting van de Europese Commissie op basis van haar consultaties. Ook in de Dodd-Frank Act en in de uitwerking daarvan in de SEC-regels is geen uitzonderingsclausule opgenomen.
Seksueel geweld tegen vrouwen in India en beperkingen voor mensenrechtenorganisaties |
|
Bram van Ojik (GL), Harry van Bommel , Agnes Mulder (CDA), Désirée Bonis (PvdA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de groepsverkrachtingszaak van een studente medicijnen op 16 december jl. in Delhi en de daaropvolgende massale protesten, alsmede de eerdere groepsverkrachtingszaken van Dalit vrouwen in de deelstaat Haryana?
Ja.
Wat is uw visie op de constateringen en aanbevelingen in de onlangs aangenomen resolutie van het Europees Parlement over geweld tegen vrouwen in India (2013/2512 (RSP)), in het bijzonder de aanbeveling dat de EU en de lidstaten voorrang zouden moeten geven aan programma’s ter bestrijding van geweld tegen vrouwen in India? Op welke manier wilt u deze aanbevelingen ten uitvoer brengen? Welke rol spelen of zouden formele en informele vrouwennetwerken in dit verband kunnen spelen en hoe zou Nederland deze kunnen ondersteunen?
De Nederlandse regering schaart zich achter de resolutie van het Europees Parlement over geweld tegen vrouwen in India. Mede ook omdat India zelf de wetgeving inzake geweld tegen vrouwen aanscherpte, staat geweld tegen vrouwen tijdens de EU-India mensenrechtendialoog op de agenda. Via FLOW (Funding Leadership and Opportunities for Women) en het VN fonds Violence Against Women steunt Nederland Indiase NGO’s die campagne voeren voor bestrijding van geweld tegen en empowerment van vrouwen, waaronder de «Ring the bell campaign» van de Indiase organisatie Breakthrough.
Deelt u de constatering van het Europees Parlement dat vrouwen en meisjes die gediscrimineerd worden op basis van hun kaste nog meer risico lopen om slachtoffer te worden van verschillende vormen van seksueel en andere vormen van geweld en dat er bij hen sprake is van een «uitzonderlijke hoge mate van straffeloosheid voor de daders»? Welke groepen worden meer getroffen worden door seksueel en ander geweld dan andere groepen? Bent u bereid hier verder onderzoek naar te doen en beleid op te ontwikkelen?
De constatering van het Europees Parlement wordt tevens regelmatig gestaafd door berichten in de media. Nationale wetgeving voor de bescherming van Dalits is voldoende aanwezig, implementatie van deze wetgeving stuit echter vaak nog op gebrekkige lokale uitvoering, vooral in landelijke gebieden. Bieden van steun aan kwetsbare groepen, zoals dalit vrouwen, is een van de pijlers van het internationale emancipatiebeleid van Nederland.
Op welke wijze is de Nederlandse regering van plan bij te dragen aan het verbeteren van de positie van de 100 miljoen Dalit vrouwen in India, mede gezien de door u eerder getoonde bereidheid om te investeren in de versterking van de positie van de Dalits?
De Nederlandse regering spant zich ervoor in dat het onderwerp «discriminatie op basis van werk en afkomst» op de agenda van de EU en VN aandacht blijft krijgen. De recent in het Europees Parlement aangenomen resolutie over de positie van Dalits geeft duidelijke aanbevelingen voor het EU mensenrechtenbeleid. Nederland steunt daarnaast verschillende maatschappelijke organisaties die zich voor vrouwenrechten inzetten en eveneens voor Dalits.
Bent u bereid het strafproces tegen de winnaar van de Nederlandse Mensenrechtentulp 2012, Marimuthu Bharathan, en 23 medeverdachten actief te volgen en de Kamer daarover bij nieuwe ontwikkelingen en in ieder geval voor eind 2013 te informeren? Bent u bereid om de problemen die Bharathan door toedoen van de Indiase overheid bij zijn werk ondervindt – waaronder een verbod om demonstraties te organiseren of daaraan deel te nemen – bij de Indiase regering aan de orde te stellen? Zo ja, op welke wijze en binnen welk tijdsbestek?1
De heer Bharathan is op borgtocht vrijgelaten en hieraan zijn door de Indiase autoriteiten bepaalde voorwaarden verbonden. Nederland respecteert het Indiase rechtssysteem en treedt dus niet in deze lopende zaak. Met de heer Bharathan zal het contact in stand blijven mede in verband met de verdere invulling van de prijs verbonden aan de Mensenrechtentulp. Ik zal u op de hoogte houden van relevante ontwikkelingen.
Wat is uw oordeel over de berichten van 7 januari 20132 dat de Indiase regering 103 Indiase NGO’s en 24 internationale donoren op een «verdachtenlijst» heeft geplaatst, nadat in maart 2012 77 buitenlandse NGO’s op een «watch list» zijn geplaatst en visabeperkingen zouden ondervinden3 en in augustus 2012 van 4139 Indiase NGO’s hun wettelijke registratie is ontnomen?4 Bent u bereid om de Indiase regering dringend te verzoeken de lijst van 103 Indiase NGO’s en 24 internationale donoren openbaar te maken? Bent u van mening dat dergelijke stappen de effectiviteit van het Nederlandse particuliere kanaal in India en de operationele en politieke ruimte van organisaties in het maatschappelijk middenveld in grote mate beperken?
Aanscherping van nationale wetgeving voor NGO’s om meer inzicht te krijgen in financiële stromen en activiteiten, kan tot inperking van de politieke en operationele ruimte van NGO’s leiden en daarmee hun effectiviteit belemmeren.
De Indiase regering heeft in 2010 de uit 1976 daterende Foreign Contribution Regulation Act (FCRA) aangescherpt om effectiever op te kunnen treden tegen NGO’s en organisaties die, naar het oordeel van de Indiase regering, fondsen uit het buitenland misbruikten voor clandestiene commerciële doeleinden en
als dekmantel werden gebruikt voor terroristische activiteiten. De NGO’s die geen financiële bijdragen meer uit het buitenland mogen ontvangen hebben geen zogenaamde FCRA vergunning en zijn op een openbare lijst geplaatst die gepubliceerd is op de website van het Indiase ministerie van Binnenlandse Zaken. Deze lijst wordt regelmatig geactualiseerd. Met het artikel waarin gesproken wordt van een «watchlist» waarop ook buitenlandse donoren voorkomen, ben ik bekend. De EU delegatie in New Delhi heeft hierover een gesprek aangevraagd bij de Indiase autoriteiten. Een oordeel over de werking van de wetgeving in de praktijk wil ik mede hiervan laten afhangen.
Is het u bekend dat het Voluntary Action Network India (VANI) veronderstelt dat de recente berichten over NGO’s op de verdachtenlijst van de Indiase regering mede tot doel hebben de huidige beweging voor de rechten van vrouwen tot zwijgen te brengen?5 Heeft u concrete aanwijzingen dat steun aan vrouwenorganisaties in India wordt geblokkeerd of wordt belemmerd? Zo ja, op welke wijze?
De berichten op de website van het Voluntary Action Network India over de toenemende controle op NGO’s en vrijwillige initiatieven met betrekking tot financiële transacties, zijn mij bekend. Er zijn vooralsnog geen concrete aanwijzingen dat er sprake is van een aanpak specifiek gericht op het functioneren van vrouwenorganisaties.
Kunt u een overzicht geven van u bekende buitenlandse donoren die het verboden is geld naar Indiase organisaties over te maken of daarbij aanzienlijke moeilijkheden ondervinden? In welke mate worden daarbij organisaties getroffen die zich inzetten voor vrouwenrechten, de rechten van Dalits en andere mensenrechtenkwesties? Hoe beoordeelt u meer in het algemeen de situatie op het terrein van visaverstrekking door India aan Nederlandse burgers?
Er is geen overzicht van buitenlandse donoren die het verboden is geld over te maken naar Indiase organisaties. Zoals aangegeven bij vraag 6 hanteert de Indiase overheid een zogenaamde «ontvangerslijst». De EU delegatie in New Delhi heeft een gesprek aangevraagd bij de Indiase autoriteiten over de problemen van buitenlandse donoren.
Voor wat betreft visumverlening geldt het internationaal recht dat landen het soevereine recht geeft vreemdelingen al dan niet toegang tot hun grondgebied te verschaffen. Voor zover mij bekend komt het incidenteel voor dat Nederlanders ondanks eerder in het bezit te zijn gesteld van een visum, niet zijn toegelaten tot India. Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden van minister van Buitenlandse Zaken op kamervragen van de leden Omtzigt en Knops (CDA) inzake «het weigeren van de toegang tot India van twee begeleiders van het Dendron college uit Horst» d.d. 30 oktober 2012.
Bent u van mening dat de bewegingsruimte en de vrijheid van vereniging en meningsuiting van Indiase NGO’s en mensenrechtenverdedigers ernstig wordt beperkt? Zo ja, bent u bereid deze kwestie in Europees verband aan te kaarten teneinde deze ernstige beperking van de mensenrechten bij India aan de orde te stellen?
De Nederlandse regering maakt zich zorgen over wetgeving in verschillende landen die de bewegingsvrijheid en vrijheid van meningsuiting van het maatschappelijk middenveld belemmert. Wetgeving als deze vormt een ernstige beperking op enkele cruciale mensenrechten en de mogelijkheden voor NGO’s mensenrechten te bespreken, onder de aandacht te brengen en te verbeteren. De Nederlandse regering heeft dit aangekaart tijdens de OVSE bijeenkomst in december 2012 in Dublin. Dit onderwerp zal via de meest effectieve kanalen aan de orde gesteld blijven worden, ook binnen de EU.
De voorgenomen uitzetting van een Oeigoerse asielzoeker naar China |
|
Khadija Arib (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een voorlopige voorziening heeft getroffen, waardoor de voor vandaag geplande uitzetting van een Oeigoerse asielzoeker naar China tijdelijk is verhinderd?1 Ziet u af van de geplande uitzetting?
Het klopt dat op 9 januari 2013 een uitzetting naar China stond gepland van een Oeigoerse asielzoeker. Op 8 januari 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de voorlopige voorziening van de betrokken vreemdeling toegewezen en bepaalt dat betrokkene niet wordt uitgezet totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist. De uitzetting is derhalve geannuleerd.
Met het oog op het belang van de privacy van de betrokken vreemdeling en gezien het feit dat zijn zaak onder de rechter is, ga ik niet verder in op deze individuele zaak.
Bent u ervan op de hoogte dat deze asielzoeker zich in Nederland actief en publiekelijk heeft ingezet voor de Oeigoerse zaak, bijvoorbeeld door zijn aanwezigheid bij het World Uyghur Congress in 2012, waarvan foto’s op het internet staan en dat daardoor groot gevaar op ernstige mensenrechtenschendingen bij terugkeer naar China ontstaat? Vindt u ook dat daarom opnieuw extra zorgvuldig naar de inhoud van dit asieldossier gekeken moet worden? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid in dit geval af te zien van verdere onomkeerbare stappen totdat duidelijk is welke precieze veiligheidsrisico’s deze asielzoeker bij terugkeer in China zal lopen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat Vluchtelingenwerk Nederland en Amnesty International zich ernstige zorgen maken om zijn veiligheid bij uitzetting naar China? Klopt het dat Oeigoeren die asiel hebben aangevraagd bij terugkeer naar China een reëel risico lopen om in een gevangenis of een werkkamp terecht te komen en slachtoffer worden van ernstige mensenrechtenschendingen zoals marteling? Wat vindt u van de gezamenlijke oproep van deze mensenrechtenorganisaties om geen Oeigoerse asielzoekers naar China uit te zetten?2
Zoals bekend, maak ik bij het vaststellen van het landgebonden asielbeleid inzake herkomstlanden van asielzoekers en bij het beoordelen van individuele asielaanvragen gebruik van de ambtsberichten van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Bij de totstandkoming van deze ambtsberichten wordt onder meer gebruik gemaakt van informatie die afkomstig is van de door u genoemde organisaties en dit wordt uitdrukkelijk vermeld. De in de ambtsberichten genoemde risico’s worden in de asielprocedure meegenomen.
Het laatste algemeen ambtsbericht China dateert van december 2012. Ik bestudeer op dit moment dit ambtsbericht en zal uw Kamer op korte termijn informeren of dit ambtsbericht voor mij aanleiding is om het beleid aan te passen. Daarbij kijk ik ook naar het beleid in andere lidstaten, waaronder Zweden.
Bent u bereid uw Zweedse collega te bevragen over het lot van twee door Zweden uitgezette Oeigoerse asielzoekers en over de achtergrond van de beslissing om voorlopig geen Oeigoeren meer vanuit Zweden naar China uit te zetten?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om opnieuw onderzoek te doen naar de veiligheidsrisico’s voor Oeigoerse asielzoekers bij uitzetting naar China en bij dit onderzoek de bij mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International en Human Rights Watch beschikbare informatie uitdrukkelijk te betrekken en hangende dit onderzoek geen Oeigoerse asielzoekers naar China uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De zaak Van Rey – Weekers |
|
Bram van Ojik (GL), Sharon Gesthuizen (GL), Henk Krol (50PLUS), Roland van Vliet (PVV), Marianne Thieme (PvdD), Kees van der Staaij (SGP), Gerard Schouw (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Waarom liet u via een VVD-voorlichter doorgeven niet te weten wie een portret op de 35 meter hoge paal had geplaatst, terwijl u dat twee maanden later wèl wist en u zich zelfs herinnerde dat de heer Van Rey u benaderd had?
Is in het contact tussen u en de heer Van Rey ter sprake gekomen dat de van omkoping verdachte projectontwikkelaar de heer Van Pol betrokken was bij deze reclamezuil? Is inmiddels duidelijk wat de precieze relatie tussen het eigendom van de zuil en de heer Van Pol is? En hoe hoog de korting was die de heer Van Rey kreeg? Voor wiens rekening was deze korting? Is daarvoor een wederdienst geleverd?
Hoe verklaart u de verschillende typeringen ten aanzien van aard van de schenking van een reclamezuil, namelijk «een billboard in het kader van mijn persoonlijke campagne»1, «een bijdrage aan de regionale campagne van de VVD»2, «een vriendendienst voor een oud medewerker»3 en «een bord dat is geplaatst via de lokale afdeling van de VVD in Weert»?4
Waarom weersprak u niet dat het om «een persoonlijk bedoelde donatie» ging, toen een journalist van NRC Handelsblad u daarop aansprak begin september 2012?
De heer Van Rey spreekt over «een vriendenprijs van enkele duizenden euro’s», wat was het precieze bedrag? Kunt u bevorderen dat de VVD Limburg de rekeningen openbaar maakt?
Heeft u zich ervan vergewist dat de donatie inderdaad alleen door de heer Van Rey is gedaan en, zoals afgesproken, via de regionale campagnekas is afgehandeld? Kunt u de rekeningen hiervan openbaar maken?
Op welke datum heeft wie aan wie een rekening gestuurd voor de reclamezuil, wanneer heeft wie de rekening betaald en om hoeveel geld ging het precies?
Waarom ging u direct – zoals u eerst verklaarde – of indirect – zoals u later verklaarde – in zee met de heer Van Rey eind augustus 2012 terwijl toen reeds door een onderzoekscommissie was geconcludeerd dat de heer Van Rey betrokken is bij belangenverstrengeling met een projectontwikkelaar?
Hoe verhoudt de door de heer Van Rey als «persoonlijke donatie» en ook door u in eerste instantie aangeduide «bekostiging in het kader van persoonlijke campagne» zich tot paragraaf 5.4.3 van het «blauwe boek», het handboek voor aantredende bewindspersonen? Met name de daarin gestelde «algemene terughoudendheid ten behoeve van integriteit en transparantie»? En de hierin gestelde noodzaak tot registratie?
Welke afspraken had u zwart op wit willen zetten zoals u 23 november 2012 in NRC Handelsblad zei?
In uw brief van 17 december 2012 geeft u aan dat er contact geweest is met burgemeesters en wethouders uit Roermond; is er op enig moment contact geweest tussen u en de heer Van Rey over de plannen om belastingkantoren in Limburg te sluiten?
Zo ja, heeft de heer Van Rey u gevraagd u in te zetten voor het behoud van het belastingkantoor in Roermond? Zo ja, hoe heeft u daaraan gevolg gegeven?
De directie van de Belastingdienst heeft een voorkeur geuit voor de vestigingslokatie Roermond; was dat voor of na uw contact met de heer Van Rey?
Met de burgemeesters en/of wethouders van welke steden en gebieden heeft u zelf een gesprek gevoerd, respectievelijk met welke steden en gebieden heeft de dienstleiding dat gedaan?
Volgens uw woordvoerster heeft u zich, zoals de regels voorschrijven, niet bemoeid met het verzoek over een persoonlijke belastingzaak aangaande vastgoedbelangen, maar heeft u «het verzoek alleen doorgestuurd», is dat waar? In welke vorm deed u dit?
Heeft u uiteindelijk gehandeld in lijn met het ambtelijk advies? Zo nee, waarom niet?
Heeft u de heer Van Rey op enig moment zelf (telefonisch) gesproken over zijn brief of is er op enige andere manier contact geweest over de brief van de heer Van Rey, voor of na het sturen de van de brief door de heer Van Rey? Op welk moment kwam u voor het eerst in aanraking met de inhoud van het verzoek van de heer Van Rey?
Heeft u op enig moment gesproken met de heer Van Rey over het feit dat hem werd gevraagd zijn onroerend goed op afstand te plaatsen? Wat heeft u hem geadviseerd?
Wordt er door het ministerie van Financiën een onderscheid gemaakt tussen vragen van persoonlijke en van zakelijke aard? Zo ja, hoe zien die verschillende procedures eruit?
Wordt er in dit soort gevallen zonder aanziens des persoons gehandeld? Heeft iedere Nederlander recht op een gesprek met de plv. DG Belastingdienst minder dan twee weken na een dergelijk verzoek?
Wat is de standaardprocedure voor Kamerleden, zowel van de Eerste als de Tweede Kamer, met delicate fiscale vragen? Is die procedure gevolgd?
Hoeveel persoonlijke brieven met fiscale vragen ontvangt u en kunt u aangeven naar wie ze worden doorgeleid?
Wat is er precies besproken tijdens het formatieproces tussen u en de formateur? Is bij dit gesprek de naam van de heer Van Rey aan de orde gekomen? Wat was de conclusie van dit gesprek?
Kunt u de vragen die op dinsdag 18 december 2012 tijdens de regeling van werkzaamheden aan de orde zijn gesteld door o.a. de leden Schouw en Omtzigt, vóór aanvang van het debat, dat is gepland op donderdag 20 december 2012, beantwoorden?
Over kinderarbeid in de katoensector in Turkije |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Bram van Ojik (GL) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de reportage over kinderarbeid in de Turkse katoensector?1
Ja.
Wat vindt u van de bevindingen in de reportage? Wat vindt u van het feit dat de Turkse overheid via stimuleringsregelingen boeren ondersteunt, zonder te controleren of er kinderarbeid plaatsvindt of andere arbeidsrechten worden geschonden?
De in de reportage genoemde regeling betreft een subsidie die Turkse boeren minimumprijzen garandeert voor een aantal landbouwproducten waaronder katoen. Aan deze regeling zijn geen voorwaarden verbonden wat betreft kinderarbeid. De Turkse overheid is primair verantwoordelijk voor het tegengaan van kinderarbeid in Turkije en naleving van regelgeving op dit gebied, ook waar dit voorwaarden bij stimuleringsregelingen betreft.
Op welke manier hebt u de Turkse regering tijdens uw handelsmissie aangesproken op deze schending van kinderrechten of op welke wijze gaat u dat alsnog doen?
Het belang van samenwerking tussen ILO, Turkse overheid, lokale organisaties, bedrijven en internationale partners om kinderarbeid tegen te gaan heb ik benadrukt tijdens mijn bezoek aan het ILO kantoor in Ankara, waar ook de Turkse overheid bij vertegenwoordigd was. De Turkse overheid is zich ervan bewust dat kinderarbeid nog steeds voorkomt in Turkije, met name in de agrarische sector. In 2001 heeft de Turkse overheid de International Labour Organisation (ILO) conventie 182 over de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid geratificeerd. Daarnaast heeft de Turkse overheid in 2005 een nationaal actieprogramma vastgesteld met daarin de doelstelling dat in 2015 de ergste vormen van kinderarbeid uitgebannen zullen zijn. Rapporten van de ILO geven aan dat er weliswaar voortgang is geboekt, maar ook dat kinderarbeid nog niet is uitgebannen. De Nederlandse ambassade in Turkije ondersteunt een project van de ILO waarin gezamenlijk met de Turkse overheid, het ministerie van Arbeid en de lokale overheid in de provincie Ordu, kinderarbeid wordt tegengegaan bij seizoensarbeid in de hazelnoten sector. Dit project is op zijn beurt weer een uitvloeisel van het in de reportage van «Altijd Wat» genoemde onderzoeksproject naar kinderarbeid bij vier landbouwgewassen waaronder katoen.
Wat vindt u van het feit dat in Nederlandse kledingwinkels producten uit Turkije, gemaakt met kinderarbeid, te koop zijn? Bent u bereid met betrokken bedrijven en brancheorganisaties in gesprek te gaan over concrete verbeterstappen?
We moeten zo snel mogelijk naar een situatie waarin we er op kunnen vertrouwen dat kleding in Nederlandse winkels niet met kinderarbeid is gemaakt. In december 2012 heb ik gesproken met vertegenwoordigers uit de textielsector over de manier waarop zij hun ketenverantwoordelijkheid vormgeven. Hierbij is het actieplan aan de orde gekomen dat de textiel zal opstellen naar aanleiding van de motie Braakhuis, Gesthuizen en Voordewind, die vraagt naar afspraken met de textielsector over ketentransparantie en het uitbannen van kinderarbeid. Ik verwacht dat de textielsector midden 2013 dit actieplan gereed zal hebben.
Bent u bereid deze kwestie in EU-verband aan de orde te stellen, onder meer in het kader van het regelmatige overleg over de mogelijke toetreding van Turkije tot de EU?
In EU-verband wordt Turkije regelmatig aangesproken op kinderarbeid. De Europese Commissie verzocht Turkije in haar laatste voortgangsrapport de inspanningen tegen kinderarbeid verder op te voeren. Daarnaast nam de Raad Algemene Zaken van 11 december jl., mede op Nederlands aandringen, conclusies aan, waarin Turkije wordt opgeroepen kinderrechten beter te waarborgen.
Deelt u de mening dat kledingproducenten geen of gebrekkige informatie aan consumenten leveren over de totstandkoming van producten? Zo ja, gaat u in gesprek met de winkelketens, met als doel dat zij consumenten in de nabije toekomst wel serieus nemen en voldoende informeren?
Informatieverstrekking en informatiebehoefte staan naar mijn mening niet los van elkaar; bedrijven kunnen transparanter zijn en consumenten zouden om meer informatie kunnen vragen. De invulling van transparantie is de verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf. In de praktijk gebruiken bedrijven verschillende manieren om de consument te informeren, bijvoorbeeld via een maatschappelijk jaarverslag, website, reguliere stakeholderdialoog, informatielabels aan producten, etc. In de genoemde gesprekken over ketenverantwoordelijkheid mede naar aanleiding van de motie Braakhuis c.s., is ook het thema transparantie regelmatig onderwerp van gesprek. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief aan de Tweede Kamer over verduurzaming huismerken2, zal ik daarnaast in het komend jaar ook met andere relevante sectoren in rondetafelgesprekken van gedachten wisselen over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Bent u bereid een actieve rol te spelen in het bereiken van volledige ketentransparantie en uitbanning van kinderarbeid in de textielsector, zoals wordt gevraagd in de motie Braakhuis c.s.?2 Deelt u de mening dat zelfregulering, bijvoorbeeld via het Business Social Compliance Initiative (BSCI), nog steeds niet heeft geleid tot het gewenste resultaat, namelijk tot uitbanning van kinderarbeid en tot transparantie in de keten? Zo ja, welke maatregelen wilt u inzetten om te zorgen dat de motie effectief wordt uitgevoerd?
Ik ben bereid een actieve rol te spelen om de textielsector te ondersteunen bij het invullen van hun ketenverantwoordelijkheid. Hierin neem ik de uitvoering van de motie Braakhuis c.s. mee. Samenwerking en betrokkenheid van alle stakeholders is nodig om tot effectieve oplossingen te komen. De textielsector gaat een regulier stakeholderoverleg organiseren met bedrijven, maatschappelijke organisaties, vakbonden en mijn ministerie om te bespreken op welke manier gezamenlijk gewerkt kan worden aan verbeteringen in de textielketen.
Ik deel de suggestie niet dat zelfregulering via initiatieven als Business Social Compliance Initiative, Fair Wear Foundation, of de Sustainable Apparel Coalition geen bijdrage levert aan verbeteringen in de textielketen. Het is evenwel een feit dat kinderarbeid in de textielketen nog niet is uitgebannen. Daarvoor dienen de inspanningen te worden voortgezet en geïntensiveerd. Meer transparantie kan daarbij een middel zijn.
De inkomenseffecten van het Regeerakkoord |
|
Henk Krol (50PLUS), Emile Roemer , Arie Slob (CU), Kees van der Staaij (SGP), Marianne Thieme (PvdD), Geert Wilders (PVV), Bram van Ojik (GL), Alexander Pechtold (D66), Sybrand van Haersma Buma (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u toelichten hoe de op 5 november jongstleden door u naar de Kamer gestuurde notitie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) zich verhoudt tot de doorrekening van het Centraal Planbureau (CPB)? Is het waar dat de koopkrachtcijfers, zoals opgenomen in de doorrekening van het CPB, de meest recente informatie bevatten? Is het waar dat ten opzichte van het beeld van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nog aanpassingen hebben plaatsgevonden in het Regeerakkoord waardoor het eindpakket meer nivellerend is geworden? Heeft er ook afstemming plaatsgevonden tussen de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Wetenschap en Sport?
Kunt u een gedetailleerder beeld geven van het koopkrachtbeeld nu blijkt dat dit Regeerakkoord zulke forse (herverdelings)effecten heeft? Kunt u een koopkrachtoverzicht leveren conform de presentatie bij de doorrekening van het Catshuispakket door het CPB (bladzijde 7)?1unt u daarbij onderscheiden de totale koopkrachtontwikkeling ten opzichte van 2012, de koopkrachtontwikkeling als gevolg van het Regeerakkoord en het koopkrachteffect van de invoering van de inkomensafhankelijke zorgpremie?
Kunt u aangeven of u onderzoek heeft gedaan naar het koopkrachtbeeld voor specifieke groepen voor wie het Regeerakkoord ingrijpende gevolgen heeft (bijvoorbeeld chronisch zieken en gehandicapten, huurders, eigen woningbezitters, gepensioneerden, alleenverdieners, alleenstaanden, alleenstaande ouders en mensen gezinnen met schoolgaande danwel studerende kinderen)? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Bent u alsnog bereid de koopkrachteffecten door het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) te laten doorrekenen, zoals gevraagd in de motie Van Haersma Buma c.s. (Kamerstuk 33 410 nr. 18)?
Welke maatregelen zijn bij het CPB meegenomen voor de koopkrachtberekeningen (bijvoorbeeld AWBZ-zorg en huishoudelijke zorg)?
Bent u bereid de dynamische koopkrachteffecten te laten doorrekenen die het gevolg zijn van het Regeerakkoord?
Kunt u toelichten welke beleidsmaatregelen ervoor zorgen dat mensen met een inkomen van meer dan € 100 000 er volgens de CPB-doorrekening meer dan drie keer zoveel op achteruit gaan dan mensen met een inkomen van 350 tot 500 procent van het wettelijk minimumloon?
Is het waar dat mensen er netto door de inkomensafhankelijke zorgpremie maximaal € 225 op achteruit gaan? Hoeveel mensen gaan er dit maximale bedrag op achteruit? Is de inkomensafhankelijke premie van 11,1 procent inclusief of exclusief het tarief voor de nu al bestaande inkomensafhankelijke bijdrage? Is het waar dat de constatering dat uit de memo koopkracht van het ministerie van SZW die op 5 november naar de Kamer is gestuurd blijkt dat de nominale premie voor de zorgverzekering oploopt van € 263 in 2014 naar € 400 in 2017? Kunt u toelichten waarom in het regeerakkoord gesproken wordt over een verlaging van de nominale premie naar € 255 per jaar? Geldt dit bedrag enkel voor 2014? Kunt u toelichten hoe de hoogte van de nominale premie zich ontwikkelt in de komende kabinetsperiode? Kunt u inzicht geven in de mogelijke bedragen per inkomenscategorie voor het eigen risico, aangezien deze bedragen in het regeerakkoord niet genoemd worden maar er in de media wel bedragen circuleren (€ 180, € 350, € 595)? Kunt u toelichten op welke wijze het eigen risico is meegewogen in de berekening van de koopkracht?
Klopt het artikel uit de Volkskrant, waarin wordt gesuggereerd dat huishoudens met een inkomen van vijf ton bruto erop vooruit gaan?2 Zo nee, waarom niet?
Kunt u uw volgende uitspraak nader toelichten: «De zorgen zitten vooral bij mensen zo tussen € 50 000 en € 70 000. Gemiddeld gaan die er ook iets op achteruit, maar geen vier procent.»?3 Kunt u ook ingaan op de uitspraak van de heer Samsom dat mensen met een inkomen tussen «€ 35 000 tot € 50 000 a € 60 000 erop vooruit gaan»?4 Hoe kan het dat de een zegt dat mensen tot € 50 000 a € 60 000 euro er op vooruit gaan, terwijl de ander zegt dat mensen er vanaf € 50 000 euro op achteruit gaan?
Zijn de rekenvoorbeelden die de heer Blok per e-mail aan VVD-leden rondstuurde correct?4 Klopt de uitspraak van de heer Samsom dat de maatregelen rondom de inkomensafhankelijk zorgpremie kunnen oplopen tot maximaal € 450 voor een gezin met twee inkomens?5 Hoe verhoudt de € 450 maximale achteruitgang van de heer Samsom zich tot de € 480 achteruitgang voor tweeverdieners met een inkomen van € 70 000 uit het rekenvoorbeeld van de heer Blok?
Kunt u ingaan op uw uitspraak tijdens de bestuurdersbijeenkomst van de VVD op 2 november jongstleden dat maatvoering nog mogelijk is bij de invoering van de inkomensafhankelijke zorgpremie? Hoe zal deze maatvoering er uit zien? Welke «knoppen» zijn nu nog niet ingevuld waaraan dan gedraaid zou kunnen worden? Betekent dit dat het genoemde percentage voor de inkomensafhankelijke zorgpremie nog kan wijzigen ten opzichte van het Regeerakkoord?
Kunt u ingaan op het onderzoek van RTL waaruit blijkt dat grote groepen Nederlanders er de komende kabinetsperiode veel meer op achteruit gaan en sommige mensen de komende vijf jaar tot wel 20 procent minder te besteden hebben? Klopt het dat sommige uitkeringsgerechtigden de komende jaren tot wel 30 procent minder te besteden hebben?6 Kunt u daarbij een toelichting geven op de reactie van het CPB van 2 november jongstleden, waarin naar aanleiding van het onderzoek van RTL werd bevestigd dat «berekende koopkrachtcijfers inderdaad mogelijk (zijn)»?
Hoeveel mensen gaan er in de huidige koopkrachtplaatjes van het CPB meer dan 4 procent op achteruit? Kunt u bevestigen dat uit de koopkrachtplaatjes van de CPB-doorrekening blijkt dat het om omvangrijke groepen gaat? Hoe groot is de groep mensen waarvan u gezegd heeft dat zij er niet meer dan 4 procent op achteruit mogen gaan? Is dat gemiddeld of maximaal?3
Bent u van plan maatregelen te nemen om te voorkomen dat mensen of groepen mensen een koopkrachtverlies van meer dan 4 procent hebben?
Kunt u een door het CPB opgestelde vergelijking geven van de marginale druk in 2012 en de marginale druk die volgt uit het Regeerakkoord in de jaren 2014 en 2017? Is het mogelijk die vergelijking uit te splitsen naar1 inkomen van werknemers (waaronder de «herintredersval» en de «deeltijdval»),2 inkomen van mensen uit overige werkzaamheden en4 inkomen van zelfstandigen? Wat zijn de effecten hiervan op het arbeidsaanbod en de werkgelegenheid?
Wat betekent het door het CPB geschetste verlies aan structurele werkgelegenheid van 1 a 2 procent door de inkomensafhankelijke zorgpremie exact qua aantal arbeidsjaren? Klopt het dat de dalende werkgelegenheid vooral wordt veroorzaakt doordat mensen minder uur gaan werken? Zo ja, hoeveel uren gaat de gemiddelde werknemer minder werken? Wat zijn de gevolgen voor de overheidsfinanciën en de houdbaarheid daarvan?
Kunt u naar aanleiding van de op 5 november jongstleden naar de Kamer gestuurde notitie van het ministerie van SZW uitleggen hoe het kan dat het maximale koopkrachtverlies vanuit de CPB doorrekeningen kan oplopen tot 4%, terwijl in het plaatje in de SZW-memo van 5 november (tabel 4) jaarlijkse koopkrachtverliezen tot -1,5 procent zichtbaar zijn (5 x -1,5 procent = -7,5 procent)? Waarom is volgens tabel 3 in de SZW-memo van 5 november jongstleden, de vierde belastingschijf in 2017 slechts verlaagd van 52 procent naar 51,63 procent, aangezien de hypotheekrenteaftrek dan al met 4 x 0,5 procent is verlaagd? Dit zou toch gelijk oplopen? Klopt het dat als de gemiddelde koopkracht al een maximaal negatief resultaat laat zien van -1,5 procent per jaar x 5 = -7,5 procent, het maximale koopkrachtverlies in specifieke gevallen (waar 1 gezin door meerdere maatregelen wordt getroffen) automatisch een veelvoud hiervan is? Hoe kan de regering dan het genoemde maximum koopkrachtverlies van 4 procent voor alle Nederlanders waarmaken?
Kunt u ingaan op de stellingname van de MHP, de vakcentrale voor middengroepen en hoger personeel, dat door de verlaging van de maximale jaarlijkse pensioenopbouw (naar 1,75%) de pensioenuitkeringen voor de komende generatie met bijna een kwart zullen dalen door de maatregelen uit het Regeerakkoord? Wat zijn van deze maatregel de koopkrachteffecten op langere termijn?7
Kunt u ingaan op de gevolgen van de verhoogde AOW-leeftijd voor hen die op dit moment gebruik maken van een VUT of pre-pensioen? Hoe verhoudt de door uw kabinet voorgestane overbruggingsregeling zich tot het koopkrachtbehoud van deze groep en wat zijn de koopkrachtgevolgen voor hen die niet onder deze regeling vallen (deelnemers met een inkomen boven 150 procent van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag)?
Kunt u het algemene koopkrachtbeeld schetsen (inclusief het basispad) en afzonderlijk de effecten van de inkomensafhankelijke zorgpremie voor de volgende situaties:
Bent u bereid de koopkrachtcijfers te laten doorrekenen over een langere periode dan de komende vijf jaar, aangezien een aantal maatregelen effect heeft op de koopkracht na 2017?
Bent u bekend met het artikel «Kinderarbeid bij productie schoenen van grote ketens»1 en de rapporten over dit onderwerp van de stichting SOMO en de campagne «Stop Kinderarbeid – School, de beste werkplaats»?2
Ja.
Bent u van mening dat de ketenverantwoordelijkheid van bedrijven zich uitstrekt tot de hele productieketen, waaronder productie van onderdelen en materialen zoals leer?
De Nederlandse overheid ziet de OESO-richtlijnen als het normatieve kader voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. De OESO-richtlijnen geven aan dat bedrijven zich binnen hun eigen activiteiten moeten onthouden van het veroorzaken van of bijdragen aan schendingen van de richtlijnen. Daarnaast moeten bedrijven nastreven om schendingen te voorkomen of te mitigeren als zij hier zelf geen bijdrage aan hebben geleverd, maar de schending direct verbonden is aan hun bedrijfsactiviteiten via de productieketen. Bedrijven dienen, waar mogelijk, hun leveranciers en onderaannemers aan te moedigen om gedragsregels toe te passen die verenigbaar zijn met de OESO-richtlijnen. Ook wordt van bedrijven verwacht dat ze due dilligence uitvoeren. Dat wil zeggen dat bedrijven mogelijke MVO-risico’s in kaart brengen en beleid voeren om deze risico’s te voorkomen of te verminderen. Hierbij moet rekening worden gehouden met aspecten als de omvang van het bedrijf, de aard en context van de bedrijfsactiviteiten en de ernst van de risico’s op schendingen. Bij het zoeken naar een ketenverantwoordelijkheidsstrategie kan de «supply chain logic» van prof. Ruggie, speciaal vertegenwoordiger voor mensenrechten en bedrijfsleven bij de VN, een goed hulpmiddel zijn.
Het rapport «Waar de schoen wringt» van SOMO en de campagne Stop Kinderarbeid geeft aan dat kinderarbeid in de schoenenketen op grote schaal lastig te monitoren is. De meeste kinderarbeid vindt plaats in de informele looisector waar moeilijk zicht op te krijgen is. Dit maakt dat het voor schoenenbedrijven lastig kan zijn om grip te krijgen op wat er zich dieper in de productieketen afspeelt. Echter, dit ontslaat bedrijven niet van eerder genoemde verplichting om al het mogelijke te doen wat redelijkerwijs van hen kan worden verwacht om kinderarbeid in de productieketen te voorkomen.
Bent u bereid om de schoenenbedrijven waar kinderarbeid in de productieketen is gevonden, en de bedrijven die geen heldere aanpak van kinderarbeid in hun productieketen hebben, daarop aan te spreken?
Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft naar aanleiding van uw vragen zowel contact gehad met de campagne Stop Kinderarbeid als met de Nederlandse bedrijven waarover in het rapport wordt geconcludeerd dat zij onvoldoende mee hebben gewerkt met het onderzoek. De methodiek die de campagne Stop Kinderarbeid hanteert voor hoor en wederhoor is bij de bedrijven niet als zodanig herkend. De bedrijven Van Lier, Van Bommel, Cruyff Sports en Euroshoe hebben aangegeven graag in gesprek te treden met de campagne Stop Kinderarbeid. Allen geven aan beleid te hebben om kinderarbeid in de keten te voorkomen. Overigens merken de bedrijven hierbij op dat het zeer lastig is om zicht te krijgen op zaken die zich dieper in de keten afspelen. Sommige bedrijven gaven aan dat de hen gestuurde vragenlijst zeer uitgebreid was en ook bedrijfsvertrouwelijke informatie verlangde. Om de dialoog tussen de Campagne Stop Kinderarbeid en de betrokken bedrijven te faciliteren, zal het ministerie de partijen uitnodigen voor een gesprek.
De campagne Stop Kinderarbeid verdenkt in het bijzonder de merken Bata, Clarks, Marks & Spencer en Bugatti van het gebruik van kinderarbeid in hun productieketen. Dit zijn alle buitenlandse merken zonder vertegenwoordiging in Nederland. De Raad Nederlandse Detailhandel (RND) geeft aan dat deze merken niet of nauwelijks door de aangesloten schoenenbedrijven worden verkocht. Bij de RND-leden die schoenen verkopen is geen kinderarbeid door de campagne Stop Kinderarbeid gevonden.
Twee grote RND-leden uit de schoenenbranche hebben samen met de RND aan het Business Social Compliance Initiative (BSCI) gevraagd om het onderwerp kinderarbeid in de schoenenketen op te pakken. BSCI is een platform van bedrijven dat als doel heeft wereldwijd de werkomstandigheden in de toeleveringsketen te verbeteren. BSCI heeft aan het ministerie bevestigd hiermee aan de slag te gaan. Hierbij zullen in ieder geval activiteiten in India opgestart worden. BSCI zal andere schoenenbedrijven vragen deel te nemen aan het initiatief dat zij gaat ontplooien.
Zijn er schoenenbedrijven – waaronder de in de rapporten genoemde – die op enige wijze overheidssteun ontvangen dan wel meegaan met handelsmissies? Zo ja, bent u van plan de bedrijven die geen adequate aanpak van kinderarbeid en andere schendingen van arbeidsrechten in de keten hebben, aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijk dan wel, als zij hun gedrag niet veranderen, uit te sluiten van overheidssteun?
Nee, er zijn geen schoenenbedrijven die momenteel overheidssteun ontvangen of in het verleden mee zijn geweest met handelsmissies.
Bent u bereid om de aankoop van werk/bedrijfsschoenen door (semi)overheidsorganisaties – waaronder politie en brandweer – en door de overheid gefinancierde organisaties – waaronder ziekenhuizen – te toetsen aan het beleid voor duurzaam inkopen, mede op het gebied van sociale criteria?
Binnen het beleid voor duurzaam inkopen zijn voor de inkoop van werk/-bedrijfsschoenen de sociale voorwaarden van toepassing. Door toepassing van de sociale voorwaarden verlangt een opdrachtgever van zijn opdrachtnemer een redelijke inspanning om sociale misstanden in de keten, zoals kinderarbeid, aan te pakken. De inspanning betreft in essentie het analyseren van risico’s en als die aanwezig zijn het beïnvloeden van de toeleverketen en daarover rapporteren3. Het beleid voor duurzaam inkopen is primair gericht op overheden, met het oogmerk een hefboom- en voorbeeldfunctie te vervullen. Andere organisaties kunnen het instrumentarium toepassen en worden daar in algemene zin ook toe opgeroepen. Het beoordelen van het aankoopbeleid van niet-overheidsorganisaties zoals ziekenhuizen behoort tot de verantwoordelijkheid van deze organisaties zelf.
Bent u bereid om de bestrijding van kinderarbeid en het naleven van arbeidsrechten in de gehele productieketen van schoenen aan de orde te stellen bij de regeringen van landen waaruit Nederland veel schoenen importeert zoals India, China, Indonesië, Vietnam, Brazilië, Dominicaanse Republiek, Thailand, Bangladesh en Turkije?
De ambassades in de genoemde landen grijpen waar mogelijk de gelegenheid aan om aandacht te vragen voor de bestrijding van kinderarbeid en het naleven van arbeidsrechten en zullen dit voortzetten.
De Turkse overheid is door Nederland ondersteund bij het bestrijden van kinderarbeid in de seizoensarbeid in de hazelnootpluk. In Brazilië is in een gesprek van de ambassade met het Ministerie van Sociale Ontwikkeling en Bestrijding van de Honger (Ministério do Desenvolvimento Social e Combate à Fome) het rapport onder de aandacht gebracht. De Nederlandse ambassade in de Dominicaanse Republiek (DR) geeft aan dat verschillende betrokkenen in de productieketen (waaronder ook Nederlandse leveranciers van grondstoffen) van mening zijn dat er in de schoenenindustrie in de DR geen sprake is van kinderarbeid omdat deze industrie gevestigd is in de streng gecontroleerde vrijhandelsparken waarvan toegang voor kinderen verboden is en streng wordt gecontroleerd.
In China komt Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen vrijwel altijd ter sprake in gesprekken tussen de Nederlandse posten en het bedrijfsleven. De posten wijzen bedrijven op de risico’s en verantwoordelijkheden (OESO-richtlijnen) en adviseren over aspecten als due diligence. De bestrijding van kinderarbeid en het naleven van arbeidsrechten staat op de agenda van de jaarlijkse EU-India mensenrechtendialoog. Ten aanzien van Vietnam geldt dat Nederland het door de International Labour Organization (ILO) opgezette Better Work programma financiert dat onder meer het naleven van arbeidsstandaarden tot doelstelling heeft en zich richt op de textielindustrie. Dit programma is uitgebreid en omvat nu ook de schoenenindustrie.
Tot slot is Nederland in EU-verband betrokken bij de bestrijding van kinderarbeid wereldwijd (antwoord4 van de Europese Commissie op de vragen E-007450/12 en E-007451/12).
Bent u bereid de Nederlandse ambassades in de bovengenoemde exporterende landen op de hoogte te stellen van de informatie van Stop Kinderarbeid en SOMO en hen te vragen deze informatie onder de aandacht te brengen van overheidsorganisaties, relevante bedrijven en werkgevers- en werknemersorganisaties?
Op verschillende manieren worden de posten geïnformeerd over MVO en kinderarbeid. In september jl. zijn alle posten geïnformeerd over een aantal aspecten van MVO, waarbij o.a. de brochure van de campagne Stop Kinderarbeid, het actieplan Out of Work and into School, is toegestuurd en de brochure van OECD-Watch over de OESO-richtlijnen. In augustus zijn de ambassades in China, India, Vietnam en Brazilië op de hoogte gebracht van het onderzoek van de campagne Stop Kinderarbeid. De posten zijn op de hoogte gebracht van de rapporten via het online MVO Portal, een voor de posten, NGO’s en bedrijven toegankelijk forum dat dient ter informatievoorziening en platform voor discussie.
Bent u als bewindspersonen bereid om als bewuste consument zelf schoenen en kleding te kopen van bedrijven met een adequaat beleid om kinderarbeid te bestrijden? Vindt u dat diplomaten als vertegenwoordigers van de Maatschappelijk Verantwoorde BV Nederland zo veel mogelijk verantwoorde kleding en schoeisel zouden moeten dragen? Zo ja, welke actie gaat u daartoe ondernemen?
Het dragen van verantwoorde kleding beschouw ik als een persoonlijke keuze voor zowel bewindspersonen als diplomaten. Zelf stel ik mij nu als bewindspersoon, maar ook al ver daarvoor, op als bewuste consument.
Vrijheidsbeperking |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Martijn van Dam (PvdA), Marianne Thieme (PvdD), Bram van Ojik (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Leers |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht van 10 oktober 2012 op de website van Defence for Children: «Rechter voorkomt nodeloze verhuizing. Vrijheidsbeperking asielzoekersgezin mag alleen in uitzonderlijke gevallen»1 over de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 10 oktober 2012?2
Ik ben bekend met de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 oktober 2012. Naar aanleiding van uw vraag heb ik kennis genomen van het nieuwsbericht op de website van Defence for Children.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter dat, net zoals bij vrijheidsberoving, ook bij vrijheidsbeperking een individuele belangenafweging nodig is om vast te stellen of er niet met een lichter middel kan worden volstaan? Deelt u de mening dat deze uitspraak het pleidooi onderschrijft om uitgeprocedeerde asielzoekers met kinderen, en in het bijzonder wanneer er geen onderbouwd risico op onttrekking is, vaker en langer de gelegenheid te geven om vanuit een vertrouwde omgeving te werken aan terugkeer naar, indien dat is aangewezen, het land van herkomst?
In deze individuele zaak is door de rechter geconcludeerd dat onvoldoende was gemotiveerd waarom een vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd. Er is dus sprake van een motiveringsgebrek in een individuele zaak. Hier kunnen dan ook alleen maar conclusies aan worden verbonden voor deze specifieke zaak. De uitspraak bevat geen aanknopingspunten om in algemene zin te concluderen dat uitgeprocedeerde gezinnen met kinderen vaker en langer vanuit een vertrouwde omgeving, bijvoorbeeld het asielzoekerscentrum waar ze verbleven tijdens de asielprocedure, aan terugkeer zouden moeten kunnen werken.
Bent u bereid om met onmiddellijke ingang in ieder geval de verhuizing naar gezinslocaties van kinderen die langer dan vijf jaar in Nederland zijn met onmiddellijke ingang te stoppen omdat het doel van het werken aan uitzetting nu niet aan de orde is?3
Bij brief van 25 september jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 19 637, nr. 1577) heb ik uw Kamer laten weten, dat het kabinet oog heeft voor de gewijzigde politieke verhoudingen, en dat ik in dat licht met de grootst mogelijke zorgvuldigheid, hangende het proces van de formatie, uitvoering geef aan het beleid. Dat geldt ook voor eventuele overplaatsingen van gezinnen, die vallen onder de reikwijdte van de motie.
Heeft u kennisgenomen van de bevestiging van de Hoge Raad van 21 september 2012 van de eerder gedane uitspraak door het Gerechtshof Den Haag over het op straat zetten van uitgeprocedeerde asielzoekergezinnen met minderjarige kinderen?4 Deelt u de mening dat het uitvoeren van een rechterlijke uitspraak die de staat dwingt tot het nemen van verantwoordelijkheid voor dakloze minderjarigen zich niet goed verhoudt tot uw brief aan de Tweede kamer van 18 januari 2011, waarin u aangeeft dat u naar aanleiding van de uitspraak voortaan opvang aan in dit kader opgevangen gezinnen zult verlenen aan de hand van een vrijheidsbeperkende maatregel?5
Ik heb kennisgenomen van het arrest van Hoge Raad van 21 september 2012. De door u gesuggereerde spanning tussen het bieden van onderdak en het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel aan gezinnen met kinderen als gevolg van dit arrest van de Hoge Raad herken ik niet.
Het arrest van de Hoge Raad ziet op een verplichting van de Staat om de belangen van het kind te beschermen en daartoe desnoods maatregelen te nemen, indien de ouders hun verantwoordelijkheid niet of onvoldoende nemen. Behoudens de opmerking dat het opvang- en verzorgingsniveau kan worden afgestemd op de tijdelijkheid van het verblijf dat in het teken staat van het daadwerkelijk vertrek uit Nederland, spreekt de Hoge Raad zich niet uit over de wijze waarop deze verplichting moet worden vormgegeven. Daarnaast dient het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel een ander doel. Het doel van de toepassing van deze maatregel is handhaving van de openbare orde en het beschikbaar houden van de vreemdeling met het oog vertrek. De afweging of de openbare orde de toepassing van de maatregel vordert wordt steeds individueel gemaakt. De vrijheidsbeperkende maatregel is dus niet bedoeld om onderdak te bieden, maar in de praktijk zal het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel wel vaak gekoppeld zijn aan onderdak om de maatregel vorm te geven.
Het uitzetten van vreemdelingen naar Guinee |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Martijn van Dam (PvdA), Joël Voordewind (CU), Bram van Ojik (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Leers |
|
Herinnert u zich de mondelinge vragen van het lid Voordewind over het bericht dat Nederland op omstreden wijze uitgeprocedeerde asielzoekers uitzet naar Guinee?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de ambtsberichten van het US State Department of Democracy, waarin wordt gesproken over de heersende corruptie bij Guineese autoriteiten?2 Zo ja, waarom werkt de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) samen met dit land en met eerder genoemde politiedelegatie? Kunt u garanderen dat Nederland samenwerkt met bevoegde instanties die aantoonbaar niet corrupt zijn?
Ja. De DT&V voert de regie op het vertrek van vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben en op wie de wettelijke verplichting rust om Nederland te verlaten. In dat kader bemiddelt de DT&V, op verzoek van de vreemdeling of op eigen initiatief, bij de verkrijging van de benodigde reisdocumenten. Daarvoor is samenwerking met de autoriteiten van landen van herkomst, waaronder Guinee, onontbeerlijk. In alle gevallen, ook in het geval van Guinee, werkt de DT&V samen met de bevoegde instanties. Dit betreft zowel de in Nederland geaccrediteerde diplomatieke vertegenwoordiging, als de centrale autoriteiten in het land van herkomst.
De Guineese ambassade, gevestigd in Brussel, bleek niet in staat structureel mee te werken aan de afgifte van (vervangende) reisdocumenten voor vreemdelingen van wie de ambassade zelf de Guineese nationaliteit vaststelde. Begin 2012 heeft de DT&V met de Guineese ministeries van Buitenlandse Zaken en van Veiligheid en Burgerbescherming daarom afspraken gemaakt over de inzet van Guineese immigratiedeskundigen voor het proces van nationaliteitsvaststelling en afgifte van (vervangende) reisdocumenten. De delegaties bestonden uit vertegenwoordigers van de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Veiligheid en Burgerbescherming. Van een politiedelegatie is dus geen sprake.
Welke afspraken zijn precies gemaakt tussen de DT&V en de Guineese autoriteiten met betrekking tot de terugkeer van vreemdelingen? Maakt de DT&V deze afspraken alleen met Guinee of ook met andere landen?
De samenwerking met Guinee inzake terugkeer is vastgelegd in een Memorandum of Understanding. Dergelijke afspraken zijn ook met andere landen gemaakt.
Is het waar dat de DT&V een politiedelegatie uit Guinee naar Nederland laat komen voor het verstrekken van reisdocumenten «titres de voyage» voor uitgeprocedeerde asielzoekers die via reguliere kanalen, namelijk de ambassades en consulaten, geen reisdocumenten kunnen verkrijgen? Hoeveel vreemdelingen zijn er in totaal op deze manier aan reisdocumenten gekomen?
Zoals ik hierboven heb aangegeven, bleek de Guineese ambassade in Brussel niet in staat structureel mee te werken aan de afgifte van (vervangende) reisdocumenten voor vreemdelingen van wie de ambassade zelf de Guineese nationaliteit heeft vastgesteld. Daarom hebben de Guineese autoriteiten op verzoek van de DT&V het afgelopen jaar een aantal maal een delegatie naar Nederland gezonden om de nationaliteit van vermeende Guineese vreemdelingen vast te stellen en, indien van toepassing, over te gaan tot het verstrekken van (vervangende) reisdocumenten. Deze delegaties bestonden uit vertegenwoordigers van de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Veiligheid en Burgerbescherming. De vreemdelingen die gesproken hebben met de Guineese delegaties zijn, op verzoek van de autoriteiten zelf, steeds eerst gepresenteerd bij de ambassade van Guinee in Brussel. In totaal is voor circa 100 Guineese vreemdelingen op deze wijze een reisdocument verkregen.
Hebben deze direct of indirect betrokkenen bij betreffende politiedelegatie op de zwarte lijst van de VN en EU gestaan? Zo ja, waarom zijn er toch afspraken met hen gemaakt?
Het is staand beleid dat bij de behandeling van de visumaanvraag wordt gecontroleerd of een persoon is opgenomen op de sanctielijsten. Deze lijsten worden daartoe beschikbaar gesteld aan de diplomatieke vertegenwoordiging. Ook bij de personen die deel uitmaakten van deze delegaties is dit gecontroleerd en is vastgesteld dat zij ten tijde van de visumaanvraag niet voorkwamen op genoemde sanctielijsten.
Wordt er betaald aan de genoemde Guineese delegatie, al dan niet hoofdelijk per asielzoeker en zo ja hoeveel? Wie verricht deze betalingen? Klopt het dat u de reis- en verblijfkosten van deze politiedelegatie financiert en kunt u een uitsplitsing geven van de betaalde bedragen tot nu toe?
Nee. Het is in het kader van terugkeer gebruikelijk dat de reis- en verblijfkosten van dit soort delegaties, die op verzoek van het ontvangende land overkomen, worden vergoed. Voorts wordt ook een vergoeding betaald voor het doen van onderzoek in de registratiesystemen en voor de afgifte van een (vervangend) reisdocument. Het betalen van vergoedingen voor delegaties of taskforces is niet uitzonderlijk en is niet alleen van toepassing op Guinee. Evenals het betalen van leges voor de afgifte van een (vervangend) reisdocument. Dit gebeurt voor vele landen.
De vergoeding bestaat uit de volgende elementen:
Is het waar dat de omstreden Titres de Voyage, die door betreffende politiedelegatie worden afgegeven, afkomstig zijn van een ministerie dat in het Nederlands Algemeen Ambtsbericht Guinee van 2011 niet in de lijst met de in Nederland bekende ministeries staat vermeld?3
Hiervan is geen sprake. De Guineese delegaties bestonden uit vertegenwoordigers van het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Veiligheid en Burgerbescherming. Beide ministeries worden genoemd in het Algemeen Ambtsbericht Guinee d.d. 9 september 2011. De bewindspersonen van deze ministeries zijn opgenomen in bijlage 1 van het betreffende ambtsbericht.
Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de conclusies van het onderzoek naar de ongeldige reisdocumenten van de vrouw met kinderen? Kunt u daarbij ook verklaren hoe het komt dat uw Dienst vreemdelingen probeert uit te zetten zonder geldige reisdocumenten? Waar is het gezin nu?
De afgegeven reisdocumenten waren geldige reisdocumenten. Uw Kamer wordt over het betreffende gezin voor het eind van 2012 nader geïnformeerd. Omdat het een gezin betreft met minderjarige kinderen, verblijft het gezin op een gezinslocatie.
Welk verband heeft volgens u de aangifte tegen de DT&V van advocaat Frank van Haren met het justitieel onderzoek waar de Guineese ambassade in Brussel om verzoekt? Waarom doet u niets met de toch ernstige signalen van de Brusselse ambassade en neemt u deze niet serieus?
Op NOS-teletekst werd in eerste instantie gemeld dat de Guineese ambassade zou hebben verzocht om een justitieel onderzoek. In de bron van dit bericht, het NOS-achtuurjournaal van zaterdag 6 oktober jl., stelt de Guineese ambassade echter dat het Nederland vrij staat de achtergrond van de delegatieleden te onderzoeken. Van een verzoek van de Guineese ambassade tot een justitieel onderzoek is derhalve geen sprake.
Voor toezicht op en onderzoek naar de manier waarop de Nederlandse overheid invulling geeft aan gedwongen vertrek is in Nederland de Commissie Integraal Toezicht Terugkeer in het leven geroepen. Justitieel onderzoek lijkt mij dan ook niet aan de orde.
Wilt u deze vragen met spoed beantwoorden? Bent u toch bereid om uitzettingen van Guineeërs, inclusief die van deze moeder met twee kinderen, op te schorten en degenen die uit de opvang zijn gezet of verdwenen zijn weer terug in de opvang te nemen totdat deze kwestie grondig is onderzocht?
Ik zie geen reden om de uitzettingen van Guineeërs op te schorten. Uw Kamer wordt over het betreffende gezin voor het eind van 2012 geïnformeerd.
Eritrese belastingpraktijken |
|
Bram van Ojik (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Uri Rosenthal (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het beslist onwenselijk is dat Eritrese Nederlanders worden gechanteerd door het Eritrese consulaat om aan hun ongehoorde belastingverplichtingen te voldoen, omdat anders verdere dienstverlening wordt gestaakt?
Extraterritoriale belastingheffing aan eigen onderdanen en het onthouden van diensten of rechten bij uitblijven van betaling is niet strijdig met de Weense Conventies. Diplomatieke vertegenwoordigingen dienen zich echter wel te houden aan de wet- en regelgeving van de ontvangende staat. Het afdwingen van belastingbetaling door middel van afpersing en intimidatie is onacceptabel en strijdig met de Nederlandse wetgeving. Afpersing, intimidatie e.d. zijn misdrijven en als het vermoeden bestaat dat hiervan sprake is, wordt hiernaar onderzoek gedaan. Hiervoor is het van belang dat slachtoffers van strafbare feiten daarvan aangifte doen.
Deelt u de mening dat, gezien uw beantwoording, internationaalrechtelijk gezien onderdanen in den vreemde betere bescherming verdienen dan sommige landen ze op dit moment geven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om in internationaal verband het initiatief te nemen tot een discussie over de rechten en plichten van onderdanen in den vreemde, resulterend in een internationaal verdrag?
Het bestaande internationale en nationale juridisch kader is toereikend om te reageren op eventuele onrechtmatige of onwenselijke Eritrese praktijken.
Zo bevat artikel 41, eerste lid van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer (1961) de verplichting voor geprivilegieerden «de wetten en regelingen van de ontvangende staat te eerbiedigen». Als zij dat niet doen, kunnen zij hierop worden aangesproken. In het uiterste geval kan de ontvangende staat een diplomaat tot persona non grata verklaren, waarna deze diplomaat het land dient te verlaten.
Bent u bereid om te onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van strijdigheid met paragraaf 5 van de Veiligheidsraadresolutie 1907 (2009)? Zo nee, waarom niet?
In haar rapport van 13 juli jl. trekt de VN Monitoring Group on Somalia and Eritrea niet de conclusie dat het innen van de 2% «Development and Rehabilitation» inkomensbelasting onder de Eritrese diaspora strijdig is met het wapenembargo.
De groep geeft aan dat het innen van aanvullende bijdragen specifiek voor de Eritrese defensiebegroting mogelijk strijdig is met paragraaf 5 van de desbetreffende Veiligheidsraadsresolutie 1907. Zoals aangegeven in de antwoorden op de eerdere Kamervragen deel ik deze beoordeling. Nader onderzoek is op dit moment niet aan de orde. Indien blijkt dat de Eritrese ambassade zich hieraan schuldig maakt zullen stappen worden genomen. Daar kan ik niet op vooruitlopen.
Kunt u aangeven welke maatregelen zijn genomen door de in antwoord op vraag 7 genoemde EU-lidstaten en welke resultaten zij hebben opgeleverd? Lenen deze maatregelen zich voor toepassing in de Nederlandse rechtspraktijk?
Het Verenigd Koninkrijk en Duitsland hebben in 2011 de Eritrese overheid per note verbale opgedragen illegale activiteiten rond belastinginning stop te zetten. Zweden is in afwachting van justitieel onderzoek naar enkele aangiftes van afpersing. Afhankelijk van de uitkomst hiervan zullen vervolgmaatregelen worden bekeken. Frankrijk en Italië ondervinden geen problemen en nemen geen maatregelen. Canada heeft Eritrea te kennen gegeven zich het recht voor te behouden om de consul uit te zetten indien Eritrea zich niet strikt aan de nationale wet- en regelgeving houdt. Tevens is een politieonderzoek naar aanleiding van aangiftes gaande. Hierbij wil ik opmerken dat in Canada, anders dan in Nederland, gebruik werd gemaakt van formulieren waarop fondsenwerving voor de Eritrese defensiebegroting expliciet stond vermeld.
Gezien de afwezigheid van harde bewijzen is het moeilijk aan te geven of bovengenoemde maatregelen resultaten hebben opgeleverd.
Nederland heeft de Tijdelijk Zaakgelastigde ontboden en heeft Eritrea per note verbale duidelijk gemaakt dat het gebruik van afpersing en intimidatie bij belastinginning strijdig is met de Nederlandse wetgeving. Tevens is Eritrea gewezen op het huidige wapenembargo. Conform de toezegging in de eerdere Kamervragen heeft Nederland de kwestie in oktober jl. in EU-verband opgebracht. Hierbij is het belang benadrukt dat gelijke signalen worden afgegeven over onaanvaardbaarheid van afpersing rond belastingheffing en de mogelijke strijdigheid met het wapenembargo bij het innen van bijdragen voor de Eritrese defensiebegroting.
Bent u bereid om de politie te vragen om een onderzoek te starten naar vermeende gevallen van intimidatie, afpersing, bedreiging en dwang? Bent u bereid om slachtoffers, onder de garantie van anonimiteit, op te roepen om naar voren te treden en aangifte te doen?
Zoals reeds aangegeven in de antwoorden op eerdere vragen zijn politie en Openbaar Ministerie (OM) voor het vaststellen of misdrijven als afpersingen en soortgelijke delicten aan de orde zijn, in belangrijke mate afhankelijk van aangifte en melding door de slachtoffers. Zodra er aangifte is gedaan zal de politie onder leiding van het OM daar onderzoek naar doen. Binnen de kaders van het recht op een eerlijk proces bestaan er mogelijkheden om onder voorwaarden de identiteit van een melder, aangever of getuigen af te schermen. Dit is onder andere geregeld in de «Handleiding opnemen (deels) anonieme aangifte/verklaring» van het OM. Op voorhand kan dan ook geen garantie worden gegeven dat slachtoffers anoniem aangifte kunnen doen.