Het neerschieten van een Russisch gevechtsvliegtuig door Turkije |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de «17 seconden-claim» van Turkije ten aanzien van het neerschieten van de Russische Su-24?1
Ja.
Klopt het dat Turkije in een brief aan de VN-Veiligheidsraad beweert dat twee Russische vliegtuigen het Turkse luchtruim geschonden zouden hebben met een afstand van 1,36 respectievelijk 1,15 mijl, in een tijdsbestek van 17 seconden?
Ja.
Hoe beoordeelt u de berekening van Wikileaks, waaruit blijkt dat als de neergehaalde Su-24 inderdaad 1,15 mijl het Turkse luchtruim ingevlogen is gedurende 17 seconden, het toestel dan een snelheid gehad moet hebben van 391 kilometer per uur?2
De berekening van Wikileaks klopt indien wordt uitgegaan van landmijlen. Indien wordt uitgegaan van de meer gebruikelijke zeemijlen dan wordt – met de aangedragen getallen van 1,15 mijl afstand en een tijdsduur van 17 seconden – de snelheid 451 kilometer per uur.
Acht u het waarschijnlijk dat de Su-24, die een maximum snelheid heeft van ruim 1.300 kilometer per uur, slechts 391 kilometer per uur gevlogen heeft in het Turkse luchtruim? Is zo’n lage snelheid gebruikelijk voor een jachtvliegtuig dat boven Syrië ingezet wordt en mogelijk even in het Turkse luchtruim vloog?
Een snelheid van 391 kilometer per uur is laag voor een jachtvliegtuig, maar dit is niet onmogelijk of ongebruikelijk. Aangezien de vliegomstandigheden en missiedoelstellingen van het Russische toestel niet bekend zijn bij het kabinet, kan niet worden beoordeeld of de gevlogen snelheid paste in het vluchtprofiel van het toestel.
Deelt u de opvatting dat als de Su-24 veel sneller heeft gevlogen dan 391 km/u, hetgeen aannemelijk is, dat het tijdsbestek van 17 seconden dan ook veel korter wordt? Hoe beoordeelt u dit?
Zie antwoord op vragen 3 en 4. Indien het vliegtuig aanzienlijk sneller vloog, is voor het overbruggen van 1,15 mijl minder tijd dan 17 seconden nodig. De Russische uitleg van het incident claimt een vliegsnelheid van 800 kilometer per uur, wat op de gegeven afstand van 1,15 mijl overeenkomt met een tijdspanne van ongeveer 10 seconden.
Deelt u de opvatting deze simpele rekensom aantoont dat er iets niet kan kloppen aan het verhaal van Turkije over de toedracht van het incident?
De toedracht van een incident kan niet uitsluitend worden verklaard door een enkele variabele, zoals vliegsnelheid, uit te lichten en op grond daarvan conclusies te trekken. De antwoorden op de vragen 3, 4 en 5 laten zien dat de vliegsnelheid, zoals die door Wikileaks is berekend, binnen de technische mogelijkheden van de SU-24 past. Het kabinet beschikt echter niet over informatie om vast te stellen of dit ook de daadwerkelijke snelheid is geweest.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat de VS zouden denken dat de Su-24 in het Syrische luchtruim is neergeschoten, gebaseerd op de detectie van het hittebeeld van het toestel?3 Hoe verhoudt zich dit tot de door u onderschreven lezing van Turkije dat het toestel in het Turkse luchtruim zou zijn neergehaald?
Het kabinet heeft geen inzicht in de informatie waarop deze berichtgeving zou zijn gebaseerd.
Als de wrakstukken van de Su-24 in Syrië terecht zijn gekomen terwijl het toestel op meer dan 5 km hoogte vloog, hoe aannemelijk is het dan dat het toestel ver voorbij de grens met het Turkse luchtruim vloog?
Afhankelijk van onder meer de snelheid, hoogte, wind op de vlieghoogte en schade kan een vliegtuig nog een zekere afstand afleggen alvorens neer te storten. Dit kan, gerekend vanaf het «point of impact» van de raket met het toestel, meerdere kilometers zijn. De plaats van neerstorten geeft op zichzelf geen uitsluitsel over waar het toestel precies was toen het werd beschoten en waar het is geraakt.
Is de Minister-President nog steeds van mening dat «de Nederlandse inlichtingen en die van andere NAVO-landen bevestigen wat Turkije in de NAVO naar voren heeft gebracht» en dat er «geen reden is om te twijfelen aan de Turkse lezing van de gebeurtenissen»?4 Zo ja, hoe ziet u dit in het licht van het bovenstaande?
Het kabinet beschikt niet over andere informatie. Deze informatie is ook volgens de Secretaris-Generaal van de NAVO, blijkens zijn uitspraken op 24 november jl., consistent met de beoordeling die door andere NAVO-lidstaten is gegeven over dit incident.
Was de Minister-President te voorbarig met zijn uitspraken? Bent u bereid tot nader eigenstandig onderzoek?
Nee. Een nader eigenstandig onderzoek is niet aan de orde.
Herinnert u zich de reactie van toenmalig Turkse premier Erdoğan in 2012, na het neerhalen van een Turks vliegtuig boven Syrië, dat een «kortstondige schending van het luchtruim nooit een voorwendsel mag zijn voor een aanval»?5 Vindt u de redenering voor het door Turkije zelf nu neerschieten van de Su-24 getuigen van consistentie?
Turkije heeft tijdens de vergadering van de Noord Atlantische Raad (NAR) op 24 november jl. betoogd dat het incident niet op zichzelf staat, maar onderdeel is van een trend waarbij de Russische Federatie de territoriale integriteit van Turkije niet respecteert. NAVO-bondgenoten hebben zich daarop solidair getoond en tegelijkertijd unaniem te kennen gegeven dat diplomatie en de-escalatie belangrijk zijn om de situatie te adresseren.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat Turkse gevechtsvliegtuigen vorig jaar meer dan 2000 keer het Griekse luchtruim geschonden hebben, in relatie tot het neerschieten van de Su-27 die hooguit 17 seconden in het Turkse luchtruim heeft gevlogen?6
Het kabinet is op de hoogte van deze berichten. Er zijn ons echter geen exacte aantallen bekend. In het algemeen is het kabinet van mening dat de schending van elk luchtruim in alle gevallen een ernstig feit is.
Klopt het dat dergelijke schendingen vaak voorkomen in en om het luchtruim van het bondgenootschappelijke grondgebied van de NAVO en dat het daarbij in vele decennia niet is voorgekomen dat een vliegtuig werd neergeschoten?
Russische militaire vliegtuigen vliegen regelmatig door de Flight Information Regions (FIR) van NAVO-landen. Hiervoor is overigens geen toestemming of vooraankondiging vereist. Daarnaast komen luchtruimschendingen van het bondgenootschappelijk verdragsgebied door Russische militaire vliegtuigen enkele keren per jaar voor. Voor zover bekend is daarbij sinds decennia geen vliegtuig neergeschoten.
Zijn er binnen de NAVO (minimum) normen of standaarden als het gaat om Rules of Engagement ten aanzien van schendingen van het luchtruim door (gevechts)vliegtuigen uit niet-NAVO lidstaten? Zo ja, hanteert Turkije eigen Rules of Engagement die van deze normen afwijken?
De NAVO werkt met het uitgangspunt dat iedere NAVO-lidstaat eigen Rules of Engagement (ROE) hanteert voor zelfverdediging, waaronder de verdediging van het luchtruim. Daarvoor bestaan geen NAVO-standaarden. Optreden in het kader van NAVO Air Policing, waarbij sprake is van coördinatie en aansturing vanuit de NAVO, is er in eerste instantie op gericht om escalatie te voorkomen. Hiervoor bestaan wel NAVO Rules of Engagement. Turkije heeft, net als een aantal andere NAVO-lidstaten, de nationale ROE niet met de NAVO gedeeld. Wel heeft Turkije naar aanleiding van eerdere incidenten te kennen gegeven dat het de schending van zijn territorium niet zal accepteren. Het kabinet doet echter geen uitspraken over de inhoud van Rules of Engagement, noch nationale, noch die van bondgenoten.
Zijn er Rules of Engagement elders binnen de NAVO die het binnen 17 seconden neerschieten van vliegtuigen mogelijk maken van landen waarmee geen gewapend conflict is, die geen aanval uitvoeren of vijandelijke intenties hebben? Is het niet zo dat er altijd eerst minder verstrekkende maatregelen moeten worden genomen, zoals escorte, het geven van waarschuwingen en waarschuwingsschoten?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van president Erdoğan dat het neerschieten van de Su-24 het «automatische resultaat was van de handhaving van de Rules of Engagement»?7 Waren de Rules of Engagement zo aangescherpt dat elk Russisch of Syrisch vliegtuig vrijwel zonder waarschuwing vooraf neergehaald mocht worden bij het binnentreden van het Turkse luchtruim?
Zie antwoord vraag 14.
Klopt het dat het Turkse parlement in 2013 Rules of Engagement heeft vastgesteld die het neerschieten toestaan van elk «vijandig» vliegtuig dat op 5 mijl afstand van het Turkse luchtruim komt, dus al in het Syrische luchtruim?8 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Zie antwoord vraag 14.
Klopt het dat Turkije al op 19 november jl. Rusland heeft gewaarschuwd dat het zich het recht voorbehield om aanvallen van Rusland op Turkmenen in Syrië te vergelden en daarbij alle noodzakelijke maatregelen te nemen?9 Hoe beoordeelt u deze waarschuwing in relatie tot het neerschieten van de Su-24?
Voor zover het kabinet bekend is, mede onder verwijzing naar de door u aangehaalde bron, heeft Turkije in bilaterale contacten met Rusland aangegeven tegenmaatregelen te nemen indien de eigen veiligheid wordt bedreigd als gevolg van de Russische aanvallen op de Turkmenen in Syrië.
In hoeverre zijn de (aangescherpte) Rules of Engagement van Turkije met de NAVO gedeeld? In hoeverre heeft de NAVO gewaarschuwd voor de mogelijke consequenties?
Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen 14, 15, 16 en 17.
Hoe beoordeelt u het feit dat Turkije toegegeven heeft dat het de nationaliteit van Su-24 nog niet had geïdentificeerd, maar toch in een zeer kort tijdsbestek heeft neergehaald?
Ongeacht de nationaliteit van een toestel heeft Turkije als soeverein land het recht om zijn territoriale integriteit te handhaven.
Hoe beoordeelt u de bewering van Turkije dat het de Su-24 maar liefst tien keer gewaarschuwd zou hebben, alvorens het neer te schieten? Hoe aannemelijk is dat als de Su-24 slechts 17 seconden in het Turkse luchtruim gevlogen heeft?
Het is gebruikelijk dat op het moment dat onbekende of vijandelijke toestellen een grens naderen, er vooraf waarschuwingen worden gegeven. Het is niet aannemelijk dat pas een eerste waarschuwing wordt gegeven na het moment van binnendringen van het nationale territorium.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van president Erdogan dat Turkije anders gehandeld zou hebben als het geweten had dat het een Russisch vliegtuig was?10 Hoe beoordeelt u het feit dat de president zelf toegeeft dat er andere manieren mogelijk waren om te waarschuwen?
Het is niet aan het kabinet om te speculeren over een potentieel andere toedracht van het incident.
Had de Su-24 volgens u vijandelijke intenties richting Turkije? Was er een reëel risico van een op handen zijnde aanval?
Over vijandelijke intenties of het uitvoeren van een gerichte aanval op Turkije is bij het kabinet niets bekend. Turkije heeft het recht tegen schendingen van zijn luchtruim, die in strijd zijn met het internationaal recht, maatregelen te nemen. Bij het nemen van dergelijke maatregelen moeten de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit in acht worden genomen. Het kabinet beschikt niet over voldoende informatie om gefundeerde uitspraken te kunnen doen over de toepassing van die vereisten in dit specifieke geval.
Vindt u dat aan de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit, die gelden bij het recht op zelfverdediging, voldaan is?
Zie antwoord vraag 23.
Vindt u dat het neerschieten door Turkije van de Su-24 geoorloofd was in het internationaal recht?
Zie antwoord vraag 23.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de Turkse premier Davutoğlu dat de verantwoordelijkheid voor het neerhalen van de Su-24 «op geen enkele wijze» bij Turkije ligt en dat «geen Turkse premier, president of autoriteit excuses aan zal bieden voor het doen van onze plicht» en dat de Turkse krijgsmacht «zijn werk deed» bij de bescherming van het luchtruim»?11
Naar aanleiding van eerdere schendingen van het Turkse luchtruim door Rusland heeft de Turkse regering aangegeven te zullen reageren in het geval van nieuwe schendingen van het luchtruim.
Ziet u ook in dat dit incident vergaande geopolitieke consequenties kan krijgen, in de verhoudingen tussen Turkije en Rusland, tussen de NAVO en Rusland en ten aanzien van het conflict in Syrië?
Het incident kan gevolgen hebben voor de onderwerpen die hier worden genoemd, al is het nog te vroeg om deze nu te duiden. Het kabinet schaart zich wat dat betreft achter de verklaring van de Secretaris-Generaal van de NAVO op 24 november jl., waarin wordt aangedrongen op de-escalatie en op overleg tussen Rusland en Turkije. In dit verband verwijst het kabinet eveneens naar het verslag van de Noord Atlantische Raad (NAR) dat Uw Kamer op 25 november jl. is toegegaan.
Vindt u het zorgvuldig, bij zo’n ernstig incident, om zich zonder grondig onderzoek meteen achter Turkije te scharen? Dreigt de NAVO met deze opstelling in een verdere crisis met Rusland verzeild te raken?
Zie antwoord vraag 27.
Deelt u de opvatting dat dit incident de NAVO aangaat en dat hier, gezien zelfs het risico van een gewapend conflict tussen Turkije en Rusland, een verantwoordelijkheid bij de NAVO ligt?
Hoewel het kabinet de toegenomen diplomatieke spanning tussen Rusland en Turkije met zorg beziet, is er geen sprake van een gewapend conflict tussen beide landen. Voor het overige geldt dat elke NAVO-bondgenoot een beroep kan doen op art. 4 of art. 5 van het Verdrag van Washington, indien het daartoe aanleiding ziet. Het is vervolgens aan de Noord-Atlantische Raad (NAR), om, bij unanimiteit, daar eventueel gevolgen aan te verbinden. In dit geval heeft Turkije naar aanleiding van het incident met de Su-24 geen beroep op artikel 4 of 5 gedaan.
Ziet u in dat een zorgvuldig onderzoek door de NAVO zelf, dan wel een internationaal onafhankelijk onderzoek, bij kan dragen aan het wegnemen van spanningen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen 27 en 28.
Bent u in het licht van het bovenstaande alsnog bereid daarvoor te pleiten?
Zie antwoord vraag 30.
Bent u, teneinde deze vragen adequaat te beantwoorden bereid, voor zover nodig, opheldering te vragen bij Turkije en bondgenoten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 30.
Het rapport ‘Gesjoemel met bodembeweging’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het Rapport «Gesjoemel met bodembeweging» van Ir. Adriaan P.E.M. Houtenbos van 25 november 2015?1
Ja.
Is het waar dat de werkelijke bodemdaling in Franeker een factor 6 hoger ligt dan op moment van vergunning van gaswinning bij Franeker is voorspeld? Zo nee, wat is dan de verhouding tussen vooraf voorspelde bodemdaling en de huidige bodemdaling en op welk onafhankelijk onderzoek baseert u deze verhouding? Zo ja, wat betekent dit voor de risico’s voor schade aan gebouwen en infrastructuur in Franeker, en wat betekent dit voor lopende en toekomstige vergunningsverleningstrajecten?
De in de tabel hieronder getoonde cijfers zijn gebaseerd op het door Total in 2003 ingediende winningsplan2, de resultaten van de door TNO in 2009 in opdracht van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) uitgevoerde studie3 en de resultaten van de studies die, onder begeleiding van een onafhankelijke technische commissie, tussen 2008 en 2014 door Vermilion zijn uitgevoerd4.
Voorspelde daling in winningsplan [Total, 2003]
Gemeten daling 1988–2000 in [Total, 2003]
Gemeten daling 1988–2014 in [Vermilion, 2014]
Voorspelde daling in 2030
[Vermilion, 2014]
Daling Oostkant stad Franeker
1
1
2
4
Daling centrum stad Franeker
2,5
2
6
10
Daling westkant stad Franeker
5
4–5
16
18–20
Centrum kom
10–12
6
28
34
Voor de door gaswinning veroorzaakte bodemdaling werd door Total in het eerste winningsplan in 2013 voor het oosten van de stad Franeker een daling van iets meer dan 1 cm voorspeld, ongeveer 2,5 cm voor het centrum en ongeveer 5 cm voor het westen van de stad. Voor het diepste punt van de bodemdalingskom (op aanzienlijke afstand van de stad Franeker) werd een maximale waarde van ongeveer 10 cm voorspeld met een maximum van 12 cm.
In het door Total in 2003 ingediende winningsplan werd de door gaswinning veroorzaakte bodemdaling voor de periode 1988–2000 vastgesteld op 1 cm in het oostelijk deel van de stad Franeker, 2 cm in het centrum en ongeveer 4 tot 5 cm in het westen van de stad. De voor het diepste punt van de kom vastgestelde bodemdaling door gaswinning bedroeg toen ongeveer 6 cm.
De in 2014 door Vermilion vastgestelde bodemdaling door gaswinning voor de periode 1988–2014 varieert van ongeveer 2 cm in het oosten van de stad Franeker tot 6 cm in het centrum en ongeveer 16 cm aan de westkant van Franeker. Voor het diepste punt van de kom werd een daling door gaswinning van ongeveer 28 cm vastgesteld.
De meest recente (high case) voorspelling voor de bodemdaling door gaswinning voor 2030 bedraagt op dit moment 4 cm voor het oosten van de stad Franeker, ongeveer 10 cm voor het centrum en 18 tot 20 cm voor het westen van de stad. Voor het diepste punt van de bodemdalingskom (buiten de stad Franeker) is de voorspelling voor de door gaswinning veroorzaakte daling in 2030 ongeveer 34 cm. De verschillen met de oorspronkelijke voorspelling uit 2003 zijn daarmee in de orde van een factor 3 tot 4 met een maximaal verschil van 24 cm in 2030.
Inmiddels wordt begrepen dat de veel groter dan voorspelde bodemdaling boven het Harlingenveld wordt veroorzaakt door een plotselinge sterke toename van de samendrukking van het gesteente na een productieperiode van 10 tot 15 jaar. De oorzaak daarvan ligt in de bijzondere eigenschappen van het Krijtgesteente waaruit het gas wordt geproduceerd. Deze eigenschappen zijn ook de oorzaak van de sterke bodemdaling boven het Ekofisk-veld in Noorwegen. De versnelling treedt op na een gegeven hoeveelheid drukdaling door gasproductie. De oorspronkelijke laboratorium metingen gaven aan dat dit verschijnsel niet zou optreden bij de drukdalingen, die in het Harlingenveld mogelijk zijn. Inmiddels is duidelijk dat dit wel optreedt en dat in de oorspronkelijke laboratoriummetingen onvoldoende rekening werd gehouden met de hoge snelheid waarmee de laboratoriummetingen werden uitgevoerd (in de orde van tienduizend keer sneller dan in de werkelijkheid). Het Harlingenveld in het enige veld in Nederland waar gas wordt geproduceerd uit Krijtlagen.
Schade aan bebouwing wordt niet verwacht, ook niet op basis van de bijgestelde (hogere) voorspellingen voor de bodemdaling en ook niet na cumulatie met de bodemdaling door zoutwinning door Frisia in het westelijke deel van de bodemdalingskom. Wel zijn een aantal aanpassingen aan de waterhuishoudings-infrastructuur noodzakelijk.
Is het waar dat ook de bodemdaling als gevolg van gaswinning in Noord-Oost Friesland groter is dan vooraf voorspeld op moment van vergunningverlening? Zo nee, baseert u dit op onafhankelijk onderzoek naar bodemdaling, onderzoek door Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) of op gegevens van de gasproducent? Zo ja, wat betekent dit voor de bodembeweging op andere winningslocaties en voor de modellen die gebruikt worden om bij vergunningverlening voor mijnbouwactiviteiten?
De voorspelling van de uiteindelijke door gaswinning veroorzaakte bodemdaling in de in 2007 voor Noordoost-Friesland ingediende winningsplannen bedroeg ongeveer 12 cm. Die voorspelling is in de aangepaste winningsplannen die door NAM in 2011 zijn ingediend bijgesteld naar ongeveer 18 cm. Onafhankelijk daarvan heeft TNO in opdracht van SodM controleberekeningen uitgevoerd. Die gaven al in een vroeg stadium aan dat de onzekerheden in de berekende waarden aanzienlijk waren, zonder dat dit overigens leidt tot onacceptabele resultaten. Het is een illustratie van het feit dat de onzekerheden in voorspellingen van te verwachten toekomstige bodemdaling door gaswinning aanzienlijk zijn. Een factor 2 meer of minder uiteindelijke bodemdaling ten opzichte een vroege schatting daarvan is niet ongebruikelijk5. Dit betekent niet dat onverantwoorde risico’s worden genomen. Op basis van nauwkeurige monitoring en het beschikbaar komen van meer informatie gedurende de productieperiode van een veld kunnen de voorspellingen steeds beter worden ingeschat en indien nodig bijgesteld. Ook kan op basis van nauwkeurige monitoring tijdens de productieperiode worden ingegrepen als de bodemdaling of de snelheid daarvan zich buiten acceptabele grenzen dreigt te (gaan) begeven.
Is het waar dat de bodemdaling bij bepaling van schade wordt vastgesteld door de gasproducent? Zo nee, wie stelt de bodemdaling vast bij schadeafhandeling? Zo ja, waarom heeft SodM of een andere onafhankelijke instantie geen rol bij het vaststellen van de bodemdaling, als gevolg van mijnbouwactiviteiten, in schadezaken?
De afhandeling van schade is een zaak tussen de gedupeerde en de mijnbouwonderneming. Daarbij wordt in principe uitgegaan van de door de mijnbouwonderneming vastgestelde bodemdaling. In geval van onenigheid hierover bestaat er een aantal wegen voor geschilbeslechting. Zo kunnen particulieren een beroep doen op de Technische Commissie Bodembeweging. Mocht dit niet tot een oplossing leiden dan is de gang naar de rechter een mogelijk vervolg. Overigens houdt SodM toezicht op de door de mijnbouwondernemingen uitgevoerde monitoringsmetingen en de op basis daarvan berekende bodemdalingen. Klachten over de door de mijnbouwondernemingen gerapporteerde resultaten worden met enige regelmaat door SodM onderzocht.
Deelt u de conclusie van de heer Houtenbos dat ervaringen over de laatste decennia overtuigend hebben aangetoond dat bodembeweging door gaswinning zich stelselmatig anders ontwikkelt in ruimte en tijd dan de veronderstelde oorzakelijke relaties aangeven? Zo nee, waarom niet en waar baseert u zich dan op? Zo ja, wat betekent dit voor huidige en toekomstige mijnbouwactiviteiten?
De discussie over de genoemde ontwikkeling van de bodemdaling in ruimte en tijd wordt sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw gevoerd6 en heeft regelmatig geleid tot bijstelling van de inzichten op dit gebied. De afgelopen 10 jaar heeft dit in toenemende mate geleid tot de vrijwel algemene acceptatie dat de bodemdaling zich niet proportioneel met de drukdaling ontwikkelt en dat tijdsafhankelijke processen en na-ijling ook een rol spelen. Dit is nogmaals bevestigd in een recente studie die door NAM is uitgevoerd naar mogelijke verklaringen voor de waargenomen tijdsafhankelijke verschijnselen in het bodemdalingsgedrag van het Amelandveld7. Voor de velden Ameland en Anjum en voor de overige Waddenzeevelden zijn vanaf 2011 aanpassingen aan de modellen voor de berekening van de bodemdaling gemaakt die hiermee rekening houden8. Ook in de recente voorspellingen voor de bodemdaling van het Groningenveld zijn deze aanpassingen toegepast9.
Is het waar dat SodM, gasproducenten en Technische Commissie Bodem Beweging (TCBB) al 15 jaar op de hoogte zijn van het feit dat de bodemdaling door gaswinning zich anders in ruimte en tijd ontwikkelt dan de theorie aangeeft? Zo ja, is het waar dat bodemdaling zich niet proportioneel met de drukdaling ontwikkelt en dat het stoppen met gaswinning de bodembeweging niet stopt? Wat betekent dit voor lopende mijnbouwactiviteiten? Zo ja, tot welke aanpassingen aan de modellen, waarmee bodemdaling en bodembeweging worden voorspeld voorafgaand aan verlening van de winningsvergunning, heeft dit inzicht geleidt?
Zie antwoord vraag 5.
is het waar dat gasproducenten met verschillende modellen werken om voorafgaand aan gaswinning de bodembeweging als gevolg van gaswinning te voorspellen en dat deze modellen niet publiekelijk toegankelijk zijn? Zo ja, wie bepaalt welke modellen bruikbaar zijn en deelt u de mening dat transparantie over mogelijke gevolgen van mijnbouwactiviteiten en de wijze waarop deze bepaald worden, noodzakelijk zijn voor het herstel van vertrouwen in mijnbouwactiviteiten bij burgers? Zo nee, welk model wordt gehanteerd en wat belet openbaarmaking van dit model en de gehanteerde parameters?
Er is een breed scala van eenvoudige tot zeer geavanceerde modellen beschikbaar om voorafgaand aan gaswinning de bodemdaling door de voorgenomen gaswinning te voorspellen. Veel van deze modellen zijn openbaar, in ieder geval wat betreft de gebruikte methodieken en formules. Ook zijn eenvoudige modellen beschikbaar waarmee in benadering en in eerste orde de aannemelijkheid van de resultaten op basis van geavanceerdere modellen en berekeningen kunnen worden gecontroleerd. Daarnaast laat SodM op basis van risico-inschatting regelmatig onafhankelijke controleberekeningen uitvoeren door TNO. De resultaten daarvan zijn openbaar.
Het boek De Kraak van het Slotervaartziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Welke maatschappelijke kosten zijn er in totaal gemaakt door de gemeente Amsterdam, de ziekenfondsen en het Ministerie van VWS bij de totstandkoming van het Slotervaartziekenhuis?1
Ik beschik niet over een overzicht van maatschappelijke kosten welke in totaal zijn gemaakt bij de totstandkoming van het Slotervaartziekenhuis.
Kan uitgebreid en helder beschreven worden wat de rol van de zorgconsultant, de heer Spijker, is geweest bij het Slotervaartziekenhuis? Was hij op enigerwijze betrokken bij het heroïneproject? Is er op enigerwijze sprake geweest van belangenverstrengeling, wetende dat de heer Spijker de echtgenoot is van de Minister van VWS, en dat ook was ten tijde van deze situatie? Kan gegarandeerd worden dat hier nooit sprake van is geweest?
De invulling van het werk van mijn partner is aan hem. Relevant is of er sprake is geweest van belangenverstrengeling. Dat is niet het geval. Hij was niet betrokken bij het project om heroïne te produceren of verstrekken. Overigens was hij geen partij bij de besluitvorming omtrent Achmea of het vertrek van de voorzitter van de Raad van Bestuur. Hij heeft over al deze zaken nooit contact gehad met het ministerie.
Bij welke adviezen aan en besluiten van het Slotervaartziekenhuis is zorgconsultant Spijker betrokken geweest ten tijde van de perikelen met Achmea, en het vertrek van Erbudak als directeur van het Slotervaartziekenhuis? Op welke wijze is dat gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er waar van de volgende bewering op pagina 236: «De vergadering staat even stil bij de positie van Sander Spijker, de echtgenoot van Minister Schippers, aangesteld in weerwil van een «nadrukkelijk negatief advies» van Beijnen en Brandjes en zonder besluitvorming door de raad van bestuur. Beijnen klaagt dat Spijker zich ten onrechte opwerpt als tweede man van het Slotervaart en als contactpersoon bij het advieskantoor KPMG, dat de waarde van de ziekenhuisaandelen moet bepalen.»?2
Zie antwoord vraag 2.
Heeft hij op enigerlei wijze contact gehad met het ministerie in bovengenoemde kwesties? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend dat Di-AcetylM BV de aanbesteding voor het «heroïne-project» won, en kan het traject van deze aanbestedingsprocedure uitgebreider worden beschreven dan in de brief van 20 november 2015? Wat waren precies de voorwaarden waaraan de partijen die mee wilden dingen moesten voldoen, en welke twee andere partijen schreven zich in voor deze aanbestedingsronde? Is het correct dat Di-acetylM BV vlak voor de aanbesteding is opgericht? Is het vervolgens u correct dat gedegen financiële historie tot de voorwaarden van aanbesteding hoorde? Zo ja, kunt u toelichten hoe een en ander zich tot elkaar verhoudt?3
De aanbesteding is aangekondigd in het Pharmaceutisch Weekblad van 28 januari 2005 en gepubliceerd op de website www.aanbestedingskalender.nl. De inschrijvingstermijn liep van 28 januari 2005 tot 28 februari 2005 12 uur.
De voorwaarden waaraan partijen moesten voldoen waren aangegeven in het beschrijvend document bij deze aanbesteding. Om voor de opdracht in aanmerking te komen moest een partij in staat zijn en bereid zijn medicinale heroïne als farmaceutisch product te registreren. En tevens moest een partij zorg dragen voor de productie en levering van de farmaceutische producten.
Behalve Di-AcetylM BV schreven twee andere partijen zich in. De ene partij, een apotheek, voldeed niet aan de voorwaarden zoals gesteld en de andere partij, een farmaceutisch bedrijf, meldde zich ruim na de sluitingstermijn.
Di-AcetylM BV is op 22 februari 2005 opgericht.
Tot de zogenaamde gunningcriteria behoorde, naast een aantal andere criteria, ook de financiële situatie van de dienstverlener.
Waarom is bij de aanbesteding voor een BV gelieerd aan het Slotervaartziekenhuis gekozen, terwijl in de periode van aanbesteding duidelijk was dat de toekomst van dit ziekenhuis hoogst onzeker was, omdat er al jaren gesproken werd over verdwijnen van dit specifieke ziekenhuis, dan wel door overname/fusie, dan wel door faillissement?4 5
De apotheek van het Slotervaartziekenhuis, onderdeel van de Stichting Slotervaartziekenhuis, was vanaf het begin bij het medisch-wetenschappelijk experimenteel onderzoek betrokken door het produceren en leveren van de studiemedicatie. Deze apotheek stond goed aangeschreven. De speciaal met het oog op de opdracht van VWS opgerichte BV was de enige partij die een offerte uit bracht die aan de gestelde voorwaarden voldeed. Door de oprichting van een BV werd deze op afstand van het Slotervaartziekenhuis en van de ziekenhuisapotheek gepositioneerd. Daardoor konden risico’s worden gespreid en geldstromen worden gescheiden. Daarmee werd ook voldaan aan de wens van VWS dat de registratiehouder een zelfstandige rechtspersoonlijkheid zou aannemen, en daardoor op afstand van de apotheek en van het Slotervaartziekenhuis.
Wat was in 2005/2006 precies de voorlopig afgesproken prijs voor de heroïneproductie, en hoe heeft deze prijs zich in de vervolgjaren ontwikkeld? Kan dit per jaar vanaf 2005 inzichtelijk worden gemaakt?
Totdat een reële prijs kon worden vastgesteld was de geoffreerde kostprijs met een opslag van 15% richtinggevend. In de kostprijs waren tot de wijziging van het Opiumwetbesluit in oktober 2009 nog niet alle kostenposten betrokken, omdat de Centrale Commissie Behandeling Heroïneverslaafden enkele onderdelen bleef financieren. Bovendien was afgesproken dat vanwege fluctuaties van de grondstofprijs de prijs kon worden aangepast bij significante wijziging van die grondstofprijs. Eind 2009, toen wijziging van het Opiumwetbesluit was gerealiseerd en het aantal poli’s en behandelplaatsen was uitgebreid, kon een reële prijs worden vastgesteld. Wanneer de handelsprijs van 1 januari 2010 als uitgangspunt op 100 wordt geïndexeerd, heeft deze zich voor de inhaleerbare varianten als volgt ontwikkeld: 2012 92,5 en 2015 92,7. Voor de injecteerbare varianten: 2012 105, 2015 109.
Hoe kwam een gemeente in aanmerking om binnen haar grenzen een heroïnepoli te starten? Wat waren de voorwaarden waaraan voldaan moest worden?
Op basis van het advies van de Commissie Invoeringsaspecten Behandeling Heroïneverslaafden zijn 18 gemeenten in de gelegenheid gesteld om reeds bestaande poli’s (behandeleenheden) uit te breiden of nieuwe poli’s te vestigen. Daartoe konden zij een verzoek indienen bij het Ministerie van VWS. In de handleiding (manual) van de Centrale Commissie Behandeling Heroïneverslaafden en door de Commissie Invoeringsaspecten Behandeling Heroïneverslaafden waren de voorwaarden aangegeven waaraan een poli moest voldoen, zoals bijvoorbeeld een capaciteit van minstens 20 behandelplaatsen doch niet groter dan 100 behandelplaatsen, uitsluitend toegankelijk voor patiënten die tot heroïnebehandeling zijn toegelaten, 7 dagen per week geopend etc.6
Klopt het dat AcetylM BV ieder jaar een slordige miljoen euro winst maakt op de productie van heroïne?6
Zoals in de brief van 20 november 2015 is aangegeven wordt een medicijn normaliter in concurrentie ingekocht bij een farmaceutisch bedrijf. Dat was in het geval van medicinale heroïne niet voorhanden. Bovendien betrof het een bijzondere situatie waarvan de continuïteit onzeker was. Gelet op die onzekere basis van de continuïteit van heroïnebehandeling werden geen leningen voor de investeringen verstrekt. Deze BV beschikte zelf niet over de middelen om investeringen voor te financieren en heeft daarom stelselmatig doelreserves aangelegd om te kunnen investeren en een buffer voor risico-afdekking aan te leggen. De overeenkomst had betrekking op nieuw te ontwikkelen, te registreren en te produceren farmaceutische producten. In eerste instantie is geïnvesteerd in research en apparatuur en onlangs in een nieuwe productiefaciliteit. Ik heb in de brief van 20 november 2015 aangegeven dat op basis van het jaarverslag van Di-AcetylM BV over 2014 de beschikbare reserves € 3,3 miljoen bedragen. Daaruit zullen in elk geval de € 1,7 miljoen voor investeringen in 2015 en 2016 en de terugbetaling aan VWS moeten worden voldaan.
Waarom staan de winstuitkeringen zowel in 2007 als 2010 niet in het jaarverslag van het ziekenhuis? Heeft KPMG hier een steek laten vallen?
De Slotervaart ziekenhuis BV alsmede de Slotervaart Participaties BV heeft geen dividend uitgekeerd. Wel zijn er twee keer dividenduitkeringen gedaan door Di-AcetylM BV aan de moedermaatschappij, Slotervaart Participaties BV. De dividenduitkeringen worden genoemd in de jaarverslagen van 2008 en 2010 van Di-AcetylM BV. De behaalde resultaten van de entiteiten zijn, zoals wettelijk verplicht, geconsolideerd in de jaarrekening van het ziekenhuis. De geconsolideerde jaarrekeningen van het ziekenhuis zijn gecontroleerd door de accountant van het ziekenhuis.De beoordeling of een accountant een steek laat vallen is niet aan mij maar aan de beroepsorganisatie en de Autoriteit Financiële markten.
Waarom staat de winstuitkering niet in het jaarverslag van Slotervaart Participaties van 2010 (gedeponeerd 28 okt 2013)? Heeft KPMG hier een steek laten vallen?
Zie antwoord vraag 11.
Waarom is de winstuitkering van Di-AcetylM in 2007 niet in het jaarverslag van Di-AcetylM BV vermeld? Welk accountantsbureau was er betrokken bij het goedkeuren van dit jaarverslag? Heeft dit accountantsbureau een steek laten vallen?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn de met AcetylM BV gemoeide bedragen bewust «verstopt» in de begroting van het Slotervaartziekenhuis? Wat stond hierover in de overeenkomst tussen het ziekenhuis en het Ministerie van VWS?
Het Slotervaartziekenhuis heeft er bewust voor gekozen om de naam en woonplaats van Di-AcetylM BV niet op te voeren in het jaarverslag. Het ziekenhuis geeft als reden hiervoor dat bekendheid van locatie en betrokken personen bij deze productie kan leiden tot uitlokking van criminele activiteiten gericht op deze locaties en personen. De bedragen (resultaat en vermogen) van Di-AcetylM BV zijn in de geconsolideerde jaarrekening van het Slotervaartziekenhuis BV terug te vinden onder de naam van de dochtermaatschappij Slotervaart Participaties BV. In de Publicatiestukken van Slotervaart Participaties BV van 2010 wordt de deelneming in Di-AcetylM BV vermeld.
De wettelijke verplichtingen hieromtrent staan in titel 9 van boek 2 BW. Het is wettelijk verplicht om dochtermaatschappijen die volledig in de geconsolideerde jaarrekening worden betrokken met naam en woonplaats te vermelden. Op deze regel bestaan ook uitzonderingen. Het hangt voorts van specifieke omstandigheden af of naam en woonplaats van dochters van dochtermaatschappijen dienen te worden vermeld. Het rapporterend groepshoofd kan ervoor kiezen om «dochters van dochters» niet te vermelden, bijvoorbeeld indien deze al worden gemeld in het jaarverslag van de dochtermaatschappij. De jaarrekeningen zijn jaarlijks goedgekeurd door een onafhankelijk accountant.
In de overeenkomst met VWS staat over geheimhouding alleen de volgende passage: «Beide partijen verplichten zich al wat hen bij de uitvoering van deze overeenkomst ter kennis komt en waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs kunnen vermoeden, op generlei wijze bekend te maken, behalve voor zover voorzien en beoogd in de overeenkomst, of enig wettelijk voorschrift of uitspraak van de rechter, of daartoe bevoegd bestuursorgaan tot bekendmaking verplicht.» Deze clausule is onderdeel van de Algemene Rijksinkoopvoorwaarden (ARIV). In de overeenkomst uit 2015 is deze passage daarom niet expliciet terug te vinden en wordt verwezen naar de ARIV.
Is het waar wat in het boek «De Kraak van het Slotervaartziekenhuis» beschreven wordt, dat ondanks dat het Ministerie van VWS schrok van het uitkeren van winst (dividend), zij door bleef gaan met het bestellen van heroïne tegen een bovenmatig hoge prijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom werd dit gedaan?7
Zoals in de brief van 20 november 2015 is aangegeven bestond aanleiding een externe accountant onderzoek te laten doen naar de kostprijs. De uitkomsten van dit onderzoek hebben geleid tot het bijstellen van de afspraken die in een aanvulling op de bestaande overeenkomst zijn vastgelegd. Voorop stond dat dividenduitkering onwenselijk werd gevonden. Daarom zijn in 2012 afspraken gemaakt zodat dit niet meer kon voorkomen. Voor de prijsontwikkeling verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.)
Is het correct dat Slotervaart Participaties BV een 100% dochter is van het ziekenhuis?
Ten tijde van de oprichting van Slotervaart participaties BV hield Slotervaartziekenhuis BV 100% van de aandelen van Slotervaart participaties BV. Sinds 31-12-2013 is Slotervaart Participaties BV een 100% dochter van het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis.
Hoe verhoudt wat beschreven wordt in het boek «De Kraak van het Slotervaartziekenhuis» zich met de informatie in uw brief dat er geen middelen van het uitbetaalde dividend naar het ziekenhuis zijn gegaan?
De dividenduitkering is naar Slotervaart Participaties BV gegaan en daar gebruikt voor doeleinden waarmee het Ministerie van VWS geen bemoeienis heeft gehad. Er is geen dividend uitgekeerd aan Slotervaartziekenhuis BV. Di-AcetylM BV en Slotervaart Participaties BV zijn andere rechtspersonen dan Slotervaartziekenhuis BV. Als dus gesteld wordt dat het Slotervaartziekenhuis miljoenenwinsten boekte, klopt dit alleen voorzover dit ziet op het resultaat en het eigen vermogen van Di-AcetylM dat zichtbaar werd op de geconsolideerde jaarrekening van het ziekenhuis. Het Slotervaartziekenhuis heeft hier niet vrij over kunnen beschikken.
Wat heeft de heer Beijnen exact verdiend met de deal die is gesloten met betrekking tot de heroïneproductie? Kan dit inzichtelijk worden gemaakt?
Desgevraagd geeft de heer Beijnen aan dat anders dan zijn bezoldiging als ziekenhuisapotheker in de Slotervaart apotheek hij geen inkomsten heeft genoten uit zijn werkzaamheden voor de productie van medicinale heroïnepreparaten.
Is het gehele bedrag van 300.000 euro dat is uitgekeerd in dividend ingezet voor het verkrijgen van patenten, zoals het Slotervaartziekenhuis stelt? Zo nee, waar is het geld verder aan besteed? Om welke patenten gaat het?8
Allereerst merk ik op dat de dividenduitkeringen welke zijn gedaan door Di-AcetylM BV aan de eigenaar, Slotervaart Participaties BV wettelijk waren toegestaan. Di-AcetylM BV is immers geen zorginstelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen. Waarvoor dit dividend vervolgens is gebruikt, is voor het Ministerie van VWS als contractpartij niet relevant, het stond de betrokken partijen vrij om hierover zelf te beslissen. Hetzelfde geldt ook voor de betrokkenheid van de heer Beijnen bij beide BV’s. Voorop stond dat dividenduitkering onwenselijk werd gevonden. Daarom zijn in 2012 afspraken gemaakt zodat dit niet meer kon voorkomen.
Het Slotervaartziekenhuis geeft mij overigens de volgende informatie: de middelen zijn aangewend voor patentkosten voor drie patenten. Het eerste betreft een farmaceutische formulering voor de orale toepassing van taxanen (antikanker geneesmiddelen). Het tweede patent betreft het productieproces van sproeidrogen voor de orale taxanen formuleringen en het derde patent handelde over een vertraagd afgifte formulering van het antikanker geneesmiddel capecitabine.
Is het waar dat een groot deel van de 300.000 euro, uitbetaald aan dividend, is gegaan naar Modra Pharmaceuticals BV? Zo ja, is het toeval dat de heer Beijnen bij beide BV’s actief is?
Zie antwoord vraag 19.
Is het correct dat de 300.000 euro die aan dividend is uitgekeerd, geen onderdeel uitmaken van het later door Di-AcetylM BV terug gestorte bedrag van 468.753 euro?
De terugbetaling is gebaseerd op de berekening van alle kosten en alle opbrengsten gedurende de looptijd van de oorspronkelijke overeenkomst van juli 2006 tot juli 2015. Vervolgens is op basis van de door accountants goedgekeurde jaarrekeningen van Di-AcetylM BV berekend wat het verschil tussen de totale kosten en opbrengsten was. Daarbij is geconstateerd dat dit boven de afgesproken 15% uit kwam. Het bedrag dat boven de opslag van 15% uit kwam wordt in vier termijnen aan VWS terugbetaald.
Waar is de terugbetaling van 468.753 euro op gebaseerd? Hoe is dit bedrag precies tot stand gekomen? Wanneer is precies afgesproken dat dit bedrag moet worden terugbetaald, en heeft het Ministerie van VWS dit bedrag inmiddels ontvangen?9
Zie antwoord vraag 21.
Bij welke BV’s onder het Slotervaartziekenhuis is/was de heer Beijnen precies betrokken? Kunt u een opsomming geven van al zijn nevenactiviteiten?
Op grond van de Zorgbrede Governancecode 2010 vermelden leden van de Raad van Bestuur hun relevante nevenactiviteiten in het jaarverslag. Ook dienen zij de Raad van Toezicht op eerste verzoek inzicht te geven in hun nevenfuncties. In het jaarverslag 2012 staan de volgende nevenfuncties van de heer Beijnen genoemd:
Verder heeft de heer Beijnen desgevraagd aangegeven nog de volgende nevenfuncties te hebben (gehad):
Bent u het ermee eens dat, ondanks dat het een «algemeen bekend en geaccepteerd verschijnsel is dat ziekenhuizen specifieke activiteiten onderbrengen in dochterondernemingen met een eigen rechtspersoon», het vreemd is dat het Slotervaartziekenhuis werkte met vele dochterondernemingen, omdat het ziekenhuis er prat op gaat dat alle artsen in loondienst zijn, en dat die salariëring voortkomt uit een ideologie waar het bijklussen van artsen haaks op staat? Zo neen, waarom niet?10
Het apart onderbrengen van activiteiten in dochterbedrijven gebeurt veelal vanuit de overweging dat risico’s worden gespreid en geldstromen kunnen worden gescheiden. Ook komt het vaak voor dat specialisten zich vanuit hun medische professie bezig houden met onderzoek en ontwikkeling van nieuwe behandelingen en geneesmiddelen. Het is aan de Raad van Bestuur van een zorginstelling om hierin een eigen koers te varen, binnen de grenzen van de wet en de uitgangspunten van goed bestuur.
Hoe beoordeelt u de situatie dat de heer Beijnen als lid van de Raad van Bestuur telkens contracten met zichzelf heeft afgesloten?11
Er is nooit sprake van overeenkomsten of besluiten op persoonlijke titel, maar van overeenkomsten of besluiten van organisaties waarvan de heer Beijnen bestuurder was. Besluiten worden genomen door meerdere tekenbevoegde leden van de Raden van Bestuur. Voor wat betreft de contractrelatie tussen Di-AcetylM en het Slotervaartziekenhuis kan ik opmerken dat hierop is gestuurd door het Ministerie van VWS. Di-AcetylM BV is in 2012 door het Ministerie van VWS verzocht een aantal maatregelen te treffen, zoals een service level agreement om de financiële relatie met het Slotervaartziekenhuis BV voor wat betreft de inzet van personeel en het gebruik van voorzieningen transparant te maken. Dit was nodig om een reële kostprijscalculatie te kunnen maken. Di-AcetylM BV heeft vervolgens opdracht gegeven aan Deloitte een nieuw calculatiemodel voor de kostprijs te ontwikkelen, zodat meer zicht is op de reële kostprijs. Naar aanleiding daarvan zijn in 2012 nieuwe, lagere, prijsafspraken gemaakt.
Waarom is de nevenfunctie van de heer Beijnen bij zijn privébv «USEL 1990 BV» nimmer in de jaarverslagen van het Slotervaartziekenhuis genoemd? Waarom is de directiefunctie van de heer Beijnen bij DI-acetylM bv vele jaren niet genoemd/verzwegen in de jaarverslagen van het ziekenhuis?12 13
Op grond van de Zorgbrede Governancecode 2010 vermelden leden van de Raad van Bestuur hun relevante nevenactiviteiten in het jaarverslag. Ook dienen zij de Raad van Toezicht op eerste verzoek inzicht te geven in hun nevenfuncties.
Het vermelden van een «privéBV» is niet gebruikelijk in het jaarverslag. De reden om de directiefunctie van de heer Beijnen bij Di-AcetylM BV niet te vermelden in het jaarverslag is volgens informatie van het Slotervaartziekenhuis dat zij van mening was dat bekendheid van locatie en betrokken personen bij deze productie kan leiden tot uitlokking van criminele activiteiten gericht op deze locaties en personen. Voorts wijst het Slotervaartziekenhuis op de geheimhoudingsclausule uit het contract met VWS, zie antwoord op vraag 14.
Bent u ervan op de hoogte dat in het boek de Kraak van het Slotervaartziekenhuis wordt beschreven dat mevrouw Aysel Erbudak nooit een salaris ontving van het ziekenhuis, maar in plaats daarvan de creditcard van het ziekenhuis gebruikte voor privéuitgaven, waardoor persoonlijke en zakelijke transacties door elkaar liepen? Kunt u hierop reageren? Dit is toch niet gebruikelijk? Hoeveel geld heeft mevrouw Erbudak uiteindelijk van het ziekenhuisbudget voor persoonlijke uitgaven uitgegeven? Gedurende welke jaren heeft zij op een creditcard van het ziekenhuis geleefd, en vanaf welke jaren is overgegaan tot het betalen van een salaris door het ziekenhuis? Hoe hoog waren de salarissen die aan haar werden uitgekeerd? Wat is uw oordeel daarover? Kon dat wettelijk? Hoeveel schade heeft het ziekenhuis hiermee opgelopen? Hoe kon de accountant van het ziekenhuis deze gang van zaken goedkeuren?14
Vaststaat dat de rechter heeft bepaald dat de voormalig voorzitter van de Raad van Bestuur artikel 9 van boek 2 van het Burgerlijk wetboek heeft overtreden alsmede onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van het Slotervaartziekenhuis. Dit houdt in dat zij, kort gezegd, haar functie als bestuurder niet heeft uitgeoefend zoals dat mag worden verwacht. Zij is daarom ook veroordeeld tot het terugbetalen van de bedragen die zij ten onrechte heeft ontvangen. Het mag voor zich spreken dat ik deze gang van zaken bijzonder onwenselijk vindt, evenmin als het kennelijke uitblijven van corrigerend optreden door de Raad van Toezicht hiertegen.
Hoe kan het dat, toen commissaris Erents opstapte, de toezichthouders (zowel het Ministerie van VWS, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), de gemeente Amsterdam, de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), de zorgverzekeraars, de accountant en ING als huisbankier) niets deden? Hebben deze partijen überhaupt voldoende toezicht gehouden gedurende het hele traject? Kan een uitgebreide toelichting op het functioneren van al deze partijen in de geschiedenis van het Slotervaartziekenhuis worden gegeven?
Hieronder zal ik ingaan op hun betrokkenheid in de afgelopen jaren. De gemeente Amsterdam heeft een zelfstandige betrokkenheid, welke wordt gecontroleerd door de gemeenteraad. Zorgverzekeraars, banken en accountants zijn private ondernemingen, hun gedrag wordt gereguleerd door branchespecifieke gedrags- en beroepsregels en de relevante wettelijke kaders en toezichthouders. Het is niet aan mij om een toelichting te geven op hun functioneren in de geschiedenis van het Slotervaartziekenhuis.
De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg die wordt geleverd door een zorginstelling en zorgverleners. Het toezicht op de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor kwaliteit en veiligheid maakt integraal onderdeel uit van het toezicht van de inspectie. Wisselingen in de raad van commissarissen zijn voor de IGZ echter geen aanleiding om nader onderzoek te doen of om aanvullende vragen te stellen. Het oordeel van de IGZ als toezichthouder heeft immers betrekking op de vraag, of de bestuurder in staat blijkt te sturen op de kwaliteit van zorg en het verbeteren daarvan.
De IGZ heeft gedurende de periode vele bezoeken gebracht aan het ziekenhuis in verband met haar risicotoezicht en incidententoezicht. Daarnaast was de bestuurlijke situatie onderdeel van de jaarlijkse gesprekken die de IGZ heeft met de Raad van Bestuur van het Slotervaartziekenhuis. In 2000 heeft de IGZ het ziekenhuis een periode onder verscherpt toezicht gesteld. In de periode erna heeft de IGZ regulier toezicht gehouden op onder andere de governance in het ziekenhuis. De IGZ heeft gedurende deze periode geen meldingen ontvangen over onrust, ruzie of verstoorde verhoudingen. In 2013 heeft de IGZ, na onduidelijkheid over de onafhankelijkheid van de RvB ten opzichte van de RvT, onderzoek gedaan naar de naleving van de wetgeving en normen op het gebied van governance. Hierover heb ik uw kamer geïnformeerd in onder andere de antwoorden op de Kamervragen van het lid Leijten en van Gerven van 28 augustus 2013.
Ten aanzien van de rol van de NZa geldt dat voor het Slotervaartziekenhuis de algemene beleidsregels voor de bekostiging van de ziekenhuiszorg van toepassing zijn. Ten aanzien van verschillende zaken die in deze vragen aan de orde zijn gesteld, heeft de NZa geen wettelijke taak of verantwoordelijkheid om toezicht te houden. De NZa houdt op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) toezicht of zorgmarkten goed werken en of marktpartijen zich gedragen in overeenstemming met marktnormen (markttoezicht). Ook houdt de NZa toezicht of partijen voldoen aan hun verplichtingen die uit de Wmg voortvloeien. Deze zaken zien niet op het opstappen van een commissaris.
Is het uiteindelijk positief geweest voor het Slotervaartziekenhuis dat het als eerste ziekenhuis in Nederland in handen van een ondernemer kwam?
Het ziekenhuis dreigde meerdere malen, na jarenlang verlieslijdend te hebben geopereerd in publiek eigendom, failliet te gaan en bestaat nu nog steeds. Voor het voortbestaan van het ziekenhuis is het dus positief geweest dat het is overgenomen door private investeerders.
Hoeveel beleggingsmaatschappijen, ondernemers of andere eigenaren van een BV dat een ziekenhuis of zorginstelling bezit betalen de maximale boete van 19.500 euro om geen jaarverslag te deponeren, om op deze wijze onder de radar te blijven? Kunt u een overzicht geven van organisaties die betrokken zijn bij zorginstellingen die deze boete betalen?
Dergelijke cijfers worden niet bijgehouden. Overigens is in de afgelopen jaren geen proces verbaal opgemaakt tegen een zorginstelling vanwege deze verplichting.
Kan een ziekenhuis via een dochteronderneming die deze maximale boete betaalt activiteiten en winsten/dividenden verborgen houden? Vindt u dit wenselijk? Bent u bereid hier een einde aan te maken?
Een zorginstelling die in de vorm van een rechtspersoon wordt gedreven, is in beginsel op grond van het jaarrekeningenrecht (met name artikel 2:414 BW) verplicht om in de jaarrekening dochterondernemingen te consolideren. Op grond van de Wet toelating zorginstellingen zijn zorginstellingen die een toelating hebben op grond van de Wtzi verplicht om jaarlijks verantwoording af te leggen over de manier waarop de instelling het geld uit de Wet Langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet besteedt.
Indien een zorginstelling besluit om de jaarrekening niet te deponeren of verantwoording af te leggen op grond van de Wtzi, zijn hier sancties aan verbonden. Ten aanzien van de Wtzi geldt dat de IGZ een last onder dwangsom op kan leggen van € 1.000 per week met een maximum van € 10.000. Het niet deponeren van de jaarrekening kan leiden tot een boete van ten hoogste € 19.500, persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders in het geval van faillissement en strafrechtelijke vervolging van de bestuurder.
Ik ben van mening dat de hierboven beschreven waarborgen voldoende zijn om te bewerkstelligen dat zorginstellingen zich gedragen zoals de wet voorschrijft.
Onnodige files als gevolg van tunneldoseren |
|
Duco Hoogland (PvdA), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichten «Tunneldoseren leidt tot extra en onnodig veel file»1 en «Tunneldoseren faalt, VID: Files worden niet verplaatst, maar verergerd»2? Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over ditzelfde onderwerp?3
Ja.
Staat u nog achter uw eerdere uitspraken dat «de file [niet] wordt gecreëerd, maar buiten de tunnel verplaatst», en dat «de reistijd niet wordt vergroot door de tunneldosering, waardoor ook de maatschappelijke kosten van de files niet toenemen door de tunneldosering»? Zo ja, hoe verhouden deze uitspraken zich tot de bevindingen van de VID (VerkeersInformatieDienst) dat «verkeer vaak onnodig in te lange files staat vanwege het doseren in tunnels»? Zo nee, hoe beoordeelt u de bevindingen van de VID?
Ja, ik sta nog steeds achter deze uitspraken en herken mij niet in de beelden van de VID dat ten gevolge van tunneldosering sprake zou zijn van files. Files ontstaan door capaciteitsproblemen en incidenten. Tunneldosering wordt toegepast als een file, die zich voorbij de tunnel heeft gevormd, zich dreigt uit te strekken tot in de tunnel. Tunneldosering is een veiligheidsmaatregel om te voorkomen dat er dan file in de tunnel ontstaat.
Omdat er in de media en bij weggebruikers twijfels blijven bestaan over het effect van tunneldoseren op de verkeersdoorstroming (een neveneffect) ben ik echter wel bereid dit nog nader te onderzoeken. Zie ook antwoord op vraag 6.
Wat is het doel van het instrument tunneldosering? Bent u nog steeds van mening dat het instrument tunneldosering effectief is? Zo ja, kunt u dat nader toelichten in relatie tot de doorstroming van het verkeer bij het wegennet rondom Roermond, Utrecht en Amsterdam? Kunt u hierbij ook ingaan op de toename van het aantal doseringen per maand?
Tunneldosering is een effectieve maatregel om het veiligheidsniveau voor de weggebruikers in een tunnel te verhogen op het moment dat er filevorming in de tunnel dreigt ten gevolge van verstoringen in het netwerk voorbij de tunnel.
Rondom Amsterdam en Roermond wordt tunneldosering sporadisch ingezet. Rondom Utrecht is de inzet meer frequent door een toename van de verkeersdruk op het wegennetwerk rondom de tunnel.
Waarom wordt het instrument tunneldosering toegepast in drie nieuwe tunnels (A73, Coentunnel en Leidsche Rijntunnel), aangezien deze moeten voldoen aan alle tunnelveiligheidseisen? Wat is de meerwaarde van dit additionele instrument voor splinternieuwe tunnels? Hoe beoordeelt u dit in het licht van de wettelijke eisen met betrekking tot tunnelveiligheid? Welke afweging wordt er door wie gemaakt voor toepassing van het instrument tunneldosering en hoe wordt gemeten of de doelstellingen worden gehaald?
Alle tunnels die RWS beheert, voldoen aan de tunnelveiligheidseisen. Over het voorzieningenniveau in de Roertunnel, de Coentunnel en de Leidsche Rijntunnel zijn bestuurlijke afspraken gemaakt. Deze afspraken dateren van voor de inwerkingtreding van de nieuwe tunnelwet in 2013. Voor 2013 bestond er geen eenduidige, wettelijke veiligheidsnorm en was er ook geen wettelijk vastgelegde standaarduitrusting voor tunnels.
Voor nieuwe tunnels waarop de nieuwe tunnelwet van toepassing is, geldt dat de standaarduitrusting volstaat. Alleen indien blijkt dat met de standaarduitrusting niet voldaan kan worden aan de wettelijke veiligheidsnorm, moet de beheerder aanvullende maatregelen treffen. Tunneldosering kan in een dergelijke situatie een kosteneffectieve maatregel zijn.
Rijkswaterstaat zet de maatregel tunneldosering in op het moment dat een file, die zich voorbij de tunnel heeft gevormd, zich dreigt uit te strekken tot in de tunnel. Het effect van de maatregel kan worden vastgesteld doordat er geen file in de tunnel ontstaat.
Is overwogen om bij tunnels waar tunneldosering wordt toegepast te kiezen voor aanvullende veiligheidssystemen? Wat is de reden dat deze systemen niet in deze tunnels zijn aangebracht? Is het reëel deze systemen alsnog in deze tunnels aan te brengen?
Bij de Roertunnel is naast tunneldosering een aanvullende veiligheidsmaatregel getroffen namelijk een automatisch blussysteem in de vorm van een watermistsysteem (WMS). Het betreft een pilot met als doel om ervaring op te doen met dergelijke systemen. Op basis van deze ervaringen is een evaluatie uitgevoerd. Resultaat van deze evaluatie is, dat een automatisch blussysteem weliswaar een positief effect heeft op de veiligheid in een tunnel, maar dat de toegevoegde waarde beperkt is vanwege de vele andere veiligheidssystemen die al in een tunnel worden aangebracht. Een dergelijk systeem is om die reden dan ook niet opgenomen in de wettelijke gestandaardiseerde uitrusting voor rijkswegtunnels.
Bij de openstelling van de Leidsche Rijntunnel is de bestuurlijke afspraak gemaakt tussen de toenmalige Minister van Infrastructuur en Milieu en de toenmalige burgemeester van Utrecht om te onderzoeken of het na de openstelling alsnog inbouwen van WMS vanuit oogpunt van bereikbaarheid kosteneffectief is. Dit onderzoek loopt momenteel.
Bent u bereid om het instrument tunneldosering te evalueren, nog voordat het instrument verder wordt uitgerold in bijvoorbeeld de nieuwe Ketheltunnel die binnenkort wordt opengesteld? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u bij eventuele toepassing van tunneldosering in de Ketheltunnel voorkomen dat dit tot files leidt in de Beneluxtunnel? Zijn de resultaten van de inventarisatie van het aantal stremmingen in de Coentunnel gereed? Zo ja, wat is daar uit gekomen?
Ja, ik ben bereid te onderzoeken of tunneldosering een negatief effect kan hebben op de verkeersdoorstroming rondom de tunnels (neveneffect). Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bij de Ketheltunnel wordt tunneldosering zo ingezet dat de hinder voor de weggebruiker op het omliggende netwerk zo veel mogelijk wordt beperkt. Hierop wordt gestuurd op basis van monitoring van effecten.
Rijkswaterstaat heeft de gegevens over de stremmingen van de Coentunnel geïnventariseerd en geanalyseerd. De spitsfiles van vóór aanleg van de Tweede Coentunnel zijn verdwenen. De huidige stremmingen worden nagenoeg uitsluitend veroorzaakt door te hoge vrachtwagens die de wettelijke geldende maximale doorrijhoogte van 4 meter met minstens 20 centimeter overschrijden.
Kunt u dieper ingaan op de tunneldosering bij de Leidsche Rijntunnel en de effecten hiervan voor de doorstroming? Is het waar dat als gevolg hiervan het verkeer bij afrit Utrecht-Centrum (A2) opstroopt en dat in plaats van een deel van de automobilisten (slechts zij die de flessenhals hoeven te passeren) alle automobilisten hinder ondervinden van de maatregel? Zijn er andere oplossingen onderzocht?
Bij de A2 Leidsche Rijntunnel wordt er bij het tunneldoseren ook naar het totale netwerk gekeken om te voorkomen dat het knooppunt Oude Rijn en het grote weefvak tussen de tunnel en knooppunt Oudenrijn vast komen te staan. Dit betekent dat er weggebruikers zijn die extra hinder kunnen ondervinden van tunneldoseren, maar dat er ook weggebruikers zijn die minder hinder ondervinden.
Zie verder ook het antwoord op vraag 9.
Ziet u, nu blijkt dat tunneldosering wel tot extra files leidt, wel reden om de bestuurlijke afspraken met de gemeente Utrecht over tunneldosering te herzien?
Ik heb geen aanwijzingen dat tunneldoseren per saldo leidt tot extra files, maar ik zal dit nog nader onderzoeken.
Wat bedoelt Rijkswaterstaat met «het ontwikkelen van scenario’s om dit probleem te ondervangen»? Welke maatregelen kunt u nemen om de (negatieve) effecten van tunneldosering te voorkomen? Bent u bereid deze maatregelen zo snel als mogelijk te nemen? Kunt u hierbij ook nader ingaan op de maatregelen in het kader van Beter Benutten en kleine infrastructurele verbeteringen zoals aangekondigd in uw eerdere antwoorden?4
Samen met regionale partners wordt continu gewerkt aan verkeerscenario’s voor regionaal verkeersmanagement. Hiermee kan een deel van de problemen die samenhangen met de filevorming op het hoofdwegennet worden beperkt, waardoor tunneldosering mogelijk minder hoeft te worden ingezet.
Vanuit Beter Benutten zijn er in de omgeving van de Leidsche Rijntunnel op dit moment geen maatregelen voor het hoofdwegennet voorzien. De kleine infrastructurele verbeteringen richten zich vooral op het verbeteren van de doorstroming op de afritten naar het onderliggend wegennet (bijv. aanpassingen verkeerslichtinstallaties en vrije rechtsaf rijstroken).
Vindt u de communicatie over tunneldosering voor de automobilist via een filmpje op de website van Rijkswaterstaat voldoende? Vindt u niet dat automobilisten beter geïnformeerd moeten worden over de oorzaak van de file als die ontstaat?
Rijkswaterstaat communiceert op diverse manieren over tunneldosering. Op de aanrijroutes naar bijvoorbeeld de Leidsche Rijntunnel worden weggebruikers via informatieborden boven en langs de weg geïnformeerd over de maatregel tunneldosering en de reden hiervoor. Daarnaast wordt aan de serviceproviders, zoals bijvoorbeeld de ANWB en de Verkeersinformatiedienst, de reguliere verkeersinformatie doorgegeven. In de verkeersinformatie wordt ook meegenomen dat tunneldosering is ingezet met de reden hiervoor.
Op de eigen website is een tunneldossier aangemaakt waarin een animatie over tunneldosering staat. Deze animatie is ook te vinden op Youtube en wordt verspreid via Twitter en Facebook van Rijkswaterstaat. Tevens wordt deze animatie meegestuurd bij vragen of klachten over tunneldosering die bij de RWS Landelijke Informatielijn binnenkomen.
De huisvesting van twee mbo-instellingen in Purmerend |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten wat de overwegingen zijn van het Regio College en het Horizon College in Purmerend om te kiezen voor het bouwen van een nieuwe school ter waarde van € 14,5 miljoen, terwijl er op de huidige locatie van het Regio College, Spinnekop 1 te Purmerend, voldoende ruimte en faciliteiten zijn om beide mbo-instellingen te huisvesten?1
Mbo-instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor hun huisvesting. Zij ontvangen voor het verzorgen van beroepsonderwijs een rijksbijdrage die ook een bijdrage voor de huisvestingskosten bevat. De WEB regelt dat deze middelen rechtmatig en doelmatig besteed moeten worden, maar bevat geen voorschrift dat besluiten over huisvestingsinvesteringen vooraf aan mij ter goedkeuring worden voorgelegd. Ik ga ervan uit dat Horizon College en Regio College goed hebben nagedacht over deze investering. Horizon College en Regio College hebben beiden aangegeven dat hun Raad van Toezicht en medezeggenschapsorganen van docenten en studenten hebben ingestemd met de plannen. Van de instellingen heb ik begrepen dat de Spinnekop 1 in Purmerend niet voldoet aan de eisen voor gezamenlijke huisvesting.
Overigens wil de MBO Raad komen tot een Informatiecentrum Vastgoed & Financiën. In de toekomst kunnen instellingen daar kennis uitwisselen en leren van elkaar. Ik wil de mbo-instellingen oproepen om grote projecten zoals deze investering in huisvesting altijd collegiaal te toetsen binnen de mbo sector (2015–2016, 33 495, nr. 83).
Is het waar dat de bestuurders van beide mbo-instellingen in onvoldoende mate kunnen samenwerken met de beide vmbo-scholen op de locatie Spinnekop? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze samenwerking te verbeteren, zodat doorlopende leerlijnen geoptimaliseerd kunnen worden?
Ik hecht zeer aan goede doorlopende leerlijnen vmbo-mbo, wat vraagt om een goede samenwerking. Om die reden heb ik via de Experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo mogelijk gemaakt dat vmbo-instellingen en mbo-instellingen een opleiding kunnen integreren, al dan niet op één locatie. Ik heb geen oordeel over de mate waarin deze partijen bereid zijn met elkaar samen te werken. Zij zijn in de eerste plaats zelf aan zet om hun samenwerking vorm te geven en waar dat eventueel nodig is te verbeteren.
Kunt u de weerzin van het Horizon College om in te trekken bij het Regio College verklaren? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Van zowel het Horizon College als het Regio College heb ik begrepen dat de huidige locatie van het Regio College niet voldoet aan de eisen voor gezamenlijke huisvesting. Ik heb begrepen dat Horizon College en Regio College meer samen willen optrekken en het opleidingenaanbod in Purmerend op elkaar af willen stemmen. De twee instellingen willen niet met elkaar concurreren door het aanbieden van dezelfde opleidingen. Vanuit het oogpunt van een macrodoelmatig opleidingenaanbod vind ik dit een goede ontwikkeling.
Is het waar dat het huidige schoolgebouw van het Regio College in 2008/2009 nog voor 3 miljoen is verbouwd? Acht u het wenselijk dat het gebouw straks leeg komt te staan, terwijl het prima faciliteiten heeft om onderwijs aan mbo-studenten te bieden?
De Spinnekop is eigendom van de gemeente Purmerend en het Regio College huurt het van de gemeente. De gemeente Purmerend heeft in 2008/2009 het gebouw voor de som van € 1,28 miljoen verbouwd om tegemoet te komen aan de gebruikseisen van de twee huurders (het Regio College en een deel van het vmbo van de Purmerendse Scholengroep).
Ik ga ervan uit dat Horizon College en Regio College de verschillende huisvestingsopties goed tegen elkaar hebben afgewogen voordat tot nieuwbouw is besloten. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heb ik van het Horizon College en het Regio College begrepen dat het pand op de Spinnekop niet voldoet aan de eisen voor gezamenlijke huisvesting van beide instellingen. Voor de Spinnekop wordt naar een alternatieve bestemming gezocht.
Acht u het wenselijk dat mbo-instellingen overgaan tot nieuwbouw, terwijl er geschikte bestaande schoolgebouwen beschikbaar zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, als er een geschikt bestaand gebouw is dan vind ik het niet wenselijk dat mbo-instellingen overgaan tot nieuwbouw. Van Horizon College en Regio College heb ik begrepen dat er in Purmerend geen geschikte gebouwen aanwezig zijn die de gezamenlijke mbo-vestiging kunnen accommoderen.
Is het waar dat uw ministerie een garantiestelling heeft afgegeven aan het Ministerie van Financiën voor het verstrekken van een hypothecaire lening aan het Horizon College, zodat het Horizon College over voldoende financiële middelen zal beschikken om het zogenaamde Regionaal Opleidingscentrum(ROC)-cluster te kunnen realiseren? Acht u het wenselijk dat het Horizon College financiële middelen die bedoeld zijn voor het bieden van onderwijs, inzet voor het aangaan van een hypothecaire lening van een nieuw schoolgebouw, terwijl er reeds een bestaand pand beschikbaar is?2
Ik kan niet garant staan voor een nieuwe hypothecaire lening aan het Horizon College, omdat uit de taxatie bleek dat het onderpand onvoldoende waard is voor een aanvullende hypothecaire lening via schatkistbankieren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 aangaf zijn mbo-instellingen zelf verantwoordelijk voor de huisvesting. Hiervoor ontvangen ze een bijdrage in de huisvestingskosten als onderdeel van de rijksbijdrage. De WEB artikel 2.2.1 vierde lid onder b regelt dat deze middelen ook besteed mogen worden voor het doen van investeringen in gebouwen en terreinen. Het is voor goed onderwijs immers belangrijk dat deze verzorgd wordt in huisvesting van voldoende kwaliteit.
Wat waren de precieze overwegingen van u om over te gaan tot het afgeven van een garantiestelling?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 al heb aangegeven, kan ik niet garant staan voor een nieuwe lening via schatkistbankieren.
Acht u de veronderstelde groei in leerlingenaantallen van het Horizon College realistisch, gezien de verwachte demografische daling van het aantal jongeren? Is het neerzetten van een gebouw ingericht op groei van het leerlingenaantal in uw ogen op dit moment verantwoord?
Uit de huidige Referentieraming blijkt dat de studentaantallen in het mbo landelijk de komende jaren zullen gaan dalen. De daadwerkelijke daling/stijging van het aantal studenten kan regionaal sterk verschillen. Ik verwacht van instellingen dat zij een inschatting maken hoe de studentaantallen in hun regio zich de komende jaren gaan ontwikkelen en daarop anticiperen, ook bij het nemen van huisvestingsbeslissingen.
Hoe beoordeelt u de procedure om te komen tot een ROC-cluster en de traagheid waarmee het college van burgemeester en Wethouders Wet Openbaarheid Bestuur(WOB)-procedures behandeld? 3
Zoals ik al aangaf in mijn antwoord op vraag 3 acht ik het samen optrekken van Horizon College en Regio College vanuit het oogpunt van een macrodoelmatig opleidingenaanbod een goede ontwikkeling. Over de behandeling van WOB-procedures door gemeenten kan ik geen uitspraken doen.
Welke mogelijkheden ziet u om de huisvesting van mbo-instellingen onder verantwoordelijkheid en beheer van de Rijksgebouwendienst te brengen?
De Commissie onderzoek huisvesting ROC Leiden geeft in haar rapport van december 2015 (bijlage bij Kamerstukken 2015–2016, 33 495, nr. 83) aan dat het primair de verantwoordelijkheid van de onderwijsbestuurders is om grote projecten, waaronder huisvesting, goed in te richten en te organiseren. De commissie vindt het dan ook niet wenselijk dat deze verantwoordelijkheid wordt overgedragen aan het Rijksvastgoedbedrijf. Zoals ik mijn beleidsreactie (Kamerstukken 2015–2016, 33 495, nr. 83 heb aangegeven sluit ik mij bij deze conclusie aan.
De MBO Raad wil komen tot een Informatiecentrum Vastgoed & Financiën. De commissie doet de aanbeveling om een relatie tussen het Informatiecentrum en het Rijksvastgoedbedrijf te stimuleren. Deze aanbeveling neem ik over en ik ga op korte termijn in gesprek met de sector over de ontwikkeling van het Informatiecentrum en een mogelijke bijdrage aan expertise die bijvoorbeeld vanuit het Rijksvastgoedbedrijf geleverd zou kunnen worden.
Ziet u mogelijkheden om een verplichte financiële goedkeuringstoets in te voeren, zodat er onafhankelijk wordt getoetst of een mbo-instelling kan overgaan tot nieuwbouw alvorens een bestuurder kan besluiten te investeren in nieuwe gebouwen?
Volgens de Commissie onderzoek huisvesting ROC Leiden zorgt een financiële toets ervoor dat het accent op controle en toetsing komt te liggen. De commissie verwacht dat er bijvoorbeeld bij het oprichten van een informatiecentrum (zie antwoord op vraag 10) daadwerkelijk uitgewisseld met en geleerd wordt van elkaar. Ik sluit me hierbij aan en wil daarom geen verplichte financiële goedkeuringstoets invoeren. Wel wil ik de kennisdeling maximaal stimuleren. Ik wil (zie mijn beleidsreactie) de mbo-instellingen oproepen om grote investeringen altijd collegiaal te toetsen binnen de mbo-sector (2015–2016, 33 495, nr. 83).
Het bericht 'NZa bemiddelt bij ruzies inkoop wijkverpleging' |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NZa bemiddelt bij ruzies inkoop wijkverpleging»?1
Ja.
Heeft u de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verzocht te bemiddelen? Deelt u de mening dat dit een goede stap is om er samen uit te komen?
Ik heb de NZa hiertoe niet verzocht. Dat is ook niet de taak van de NZa. De NZa heeft mij laten weten dat het een bijeenkomst van algemene strekking betreft en geen bemiddeling. De uitnodiging van de NZa voor het faciliteren van een gezamenlijke bijeenkomst zal zorgaanbieders en zorgverzekeraars hopelijk aanmoedigen het gesprek met elkaar te blijven aangaan.
Het stelsel is gebaseerd op 3 partijen die elkaar in evenwicht moeten houden, te weten patiënt, zorgaanbieder en zorgverzekeraar; deelt u daarom de mening dat het ontbreken van een patiëntenafvaardiging onwenselijk is en in strijd met de uitgangspunten van het stelsel?
De NZa heeft mij laten weten dat bij de bijeenkomst geen patiënten worden betrokken. De intentie van de bijeenkomst is namelijk het bevorderen van het contracteerproces tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Van de NZa heb ik tevens begrepen dat deze maand ook een regulier overleg gepland staat met consumentenorganisaties. Voor dat overleg staat op de agenda om hen bij te praten over de stand van zaken rondom wijkverpleging.
Deelt u de mening dat patiënten op alle niveaus betrokken moeten worden en er meer met deze mensen gesproken kan worden in plaats van over hen, om zo kwaliteit te bevorderen en draagvlak te vergroten?
Het staat voor mij buiten kijf dat de inbreng van patiënten de kwaliteit van de zorg ten goede komt. Hoewel het betrekken van verzekerden en patiënten op verschillende plekken op diverse wijzen vorm krijgt, zijn we er nog lang niet. Zowel door zorgverzekeraars als zorginstellingen zijn nog voldoende stappen te zetten. Dat is ook de reden waarom ik uw Kamer heb toegezegd de invloed van cliënten en verzekerden te versterken. Hiervoor heb ik twee wetsvoorstellen in voorbereiding.
Het bericht dat Rijkswaterstaat een omstreden onkruidverdelger in wil zetten langs de IJssel |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijkswaterstaat gebruikt omstreden onkruidverdelger langs de IJssel»?1
Ja.
Hoe verhoudt het voorgenomen gebruik van dit middel zich tot het aankomende verbod op het gebruik van glyfosaat op verhardingen per begin 2016 en overige onverharde terreinen vanaf eind 2017?
De grondslag voor het mogen gebruiken van glyfosaat houdende gewasbeschermingsmiddelen is de toelating die door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is verleend. Op dit moment is Roundup, met hierin de werkzame stof glyfosaat, toegestaan voor onder meer de behandeling van stobben van afgezaagde bomen en struiken. Er is op dit moment wettelijk gezien dus geen sprake van een uitzonderingspositie. Dit geldt niet alleen voor de overheid maar ook voor professionele toepassers zoals hoveniersbedrijven.
Desalniettemin gebruikt Rijkswaterstaat bij voorkeur geen gewasbeschermingsmiddelen bij beheer en onderhoud. Hierop wordt voor het aansmeren van stobben soms een uitzondering gemaakt, bijvoorbeeld om de instandhouding van de voor de waterveiligheid belangrijke kribben te bewerkstelligen. Door het mechanisch verwijderen van dikke wortelpakketten in kribben kan ernstige schade ontstaan. Rijkswaterstaat heeft hiermee op dit moment een uitvoeringsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen dat verder gaat dan momenteel is vereist volgens de Wet- en regelgeving.
Op dit moment zijn er voor het verwijderen van stobben geen alternatieven die altijd en overal uitvoerbaar zijn. Zo zou het totaal vernieuwen van de kribben een onevenredige maatregel zijn. Het beheer en onderhoud zo uitvoeren dat geen wortelpakketten meer tot ontwikkeling kunnen komen, door middel van terugsnoeien en afzagen, vergt intensief beheer dat niet altijd en overal uitvoerbaar is. De uitvoerbaarheid is bijvoorbeeld mede afhankelijk van de mate van ontwikkeling van de vegetatie. Omdat Rijkswaterstaat belang hecht aan een duurzaam beheer van de waterwerken, worden de mogelijkheden en consequenties onderzocht van de intensievere manier van onderhoud waarmee de toepassing van glyfosaat kan worden voorkomen.
Het ontwerpbesluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden verbiedt het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Eerst op verhardingen, met ingang van het groeiseizoen 2016, en later in november 2017 voor professioneel gebruik op niet-verhardingen. In de brief van 6 februari 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 227) aan de Kamer is al aangekondigd aan de hand van enkele voorbeeldsituaties dat daar een uitzondering wordt voorzien voor de periode dat dit noodzakelijk is. Het gaat dan onder andere om situaties waar nog geen zicht is op de uitvoerbaarheid van alternatieven en/of waar veiligheidsissues spelen. Dit is ook het geval als het vanwege de stabiliteit van de constructie niet mogelijk is om ver ontwikkelde houtige opslag in waterbouwkundige constructies uit te trekken of uit te graven. Deze uitzondering is voorzien en zal worden opgenomen in de Ministeriële Regeling onder het besluit waarin de uitzonderingen nader worden uitgewerkt.
Deelt u de mening dat de opmerking van Rijkswaterstaat «Omdat we glyfosaat in het water willen voorkomen, wordt er niet gespoten» niet bijzonder geloofwaardig is, daar het een reële verwachting is dat dit middel door uitspoeling alsnog direct in de IJssel terecht komt?
Rijkswaterstaat gebruikt bij voorkeur geen gewasbeschermingsmiddelen bij beheer en onderhoud. Er worden sowieso geen gewasbeschermingsmiddelen gespoten, omdat bij spuiten van middelen op waterstaatkundige werken en in de uiterwaarden de kans op belasting van het oppervlaktewater groot is.
De enige uitzondering die Rijkswaterstaat maakt op het niet gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen is het aansmeren van stobben op kribben en dijken als er geen uitvoerbare alternatieven zijn. Het glyfosaat wordt heel gericht met een kwast aangebracht op de zaagsneden van de stobben. Het middel wordt opgenomen door de stobbe. Het middel wordt alleen toegepast bij beheer en onderhoud als het waterpeil voldoende laag is en bij droge weersomstandigheden en gelijkluidende voorspellingen.
Op basis van voorgaande overwegingen is de belasting van het oppervlaktewater verwaarloosbaar bij gebruik op stobben. De kans op overschrijding van waterkwaliteitsnormen, inclusief de normen die gelden voor de bereiding van drinkwater uit oppervlaktewater, is verwaarloosbaar klein.
Deelt u de mening dat het gebruik van dit middel nabij een, voor de drinkwatervoorziening belangrijke rivier op gespannen voet staat met het doel van de voorgenomen aanpassing van het besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden, te weten het realiseren van de waterkwaliteitsdoelstellingen en de bescherming van de volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt de stelling van Rijkswaterstaat dat hij het middel mag gebruiken voor het bestrijden van ongewenste planten- en bomengroei als de veiligheid in het geding is? Zo ja, uit welk artikel van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden vloeit deze toestemming, waar Rijkswaterstaat zich op beroept, voort?
Zie antwoord vraag 2.
Indien er inderdaad een uitzonderingsgrond is voor het gebruik van dit middel wanneer de veiligheid in het geding is, geldt deze uitzondering dan ook in het geval wanneer er deugdelijke alternatieven voorhanden zijn die de onveilige situaties kunnen verhelpen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘RWS gebruikt onkruidmiddel dat slecht is voor water' |
|
Barbara Visser (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «RWS gebruikt onkruidmiddel dat slecht is voor het milieu»?1
Ja.
Wat is de reden dat de overheid nu al voor zichzelf een uitzondering maakt voor het gebruik van dit middel?
Op dit moment is Roundup, met hierin de werkzame stof glyfosaat, toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) voor onder meer de behandeling van stobben van afgezaagde bomen en struiken. Het gebruik van glyfosaat (op stobben) is dus toegestaan onder de huidige Wet- en regelgeving. Dit geldt niet alleen voor de overheid maar ook voor professionele toepassers zoals hoveniersbedrijven. Rijkswaterstaat gebruikt alleen gewasbeschermingsmiddelen voor stobben in waterbouwkundige constructies als er geen uitvoerbare alternatieven zijn en heeft hiermee op dit moment een uitvoeringsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen dat verder gaat dan momenteel is vereist volgens de Wet- en regelgeving.
Het ontwerpbesluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden verbiedt het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Eerst op verhardingen, met ingang van het groeiseizoen 2016, en later in november 2017 voor professioneel gebruik op niet-verhardingen. In de brief van 6 februari 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 227) aan de Kamer is al aangekondigd aan de hand van enkele voorbeeldsituaties dat daar een uitzondering wordt voorzien voor de periode dat dit noodzakelijk is. Het gaat dan onder andere om situaties waar nog geen zicht is op de uitvoerbaarheid van alternatieven en/of waar veiligheidsissues spelen. Dit is ook het geval als het vanwege de stabiliteit van de constructie niet mogelijk is om ver ontwikkelde houtige opslag in waterbouwkundige constructies uit te trekken of uit te graven. Deze uitzondering is voorzien en zal worden opgenomen in de Ministeriële Regeling onder het besluit waarin de uitzonderingen nader worden uitgewerkt.
Kunt u aangeven op welke grond Rijkwaterstaat (RWS) een uitzondering kan maken op het voorgenomen wijzigingsbesluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Kamerstuk 27 858, nr. 315)?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ook inhoudelijk onderbouwen waarom het besluit van RWS voldoet aan de uitzonderingsgrond in het eerder genoemde wijzigingsbesluit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de definitie die gehanteerd wordt als de veiligheid in het geding is? Waar is deze definitie vastgelegd en geldt deze definitie voor alle sectoren? Zo ja, kunt u aangeven hoe deze definitie toegepast dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke alternatieven er door RWS zijn onderzocht en waarom zijn deze afgevallen? Wat is de onderbouwing van RWS dat alternatieven technisch niet mogelijk zijn en dat het gebruik van een onkruidmiddel de enige effectieve en veilige manier is?
Het totaal vernieuwen van de kribben is niet als alternatief overwogen, omdat dit een onevenredig ingrijpende en omvangrijke maatregel zou zijn. Het beheer en onderhoud zo uitvoeren dat geen wortelpakketten meer tot ontwikkeling komen, door middel van terugsnoeien en afzagen, vergt intensief beheer dat niet altijd en overal uitvoerbaar is. Dit geldt met name voor situaties waarbij de begroeiing al ver ontwikkeld is. Omdat Rijkswaterstaat belang hecht aan een duurzaam beheer van de waterwerken, worden de mogelijkheden en consequenties onderzocht van deze intensievere manier van onderhoud waarmee de toepassing van glyfosaat kan worden voorkomen.
Bij het behandelen van stobben in kribben en dijken wordt glyfosaat heel gericht met een kwast aangebracht op de zaagsneden van stobben. Het middel wordt alleen toegepast in het groeiseizoen omdat het anders niet werkzaam is. Het waterpeil is dan ook voldoende laag om beheer en onderhoud uit te kunnen voeren. Daarnaast gebeurt het behandelen van de stobben alleen bij droge weersomstandigheden en gelijkluidende voorspellingen.
Op grond van voorgaande overwegingen is de belasting van het oppervlaktewater verwaarloosbaar. De kans op overschrijding van waterkwaliteitsnormen, inclusief de normen die gelden voor de bereiding van drinkwater uit oppervlaktewater, is verwaarloosbaar klein.
Kunt u aangeven of hier ook een financiële reden aan ten grondslag heeft gelegen? Zo ja, hoe is het dan uit te leggen dat gemeenten, particulieren en bedrijven een dergelijk middel niet mogen gebruiken en op allerlei meerkosten worden gejaagd door duurdere en soms meer schadelijke alternatieven?
De toekomstige regelgeving geldt voor alle partijen, waar ook Rijkswaterstaat zich aan dient te houden. Zoals hiervoor is beschreven zijn uitzonderingen voorzien waar Rijkswaterstaat, net als andere waterbeheerders in een soortgelijke situatie, gebruik van mag maken. Hieruit valt te concluderen dat er sprake is van één lijn bij de uitvoering van het beleid, waarbij Rijkswaterstaat – zoals hierboven aangegeven – actief zoekt naar mogelijkheden om het gebruik van die uitzondering te beperken en te beëindigen.
Waarom wordt Rijkswaterstaat niet verplicht om net als gemeenten, bedrijven en andere sectoren onkruid op een alternatieve manier te bestrijden?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de definitie die gehanteerd wordt als de veiligheid in het geding is? Waar is deze definitie vastgelegd en geldt deze definitie voor alle sectoren? Zo ja, kunt u aangeven hoe deze definitie toegepast dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om één lijn te trekken en uw eigen organisatie op een gelijke wijze te behandelen als gemeenten, ondernemers en particulieren? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Financiering van verhoorsbijstand |
|
Michiel van Nispen |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
In hoeverre is reeds gestart met de aanpassing van verhoorruimtes en opleiding en instructie van politiemedewerkers en de hulpofficieren van justitie waar het gaat om verhoorsbijstand?
Op dit moment wordt in kaart gebracht hoeveel verhoorruimtes aangepast moeten worden, zodat deze geschikt zijn voor verhoor met aanwezigheid van een raadsman. Volgens de planning is dit in het eerste kwartaal van 2016 duidelijk. De wijze waarop de opleiding en instructie van politiemedewerkers en hulpofficieren van justitie wordt vormgegeven, wordt besproken in de werkgroep binnen de politieorganisatie die zich richt op de implementatie van de wet.
Waar worden de ongeveer 200 fte’s bij de politie vandaan gehaald? Ten koste van welke andere prioriteiten zal dit gaan? Deelt u de mening dat er extra capaciteit benodigd is, gezien alle extra taken en prioriteiten bij de politie en de 200 fte dus niet binnen de huidige capaciteit moet worden gezocht? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de wetsvoorstel met betrekking tot dit onderwerp is eerder een voorlopige inschatting van 200 fte’s gemaakt wat betreft de gevolgen voor de werklast. In de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag is opgenomen dat de benodigde fte’s hiervoor gevonden worden in de vastgestelde operationele sterkte. Op dit moment wordt door de politie een nadere impactanalyse gemaakt om op basis van de meest actuele omstandigheden een beeld te krijgen van de personele gevolgen. Wanneer deze is afgerond, zal deze in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel uiteraard met uw Kamer worden gedeeld.
Waar prioritering nodig is, zal hierover op lokaal niveau worden overlegd in de driehoek tussen burgemeester, officier van justitie en politie, en op nationaal niveau tussen de regioburgemeesters, de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal, de korpschef en de Minister.
Klopt het dat de 11,5 miljoen euro aan structurele kosten voor gefinancierde rechtsbijstand bij politieverhoor is gebaseerd op een advocatenvergoeding van 1 of maximaal 2 punten? Zo nee, welke vergoeding zal een advocaat krijgen bij het verlenen van verhoorsbijstand? Zo ja, wordt er bij de vergoeding rekening gehouden met de duur of het aantal verhoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het in de memorie van toelichting bij het implementatiewetsvoorstel opgenomen bedrag van 11,5 miljoen euro aan structurele kosten voor gefinancierde rechtsbijstand is inderdaad gebaseerd op een advocatenvergoeding van 1 respectievelijk 2 punten voor verhoorbijstand in de eerste fase van het opsporingsonderzoek. Dit is overeenkomstig de huidige vergoeding voor verhoorbijstand aan minderjarige verdachten. Daarbij is een grove inschatting gemaakt van de gemiddelde tijdsbesteding en het aantal verhoren dat in deze fase plaatsvindt. De vergoeding van 2 punten komt tegemoet aan de omstandigheid in zwaardere zaken, waarbij in veel gevallen meerdere verhoren plaatsvinden en deze bovendien vaak langer duren.
Klopt het dat een politieverhoor nooit korter duurt dan twee uur en tijdens de eerste dagen bovendien vrijwel altijd (ook in eenvoudige zaken) meerdere verhoren plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat de ingeschatte 11,5 miljoen euro onvoldoende is om de kosten voor verhoorsbijstand te compenseren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over de gemiddelde duur van verhoren per soort zaak zijn geen exacte gegevens beschikbaar. Dat een politieverhoor nooit korter duurt dan twee uur en dat vrijwel altijd meerdere verhoren plaatsvinden, kan niet zonder meer worden gesteld. De duur van verhoren varieert sterk en is afhankelijk van onder meer de verklaringsbereidheid, de bewijslast en de aanwezigheid van een tolk.
De kosten voor verhoorbijstand zijn, naast de hoogte van de vergoeding voor advocaten, afhankelijk van de mate waarin gebruik wordt gemaakt van het recht op rechtsbijstand door verdachten. Het genoemde bedrag van 11,5 miljoen euro is nadrukkelijk een inschatting. Of deze 11,5 miljoen al dan niet voldoende is om de kosten voor verhoorbijstand te compenseren, zal moeten blijken na verloop van tijd.
Hoeveel tijd neemt een verhoor gemiddeld in beslag bij een zaak voor de Meervoudige Kamer?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel tijd neemt een verhoor gemiddeld in beslag bij een zaak voor de politierechter?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel tijd neemt een verhoor gemiddeld in beslag bij zogenaamde zware zaken?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre kan van advocaten worden verwacht dat ze maar 1 of 2 punten vergoed krijgen, terwijl verhoren onverwachts komen en vaak bijzonder tijdrovend zijn? Vreest u niet dat dit ertoe zal kunnen leiden tot een terugloop in het aantal beschikbare (piket)advocaten en daarmee tot een uitholling van het recht dat de verdachte recht heeft op verhoorsbijstand? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vergoeding van 1 of 2 punten is forfaitair. In sommige situaties zal deze vergoeding aan de krappe kant zijn, in andere gevallen zal zij aan de ruime kant zijn. Vooralsnog heb ik geen aanwijzingen dat sprake zal zijn van een terugloop van het aantal beschikbare piketadvocaten.
Het bericht dat huurverhogingen leiden tot armoede |
|
Farshad Bashir , Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel dat huurverhogingen leiden tot armoede?1
Het betreffende artikel suggereert een directe relatie tussen huurverhogingen en schuldenlast of armoede. Het artikel verwijst naar het Nibud-onderzoek «Geldzaken in de praktijk 2015», waaruit naar voren komt dat huishoudens betalingsachterstanden nu vaker wijten aan de vaste lasten dan in 2012. Maar zowel in 2012 als in 2015 gaven huishoudens inkomensdaling aan als tweede belangrijkste oorzaak van hun betalingsproblemen.
Wanneer huishoudens te maken krijgen met een inkomensdaling stijgen in het algemeen de vaste lasten ten opzichte van het inkomen. Het rijk waarborgt via het systeem van toeslagen dat (o.a.) de zorgkosten en huren voor de laagste inkomensgroepen betaalbaar blijven. Met de inkomensafhankelijke huurverhoging werden de huishoudens met een lager inkomen ontzien, de huurtoeslagont-vangers krijgen de huurverhoging grotendeels via de huurtoeslag gecompenseerd.
Zie ook het antwoord op vraag 5.
Neemt u de oproep van de Woonbond over om haast te maken met huurmatiging? Zo ja, hoe en wanneer gaat u zorgen voor huurmatiging? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de door u benoemde prioriteit «betaalbaarheid» van volkshuisvesting?2 3
Het wetsvoorstel Doorstroming huurmarkt 2015, waarvan de invoering van de door Woonbond en Aedes voorgestelde huursombenadering deel uitmaakt, ligt voor advies bij de Raad van State. Ik verwacht dit wetsvoorstel binnenkort bij uw Kamer in te dienen.
Ik verwacht overigens dat veel woningcorporaties bij de huurverhoging van 2016 uit eigen beweging de door Aedes en Woonbond overeengekomen huursombenadering zullen gaan toepassen.
In de brief van 22 juni 2015 (Kamerstuk 32 847, nr. 180) heb ik als stelselverantwoordelijke Minister (conform artikel 39, tweede lid van het Besluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting, BTIV) prioriteiten voor de periode 2016–2019 benoemd, waarvan corporaties worden geacht deze in hun bod op de woonvisie van de gemeente te betrekken. Die prioriteiten zijn:
Van gemeenten, woningcorporaties en hun huurdersorganisaties wordt dus verwacht dat zij in hun prestatieafspraken ook afspraken maken over de betaalbaarheid van de huurwoningvoorraad van de woningcorporaties.
Hoeveel huurders zitten in een vergelijkbare situatie als de mevrouw uit het artikel en leven in armoede?
Uit een analyse van achterliggende gegevens uit de Monitor Betalingsachterstanden 20144 blijkt dat 9% van de huurders een betalingsachterstand op de huur heeft of in de 12 maanden voorafgaand aan de enquête heeft gehad. Van de huurders met een netto inkomen van maximaal € 1.000 per maand heeft 14% een betalingsachterstand op de huur. Op basis van deze cijfers is niet te herleiden in welke mate de hoogte van de huur een rol speelt bij het ontstaan van schulden. Het ontstaan van een betalingsachterstand op de huur kan meerdere oorzaken hebben. Bovendien leidt het hebben van een laag inkomen niet automatisch tot armoede.
Bent u bereid om, gezien de groeiende betalingsproblemen bij lage- en middeninkomens, de huren te bevriezen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid verhuurders te verplichten de huren te bevriezen. Verhuurders hebben te maken met stijgende onderhoudsprijzen en van hen wordt verwacht dat zij een bijdrage leveren in het energiezuiniger maken van de bestaande woningvoorraad. In de huursombenadering zoals door Aedes en Woonbond overeengekomen en zoals ik die overneem in het wetsvoorstel Doorstroming huurmarkt 2015 (zie antwoord op vraag 2) is ook geen sprake van bevriezing van de huren. Zoals ik hiervoor heb aangegeven, verwacht ik dat veel woningcorporaties hun huursomstijging in 2016 (uit eigen beweging) conform het akkoord van Aedes en Woonbond zullen matigen tot maximaal inflatie+1%. Binnen die huursomstijging hebben woningcorporaties de ruimte om hun jaarlijkse huurverhoging voor individuele woningen te variëren van 0% (of in incidentele gevallen zelfs huurverlaging) tot inflatie+2,5%.
Wat kunt u doen om de mevrouw uit het artikel en vergelijkbare huurders te helpen, zodat zij niet het ene gat met het andere gat hoeven te vullen en op een fatsoenlijke manier kunnen rondkomen iedere maand?
De huidige huurwetgeving biedt de mevrouw uit het krantenartikel al mogelijkheden om een lagere huurprijs te bewerkstelligen. Zij geeft aan dat zij twee jaar geleden is verhuisd naar haar huidige woning en toen een huur betaalde van ruim € 600 en dat die nu is gestegen naar € 708. Dat doet vermoeden dat zij een of meer inkomensafhankelijke hogere huurverhogingen heeft gehad. Want bij toepassing van de maximaal toegestane huurverhoging voor de laagste inkomenscategorie (in 2013 en 2014 4% en in 2015 2,5%) tot de huidige huurprijs van € 708 zou de huurprijs in eerste helft 2013 veel hoger hebben moeten liggen dan de genoemde (ruim) € 600 hebben gelegen.
Nu haar volwassen zoon de woning verlaten heeft, leeft zij van een bijstandsuitkering van € 914 en hoopt ze zo snel mogelijk huurtoeslag te ontvangen. Indien het huishoudinkomen door het inwonen van de volwassen zoon boven de inkomensgrens voor inkomensafhankelijke hogere huurverhoging heeft gelegen, kan zij een huurverlaging wegens inkomensdaling voorstellen. Bij haar huidige inkomen op bijstandsniveau ligt haar inkomen namelijk onder de inkomensgrens voor inkomensafhankelijke huurverhoging. Huurders kunnen bij de Nederlandse Woonbond (als zij lid zijn) of bij Het Juridisch Loket (www.juridischloket.nl) terecht voor advies over het doen van een huurverlagingsvoorstel aan hun verhuurder.
Vanaf 1 januari 2016 moeten woningcorporaties (bij verhuizing) aan huishoudens die qua inkomen recht hebben op huurtoeslag passende woningen toewijzen, dat wil zeggen een woning met een huurprijs onder de aftoppingsgrens (ca. € 590 voor een- en tweepersoonshuishoudens en ca. € 630 voor meerpersoonshuishoudens). De mevrouw uit het voorbeeld zou bij haar verhuurder, indien dat een woningcorporatie is, kunnen informeren of zij – nu haar inkomen op bijstandsniveau ligt – in aanmerking kan komen voor een goedkopere huurwoning.
Over oneerlijke concurrentie door het ministerie |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ministerie van Defensie gunde onterecht een opdracht aan zichzelf, zegt de ACM»?1
Defensie heeft tegen deze uitspraak bezwaar aangetekend bij de Autoriteit Consument & Markt.
Klopt het dat u het vervoer van twee Fokkervliegtuigen naar Peru aan uzelf heeft gegund in plaats van aan ondernemers? Zo ja, met welke redenen? Zo nee, waarom niet?
De Peruaanse marine heeft de Defensie Materieel Organisatie (DMO) verzocht om ondersteuning bij de overvlucht, die door Peruaanse piloten zou worden uitgevoerd. Defensie heeft het verzoek ingewilligd, omdat het paste in het kader van het in 2011 met Peru gesloten Memorandum of Understanding on Defence-related Cooperation.
Deelt u het oordeel van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) dat u de Wet Markt en Overheid heeft overtreden en dat er sprake is van oneerlijke concurrentie? Zo nee, waarom niet?
Defensie was van mening dat de gewenste ondersteuning geen activiteiten betreft die op een markt worden aangeboden en onder het mededingingsrecht vallen. Defensie heeft daarom bezwaar aangetekend tegen het besluit van de ACM en is vervolgens ook tegen het besluit op bezwaar van de ACM in beroep gegaan. De rechtbank Rotterdam heeft dit beroep echter op 22 juni 2017 ongegrond verklaard (ECLI:NL:RBROT:2017:4648), onder meer omdat naar haar oordeel de uitzondering op de Wet Markt en Overheid voor dienstverlening door overheden aan andere overheden, niet geldt voor dienstverlening aan buitenlandse overheden.
Momenteel doorloopt een wetsvoorstel dat de Wet Markt en Overheid op enkele punten aanscherpt een consultatieronde via internet. In dit wetsvoorstel is onder meer opgenomen dat de uitzondering voor dienstverlening door overheden aan andere overheden wordt uitgebreid tot dienstverlening aan buitenlandse overheden, aangezien de uitspraak van de rechtbank negatieve consequenties voor internationale defensiesamenwerking kan hebben.
Op welke wijze gaat u de ondernemers die zijn gedupeerd, tegemoet komen?
De ondernemers hebben geen schadeclaim ingediend.
Is er vaker sprake van geweest dat er door uw ministerie oneerlijk is geconcurreerd, dan wel de Wet Markt en Overheid is overtreden?
Reeds bij de inwerkingtreding van de Wet Markt en Overheid zijn de defensieonderdelen gewezen op de verplichtingen die uit de wet voortvloeien. Sinds de inwerkingtreding van de wet zijn er dan ook slechts enkele klachten van ondernemers ontvangen. In reactie daarop is de dienstverlening of de prijsstelling aangepast, zodat deze alsnog voldeden aan de wet.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat het in de toekomst niet langer mogelijk is dat er oneerlijk wordt geconcurreerd en/of de Wet Markt en Overheid wordt overtreden?
Zie antwoord vraag 5.
Het gebruik van Mucusol door visverwerkers |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het gebruik van het middel Mucusol als visontslijmer door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tot 2016 is toegestaan, ondanks dat dit een ontsmettingsmiddel is en dat ontsmettingsmiddelen niet gebruikt mogen worden op vis?1
Ja, ik ben er mee bekend. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u verder naar het antwoord op vraag 2 van de vragen door het Kamerlid Van Gerven (ingezonden 20 november 2015).
Waarom wordt door de NVWA momenteel niet gehandhaafd op het gebruik van het middel Mucusol als (indirect) ontsmettingsmiddel?
Zoals in het antwoord op vraag 2 van de vragen door het Kamerlid Van Gerven is toegelicht, is het gebruik van waterstofperoxide, als dit gericht is op het ontslijmen van vis, een geoorloofde toepassing en heeft de NVWA geen reden handhavend op te treden. Dit is wel het geval als het gebruik gericht is op het decontamineren van vis.
Klopt het dat de NVWA al in 2008 en 2009 meerdere keren visverwerker Foppen heeft gewaarschuwd voor het gebruik van het middel Mucusol?
Dit is juist. Mucusol was bij de NVWA tot 2009 uitsluitend bekend als nationaal toegelaten decontaminatiemiddel. Omdat het gebruik van decontaminatiemiddelen sinds 1 januari 2006 onder Europese goedkeuring viel (en een dergelijke goedkeuring ontbrak) besloot de NVWA in 2008 op te treden tegen het gebruik in de visindustrie.
In 2009 veranderde deze situatie, omdat toen onderbouwd werd dat Mucusol in de processtap van het ontslijmen de functie van ontslijmingsmiddel heeft en dus geoorloofd is, zolang het gebruik veilig is.
Was de NVWA ervan op de hoogte dat bij het gebruik van het middel Mucusol als visontslijmer het automatisch ook als ontsmettingsmiddel wordt gebruikt en dat dit verboden is? Zo ja, waarom stond de NVWA het dan in 2008/2009 wel toe dit middel als visontslijmer te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 4 van de vragen van het Kamerlid Van Gerven is aangegeven beschikt de NVWA niet over inspectiegegevens die wijzen op oneigenlijk gebruik van desinfectie- of decontaminatiemiddelen in direct contact met vis. Wanneer Mucusol wordt toegepast als ontslijmingsmiddel is het een geoorloofde technische hulpstof. Er is dan, zoals in het antwoord op vraag 2 van het Kamerlid Van Gerven is toegelicht, geen reden om op te treden tegen dit gebruik; dit zal ook in de toekomst niet gebeuren.
Omdat de NVWA signalen uit de markt heeft ontvangen dat er sprake zou zijn van oneigenlijk gebruik, neemt zij dit in haar reguliere controles mee. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de NVWA in deze casus niet juist zou hebben gehandeld.
Waarom is besloten met ingang van 2016 wel te gaan handhaven, terwijl dit de afgelopen jaren niet gebeurde? Toont dit aan dat het achterliggende onderzoek door de NVWA niet (goed) is uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom wordt niet met onmiddellijke ingang gecontroleerd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van de vragen van het Kamerlid Koşer Kaya (ingezonden 26 november 2015).
Is bekend door hoeveel bedrijven het middel Mucusol op dit moment nog gebruikt wordt, zowel primair als ontslijmer als primair als ontsmettingsmiddel? Kan dit met de Kamer gedeeld worden?
De NVWA houdt geen gegevens bij van het gebruik van Mucusol als ontslijmingsmiddel. Het gebruik als decontaminatiemiddel zou illegaal zijn en is tot dusver niet geconstateerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het volgende Algemeen overleg NVWA voorzien op 10 december 2015?
Ja.
Het bericht dat omzetplafonds de keuzevrijheid van de patiënt bedreigen |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Omzetplafond in zorg bedreigt keuzevrijheid patiënt»?1
Uit hoofde van de zorgplicht van de zorgverzekeraar en ongeacht de polis moet de verzekerde altijd binnen redelijke termijn en op redelijke afstand zorg krijgen. Dat betekent dat als iemand ziekenhuiszorg nodig heeft de zorgverzekeraar die zorg moet regelen. Voor het invullen van de zorgplicht kopen verzekeraars selectief in waardoor enerzijds de verzekerden keuze hebben uit een voldoende breed aanbod en anderzijds de zorg duurzaam betaalbaar wordt gehouden. In een aantal gevallen komt de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder daarbij een omzetplafond overeen. Hierdoor kan de zorgverzekeraar onder meer bij verschillende zorgaanbieders zorg inkopen waardoor de keuzevrijheid van de verzekerde ruimer is dan wanneer een zorgverzekeraar alle zorg bij één of twee aanbieders zou inkopen. Ook bij het bereiken van een omzetplafond bij een bepaalde aanbieder geldt de zorgplicht van de zorgverzekeraar. De zorgplicht wordt dan ingevuld doordat de zorgverzekeraar de verzekerde naar een andere zorgaanbieder bemiddelt of door aanvullende afspraken te hebben gemaakt (doorleverplicht) dan wel te maken met de betreffende zorgaanbieder.
Uit artikel 13, vijfde lid, Zvw vloeit overigens voort dat wanneer een verzekerde een behandeling bij een zorgaanbieder is gestart, hij recht heeft op het voortzetten van de behandeling ook wanneer een eventueel omzetplafond is bereikt, ongeacht welke soort polis, natura,- restitutie- of combinatiepolis, een verzekerde heeft afgesloten. Ik heb dat ook aangegeven in mijn brieven van 2 juni 2014 en 18 juni 2015.
Om wachtlijsten te voorkomen moeten verzekeraars in hun inkoopbeleid rekening houden met de ontwikkelingen in de zorgvraag dan wel bemiddelen als een wachtlijst dreigt.
Deelt u de mening dat een omzetplafond niet bedoeld is om een patiëntenstop of wachtlijsten te veroorzaken? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de uitspraak dat het onjuist is om risico’s te verleggen van de zorgverzekeraar naar de zorgaanbieder?
Zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben de gezamenlijke verantwoordelijkheid de zorg in Nederland van een kwalitatief hoog niveau, duurzaam betaalbaar en toegankelijk te houden. Het al dan niet afspreken van een omzetplafond is de uitkomst van onderhandelingen door twee private partijen, de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder. Daarmee kan, afhankelijk van het overleg, het risico in overleg bij de zorgaanbieder worden gelegd. De verzekerde mag hiervan geen nadeel ondervinden om zorg te krijgen.
Deelt u de mening dat de beste zorgaanbieders de ruimte moeten hebben om meer patiënten te behandelen? Zo ja, hoe strookt dit met het omzetplafond? Zo nee, waarom niet?
Contractering is hèt vehikel om de kwaliteit van de zorg te verbeteren en de betaalbaarheid te vergroten. Indien een zorgaanbieder hoog scoort op kwaliteit tegen de beste prijs zal de zorgverzekeraar daarbij in de contractonderhandelingen rekening kunnen houden, bijvoorbeeld door relatief meer in te kopen bij deze aanbieder. De zorgverzekeraar zal echter ook zijn verzekerden moeten voorzien in een voldoende ruim en divers aanbod.
Deelt u de mening dat patiënten tijdig op de hoogte dienen te zijn van de omzetplafonds die zorgverzekeraars hebben opgelegd aan zorgaanbieders? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars zijn – conform de regelgeving van de NZa (Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten) – verplicht hun verzekerden goed te informeren over contractering bij zorgpolissen. Deze regelgeving is onlangs aangescherpt; hierover heb ik u geïnformeerd in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont. Zorgverzekeraars moeten op basis van deze regeling hun verzekerden informeren of er sprake is van omzetplafonds in de zorg indien deze afspraken mogelijk consequenties hebben voor de verzekerde (punt 15 van de regeling). De NZa houdt toezicht op de zorgverzekeraars op het naleven van deze transparantievereisten.
Garandeert u dat patiënten met een restitutiepolis zelf kunnen kiezen waar en door wie ze zich laten behandelen zonder dat dit gevolgen heeft voor de vergoeding? Zo nee, waarom niet?
Er mag geen onduidelijkheid zijn over wat een restitutiepolis is. Een restitutiepolis is een polis waarin men zelf kan kiezen voor aanbieders, waarvoor de verzekerde een marktconform tarief vergoed krijgen voor de behandeling.
Wat vindt u van de oplossing om een algemeen verbod op omzetplafonds in te voeren?
Het al dan niet afspreken van een omzetplafond is onderdeel van de contractonderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Desalniettemin heb ik de NZa gevraagd op de toepassing van omzetplafonds te gaan letten. Ik krijg nog geen signalen dat het veel problemen oplevert maar ik wil ook niet dat het problemen gaat opleveren. Een algemeen verbod op omzetplafonds betekent dat verzekeraars minder verschillende aanbieders gaan contracteren. Dat vind ik onwenselijk.
Wat vindt u van het aangeboden alternatief om het omzetplafond niet te laten meetellen bij patiënten met een restitutiepolis?
Gezien mijn antwoorden op vragen 6 en 7, zie ik daartoe geen aanleiding.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Kwaliteit loont voorzien op 10 december a.s.?
Ja.
Het vervolgen van vrouwen voor vermeende abortus |
|
Khadija Arib (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht van Amnesty International dat Teodora del Carmen Vasquez in El Salvador tot 30 jaar gevangenisstraf is veroordeeld wegens «abortus» terwijl daar geen duidelijke aanwijzingen voor zijn?1
Ja.
Deelt u de mening dat het strafbaar stellen van abortus en het vervolgen van vrouwen die miskramen krijgen of van wie de baby dood wordt geboren tijdens de zwangerschap indruist tegen de universeel erkende mensenrechten en totaal ongepast is gegeven de zware emotionele tijd die vrouwen doormaken als gevolg van een miskraam, dood geboren baby of abortus?
Ja. Vrouwen hebben het recht om over hun eigen lichaam te beschikken, zoals onder meer neergelegd in het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Deze zelfbeschikking betreft ook het recht om te beslissen over de eigen seksuele en reproductieve gezondheid. Op basis van het Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen en het Verdrag inzake de Rechten van het Kind hebben vrouwen bovendien recht op toegang tot alle medische voorzieningen rond zwangerschap en bevalling. Dit betreft ook het recht op nazorg na een miskraam en medische zorg met betrekking tot abortus.
Bent u bereid de zaak van mevrouw Del Carmen Vasquez in internationaal verband aan te kaarten en uw zorgen hieromtrent over te brengen aan de El Salvadoraanse regering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ja. Bij de afgelopen Universal Periodic Reviewvan El Salvador in de VN-Mensenrechtenraad is abortus door andere landen opgebracht. El Salvador heeft deze aanbevelingen echter niet overgenomen. Nederland vindt dit kwalijk, en zal in de komende UPR van El Salvador hier wederom aandacht voor vragen. Tevens zal in bilaterale contacten met de El Salvadoraanse autoriteiten, die komende maand zullen plaatsvinden in San Salvador, aandacht gevraagd worden voor deze kwestie.
Bent u tevens bereid de regering van El Salvador in bilateraal of multilateraal verband op te roepen te stoppen met het vervolgen van vrouwen die abortus plegen en te stoppen vrouwen die een miskraam krijgen of van wie de baby dood wordt geboren tijdens de zwangerschap te beschuldigen van een misdrijf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Een aanpassing van de Stimuleringsregeling Energieprestatie Huursector (STEP-regeling) |
|
Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Klopt het dat u voornemens bent de STEP-regeling (Stimuleringsregeling Energieprestatie Huursector) aan te passen om de aanpak van de verbetering van de energieprestatie bij flatgebouwen te vereenvoudigen en daarmee verminderen van woonlasten van flatbewoners te verminderen?1
Het gebruik van de STEP-regeling is in de vier grote steden lager dan elders. In de G4 staat bijna 20% van het aantal sociale huurwoningen terwijl zo’n 4% van de STEP-aanvragen uit de G4 afkomstig was. Binnen de G4 loopt Utrecht voorop en lopen Den Haag en Amsterdam achter. Met de vier grote steden is nagegaan of de ondervertegenwoordiging in de aanvragen van verhuurders in deze steden te maken heeft met de vormgeving van de regeling. Uit dit overleg is inmiddels gebleken dat er geen specifieke belemmeringen voor gebruik van de regeling in die gemeenten zijn. Het geringere gebruik ligt in de afwegingen die gemeenten, corporaties en huurders maken bij de prestatieafspraken en bij renovaties van huurwoningen. Zij maken hierbij afwegingen tussen huurstijgingen, investeringen en uitgaven voor bijvoorbeeld onderhoud en verduurzaming.
Ik zie hierbij wel mogelijkheden de STEP-regeling aantrekkelijker te maken, zodat ook in de G4 hier meer gebruik van zal worden gemaakt. Ik zal komende maanden in overleg met de betrokken partijen bezien welke verbeteringen doorgevoerd kunnen worden. Ik zal dit combineren met de evaluatie van de aanpassingen in de STEP-regeling die per 1 september 2015 zijn ingevoerd. Ik ben voornemens om u hierover in het voorjaar van 2016 nader te informeren. Bovenstaande heb ik tevens verwoord in mijn brief over de voortgang energiebesparing die uw Kamer een dezer dagen zal ontvangen.
Zo ja, hoe komt een vereenvoudiging van de STEP-regeling eruit te zien en wanneer wilt u deze in laten gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de stand van zaken omtrent het gebruik van de STEP-regeling in de vier grote steden, omdat de regeling daar minder wordt gebruikt dan elders in het land en u had toegezegd er onderzoek naar te doen?2
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat zorgverzekeraar CZ de bonuscultuur introduceert in de operatiekamer |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar CZ cardiologen van het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven een bonus gaat uitkeren wanneer zij hun werk goed doen?1
Zoals bekend ben ik een groot voorstander van het bevorderen van de kwaliteit van de zorg, ook via de zorginkoop. De afspraken die CZ heeft gemaakt met het Catharina Ziekenhuis zijn bedoeld om het verbeteren van de kwaliteit extra te belonen. Als het ziekenhuis erin slaagt het aantal wondinfecties, heroperaties of sterfgevallen te verminderen dan krijgt het ziekenhuis extra betaald, maar als de kwaliteit afneemt dan moet het ziekenhuis juist terugbetalen.
In tegenstelling tot wat de kop van het bericht suggereert gaat het niet om een bonus voor de cardiologen, maar om extra budget voor het ziekenhuis dat gebruikt wordt om de zorg te verbeteren.
Is dit niet gewoon een goedkope pr-stunt van CZ, of heeft CZ serieus de intentie deze contractvorm op grote schaal toe te gaan passen?
Niet CZ maar het ziekenhuis is met dit bericht naar buiten gekomen. CZ geeft aan dat zij van plan is om in de toekomst afspraken te blijven maken die tot doel hebben om het verbeteren van de kwaliteit van zorg extra te belonen.
Kunt u de Kamer het contract toesturen dat CZ heeft afgesloten met het Catharina Ziekenhuis? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel over dit contract?
Nee, dat kan ik niet toesturen. Het is niet mijn contract. Ik heb ook geen inzicht in individuele contracten. Dit zijn afspraken tussen private partijen en deze bevatten bedrijfsgevoelige informatie.
Wat is er op dit moment mis met de afdeling cardiologie van het Catharina Ziekenhuis? Zo ja, zou de Inspectie voor de Gezondheidszorg dan niet moeten ingrijpen?
Voor zover mij bekend is er niets mis met de afdeling cardiologie van het Catharina Ziekenhuis. De IGZ heeft geen signalen dat de zorg op deze afdeling niet verantwoord is.
Van zorgverzekeraar CZ begrijp ik dat ze deze afspraken met het Catharina Ziekenhuis juist maken omdat dit ziekenhuis volgens hen een heel goed hartcentrum heeft. Zo is het Catharina Ziekenhuis één van de initiatiefnemers geweest van het programma Meetbaar Beter, gericht op het verbeteren van (complexe) hartzorg. Binnen Meetbaar Beter wordt met behulp van onafhankelijke (internationale) experts èn met directe betrokkenheid van patiënten een selectie gemaakt van de voor de patiënt meest relevante uitkomsten van zorg. Door op uniforme wijze deze resultaten te meten en te publiceren kunnen artsen leren waar kwaliteit verder verbeterd kan worden, zowel binnen het ziekenhuis als tussen ziekenhuizen. Kwaliteit is daarbij gedefinieerd als de toegevoegde waarde voor de patiënten, gemeten aan de hand van de uitkomstindicatoren.
Sinds wanneer hebben zorgverzekeraars er zicht op wat kwaliteit van zorg is? Hoe gaan zij die kwaliteit meten? Door middel van nog meer afvinklijstjes? Betekent dit niet een nieuwe bureaucratische moloch in de zorg?
Voor deze casus is het niet de zorgverzekeraar die de kwaliteit van zorg meet maar de artsen zelf, via Meetbaar Beter. Zie mijn antwoord op vraag 4. Meetbaar Beter is gestart in 2012. Inmiddels omvat Meetbaar Beter meer dan 80% van de complexe hartzorg in Nederland, nemen 14 van de 16 hartcentra deel en sinds 2015 ook de eerste 5 dottercentra zonder cardiochirurgie.
Moeten patiënten er volgens u niet vanuit kunnen gaan dat zij altijd de beste zorg ontvangen, ongeacht of hun arts daar een bonus voor ontvangt? Zo ja, wat voegt die bonus dan toe? Leidt het niet tot risicoselectie? Zo neen, waarom niet?
Natuurlijk moeten patiënten goede zorg krijgen en patiënten kunnen daar ook vanuit gaan. Door het belonen van aanbieders als zij extra inspanningen leveren kan de zorg verder verbeteren. Het gaat hier niet om het introduceren van bonussen voor artsen maar om het belonen van extra kwaliteit ten behoeve van de zorg in het ziekenhuis.
Denkt u dat het introduceren van een bonuscultuur in de gezondheidszorg, zoals we die kennen in de bancaire sector, een goede ontwikkeling is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gaat hier niet om het introduceren van een bonuscultuur. Het gaat hier om een beweging van betalen voor kwantiteit naar betalen voor kwaliteit, voor betere zorg voor de patiënt. Belonen van kwaliteit is zeker een goede ontwikkeling en kan ook bijdragen aan meer doelmatige zorg (minder complicaties en/of minder heroperaties). De bonus komt niet ten goede aan individuen maar aan de zorg in het ziekenhuis.
Vreest u niet dat het introduceren van een bonuscultuur in de gezondheidzorg op termijn de kosten juist zal opdrijven? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er nog meer zorgverzekeraars die met dit soort contracten werken, of van plan zijn te gaan werken? Zo ja, welke zijn dit, en met welke zorgaanbieders zijn die afgesloten?
Ik heb geen volledig overzicht maar mij is van meer zorgverzekeraars bekend dat zij ook met contractvormen werken waarbij zorgaanbieders worden beloond voor kwaliteit en doelmatigheid. Dit kan in de vorm van meerjarenafspraken, extra volume, of een hoger tarief (of een combinatie hiervan). Het doel van dit soort contracten is om een kwaliteitsimpuls te geven aan de zorg. Dit is ook conform het overheidsbeleid dat de zorgverzekeraar de opdracht geeft in te kopen op prijs en kwaliteit.
Is het introduceren van de bonuscultuur, na het mogelijk maken van winstuitkering door ziekenhuizen, het volgende verschijnsel van de doorgeslagen marktwerking in de zorg?
Zoals hierboven al aangegeven wordt er geen bonuscultuur geïntroduceerd.
Het wetsvoorstel Vergroten Investeringsmogelijkheden in de medisch-specialistische zorg is momenteel aanhangig in de Eerste Kamer. Met dit wetsvoorstel worden zorginstellingen minder afhankelijk van schuldfinanciering (leningen), hetgeen hun financiële stabiliteit ten goede kan komen.
Bent u bereid u uit te spreken tegen deze doorgeslagen vorm van marktwerking in de zorg, en deze vorm van contractering te verbieden? Zo neen, waarom niet?
Ik waardeer ieder initiatief dat de kwaliteit van zorg verder vergroot en juich het toe dat verzekeraars hierin meer hun rol pakken. Ik verzet me tegen de suggesties in de vraag, het belang van de patiënt staat hier centraal.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg «Kwaliteit loont» voorzien op 10 december aanstaande?
Ja
Het bericht ‘Gapend gat tussen ziekenhuis en thuis’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de tv-uitzending «Gapend gat tussen ziekenhuis en thuis»?1
Mensen die uit het ziekenhuis komen, moeten altijd op goede opvang kunnen rekenen. Dit kan met verpleging en verzorging thuis, met ondersteuning en begeleiding vanuit de Wmo 2015 en, als het ondanks al deze inzet thuis (nog) niet gaat, met een kortdurende opname in het eerstelijns verblijf. In de periode vanaf half oktober heb ik signalen gekregen van zorgaanbieders en Wlz-uitvoerders dat het recent tot € 163 miljoen opgehoogde subsidiekader eerstelijns verblijf 2015 ontoereikend zou zijn. Deze signalen heb ik serieus genomen en gezamenlijk met het Zorginstituut en Wlz-uitvoerders onderzocht, waarna ik € 20 miljoen euro extra beschikbaar heb gesteld2. Zo hoeven mensen niet onnodig lang in een ziekenhuis te blijven en worden wachtlijsten voorkomen.
Kunt u aangeven hoeveel ouderen langer dan nodig in het ziekenhuis moeten blijven, omdat er geen andere (tijdelijke) opvangplek voor hen beschikbaar is? Kunt u daarbij ingaan op de (financiële en gezondheidsgerelateerde) gevolgen die dit met zich meebrengt?
Nee, hier worden landelijk geen gegevens over bijgehouden.
Kunt u aangeven hoeveel ouderen die tijdelijk in een opvangvoorziening zouden verblijven daar uiteindelijk permanent blijven, en zodoende de tijdelijke opvangplekken voor anderen weer bezet houden? Kunt u daarbij ingaan op de (financiële en gezondheidsgerelateerde) gevolgen die dit met zich meebrengt?
Zoals ik in de derde voortgangsrapportage Hervorming Langdurige Zorg3 heb aangegeven, is het noodzaak dat er meer inzicht komt in de patiëntenstroom die gebruik maakt van eerstelijns verblijf. Het gaat hierbij om inzicht in de herkomst van patiënt, in de vervolgzorg na een opname in het eerstelijns verblijf, in ligduur en in praktijkvariatie. Zo ontstaat er ook inzicht in de doorstroom vanuit het eerstelijns verblijf naar langdurig verblijf in de Wlz.
Deelt u de conclusie van hoogleraar ouderengeneeskunde, de heer Schols, dat er een weeffout zit in het systeem? Zo ja, wat gaat u precies doen om dit probleem op te lossen?
Er is geen weeffout in het systeem. Er is wel sprake van een overgangsvraagstuk. De Wlz is in principe niet bedoeld om zorg te bieden aan mensen die kortdurend opgenomen moeten worden. Bij de wetsbehandeling van de Wlz is hier nadrukkelijk aandacht voor geweest. Voor het zorgvuldig onderbrengen van de financiering van eerstelijns verblijf onder de Zvw is met een amendement van het Kamerlid Dik-Faber4 op de Wlz het eerstelijns verblijf als aparte subsidieregeling onder de Wlz in het leven geroepen. Hiermee is geborgd dat patiënten toegang blijven houden tot deze medisch noodzakelijke kortdurende opname mogelijkheid. Hierdoor is het ook mogelijk dat in een later stadium – met overheveling van een gepast budget van Wlz naar Zvw – deze zorg volledig door zorgverzekeraars kan worden ingekocht.
Is het feit dat het zorgkantoor gehouden is aan een te beperkt macrokader deel van het probleem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eind 2014 is er een macrokader vastgesteld voor de subsidieregeling eerstelijns verblijf onder de Wlz. In de zomer van 2015 heb ik op basis van actuele declaratiegegevens en prognoses van Wlz-uitvoerders het subsidiekader eerstelijns verblijf opgehoogd van € 96 miljoen naar € 163 miljoen. In de derde voortgangsrapportage Hervorming Langdurige Zorg1 heb ik uw Kamer de analyse die ten grondslag lag aan het verhogen van het subsidiekader toegestuurd.
In de afgelopen weken heb ik signalen ontvangen van enkele Wlz-uitvoerders en zorgaanbieders dat het tot € 163 miljoen opgehoogde subsidiekader eerstelijns verblijf 2015 ontoereikend zou zijn. Om te voorkomen dat in de laatste maanden van dit jaar wachtlijsten voor deze medisch noodzakelijke zorg zouden ontstaan, heb ik € 20 miljoen extra beschikbaar gesteld. Het subsidiekader voor eerstelijns verblijf in 2015 komt daarmee uit op € 183 miljoen.
Het subsidieplafond in 2016 bedraagt € 180 miljoen euro. Voor 2016 heb ik maatregelen genomen om het subsidiekader voor 2016 beheersbaar te houden. Ik heb met het CIZ afspraken gemaakt over de indicatiestelling voor de Wlz in aansluiting op het eerstelijns verblijf. Indien voor een patiënt op het eerstelijns verblijf blijkt dat doorstroom naar de Wlz aan de orde is, geeft het CIZ binnen twee weken een indicatie af. De datum van aanvraag is dan de datum van ingang van zorg, waardoor bij een permanente opname de zorg tot twee weken eerder vanuit de Wlz wordt bekostigd. Deze afspraak wordt vastgelegd in de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2016 en is in lijn met de doorstroom naar de Wlz vanuit de geriatrische revalidatie zorg. Als er in 2016 desondanks toch sprake is van een ontoereikend subsidieplafond eerstelijns verblijf 2016 zal ik onder meer naar de herverdeelmiddelen Wlz 2016 gaan kijken voor dekking van eventuele tekorten.
Herkent u het signaal dat organisaties mensen niet durven op te vangen omdat ze bang zijn uiteindelijk geen geld te krijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de conclusie dat het grote probleem is dat er te weinig geld beschikbaar is gesteld voor opvangvoorzieningen, en niet dat de samenwerking in de regio onvoldoende tot stand is gekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de opmerking van de heer Ruiters van zorgorganisatie Meander dat, als er voor het eind van het jaar geen kostendekkende oplossing is, bestaande initiatieven moeten sluiten, waardoor meer mensen tussen wal en schip vallen? Gaat het beschikbaar gestelde budget dit voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Was de oplossing die de Minister van VWS eerder voorstelde (het de wijk insturen van een praktijkteam om problemen in de samenwerking op te lossen en zaken «aan elkaar te knopen») veel te simpel gedacht? Zou volgens u deze methode het voorliggende probleem voldoende oplossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Minister van VWS is begin vorig jaar een onderzoek gestart naar overbodige bureaucratie in de zorg, waar specifiek casusonderzoek is gedaan naar de schotten tussen de cure en de care. Bij dit onderzoek is een gebeurtenis van een patiënt in het ziekenhuis met alle direct betrokkenen nagelopen, om in kaart te brengen welke concrete problemen hierbij naar voren kwamen. In een gesprek met alle betrokkenen zijn vervolgens acties afgesproken om in dit soort situaties in de toekomst effectiever te kunnen handelen om zo tot betere zorg voor de patiënt / cliënt te komen.
Tijdens dit gesprek kwam naar voren dat het voor het realiseren van betere zorg noodzakelijk is dat alle spelers in de regio elkaar goed weten te vinden. Ook werd duidelijk dat er in andere regio’s vaak al goede voorbeelden te vinden zijn en dat er vaak al meer kan dan gedacht wordt.
Dit is de reden dat ik geen nieuwe regels of stelselveranderingen wil doorvoeren maar dat de Minister en ik een praktijkteam oprichten, dat gaat helpen bij het oplossen van knelpunten rondom het transfermoment van het ziekenhuis naar huis of omgekeerd als de cliënt tijdelijk wat meer zorg nodig heeft dan thuis geleverd kan worden. In het praktijkteam zitten mensen van VWS met verstand van de Wlz, van de Zvw, van de Wmo, van samenwerking en van mededinging,met deskundigheid op het gebied van de eerste lijn, de wijkverpleegkunde, de sociale wijkteams, met financiële en juridische kennis. Het praktijkteam kan de juiste mensen bij elkaar brengen, verbindingen leggen, informeren, wet- en regelgeving uitleggen en goede voorbeelden verspreiden. Ze weten dat als iets in een bepaalde regio speelt, dat in een andere regio ook speelde en men het daar prima heeft weten op te lossen. Ik ben er van overtuigd dat deze praktische aanpak goed kan bijdragen aan oplossingen in de regio. Het praktijkteam zal hier begin volgend jaar mee aan de slag gaan.
Is het toeval dat op 25 november in de ochtend Nieuwsuur contact met uw ministerie opneemt, en dat er in de middag opeens een persbericht verschijnt dat er twintig miljoen euro beschikbaar is om dit probleem aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat is toeval. Ik maak mijn beleid uiteraard niet op basis van aangekondigde nieuwsitems of persvragen maar op basis van inhoudelijke overwegingen. Een besluit zoals verkondigd in het persbericht alsmede de betreffende Kamerbrief1 vergt dan ook veel denkwerk, voorbereiding en afstemming met betreffende partijen en veelal andere ministeries.
Zoals in bovenstaande beantwoording aangegeven, heb ik vanaf half oktober van enkele Wlz-uitvoerders, individuele zorgaanbieders en ActiZ signalen ontvangen dat het opgehoogde kader voor de subsidieregeling 2015 zou knellen. Ik heb deze signalen direct serieus genomen. Samen met Wlz-uitvoerders en Zorginstituut is een inventarisatie gemaakt van de aard en omvang van de problematiek en is gezocht naar oplossingen. Op 19 november jl. heeft een bijeenkomst plaatsgevonden met het Zorginstituut Nederland, Wlz-uitvoerders en VWS om de problematiek en de oplossing te bespreken. Na deze bijeenkomst heb ik besloten om € 20 miljoen uit de onderuitputting binnen de subsidieregeling extramurale behandeling 2015 in te zetten voor tekorten binnen de subsidieregeling eerstelijns verblijf 2015.
Het bericht dat het WADA en het IOC voor de Winterspelen in Sotsji hadden moeten ingrijpen in Rusland |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dopingzwendel in de doofpot; internationale instanties hadden kunnen ingrijpen voor Winterspelen Sotsji»?1
Ja.
Deelt u de mening dat sportinstanties en dopinglaboratoria altijd vrij moeten zijn van iedere verdenking? Hoe moet er volgens u worden gehandeld als er vooruitlopend aan sportevenementen wel degelijk verdenkingen bestaan?
Het uitgangspunt is dat sportinstanties en dopinglaboratoria betrouwbaar zijn. Door de wereld anti-dopingcode zijn sportinstanties gebonden aan strenge regels. Dopinglaboratoria moeten daarnaast nog aan uitgebreide kwaliteitscriteria voldoen, waaronder het waarborgen van onafhankelijkheid. Ik wil hierbij de kanttekening maken dat het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de sport zelf is om op te treden bij onregelmatigheden. Indien er daadwerkelijk sprake is van een ernstige en geloofwaardige verdenking, zal die moeten worden onderzocht. Als een verdenking gegrond wordt bevonden zal er moeten worden ingegrepen. WADA beschikt bijvoorbeeld over de mogelijkheid om in te grijpen in laboratoria.
In voorkomende gevallen van handelen dat strafbaar is volgens nationale wet- en regelgeving van betreffend land, kan vervolging plaatsvinden.
Wat vindt u in het kader van een veilige, eerlijke en schone sport ervan dat het World Anti-Doping Agency (WADA) en het Internationaal Olympisch Comité (IOC) concrete aanwijzingen over systematisch dopinggebruik door Russische atleten op hun beloop hebben gelaten in de aanloop naar Sotsji 2014? Hoe is het mogelijk dat het WADA en het IOC, onder het toeziend oog van de wereld, dopingcontroles lieten uitvoeren door een laboratorium dat net geschorst was geweest voor corruptie en op niet transparante wijze in aanloop naar Sotsji 2014 zijn licentie terugkreeg?
Het is aan WADA en aan het IOC zelf om hun verantwoordelijkheid te nemen indien zij concrete aanwijzingen hebben over systematisch dopinggebruik van atleten in een land. Ik weet niet over welke informatie aangaande het dopinggebruik van Russische atleten WADA en IOC beschikten in aanloop naar de Olympische Spelen. Volgens informatie van de Dopingautoriteit was het Russische laboratorium in de aanloop naar de Winterspelen van Sotsji voorwaardelijk geschorst om kwaliteitsredenen. Vervolgens heeft het laboratorium een tijdige verbeterslag gemaakt, waardoor WADA niet hoefde over te gaan tot een daadwerkelijke schorsing. Het feit dat WADA en het IOC een groep «independent observers (IO)» heeft ingesteld tijdens de dopingcontroles gedurende de Olympische en Paralympische Winterspelen biedt naar mijn mening een voldoende extra waarborg voor een correcte gang van zaken. De IO-rapporten hebben geen belangrijke afwijkingen vastgesteld.
Zie link voor de rapporten:
Hoe typeert u het handelen van het WADA en het IOC in dezen? In hoeverre valt hen verwijten te maken? Had het betreffende laboratorium naar uw mening, gezien de verdenking, geschorst moeten blijven? In hoeverre hebben de belangen van een veilige, eerlijke en schone sport bij de internationale instanties de overhand gehad in de aanloop naar Sotsji 2014?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel belang hecht u aan goed functionerende internationale sportorganisaties? In hoeverre vindt u dat de internationale sportorganisaties alles binnen hun mogelijkheden moeten doen om sport eerlijk, veilig en schoon te maken?
Het is mijns inziens evident dat Internationale Sportfederaties er alles aan zouden moeten doen om hun sport eerlijk, veilig en schoon te laten verlopen.
Ik ga er vanuit dat de gang van zaken tijdens de Olympische Spelen correct en volgens de regels verlopen is. Zowel de uitvoering van de dopingcontroles als de analyse van de stalen in het dopinglaboratorium waren tijdens de Spelen een IOC-verantwoordelijkheid, waarbij toezicht gehouden werd, door het IOC en ook door het Independent Observer Team. Alle stalen zijn ingevroren en overgebracht naar het laboratorium in Lausanne wat een eventuele heranalyse in de toekomst mogelijk maakt.
Wat vindt u ervan dat men zich altijd zal moeten blijven afvragen of de dopingcontroles in Sotsji wel eerlijk zijn verlopen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat schoon schip gemaakt moet worden in internationale sportorganisaties die bewezen corrupt en/of niet integer handelen?
Ja, indien bewezen is dat internationale sportorganisaties corrupt of niet integer handelen dan deel ik inderdaad deze mening. Zie ook antwoord 2.
Wat gaat u namens Nederland doen, bijvoorbeeld tijdens het EU-voorzitterschap in 2016, om van internationale sportorganisaties zuivere en veilige instanties te maken? Gaat u pleiten voor een onafhankelijk onderzoek naar de gang van zaken tijdens de dopingcontroles in Sotsji 2014?
Tijdens het EU-voorzitterschap van Nederland zal ik de integriteit van de sport op de agenda zetten met de nadruk op goed bestuur, transparantie van grote sportevenementen en de bestrijding van doping en wedstrijdvervalsing.
Ik ben voornemens een internationale Europese anti-dopingconferentie te organiseren tijdens het voorzitterschap. Daarbij teken ik aan dat het probleem van doping in eerste aanleg een zaak van de sport is. Naar mijn mening geeft het IO-rapport voldoende inzicht over de gang van zaken rondom dopingcontroles in Rusland tijdens de Olympische- en Paralympische Winterspelen.
De onafhankelijkheid van het Centrum Veilig Wonen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de Nota van het Nederlands Adviesbureau Monumentenzorg Interieurarchitectuur over het Centrum Veilig Wonen (CVW), dat in opdracht van de NAM de aardbevingsschade aan huizen afhandelt?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit CVW niet onafhankelijk is van de NAM, maar eerder te zien is als een verlengstuk van de NAM? Zo nee, waarom niet?
In het debat van 9 oktober 2014 heb ik aangegeven dat er een aparte organisatie zou worden opgericht die vanaf 1 januari 2015 de schadeafhandeling verzorgt. Destijds heb ik ook aangegeven dat NAM juridisch verantwoordelijk blijft en dat zij moet zorgen dat de schadeafhandeling op afstand van NAM wordt uitgevoerd (Handelingen II 2014/2015 33 529 nr. 12–8). Dat is het geval. NAM heeft voor de uitvoer van de herstelwerkzaamheden een tender uitgeschreven die uiteindelijk is gewonnen door een joint venture die bestond uit Arcadis en CED. Deze partijen hebben uiteindelijk het Centrum Veilig Wonen opgericht. De aandelen van het CVW zijn inmiddels voor 45% in handen van CED en 55% in handen van Arcadis. NAM geeft de opdracht voor het schadeherstel en het CVW voert de werkzaamheden uit conform de afspraken tussen NAM en CVW.
Deelt u de mening dat de NAM op deze manier zijn aansprakelijkheid probeert te ontlopen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is bewust voor deze vorm gekozen zodat de schadeafhandeling op afstand van NAM zou komen te staan. Dit was en is een breed gedeelde maatschappelijke wens in de regio. NAM blijft juridisch verantwoordelijk voor de aardbevingsschade die is ontstaan door de gaswinning.
Is het waar dat het CVW werkt vanuit een taakopdracht van de NAM en volgens de algemene voorwaarden van de NAM? Zo nee, hoe ziet de relatie tussen NAM en CVW er dan volgens u uit?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat het CVW is opgericht door de NAM?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de «onafhankelijke» toezichthoudende commissie onder leiding van de heer Verwoert ook niet onafhankelijk is, omdat de heer Verwoert werkzaam is bij de NAM? Zo nee, waarom niet?
Op 18 december 2014 heb ik de Commissie van Toezicht Centrum voor Veilig Wonen ingesteld. De heer Bas Eenhoorn is voorzitter van deze onafhankelijke toezichtscommissie. De heer Martin Verwoert is eveneens lid van de commissie. De heer Verwoert is nimmer werkzaam geweest bij NAM. Hij heeft ruime ervaring als toezichthouder. Bij NAM is de heer Martijn Verwoerd werkzaam als projectdirecteur. Dit betreft twee verschillende personen.
Is het waar dat gedupeerden worden beperkt in hun rechten, doordat zij worden beperkt in het aantal uren van de contra-expert? Zo nee, waarom niet?
Wanneer bewoners het niet eens zijn met een schaderapportage kunnen ze er voor kiezen om een contra-expertise uit te laten voeren door een expert van hun eigen keuze. Het is niet zo dat de contra-expertise een bouwkundige keuring betreft van het gehele pand. De contra-expertise wordt uitgevoerd over het gedeelte waarover geen overeenstemming is. De kosten hiervan worden door NAM vergoed. Hierbij maakt het CVW een redelijke inschatting van het aantal uren dat nodig is voor de uitvoer van de contra-expertise. Op basis van deze inschatting vergoedt men de contra-expertise.
Is het waar dat de schaderapporten van het CVW onvolledig zijn, geen deugdelijk constructief herstel waarborgen en veiligheidsrisico’s veronachtzamen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het vaststellen van de schade gebeurt deugdelijk en veiligheidsrisico’s worden hierbij altijd meegenomen. Het CVW vraagt schade-experts om een inventarisatie te maken van de schade. De schade-experts gebruiken hierbij het Handboek Aardbevingsschade en hun eigen expertise. Het CVW onderhoudt nauw contact met bewoners over de voortgang en de inhoud van de schaderapportages.
Herstel van schade vindt altijd plaats in overleg met de bewoner. Bedrijven die de schade namens CVW herstellen zijn gecertificeerd, zodat de kwaliteit gewaarborgd is. Wanneer er sprake is van een veiligheidsrisico wordt direct actie ondernomen en contact gezocht met de gemeente. Het doel is om ontstane aardbevingsschade snel, deugdelijk en tot tevredenheid van de bewoner te herstellen. Op basis van het klanttevredenheidsonderzoek van het CVW kan gesteld worden dat bewoners tevreden zijn over het gehele schadeherstelproces van het CVW.
Waarom worden gedupeerden structureel onder druk gezet tot sloop, in plaats van daadwerkelijk herstel?
De idee dat bewoners onder druk worden gezet om over te gaan tot sloop is onjuist. Er zijn situaties mogelijk waarbij er sprake is van een herstel- en versterkingsproces van dermate grote omvang dat dit proces een forse impact heeft op de persoonlijke levenssfeer van de eigenaar en die mogelijk de economische waarde van de woning overstijgt. De vraag kan gesteld worden of vasthouden aan herstel- en eventuele versterkingswerkzaamheden dan de meest logische keuze is of dat andere opties zoals opkoop, sloop of nieuwbouw overwogen dienen te worden. In een dergelijke situatie wordt samen met bewoners bekeken wat de beste oplossing is. Het doel is om een oplossing te vinden waar zowel gedupeerde als NAM mee in kunnen stemmen.
Kunt u een onafhankelijke variant op het Handboek Aardbevingsschade (van de NAM) laten schrijven? Zo nee, waarom niet?
Het doel van het Handboek Aardbevingsschade is dat de schadeprocedure, zoals die binnen de verantwoordelijkheden van NAM valt, op een uniforme wijze wordt ingericht. Het Handboek Aardbevingsschade is geschreven in opdracht van NAM en is ter consultatie voorgelegd aan diverse partners. Op deze manier werd verzekerd dat een breed spectrum aan partijen hun inbreng konden leveren op het handboek. Naar aanleiding van het commentaar van diverse partijen is de conceptversie aangepast. De opmerkingen van onder andere de Groninger Bodembeweging (GBB) en de Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb) zijn meegenomen in de versie die is gepubliceerd in februari 2015. Door middel van de in acht genomen consultatieprocedure acht ik maatschappelijk draagvlak van Handboek Aardbevingsschade geborgd en zie ik geen noodzaak om het handboek opnieuw op te laten stellen.
Is het waar dat de schadeprocedures van de NAM proberen de gangbare schadeprocedure uit het BW uit de weg te gaan? Zo nee, waarom niet?
De schadeprocedure van het CVW heeft tot doel om de aardbevingsschade bij de bewoner snel en tot tevredenheid van de bewoner te herstellen, zonder dat tussenkomst van een rechter noodzakelijk is. Wanneer een bewoner zijn zaak wil voorleggen aan een rechter dan bestaat hiertoe gedurende het gehele lopende schadeherstelproces de mogelijkheid. De bewoner blijft te allen tijde alle rechten houden die het Burgerlijk Wetboek hem toekent.
Wanneer zal de omkering van de bewijslast ingaan? Hoe gaat de NAM zijn procedures hierop aanpassen?
Ik heb de Raad van State gevraagd om spoedadvies over het wetsvoorstel omtrent het wettelijk bewijsvermoeden. Na ontvangst van het advies zal ik het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk indienen bij Uw Kamer. Ik verwacht dat, mits uw Kamer en de Eerste Kamer het wetsvoorstel voorspoedig behandelen, het bewijsvermoeden vóór het zomerreces van 2016 kan worden ingevoerd. NAM treedt momenteel met de Nationaal Coördinator Groningen in overleg over aanpassingen aan de schadeafhandelingsprocedure.
De ondoorzichtige kostenstructuur die banken hanteren bij valutatransacties voor het MKB |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Netto verborgen kosten voor het MKB: Banken verdienen «grof geld» aan valutatransacties ten koste van ondernemers. Dat kan goedkoper.»?1
Ja.
Klopt het dat de door banken gehanteerde kostenstructuur bij het afhandelen van valutatransacties ondoorzichtig is? Deelt u de mening dat het voor ondernemers vooraf duidelijk moet zijn welke kosten met een valutatransactie zijn gemoeid?
Het is belangrijk dat banken transparant zijn over de kosten die zij in rekening brengen bij het uitvoeren van valutatransacties. Alle kosten moeten naar mijn mening van te voren voor de klant inzichtelijk zijn. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft aan mij aangegeven dat de banken transparant zijn over deze kosten. Zo zijn de kosten die de drie grootbanken in rekening brengen te raadplegen op de desbetreffende websites van de banken.2
De kosten die banken in rekening brengen voor het uitvoeren van valutatransacties bestaan veelal uit een vast bedrag en een variabel gedeelte, waarbij het variabele gedeelte (percentage van het bedrag) vaak begrensd wordt met een minimum en maximum bedrag De hoogte van beide type kosten zijn mede afhankelijk van de mate van liquiditeit van beide valuta’s in de transactie (het valutapaar). Daarnaast kunnen banken additionele kosten in rekening brengen bij onder andere spoedbetalingen en de wijze waarop de transactie wordt aangeleverd (bijvoorbeeld via post of telefoon).
Naast het in rekening brengen van kosten voor het uitvoeren van een valutatransactie hanteert een bank een bepaalde marge bij het aanbieden van een wisselkoers in de vorm van aan- en verkoopprijzen. Het verschil tussen de aan- en verkoopprijzen die banken hanteren voor MKB-ondernemingen is over het algemeen groter dan cq kan afwijken van de aan- en verkoopkoersen die banken onderling hanteren.
Banken stellen de aan- en verkoopprijzen van de door hen gehanteerde valutaparen voor MKB-ondernemingen doorgaans één of meerdere keren per dag vast en maken deze met koerslijsten openbaar op hun website. Deze koerslijsten fungeren als vaste koersen of als indicatiekoersen. Dit verschilt per bank. Indien de bank de aan- en verkoopprijzen op de koerslijst gebruikt als indicatiekoers wordt de transactie afgerekend tegen een actuele koers. Tegen welke koers de transactie is verricht is achteraf via het (digitale) afschrift van de betaling voor de klant in te zien. Het is belangrijk dat banken inzicht geven in de wisselkoersen die zij hanteren en welke koers daadwerkelijk wordt gebruikt bij het uitvoeren van de transactie.
De hoogte van de kosten en welke koers (vast of actueel) wordt gebruikt kan ook verschillen per product. Zo bieden banken verschillende producten aan doelgroepen aan voor het uitvoeren van valutatransacties. Welk product het meest geschikt is hangt mede af van de mate en de omvang waarin een MKB-onderneming betaalt en handelt in vreemde valuta(s). Voor de meeste MKB-ondernemingen volstaat doorgaans het kunnen uitvoeren van een overboeking in een vreemde valuta of het openen van een vreemde valutarekening om betalingen mee uit te kunnen voeren. Voor andere MKB-ondernemingen die naast het doen van betalingen in vreemde valuta ook vreemde valuta aan- en verkopen wordt valuta-treasury doorgaans geschikter bevonden. Hierbij wordt de klant bij specifieke aan- en verkopen van vreemde valuta vooraf een koers aangeboden waartegen de transactie meteen kan worden uitgevoerd. De klant krijgt bedenktijd om deze koers te accepteren, maar kan ook bepalen om de koers niet te accepteren.
Kunt u bij benadering aangeven wat de winstmarge is van banken op valutatransacties voor het mkb? Komen winstmarges tot honderden procenten werkelijk voor? Wilt u in dat geval banken vragen daar onmiddellijk een einde aan te maken?
Ik heb geen zicht op de winstmarges van banken op valutatransacties voor het MKB. Banken geven aan dat zij een faire prijs in rekening brengen voor het uitvoeren van valutatransacties. Banken herkennen zich dus niet in het geschetste beeld van winstmarges tot honderden procenten. Omdat deze diensten door verschillende aanbieders (banken en intermediairs) worden aangeboden doen klanten er in mijn ogen verstanding aan om de kosten en de koersen van de verschillende aanbieders met elkaar te (blijven) vergelijken en hier desgewenst gevolg aan te geven. In dit kader is de ontwikkeling positief te noemen dat nieuwe toetreders zich op dit gebied van dienstverlening aan MKB-ondernemers begeven.
Deelt u de mening dat banken vooraf de koers zouden moeten doorgeven waartegen een transactie wordt uitgevoerd? Zo ja, bent u bereid de bancaire sector hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 2.