De (tussen)uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin zij oordeelt dat een afgekocht pensioen niet in mindering gebracht wordt op de partnertoeslag AOW |
|
Enneüs Heerma (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de (tussen)uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin hij oordeelt dat een afgekocht pensioen niet in mindering gebracht wordt op de partnertoeslag AOW?1
Ik heb kennisgenomen van de negen tussenuitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op 19 december jl. De CRvB heeft geoordeeld dat de Sociale verzekeringsbank (SVB) op zich correct heeft gehandeld door een afkoopsom klein pensioen te korten op de AOW-partnertoeslag en de Anw-uitkering, omdat het Algemeen Inkomensbesluit sociale zekerheidswetten (Inkomensbesluit) pensioen aanmerkt als in aanmerking te nemen inkomen. De CRvB heeft vervolgens geoordeeld dat de manier waarop de SVB de afkoopsom klein pensioen heeft gekort in deze specifieke gevallen tot een onredelijk resultaat heeft geleid. De uitspraken van de CRvB laten nog altijd ruimte om de afkoopsom van een klein pensioen op andere wijzen te korten op onder meer de AOW-partnertoeslag en Anw-uitkering (bijvoorbeeld door de korting te spreiden over een langere periode).
Herinnert u zich dat op u 13 februari aan de Kamer geschreven heeft dat korting naar de toekomst toe niet meer zal plaatsvinden?2
In mijn brief van 13 februari jl. heb ik aangegeven dat korting niet in lijn ligt met de bedoeling van het amendement Vermeij c.s.3 Belanghebbenden mogen geen financiële nadelen ondervinden als zij een afkoopsom van een klein pensioen ontvangen. In lijn met die bedoeling ben ik thans bezig het Inkomensbesluit aan te passen en te regelen dat een afkoopsom van een klein pensioen volledig wordt vrijgelaten bij onder meer de partnertoeslag AOW en Anw-uitkering. Omdat de uitspraak van de CRvB de uitvoering noopte tot het aanleggen van een redelijkheidstoets in ieder voorkomend geval dat de afkoopsom van een klein pensioen voor korting in aanmerking komt, gaat de beoogde wijziging in op 1 december 2014, zijnde de eerste dag van de maand waarin de uitspraak van de CRvB plaatsvond.
Heeft u kennisgenomen van de passage in voornoemde uitspraak: «4.4. Zoals de Raad al in een aantal uitspraken (ECLI:NL:CRVB:2003:AF8845, ECLI:NL:CRVB:2011:BP2458; ECLI:NL:CRvB:2012:BX3329) in het kader van achtereenvolgende bijstandswetten heeft geoordeeld, moet de afkoopsom van een ouderdomspensioen in de zin van de Pensioenwet geacht worden bestemd te zijn voor de periode na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Een pensioen is immers bedoeld als aanvulling op het AOW-pensioen.»?
Ik heb kennis genomen van bovengenoemde passage. Ik lees niet dat het al tien jaar staand beleid is dat een afgekocht pensioen bedoeld is als inkomen na de AOW-leeftijd. In de tussenuitspraak van de CRvB wordt uiteengezet dat de rechtbank de SVB terecht heeft gevolgd in het standpunt dat de afkoopsom aangemerkt moet worden als inkomen in verband met arbeid als bedoeld in de AOW en het Inkomensbesluit AOW 19964 en dat deze inkomsten in beginsel verrekend dienen te worden met de partnertoeslag. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of de verrekening leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat. Gesteund door recente ontwikkelingen komt de rechter in de negen tussenuitspraken tot de conclusie dat het volledig toerekenen van een afkoopsom aan een maand gelegen voor het bereiken van de pensioen-leeftijd leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat. De CRvB stelt tegelijkertijd vast dat het tot de bevoegdheid van de SVB behoort om te besluiten op welke andere wijze het inkomen kan worden bepaald. Hiermee staat dus niet vast dat het al tien jaar staand beleid is dat een afgekocht pensioen bedoeld is als inkomen na de AOW-leeftijd en als gevolg daarvan niet verrekend zou mogen worden met inkomensafhankelijke uitkeringen zoals de AOW-partnertoeslag. Anders dan de aangehaalde uitspraken over de bijstand laat de rechter namelijk nu in het midden welk vervolg zou moeten worden gegeven aan de uitspraak. De CRvB geeft aan niet zelf in de zaak te zullen voorzien en bevestigt dat het aan de SVB is om te besluiten op welke andere wijze het inkomen wordt bepaald (bijvoorbeeld door de korting te spreiden over een langere periode).
Leest u dat de Centrale Raad eigenlijk zegt dat het al tien jaar staand beleid is dat een afgekocht pensioen bedoeld is als inkomen na de AOW leeftijd?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over deze uitspraak nog steeds de zeer zuinige opmerking op de website heeft staan: «De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 december 2014 uitspraak gedaan over het in mindering brengen van een afkoopsom van een pensioen op de AOW-toeslag. Wij bestuderen de uitspraak momenteel. Zodra we een standpunt hebben bepaald, informeren we u via onze website.»?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de volgende passage op de website, waarbij de SVB aankondigt iedereen die niet tijdig bezwaar en/of beroep heeft aangetekend, onmiddellijk af te wijzen? «In de volgende situatie krijgt u van ons een nabetaling: In de volgende situatie krijgt u géén nabetaling: Verzoeken om alsnog terug te komen op onze beslissing wijzen wij af, omdat u niet in bezwaar of (hoger) beroep bent gegaan. Volgens de wet is de beslissing dan definitief geworden.»3
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel kost het om in beroep te gaan (griffierecht en het inhuren van juridisch advies) en staan die kosten werkelijk in verhouding tot de mogelijke opbrengsten?
Het instellen van beroep kost in beginsel geld. De precieze kosten van beroep zullen echter van geval tot geval verschillen. Het griffierecht voor natuurlijke personen met betrekking tot een uitkeringszaak bedraagt bij de rechtbank € 45,– en bij de CRvB € 167,–. Als het beroep gegrond wordt verklaard moet het bestuursorgaan (SVB of UWV) het betaalde griffierecht terugbetalen.
In het bestuursrecht is geen verplichte procesvertegenwoordiging. Dit betekent dat men geen advocaat hoeft in te schakelen om in bezwaar en beroep te gaan. Mocht men besluiten om juridisch advies in te winnen bij een advocaat dan dient men rekening te houden met het gegeven dat een advocaat zelf zijn tarieven bepaalt. Overigens geldt ook hier dat als een beroep gegrond wordt verklaard er op grond van het Besluit proceskosten bestuurrecht een proceskostenvergoeding plaatsvindt. Wie een laag inkomen heeft, krijgt mogelijk op grond van gesubsidieerde rechtsbijstand een vergoeding voor de kosten van een advocaat toegevoegd.
Welke klachten zou de regering gehad hebben met overbelasting van de rechtspraak indien meer dan 5.000 mensen in beroep gegaan waren bij de rechtbank?
Het recht op toegang tot de rechter is een essentieel onderdeel van de democratische rechtsstaat. De Algemene wet bestuursrecht geeft door middel van algemene regels voor bezwaar en (hoger) beroep handen en voeten aan de rechtsbescherming. Dit is een groot goed. Ondanks dat het niet bekend is welke klachten het kabinet zou hebben gehad met betrekking tot overbelasting van de rechtspraak indien 5.000 mensen in beroep zouden zijn gegaan wil ik wel benadrukken dat klachten over overbelasting van de rechtspraak nooit als rechtvaardiging kunnen dienen om afbreuk te doen aan de rechtsbescherming van de burger.
Overigens is als gevolg van de werkwijze van de uitvoering overbelasting van de rechtspraak nimmer aan de orde geweest. Nadat in maart 2014 een aantal media aandacht besteedt aan de afkoop van een klein pensioen en de gevolgen daarvan voor de partnertoeslag AOW plaatst de SVB op haar website een bericht met informatie. Het advies aan klanten is om in overleg te treden met hun pensioenfonds over het moment van uitbetaling en desnoods in bezwaar te gaan bij de SVB in afwachting van een definitief gerechtelijk oordeel. Vanaf dat moment worden bezwaar- en beroepszaken ook aangehouden in afwachting van een definitief oordeel van de CRvB.
Bent u bereid om eenmalig personen tegemoet te komen wiens pensioen in de afgelopen vijf jaar is afgekocht en die daardoor een korting hebben ondergaan op de AOW partnertoeslag, aangezien
Nee, zoals ik mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven ben ik thans bezig met aanpassing van het Inkomensbesluit omdat gehele of gedeeltelijk korting van de afkoopsom klein pensioen niet in lijn ligt met de bedoeling van het amendement Vermeij c.s. Het betreft een nieuwe regeling die niet geldt voor burgers waarvan het besluit onder een ander geldend recht is vastgesteld en waarbij er inmiddels sprake is van een rechtens onaantastbaar besluit. Het is ongebruikelijk en ongewenst om af te wijken van het beginsel van formele rechtskracht. Het alsnog in behandeling nemen van rechtens onaantastbare besluiten zou ook precedentwerking kunnen hebben voor andere situaties, ook buiten de afkoop van kleine pensioenen.
Indien u niet bereid bent deze personen tegemoet te komen, wilt u hen dan per brief uitleggen dat de pensioenfondsen, de Staatssecretaris van financiën en u elkaar de bal het afgelopen anderhalf jaar veelvuldig hebben toegespeeld en dat zij daardoor in sommige gevallen bijna hun hele pensioenaanspraak die is afgekocht, zijn kwijtgeraakt? Zo nee, aan wie ligt dit dan?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Overheid heeft windmolen-video gemanipuleerd’ |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Overheid heeft windmolen-video gemanipuleerd»?1
Ja.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde strandtenthouders dat de beelden in het informatiefilmpje gemanipuleerd zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat klopt niet. Op 1 december 2014 is aan de wethouders van Noordwijk, Katwijk en Zandvoort een demonstratie gegeven met een applicatie van de visuele effecten van windparken voor de Noord- en Zuid-Hollandse kust. Er was op dat moment nog geen film. In aanloop naar de inspraakprocedure is hetzelfde zelfstandige bureau gevraagd op basis van deze applicatie en de meest actuele gegevens een realistische film te maken. Er is uitgegaan van een mooie zomerse dag, omdat er dan veel recreatie en toerisme is. Voor de totstandkoming van de film is gebruik gemaakt van gegevens van het KNMI. Op 18,5 km van de kust zijn de weersomstandigheden zeer bepalend voor wat er aan de horizon wel of niet te zien is van de windparken. Op basis van metingen van het KNMI is de verwachting dat in de zomer de windparken voor de Noord- en Zuid-Hollandse kust op die afstand bij daglicht ongeveer 16% geheel zichtbaar zijn, 50% niet zichtbaar en 34% van de tijd gedeeltelijk zichtbaar. Gedurende een heel jaar is de verwachting dat de windparken op 18,5 km van de kust bij daglicht ongeveer 8% van de tijd geheel zichtbaar zijn, 65% niet zichtbaar, en 27% van de tijd gedeeltelijk zichtbaar.
Deelt u de mening dat het doelbewust verspreiden van dergelijk «informatief» beeldmateriaal duidt op onbehoorlijk bestuur? Zo nee waarom niet?
Nee, het Rijk probeert op een zorgvuldige manier alle belanghebbenden zo goed mogelijk te informeren. Daartoe zijn er inspraakprocedures en worden er informatieavonden bij kustgemeenten georganiseerd. Het ingeschakelde bureau ROM3D is een zelfstandig adviesbureau, gespecialiseerd in het maken van dit soort simulaties.
Deelt u de mening dat de komst van windturbines negatieve effecten heeft op het toerisme en dat de strandtenthouders daarvoor gecompenseerd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Op 26 maart jl. is een motie van Tweede Kamerleden Van Veldhoven (D66) en Mulder (CDA) (Kamerstukken 2014–2015, 34 058, nr. 30) aangenomen waarin wordt aanbevolen om nog nader te kijken naar enerzijds de vraag in welke gebieden de risico’s dat de maatschappelijke nadelen de kostenvoordelen teniet zullen doen het grootst zijn, en anderzijds de vraag wat de effecten op de werkgelegenheid en economie van de kustgemeenten zullen zijn. Dit wordt door het Rijk nader onderzocht. De resultaten daarvan zullen voor het voorgenomen besluit over de locaties van de windparken, vast te leggen in de Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee Aanvulling gebied Hollandse Kust, naar de Kamer worden gestuurd.
Het bericht 'Miljoenen mensen ontheemd door projecten Wereldbank' |
|
Eric Smaling |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Miljoenen mensen ontheemd door projecten Wereldbank»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er in tien jaar tijd 3,4 miljoen mensen ontheemd zijn geraakt door bouwprojecten die door de Wereldbank zijn gefinancierd? Welke (interne) regels heeft de Wereldbank daarmee overtreden?2
Nee, dit is onjuist. Het getal van 3,4 miljoen mensen komt voort uit het aantal mensen waarop de bouwprojecten in enige vorm betrekking kunnen hebben, variërend van minimale gevolgen (bv. kleine landaankopen) tot fysieke hervestiging.
De WBG heeft vanwege feitelijke onjuistheden, onzorgvuldigheden en onevenwichtigheden een klacht ingediend bij the Guardian, die deze tekortkomingen in de berichtgeving inmiddels ten dele heeft erkend.
Landacquisitie en hervestiging zijn op zichzelf geen schendingen van de interne regels. De bank hanteert een strikt beleid met regels om de betrokkenen te compenseren. Deze regels zijn van toepassing op zowel de fysieke als economische gevolgen van landaankoop in het kader van een door de Wereldbankgroep (WBG) gefinancierd overheidsprogramma. In dit geval zijn er geen interne regels overtreden.
De WBG erkent wel dat er enkele projecten zijn geweest waarbij hervestiging onvoldoende gemonitord is en heeft hiertoe stappen ter verbetering ondernomen (zie ook het antwoord op vraag 8).
Kunt u aangeven welke projecten het betrof, en in welke landen?
Het onderzoek waarop de berichtgeving betrekking heeft, heeft zich naast de in de artikelen genoemde landen Ethiopië en Vietnam en Nigeria ook gericht op projecten in China, India, Peru, Honduras en Kosovo. In de Resettlement Action Plans en andere openbare projectdocumenten staat vermeld hoe de hervestiging geregeld is op projectbasis.
Welk deel van deze groep mensen is gecompenseerd voor hun gedwongen verhuizing?
Het beleid van de bank is dat alle betrokkenen worden gecompenseerd. Hoe de compensatie er uitziet is per project geregeld in de Resettlement Action Plans en andere openbare projectdocumenten.
Kunt u verklaren waarom het aantal projecten waarbij gedwongen verhuizing plaatsvindt tussen 1993 en 2009 is toegenomen van 8% van het totaal naar 29%?3
Het is in beginsel lastig individuele jaren met elkaar te vergelijken, omdat de projectportfolio’s en de sectorale samenstelling daartussen aanzienlijk kunnen fluctueren, afhankelijk van de kredietvraag van klantlanden.
Een verklaring van de toename is echter dat de Wereldbank strengere voorzorgsmaatregelen is gaan treffen. Sinds een aantal jaar stelt de bank hogere eisen aan projecten waar landaankoop en hervestiging onderdeel van zouden kunnen uitmaken. Klantlanden moeten nu uit voorzorg beleidsplannen opstellen ten aanzien van hervestiging, ook wanneer er geen hervestiging verwacht wordt. Wanneer er tijdens de projectuitvoering toch hervestiging nodig is, kan deze (zonder nieuwe behandeling in de board of directors) worden uitgevoerd. Hierdoor is het echter wel zo dat er veel projecten zijn met een dergelijk beleidsplan, terwijl er uiteindelijk geen landaankoop en/of hervestiging plaatsvindt. Een toename van het aantal beleidsplannen t.a.v. hervestiging betekent dus niet een toename van het aantal gedwongen verhuizingen.
Kunt u aangeven hoeveel geld de Nederlandse regering heeft overgemaakt aan de Wereldbank in de periode 2009–2013? Kunt u aangeven voor welke projecten dit geld is ingezet?
Nederland draagt bij aan de International Development Agency (IDA) van de Wereldbank. In de periode van IDA-15 (2008 tot 2011) en IDA-16 (2011 tot 2014) is gemiddeld Euro 300 mln per jaar overgemaakt.
In diezelfde periode heeft Nederland jaarlijks gemiddeld Euro 180 mln per jaar bijgedragen aan specifieke trustfunds, zoals op het terrein van voedselzekerheid en onderwijs. Nederland draagt niet bij op projectniveau. Door kasschuiven kunnen de jaarlijkse bijdragen voor zowel IDA als de trustfunds tussen jaren aanzienlijk verschillen.
Kunt u verklaren waarom een evaluatie vooraf, om te bepalen of gemeenschappen afdoende worden beschermd, vaak wordt overgeslagen?4
Een social assessment, dat hierop ingaat, maakt standaard onderdeel uit van de voorbereiding van dit soort projecten. De voorstellen voor nieuwe safeguardshandhaven dit assessment.
Klopt het dat de Wereldbank vaak geen idee heeft wat er gebeurt met mensen nadat ze zijn verplaatst?5 Welke oplossingen kunt u hiervoor bedenken?
Klantlanden zijn verantwoordelijk voor de projectuitvoering. De bank houdt toezicht of de uitvoering conform de voorwaarden gebeurt en kan juridische stappen ondernemen wanneer dit niet het geval is. Na uitvoering van het project is er geen verplichting voor de bank om te blijven monitoren. In het geval er zorgen bestaan over hervestigingsaspecten na de afronding van het project, kan desalniettemin besloten worden monitoring te continueren.
De Bank erkent dat er enkele projecten zijn geweest waarbij de uitvoering door het klantland en/of de supervisie door de Bank tekortschoot en heeft derhalve stappen genomen ter verbetering. Ten eerste wordt er in de huidige voorstellen voor nieuwe safeguards meer nadruk gelegd op de monitoring van risicovolle projecten en worden er strengere eisen aan de klantlanden gesteld met betrekking tot het betrekken van stakeholders. Ten tweede wordt in deze voorstellen monitoring door een derde partij van een project mogelijk en krijgen betrokkenen meer mogelijkheden om klachten in te dienen. Tot slot wordt geïnvesteerd in kennis en vaardigheden van de Bankmedewerkers voor wat betreft het toepassen van de regels bij projectmanagement.
Kunt u bevestigen dat er in Ethiopië miljoenen dollars van een lening voor zorg en onderwijs zijn doorgesluisd voor een grootschalig regeringsprogramma waarbij twee miljoen mensen werden gedwongen om te verhuizen, nota bene nadat hierover gerapporteerd werd? Was u hiervan op de hoogte? Klopt het dat de lokale bevolking geïntimideerd werd om geen negatieve berichten over de investeringen over te brengen aan het inspectiepanel van de Wereldbank? Sinds wanneer was de Wereldbank bekend met deze praktijken? Kunt u meer projecten noemen waarbij dergelijke praktijken zich hebben voorgedaan?6
Het «Promoting Basic Services» (PBS) programma van de Wereldbank beoogt de armoede in Ethiopië te verminderen door de toegang en kwaliteit van basisvoorzieningen te verbeteren op lokaal niveau. Aangezien dit programma onder andere een deel van de salarissen van leerkrachten en gezondheidswerkers financiert, juist om in de armste delen van Ethiopië deze voorzieningen te verbeteren, is dit programma logischerwijs ook actief in de gebieden waar de Ethiopische overheid haar eigen «Commune Development Programme» (CDP) uitvoert. Er is in dit geval geen sprake van doorsluizen van fondsen van het ene programma naar het andere, maar van een overlap van de gebieden waar beide programma’s actief zijn.
Nederland heeft, samen met de «Development Assistance Group» (DAG) partners, tijdens gerichte veldbezoeken op dorpsniveau, in de afgelopen vier jaar de uitvoering van het CDP getoetst aan de internationale principes en «best practices» van hervestiging. Hoewel op grond hiervan niet volledig uit te sluiten valt dat in enkele gevallen sprake zou kunnen zijn geweest van intimidatie, zijn er geen bewijzen gevonden van gedwongen verhuizingen in de gebieden waar de Ethiopische overheid haar programma heeft uitgevoerd, inclusief Gambella. Ik ben op grond van deze bezoeken wel bezorgd over het niveau van de consultaties en de snelheid waarmee het programma is uitgevoerd. Deze zorg is regelmatig gedeeld met de verantwoordelijke Ethiopische autoriteiten, zoals in mijn gesprek met Minister van Staat van Buitenlandse Zaken, de heer Berhane Gebre-Christos op 5–6 maart jl.
Kunt u verklaren waarom de Wereldbank en de IFC (International Finance Corporation) tussen 2009 en 2013 50 miljoen dollar hebben geïnvesteerd in projecten van de hoogste risicogroep wat betreft «onomkeerbare en ongekende» schade op sociaal of ecologisch vlak? Was Nederland hiervan op de hoogte?7
Ik herken het bedrag van 50 miljoen dollar dat in het artikel wordt genoemd niet. De Wereldbank investeert in projecten met verschillende risicoprofielen. Door middel van een gedegen risico raamwerk en strenge safeguards worden deze risico’s gemanaged.
Kunt u bevestigen dat de ombudsman van de Wereldbank zich heeft ingespannen om relevante (interne) documentatie aangaande projecten waarbij gedwongen verhuizingen plaatsvonden te vernietigen? Deelt u de mening dat deze functionaris per direct ontslagen zou moeten worden?8
Nee, navraag bij de Wereldbank Groep leverde geen aanwijzingen op dat informatie zou zijn vernietigd.
Bent u bereid om alle documenten die relevant zijn voor het Nederlandse Wereldbank-beleid openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Tweemaal per jaar, voorafgaand aan de (voor)jaar(s)vergadering van de WBG, informeer ik uw Kamer per brief over het Nederlandse Wereldbank-beleid en ga ik in op specifieke vragen over de Wereldbank tijdens het AO.
Hoe gaat u zich inspannen om ervoor te zorgen dat de Wereldbank lering trekt uit de gemaakte fouten?
Naast risico-analyses vooraf, hanteert de Bank een robuust monitoring en evaluatie raamwerk tijdens de uitvoering van projecten. Daarnaast heeft de Bank waarborgen zoals het Inspection Panel, een evaluatiedienst en de Raad van Bewindvoerders. Ik vind desalniettemin dat elke organisatie de ambitie moet hebben om zichzelf nog verder te verbeteren. Indien nodig spreek ik de Bank daar ook op aan.
In hoeverre komt de herziening van de safeguards van de Wereldbank tegemoet aan de bovengenoemde problemen?
In de huidige voorstellen voor nieuwe safeguards is een specifieke Environmental and Social Standard gereserveerd voor acquisitie van land, restricties op landgebruik en gedwongen verhuizing. Dit hoofdstuk bevat juist stappen vooruit, zie ook het antwoord op vraag 8.
De huidige voorstellen kennen tevens een apart hoofdstuk over de bescherming van inheemse volken. Over dit hoofdstuk vindt nog volop discussie plaats. Ik heb richting de Bank gepleit voor het schrappen van de voorgestelde «opt-out clause», waarmee lenende landen in overleg met de Bank kunnen afzien van een speciale behandeling van inheemse volken. De introductie door de Bank van free, prior and informed consent van inheemse volken als voorwaarde voor projecten die hen raken, is een belangrijke stap vooruit.
Klopt het dat in de herziene safeguards de bescherming tegen gedwongen verhuizing, met name wanneer het kwetsbare groepen zoals inheemse volkeren betreft, is afgenomen? Wat is daarover uw oordeel? In hoeverre verandert de recente berichtgeving over de Wereldbank uw standpunt?
Zie antwoord vraag 14.
In hoeverre acht u het problematisch dat de last van het handhavingsbeleid van de safeguards met de herziening bij de landen zelf komt te liggen, terwijl in praktijk blijkt dat sommige regeringen geen intentie hebben om zich aan de regels te houden?9 Welke oplossingen ziet u voor dit probleem?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van door de Wereldbank gefinancierde projecten ligt nu en ook in de toekomst bij de lenende landen. Nederland heeft in diverse consultatierondes over de nieuwe safeguards het belang van de versterking van de capaciteit van de lenende landen dan ook aan de orde gesteld. Voor situaties waarin landen om wat voor reden dan ook in gebreke blijven, zal ik mij blijven inzetten voor behoud en versterking van waarborgen zoals genoemd in het antwoord op vraag 13.
Bent u bereid om bovengenoemde acute problemen aan te kaarten voordat de nieuwe safeguards aangenomen worden? Kunt u verslag uitbrengen van uw inspanningen?
In mijn gesprekken met Bankmanagement, staat de herziening van de safeguards standaard op de agenda. Zorgpunten, maar ook verbeteringen van de huidige safeguards worden dan besproken. Na afloop van de voorjaars- en jaarvergadering, doe ik hiervan steeds verslag aan de Kamer.
Het in vreemdelingenbewaring nemen van bezetters Maagdenhuis |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Twee bezetters Maagdenhuis nog vast in vreemdelingenbewaring»? Klopt dit bericht?1
Ja. Inmiddels zijn alle betrokkenen in vrijheid gesteld nadat hun identiteit is vastgesteld.
Is het enkel niet bekend maken van de identiteit voldoende grond om iemand in vreemdelingenbewaring te stellen?
Voor de beantwoording van deze vragen is noodzakelijk de verschillende wettelijke verplichtingen in beschouwing te nemen. Vooropgesteld moet worden dat volgends de Nederlandse wet eenieder zich dient te identificeren als de politie daar binnen de grenzen van haar taak om vraagt. Deze wettelijke verplichting kent geen uitzondering voor gevallen waarin personen aan het demonstreren zijn. Indien een persoon zich niet kan of wil identificeren is dit een strafbaar feit, zoals neergelegd is in artikel 447E van het Wetboek van Strafrecht, en diegene kan bovendien worden meegenomen naar het bureau teneinde de identificatie voort te zetten. De termijn waarbinnen een persoon kan worden vastgehouden op het bureau kan met het oog op de identificatie worden verlengd tot in totaal 12 uur.
De hiervoor beschreven bevoegdheden op basis van de Wet op de identificatieplicht en het Wetboek van Strafrecht zijn complementair aan de bevoegdheden uit de Vreemdelingenwet 2000. Als een persoon zich niet wil identificeren, mag de Politie daaruit in beginsel afleiden dat de persoon in kwestie daarmee de uitoefening van de Vreemdelingenwet 2000 tracht te frustreren. Het frustreren van de vaststelling van de identiteit kan daarom binnen het vreemdelingentoezicht aanleiding zijn om maatregelen toe te passen, zoals vreemdelingenbewaring, om het onderzoek naar de identiteit van de persoon voort te zetten. Het zou immers de uitoefening van het vreemdelingentoezicht vrijwel onmogelijk maken indien een vreemdeling door simpelweg niet mee te werken aan identificatie zou kunnen voorkomen dat het vreemdelingentoezicht op hem van toepassing is.
Ik hecht er aan daarbij op te merken dat bij de afweging om wel of geen maatregelen van vreemdelingentoezicht toe te passen, de overheid zich niet mag laten leiden door uiterlijke kenmerken. Selectie op uiterlijke kenmerken is immers in strijd met het discriminatieverbod.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in één situatie een uitzondering aangenomen op de regel dat onderzoek in het kader van de vreemdelingenwet gerechtvaardigd is als de persoon iedere medewerking aan de vaststelling van zijn identiteit weigert. Als om de identificatie wordt gevraagd bij de deelname aan een demonstratie, moet de politie er rekening mee houden dat de demonstrant bij een ordemaatregel als deze, soms hun identiteit niet bekend willen maken om redenen die geen enkel verband houden met het niet respecteren van de bepalingen van de vreemdelingenwet (Raad van State, 1 februari 2012, 201108656/1/V3). De politie zal in die gevallen, vóór zij maatregelen uit het vreemdelingenrecht toepast, moeten vaststellen of uit andere aanwijzingen blijkt dat zich tussen de demonstranten ook niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen bevinden.
Bij de ontruiming van het Maagdenhuis meende de politie voldoende aanwijzingen te hebben voor de conclusie dat er sprake was van vermenging met personen op wie de vreemdelingenpolitie een toezichthoudende taak had. De politie had vastgesteld dat er zich ook buitenlandse studenten in de groep bevonden. De politie achtte het daarnaast mogelijk dat er zich tussen de bezetters vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf zouden bevinden, gezien eerdere ervaringen van de politie bij het ontruimen van kraakpanden in de omgeving van het Maagdenhuis.
De rechter heeft bij uitspraken van 30 april 2015 (o.a. kenmerk AWB 15/7645) geoordeeld dat de door de politie aangevoerde omstandigheden niet voldoende zijn om het vermoeden te rechtvaardigen dat zich tussen de personen die bij de ontruiming van het Maagdenhuis werden aangetroffen, ook vreemdelingen bevonden die niet rechtmatig in Nederland waren. Er is in de meeste gevallen een schadevergoeding toegekend voor de onrechtmatige vreemdelingenbewaring, variërend van € 105,– tot € 315,–. De rechter heeft niet geoordeeld dat sprake is van misbruik van bevoegdheden.
Deze uitspraak is teruggekoppeld aan de politie zodat in toekomstige gevallen met inachtneming van deze uitspraak wordt gehandeld. Ook zal in de opleiding en nascholing van de hulp Officieren van Justitie aandacht worden besteed aan de maatstaf die is gegeven in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak.
Zo nee, welk criterium dient de vreemdelingenpolitie in acht te nemen en zal de rechter aan toetsen? Op basis van welke jurisprudentie?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, hoe verhoudt het toepassen van vreemdelingenbewaring bij een persoon die zich niet wil identificeren zich tot het verbod van detournement de pouvoir?
Zie antwoord vraag 2.
Is de maatregel van vreemdelingenbewaring louter als reactie op een handelen in strijd met de wet op de identificatieplicht proportioneel?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het in vreemdelingenbewaring stellen van iemand die zich niet wil identificeren zich tot de in het Wetboek van Strafvordering gegeven bevoegdheid tot ophouding ter identificatie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Zware straffen voor journalisten in Egypte |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten van de International Federation of Journalists (IFJ) en Freedom House over de op 11 april jl. in Egypte ter dood en tot levenslang veroordeelde journalisten?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het onacceptabel is dat journalisten worden opgepakt, gevangengezet en terdoodveroordeeld vanwege het verslaan van een demonstratie in augustus 2013 tegen het afzetten van president Morsi? Zo nee, waarom niet?
Ja, journalisten moeten vrij en veilig hun werk kunnen doen. Vervolging van journalisten vanwege het verslaan van een demonstratie staat hier haaks op. Het Nederlandse kabinet is daarnaast tegen de doodstraf, in alle gevallen en in alle omstandigheden. Het kabinet beschouwt de doodstraf als een onnodige wrede en onmenselijke straf en streeft daarom naar wereldwijde afschaffing.
Deelt u de mening dat repressie door de Egyptische autoriteiten van fundamentele vrijheden zoals de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid ««een recept is voor radicalisering, in plaats van de oplossing er tegen», zoals de voorzitter van Freedom House stelt? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse kabinet is van mening dat terreurbestrijding en respect voor mensenrechten hand in hand moeten gaan. Een beleid waarbij de mensenrechten ondergeschikt zijn, kan groepen marginaliseren en onderdrukken waardoor de voedingsbodem van terrorisme wordt vergroot.
Deelt u de mening dat Egypte met de veroordeling van de journalisten in strijd handelt met het recente European Neighbourhood Policy (ENP) Country Progress Report dat onder meer de aanbevelingen bevat om de mensenrechten en fundamentele vrijheden te verzekeren en om het moratorium op de doodstraf opnieuw toe te passen? Zo nee, waarom niet? 2
Ja.
Heeft Nederland of de EU protest aangetekend tegen de recente veroordelingen? Zo ja, op welke wijze is dit gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Nederland is regelmatig in contact met de Egyptische autoriteiten om o.a. zorgen over de verslechterde mensenrechtensituatie over te brengen. Ook werkt Nederland in EU-kader aan het voeren van een dialoog met de Egyptische autoriteiten op dit terrein.
EU Speciaal Vertegenwoordiger voor Mensenrechten Lambrinidis heeft Egypte sinds zijn aantreden zes keer bezocht. Bij ieder bezoek wordt de mensenrechtensituatie en de verminderende ruimte voor journalisten en maatschappelijke organisaties met de Egyptische autoriteiten opgebracht.
Het Nederlandse standpunt over de doodstraf is ook in multilateraal verband bij de Egyptenaren onder de aandacht gebracht. Zo heeft Nederland tijdens de laatste Universal Periodic Review van Egypte in november jl. bij Egypte aangedrongen op het instellen van een onmiddellijk moratorium op de doodstraf en het beperken van het aantal misdaden waarop de doodstraf staat.
Kunt u aangeven hoeveel journalisten er naar schatting op dit moment vastzitten in Egypte? Kunt u aangeven hoeveel van hen – soms langdurig – in afwachting van een rechtsgang zijn, hoeveel zijn veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf en hoeveel tot de doodstraf?
Sinds de machtswisseling van 3 juli 2013 zijn vele Moslimbroeders en een aantal activisten en journalisten opgepakt. De cijfers zijn echter niet te verifiëren. De schattingen van mensenrechtenorganisaties lopen ook uiteen.
Zo verklaart The Arab Network for Human Rights Organisations in een Arabischtalig rapport dat eind 2014 is gepubliceerd dat zij minstens 63 gedetineerde journalisten hebben kunnen traceren. In februari dit jaar is er nog een journalist opgepakt waardoor het aantal gedetineerde journalisten op minstens 64 zou komen.3
Amnesty International spreekt in een verklaring van 3 mei jl. over de persvrijheid in Egypte van minstens 18 journalisten in gevangenschap. Tientallen journalisten (het exacte aantal wordt niet genoemd) zouden te maken hebben gekregen met willekeurige arrestaties.4
Het artikel “Stop met vissen in de Waddenzee” |
|
Barbara Visser (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Stop met vissen in de Waddenzee»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het artikel en het interview met hoogleraar Olff?
Zoals gemeld in mijn brief van 2 oktober 2014 (Kamerstuk 29 684, nr. 115) heeft de visstand in de Waddenzee mijn voortdurende aandacht. Ik heb daarbij ook aangegeven welke acties en maatregelen ik ga treffen. De beschrijvingen van trends in vispopulaties van een aantal soorten in de Waddenzee zijn inmiddels opgeleverd. Dit laat in algemene zin een achteruitgang zien sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw, maar de oorzaken hiervan zijn nog onduidelijk. Via de ontwikkeling van een visstrategie moet er meer zicht komen op de benodigde (trilaterale) onderzoeken om de kennislacunes op te vullen en welke maatregelen op het schaalniveau van de Waddenzee mogelijk zijn die bijdragen aan behoud en verbetering van de visfauna in de Waddenzee.
Wat vindt u van de uitspraak van de heer Olff dat er geen visserij meer mogelijk zou mogen zijn in de Waddenzee? Past deze visie in het «Programma naar een Rijke Waddenzee»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat een duurzame visserij past in de Waddenzee. Binnen het Programma naar een Rijke Waddenzee willen het Rijk, de regio, de Coalitie Wadden Natuurlijk samen met vissers, maar ook met recreanten en andere gebruikers in het gebied, een impuls geven aan natuurherstel in de Waddenzee.
Ik heb u de afgelopen tijd geïnformeerd over de stand van zaken in het kader van het mosselconvenant (Kamerstuk 29 684, nr. 116 en 29 675, nr. 179) en de verduurzaming van de garnalenvisserij (Kamerstuk 29 684 nr. 117). Op deze manier werk ik aan een passende manier van de visserij in de Waddenzee.
Deelt u de mening dat vissers in het Waddengebied juist van toegevoegde waarde kunnen zijn voor een rijke Waddenzee?
Ja. Daarom zet ik me in kader van het voorzitterschap van de Trilaterale Waddenzee Conferentie er voor in om samen met vissers tot goede afspraken te komen voor de verdere verduurzaming, transitie van de sectoren en natuurherstel en -ambitie in internationaal verband, om te komen tot een Rijke Waddenzee
De inhuur door gemeenten van externe bureaus op no cure no pay basis voor onderzoek naar uitkeringsfraude |
|
John Kerstens (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van De Monitor over gemeenten die op no cure no pay basis externe bureaus inhuren voor onderzoeken naar uitkeringsfraude?1
Ja.
In welke mate maken gemeenten voor onderzoeken naar uitkeringsfraude gebruik van de constructie waarbij externe bureaus worden ingehuurd op no cure no pay basis? Wat is uw beoordeling van deze constructie? Deelt u de mening dat deze constructie een perverse prikkel met zich meebrengt die kan leiden tot de in de uitzending naar voren komende praktijken waarbij uitkeringsgerechtigden op intimiderende wijze gevolgd worden door externe bureaus die er zelf financieel belang bij hebben om fraude vast te stellen? In hoeverre zijn deze praktijken in dit kader representatief voor de wijze waarop gemeenten uitvoering geven aan onderzoeken naar uitkeringsfraude?
Ik beschik niet over informatie in welke mate gemeenten voor onderzoeken naar uitkeringsfraude gebruik maken van de constructie waarbij externe bureaus worden ingehuurd op no cure no pay basis. Ik kan dan ook niet beoordelen in hoeverre dit soort praktijken in dit kader representatief zijn voor de wijze waarop gemeenten uitvoering geven aan onderzoeken naar uitkeringsfraude. De uitvoeringspraktijk zoals die in de betreffende uitzending aan de orde is gekomen wijs ik af. De in artikel 53a van de Participatiewet neergelegde onderzoeksbevoegdheid en de in artikel 17 van genoemde wet opgenomen bevoegdheid om inlichtingen en medewerking van de bijstandsgerechtigde te verlangen, zijn bij wet opgedragen aan het college van burgemeester en wethouders. De uitoefening van deze bevoegdheden kan er immers toe leiden dat diep wordt doorgedrongen in de persoonlijke levenssfeer van de bijstandsgerechtigde.
Welke gevolgen heeft de recente uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over de inhuur door gemeenten van externe bureaus op no cure no pay basis voor onderzoeken naar uitkeringsfraude?2 In hoeverre zijn gemeenten door deze uitspraak verplicht om onderzoeken naar uitkeringsfraude zelf uit te voeren? Deelt u de mening dat het uitbesteden van onderzoeken naar uitkeringsfraude aan externe bureaus op no cure no pay basis nu verboden is?
Artikel 7, vierde lid Participatiewet geeft aan dat het college de uitvoering van de Participatiewet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de belanghebbenden en de daarvoor noodzakelijke vaststelling van zijn omstandigheden, door derden kan laten verrichten. Onder derden wordt in dit verband niet verstaan personen die bijvoorbeeld via een uitzendbureau of organisatiebureau zijn ingehuurd, omdat de door hen verrichte werkzaamheden aangemerkt kunnen worden als werkzaamheden die door het bestuursorgaan zijn verricht. Indien de gemeentelijke uitvoeringsorganisatie door de structurele inzet van ingehuurde krachten feitelijk wordt ontmanteld, is er materieel sprake van niet geoorloofde uitbesteding. Uit de tekst en de wetsgeschiedenis van artikel 7, vierde lid, van de Participatiewet, valt af te leiden dat de wetgever de kerntaken van de uitvoering van de Participatiewet als uitdrukkelijke opdracht aan het college heeft geformuleerd en dat die niet kunnen worden uitbesteed aan private bedrijven. Ook blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet Suwi is de inkomensbeschermende functie van de sociale zekerheid van groot belang geweest bij de bepaling van welke de kerntaken zijn die tot het publieke domein behoren, en is die scheiding tussen die domeinen bedoeld om die inkomensbeschermende functie te vrijwaren van commerciële beïnvloeding en belangenverstrengeling tussen private en publieke bedrijfsonderdelen, als ook om de bescherming van de privacy van uitkeringsgerechtigden te waarborgen. Tot de genoemde kerntaken moeten worden gerekend het nemen van besluiten inzake de bijstandverlening, de individuele gevalsbehandeling, de beoordeling van de aanspraak en de afweging van individuele omstandigheden, de opsporing en de verificatie en validatie van voor de bijstand relevante gegevens. De recente uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in dit kader is geheel in lijn hiermee.
Voorts geldt dat een door de gemeente te treffen mandaatregeling er de facto niet toe mag leiden dat het «verbod van uitbesteding» wordt omzeild. Dit laat onverlet dat het college de vaststelling en beoordeling van rechten en plichten wel kan mandateren aan andere bestuursorganen, zoals het College van burgemeesters en wethouders van een andere gemeente of het UWV. De uitvoering van de wet blijft daarmee binnen het publieke domein.
In hoeverre geven gemeenten thans uitvoering aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep? Wat is uw beoordeling van de in de uitzending genoemde constructie waarbij medewerkers van de externe bureaus de status krijgen van «onbetaald ambtenaar» maar hun werk blijven verrichten op no cure no pay basis? In welke mate maken gemeenten gebruik van deze constructie? Kan dit volgens u gezien worden als ontwijking van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep? Zo ja, bent u bereid om op te treden tegen dergelijke ontwijking? Op welke wijze gaat u dit doen? Zo niet, waarom niet?
Zoals in antwoord 3 aangegeven mag een in het kader van artikel 7 vierde lid Participatiewet te treffen mandaatregeling er de facto niet toe leiden dat het «verbod van uitbesteding» wordt omzeild. De in de uitzending van De Monitor aan de orde zijnde constructie waarbij medewerkers van een extern privaat bureau de status krijgen van «onbetaald ambtenaar» maar hun werk blijven verrichten op no cure no pay basis, wijs ik dan ook af.
Ik zal in een volgende verzamelbrief aan gemeenten aandacht besteden aan deze problematiek. In voorkomende gevallen van niet geoorloofde uitbesteding zal ik – voor zover er sprake is van een met betrekking tot de rechtmatige uitvoering van de Participatiewet vastgestelde ernstige tekortkoming – gebruik maken van mijn bevoegdheid tot het geven van een aanwijzing ex artikel 76 Participatiewet.
Bij gemeenten waarvan mij bekend is dat mogelijk sprake is van een contra legemuitvoering, zal ik informatie inwinnen over de feitelijke situatie en interveniëren indien de actuele situatie niet in overeenstemming is met het geschetste juridisch kader.
Deelt u de mening dat de inhuur van externe bureaus op no cure no pay basis voor onderzoeken naar uitkeringsfraude onwenselijk is vanwege de bij vraag 2 genoemde perverse prikkel? Deelt u de mening dat gemeenten onderzoeken naar uitkeringsfraude zelf uit moeten voeren? In welke mate wordt dit bereikt door de uitspraak van de Centrale Raad voor Beroep? In welke mate zijn aanvullende maatregelen van uw kant noodzakelijk om dit resultaat te bewerkstellingen? Bent u bereid om deze maatregelen te nemen? Zo ja, op welke termijn? Zo niet, waarom niet?
Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
De bouw van een moskee in Gouda |
|
Peter Oskam (CDA), Raymond Knops (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat de gemeente Gouda al veel langer dan tot dusver bekend was, een megamoskee wilde?1
Ja.
Klopt het dat de burgemeester van Gouda al op 20 september 2013 in een bestuurlijk overleg met moskeebesturen aangegeven heeft dat de PWA-kazerne de meest geschikte locatie was voor het vestigen van een megamoskee?
Ja. In een bestuurlijk overleg met de moskeebesturen is destijds een aantal mogelijk geschikte locaties genoemd, waaronder de PWA-kazerne. Er is toen geconstateerd dat de PWA-kazerne beschikt over een maatschappelijke bestemming en op het eerste gezicht adequate parkeerruimte. Het initiatief voor een mogelijk vervolgtraject lag bij de moskeebesturen.
Klopt het dat er met het Rijksvastgoedbedrijf in het najaar van 2013 al positief verlopen verkennende gesprekken gevoerd zijn en er op 13 november 2013 door het Rijksvastgoedbedrijf een bezichtiging voor de moskeebesturen is georganiseerd op de PWA-kazerne?
In de antwoorden op de vragen van uw Kamer van 13 maart 2015 (Omtzigt, Oskam en Knops) heb ik u aangegeven dat het Kabinet conform de staatkundige inrichting van Nederland geen standpunt heeft ingenomen over deze lokale kwestie. Ook de doorverkoop is dus een aangelegenheid van de gemeente Gouda. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft, onder auspiciën van de gemeente Gouda, vrijblijvende en informatieve gesprekken met verschillende partijen gevoerd. Ook met een vertegenwoordiger van de drie Goudse moskeebesturen.
Was u toen al voorstander van de verkoop van de PWA-kazerne ten behoeve van de vestiging van een megamoskee? In hoeverre heeft u verwachtingen gewekt richting de moskeebesturen en de gemeente Gouda die u nu wilt waarmaken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u, indien de gemeente Gouda geen gebruik wil of kan maken van de mogelijkheid tot koop van de PWA-kazerne binnen de door u gestelde termijn, bereid om de kazerne direct aan de moskeebestuur El Wahda te verkopen? Zo ja, realiseert u zich dat u daarmee de omwonenden van de PWA-kazerne en de gemeenteraad in Gouda passeert die in meerderheid tegen de megamoskee zijn?
Nee. Indien de gemeente Gouda afziet van de mogelijkheid tot koop van de PWA-kazerne zal een openbare verkoopprocedure worden gestart.
Waarom was de Minister-President eerst vóór de megamoskee, tijdens het RTL verkiezingsdebat op 5 maart jl. ineens tegen en nu weer vóór?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Klopt het dat de mededeling dat de moskee «substantieel kleiner» zou worden geen betrekking heeft op het Islamitisch centrum als geheel, maar slechts op de omvang van het gebedshuis als onderdeel hiervan? Klopt het dat dit niet betekent dat de gemeente Gouda minder grondoppervlakte aan de moskee doorverkoopt?
De verdeling van de bestaande bebouwing op het complex tussen de drie initiatiefnemers De Ark, El Wahda en Gemiva wijzigt in principe niet. Voor de nieuwbouw van het gebedshuis geldt dat deze verkleind wordt. Voor het islamitisch centrum als geheel (inclusief gebedsruimte) geldt dat het totaal van de aanwezige bezoekers wordt gemaximeerd op een lager aantal dan in eerste instantie werd voorzien. De realisering van een kleinere gebedsruimte betekent niet dat er minder grondoppervlakte wordt verkocht aan El Wahda.
Klopt het dat het principebesluit van het college van B&W, dat realisatie van een megamoskee via toepassing van de ABC-constructie mogelijk moest maken, nog niet van de baan is? Waarom beoordeelt u dit als een «nieuw proces»?2
Het moskeebestuur heeft half maart het aanbod gedaan om de moskee qua omvang substantieel te verkleinen en daarbij (een deel van) de huidige moskeeën in Gouda in gebruik te houden. Twee onafhankelijke procesbegeleiders bekijken in overleg met betrokkenen bekijken of er meer draagvlak gevonden kan worden voor een kleinere moskee, samen met het kinderdagcentrum en de school. Dit is dus een onderdeel van een nieuw, lokaal besluitvormingsproces. De drie initiatiefnemers (De Ark, El Wahda en Gemiva) hebben uitgesproken dit proces te steunen.
Wat is de opdracht, scope, reikwijdte en methodiek van het ingestelde proces? Nemen de door het college van B&W in Gouda aangestelde «onafhankelijke procesbegeleiders» ook de rol van de rijksoverheid mee als verkopende partij?
Het college van burgemeester en wethouders heeft er voor gekozen om zo min mogelijk voor te schrijven en de onafhankelijk procesbegeleiders zelf hun invulling aan het proces te laten geven. Wel is aangegeven dat het proces tijdig moet worden afgerond zodat uiterlijk 8 juli besluitvorming kan plaatsvinden. De procesbegeleiders onderzoeken «of het mogelijk is tot een inpassing van De Ark, Gemiva en El Wahda te komen op het terrein van de PWA-kazerne op een manier die wel op voldoende steun van de wijk kan rekenen en daarmee mogelijkerwijs ook van de raad van Gouda». De uitkomst van het nieuwe proces kan zijn dat «Samen onder één dak» er komt of niet.
In hoeverre is bij de verkoop door het Rijk van het perceel van de PWA Kazerne, waarbij het Rijksvastgoedbedrijf de reallocatieprocedure hanteert, sprake van de hierbij beoogde herbestemming in de publieke sfeer, waarbij het doel is om publieke diensten of taken die met publieke middelen worden bekostigd zo doelmatig mogelijk te realiseren?3
In antwoord op de vragen van uw Kamer van 3 februari 2015 (Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik aangegeven dat het perceel van de PWA-kazerne zal gaan dienen voor de huisvesting van een school voor speciaal onderwijs (De Ark), een islamitisch centrum (El Wahda) en een kinderdagcentrum Gemiva. Bij zowel de huisvesting van een school als een kinderdagcentrum is er sprake van een herbestemming in publieke sfeer die met publieke middelen worden bekostigd.
In hoeverre voldoet een gebedshuis of religieus centrum aan bovengenoemd criterium en valt het binnen de taak van de rijksoverheid om via doorverkoop de vestiging van een gebedshuis te faciliteren, «zo doelmatig mogelijk»? In hoeverre creëert het Rijk hiermee ongelijke kansen ten opzichte van andere (mogelijke) marktpartijen?
Zie de antwoorden op de vragen 3, 4 en 10.
Op welke wijze brengt u in de praktijk dat «we voortdurend de situatie rond die geldstromen in de gaten moeten houden», zoals uw ambtsvoorganger aankondigde, omdat hij de situatie in Gouda een «enorm punt van zorg» achtte?4
De meeste moskeeën in Nederland organiseren zich in de vorm van een stichting of vereniging, net als veel kerken en andere religieuze instellingen. Als een moskee als ANBI (Algemeen Nut Beogende Instelling) is geregistreerd, is zij, net als alle andere religieuze instellingen met ANBI-status, tot 1 januari 2016 vrijgesteld van de verplichting om haar financiële administratie en jaarverslagen openbaar te maken. Daarna zullen zij, net als alle andere ANBI’s, hun jaarrekening, uitgaven- en inkomstenbalans en bijbehorende toelichting online moeten publiceren. Met het ingaan van die verplichting zal de financiële transparantie naar verwachting toenemen.
Het Kabinet is daarnaast gestart om het diplomatieke gesprek waar nodig te intensiveren met landen die aan islamitische instellingen in Nederland schenken, met als doel de transparantie over deze financiële stromen te vergroten. Tevens wordt met gemeenten, lokale partners en gemeenschappen het gesprek aangegaan over de wijze waarop met lokale gemeenschappen optimale transparantie kan worden bereikt ten aanzien van financieringsstromen vanuit het buitenland.
Deelt u het standpunt dat er «geen twijfel zou moeten bestaan» over de herkomst van geld waarmee de moskee in Gouda wordt gefinancierd? Zo nee, waarom niet?
Ja. Door middel van een brief en de beantwoording van verschillende vragen van uw Kamer heb ik u over de kwestie van een nieuw te bouwen moskee in Gouda geïnformeerd. In de brief van 11 februari 2015 (vergaderjaar 2014–2015, 34 000 VI, nr. 65) heb ik u laten weten dat de gemeente Gouda door forensisch accountant PWC onderzoek heeft laten doen naar de herkomst van de financiële middelen voor de bouw van de moskee. Verder heeft de gemeente zoals gemeld in de brief en verwoord in antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) een adviesaanvraag ingediend bij het Landelijk Bureau Bibob.
In hoeverre acht u het onderzoek naar de herkomst van financiering, dat in de opdracht van het college van B&W in Gouda is gedaan, onafhankelijk en controleerbaar; dit tegen de achtergrond van het feit dat dit college van B&W in Gouda zich politiek al sinds 2013 hard maakt voor realisatie van de megamoskee via de abc-constructie, het feit dat dit onderzoek geheim is en het feit dat de vraagstelling en opdracht niet publiek bekend zijn, ook niet na herhaaldelijke vragen uit de Kamer?
Forensisch accountant PWC is een onafhankelijke partij. Het Landelijk Bureau Bibob is onderdeel van de dienst Justis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en is voor de inhoud van het gevraagde onderzoek niet gebonden aan lokale politieke besluitvorming.
Bent u alsnog bereid om aan het verzoek5, om na te gaan op welke wijze de gemeente Gouda de financiering van het gebedshuis heeft onderzocht en of dit onderzoek grondig genoeg en deugdelijk is geweest? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit betreft een lokale aangelegenheid.
Wilt u dit volledige onderzoek, in opdracht van het college B&W Gouda, alsnog aan de Kamer verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u alsnog bereid eigenstandig onderzoek te doen naar de financiering van de megamoskee, de mogelijke salafistische invloed uit onvrije landen, de rol van radicale prediker en fondsenwerver Tarik Ibn Ali en diens vermeende banden met jihadisten in Syrië en verboden radicaal-islamitische organisaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
In hoeverre toetst het Landelijk Bureau Bibob (LBB) de herkomst van financiële middelen die worden ingezet voor de bouw en verbouw van de moskee? Op welke wijze zijn de uitkomsten hiervan democratisch controleerbaar, aangezien het college het advies geheim dient te houden gelet op art. 28, tweede lid, van de Wet Bibob, en het college van B&W van Gouda zoals bekend groot voorstander is van de te realiseren megamoskee?
Bij het Landelijk Bureau Bibob (LBB) is advies gevraagd inzake de aankoop van vastgoed, niet over een vergunning voor bouwactiviteiten. Het LBB kan ingevolge de Wet Bibob de rechtspersoon in relatie tot de financiering van de vastgoedtransactie onderzoeken. Op grond van artikel 169 van de Gemeentewet heeft de gemeenteraad recht op alle gevraagde inlichtingen die hij nodig heeft voor de uitoefening van zijn bevoegdheden, tenzij in strijd met het openbaar belang. Indien er geen sprake is van strijd met het openbaar belang kan het college onder omstandigheden, rekening houdend met de vertrouwelijkheid van de informatie, de gemeenteraad van deze gegevens kennis laten nemen. Artikel 169 van de Gemeentewet doorbreekt het gesloten verstrekkingenregime van artikel 28, eerste lid, van de Wet Bibob. De rechtvaardiging voor het feit dat de privacy (het doel van het gesloten verstrekkingenregime en de geheimhoudingsplicht) in een dergelijk geval wordt aangetast, kan worden gevonden in het belang van democratische controle. Het is aan het college van burgemeester en wethouders om te bepalen wat de meest geschikte wijze is voor het delen van deze informatie met de gemeenteraad.
Zal de Rijksvastgoeddienst, voorafgaand aan verkoop, ook de uitkomsten wegen van de uitkomst van het Bibob-onderzoek, aangezien het niet wenselijk is dat het Rijk mogelijk dubieuze gelden aanneemt bij een grondtransactie, ook als dit via een doorverkoopconstructie gebeurt?
Nee. In mijn antwoorden op vragen van uw Kamer van 3 februari 2015 (Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik aangegeven dat in het geval van de PWA-kazerne er sprake is van een verkoop aan een decentrale overheid. Ten aanzien van de doorverkoop van een gedeelte van het PWA-complex geldt dat de gemeente Gouda zelf een Bibob-procedure heeft aangevraagd. Het LBB brengt zijn advies uit aan het college, dat dit advies in de besluitvorming zal betrekken.
Indien de uitkomst van het proces in Gouda zal zijn dat toepassing van de abc-constructie ten behoeve van het PWA terrein niet meer aan de orde is, welke voorwaarden stelt dan de Rijksvastgoeddienst aan verkoop van het PWA terrein? Op welke wijze wordt de hoogste opbrengst nagestreefd? Is het u bekend dat de opbrengst hoger zal liggen, wanneer gewacht zal worden c.q. aangedrongen op wijziging van de bestemming, zodanig dat hier ook woningbouw mogelijk is, zoals in de eerdere Goudse plannen voor een combinatie met seniorenwoningen reeds de bedoeling was?
Indien de gemeente Gouda afziet van de mogelijkheid tot koop van de PWA-kazerne zal een openbare verkoopprocedure worden gestart. Bij de verkoop stelt het Rijksvastgoedbedrijf geen bijzondere eisen aan de verkoop van het PWA-terrein anders dan de gebruikelijke eisen bij verkoop van rijksvastgoed. Het Rijksvastgoedbedrijf bepaalt, voorafgaand aan de verkoop, op welke wijze de gunning aan een kopende partij zal plaatsvinden. Een andere bestemming dan de huidige bestemming kan invloed hebben op de verkoopopbrengst. Zo kan de verwachte verkoopopbrengst bij de bestemming «woningbouw» hoger liggen. Van enig voornemen om de bestemming van de locatie naar een zodanige bestemming te wijzigen is momenteel evenwel geen sprake.
Marteling door de Indonesische politie in Papua |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de actie van Amnesty International naar aanleiding van de marteling vorige maand van vier studenten, waarvan drie minderjarig, door de Indonesische politie in Papua?1 Wat is uw beeld van wat er precies gebeurd is?
Ja.
Drie jongeren werden om onbekende redenen aangehouden door leden van de Indonesische speciale politie. Daarbij is geweld gebruikt, ook tegen de vierde betrokkene, een getuige die om hulp heeft geroepen. Na behandeling in het politieziekenhuis zijn de vier weer op vrije voeten gesteld.
Wat is de toestand van de vier slachtoffers op dit moment? Is er adequate medische behandeling?
De vier betrokkenen zijn in het politieziekenhuis behandeld. Eldi Kogoya verbleef vier dagen in het ziekenhuis, Timotius Tabuni en Mies Tabo twee dagen. Lesman Jigibalom is één week opgenomen geweest in het ziekenhuis waar hij op 19 maart een operatie heeft ondergaan.
Bent u bereid bij de Indonesische autoriteiten aan te dringen op een onafhankelijk onderzoek naar deze kwestie en vervolging van de daders en op schadevergoeding voor de slachtoffers? Indien neen, waarom niet?
Het kantoor van de Nationale Mensenrechtencommissie (KomnasHAM) in Jayapura, Papua, heeft een onafhankelijk onderzoek in deze zaak ingesteld. De conclusie van KomnasHAM was dat de politie haar bevoegdheid had misbruikt door geweld te gebruiken. De politie kon zich in deze conclusies vinden. Naar aanleiding van de klacht van KomnasHAM heeft de lokale politiecommandant aan KomnasHAM toegezegd disciplinaire straffen te zullen opleggen aan betrokken agenten. Onduidelijk is of dit is gebeurd. De situatie zal worden gemonitord.
Moderne slavernij en kinderarbeid in de kledingindustrie in India |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de recente artikelen en rapporten over slachtoffers van moderne slavernij in de Zuid-Indiase textielindustrie, waaronder het artikel «Opgesloten in de fabriek» (OneWorld, maart 2015) en artikelen in de Indiase pers over een Dalit-meisje dat onder verdachte omstandigheden opgehangen werd gevonden in een spinnerij, meisjes die uit spinnerijen zijn gevlucht en meisjes die zijn bevrijd? Kent u het recente rapport over de grote lichamelijke en psychische problemen bij tienermeisjes die onder het «Sumangali Scheme» werken?1
Ja.
Bent u van mening dat aanvullend op de inspanningen die Nederland met betrekking tot Bangladesh en Pakistan verricht om de arbeidsomstandigheden in de textielsector te verbeteren, ook de moderne slavernij in Zuid-India, waarvan circa 200.000 vrouwen en meisjes het slachtoffer zijn, urgente actie verdient van de betrokken Nederlandse bedrijven en van u en uw Europese collega’s?
De problemen die gepaard gaan met het Sumangali-systeem en andere vormen van gebonden arbeid (omstandigheden die worden gekenschetst als moderne slavernij) in de (Zuid-)Indiase textielsector hebben de aandacht van het Nederlandse bedrijfsleven en van het kabinet.
Brancheorganisatie VGT heeft mede namens brancheorganisaties MODINT en Inretail deelgenomen aan meerdere multi-stakeholders bijeenkomsten met ngo’s, internationale retailers, vakbonden en andere retailvertegenwoordigers die de problemen rond gedwongen en gebonden arbeid in Zuid-India en Tamil Nadu via een gezamenlijk initiatief, gebaseerd op de United Nation’s Guiding Principles en geïnspireerd door het Bangladesh Accord, willen aanpakken. Dit initiatief verkeert nog in een pril stadium. Zodra het initiatief vaste vormen aanneemt, zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken bezien op welke manier dit initiatief ondersteund kan worden.
In het kader van de vormgeving van dit initiatief (en mede naar aanleiding van de recente publicaties, artikelen en incidenten) staat de Nederlandse ambassade in New Delhi in regelmatig contact met vertegenwoordigers van lokale en internationale ngo’s en bedrijven alsmede de ILO en andere internationale organisaties om na te gaan op welke manier de problematiek het meest effectief onder de aandacht kan worden gebracht en kan worden aangepakt. Door de grote politieke gevoeligheid, met name in de Indiase deelstaat Tamil Nadu, liepen verschillende eerdere pogingen tot dialoog tussen de verschillende stakeholders (waaronder de Indiase autoriteiten), o.a. onder leiding van de ILO, op niets uit.
Wat is de uitkomst van het overleg met de brancheorganisaties VGT, Modint en Inretail2 over het vergroten van de betrokkenheid bij onder meer de werkgroep «gebonden arbeid» onder het Plan van Aanpak? Welke bedrijven zijn inmiddels aangesloten en welke activiteiten worden ondernomen? Welke stappen onderneemt u zelf om een actieve aanpak van de betrokken bedrijven te vergroten?
Op dit moment nemen O’Neill en branchevereniging VGT (mede namens Modint en InRetail) actief deel aan de werkgroep «gebonden arbeid» waarbinnen wordt overlegd en meegedacht over hoe aan te sluiten bij het bovengenoemde initiatief.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft meegewerkt aan een brief van VGT die Nederlandse bedrijven die genoemd worden in het LIW/FNV Mondiaal rapport «Small Steps, Big Challenges» uitnodigt deel te nemen aan de werkgroep. Aangezien de genoemde bedrijven veelal kleinere spelers zijn, wordt bij het in antwoord 2 genoemde initiatief nadrukkelijk ook aandacht gevraagd voor mogelijkheden tot deelname van deze bedrijven.
Bent u bereid om het onderwerp moderne slavernij en kinderarbeid in de Zuid-Indiase textielindustrie én mogelijke oplossingen daarvoor aan de orde te stellen tijdens de door Nederland te organiseren conferentie over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) en waardeketens, die voorafgaand aan het Nederlandse EU-voorzitterschap wordt georganiseerd?3
De conferentie die in Amsterdam op 7 december 2015 wordt georganiseerd, focust op wat de EU kan doen- met name in haar handels- en OS-beleid – om mondiale waardeketens te verduurzamen. De ergste mensenrechten- en milieuschendingen vinden vooral in productielanden plaats. Moderne slavernij en kinderarbeid in de textielindustrie in India is hier een voorbeeld van. Het idee is in de conferentie goede praktijkvoorbeelden aan te dragen (zoals IMVO sectorconvenanten en private sector development (PSD) initiatieven) die dergelijke mensenrechten- en milieuschendingen aanpakken in specifieke mondiale waardeketens. Als goede praktijkvoorbeelden van IMVO en PSD naar EU niveau worden opgeschaald en worden gestimuleerd in (o.a.) het EU hulp- en handelsbeleid, zorgt dat voor een evenwichtiger speelveld voor koplopersbedrijven en meer invloed op de verduurzaming van mondiale waardeketens.
Met deze insteek zijn mogelijke oplossingen voor misstanden in de keten, zoals moderne slavernij en kinderarbeid in India, automatisch onderdeel van de conferentie.
Bent u bereid deze kwestie ook voor en na de MVO-Conferentie indringend in de EU aan de orde te stellen met het oog op een mogelijk gezamenlijke aanpak met de Indiase regering?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van plan daartoe ook samenwerking met uw Franse en Duitse collega’s te zoeken, aangezien Duitsland een belangrijk sectoraal initiatief van textielbedrijven en maatschappelijke organisaties ondersteunt?4
Ja. Ook goede praktijkvoorbeelden van andere landen die naar EU-niveau zouden kunnen worden opgeschaald zijn onderdeel van de conferentie.
Bent u bereid om steun te geven aan het Europese «flagship initiative for the responsible management of the supply chain in the garment sector»en ervoor te zorgen dat dit initiatief tot concrete actie leidt, zoals onder meer is verwoord in een brief aan de Europese Commissie van onder meer de Clean Clothes Campaign en de European Coalition for Corporate Justice?5 Bent u bereid deze kwestie aan de orde te stellen tijdens de economische missie naar India die in juni 2015 staat gepland? Zo ja, kunt u de Kamer over de resultaten informeren?
Ja, ik steun het initiatief van de Europese Commissie en hoop inderdaad dat dit leidt tot concrete actie op Europees niveau. Met een aantal gelijkgezinde EU-lidstaten wordt momenteel bekeken welke gezamenlijke suggesties we daarvoor aan de commissie kunnen meegeven.
Gelijke rechten voor vrouwen en het tegengaan van kinderarbeid wereldwijd hebben mijn grote aandacht. Waar mogelijk zal ik deze thema’s tijdens de economische missie naar India bespreken. Dit past ook bij de MVO-agenda van de Indiase overheid zelf, die aansluit bij de MDG’s en zich onder andere inzet voor een gelijkwaardige positie van vrouwen en kinderrechten, mede via educatie en sanitatie. In India steunt Nederland een project van de organisatie Global March (organisatie van Nobelprijswinnaar Kailash Satyarthi) dat onder meer bestaat uit de internationale werkgroep «Parliamentarians Without Borders» bestaande uit 20 parlementariërs die zich inzetten voor de strijd tegen kinderarbeid, waaronder vijf Indiase en 1 Nederlandse (Van Laar). Tijdens mijn bezoek aan India in juni 2015 hoop ik met de Indiase parlementariërs de voortgang op de door u genoemde onderwerpen te bespreken.
Op welke manier werkt u met de ILO en de OESO samen in de aanpak van gebonden arbeid en kinderarbeid in de Indiase textielindustrie en welke resultaten zijn te melden?
De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen leggen de standaard vast waaraan Nederlandse bedrijven moeten voldoen als ze zaken doen in het buitenland, inclusief de Indiase textielsector. Deze richtlijnen houden ook in dat bedrijven zich moeten houden aan de fundamentele arbeidsrechten zoals vastgelegd in onder andere ILO-verdrag nr. 29 over de uitbanning van gedwongen arbeid en ILO-verdragen nr. 138 en 182 met betrekking tot het verbod op kinderarbeid, waarvan de laatste twee overigens nog niet door India zijn geratificeerd.
Zowel in de ILO als daarbuiten pleit Nederland ervoor dat landen zich moeten houden aan de fundamentele arbeidsnormen, en roept Nederland deze landen op om de fundamentele arbeidsverdragen te ratificeren en vervolgens de nationale wetgeving in lijn te brengen met de desbetreffende verdragen.
Het Algemeen Preferentieel Stelsel+ (APS+) is voorts een belangrijke prikkel om landen zoals India aan te spreken op hun verplichtingen onder ILO-verdrag nr. 29, en te engageren op ILO-verdragen nr. 138 en 182. Het APS+ is een speciale regeling om duurzame ontwikkeling en goed bestuur te bevorderen. Het stimuleert landen om 27 internationale conventies te implementeren in ruil voor extra EU-handelspreferenties – met name voor textiel en kleding, plantaardige producten en bereid voedsel. De ILO-conventies 29, 138 en 182 maken onderdeel uit van het APS+.
De voornaamste partner van Nederland voor het daadwerkelijk versterken van arbeidsnormen is echter de ILO zelf. De ILO heeft in India een «Decent Work Country Programme». Een belangrijk deel van dit programma betreft samenwerking met de overheid om toepassing van de geratificeerde fundamentele ILO-verdragen, waaronder verdrag nr. 29, te verbeteren.
Ten slotte is Nederland een belangrijke donor van het Regular Budget Supplementary Account (RBSA) van de ILO, een ongeoormerkt flexibel fonds waarmee de ILO snel en naar eigen inzicht kan reageren op opkomende situaties. De ILO heeft hiermee in 2014 ook in India bijgedragen aan het verminderen van gedwongen arbeid en slavernij.
Het bericht dat ambtenaren worden verdacht van machtsmisbruik bij re-integratietrajecten en bijstandscliënten in de rol van slaaf worden geduwd |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Bijstandcliënt in rol van slaaf»?1
Het artikel in het Parool gaat over een specifieke casus inzake de integriteit van enkele ambtenaren in de gemeente Amsterdam. Ik treed niet in individuele gevallen die spelen tussen een gemeente en bijstandgerechtigden. Het Rijk heeft gezien de gedecentraliseerde verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Participatiewet hierbij geen rol.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft naar aanleiding van ingediende klachten de gang van zaken laten onderzoeken en heeft maatregelen genomen naar aanleiding van de uitkomst van het onderzoek. Het college heeft de gemeenteraad hierover geïnformeerd bij brief van 15 april jl.
Voor mensen die zich door de behandeling in het kader van hun re-integratie benadeeld voelen staan meerdere wegen open om klachten in te dienen, bijvoorbeeld bij het college van burgemeester en wethouders, via het gemeentelijk klachtenloket, via de cliëntenraad en/of via onafhankelijke ombudsfunctionarissen. De invulling verschilt per gemeente. Fouten bij de uitvoering van het re-integratiebeleid moeten op lokaal niveau aan de orde worden gesteld en ook op dat niveau zo nodig worden gecorrigeerd. De gemeenteraad heeft daarbij een toezichthoudende rol.
Vindt u het «vernederen, intimideren en voortdurend dreigen met intrekken van de uitkering» een acceptabele manier van omgang met bijstandsgerechtigden? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om aan deze praktijken een einde te maken en misstanden te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw advies aan bijstandsgerechtigden die vernederd, geïntimideerd en onderdrukt worden door ambtenaren maar geen gehoor vinden bij de gemeente?
Zie antwoord vraag 1.
Welke overeenkomsten zijn er volgens u tussen deze en eerdere voorvallen waarbij sprake was van machtsmisbruik en intimidatie van uitkeringsgerechtigden onder de noemer re-integratie?2 3
Ik heb hiervoor aangegeven dat ik niet treed in de verantwoordelijkheid van gemeenten bij individuele voorvallen. Ik kan daarom geen uitspraak doen over eventuele overeenkomsten tussen incidenten bij gemeenten.
Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de uitvoering van het gemeentelijk re-integratie beleid en ervaringen van bijstandscliënten? Zo nee, waarom niet?4
Een onderzoek door de rijksoverheid is niet opportuun. Het college van burgemeester en wethouders van iedere gemeente heeft tot taak beleid te ontwikkelen en vervolgens de uitvoering daarvan door de gemeenteraad te laten controleren. Het is aan de gemeenteraad om eventuele gebreken in de uitvoering te agenderen en het college hierover ter verantwoording te roepen.
De gemeente Amsterdam heeft, zoals aangegeven bij de vorige vraag, besloten om externe deskundigen en de Gemeentelijke Ombudsman te betrekken bij het nemen van aanvullende maatregelen om de kans op dergelijke incidenten in de toekomst te verkleinen en deelnemers beter te beschermen.
Welke mogelijkheden heeft u om in te grijpen wanneer sprake is van oneigenlijk gebruik van de Participatiewet door gemeenten?
De Participatiewet is een gedecentraliseerde wet, waarbij de controle op de uitvoering door het college primair de taak is van de gemeenteraad. Mij staan verschillende instrumenten ter beschikking om in te grijpen in situaties die daarom vragen. Daarbij is het uitgangspunt dat het interbestuurlijk instrumentarium, zoals bijvoorbeeld de aanwijzing, door de Minister niet gebruikt kan worden om op te treden in individuele casuïstiek.
Studenten in vreemdelingendetentie |
|
Jasper van Dijk , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Vijf bezetters Maagdenhuis na ontruiming in vreemdelingendetentie»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht.
Is het waar dat aanvankelijk vijf, maar nog altijd twee studenten van het Maagdenhuis in vreemdelingendetentie worden gehouden?
Inmiddels zijn alle personen in vrijheid gesteld nadat hun identiteit is vastgesteld. In sommige gevallen kon dit in één dag worden vastgesteld, in twee gevallen duurde het onderzoek drie dagen.
Is het waar dat vreemdelingendetentie uitsluitend bedoeld is voor uitzetting?
Ja.
Deelt u de mening dat vreemdelingendetentie niet mag worden toegepast op studenten met de Nederlandse nationaliteit?
Ja.
Is het waar dat de studenten in kwestie maar liefst negen maanden kunnen worden vastgehouden? Zo ja, op welke grond?
Nadat hun identiteit was vastgesteld, bleken de studenten in kwestie de Nederlandse nationaliteit te hebben. Het vreemdelingenrecht is op hen dus niet van toepassing
Deelt u de mening dat dit misbruik van het vreemdelingenrecht onaanvaardbaar is en dat deze studenten zo spoedig mogelijk moeten worden vrijgelaten? Zo nee, waarom niet?
De studenten zijn direct nadat hun identiteit was vastgesteld, vrijgelaten. De rechter heeft daarna bij uitspraken van 30 april 2015 (o.a. kenmerk AWB 15/7645) in de meeste gevallen een schadevergoeding toegekend voor de onrechtmatige vreemdelingenbewaring, variërend van € 105,– tot € 315,– omdat in deze gevallen een onjuiste afweging is gemaakt bij de inbewaringstelling. De rechter heeft echter niet geoordeeld dat sprake is van misbruik van bevoegdheden.
Deze uitspraak is teruggekoppeld aan de politie zodat in toekomstige gevallen met inachtneming van deze uitspraak wordt gehandeld. Ook zal in de opleiding en nascholing van de hulp Officieren van Justitie aandacht worden besteed aan de maatstaf die is gegeven in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak.
Ik wil u tot slot ook attent maken op de beantwoording van de vragen over dit onderwerp gesteld door het lid Recourt (PvdA), ingezonden op 21 april 2015 met kenmerk 2015Z07289.
Haperende apparatuur van Gelderse ambulances |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Haperende apparatuur Gelderse ambulances vervangen»?1
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft mij geïnformeerd dat zij een melding over deze casuïstiek behandelt. Ik kan daarom niet inhoudelijk op de casus ingaan.
Vindt u het acceptabel dat ambulances al twee jaar met haperende apparatuur rondrijden?
Bij de Regionale Ambulance Voorziening (RAV) Gelderland-Zuid zijn intern meldingen gedaan van problemen die zich voordeden bij het gebruik van de monitoren. De fabrikant is hiervan op de hoogte. RAV Gelderland-Zuid en de fabrikant hebben de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) geïnformeerd. Op dit moment behandelt de IGZ de melding over deze casuïstiek. Daarbij heeft de IGZ bij de Europese lidstaten en de FDA de vraag uitgezet of zij bekend zijn met vergelijkbare signalen over het product.
Vindt u dat de directeur van de veiligheidsregio Gelderland-Zuid verantwoordelijk gehandeld heeft?
De verantwoordelijkheid voor veiligheid van de monitoren en het verantwoorde gebruik daarvan ligt bij zowel de ambulancezorgaanbieder als de fabrikant. Het is aan de ambulancezorgaanbieder om verantwoorde zorg te leveren. Daarnaast moet de fabrikant een veilig product leveren en de prestaties van het product na het op de markt brengen volgen. Beide partijen worden op hun verantwoordelijkheden aangesproken door de inspectie. De vraag of er verantwoordelijk is gehandeld door beide partijen kan niet beantwoord worden zolang de melding in behandeling is bij de IGZ. RAV Gelderland Zuid en de fabrikant zijn met elkaar in contact om de problemen zo spoedig mogelijk op te lossen. De IGZ houdt de voortgang nauwlettend in de gaten en zal indien noodzakelijk passende maatregelen nemen.
Deelt u de mening dat haperende apparatuur de patiëntveiligheid onnodig in gevaar brengt en dat storingen direct opgelost moeten worden en niet pas na ernstige incidenten?
Zoals in vraag 3 aangegeven zijn de ambulancezorgaanbieder en de fabrikant verantwoordelijk voor de veiligheid. Op dit moment behandelt de IGZ de meldingen over deze casuïstiek en ik kan dan ook nog geen uitspraken doen over deze specifiek casus.
Bent u bereid nader te onderzoeken of de patiëntveiligheid in gevaar is of is geweest door haperende apparatuur in ambulances, niet alleen in de Gelderse veiligheidsregio maar in alle veiligheidsregio’s?
Deze vraagstelling is onderdeel van de behandeling van de meldingen door IGZ.
Eerder onderzoek op taal- en spraakproblemen bij kinderen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het langzaam verdwijnen van het regelmatige bezoek van een logopedist van de GGD aan basisscholen om leerlingen te screenen op logopedische problemen, omdat gemeenten bezuinigen op de GGD? Welk effect heeft deze bezuiniging op het aantal leerlingen met logopedische problemen (spraakproblemen) in het basisonderwijs?1
Het is niet noodzakelijk dat een logopedist alle basisschoolleerlingen screent op logopedische problemen. In het Basispakket Jeugdgezondheidszorg (JGZ) is in het kader van vroegtijdige opsporing en preventie van specifieke stoornissen opgenomen na te gaan of sprake is van spraak- en taalstoornissen. Het basispakket JGZ is vastgelegd in de Wet publieke gezondheid. Gemeenten zijn ervoor verantwoordelijk dat het basispakket beschikbaar is en actief wordt aangeboden aan alle kinderen. Zij beleggen de uitvoering bij de jeugdgezondheidszorg (GGD’en of andere JGZ-organisaties). Wanneer twijfel bestaat over een goede spraak- en taalontwikkeling worden kinderen in overleg met de ouders en de school zo nodig doorverwezen naar een logopedist of andere zorgverlener, afhankelijk van de problematiek. Logopedie wordt vervolgens vergoed vanuit de basisverzekering. Er zijn geen gegevens bekend over het aantal leerlingen met spraakproblemen in het reguliere basisonderwijs.
Bent u het eens met de analyse dat door niet meer te screenen er meer kinderen zijn die met een logopedisch (spraak)probleem rond blijven lopen en daardoor op basisschoolleeftijd en latere leeftijd meer problemen ervaren, zoals taalachterstand eventueel resulterend in doubleren op school, communicatieproblemen, slechte verstaanbaarheid, verstoord leesproces, mogelijk dyslexie en daardoor achterstand op school, verkeerde schoolkeuzes, faalangst, emotionele problemen, blijvend stotteren, (te) laat ontdekken van gehoorproblemen en stemschade? Vindt u deze negatieve bijeffecten van de bezuinigingen op de GGD aanvaardbaar?
Ik ben van mening dat vroegtijdige signalering van problemen altijd wenselijk is. Bij deze signalering spelen verschillende partijen een belangrijke rol. Naast de jeugdgezondheidszorg (uitgevoerd door GGD’en of andere JGZ-organisaties) signaleren bijvoorbeeld ouders, huisarts of kinderopvang vaak al vroeg een probleem bij de taal- of spraakontwikkeling, voordat een kind naar school gaat.
Voor kinderen die al op school zitten, is de leraar de eerste signaleerder bij problemen. Als er sprake is van een taalachterstand door spraakstoornissen en er extra ondersteuning nodig is om het onderwijsprogramma te volgen, dan zal de school hier een passende invulling aan geven en waar nodig doorverwijzen. Als de extra begeleiding of ondersteuning onvoldoende aanslaat, kan doorverwijzing naar meer gespecialiseerde zorg plaatsvinden. Gemeenten en samenwerkingsverbanden hebben onderling afspraken gemaakt over de verbinding van onderwijs en zorg, waarbij ook preventie aan de orde kan komen.
Acht u het wenselijk dat scholen en leerlingen door de bezuinigingen in het passend onderwijs en in de zorg in de knel komen, doordat zij meer verantwoordelijkheden en specifiek de verantwoordelijkheid omtrent signalering van taal- en spraakproblemen toebedeeld hebben gekregen, maar hiervoor onvoldoende expertise hebben en/of te weinig middelen krijgen om de benodigde expertise te verkrijgen?2
De signalen over een toename van de problematiek, herken ik niet. Ook is er bij passend onderwijs geen sprake van een bezuiniging.
Het primair (en ook het voortgezet) onderwijs verzorgt goed taalonderwijs, signaleert en leidt waar nodig zorgvuldig toe naar passende onderwijsondersteuning en zorg voor jeugd. Verder faciliteert het onderwijs waar mogelijk de hulp die vanuit de gemeente (jeugdgezondheidszorg) of zorgverzekering kan worden geboden in schooltijd. Daarnaast is bij de instellingen cluster 2 veel deskundigheid aanwezig, waar scholen en samenwerkingsverbanden gebruik van kunnen maken.3 Ook voor de invoering van passend onderwijs en de nieuwe zorgwetgeving had het onderwijs al een taak bij de signalering van problemen bij leerlingen.
Bent u het eens met de conclusies uit het rapport «De waarde van logopedie», waaruit blijkt dat logopedie bij kinderen met een spraak-/taalstoornis de samenleving jaarlijks € 38 miljoen tot € 115 miljoen oplevert vanwege de besparing op de kosten voor het speciaal basisonderwijs, te weten een daling van leerlingeninstroom met 30%? Kunt u uw standpunt onderbouwen en toelichten?3
Het rapport «De waarde van logopedie» is in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVFL) door onderzoeksbureau SEO tot stand gekomen. De conclusies van het rapport komen volledig voor rekening van de onderzoekers. De onderzoekers zijn samen met de NVLF op 20 december 2012 op het Ministerie van VWS uitgenodigd om het rapport en de bevindingen toe te lichten. Uit deze toelichting heeft de Minister van VWS geconcludeerd dat als gevolg van een juiste inzet van logopedische interventies deze mogelijk op termijn tot besparingen kunnen leiden. Dit heeft Minister Schippers reeds in 2013 aan uw Kamer gecommuniceerd in de beantwoording van vragen van Kamerlid Leijten.5
Welke maatregelen gaat u nemen naar aanleiding van de noodkreet van diverse logopedisten om de screening weer een rol te geven binnen het basisonderwijs?4
Er wordt een nieuwe richtlijn voor de jeugdgezondheidszorg ontwikkeld op basis van de resultaten van verschillende onderzoeken (startdatum van deze richtlijn is 1 januari 2016). In deze richtlijn is ook aandacht voor het signaleren van spraak- en taalproblemen in het basisonderwijs. De richtlijn wordt ontwikkeld via het ZonMw-programma Richtlijnen Jeugdgezondheid.
Hoeveel logopedisten zijn er op dit moment werkzaam binnen of nabij basisscholen in Nederland? Hoeveel logopedisten waren er in de jaren 2010, 2011, 2012, 2013 en 2014 werkzaam binnen de basisscholen in Nederland?
Er zijn geen gegevens beschikbaar van het aantal logopedisten dat in dienst is bij scholen. Ook heb ik geen cijfers over het aantal logopedisten dat op deze wijze verbonden is aan een basisschool.
Kunt u toelichten hoeveel geld er binnen het budget voor passend onderwijs beschikbaar is voor de screening van logopedische problemen op basisscholen?
Er is binnen passend onderwijs geen budget voor logopedie geoormerkt. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Kunt u de Kamer informeren hoeveel behandelingen voor logopedie in het basisonderwijs in de jaren 2012, 2013 en 2014 zijn vergoed door de zorgverzekeraars? Verloopt de financiering van logopedie in het onderwijs altijd via de zorgverzekeraars of is hiervoor binnen andere budgetten, bijvoorbeeld voor passend onderwijs of sociale wijkteams, ook geld beschikbaar?
Paramedische behandeling komt in aanmerking voor vergoeding door de zorgverzekering. De behandeling kan in overleg met de school in bijzondere situaties plaatsvinden op school tijdens de onderwijsuren. Het Ministerie van VWS beschikt verder niet over specifieke gegevens over de hoeveelheid behandelingen die op scholen door zorgverzekeraars worden vergoed.
Sociale wijkteams worden bekostigd door de gemeente. Meer informatie over de mogelijke invulling van deze teams is te vinden op www.voordejeugd.nl en op de website van het Nederlands Jeugdinstituut: http://www.nji.nl/Wijkteams Zie ook het antwoord op vraag 6.
Labeling van producten uit Israëlische steden op de Westelijke Jordaanoever |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Is het bericht waar dat 16 van de 28 lidstaten van de EU willen dat producten die afkomstig zijn uit Israëlische steden op de Westelijke Jordaanoever als zodanig worden gelabeld?
Wat is de precieze strekking van het verzoek dat deze lidstaten aan EU-buitenlandcoördinator Mogherini hebben gericht? Welk oogmerk kent het?
Waarom heeft Nederland dit verzoek actief ondersteund?
Bent u zich ervan bewust dat u hiermee mogelijk het klimaat schept waarin een boycot van Israëlische producten kan gedijen? Is dit gewenst?
Het uitbrengen van richtsnoeren over correcte etikettering van producten uit Israëlische nederzettingen, die strijdig zijn met internationaal recht en waarvan de voortdurende uitbreiding een ernstige bedreiging vormt voor het vredesproces, is van een geheel andere orde dan een boycotmaatregel. Het gaat hier om het geven van voorlichting aan consumenten. Het betreft geen importverbod. Voor de goede orde hecht het kabinet eraan te benadrukken tegenstander te zijn van een boycot van Israël.
Vindt u het – gelet op alle onrecht, schendingen van mensenrechten en totaal gebrek aan respect voor democratische waarden in de betreffende regio – proportioneel en gerechtvaardigd om uitgerekend de handel met de democratische rechtstaat Israël op deze wijze te schaden en te stigmatiseren?
Het kabinet stimuleert het zaken doen door het Nederlandse bedrijfsleven met Israëlische bedrijven binnen de grenzen van 1967 en met Palestijnse bedrijven in de Palestijnse Gebieden (de Westelijke Jordaanoever en Gaza), mede in het kader van de respectievelijke bilaterale samenwerkingsfora met Israël en de Palestijnse Autoriteit. In het geval van Israël wordt hiermee tevens gevolg gegeven aan de motie Van der Staaij en Voordewind over het aanmoedigen van economische relaties tussen Nederlandse en Israëlische bedrijven (Kamerstuk nummer 23 432-363). Door het correct etiketteren van producten uit Israëlische nederzettingen wordt voorkomen dat consumenten misleid worden ten aanzien van de herkomst van een product; consumenten kunnen dan zelf een bewuste keuze maken of zij een Israëlisch product willen kopen, een Palestijns product of een product uit een Israëlische nederzetting.
Hoe heeft Israël gereageerd op het aan Mogherini gerichte verzoek?
Het kabinet betreurt het uitlekken van de brief van de zestien lidstaten. De Israëlische regering heeft geen officiële reactie gegeven op het verzoek. Wel deed de demissionaire Minister van Buitenlandse Zaken Lieberman tegenover Israëlische media uitspraken over het verzoek.
Wat zijn de consequenties van de beoogde labeling voor het Nederlandse bedrijfsleven?
Het bedrijfsleven vraagt om duidelijkheid over plichten en verantwoordelijkheden ten aanzien van deze kwestie. Gezien het bestaan van een gemeenschappelijke markt is het bedrijfsleven gebaat bij een uniforme uitvoering door alle lidstaten van de EU-regelgeving met betrekking tot etikettering.
Zal het effect van labeling niet zijn dat Nederlandse bedrijven het zakendoen op de Westbank zullen aanmerken als besmet? Staat dit niet haaks op de handelsmissies die Nederland heeft ondernomen richting Israël?
Zie antwoord vraag 5.
Kan de beoogde labeling niet veel grotere en ongewenste consequenties krijgen, nu Israël en de Palestijnse gebieden op tal van manieren economisch en anderszins verknoopt zijn? Met andere woorden, krijgt de beoogde labeling niet een reikwijdte die veel verder gaat dan door u gewenst? Schaadt dit ook niet de Palestijnse belangen?
De Palestijnse Autoriteit heeft de brief verwelkomd. Door het correct etiketteren kan voorkomen worden dat consumenten worden misleid t.a.v. de herkomst van een product. Deze duidelijkheid voorkomt ook dat producenten die niet in nederzettingen actief zijn nadeel ondervinden doordat klanten en bedrijven producten mijden uit onzekerheid over de herkomst ervan.
Op welke wijze bevordert de beoogde labeling in uw ogen het vredesproces? Wordt dit juist niet verder verstoord, omdat de druk op de Palestijnen om te bewegen aan de onderhandelingstafel hiermee wordt verminderd?
Nederland voert een actief beleid, zowel bilateraal, via de band van de EU, als in het kader van de VN ter ondersteuning van een door middel van onderhandelingen te bereiken twee-statenoplossing. Het is zaak deze oplossing overeind te houden. Nederland oefent consequent druk uit op beide partijen om stappen te zetten die het onderling vertrouwen vergroten en een klimaat creëren waarin hervatting van onderhandelingen mogelijk is. Beide partijen dragen daarin een belangrijke verantwoordelijkheid. Ondertussen zal Nederland tegenwicht bieden aan ontwikkelingen die de levensvatbaarheid van de twee-statenoplossing bedreigen. Intrekking van Nederlandse steun aan de brief is niet aan de orde.
Bent u bereid om uw steun aan het verzoek aan Mogherini in te trekken en er in Europees verband op aan te dringen dat stappen in het vredesproces tussen Israël en de Palestijnen moeten plaatsvinden aan de onderhandelingstafel?
Zie antwoord vraag 10.
Het artikel “Armeense genocide-ontkenner Justin McCarthy geeft lezing aan VU” |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Armeense genocide-ontkenner Justin McCarthy geeft lezing aan VU»?1
Ja. Zoals ook in mijn antwoorden op de vragen van de heer Kuzu (ingezonden 16 april 2015) heb aangegeven, heeft de Vrije Universiteit ruimtes die kunnen worden gebruikt voor externe bijeenkomsten.
De VU heeft ruimte ter beschikking gesteld voor een debat, waarin de verschillende perspectieven van de zogenoemde kwestie van de Armeense genocide zouden worden belicht. De organisatie is in handen van de studentenvereniging Anatolia. Kort geleden is echter duidelijk geworden dat het niet meer om een debat gaat, waarin ook andere opvattingen en perspectieven aan de orde komen, maar om een eenzijdige lezing door de Amerikaanse hoogleraar Justin McCarthy.
De VU heeft aangegeven dat de aanvraag daarmee niet langer voldoet aan het protocol «spelregels reserveren onderwijsruimten». Dat protocol sluit bijeenkomsten zonder oogmerk van een debat of open dialoog of bijeenkomsten met propagandadoeleinden voor één partij, uit. De VU heeft mij te kennen gegeven dat in de opzet van deze lezing geen ruimte was voor een debat, danwel open dialoog, en heeft daarom besloten geen ruimte ter beschikking te stellen. In een eerdere opzet, waarbij ook een hoogleraar van de Universiteit Leiden zou deelnemen, was er volgens de VU wel ruimte voor een debat of open dialoog. Nu er slechts ruimte werd gegeven aan één spreker, heeft de VU geoordeeld dat hierdoor geen evenwichtig debat kon ontstaan en op grond daarvan besloten geen ruimte ter beschikking te stellen.
Ter verbreding van het debatperspectief is de VU, samen met studentenvereniging Anatolia, in overleg geweest om tot een oplossing te komen. Die is niet gevonden, het debat zal aanstaande vrijdag niet op de Vrije Universiteit plaatsvinden.
Kunt u bevestigen dat de Turkse studentenvereniging Anatolia, verbonden aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, Justin McCarthy heeft uitgenodigd voor een lezing op 24 april a.s., de dag waarop de wereld stilstaat bij de 100e herdenkingsdag van deze genocide en de slachtoffers herdenkt?
Ja.
Kunt u aangeven wat u ervan vindt dat Justin McCarthy, die bekend staat als ontkenner van de Armeense genocide, een lezing geeft bij deze studentenvereniging, uitgerekend op de dag van de herdenking?
Het is aan de organisatie, respectievelijk de instelling, om een datum te bepalen en een besluit te nemen over het ter beschikking stellen van de ruimte. Gelet op de gevoeligheid van het onderwerp, komt er wel extra gewicht toe aan de spelregels om zorgvuldig om te gaan met deze besluiten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat McCartney in een aan de Vrije Universiteit gelieerde studentenvereniging komt spreken? Zo nee, waarom niet?
Ik ben groot voorstander van open maatschappelijk debat, juist over belangrijke onderwerpen. Een dergelijk debat, bijvoorbeeld over de kwestie van de Armeense genocide, kan bijdragen aan de bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat, nu McCarthy de enige spreker lijkt te zijn, er geen sprake meer is van een academisch debat? Zo, nee waarom niet?
Voor een academisch debat is over het algemeen een bredere voeding nodig dan de inbreng van één spreker. De inhoudelijke beoordeling daarvan ligt echter bij (het college van bestuur van) de VU.
Is het waar dat de lezing mede georganiseerd en gefinancierd wordt door «Centre for Public Debate»?
Voor zover bekend wordt de lezing georganiseerd door de studentenvereniging SV Anatolia. Een aankondiging van de lezing staat op de website van het Centre for Public Debate, te raadplegen via www.publicdebate.nl. Daaruit blijkt niet dat deze organisatie de lezing (mede) organiseert of financiert.
Het is mij niet bekend of het Centre for Public Debate financiering ontvangt van de Turkse overheid. Tegen de achtergrond van deze gegevens kan niet worden vastgesteld dat de Turkse staat de onderhavige lezing (mede)financiert.
Is het waar dat dit «Centre for Public Debate» gehuisvest is in een pand van de Islamitische Stichting Nederland (Hollanda Diyanet Vakfi), die onderdeel is van de Turkse overheid? Kunt u aangeven of dit centrum financiering ontvangt van de Turkse overheid?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat dit de facto betekent dat de Turkse staat deze lezing mede financiert en hier haar standpunt probeert uit te dragen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid het College van Bestuur van de Vrije Universiteit aan te spreken om te voorkomen dat McCarthy deze lezing, uitgerekend op deze dag en in deze vorm, houdt? Zo nee, waarom niet?10
Ik acht dit een zaak van de universiteit en de studentenvereniging zelf. De VU heeft mij aangegeven steeds bereid te zijn om – samen met Anatolia – te komen tot een binnen de voorwaarden van het genoemde protocol passende bijeenkomst. De VU heeft de afgelopen week veelvuldig contact gehad met de organisatoren, daaruit is inmiddels gebleken dat er geen oplossing is gevonden en het debat afgelopen vrijdag niet is doorgegaan op de Vrije Universiteit. Ik zie dan ook geen verdere aanleiding om hierover met de VU in overleg te treden.
Kunt u deze vragen vóór 22 april a.s. beantwoorden?
Dat is, met het oog op de gesprekken tussen het college van bestuur van de VU en de studenten om tot een oplossing te komen, helaas niet gelukt.
De aardbevingsbestendigheid van het chemiepark in Delfzijl |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de brief die de burgemeester van Delfzijl, Emme Groot, de commissaris van de Koning van Groningen, Max van den Berg en de samenwerkende bedrijven in de Eemsdelta u hebben gestuurd inzake de aardbevingsbestendigheid van het chemiepark in Delfzijl?1
Ja. Ik heb op 13 mei jl. mijn reactie op de brief verstuurd. Een afschrift is bijgevoegd.
Is het waar dat er in juni 2013 aan de gemeente en provincie onderzoek is toegezegd naar de aardbevingsbestendigheid van het chemiepark in Delfzijl?
Medio 2013 heb ik met de Samenwerkende Bedrijven Eemsdelta (SBE) het initiatief genomen voor een werkgroep die onafhankelijke onderzoeken begeleidt naar de aardbevingsbestendigheid van industriële installaties in de Eemsdelta. In de werkgroep participeren ook vertegenwoordigers van KNMI, Deltares, TNO en NAM.
Is er tot op heden onderzoek uitgevoerd naar de aardbevingsbestendigheid van het chemiepark in Delfzijl? Zo ja, bent u bereid om de gemeente over dit onderzoek te informeren? Zo nee, bent u bereid om op korte termijn opheldering te verschaffen over de aardbevingsbestendigheid van het chemiepark in Delfzijl?
Het bedrijfsleven laat momenteel onderzoek uitvoeren naar de mogelijke risicovolle delen van de industrie in de regio, waaronder het chemiepark. Hiervoor heeft de genoemde werkgroep eerst een methode ontwikkeld, aangezien er geen nationale norm of aanpak is voor het vaststellen of toetsen van de aardbevingsbestendigheid van industriële installaties. Op mijn verzoek hebben Deltares en TNO een handreiking ontwikkeld voor het uitvoeren van studies naar het effect van aardbevingen voor bedrijven in de industriegebieden Delfzijl en Eemshaven. Met behulp van deze handreiking, waarvan de eerste versie begin 2014 verscheen, zijn ingenieursbureaus aan het werk gegaan in opdracht van individuele industriële bedrijven. Omdat het hier om nieuwe vormen van onderzoek gaat waarbij eenduidige beoordeling belangrijk is, wordt de opzet van dergelijke onderzoeken vooraf goedgekeurd door Deltares en TNO. De ervaringen uit de feitelijke onderzoeken worden gedeeld tussen de uitvoerende bureaus en de bedrijven, en leiden waar nodig tot aanpassing van de handreiking; er is inmiddels een vierde versie beschikbaar. De onderzoeken zelf worden vergoed door NAM.
De ontwikkelde aanpak begint met een eerste fase waarin globaal (kwalitatief) wordt onderzocht welke delen van installaties relevant zijn in het kader van externe veiligheid en welke daarvan schade kunnen oplopen na een aardbeving. Na dit onderzoek wordt duidelijk welke installaties niet nader onderzocht hoeven te worden omdat de kans dat ze ernstig beschadigd raken heel klein is, of omdat de schadelijke gevolgen van beschadiging erg klein zijn. De tweede fase is gericht op de overblijvende installaties en behelst het uitrekenen tegen welke intensiteit van aardbeving ze bestand zijn en het bepalen of versterkingsmaatregelen nodig zijn, en zo ja, welke maatregelen dat kunnen zijn. In de derde fase worden noodzakelijke versterkingsmaatregelen uitgevoerd.
Het onderzoeksproces is er vooral op gericht om de langere termijn bestendigheid tegen eventuele zwaardere aardschokken in beeld en zo nodig op peil te brengen. De totale doorlooptijd van de drie fasen kan oplopen tot twee jaar; een reële schatting is nog moeilijk te maken. De prioriteit ligt daarom bij bedrijven die vallen onder de voorschriften van het Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO). Het is de bedoeling dat de onderzoeksresultaten in het reguliere kader van vergunningverlening worden gecommuniceerd met het bevoegd gezag, in casu de gemeenten Delfzijl en Eemsmond, en met de Veiligheidsregio Groningen.
Ik zal de Nationaal Coördinator Groningen vragen om met de betrokken partijen te bespreken of, en zo ja, hoe het onderzoeksproces versneld kan worden.
Het massaal afschieten van ganzen zonder enig effect |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
ent u bekend met het onderzoek van Sovon Vogelonderzoek waaruit blijkt dat tussen 2004 en 2012 in de provincie Utrecht 40000 ganzen zijn doodgeschoten, en dat de populatie desondanks met 9% is toegenomen?1
Ja.
Beoordeelt u het besluit van provincie Utrecht om in ieder geval tot 2018 jaarlijks 23000 ganzen te doden als logisch, gezien de bewezen ineffectiviteit van het afschotbeleid?2
De provincie is verantwoordelijk voor het beheer van ganzenpopulaties en maakt daarin zijn eigen afwegingen. Het is niet aan mij om daar in te treden.
Deelt u de conclusie van Sovon Vogelonderzoek dat het afschieten van ganzen geen effect heeft, zoals ook in bovenstaande situatie? Zo nee, waarom niet?3
Het afschieten van beschermde ganzen, zoals de grauwe gans, gebeurt vanwege verschillende redenen: de veiligheid van het vliegverkeer rond Schiphol en het beperken van de schade die ganzen aan de landbouw en de natuur aanbrengen. Vanwege de inmiddels omvangrijke populaties van ganzen is het daarvoor noodzakelijk om de populatie als geheel te verkleinen, ganzen te verjagen van plekken waar conflicten ontstaan met andere belangen en ganzen op te vangen in gebieden waar dat niet of minder aan de orde is.
Uit het Sovon onderzoek van Stahl et al. (2013) blijkt dat het schieten van ouderejaars vogels de meest effectieve maatregel is om de populatiegroei van grauwe ganzen te beperken. Deze uitkomst waarbij ouderejaars vogels worden afgeschoten of weggevangen blijkt in de praktijk echter niet altijd haalbaar.
Het verminderen van de schade die ganzen aanbrengen aan landbouw- en natuurgebieden zou derhalve bereikt kunnen worden door een combinatie van verjaging, wegvangen, doden en onaantrekkelijk maken van gebieden waar de ganzen niet gewenst zijn.
Deelt u ook de conclusie dat om een ganzenpopulatie duurzaam in te perken, beschikbare hulpbronnen moeten worden beperkt? Zo nee, waarom niet?4
De natuurlijke hulpbronnen voor ganzen in Nederland zijn: water- en moerasgebieden als broedbiotoop, voedselrijke graslanden als foerageerbiotoop en graslanden en wateren als rustbiotoop. In de praktijk betekent het inperken van deze hulpbronnen een forse ingreep in het Nederlandse landschap met wellicht grote gevolgen voor landbouw en natuur, die ik niet wenselijk acht.
Kunt u een overzicht geven van het aantal ganzen per provincie, het aantal gedode ganzen en de groei van de populatie per jaar over de afgelopen 10 jaar?
Voor het verkrijgen van deze gegevens verwijs ik u naar de provincies, die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de ganzenpopulaties.
Kunt u kwantificeren wat de effectiviteit is van het doden van ganzen rondom Schiphol en hoe zich dit verhoudt tot de effectiviteit van maatregelen die de aantrekkende werking van gewassen rondom Schiphol wegnemen, zoals het omploegen van graanresten?
Het terugdringen van de populatie ganzen in de 20 kilometer zone rondom Schiphol maakt deel uit van de viersporenaanpak van de Nederlandse Regiegroep Vogelaanvaringen. De sporen betreffen: inzet van techniek (bijvoorbeeld ontwikkelen vogelradar), het voorkomen van nieuwe aanleg van rust- en broedgebieden, het beperken van foerageermogelijkheden en populatiebeheer. Voor de resultaten van het uitgevoerde en ontwikkelde beleid verwijs ik u naar de evaluatie die door de Nederlandse Regiegroep Vogelaanvaringen is uitgevoerd en die in december 2014 aan uw Kamer is verzonden (TK 2014–2015, 28 286 nr. 778).
Herinnert u zich uw stelling (zie Kamerstuk 33 348, nr. 9) dat er meer onderzoek nodig is om te constateren dat het doden van ganzen geen effect heeft? Hoeveel onderzoek heeft u daartoe nog nodig?
In genoemd Kamerstuk heb ik aangegeven dat op basis van een pilotstudie naar de effecten van afschot van ganzen op Texel niet de algemene conclusie kan worden getrokken dat afschot of vangen geen effect heeft op de populaties ganzen. Op basis van studies met populatiemodellen kan geconcludeerd worden dat het doden van volwassen individuen van broedpopulaties leidt tot een verlaging van de populatiegroei. Om de effectiviteit van beheermaatregelen als doden, verjagen of andere middelen te evalueren is aanvullend onderzoek nodig.
Deelt u de mening dat provincies duurzame en effectieve maatregelen moeten nemen, in plaats van het doden van dieren? Zo ja, welke stappen gaat u hiervoor zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om te investeren in niet-dodelijke effectieve verjagingsmethoden, bijvoorbeeld door een experiment te starten of te ondersteunen met volautomatische lasersystemen? Zo nee, waarom niet?5
Zoals ook in antwoord op vraag 5 gesteld, is het beheer van de ganzenpopulaties en de keuze van de toe te passen middelen een verantwoordelijkheid van de provincies. Het is aan hen om experimenten te starten met bijvoorbeeld volautomatische lasersystemen. Indien gewenst, kunnen zij daarbij een beroep doen op de capaciteit en expertise bij de Wageningse onderzoeksinstellingen.
De uitbreiding van een nertsenfokkerij in Haps (gemeente Cuijk) |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de aanvraag voor een vergunning voor uitbreiding van een nertsenfokkerij in Haps (gemeente Cuijk)?1
Ja. Het betreft een vergunningaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet. Vergunningaanvragen voor een uitbreiding van een veehouderijbedrijf worden ingediend bij de betreffende gemeente in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij de provincie in het kader van de Natuurbeschermingswet.
In dit geval betreft het een besluit van gedeputeerde staten van de provincie Limburg voor de actualisatie van een vergunning in het kader van Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998 ten behoeve van opkoop van ammoniakrechten voor de reeds sinds 15 januari 2013 bestaande situatie. Navraag bij deze provincie en de betrokken gemeente levert op dat het hier niet gaat over een uitbreiding in aantal dieren.
Is er overlegd met de omwonenden over deze uitbreiding in het kader van deze Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV)?
Ja. Er is een dialoog gevoerd met de omgeving in het kader van de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij (BZV).
Is het waar dat het, als gevolg van de wet verbod pelsdierhouderij, verboden is uit te breiden voor nertsenfokkers maar dat door de uitspraak van de rechter deze wet buiten werking is gesteld?
Ja.
Hoe is de huidige staat van het hoger beroep tegen deze uitspraak?
De schriftelijke procedure is afgerond. Er is reeds pleidooi gevraagd. Door het gerechtshof is voor de zitting nog geen datum bepaald.
Kunnen vergunde rechten die nog niet feitelijk opgevuld zijn met nertsen, nu opgevuld worden nu de wet buiten werking is gesteld?
De pelsdierhouders hebben bij het van kracht worden van de wet op 15 januari 2013 gegevens over het bedrijf per 15 januari 2013 gemeld bij RVO.nl. Dit is het uitgangspunt voor de overgangstermijn waar NVWA op handhaaft. Omdat de wet buiten werking is kan de NVWA niet handhaven.
Handelen in strijd met de Wet verbod pelsdierhouderij, bijvoorbeeld door het uitbreiden van nertsenhouderijen is echter op eigen risico. Er loopt immers nog een hoger beroepsprocedure, omdat ik van mening ben dat de wet rechtmatig is.
Hoeveel andere vergunningsaanvragen zijn er gedaan voor uitbreiding en nieuwe nertsenfokkerijen sinds deze uitspraak? Bent u, indien nodig, bereid om in overleg te treden met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) om antwoord op deze vraag te kunnen geven? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend hoeveel andere vergunningsaanvragen er zijn gedaan voor uitbreiding en nieuwe nertsenfokkerijen sinds de uitspraak van de rechter waarmee de wet buiten werking is gesteld. Dergelijke informatie is niet bekend bij het Rijk omdat het een bevoegdheid van de provincies en gemeenten betreft. Het verlenen van omgevingsvergunningen is een aangelegenheid met een toetsing op milieu en bouwaspecten welke los staat van de Wet verbod pelsdierhouderij, die op een ethische afweging is gebaseerd. Dergelijke vergunningen kunnen, onafhankelijk van de status van de Wet verbod pelsdierhouderij verleend worden. Zie voor de nadere uitleg ook de antwoorden op eerdere Kamervragen (antwoorden d.d. 18 februari 2013, Vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel).
Of een pelsdierhouderij een uitbreidingsvergunning heeft aangevraagd en heeft gekregen in de periode na 15 januari 2013 en daar in de praktijk naar gehandeld heeft, kan pas blijken op het moment dat de wet weer kan worden gehandhaafd.
De wijze waarop ik op dat moment met eventueel uitgevoerde uitbreidingen om kan gaan, zal afhangen van de uitspraak van de rechter in het hoger beroep.
In hoeveel van deze gevallen is de verwachting dat de uitspraak in het hoger beroep nog op tijd komt om deze uitbreidingen en nieuwe fokkerijen tegen te houden indien de wet weer in werking wordt gesteld?
Het is nog niet bekend wanneer de rechter in hoger beroep uitspraak zal doen en wat daarvan de gevolgen zijn.
Welke andere stappen kunnen omwonenden, gemeente, provincie en Rijk indien nodig nemen om deze en andere uitbreiding en nieuwe nertsenfokkerijen te voorkomen? Bent u bereid om, indien nodig, deze stappen vanuit het Rijk te nemen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Omwonenden, gemeente en provincie kunnen naar aanleiding van vergunningaanvragen de gebruikelijke stappen ondernemen in het kader van het omgevingsrecht en de Natuurbeschermingswet.
Aangezien de Wet verbod pelsdierhouderij momenteel buiten werking is gesteld, kan ik de wet op dit moment niet worden gehandhaafd. Ik wacht de uitspraak van de rechter in hoger beroep af.
Het bestemmingsplan in Utrecht omtrent het (Nieuwe) Zandpad |
|
Peter Oskam (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het door de gemeente Utrecht ter inzage gelegde bestemmingsplan «Het Nieuwe Zandpad»? Bent u er ook mee bekend dat de gemeente Utrecht voornemens is 162 prostitutieramen te (doen) ontwikkelen op deze locatie?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de eerdere prostitutieramen aan het Utrechtse Zandpad en aan de Hardebollenstraat mede zijn gesloten op grond van onderzoek en recherchewerk van het Team Mensenhandel van de politie en de TaskForceMensenhandel, onder andere naar de veroordeelde mensenhandelaar Saban B.? Hoe beoordeelt u in dit licht het aantal ramen (162) dat de gemeente Utrecht wenst te exploiteren?
Het is een verantwoordelijkheid van het lokale gezag om ten aanzien van (toekomstige) raamprostitutie keuzes te maken die zijn toegesneden op de lokale situatie en daarbij gebruik te maken van politie-informatie.
Deelt u de mening dat de mogelijke betrokkenheid van exploitanten bij het faciliteren van mensenhandel zich niet altijd hoeft te vertalen in definitieve daadwerkelijke (strafrechtelijke) veroordelingen maar bevindingen hieromtrent uit opsporingsonderzoeken wel kunnen bijdragen aan beslissingen om exploitatievergunningen in te trekken of te verlenen?
Ja.
Wat is de betrokkenheid van de nationale politie geweest, uitgedrukt in fte per begrotingsjaar van 2008 tot en met 2013, concreet bij het Team Mensenhandel alsmede in de TaskForce Mensenhandel in opsporingsonderzoeken omtrent het Zandpad?
De systemen van de politie en het OM zijn er niet op ingesteld om op een eenvoudige en betrouwbare wijze tot op het gevraagde detailniveau de bestede tijd in fte’s te bepalen.
De TaskForce Mensenhandel heeft geen aandeel in operationele activiteiten. Van rijkswege was er, vanuit de Inspectie SZW, geen betrokkenheid op het vlak van hulpverlening in verband met de voormalige exploitatie van prostitutieramen in Utrecht.
Wat is de te voorziene betrokkenheid in fte volgens u bij de hierboven genoemde teams wanneer de ontwikkeling van het «Nieuwe Zandpad» realiteit wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke andere instanties, zoals het Openbaar Ministerie participerend in de TaskForce Mensenhandel en officieren van justitie in de voorbereiding op strafzaken en inspecties (waaronder hulpverlening), zijn van rijkswege betrokken bij de voormalige exploitatie van prostitutieramen op het Zandpad? Kunt u ten aanzien van deze instanties en organisaties ook de (te verwachten) betrokkenheid in fte weergeven zoals omschreven in de vorige twee vragen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de vorige drie vragen ook beantwoorden ten aanzien van het aantal aanwezige (alsmede toekomstige) fte ten aanzien van de tippelzone op de Europalaan in Utrecht?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bij iedere weergave van het aantal fte in de beantwoording van bovenstaande vragen aangeven welke financiële weerslag dit heeft gehad in de betreffende departementale begrotingen van het betreffende begrotingsjaar?
Gezien mijn antwoord op vragen 4 tot en met 7 ben ik hiertoe niet in staat.
Bent u van mening dat de nieuw te ontwikkelen prostitutiezone (het Nieuwe Zandpad) een aanzienlijk beslag legt op de capaciteit van de nationale politie, de TaskForce Mensenhandel alsmede andere betrokken instanties en inspecties?
Ook hier geldt dat het een verantwoordelijkheid is van het lokale gezag om keuzes te maken die zijn toegesneden op de lokale situatie, onder meer rekening houdend met de beschikbaarheid van capaciteit bij de lokale toezichthoudende en handhavende diensten.
Heeft u contact gehad met de gemeente Utrecht over het genoemde bestemmingsplan? Zo ja, welke boodschap heeft u daar overgebracht?
Nee, aangezien het een lokale aangelegenheid betreft.
Bent u bereid de hierboven genoemde betrokkenheid van het Team Mensenhandel van de nationale politie, de TaskForce Mensenhandel en andere instanties, alsmede de weerslag hierop in de Rijksbegrotingen, ook te zenden aan de Utrechtse gemeenteraad zodat de raad dit kan betrekken in zijn afwegingen over de te ontwikkelen plannen omtrent het Zandpad?
Deze antwoorden zijn openbaar.