De kalvertransporten |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De wrede waarheid achter kalvertransporten»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Voor mijn reactie verwijs ik naar mijn brief van 18 december 2015 (Kamerstuk 28 286, nr. 850).
Hoeveel kalveren worden jaarlijks vanuit het buitenland naar Nederland vervoerd? Welk percentage van deze dieren heeft na deze reis last van klachten? Kunt u een overzicht per klacht maken, waarbij u een onderscheid maakt tussen tenminste (maar niet beperkt tot) diarree, longontsteking, uitputting en verwonding door onder andere vertrapping? Welk percentage kalveren sterft als gevolg van de reis?
In 2015 zijn er in totaal bijna 7.800 zendingen met in totaal ruim 860.000 kalveren gemeld in TRACES (TRAnsport CErtification System van de Europese Commissie). In een kwart van de gevallen (bijna 205.000 kalveren) betreft het hier dieren die via lang transport (meer dan 8 uur) zijn aangevoerd. Deze aantallen zijn iets lager dan in 2014.
Er zijn mij geen aantallen bekend van klachten met betrekking tot de gezondheid of eventuele sterfte van de dieren die aangevoerd zijn.
Kunt u een overzicht geven van het jaarlijks aantal overtredingen van de regels, waaronder (maar niet beperkt tot) een ingekorte of overgeslagen pauze na een transporttijd van 9 uur en het overslaan of te kort pauze houden na een transporttijd van 24 uur?
In 2015 heeft de NVWA 897 controles uitgevoerd bij de import, export en nationale transporten van runderen. Dit heeft geresulteerd in 522 controles waarbij geen afwijkingen zijn gevonden en 375 controles waarbij tekortkomingen zijn geconstateerd. In de gegevens die de NVWA registreert wordt alleen de diersoort runderen geregistreerd, er is geen verdere typering naar bijvoorbeeld leeftijd. De aard van de overtreding wordt niet centraal vastgelegd.
De NVWA heeft in 2015 ook een aanvullend project uitgevoerd, specifiek gericht op import controles van lange afstandstransporten. Tijdens dit project zijn er 66 controles uitgevoerd. Ook hier is alleen de diersoort runderen geregistreerd en is geen verdere onderverdeling aangebracht. Het ging hierbij hoofdzakelijk om controles bij lange afstandstransporten van kalveren (naar schatting zo’n 95% van het totaal aantal controles). Van de 66 controles zijn 25 controles akkoord bevonden en 41 controles niet akkoord. Er is geen centrale vastlegging van de specifieke overtredingen die dit betroffen.
Welke maximale transportduur is in uw ogen acceptabel? Bent u het er mee eens dat dit maximaal 8 uur zou moeten zijn? Worden er in de sector stappen gezet om de transporttijd te verkorten? Zo ja, wat zijn deze stappen?
Zoals ik in mijn brief van 18 december 2015 (Kamerstuk 28 286, nr. 850) heb aangegeven, blijf ik mij in Europees verband ten algemene inzetten voor de verlaging van transportduur, met name voor slachtdieren. Via de «Position paper on transport» die Nederland samen met Duitsland en Denemarken heeft getekend, is bij de Europese Commissie aangedrongen op verduidelijking van het belang om nuchtere kalveren niet volgens de normen voor volwassen runderen te laten vervoeren. In de bijeenkomst met de Europese transportspecialisten in Ierland heb ik dit begin december nogmaals ter sprake laten brengen.
Eind november 2015 ontving de NVWA voor het eerst aanvragen voor de keuring voor de export van Nederlandse nuchtere kalveren (jonge kalveren tot 2 maanden) naar Italië en Spanje. In een kort tijdsbestek vonden er 20 dergelijke exporten plaats. Bij het inspecteren van vervoermiddelen vóór vertrek hebben de dierenartsen van de NVWA geconstateerd dat de huidige vervoermiddelen niet voldoen aan de vereisten van de Europese transportverordening waarin geregeld wordt dat dieren tijdens lang transport gedrenkt en zo nodig gevoerd moeten worden. Jonge kalveren hebben een zuigreflex en de in het vervoermiddel aanwezige drinknippels zijn hier niet geschikt voor. Dit heeft ertoe geleid dat de NVWA met ingang van 21 december 2015 geen exporten van nuchtere kalveren over lange afstanden certificeert. Aan de kalversector is meegedeeld dat er met de huidige vervoermiddelen niet voldaan wordt aan de voorwaarden van de transportverordening. Dit heeft ook gevolgen voor de import van deze dieren, die op basis van een door een medelidstaat verstrekt certificaat worden aangevoerd. Er vinden controles plaats van importzendingen waarbij specifiek gekeken wordt naar de aanwezige drinkvoorzieningen en de gesteldheid van de kalveren. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen vervoerders worden gewaarschuwd of beboet. Daarnaast worden er rapporten van deze bevindingen verstuurd naar de lidstaat van verzending.
Aan Wageningen UR is gevraagd om aan te geven of, en zo ja onder welke randvoorwaarden dieren van deze categorie getransporteerd kunnen worden over lange afstand conform de vereisten van de Europese Transportverordening. Het is vervolgens aan de sector om, deze voorwaarden in aanmerking nemend, een transportsysteem te ontwikkelen dat aan deze voorwaarden voldoet. Ik zal u van de uitkomsten van dit onderzoek op de hoogte stellen. Daarnaast zal ik, zoals ik ook in de eerdergenoemde Kamerbrief heb aangegeven, met de kalversector in gesprek gaan over de verduurzamings- en transitieagenda en een ambitieuze inzet van de sector daarin.
Is een aanscherping van de regels (zoals door de Dierenbescherming in het artikel wordt voorgesteld) in uw ogen nodig, inclusief strengere controle op de naleving van deze regels? Zo ja, welke regels heeft u daarbij in gedachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het eerstvolgende Algemeen overleg dierziekten en antibioticagebruik?
Ja.
Tegenstrijdige berichten over de ‘Class for the gifted’ van het Aloysius College |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Is het bericht van het Aloysius College waar waarin de school stelt dat er geen andere school bereid gevonden is om de «Class for the Gifted» voor basisschoolleerlingen uit groep 7 & 8 over te nemen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw antwoorden op eerdere vragen waarin wordt gesteld dat «het Zandvliet heeft aangegeven dat ze ook een programma voor getalenteerde leerlingen uit groep 7 en 8 van het basisonderwijs zullen aanbieden»?1 2
Zoals in het plan van aanpak van het bestuur van het Aloysius College reeds is gemeld, zal het huidige programma van de «Class for the Gifted» bij sluiting van de school niet kunnen worden gecontinueerd. Wel was duidelijk dat het Zandvliet College, bij voldoende aanmelding van de hoogbegaafde leerlingen afgelopen november, ook de intentie had om een programma voor hoogbegaafde leerlingen uit groep 7 en 8 basisonderwijs te gaan aanbieden per schooljaar 2016–2017. Het is u bekend dat de aanmelding van hoogbegaafde leerlingen vanuit het Aloysius College naar het Zandvliet College niet die omvang heeft gehad die was verwacht. Daarmee was ook de intentie voor een aanbod voor het basisonderwijs in eerste instantie niet meer in beeld. Pas onlangs heeft de school besloten om alsnog een soortgelijk programma aan te bieden. Dit aanbod, waarover ik uw Kamer begin december heb geïnformeerd, zal starten in april 2016 met een klas van hoogbegaafde leerlingen uit de groepen 7 en 8 van enkele basisscholen in de Haagse regio. Het gaat hierbij uitdrukkelijk om een eigen aanbod van het Zandvliet College en niet om een voortzetting van de «Class for the Gifted» zoals dat op het Aloysius College vormgegeven werd.
Ik betreur de onduidelijkheid die is ontstaan over het al dan niet aanwezig blijven van een programma voor hoogbegaafden in klas 7 en 8 basisonderwijs. Bestuur en directie van het Aloysius College hebben al hun energie besteed aan het vormgeven van een goed onderwijsprogramma voor de eindexamenkandidaten. Daarmee was er weinig ruimte om ook nog het programma «Class for the Gifted» vorm te geven. Niet op de hoogte zijnde van het pas onlangs bekend geworden initiatief van het Zandvliet College, heeft de rector van het Aloysius College de ouders geïnformeerd over de beëindiging van het programma en het ontbreken van een alternatief aanbod. Ik begrijp dat hiermee verwarrende informatie is ontstaan. Dat wordt door alle partijen betreurd.
Er is in de hierboven geschetste situatie een lacune ontstaan tussen het aanbod van het Aloysius College en het aanbod van het Zandvliet College. Daarom heb ik hierover contact gezocht met de interim-bestuurder van het Aloysius College. Hij onderkent dat er op deze wijze geen sprake is van een soepele overgang van het aanbod van het Aloysius College en het aanbod van het Zandvliet College. Daarom heeft hij mij toegezegd alles in het werk te stellen om vanaf januari 2016 weer een aanbod te hebben voor de hoogbegaafde leerlingen van groep 7 en 8 basisonderwijs. Hij heeft hier inmiddels een brief over gestuurd naar de ouders.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze vorm van extra onderwijs aan getalenteerde kinderen uit groep 7 & 8 van de basisschool in stand te houden?
Zie antwoord op vraag 1.
De vondst van werkgevers om de transitievergoeding te omzeilen |
|
Roos Vermeij (PvdA), Grace Tanamal (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland in een zaak waarbij een werknemer een verzoek deed tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst na twee jaar arbeidsongeschiktheid en na 1 jaar loonsanctie opgelegd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) aan de werkgever?1
Ja.
Herinnert u zich eerdere vragen over de vondst van werkgevers om de transitievergoeding te omzeilen?2
Ja.
In hoeverre wordt het loon voor een werknemer doorbetaald wanneer er sprake is van een sluimerend dienstverband?
Bij ziekte van de werknemer rust op de werkgever een loondoorbetalingsverplichting van (in beginsel) twee jaar. Gedurende die periode rust er op de werkgever en de werknemer de verplichting om zich in te spannen voor re-integratie. Wanneer het UWV oordeelt dat de re-integratie inspanningen van de werkgever onvoldoende waren, kan een loonsanctie worden opgelegd van maximaal 52 weken (artikel 25 lid 9 WIA). Dat betekent dat de werkgever ook gedurende die periode het loon van de werknemer moet doorbetalen. Als het UWV een loonsanctie oplegt, wordt het opzegverbod bij ziekte met dezelfde periode verlengd.
Na de periode van twee jaar, eventueel verlengd door een loonsanctie van het UWV, vervalt de verplichting van de werkgever om het loon door te betalen. De werknemer ontvangt dan, mits hij aan de voorwaarden voldoet, een WIA-uitkering. Daarbij is niet van belang of de arbeidsovereenkomst is beëindigd. Wanneer de arbeidsovereenkomst in stand blijft dient de werkgever wel de overige verplichtingen na te komen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst, zoals ik in mijn antwoord op eerdere vragen heb aangegeven (zie noot 2).
Kunt u toelichten wat u, naast de gegeven voorbeelden in de memorie van toelichting bij de Wet werk en zekerheid, verstaat onder ernstig verwijtbaar handelen of nalaten?
Bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever is de werkgever naast een transitievergoeding ook een billijke vergoeding verschuldigd. In de memorie van toelichting bij de Wet werk en zekerheid (Wwz) is aangegeven dat het om uitzonderlijke gevallen gaat, en is een aantal voorbeelden gegeven van situaties waarin sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uiteindelijk is het aan de rechter om aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van het geval te oordelen of er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. In bijlage 3 bij mijn brief van 27 november jl.3 is een aantal voorbeelden opgenomen van jurisprudentie waarin de rechter al dan niet heeft geoordeeld dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (of de werknemer).
In hoeverre vindt u dat het niet nakomen van de re-integratieverplichtingen door een werkgever, bijvoorbeeld blijkend uit een maximaal opgelegde loonsanctie door het UWV, aangemerkt moet worden als ernstig verwijtbaar handelen?
Ook hier geldt dat de feiten en omstandigheden van het geval bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of het niet-nakomen van re-integratieverplichtingen als ernstig verwijtbaar kan worden aangemerkt. Een door het UWV opgelegde loonsanctie kan een aanwijzing zijn dat hiervan sprake is. In deze zaak heeft de rechter echter gemotiveerd geoordeeld dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever, ondanks de door het UWV opgelegde loonsanctie. Ik treed niet in dit oordeel. Wanneer de werknemer het niet eens is met het oordeel van de rechter, kan hoger beroep worden ingesteld.
Het bericht “Nederlanders hebben weinig kennis van zorg” |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederlanders hebben weinig kennis van zorg»?1
Ja.
Wat vindt u van de gemiddelde score van een 5,3 die door de ondervraagden werd behaald bij een zorgkennisquiz?
Ik ben voorzichtig met de kennis als onvoldoende te bestempelen; daarvoor kan ik het onderzoek onvoldoende beoordelen op representativiteit en vergelijkbaarheid met onderzoeken naar andere (verzekerings)producten. Achter het gemiddelde van 5,3 gaat een grote spreiding schuil. Sommige mensen scoren heel hoog, anderen juist weer lager. Bovendien is het een gemiddelde van alle antwoorden. Ik denk dat het belangrijker is dat mensen weten dat de huisarts buiten het eigen risico valt – daar richten we ons in de informatievoorziening ook op – dan de algemene kennis of logopedie al dan niet in het basispakket valt. Dat laatste is alleen relevant voor mensen die hiervan gebruik maken of dat denken te gaan doen.
Ik vind het overigens wel wenselijk om het kennisniveau op het terrein van de Zorgverzekeringswet waar mogelijk te vergroten. Op het Ministerie van VWS en ook op andere plekken wordt voortdurend gewerkt aan het vergroten van kennis over zorgverzekeringen. Vanaf december 2015 is de eindejaarscampagne gestart www.meerwetenoverzorg.nl met specifieke aandacht voor het gespreid betalen van het eigen risico, het eigen risico in relatie tot de spoedeisende hulp of de huisarts(-enpost), wachtlijstbemiddeling, zorgtoeslag, de zorgverzekering als je 18 wordt (premie betalen en zorgtoeslag ontvangen) en zwangerschap in relatie tot de zorgverzekering (geen eigen risico verloskundige zorg en kraamzorg)en het eigen risico. Daarnaast zijn de website van rijksoverheid.nl en de zorgverzekeringslijn.nl recent geactualiseerd, is een voorbeeldartikel opgesteld voor patiënten- en consumentenorganisaties en regionale bladen en in 2016 zal er een voorlichtingsteam van VWS het land in gaan om mensen uitleg te geven over bovengenoemde onderwerpen; juist om mensen te bereiken die de informatie zelf mogelijk niet direct zoeken of kunnen vinden op internet.
Deelt u de mening dat het een zorgelijk signaal is dat de kennis van Nederlanders over zorgverzekeringen waarschijnlijk onvoldoende is, en dat bijvoorbeeld 44% van de ondervraagden niet wist wat voor soort basisverzekering zij hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is volgens u de belangrijkste oorzaak van deze lage mate van kennis over de werking van zorgverzekeringen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze lage mate van kennis voor een groot deel kan worden verklaard door de ingewikkeldheid van het zorgverzekeringssysteem en onduidelijke informatie over zorgpolissen?
Dat valt uit het opinieonderzoek niet op te maken. Ik zie het als een combinatie van zaken, waarbij bijvoorbeeld ook een rol speelt dat gezonde mensen de neiging hebben zich minder in zorgverzekeringen te verdiepen. Bij het kiezen van een zorgverzekering moet een verzekerde een aantal vragen echt voor zichzelf beantwoorden: welke zorg verwacht ik volgend jaar nodig te hebben? Wil ik een vrijwillig eigen risico? Wil ik me aansluiten bij een collectiviteit? Uit onderzoek van bijvoorbeeld de ACM blijkt, dat mensen steeds beter stilstaan bij dergelijke vragen. Zo hield in 2013 (ten opzichte van 2014) 2% van de bevolking rekening met zijn gezondheidssituatie bij het overstappen naar een andere polis. In 2014 (ten opzichte van 2015) was dat al toegenomen naar 18%. Ik beschouw dat als een goede ontwikkeling, dat mensen zichzelf de vraag stellen welke zorgverzekering het beste bij hen past. De NZa, Consuwijzer van de ACM, de NPCF, de consumentenbond en ook rijksoverheid.nl doet verzekerden een handreiking om te komen tot een afgewogen keuze om wel of niet over te stappen.
Welke mogelijkheden ziet u voor de versimpeling van het systeem, en de verbetering van de begrijpelijkheid van het systeem en zorgverzekeringen?
Van belang is om de wijzigingen beperkt te houden. Er is de afgelopen jaren bijvoorbeeld vaak iets veranderd op het terrein van het eigen risico (no claim, eigen bijdrage, etc.), de hervorming langdurige zorg (wijkverpleging naar de Zvw). Ik zie daarnaast duidelijke communicatie als algemene randvoorwaarde. De NZa stelt in de regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten eisen aan de informatie die een zorgverzekeraar hoort te verstrekken. Om de informatie transparant te houden hebben ook zorgverzekeraars aangegeven in hun actieplan Kern Gezond dat zij zich zullen houden aan duidelijke en begrijpelijke uitleg over de polis. Zorgverzekeraars hebben daarin aangegeven dat verzekerden en zorgaanbieders snel en gemakkelijk moeten kunnen inzien welke zorg voor een verzekerde, gelet op zijn of haar polis, is gecontracteerd. Ik zie dit jaar polisvoorwaarden voorbij komen, van bijvoorbeeld De Friesland, die zeer leesbaar zijn en geen verwijzingen naar andere artikelen meer bevatten. De vergelijkingssites spelen vaak een nuttige rol bij het inzichtelijk maken van producten in het overstapseizoen en het aanleveren van de juiste informatie aan deze sites is ook onderdeel van het NZA-toezicht.
In de monitor van het overstapseizoen die ik thans laat uitvoeren, wordt gekeken naar de informatie op websites van verzekeraars. Hoe worden de polissen aangeboden, welk taalniveau wordt er gebruikt, hoe vindbaar is de informatie op de websites etc.? Ik verwacht dat dit onderzoek het inzicht vergroot in de wijze waarop verzekeraars verzekerden werven en bestaande verzekerden proberen te behouden. Waar gaat het goed, waar kan het beter?
Kunt u een uiteenzetting geven van de rollen die u ziet weggelegd voor de verschillende partijen in het veld zoals de zorgverzekeraars, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), het Zorginstituut, zorgverleners, verzekerden en uw ministerie om deze ontwikkeling in gang te zetten?
Zorgverzekeraars zijn het eerste loket waar de burger kijkt voor zijn zorgverzekering. Deze informatie moet dus volledig, correct en begrijpelijk zijn. Ik zie het actieplan Kern Gezond als goede stap en verwacht dat verzekeraars die lijn zullen voortzetten voor het verbeteren van informatievoorziening aan verzekerden.
Het Ministerie van VWS informeert het algemeen publiek ieder jaar over de veranderingen in het basispakket van het jaar erop. Naast de veranderingen in het basispakket besteden we in een voorlichtingscampagne ook aandacht aan maatschappelijk actuele onderwerpen. Dit jaar gaat het over het eigen risico, de zorgtoeslag in het algemeen en de zorgtoeslag voor 18-jarigen, kiezen van een nieuwe zorgverzekering, bezoek aan de Spoedeisende hulp (SEH) en huisarts/huisartsenpost en wachtlijstbemiddeling. In alle voorlichtingsuitingen verwijzen we naar www.meerwetenoverzorg.nl. Dit jaar zal er voor het eerst een voorlichtingsteam actief het land intrekken om mensen actief te benaderen en te informeren.
De NZa stelt bij de uitvoering van haar taken het algemeen consumentenbelang voorop en ziet erop toe dat zorgverzekeraars en aanbieders transparant zijn over hun producten en diensten. Zorgaanbieders moeten in ieder geval informatie over de tarieven en de kwaliteit van hun prestaties en diensten verschaffen. Verzekeraars moeten inzicht geven in de premies en de kwaliteit van de aangeboden producten en diensten en de wijze van dienstverlening. De NZa werkt aan een consumentensite met meest gestelde vragen over de zorg.
Conform artikel 64 en 65 van de Zvw geeft het Zorginstituut (Zinl) aan zorgverzekeraars, zorgaanbieders en burgers voorlichting over de aard, inhoud en omvang van de verzekerde prestaties. NZa en Zinl bieden op hun eigen websites specifieke informatie aan voor verzekerden.
In hoeverre wordt volgens u nu ingezet op de ontwikkeling van begrijpelijke informatie over zorgverzekeringen en de werking van de Zorgverzekeringswet?
Zie mijn antwoord op vraag 2, 3, 4, 6 en 7.
Deelt u de mening dat een dergelijke ontwikkeling kan bijdragen aan een sterkere positie van de verzekerde binnen het systeem?
Die mening deel ik met u. Het is onnodig dat mensen niet overstappen omdat zij bijvoorbeeld denken niet geaccepteerd te zullen worden. Zorgverzekeraars geven dit jaar bij iedere basisverzekering aan dat iedereen geaccepteerd zal worden voor die verzekering. Als mensen daardoor het gevoel hebben dat er een drempel vervalt is dat een groot goed.
In verlengde daarvan benoem ik regelmatig dat ook de medische selectie voor de aanvullende verzekering nog maar voor 5% van de polissen geldt en dan alleen bij de aller zwaarste pakketten, in het bijzonder specifieke tandartsverzekeringen. Mensen zijn onvoldoende op de hoogte dat het aantal medische selecties voor aanvullende verzekeringen al enorm is afgenomen de afgelopen jaren. Dat is jammer, want daardoor ervaren mensen mogelijk onnodig drempels. Zoals hierboven aangegeven probeer ik via diverse kanalen mensen daarop te wijzen. Als we door uitleg dergelijke misverstanden kunnen wegnemen, zal dat verzekerden meer het gevoel geven dat zij als kritische verzekerde hun eigen afweging kunnen maken bij het kiezen van een polis.
Op welke manier wordt informatie over zorgverzekeringen betrokken in het centraal informatiepunt, dat als speerpunt (het verbeteren van de informatievoorziening voor zorgvragers) is toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling vorig jaar?
Het centraal informatiepunt, dat als speerpunt (het verbeteren van de informatievoorziening voor zorgvragers) is toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling vorig jaar, had vooral betrekking op de hervorming langdurige zorg en jeugd. Informatie over de zorgverzekering is vorig jaar meegenomen in de eindejaarscampagne met de bijbehorende voorlichtingscampagnesite «De zorg verandert mee». Het centraal informatiepunt zal vanaf 2016 worden vervangen door regelhulp, met name gericht op de langdurige zorg en maarschappelijke ondersteuning.
Momenteel loopt de jaarlijkse eindejaarscampagne. De eindejaarscampagne is 1 december 2015 van start gegaan. De doelstelling van de campagne is het kennisniveau van de burgers over met name het eigen risico van de zorgverzekering te laten toenemen. Zoals reeds aangegeven zullen wij in aanvulling op de publiekscampagne via media ook aanwezig zijn op beurzen en markten waar veel publiek komt met de inzet van een voorlichtingsteam. Deze inzet zal plaatsvinden van januari–mei 2016. In die periode wordt de voorlichting over de zorgverzekering vooral gericht op de categorie 18–39 jaar en 65 plus.
Het bericht dat de politie-pc’s brandhout zijn |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht politie-pc brandhout?1
De Telegraaf schetst in het bericht een te somber beeld van de ICT bij de politie. Ik herken dit beeld alleen uit de tijd van het onderzoek «ICT politie 2010» van de Algemene Rekenkamer. De politie heeft haar ICT sindsdien sterk verbeterd.
Naar aanleiding van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer heeft mijn ambtsvoorganger het Aanvalsprogramma Informatievoorziening in 2013 gestart. De gelijknamige Review Board houdt toezicht op de uitvoering daarvan. Ik informeer de Kamer halfjaarlijks over de voortgang van de uitvoering van het Aanvalsprogramma. Dit is laatstelijk gebeurd op 31 augustus 20152.
Sinds de start heeft de politie onder andere de volgende belangrijke resultaten behaald:
In de laatste voortgangsrapportage politie heb ik de Kamer geïnformeerd dat de vernieuwing van de ICT langer zal duren, omdat ik binnen de beschikbare financiële middelen en menscapaciteit bij de eenheden, het Politie Diensten Centrum en de Staf korpsleiding, voorrang geef aan het op orde brengen van de basis van de Nationale Politie. De politieorganisatie heeft derhalve meer tijd nodig om de gewenste vernieuwing van de ICT goed te realiseren.
Politiemensen hebben onlangs de gebruikstevredenheid en de bruikbaarheid van de ICT met een 6+ beoordeeld. Het streefcijfer is een 7. De politie is er dus nog niet. De vernieuwing van de ICT zal hieraan een aanzienlijke bijdrage leveren.
Wanneer was u op de hoogte van dit tekort bij de politie? Was u hiervan op de hoogte voor de behandeling van de begroting Veiligheid en Justitie?
De korpschef heeft mij op 2 november 2015, na de aanbieding van de begroting 2016 aan de Kamer op Prinsjesdag, gemeld dat hij de (concept) portfolio informatievoorziening (IV) 2016 niet kan realiseren binnen het financiële IV-kader van de politiebegroting 2016. Ik heb op 23 november 2015, voor de begrotingsbehandeling op 25/26 november 2015, de Kamer hierover geïnformeerd3.
Wat gaat u doen, nu u weet hoe hoog het tekort op de ICT-voorzieningen is? Komt u nog voor de Voorjaarsnota met een voorstel geld hiervoor vrij te maken?
Het niet kunnen realiseren van de concept IV-portfolio binnen het beschikbare financiële IV-kader betreft vooralsnog 2016. In het tussenbericht over de herijking4 heb ik reeds aangegeven dat ik ten aanzien van de IV-portfolio 2016 en de herijking van het Aanvalsprogramma scherpe keuzes zal maken. Deze keuzes kunnen effect hebben op het tempo van eerdere toezeggingen aan de Kamer en de nog vast te stellen uitvoeringsplanning van de herijking. De (financiële) uitvoering van de IV-portfolio 2016 zal ik vervolgens strikt bewaken.
Zoals aangekondigd bij de begrotingsbehandeling laat ik momenteel een onderzoek uitvoeren naar de verhouding tussen het personele en materiële budget van de politie. In dat onderzoek worden ook de risico's van de financierbaarheid van de informatiseringsportefeuille van de Nationale Politie meegenomen. De uitkomst van dit onderzoek zal ik met uw Kamer delen en betrekken bij de Voorjaarsbesluitvorming 2016 van het Kabinet.
Daarnaast heb ik in de bovengenoemde brief aangekondigd dat de politie een zelfbeoordeling van de financiële sturing zal doen en dat ik een extern onderzoek daarnaar zal laten doen. Ik heb de Commissie van toezicht op het beheer politie gevraagd om het externe onderzoek voor haar rekening te nemen.
Deelt u de mening dat goede ICT-voorzieningen belangrijk zijn voor politiepersoneel om het werk goed uit te kunnen voeren en zelfs gevaarlijke situaties kan opleveren wanneer informatie kwijtraakt?
Ja, ik deel de mening dat goede ICT-voorzieningen belangrijk zijn voor politiemensen om hun werk op het terrein van zowel operatiën als bedrijfsvoering goed te kunnen uitvoeren en dat informatie voor hen beschikbaar, beveiligd en betrouwbaar moet zijn.
Deelt u de mening, zoals in het artikel naar voren komt, dat het huidige tekort alleen is voor het in stand houden van slecht werkende ICT-voorzieningen? Zo ja, wat is uw plan voor de vervanging van deze slecht werkende voorzieningen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de korpschef heeft bij het opstellen van de concept IV-portfolio 2016 de hoogste prioriteit gegeven aan het in stand houden en het onderhouden van de bestaande ICT-voorzieningen en de continuïteit van het politiewerk. De vernieuwing van de bestaande ICT-voorzieningen zal zoals ook aangegeven in de herijking langer vergen, zie ook de beantwoording van vraag 1. Dit betekent niet dat de vernieuwing stil ligt. De uitrol van MEOS-smartphones en de nieuwe informatievoorzieningen voor de operationele processen briefing en executie & signalering worden bijvoorbeeld voortgezet.
Deelt u de mening van de vakbond NPB dat er een onderzoek moet komen naar de aansturing van ICT-projecten bij de politie? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel de mening van de vakbond NPB niet. In het verleden hebben reeds meerdere externe onderzoeken naar de ICT plaatsgevonden, waaronder de governance van ICT-projecten. De politie is mede naar aanleiding van deze onderzoeken gericht bezig met het verder professionaliseren van het ICT-projectportfoliomanagement, zowel op het terrein van de sturing als de beheersing van de ICT-projectportfolio. Daarnaast zal de Review Board, conform de Kaderwet adviescolleges, medio 2016 een evaluatieverslag opstellen. Voorts wacht ik af of en zo ja wanneer, de Algemene Rekenkamer onderzoek naar de ICT bij de politie zal doen als vervolg op het onderzoek in 2010.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg politie op 14 januari?
Ik zal ervoor zorgdragen dat de Kamer de beantwoording van de vragen van het lid Kooiman ontvangt voor het Algemeen Overleg Politie dat op 20 januari 2016 voorzien is.
Het inspectierapport van Eyes on Animals over paardenmarkten |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Eyes on Animals «inspectieverslag van de paardenmarkt Zuidlaren op 20 oktober 2015»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit rapport?
In geval paardenmarkten onderdeel uitmaken van evenementen zoals een kermis of jaarfeest, is het risico op aantasting van het welzijn van de daar gehouden paarden nadrukkelijk aanwezig. Immers, de geluidsvolumes en mensenmassa’s waarmee deze evenementen gepaard gaan kunnen bij paarden veel stress veroorzaken. In dat geval kan niet worden beargumenteerd dat de voorwaarden die worden gesteld door de Wet dieren en het Besluit houders van dieren ter verzekering van het welzijn van de dieren, worden gerespecteerd. Dit risico kan alleen voorkomen worden door deze koppeling van paardenmarkten aan genoemde evenementen zodanig los te maken dat de paarden er geen hinder van ondervinden.
Zoals ik heb aangegeven in de schriftelijke beantwoording van de begrotingsvragen op 3 december 2015 zijn er geen voornemens om over te gaan tot het verbieden van de markten. Markten hebben een toegevoegde waarde want op die manier kan een tweede bestemming worden gezocht voor paarden die anders naar de slacht zouden gaan.
Incidenten kunnen niet altijd worden voorkomen maar het risico erop kan en moet zoveel mogelijk geminimaliseerd worden. Ik ben van mening dat er kritisch naar paardenmarkten gekeken moet worden om te zien of de daarin betrokken partijen zelf in staat zijn het welzijn van de dieren beter te waarborgen, misstanden te voorkomen en het risico op incidenten te minimaliseren. Ik zie daar ook een taak voor de betrokken gemeenten. Deze kunnen immers, met inachtneming van de kaders van hun APV-verordening, voorwaarden stellen bij de voor de paardenmarkten te verlenen vergunning. Destijds zijn door de betrokken partijen afspraken gemaakt over het verbeteren van het welzijn van paarden tijdens jaarmarkten. Ik zal in overleg met de Sectorraad Paarden en de andere stakeholders, waaronder de Dierenbescherming en Eyes on Animals, bezien op welke wijze het paardenmarktenprotocol dient te worden herzien en te worden aangescherpt om het welzijn van de paarden bij hun verblijf op de jaarmarkten beter te borgen. De NVWA zal specifiek op de paardenmarkten controleren waarbij de protocollen uitgangspunt zullen zijn.
Daarnaast zal, zoals eveneens aangegeven in de schriftelijke beantwoording, door de NVWA scherper toezicht worden gehouden op de export van paarden door middel van het kanaliseren van de export van paarden uit Nederland o.a. door het gebruik van Trade Control and Expert System – TRACES – in plaats van een gezondheidsverklaring per dier.
Mede in verband met diergezondheidsrisico’s is besloten om export van paarden alleen nog toe te staan vanaf erkende verzamelplaatsen en niet meer vanaf paardenmarkten. Hiervoor is een wijziging nodig van de Regeling handel levende dieren en levende producten. Het streven is om deze wijziging voor de zomer in te laten gaan. Door middel van deze aanpassingen zal het welzijn van paarden die bestemd zijn voor de export en van paarden op markten beter gewaarborgd kunnen worden.
Is het waar dat een paardenmarkt volgens de EU-wetsdefinities geldt als «Overlaadplaats» met een maximum transporttijd van 24 uur? Kunt u met het oog hierop reageren op de bevindingen van Eyes on Animals: dat deze tijd bijna standaard en structureel wordt overschreden?
Volgens de Europese transportverordening geldt de markt als overlaadplaats. Indien de dieren hier langer dan 48 uur verblijven kan deze overlaadplaats ook bestempeld worden als plaats van vertrek. De houders van de dieren dienen er voor te zorgen dat aan de eisen van de transportverordening en het Besluit houders van dieren wordt voldaan.
Is het waar dat er geen harde normen zijn voor wanneer een paard te mager is, en dat dit per geval beoordeeld wordt door een dierenarts die mogelijk onder druk staat van handelaren om niet te streng te zijn, zoals gesteld door Eyes on Animals? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is en er vastgestelde normen moeten komen zodat voor iedereen duidelijk is waar de grens tussen gezond en ongezond ligt?
Bij paarden wordt de body condition score gebruikt om vast te stellen of het gewicht in orde is. Deze internationaal toegepaste score is afdoende om een goed beeld te geven van de voedingstoestand van het dier. Dierenartsen en controleurs van de NVWA gebruiken deze body condition score.
Klopt de ervaring van Eyes on Animals dat er gedurende de nacht geen capaciteit van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) wordt ingezet om op dierenwelzijn en naleving van de EU-wet 1/2005 te handhaven? Kunt u een overzicht geven van het aantal fte dat beschikbaar is voor controle tijdens de nacht, en het aantal fte dat beschikbaar is voor controle overdag?
Tijdens paardenmarkten ligt de verantwoordelijkheid voor het toezicht primair bij de houder, de marktorganisator en de lokale overheid die ook de vergunning afgeeft voor het evenement. In de regel worden dierenartsen ingehuurd die alle dieren beoordelen. De NVWA houdt additioneel toezicht, kort voor en vanaf het moment dat de markt officieel geopend is. Ook wordt er gecontroleerd op de aan- en afvoerwegen en bij een aantal grensovergangen.
In totaal waren er in Zuidlaren tijdens de markt tussen 8.00 uur en 19.00 uur 12 controleurs aanwezig, herkenbaar en niet herkenbaar. Bij controles op de grenzen en aanvoerwegen tot 22.00 uur de avond ervoor 6 fte, vanaf 4.00 uur 2 fte en vanaf 6.00 uur nog eens 2 fte erbij. Vanaf 12.00 tot ca. 21.00 uur waren 15 fte aanwezig om te controleren bij afvoerwegen en de grenzen.
Bent u het er mee eens dat er strenger toezicht nodig is bij paardenmarkten voor naleving van de EU-wet EU 1/2005 en als dit, zoals uit onderzoek van Eyes on Animals blijkt, niet door de lokale overheid kan worden geleverd door de landelijke overheid dient te worden gedaan? Zo ja, op welke manieren gaat u dit toezicht versterken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt de constatering van Eyes on Animals dat paarden veelvuldig en structureel worden blootgesteld aan «ongerief» zoals angst, stress, dorst en dat de transporttijd niet tot een minimum wordt beperkt tijdens paardenmarkten zich tot de in de Wet Dieren vastgelegde intrinsieke waarde van het dier en de uitgebreide zorgplicht? Vindt u dat dit soort paardenmarkten een «redelijk doel» zijn om paarden aan het beschreven ongerief bloot te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Arme scholen die online campagnes organiseren om geld in te zamelen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat meer dan tweehonderd scholen online via crowdfundingsacties om geld moeten bedelen om onder andere het schoolplein te renoveren, muziekinstrumenten aan te schaffen of tablets te organiseren voor het onderwijs?1
Zie het antwoord op vraag 2.
Beschouwt u muziekinstrumenten en tablets als leermiddelen voor het primaire onderwijsproces? Zo ja, bent u van mening dat dergelijke leermiddelen door de overheid bekostigd dienen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De overheid is verantwoordelijk voor de reguliere bekostiging waarmee scholen in staat worden om kwalitatief goed onderwijs te geven en aan hun wettelijke verplichtingen te voldoen. Die bekostiging is voldoende om vorm en uitvoering te geven aan het primaire onderwijsproces. Scholen gaan over de inrichting van dat primaire proces en kiezen zelf welke leermiddelen daar onderdeel van uitmaken. Zij kunnen voor de aanschaf daarvan, in aanvulling op de reguliere bekostiging, gebruik maken van aanvullende middelen uit bijvoorbeeld crowdfunding. Ik vind dat aanvaardbaar, want het verwerven van extra middelen kan leiden tot een verdere verrijking van het onderwijs. Het getuigt van maatschappelijke betrokkenheid dat op deze manier ook bedrijven een bijdrage willen leveren aan het onderwijs op school.
Acht u het verantwoord dat scholen tijd en energie moeten steken in het bij elkaar sprokkelen van voldoende middelen om hun taken als onderwijsinstelling uit te kunnen voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat docenten en directeuren op scholen zijn aangesteld om leerlingen te onderwijzen in plaats van geld in te zamelen voor het primaire onderwijsproces? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het bericht dat arme scholen via online campagnes geld in moeten zamelen voor het onderwijs?
De bekostiging die scholen van de overheid ontvangen is voldoende om hun wettelijke taken als onderwijsinstelling uit te kunnen voeren. Scholen hebben de vrijheid om in aanvulling daarop op zoek te gaan naar additionele middelen. Het is inderdaad de taak van docenten en directeuren om leerlingen te onderwijzen. Daarbij kan het onderwijs aan die kinderen worden verrijkt of nog beter worden gemaakt, door het inzetten van extra middelen bovenop de reguliere bekostiging. Wanneer zij hiervoor kiezen moet dit uiteraard zorgvuldig gebeuren. De kwaliteit of continuïteit van het onderwijs mag hier niet onder lijden.
Deelt u de mening dat er een tweedeling tussen scholen gaat ontstaan wanneer het de ene school wel lukt om extra financiering via crowdfunding binnen te halen en de andere niet? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
De overheid zorgt voor reguliere bekostiging, waarmee scholen in staat worden gesteld om te voldoen aan hun wettelijke verplichtingen. Daarmee is gewaarborgd dat op iedere school vorm en inhoud gegeven kan worden aan kwalitatief goed onderwijs. Daarnaast hebben alle scholen de mogelijkheid om het onderwijs te verrijken door bijvoorbeeld crowdfunding. Dat kan leiden tot verschillen tussen scholen. Door de reguliere bekostiging is echter gewaarborgd dat alle scholen voldoende middelen te hebben om goed onderwijs te geven.
Bent u nog steeds van mening dat er geen sprake is van ongelijkheid in het onderwijs nu weer blijkt dat overheidsfinanciering niet voldoende is en dat scholen naar extra, andere inkomstenbronnen zoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Naar mijn mening blijkt uit de ontwikkeling naar meer gebruik van crowdfunding door scholen niet dat de reguliere bekostiging vanuit de overheid onvoldoende is voor het bekostigen van de wettelijke taken, maar blijkt uit die ontwikkeling dat scholen steeds creatiever worden in het zoeken naar extra middelen bovenop de overheidsfinanciering, om het onderwijs voor de leerlingen te verrijken. Met de reguliere bekostiging wordt gewaarborgd dat elke school vorm en uitvoering kan geven aan goed onderwijs. Daarnaast hebben scholen gelijke mogelijkheden om op zoek te gaan naar aanvullende middelen via bijvoorbeeld crowdfunding of sponsoring. In mijn ogen is hier dus geen sprake van ongelijkheid.
Hoe beoordeelt u het feit dat er tegenprestaties – een gebruikelijke praktijk bij crowdfunding – door scholen geleverd moeten worden aan donateurs?
Wanneer er sprake is van een tegenprestatie is het in april 2015 hernieuwde en aan uw Kamer toegezonden convenant «Scholen voor primair en voortgezet onderwijs en sponsoring» van toepassing.3 Dit convenant bevat breed gedragen kaders voor sponsoring die ik samen met partijen uit onderwijs en bedrijfsleven heb opgesteld. In het convenant is onder andere opgenomen dat de onafhankelijkheid van de school gewaarborgd moet blijven. Ook moet de tegenprestatie verenigbaar zijn met taak en doelstelling van de school, de onderwijsinhoud niet beïnvloeden en geen schade berokkenen aan de ontwikkeling van leerlingen. Het is uiteindelijk aan de school om in een concrete situatie een verantwoorde afweging te maken. De medezeggenschapsraad moet daarbij op grond van artikel 10 sub f van de Wet medezeggenschap op scholen om instemming worden gevraagd, want het is belangrijk dat er voor het aanvaarden van sponsoring en het aangaan van een tegenprestatie draagvlak is binnen de school.
Beschouwt u crowdfunding, sponsoring of donaties als een wenselijke en stabiele bron van inkomsten voor scholen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het zoeken naar extra middelen voor het onderwijs (door bijvoorbeeld crowdfunding, sponsoring of donaties) niet onwenselijk, want het is winst voor het onderwijs wanneer scholen hun onderwijs voor de leerlingen kunnen verrijken met extra middelen in aanvulling op de reguliere overheidsbekostiging. Deze aanvullende inkomstenbronnen zijn niet altijd stabiel. Daarom is in het hiervoor genoemde sponsorconvenant ook opgenomen dat het primaire onderwijsproces niet afhankelijk mag worden van sponsorbijdragen. Het is uiteindelijk aan de school om in een concrete situatie een verantwoorde afweging te maken.
Klopt het dat uw ministerie tien scholen laat experimenteren met andere, extra inkomstenbronnen en wat houden deze experimenten precies in? Kunt u een overzicht van deze experimenten aan de Kamer doen toekomen evenals de resultaten die deze experimenten tot op heden hebben opgeleverd?
In september 2015 is de door OCW gesubsidieerde pilot «Diversificatie van inkomstenbronnen voor het voortgezet onderwijs» gestart, met als doel om met schoolleiders/bestuurders van tien scholen in het voortgezet onderwijs te onderzoeken of en op welke manier zij hun inkomstenbronnen kunnen diversifiëren. Extra inkomstenbronnen zijn (naast de reguliere bekostiging) giften, sponsoring, nalatenschappen en social investment, in geld en/of in goederen, tijd en expertise. De schoolleiders/bestuurders werken in een aantal werkcolleges aan de ontwikkeling en uitvoering van de plannen en maken keuzes op welke manier zij hiermee verder gaan. De geleerde lessen (wat kan wel en wat kan niet) worden breed verspreid en indien er sprake is van een positieve uitkomst zal een toolkit samengesteld worden voor verspreiding van de lessen in het veld.
Het is nog te vroeg om concrete casussen te noemen. Wel kan gezegd worden dat de richting waarin de casussen zich ontwikkelen zeer divers is. Enkele voorbeelden van richtingen zijn: het vergroten van de betekenis van de school op lokaal sociaal maatschappelijk gebied door samen te werken met andere maatschappelijke instellingen, het verdiepen van de relatie met potentiële werkgevers o.a. door opleidingen aan te bieden aan medewerkers van deze werkgevers, het verdiepen en verbreden van relaties van de school met vervolgopleidingen en het verdiepen van de gekozen specialisatie van een school (bijvoorbeeld kunst of sport). De pilot zal in september 2016 worden afgerond met het aanbieden van een publicatie aan het Ministerie van OCW, waarin ook de genoemde toolkit kan worden opgenomen.
Bent u nog steeds van mening dat scholen door u voldoende worden gefinancierd om al hun taken naar behoren te kunnen uitvoeren? Kunt u uw antwoord ook toelichten?
De reguliere overheidsbekostiging die scholen ontvangen is voldoende om naar behoren uitvoering te geven aan hun wettelijke taken en om vorm en inhoud te geven aan kwalitatief goed onderwijs. Scholen gaan zelf over de inrichting van het onderwijs. Daarbij hebben ze de vrijheid om op zoek te gaan naar additionele middelen om het onderwijs voor hun leerlingen te verrijken.
Het bericht ‘Klokkenluider aan de grond’ |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Klokkenluider aan de grond»?1
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen over deze kwestie al heb aangegeven zijn de misstanden waar het nu om gaat niet gewenst2. Dat geldt eens te meer als blijkt dat de werknemer die zijn recht heeft proberen te halen daar nog lange tijd de nadelen van ondervindt. Het is belangrijk dat wet- en regelgeving wordt nageleefd en dat werknemers het loon ontvangen waar zij op grond van de wet of hun cao recht op hebben.
Bent u bereid na te gaan wat het verschil van inzicht is tussen de Portugese Belastingdienst en de Nederlandse Belastingdienst? Bent u bereid om u in te spannen om dit probleem op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Belastingdienst kantoor buitenland te Heerlen is bevoegd voor de belastingaangelegenheden van inwoners van Portugal, zoals betrokkene. De Belastingdienst heeft over deze problematiek contact met betrokkene.
Bent u bereid om te onderzoeken of het waar is dat de klokkenluider geen werk kan vinden doordat hij op een zwarte lijst is geplaatst? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen als dit het geval blijkt te zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik heb vernomen dat Rimec Ltd. (thans: Mecra) beschikt over een lijst waarop de namen van werknemers staan vermeld. Aan een aantal namen is een kwalificatie of diskwalificatie toegevoegd. Op welke wijze deze lijst gebruikt wordt, of de lijst wordt verspreid naar andere bedrijven en of betrokkene daarop is vermeld is mij niet bekend. Het betreft hier een zaak tussen werkgever en werknemer. Het is dan ook aan de werknemer om de afweging te maken of er voldoende aanknopingspunten zijn om tegen de handelwijze van de Rimec/Mecra een civielrechtelijke procedure te starten.
Hebben alle benadeelde werknemers die betrokken waren bij de aanleg van de A2-tunnel in Maastricht gekregen waar zij recht op hebben? Zo ja, welk bedrag is er totaal aan de werknemers overgemaakt? Zo nee, wat is hiervan de oorzaak en welke stappen gaat u ondernemen?
Bij vonnis van 22 juli 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland (Utrecht) een veroordeling uitgesproken ten laste van Rimec/Mecra. Deze houdt – zakelijk weergegeven – in dat Rimec/Mecra alle bepalingen van de cao Bouwnijverheid dient na te leven jegens de werknemers van haarzelf en enkele dochtervennootschappen. De Rechtbank heeft geoordeeld dat het Technisch Bureau Bouwnijverheid bevoegd is deze naleving door Rimec/Mecra af te dwingen en dat dit bedrijf daartoe de benodigde informatie dient te verschaffen. Rimec/Mecra is tevens veroordeeld zodanige nabetalingen te doen aan haar arbeidskrachten dat deze hebben ontvangen waarop zij conform cao recht hebben. Voorts dient het bedrijf een bedrag aan het Bedrijfstakpensioenfonds Bouw te voldoen wegens achterstallige premie.
Rimec/Mecra heeft tot nog toe niet aan deze veroordelingen voldaan. Hoger beroep tegen genoemd vonnis is momenteel aanhangig.
Het bericht dat toezichthouders van Patyna het eigen salaris fors verhogen |
|
Renske Leijten , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat toezichthouders in de thuiszorg het eigen salaris verhogen terwijl er van thuiszorgmedewerkers gevraagd wordt om salaris in te leveren?1
Het kabinet wil maatschappelijk acceptabele inkomens voor zorgbestuurders. Normen voor bezoldiging zijn vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). Binnen de grenzen die de wet, in het bijzonder de WNT, stelt is het aan de toezichthouders om te bepalen wat een passende beloning is. Ik ga er van uit dat zij daarbij niet enkel naar de letter van de wet kijken, maar binnen die grenzen een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden. Dat blijft maatwerk, mij past daarom terughoudendheid in de oordeelsvorming over individuele gevallen.
Inmiddels heeft Patyna de verhoging van de vergoeding van de toezichthouders herroepen, naar aanleiding van de maatschappelijke verontwaardiging daarover. In overleg met de cliëntenraad en ondernemingsraad zal worden onderzocht of de beloning in de toekomst nog moet worden aangepast. Dit geeft mij het vertrouwen dat er in deze een goede maatschappelijke afweging zal worden gemaakt.
Wat is uw morele oordeel over de verhoging van de vergoeding van toezichthouders in de zorg? Acht u dit moreel wenselijk aangezien er miljarden worden bezuinigd in de zorg? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u reageren op de volgende uitspraak in het artikel: «Een kleine steekproef bij andere zorginstellingen leert dat Patyna niet uit de pas loopt met nieuwe vergoedingen»? Bent u bereid de Kamer een overzicht te sturen van zorgorganisaties waarin toezichthouders het eigen salaris hebben verhoogd? Zo nee, waarom niet?
De jaarrekeningen van de thuiszorgorganisaties van 2015 zijn nog niet opgesteld. Deze gegevens zijn dus nog niet beschikbaar. Overigens verwijs ik u naar de WNT-jaarrapportage die jaarlijks aan de Eerste en Tweede Kamer wordt verzonden. Hierin treft u alle gegevens over bezoldigingen van toezichthouders.
Hoe oordeelt u over de uitspraken van toezichthouder Henk W. die aangeeft dat de verhoging van het salaris een passende beloning is bij de zwaarte van het werk en dat het niet in de rede ligt dat er op dit besluit teruggekomen wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om de toezichthouders van Patyna aan te spreken op hun zeer moreel verwerpelijke, onverantwoorde en egoïstische gedrag en dringend duidelijk te maken dat deze asociale vertoning maatschappelijk ongewenst is, juist in tijden dat zorgverleners en zorgbehoevende mensen te maken hebben met forse bezuinigingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten op welke wijze de kwaliteit van toezichthouders wordt beoordeeld? Kunt u toelichten welke hogere eisen er aan de toezichthouders worden gesteld in vergelijking met voorgaande jaren, aangezien de hogere eisen de aanleiding zijn voor de hogere vergoeding?2
Het belang van kritische interne toezichthouders is toegenomen. Goed bestuur vergt immers in de eerste plaats dat het interne toezicht goed werkt zodat de kwaliteit, continuïteit en de maatschappelijke opdracht van de instelling wordt bewaakt. Een Raad van Toezicht moet een volwaardige gesprekspartner zijn, die zich bewust is van de risico’s, de publieke belangen en de organisatiebelangen. Dat betekent ook dat de zij onafhankelijk van de bestuurder informatie inwint bij relevante stakeholders binnen en buiten de organisatie. Hierop moet de beschikbare tijd en daarmee ook de vergoeding zijn afgestemd.
Met de Nederlandse Vereniging voor Toezichthouders Zorg (NVTZ) ben ik in gesprek over het inrichten van een accreditatietraject voor toezichthouders. Met dit traject proberen we de vakontwikkeling en verdere professionalisering van toezichthouders kracht bij te zetten. Het doel hiervan is tweeledig: het functioneren van de raad van toezicht als orgaan te verbeteren en het nader invullen van de eisen die moeten worden vervuld om te spreken van een goede toezichthouder. Eind februari ontvangt uw Kamer de eerste voortgangsrapportage waarin u wordt geïnformeerd over de huidige stand van zaken.
Het bericht ‘Transitie doet administratieve lasten met 30 procent groeien’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de transitie in het sociale domein de administratieve lasten met 30 procent heeft doen toenemen door een gebrek aan regie en een wildgroei aan bureaucratische regels?1
Maatwerk voor en dichtbij de cliënt alsmede vermindering van administratieve lasten zijn belangrijke doelstellingen die met de decentralisaties worden nagestreefd. Dankzij de decentralisaties is bijvoorbeeld de verplichte indicatiestelling met een duur van maximaal negen weken in de jeugdzorg afgeschaft. Verschillende vormen van hulp zijn bij de Wmo en de Jeugdwet onder één financieringsstelsel gebracht. Door integrale hulpverlening – waarbij professionals meer bewegingsruimte krijgen – moeten de lasten terug kunnen.
Het is inherent aan grote stelselwijzigingen dat de vernieuwing in de uitvoering tijd nodig heeft om zich in te regelen. Aanbieders moeten met meerdere financiers (gemeenten) afspraken maken. Gemeenten en aanbieders zijn nog op zoek naar de meest optimale selectie-modellen die integrale hulpverlening en ondersteuning op een doelmatige wijze kunnen faciliteren. Ik beschik niet over een representatief onderzoek over de administratieve lasten als gevolg van de transitie. Er zijn wel diverse signalen. Er zijn positieve geluiden over een snellere toegang met minder bureaucratie, waarin professionals sneller kunnen schakelen. Er zijn ook (voorzichtige) positieve signalen over het toepassen van nieuwe inkoopmodellen die juist minder administratieve lasten met zich mee brengen. Tegelijkertijd zijn er reële klachten van met name regionaal en bovenregionaal werkende aanbieders die met meerdere financiers afspraken moeten maken.
Om de stijging van administratieve lasten te beperken heb ik in 2014 afspraken gemaakt met zorgaanbieders (verenigd in iZa) en de VNG om in projectverband gezamenlijk een zorgvuldige implementatie van het gegevensverkeer, waaronder een beperking van de administratieve lasten, te waarborgen. In 2015 hebben hier eerste acties op plaatsgevonden, waaronder een zeer forse reductieslag in het aantal productcodes en een zogenaamde modeloplegger bij eerder gesloten contracten, teneinde gestelde eisen aan verantwoordings- en beleidsinformatie vergaand te beperken.
Medio 2015 hebben op mijn initiatief de VNG en de branches van zorgaanbieders een – op basis van een met het veld tot stand gebrachte probleemanalyse – een werkagenda Administratie en ICT2 opgesteld. Inmiddels is een gezamenlijke uitvoeringsorganisatie van gemeenten en zorgaanbieders ingericht die de regie voert over de activiteiten. Het doel van deze uitvoeringsorganisatie is om de informatievoorziening te stroomlijnen en de administratieve lasten rondom inkoop en verantwoording te verminderen. Dit gebeurt onder andere door het stimuleren van gemeenten en aanbieders om gebruik te maken van beschikbare standaarden en in de spotlights zetten van goede voorbeelden aangaande afspraken tussen gemeenten een aanbieders die weinig administratieve lasten met zich mee brengen.
Was het niet juist de bedoeling dat de administratieve lasten in de zorg zouden afnemen? Kunt u uw antwoord toelichten
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat deze toename in administratieve lasten mede veroorzaakt wordt door uw beleid waarin u aan de gemeenten heel veel (beleids)vrijheid heeft gelaten, waardoor elke gemeente en elke zorgorganisatie zaken in het kader van de transitie anders aanpakken en het wiel op vele verschillende manieren wordt uitgevonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eén van de belangrijkste doelen van de decentralisaties in het sociaal domein is dat gemeenten cliënten integraal lokaal maatwerk bieden bij hun hulpvraag en participatie in de samenleving. Deze hulpvraag is afhankelijk van de kenmerken van de persoon en diens situatie en zal als regel dan ook veelal per cliënt verschillen. Gemeenten hebben om die reden beleidsvrijheid in de wijze waarop zij maatwerk bieden aan de cliënt. Dit leidt tot een verscheidenheid aan activiteiten en diensten. Tegelijkertijd moet het mogelijk zijn dit leveren van maatwerk gepaard te doen laten gaan met zo min mogelijk administratieve lasten. Beleidsruimte sluit het slim organiseren van bedrijfsvoeringprocessen, met zo min mogelijk administratieve lasten, het gebruik maken van standaarden, geenszins uit. Administratieve processen dienen ondersteunend te zijn aan zorgverlening en niet belemmerend.
Maakt deze toename van administratieve lasten de zorg volgens u beter, of gaat de tijd die men hieraan kwijt is ten koste van een goede zorgverlening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel, en welke gemeenten hebben gebruik gemaakt van externe inhuur van ambtenaren en/of gebruik gemaakt van externe adviesbureaus, en welke kosten waren hiermee gemoeid? Bent u bereid de Kamer hiervan een overzicht te sturen? Zo nee, waarom niet?
Er is op landelijk niveau géén informatie beschikbaar over externe inhuur van ambtenaren of adviesbureaus door gemeenten en de hiermee verbonden kosten. Ik zie daar ook geen aanleiding toe, nog los van de lasten die dat met zich meebrengt.
Zijn er verschillen tussen gemeenten als het gaat om de hoeveelheid bureaucratie en/of kosten aan externe inhuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in reactie op de vragen 1 en 2 heb aangegeven wordt de mate van administratieve lasten vooral in de uitvoeringspraktijk bepaald; het is aan gemeenten en zorgaanbieders om zich hiervan bewust te zijn en adequate keuzes te maken.
Welke kosten zijn er met deze toename van administratieve lasten gemoeid? Kunt u dit inzichtelijk maken?
Ik beschik niet over het gevraagde inzicht. Mijn inzet is er op gericht om samen met de daarvoor verantwoordelijke partijen te streven naar minimalisering van de administratieve lasten in de langdurige zorg. Zoals onder 1 en 2 aangegeven lopen daartoe al acties.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot uw aanpak om de bureaucratie bij gemeenten en zorgorganisaties te verminderen? Zijn er al concrete resultaten zichtbaar? Zo nee, waarom niet?
In mijn reactie op de vragen 1 en 2 ben ik ingegaan op de reeds ondernomen acties. In het voorjaar van 2016 zal ik u uitgebreider informeren over de brede aanpak.
Het bericht dat Nederland interesse heeft in de transactietaks |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland heeft interesse in transactietaks»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland voornemens is zich aan te sluiten bij de kopgroep, die onderhandelt over de transactietaks? Zo ja, waarom?
De Oostenrijkse Minister Schelling heeft tijdens zijn persconferentie gedurende de Ecofin Raad van 8 december de indruk gewekt dat de onderhandelingen over de FTT vorderen en dat Nederland zich zou hebben aangemeld voor de FTT groep. Dat is niet het geval. De onderhandelingen lopen moeizaam en Nederland heeft zich niet aangemeld om te participeren aan deze versterkte samenwerking. Wel heb ik mijn zorgen geuit over de mogelijke grensoverschrijdende effecten van een mogelijke FTT.
Kunt u aangeven waarom Estland is afgehaakt en zich niet meer kon vinden in de plannen?
Estland vreest dat de kosten om een FTT in te voeren niet opwegen tegen de baten. Zo kan een FTT leiden tot verplaatsing van de aandelenhandel naar gebieden buiten de FTT zone waardoor de belastinginkomsten voor Estland laag zullen uitvallen.
Kunt u aangeven in hoeverre aan de drie keiharde voorwaarden uit het regeerakkoord is voldaan, te weten dat pensioenfondsen gevrijwaard blijven, er geen disproportionele samenloop is met de huidige bankenbelasting en dat de inkomsten volledig moeten terugvloeien naar de lidstaten? Staan deze voorwaarden nog steeds overeind?
Op dit moment is er nog geen akkoord bereikt over de FTT. De onderhandelingen zijn nog steeds gaande. Mocht de FTT groep in de toekomst tot een akkoord komen dan zal ik dit akkoord beoordelen aan de hand van de genoemde criteria in het regeerakkoord. Zoals eerder in uw Kamer toegezegd, zal ik deze appreciatie dan met de Kamer delen.
Wat betekent het voor de financiële sector en de pensioenfondsen als de transactietaks straks wordt ingevoerd door Nederland of door andere lidstaten?
Op dit moment kan ik daar geen concrete uitspraken over doen omdat er nog geen concreet voorstel op tafel ligt. Wel zal de FTT, mocht deze door Nederland worden ingevoerd, effecten hebben op de financiële sector omdat de marktprijs van financiële instrumenten door deze belasting wordt verhoogd.
Klopt het dat het Verenigd Koninkrijk heeft aangegeven een gang te maken naar de Europese rechter? Zo ja, wat is de stand van zaken hiervan en waarom sluit Nederland zich niet hierbij aan?
Het Verenigd Koninkrijk overweegt een gang naar het Hof van Justitie over de FTT. Deze overweging kan pas plaatsvinden op het moment dat er een concreet FTT voorstel is en als er duidelijk is wat de schade van dit voorstel voor het Verenigd Koninkrijk betekent. Het Verenigd Koninkrijk moet namelijk aantonen dat de Britse belastingrechten zijn geschaad door de FTT heffing.
Gaat u in keiharde bewoordingen het signaal afgeven in Brussel dat belastingheffing een nationale bevoegdheid is en dat Nederland nooit en te nimmer zal instemmen met een transactietaks of welke Europese taks dan ook? Zo neen, waarom niet?
Ik ga geen signaal afgeven omdat Brussel al weet dat belastingheffing een nationale bevoegdheid is. Aan de andere kant is het belangrijk om te realiseren dat Nederland niet alleen op de wereld staat en dat internationale afspraken (ook over belastingen) om bijvoorbeeld fraude en belastingontwijking te bestrijden zowel voor Nederland als voor andere landen van groot belang zijn. Op deze manier kunnen gezamenlijke stappen worden gezet die een land in zijn eentje niet kan maken. In mijn optiek is het belangrijk om een balans te slaan tussen beide principes.
Bent u het er mee eens dat we beter snel afscheid kunnen nemen van de Europese Unie, voordat we straks helemaal niets meer te zeggen hebben over ons land?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat veel eindexamenkandidaten onvoldoende kennis hebben over het leenstelsel en het aangaan van schulden |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Leenstelsel abracadabra voor toekomstig studenten»1 en de enquête van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) en het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS)?
Ik heb het bericht ter kennisgeving aangenomen.
Deelt u de zorg over het gebrek aan kennis over lenen en het aangaan van schulden bij eindexamenkandidaten, bijvoorbeeld over de start van het leenstelsel, de voorwaarden van een lening, terugbetalingstermijnen en de hoogte van eventuele schulden?
Ik deel de zorg niet. Eindexamenkandidaten zijn in deze fase van het jaar vooral bezig met hun studiekeuze, en nog niet zo zeer met hun studiefinanciering. Onze voorlichtingscampagne concentreert zich daarom vooralsnog op de studiekeuze. Met onder andere de brief aan alle eindexamenkandidaten en de inzet van visuals op social media, willen we scholieren laten nadenken over vragen als: welke studie ga ik doen, op welk niveau, en in welke stad? Dat zijn de vragen waar eindexamenkandidaten eerst mee aan de slag gaan. Pas daarna komt de studiefinanciering in beeld. Daarbij geldt dat scholieren doorgaans wel goed op de hoogte zijn van de grote lijnen van het stelsel van studiefinanciering, maar hele specifieke informatie – zoals exacte bedragen of aflostermijnen- pas opzoeken als ze die informatie daadwerkelijk nodig hebben.
Waarom is de huidige voorlichting richting eindexamenkandidaten onvoldoende, bijvoorbeeld door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)? Waarom zijn studenten nu vooral aangewezen op informatievoorziening via ISO en LAKS en niet via de overheid? Wat gaat u verbeteren in de voorlichting?
De voorlichting aan scholieren en studenten over de mogelijkheden in de studiefinanciering heeft mijn continue aandacht. Samen met DUO, decanenorganisaties, LOB’ers en de onderwijsinstellingen (vo, mbo en ho), werk ik er hard aan om alle scholieren en studenten te bereiken met goede informatie. Daarin trek ik op met de scholieren- en studentenbonden, zoals ISO en LAKS.
Ik onderschrijf uw stelling dat studenten vooralvia de bonden aan hun informatie komen echter niet. Ik nodig u uit om eens een kijkje te nemen op duo.nl, startstuderen.nl en studiekeuze123.nl, of de brief te lezen die eindexamenkandidaten in oktober hebben ontvangen. Dat geeft u een goed beeld van wat ik het afgelopen jaar gedaan heb in de voorlichting aan studenten, en wat er de komende tijd nog gepland staat.
Daaraan wil ik toevoegen dat de voorlichting aan studenten en scholieren breder is dan de voorlichting over studiefinanciering alleen. Ze richt zich ook op studieoriëntatie en studiekeuze. In de jaarlijkse cyclus die de voorlichtingscampagne doorloopt, ligt de nadruk in januari en februari vooral op het maken van de studiekeuze, en in maart en april op het tijdig aanmelden en de rechten en plichten die daarbij horen. De content op startstuderen.nl past zich daarop aan, net als de advertenties op de radio, inclusief digitale zenders en spotify. Vanaf mei tot en met augustus concentreert de campagne zich op de financiële voorlichting en het aanvragen van de studiefinanciering; ook dat gaat weer via radio, via facebook en andere social media, en ook daarin speelt startstuderen.nl een centrale rol.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat scholieren op tijd de juiste kennis hebben voordat zij hun studiekeuze maken, ook voor de opleidingen met vervroegde inschrijfdeadlines?
Zie antwoord vraag 3.
Welke risico's heeft het aangaan van een lening zonder kennis over de voorwaarden en gevolgen van die lening? Op welke manier wilt u studenten niet alleen feitelijke kennis meegeven, maar ook advies geven over het voorkomen van hoge studieschulden, bijvoorbeeld met behulp van de tips van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud)?
Met u ben ik van mening dat studenten goed op de hoogte moeten zijn van hun rechten en plichten in de studiefinanciering voordat zij een lening aangaan. En met u vind ik dat studenten dienen te beseffen wat de (financiële) gevolgen zijn van een studieschuld. Mede daarom hebben we dit jaar een rekenhulp op startstuderen.nl gelanceerd, waarmee (aankomend) studenten een studiebegroting kunnen maken. Met deze tool kunnen zij berekenen hoeveel inkomen zij maandelijks nodig hebben om rond te komen, welk bedrag ze daarvoor moeten lenen bij DUO, hoeveel schuld die maandelijkse lening uiteindelijk oplevert bij afstuderen, en welke aflosbedragen daarbij horen.
Deze rekenhulp zal ook een rol spelen in de voorlichting rond het afbetalen, waarin ik wil stimuleren dat studenten die de ruimte hebben om sneller af te lossen, dat ook daadwerkelijk doen. Flexibel en vervroegd afbetalen zal daartoe beter gefaciliteerd worden, zodat studenten snel en gemakkelijk de maandelijkse aflossingsbedragen kunnen verhogen of verlagen en hun terugbetalingspatroon flexibel kunnen aanpassen, naar gelang hun persoonlijke situatie of levensfase dat toelaat. De rekenhulp helpt daarbij inzichtelijk te maken wat de kosten zijn van de mogelijke aflostermijnen. Op deze manieren wil ik studenten bewust maken van de gevolgen van de financiële beslissingen die zij nemen, zodat het lenen van geld bij DUO voorbehouden blijft voor dat waarvoor de faciliteit bedoeld is, namelijk inkomensondersteuning tijdens de studie.
In de voorlichting aan studenten wordt verder samengewerkt met het Nibud. Zo beheert Nibud het financieelstudieplan.nl dat studenten in staat stelt om een gedetailleerd financieel studieplan bij te houden. Dat instrument bevat ook veel handige tips van het Nibud en is in co-creatie met de studenten- en scholierenorganisaties en met medewerking van OCW tot stand gekomen. Tot slot is ook Wijzer in Geldzaken een goede partner, met veel handige informatie en tips voor studenten op www.wijzeringeldzaken.nl/studeren.
Bent u bereid om studenten te informeren dat «Geld lenen kost geld» ook betrekking heeft op een lening van de overheid? Bent u bereid dit duidelijk te communiceren in de voorlichting en op de website van DUO?
Zie antwoord vraag 5.
Indicatieproblemen bij terminale thuiszorg |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u van situaties waarin terminale patiënten door indicatieproblemen niet thuis kunnen sterven?1
Ik vind dat onwenselijk.
Deelt u de mening dat iedere terminale patiënt thuis moet kunnen sterven, ook als deze patiënten (kort) in een zorginstelling hebben gewoond? Deelt u voorts de mening dat systemen de mensen moeten volgen, en dat het geen goede zaak is als kwetsbare patiënten geen terminale thuiszorg krijgen, omdat dit niet in het systeem past?
Ja. Ik wil juist verschuivingen tussen Wlz en Zvw in de laatste levensfase van mensen voorkomen om zo onrust voor cliënten en mantelzorgers te vermijden. De beleidsregels indicatiestelling Wlz waren daar al op gericht en zijn inmiddels verduidelijkt (zie ook antwoord op vraag 3), zodat er geen misverstanden hoeven te bestaan over de mogelijkheid dat het CIZ bij mensen die thuis willen overlijden een indicatiebesluit voor zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg kan afgeven.
Vindt u dat het zorgkantoor in kwestie een juiste interpretatie geeft van de wet- en regelgeving voor terminale patiënten die in een instelling wonen en niet thuis kunnen sterven? Waar kunnen patiënten en hun familie heen als ze er niet uitkomen met het zorgkantoor, en wie heeft de verantwoordelijkheid om voor een tijdige (thuis-)oplossing te zorgen?
In de mij nu bekende gevallen gaat het om indicatiebesluiten voor zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg. Het CIZ geeft deze besluiten af (met de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen), het zorgkantoor heeft hierbij geen directe rol.
In de voornoemde situaties bleken de beleidsregels indicatiestelling Wlz niet duidelijk genoeg te zijn. Vervolgens is overleg gevoerd tussen CIZ en VWS over de interpretatie van de beleidsregels. Dit mede in de context van het beoogde beleid om thuis te kunnen overlijden. Het overleg heeft geleid tot een verduidelijking van de beleidsregels specifiek voor mensen die in een instelling wonen en elders willen overlijden.
In deze gevallen gaat het om mensen die al zorg krijgen. Bij een wijziging van de zorgvraag is het zaak dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen om voor tijdige oplossingen te zorgen. Zorgkantoren hebben daarbij een zorgplicht. Dat betekent dat het zorgkantoor moet zorgen dat de cliënt de zorg krijgt waar hij recht op heeft. Het zorgkantoor koopt de zorg in bij zorgaanbieders. De zorgaanbieders waar mensen al in zorg zijn, hebben ook een taak om voor goede vervolgzorg te zorgen. Transferverpleegkundigen van het ziekenhuis regelen bijvoorbeeld indicaties, verzorging, verpleging en materialen nodig voor zorg die aansluit op de ziekenhuisopname. Een soortgelijke functie bestaat in het verpleeghuis.
In hoeverre klopt het dat voor cliënten van zorginstellingen de gelden die veel ZZP-indicaties (Zorgzwaartepakket) in de thuissituatie opleveren ontoereikend zijn om 24-uurs terminale thuiszorg te bieden? Wat vindt u ervan dat families dan geld moeten bijleggen, terwijl terminale thuiszorg een verzekerd recht is? In hoeverre vindt u het wenselijk dat alleen ZZP-10 voldoende gelden in de thuissituaties oplevert om 24-uurs terminale thuiszorg te bieden, terwijl bij veel terminale patiënten niet aan alle voorwaarden voor ZZP-10 kan worden voldaan?
Het beschikbare zorgprofiel (voorheen ZZP) biedt inderdaad niet in alle gevallen voldoende ruimte voor zorgaanbieders om palliatief terminale zorg thuis te bieden. Daarom heb ik geregeld dat het CIZ bij mensen die thuis willen overlijden een indicatiebesluit voor zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg kan afgeven. Daarnaast heb ik geregeld dat de zorgkantoren extra zorg boven op dit zorgprofiel (voorheen ZZP) kunnen toekennen als dat nodig is.
Er is overigens geen sprake van dat mensen in de thuissituatie geld moesten bijleggen. In een hospice kan het voorkomen dat mensen een aanvullende eigen bijdrage moeten betalen voor bijkomende kosten (maar niet voor verpleging en verzorging). In de beleidsregels is duidelijk aangegeven dat als cliënten in de laatste levensfase de zorg thuis of in een hospice (zonder toelating voor verblijf) willen ontvangen, het zorgprofiel VV beschermd verblijf met intensief pallatief terminale zorg kan worden geïndiceerd, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de aanvullende voorwaarden.
Wat gaat u doen om er per direct voor te zorgen dat terminale patiënten met een ZZP-indicatie voor een zorginstelling een indicatie voor terminale thuiszorg kunnen krijgen, zodat zij thuis kunnen sterven? Bent u bereid de Kamer hier nog dit jaar over te informeren?
Zie antwoord op vraag 2. De oplossing is in 2015 gerealiseerd en ik heb u vroeg in 2016 geïnformeerd.
De veel te hoge prijs die Nederland betaalt voor kankergeneesmiddelen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland betaalt hoofdprijs voor medicijnen tegen kanker»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht over het onderzoek van het NKI en drie andere Europese kankercentra (gepubliceerd in The Lancet Oncology) over prijsverschillen van dure geneesmiddelen in Europa.
Hoe duidt u het gegeven dat Nederland, als het gaat om de negen kankergeneesmiddelen die het meeste zorggeld opslokken, bij zeven daarvan in de top-3 staat van meest betalende landen?
Dit onderzoek is gebaseerd op de prijzen die ziekenhuizen in verschillende landen betalen voor dure kankergeneesmiddelen. Het laat zien dat de prijzen van dure kankergeneesmiddelen vaak het hoogste liggen in de meer welvarende landen, zoals Nederland. In het onderzoek, uitgevoerd op basis van de cijfers van 15 landen, staat Nederland voor 7 van de 9 geneesmiddelen in de top 3. Het is nadelig voor Nederland dat wij relatief veel blijken te betalen voor kankergeneesmiddelen. Tegelijkertijd ondersteunt dit mijn beeld dat er klaarblijkelijk nog veel lucht in de prijzen van dure geneesmiddelen zit en de prijzen van deze dure geneesmiddelen omlaag kunnen. Ik ben mede daarom voorstander van meer transparantie over de prijzen. Dit onderzoek onderstreept het belang daarvan. Verder vind ik dat er wat moet gebeuren aan de hoge prijzen van (innovatieve) geneesmiddelen in het algemeen. Ik kom hier op terug in de visie geneesmiddelen die ik u in het eerste kwartaal van 2016 heb toegezegd.
Kunt u aangeven hoe het komt dat Spaanse kankercentra 40% korting op de officiële verkoopprijs van bijvoorbeeld het medicijn ipilimumab (tegen melanoom) krijgen en Nederland slechts 2 procent?
Waarom bij dit specifieke geneesmiddel in Spanje een hogere korting wordt verstrekt door de fabrikant is mij niet bekend. Wel laat dit zien dat het belangrijk is de inkoopmacht te versterken, zodat we ook in Nederland hogere kortingen kunnen bedingen. Dit onderwerp loopt daarom mee in mijn gesprek met de sector over een integraal pakket aan maatregelen rond de dure geneesmiddelen. Dit integrale pakket aan maatregelen wordt meegezonden met de visie geneesmiddelen die ik u in het eerste kwartaal van 2016 heb toegezegd.
Deelt u de visie dat het nooit zo mag zijn dat Nederland te veel betaalt voor kankergeneesmiddelen en deze geneesmiddelen om die reden niet in het verzekerde pakket terecht komen? Graag een toelichting.
Ik vind het belangrijk om nieuwe innovatieve geneesmiddelen toegankelijk en betaalbaar te houden, ook voor de lange termijn. Daar zet ik mij voor in. Hiervoor is het wel noodzakelijk dat er iets aan de prijzen van geneesmiddelen gebeurt. In mijn visie geneesmiddelen die ik u in het eerste kwartaal van 2016 heb toegezegd kom ik op het betaalbaar en toegankelijk houden van innovatieve geneesmiddelen terug.
De stremming van het treinverkeer tussen Bad Nieuweschans en Leer |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Spoorbrug doorboord, vijf jaar geen trein tussen Groningen en Duitsland» en «Doorboorde spoorbrug over Ems is total loss: minstens vijf jaar geen treinverkeer mogelijk»?1
Ja.
Is het waar dat de komende vijf jaar geen treinen kunnen rijden tussen Bad Nieuweschans (Groningen) en het Duitse Leer? Bent u bereid bij uw Duitse collega’s aan te dringen op spoedig herstel van de brug?
De eerste inschatting van DB Netz, de Duitse spoorweginfrabeheerder, is dat het vervangen van de spoorbrug 3 tot 5 jaar in beslag zal nemen. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat de brug zelf alsook de fundering total loss is, waardoor de gehele planprocedure om te komen tot een nieuwe brug (incl. inspraak procedures etc.) zal moeten worden doorlopen. Meer duidelijkheid over de doorlooptijd wordt begin 2016 verwacht.
Op korte termijn zal ik mijn Duitse ambtscollega een brief sturen, waarin ik aandacht zal vragen voor de huidige hinder en zal benadrukken dat het in het belang van de (grensoverschrijdende) reiziger en de vervoerder is, om een spoedig herstel te bevorderen. Ik zal hem in deze brief ook vragen te kijken naar financieringsmogelijkheden die toekomstrobuuste oplossingen mogelijk moeten maken.
Hoeveel reizigers worden per dag getroffen door deze stremming? Welke economische consequenties heeft de stremming bij benadering voor reizigers, bedrijven en overheden aan Nederlandse c.q. aan Duitse zijde?
De afgelopen drie jaar is door de provincie Groningen, in nauwe samenwerking met vervoerder Arriva, veel gedaan om het internationaal reizen tussen Groningen en Niedersachsen te verbeteren en onder de aandacht te brengen van de reiziger. Dit heeft geresulteerd in een reizigersgroei van circa 200 reizigers per dag die de grens passeerden in 2012, naar ruim 700 reizigers per dag in november 2015.
Met name het goederenvervoer zal hinder ondervinden door deze stremming. Als gevolg van de stremming kan in januari niet gestart worden met het drie tot vijf keer per week rijden van een goederentrein van Veendam via Leer naar Bremen (en verder naar Malmö).
Tenslotte zullen de provincie Groningen en de Landesnahverkehrsgesellschaft Niedersachsen (LNVG) nadelen ondervinden in hun proces om te komen tot een verbeterde verbinding tussen Groningen en Leer. Naar verwachting zal het behaalde reizigersgroei niet kunnen worden vastgehouden. De komende tijd zal samen met de vervoerder en DB Netz worden gezocht naar een verdere verbetering van het alternatief vervoer.
Zijn er – gezien de bijzondere situatie – mogelijkheden om de vervanging van de spoorbrug te versnellen? Zijn er aan Nederlandse zijde belemmeringen die de vervanging van de spoorbrug verlengen? Zo ja, bent u bereid zich in te spannen om ervoor te zorgen dat deze belemmeringen niet leiden tot een langere duur van de vervanging?
Uiteraard is DB Netz volop bezig met het onderzoek naar de oorzaak, maar ook naar de mogelijkheden om de hinder zoveel mogelijk te beperken. Mij zijn geen belemmeringen voor de vervanging van de spoorbrug aan Nederlandse zijde bekend.
Welk alternatief wordt geboden aan reizigers die de komende jaren hinder ondervinden als gevolg van deze stremming? Bent u bereid om u – samen met provincie, Arriva en Duitse overheden – in te spannen voor een oplossing waarbij reizigers zo min mogelijk hinder ondervinden van de stremming?
Op dit moment heeft de regionale concessiehouder, vervoerder Arriva, vervangende busdiensten ingezet. De provincie Groningen, LNVG en Arriva gaan verdere verbeteringen voor de alternatieve (bus)dienstregeling onderzoeken, zodat de gevolgen voor de reiziger zoveel mogelijk worden beperkt.
Welke gevolgen heeft de vernieling van deze spoorbrug voor de plannen om een snelle(re) treinverbinding tussen Groningen en Bremen te realiseren?
Zie beantwoording vraag 3 voor de hinder voor de huidige reizigers. In overleg met de betrokken partijen (waaronder de provincie Groningen, Niedersachsen en Berlijn) wordt op dit moment nagegaan wat de gevolgen zijn voor de realisatie van een snelle(re) treinverbinding tussen Groningen en Bremen. Zodra dat bekend is, zal ik uw Kamer daarover informeren.
Wat betekent deze stremming voor de rijksbijdrage voor de grensoverschrijdende spoorverbinding Groningen-Bremen? Gelden de op 7 juni 2014 gestelde voorwaarden – namelijk voor 1 juli 2016 duidelijkheid over de grootste problemen, verschillende varianten, kosteneffectiviteit en kostenverdeling Nederland-Duitsland – om aanspraak te kunnen maken op de rijksbijdrage nog steeds?2 Bent u – gezien de bijzondere situatie bereid om hier flexibel mee om te gaan? Zo nee, waarom niet?
De rijksbijdrage voor de grensoverschrijdende verbinding Groningen-Bremen was gereserveerd onder enkele specifieke voorwaarden, waaronder de vermelding dat er uiterlijk medio 2016 vorderingen zouden zijn gemaakt met de uitwerking van de planvorming. Wat de effecten op lange termijn zijn, is nu nog niet te zeggen. Ik wacht de nadere berichten daarover van de provincie Groningen eerst af.
Wat betekent deze stremming voor de bij de EU verworven gelden à 8,3 miljoen euro voor een studie naar de spoorverbinding Groningen-Bremen?3 Ziet u – nu deze spoorbrug ernstig beschadigd is – mogelijkheden om extra Europese middelen te verwerven voor deze verbinding?
De 8,3 miljoen die het project heeft ontvangen voor studie naar de spoorverbinding Groningen-Bremen wordt ingezet voor de noodzakelijke onderzoeken in de planuitwerkingsfase en blijft derhalve staan. Risico is dat het deels opnieuw moeten laten uitvoeren van de onderzoeken resulteert in het niet halen van de planning die met Innovation and Networks Executive Agency (INEA) is afgesproken. De provincie Groningen heeft dit bij INEA gemeld en zal, zodra hier meer duidelijkheid over is, INEA nader informeren. Voor de beantwoording van uw vraag over de extra Europese middelen, verwijs ik u graag naar de beantwoording van vraag 2.
Bent u bereid u in te spannen om ervoor te zorgen dat de nieuwe brug aan Duitse zijde zodanig wordt aangelegd, zodat deze past bij de ambities die er liggen voor een snelle(re) treinverbinding tussen Groningen en Bremen?
De aanvaring met de brug is een bijzonder ongelukkige situatie voor de huidige dienst. Echter, in het project biedt dit ook de gelegenheid om samen met de Duitse betrokken partijen na te denken over een structurele oplossing die recht doet aan de ambities voor een snelle(re) verbinding tussen Groningen en Bremen. Ook hierover is het project, met als trekkende partij de provincie Groningen, met de Duitse partijen in gesprek.
Het verzoek om OVSE/ODIHR-waarnemers te laten observeren bij het aanstaande referendum |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de OVSE/ODIHR (Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa / Office for Democratic Institutions and Human Rights) op een verzoek om waarnemers te sturen?1
Ja.
Hoe duidt u het gegeven dat er gevraagd is om OVSE/ODIHR-waarnemers toe te laten bij het aanstaande referendum over de associatieovereenkomst tussen de EU en Oekraïne?
Bij parlementsverkiezingen is het gebruikelijk dat Nederland OVSE/ODIHR waarnemers uitnodigt om bij de verkiezingen aanwezig te zijn. Het raadgevend referendum over het associatieakkoord met Oekraine op 6 april 2016, is de eerste keer dat een referendum in Nederland wordt gehouden onder de Wet op het raadgevend referendum (Wrr). In de Wrr is artikel J39 van de Kieswet niet van toepassing verklaard. In artikel J39 wordt een bevoegdheid verleend aan de Minister van Buitenlandse Zaken voor het uitnodigen van waarnemers bij verkiezingen, ter uitvoering van een verdrag of een internationale afspraak. Een referendum is echter geen verkiezing. Om die reden is in de Wrr geen regeling voor waarnemers opgenomen. In de memorie van toelichting op de Wrr wordt gesteld dat er geen behoefte was aan een regeling voor waarnemers. De Wrr bevat echter geen verbod op de aanwezigheid van waarnemers, zodat, ondanks het ontbreken van een regeling daartoe, waarnemers aanwezig kunnen zijn bij het uitbrengen van de stemmen, mits met instemming van de burgemeester en de voorzitter van het stembureau.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat het de eerste keer is dat er gebruik wordt gemaakt van de Wet raadgevend referendum 2015 en verschillende gemeenten hebben aangegeven dat zij – in verband met de kosten – minder stemlokalen open gaan stellen, de aanwezigheid van OVSE/ODIHR-waarnemers van meerwaarde is? Zo neen, waarom niet?
Ik zie geen verband tussen de aanwezigheid van waarnemers en het aantal stemlokalen. Transparantie van de procedure is altijd het uitgangspunt bij zowel verkiezingen als referenda. Het aantal beschikbare stemlokalen doet daaraan niets af.
Bent u, daar het een voorwaarde is dat er een verzoek gedaan wordt door de regering van een OVSE-lidstaat, bereid een formele uitnodiging te versturen om de OVSE/ODIHR dit referendum te laten observeren?
Hoewel de Wrr daartoe niet verplicht, zal het kabinet OVSE/ODIHR uitnodigen bij het aankomende referendum waarnemers te zenden om aanwezig te kunnen zijn bij het uitbrengen van de stemmen. Zoals u bekend uit het antwoord van ODIHR aan GeenPeil, zal ODIHR als autonome instelling evenwel zelf bepalen of het daadwerkelijk tot waarneming kan en zal komen en op welke wijze de waarneming wordt vormgegeven.
Arbeidsmigratie binnen Europa |
|
Marit Maij (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Parijs» en Brexit blazen arbeidsmigratie van Europese agenda»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voorkomen van onderbetaling, oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt waarmee vrij verkeer van werknemers te vaak gepaard gaat óók een urgent probleem is dat snel (mede) in EU-verband moet worden aangepakt?
Zoals bekend deel ik de zorgen van de vragenstellers over de gevolgen van het vrije verkeer binnen Europa. Ook de Europese Commissie deelt inmiddels dit standpunt. De Commissie wil de oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt in de EU steviger aanpakken. Volgens EU Commissaris Thyssen van Werk, Sociale Zaken en Arbeidsmobiliteit is het slecht voor het imago en de geloofwaardigheid van de EU als daar niets tegen wordt gedaan.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat er bijvoorbeeld vertraging ontstaat rondom de noodzakelijke aanpassing van de Detacheringsrichtlijn? Welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat er spoedig een grondige herziening van de Detacheringsrichtlijn tot stand komt? Op welke wijze gaat u hierop inzetten in het kader van het Nederlandse voorzitterschap in 2016?
Gezien het belang dat de Europese Commissie aan dit onderwerp hecht verwacht ik niet dat er onnodige vertraging ontstaat. Commissaris Thyssen hoopt dat het Arbeidsmobiliteitpakket binnenkort wordt uitgebracht, zodat in de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid die op 7 maart 2016 plaatsvindt een eerste gedachtewisseling kan plaatsvinden. Nederland heeft als reactie op de mededeling van de EU Commissaris om met een Arbeidsmobiliteitpakket te komen, aangegeven, dat zij als Voorzitter dit pakket graag verder wil brengen. Nederland zal haar concrete standpunt formuleren als de inhoud van het Arbeidsmobiliteitpakket bekend is.
Bent u bereid om in Nederland alvast aan de slag te gaan met de aanpak van schijnzelfstandigheid, de problemen rondom het door de belastingdienst met de uitzendbranche overeengekomen ET-convenant en het A1-formulier, onder meer naar aanleiding van signalen hierover van de FNV? Zo ja, wat zijn uw voornemens met betrekking tot deze onderwerpen? Op welke termijn gaat u op deze punten actie ondernemen?2
In mijn brief van 2 oktober 2015 waarin ik de kabinetsreactie op het IBO-advies ZZP heb gegeven, ben ik ingegaan op mogelijkheden om schijnzelfstandigheid te bestrijden (EK, vergaderjaar 2015–2016, Bijlage bij Kamerstuk 34 036, letter H).
Wat betreft de door deze leden genoemde problematiek rondom buitenlandse uitzendkrachten heb ik tijdens het AO arbeidsmigratie van 23 september 2015 aangegeven dat het complexe materie blijkt te zijn. Eenvoudige oplossingen zijn niet voorhanden. Zodra er duidelijkheid over is zal ik, samen met de Staatssecretaris van Financiën, de Tweede Kamer informeren.
Ook ben ik bezig de problemen rond het A1-formulier aan te pakken. De Administratieve commissie voor de coördinatie van sociale zekerheidsystemen van de EU heeft een werkgroep ingesteld die als taak heeft de problemen rond de A1-verklaring te inventariseren en met oplossingen te komen. Nederland is voorzitter van deze werkgroep.
Het bericht ‘Vluchtelingen ingezet voor nijpend personeelstekort’ |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vluchtelingen ingezet voor nijpend personeelstekort»?1
Ja
Is er onder de ruim 600.000 werklozen en ruim 400.000 bijstanders die Nederland telt – alsmede onder de ongeveer 300.000 ZZP’ers met amper opdrachten – geen enkele kandidaat te vinden om dit probleem op te lossen? Zo neen, waarom niet?
De personeelstekorten treden op in specifieke sectoren, zoals in de techniek, waarin al langere tijd geprobeerd wordt om vacatures te vervullen. Dit kan bijvoorbeeld liggen aan geringe populariteit van sommige beroepen of aan onvoldoende afstemming tussen opleiders en arbeidsmarkt. Aangezien het om personeelstekorten gaat die al sinds lange tijd bestaan, is er geen sprake van uitsluiten van anderen. Eerder is het tegenovergestelde het geval; Nederlandse werkgevers hebben baat bij de kennis en kunde die vluchtelingen (met een verblijfsvergunning) kunnen meebrengen.
Waarom is dit project specifiek op vluchtelingen gericht, waardoor anderen worden uitgesloten? Deelt u de mening dat dit een onacceptabele bevoordeling van vluchtelingen ten koste van anderen is? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit project te (laten) beëindigen? Zo neen, waarom niet?
Nee, ik ben niet van plan dit project te laten beëindigen, want het past binnen het kabinetsbeleid om vluchtelingen een bijdrage te laten leveren aan de samenleving. Vluchtelingen die in ons land mogen blijven, moeten zo snel mogelijk integreren en aan het werk.
Bent u bereid de sociale implosie en de verdere verpaupering van Nederland te voorkomen door de grenzen te sluiten voor asielzoekers? Zo neen, waarom niet?
Nederland biedt bescherming aan personen die vluchten voor oorlog, vervolging of onmenselijke behandeling. Asielaanvragen worden op individuele basis beoordeeld. Als een asielzoeker geen vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag, maar enkel vanwege economische motieven een asielaanvraag doet, wordt deze afgewezen en verkrijgt men geen verblijfsrecht in Nederland.
De lancering van een medium range ballistische raket door Iran |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Iran tests another mid-range ballistic missile in breach of UN resolutions»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Iran wederom een test heeft uitgevoerd waarbij een ballistische raket is gelanceerd die een nucleaire lading kan dragen?
Iran heeft op 21 november jl. een ballistische raket gelanceerd. Het is thans niet bekend welk type raket dat betrof. Wel kan worden gesteld dat deze raket, evenals de op 10 oktober jl. gelanceerde ballistische raket, zeer waarschijnlijk valt binnen de «Categorie 1 Systemen», zoals door het Missile Technology Control Regime (MTCR) gedefinieerd. Deze systemen hebben een bereik groter dan 300 km en een payload van minimaal 500 kg. Op basis van de richtlijnen van het MTCR kan worden gesteld dat «Categorie 1 Systemen» in theorie in staat zijn om massavernietigingswapens te vervoeren.
Is deze lancering wederom een schending van VNVR-resolutie 1929? Zo ja, deelt u de mening dat deze schending geadresseerd, onderzocht en, indien bewezen, gesanctioneerd moet worden?
VN-Veiligheidsraadresolutie 1929 (2010) verbiedt Iran activiteiten te ondernemen die gerelateerd zijn aan ballistische raketten die in staat zijn een nucleair wapen te dragen. Het kabinet is van mening dat, evenals bij de andere door Iran gelanceerde ballistische raketten de afgelopen jaren, door middel van de geëigende VN-mechanismen dient te worden onderzocht of een raket een massavernietigingswapen zou kunnen dragen. VNVR-resolutie 1929 stelt een Expertpanel in dat gemelde schendingen kan onderzoeken en draagt het Iran Sanctiecomité op effectief te reageren op schendingen. Het ligt in dit stadium niet voor de hand om buiten het multilaterale kader dit vraagstuk bij Iran aan de orde te stellen.
Bent u voornemens deze schending aanhangig te maken bij de VN-Veiligheidsraad? Wordt daartoe overleg gevoerd met andere landen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van plan uw ongenoegen over deze lancering kenbaar te maken bij de Iraanse regering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welk gevolg heeft het door de Verenigde Staten aanhangig maken bij de VN-Veiligheidsraad van een ballistische raketlancering door Iran in oktober van dit jaar gekregen? Is deze lancering inmiddels aangemerkt als schending van VNVR-resolutie 1929? Zo ja, is dit reeds gevolgd door sancties?
Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland en de Verenigde Staten hebben op 21 oktober jl. het Iran Sanctiecomité gevraagd de rakettest van 10 oktober jl. te onderzoeken. Het Comité heeft in november unaniem besloten dat het Expertpanel een onderzoek moest beginnen naar de lancering en heeft het panel gevraagd hierover terug te rapporteren. Op 11 december heeft het Expertpanel zijn rapport ingediend bij het Sanctiecomité, met als hoofdconclusie dat de lancering van de ballistische raket op 10 oktober jl. een schending betreft van paragraaf 9 van VNVR-resolutie 1929 (2010). Op 15 december heeft de voorzitter van het Sanctiecomité een briefing gegeven aan de VNVR. Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en de Verenigde Staten hebben in hun reactie gesteld dat de VNVR actie moet ondernemen tegen deze schending. De Amerikaanse Ambassadeur Power stelde met krachtige bewoordingen dat de VNVR zijn verantwoordelijkheid moet nemen. Ook hebben VS, VK en Frankrijk aangegeven Iran in multilateraal kader te zullen blijven aanspreken op zulke schendingen. Het kabinet steunt deze aanpak ten volle. De VNVR zal zich de komende tijd moeten buigen over een reactie, maar het lijkt er op dat er binnen de Raad geen overeenstemming zal zijn over het instellen van nieuwe sancties.
Het bericht dat medische websites gezondheidsgegevens lekken |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Medische websites lekken gezondheidsgegevens»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat websites van medische organisaties, zoals ziekenhuizen en het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG), gezondheidsinformatie van bezoekers doorgeven aan commerciële bedrijven?
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens, voorheen College Bescherming Persoonsgegevens, om te oordelen in hoeverre praktijksituaties als deze aan wet- en regelgeving voldoen. Deze regels voor de omgang met persoonsgegevens in Nederland zijn vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Daarnaast treedt per 1 januari 2016 de Wet meldplicht datalekken in werking. Voor een toelichting op deze wetten en regelgeving en het toezicht hierop verwijs ik u naar de Autoriteit Persoonsgegevens.
Ik vind oneigenlijk gebruik van persoonsgegevens verkregen uit gezondheidssites of apps zeer onwenselijk. Juist ook omdat ik vanwege de positieve effecten groot voorstander ben van het gebruik van consumenten eHealth en eHealth apps. Uit onderzoek blijkt dat de inzet van consumenten eHealth, bijvoorbeeld in het geval van telemonitoring bij COPD en hartfalen, positieve effecten heeft op de kwaliteit van leven van patiënten en dat het leidt tot minder ziekenhuisbezoek. Het kan mensen ook stimuleren in een gezondere leefstijl en meer beweging.
Dat mensen zelf informatie verzamelen over hun gezondheid en dat eventueel delen met hun zorgverleners is niet nieuw. Dat doen ze nu ook al door bijvoorbeeld gebruik te maken van een zwangerschapstest, weegschaal of thermometer. Door de snelle ontwikkeling van eHealth nemen de gegevens die kunnen worden gemeten en verzameld wel snel toe. De voordelen hiervan zijn groot, maar er zijn ook mogelijke risico’s. Naast toezicht is daarom «privacy by design» belangrijk. In dat licht is het zeer onwenselijk als persoonsgegevens als big data en voor commerciële doeleinden gebruikt worden met consequenties voor patiënten zonder dat deze daar weet van hebben.
Daarom wil ik, naast mijn vertrouwen in het toezicht op de relevante wet- en regelgeving, met de leden van het Informatieberaad bespreken of er mogelijkheden zijn om extra waarborgen te realiseren.
Overigens gaat het hier om een onderwerp dat ook speelt voor niet medische websites en voor buitenlandse websites. Dit vraagt erom dat consumenten in algemene zin bewust zijn van de sporen die men onbewust of ongewenst achterlaat bij online verkeer.
Deelt u de mening dat het bijzonder onwenselijk is dat websites, zoals thuisarts.nl en tweedstedenziekenhuis.nl, databedrijven toestaan gegevens van bezoekers te verzamelen, zonder de bezoekers hier expliciet over te informeren? Is er naar uw mening sprake van oneigenlijk gebruik van gegevens? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken op welke schaal dit nog meer voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Ik vind oneigenlijk gebruik van persoonsgegevens verkregen uit gezondheidssites of apps, hoe groot of klein in omvang ook, onwenselijk. Gezien mijn eHealth ambities vraagt dit mogelijk om extra waarborgen, zodat gegevens niet ongemerkt verzameld, verkocht of gebruikt worden. Ik zal daartoe met de leden van het Informatieberaad bespreken of er mogelijkheden zijn om extra waarborgen te realiseren.
Kunt u aangeven wat de mogelijke gevolgen voor de patiënt/verzekerde zijn als dergelijke gezondheidsgegevens worden gevolgd en opgeslagen? Heeft u helder aan welke bedrijven de data zijn doorverkocht? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat deze praktijken per direct verboden moeten worden, omdat deze privégegevens tot het individu behoren, en geen onderdeel mogen zijn van een lucratief winstmodel van organisaties?
Zie antwoord vraag 2.