De teruglopende vraag naar kinderopvang onder lagere inkomens |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Afname gebruik kinderopvang bij lage inkomens»?1
Ja
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat de vraag naar kinderopvang onder de lagere inkomens in relatief sterke mate is afgenomen terwijl bij de hogere inkomensgroepen juist sprake is van een veel kleinere krimp of juist groei? In hoeverre vindt u het inkomensbeeld zoals deze naar voren komt in de cijfers over het derde kwartaal van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in dit kader evenwichtig? Welke conclusies trekt u hieruit wat betreft de verdeling van de financiële middelen die vanaf 2016 extra beschikbaar zullen komen voor de kinderopvang?
Ik deel de mening dat het zorgelijk is dat het gebruik van formele kinderopvang onder lagere inkomens in het derde kwartaal van 2015 relatief sterk lijkt af te nemen ten opzichte van het derde kwartaal 2014. Daarom ben ik voornemens om dit voorjaar een onderzoek te doen naar het gebruik van kinderopvang onder lage inkomens.
Het is overigens van belang om voorzichtig te zijn met het interpreteren van deze cijfers. De inkomens over 2014, en daarmee ook de toeslagen, zijn inmiddels grotendeels vastgesteld. De gegevens over inkomen en kinderopvangtoeslag in 2015 zijn echter voorlopig en zullen in de loop van 2016 nog worden bijgesteld. Hierdoor kan het beeld over 2015 veranderen. Verder geven de cijfers over het derde kwartaal, de vakantieperiode, geen representatief beeld over het totale gebruik van kinderopvangtoeslag in 2015.
De intensivering van € 290 mln. vanaf 2016 in de kinderopvangtoeslag leidt er overigens wel toe dat alle ouders meer kinderopvangtoeslag ontvangen. Zo is de eigen bijdrage voor kinderopvang van de laagste inkomensgroep gedaald van € 0,64 per uur naar € 0,48 per uur bij een tarief dat gelijk is aan de maximum uurprijs.
Wat is de strekking van het door u aan aangekondigde onderzoek naar de dalende vraag naar kinderopvang onder lagere inkomens? Door wie wordt het onderzoek uitgevoerd? Wanneer zal het onderzoek naar verwachting zijn afgerond? Bent u bereid de Kamer zo als mogelijk te informeren over de uitkomsten van het onderzoek?
Ik ben voornemens dit voorjaar een onderzoek te gaan doen naar het gebruik van kinderopvang onder lage inkomens en de achtergronden hiervan. Hierbij zullen veldpartijen betrokken worden. Tevens zal in dit onderzoek worden gekeken naar de (ontwikkeling van) de uurprijzen, inclusief de maximum uurprijzen. De opzet en de planning van dit onderzoek worden momenteel verder uitgewerkt. Wanneer de uitkomsten van dit onderzoek beschikbaar zijn, zal ik de Kamer hierover informeren.
Wat zijn momenteel uw inzichten over de redenen die eraan ten grondslag kunnen liggen dat de vraag naar kinderopvang onder lage inkomens is afgenomen ondanks de investeringen van dit kabinet in de financiële toegankelijkheid van de kinderopvang sinds 2013? Speelt de maximale urenvergoeding hierbij een rol en het soort arbeidscontract (vast, tijdelijk, uitzendkracht en onregelmatige uren)? Op welke wijze kunnen de nieuw geplande investeringen in de kinderopvang vanaf 2016 ten goede komen aan het toegankelijker maken van de opvang voor lagere inkomens?
Op dit moment kan ik nog geen uitspraak doen over wat de precieze oorzaken zijn van de mogelijke daling in het gebruik van kinderopvang onder lage inkomens. De redenen voor de mogelijke daling van de vraag naar kinderopvang kunnen divers zijn. De uitkomst van het onderzoek zal mogelijk meer inzicht geven of er knelpunten zijn in het beleid rondom de kinderopvang. Zoals eerder genoemd bij het antwoord op vraag 2 leidt de intensivering van € 290 mln. vanaf 2016 in de kinderopvangtoeslag er in elk geval toe dat alle ouders meer kinderopvangtoeslag ontvangen.
Deelt u de mening dat het voor de ontwikkeling van kinderen belangrijk is dat segregatie in de kinderopvang wordt tegengegaan? Hoe beoordeelt u op basis van de cijfers van het CBS het risico van een kinderopvang die voorbehouden is aan kinderen van ouders met een hoger inkomen? In hoeverre kan een kinderopvang die beter toegankelijk is voor hogere inkomens dan voor lagere inkomens leiden tot segregatie? Deelt u de mening dat het in dit kader van belang is dat de kinderopvang in gelijke mate toegankelijk is voor de kinderen van alle ouders, ongeacht het inkomen van die ouders en dat er sprake is van gemengde groepen? Op welke wijze bent u bereid om dit te stimuleren? Welke obstakels moeten er overwonnen worden om dit te bereiken?
Ik vind het belangrijk dat alle kinderen vanaf de start zich samen kunnen ontwikkelen. Gelukkig hebben de meeste kinderdagverblijven, peuterspeelzalen maar ook scholen een gemengde samenstelling. Vroege ontwikkelingsstimulering maakt peuters kansrijker in hun latere schoolloopbaan en op de arbeidsmarkt. Ook de SER wijst erop, in haar advies «Gelijk goed van start», dat voorschoolse voorzieningen een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van kinderen. De komende periode ga ik dit advies zorgvuldig bestuderen en ik hoop voor de zomer met een reactie te komen.
De kinderopvangtoeslag die ouders ontvangen is inkomensafhankelijk. Hiermee wordt beoogd dat de kinderopvang voor alle werkende ouders toegankelijk is. Zo betalen ouders met de laagste inkomens € 0,48 per uur, terwijl ouders met een inkomen van drie keer modaal € 5 per uur betalen, uitgaand van een tarief dat gelijk is aan de maximum uurprijs. Het is ook daarom van belang om voorzichtig te zijn met het interpreteren van de cijfers van het CBS, ook in relatie tot de vraag wat het risico is dat kinderopvang is voorbehouden aan kinderen van ouders met hoger inkomen. Het aangekondigde onderzoek zal meer inzicht moeten bieden of er eventuele obstakels zijn voor het gebruik van kinderopvang onder werkende ouders met lage inkomens. Ik acht het namelijk van groot belang dat alle kinderen vanaf de start zich samen kunnen ontwikkelen en dat alle werkende ouders gebruik kunnen maken van kinderopvang.
In hoeverre heeft het risico van segregatie binnen het gehele stelsel van kinderopvang (kinderopvang, peuterspeelzaal, voor- en vroegschoolse educatie) uw aandacht? Op welke wijze denkt u segregatie binnen dit gehele stelsel te kunnen bestrijden? In hoeverre denkt u met de door dit kabinet voorgenomen harmonisatie van voorschoolse voorzieningen te kunnen zorgen voor een opvang die toegankelijk is voor kinderen van alle inkomensgroepen en waar sprake is van gemengde groepen? Welke rol zou de extra investering van 60 miljoen euro voor de gemeentelijke peuteropvang hierin kunnen spelen? Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat deze investering ook daadwerkelijk terechtkomt bij peuters uit gezinnen met een laag inkomen? Welke rol kunnen gemengde groepen spelen bij het tegengaan van segregatie binnen het stelsel? In hoeverre kunnen volgens u gemengde groepen bijdragen aan het tegengaan van taalachterstanden bij doelgroepkinderen?
Goede voorschoolse voorzieningen dragen bij aan een goede start voor kinderen in de maatschappij. Vroege ontwikkelingsstimulering maakt peuters kansrijker in hun latere schoolloopbaan en op de arbeidsmarkt. Voorschoolse voorzieningen van hoge kwaliteit kunnen daar een belangrijke bijdrage aan leveren. Naar schatting zitten circa 15% van de peuters niet op een voorschoolse voorziening. Het gaat dan om circa 40.000 peuters. Het is niet wenselijk dat er voor sommige kinderen geen plek is, terwijl ouders wel hun kind naar een voorschoolse voorziening zouden willen brengen. Dit leidt ook tot segregatie tussen de doelgroepen. Het kabinet investeert € 60 miljoen waarmee gemeenten een aanbod kunnen doen voor peuters die nu nog geen gebruik maken van een voorschoolse voorziening, zodat alle peuters naar een dergelijke voorziening kunnen gaan. Ik zal met de VNG in gesprek gaan over de inzet van deze middelen.
Dit extra geld sluit aan op de plannen van het kabinet voor de harmonisatie van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang. Het onderscheid tussen deze voorzieningen verdwijnt en werkende ouders kunnen vanaf 2018 kinderopvangtoeslag aanvragen voor opvang beide voorzieningen.
Het bedrag van € 60 miljoen wordt op gemeentelijk niveau beschikbaar gesteld. Het organiseren van een aanbod voor kinderen van kostwinners of niet-werkende ouders is een verantwoordelijkheid van de gemeente. Gemeenten maken keuzes die passen bij de lokale situatie. De kinderopvangtoeslag blijft voorbehouden aan kinderen van werkende ouders.
Ik vind het belangrijk dat alle kinderen vanaf de start zich samen kunnen ontwikkelen. Gemengde groepen kunnen segregatie binnen het stelsel verminderen en bijdragen aan het tegengaan van taalachterstanden bij doelgroepkinderen. Kinderen leren namelijk niet alleen van beroepskrachten maar ook van andere kinderen.
Wat is in dit verband uw reactie op de motie Yücel c.s. (Kamerstuk 34 300-XV nr. 45) over integrale kindcentra die op 3 december 2015 door de Tweede Kamer is aangenomen? Kunt u dit ook doen met betrekking tot het specifieke aspect dat de ontwikkeling van kindcentra er ook toe kan bijdragen dat alle kinderen vanaf de start samen spelen, samen leren en zich ook samen ontwikkelen? Op welke wijze gaat u deze motie mede op dit aspect uitvoeren? Deelt u de mening dat integrale kindcentra waarbij kinderopvang en onderwijs worden aangeboden vanuit één organisatie, met één pedagogisch programma en met een pedagogisch team kunnen bijdragen aan een toegankelijke en kwalitatief goede kinderopvang voor kinderen van alle ouders, ongeacht inkomen? Bent u bereid het tegengaan van segregatie binnen de kinderopvang mede als uitgangspunt te nemen bij de uitvoering van de motie Yücel c.s.? Zo ja, op welke wijze?
Zoals ik eerder aangaf vind ik het belangrijk dat alle kinderen vanaf de start zich samen kunnen ontwikkelen. De meeste kinderdagverblijven en peuterspeelzalen, maar ook scholen hebben een gemengde samenstelling. Voor kinderen is een doorgaande leer- en ontwikkellijn belangrijk. Daarvoor is het van belang dat kinderopvanginstellingen en scholen afspraken maken, bijvoorbeeld over een warme overdracht van gegevens over het kind en afspraken over een zelfde pedagogische visie. Een integraal kindcentrum is een organisatievorm die hierbij kan helpen.
De motie Yücel c.s verzoekt de regering om met concrete voorstellen te komen over wat er nodig is om het mogelijk te maken dat kinderopvang en onderwijs kunnen worden aangeboden vanuit één organisatie (zoals een integraal kindcentrum) en om de (on)mogelijkheden voor de wettelijke verankering van kindcentra te onderzoeken. Een reactie op de motie Yücel ontvangt uw Kamer voor de zomer van 2016.
Deze motie betreft de organisatorische aspecten van de samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang. De inhoudelijke invulling van de samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang, is een verantwoordelijkheid van de betrokken partijen op lokaal niveau en vergt maatwerk. Om een betere aansluiting tussen opvang en onderwijs te faciliteren, heb ik verschillende trajecten in gang gezet. De peuterspeelzalen en kinderdagverblijven worden verder geharmoniseerd. Het onderscheid tussen deze voorzieningen verdwijnt en werkende ouders kunnen vanaf 2018 kinderopvangtoeslag aanvragen voor opvang in beide voorzieningen.
Daarnaast ben ik bezig om binnen het project Het Nieuwe Toezicht uitvoering te geven aan de motie Yücel/Tellegen2 door de kwaliteitseisen voor de kinderopvang aan te passen, zodat samenwerking tussen opvang en onderwijs vergemakkelijkt wordt.
Verder heb ik samen met de Staatssecretaris van OCW de veldpartijen uitgenodigd met elkaar te bezien welke concrete knelpunten zij nu ervaren die verdere samenwerking tussen opvang en onderwijs in de weg staan.
Ook laat ik samen met de Staatssecretaris van OCW onderzoeken welke behoeften en inhoudelijke motieven er in de praktijk zijn voor de samenwerking tussen kinderopvang en basisscholen.
Hierover zullen wij uw Kamer in het voorjaar van 2016 nader informeren.
Ook voor het tegengaan van segregatie geldt dat de inhoudelijke afspraken op lokaal niveau centraal moeten staan en niet de organisatievorm.
De onderhoudskosten van de Gouden Koets |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe hoog zijn de kosten, in totaal en per jaar, van het groot onderhoud van de Gouden Koets?
De kosten van het groot onderhoud en de restauratie van de Gouden Koets zijn voor rekening van de Dienst Koninklijk Huis (DKH) en worden bekostigd uit artikel 2 van Begroting I De Koning (hierna: Begroting I). Zij leiden niet tot een extra beslag op de belastingmiddelen, want ze worden gedekt uit het totaal van het begrote bedrag op artikel 2 van Begroting I.
Begrotingsartikel 2 bevat de functionele uitgaven die te relateren zijn aan de uitoefening van het koningschap en die op declaratiebasis door de DKH namens de Koning worden ingediend bij de Minister-President en ten laste van Begroting I worden betaald. Het begrotingsartikel bestaat uit een personele en een materiële component en overige specifieke uitgaven. De kosten van het groot onderhoud en de restauratie van de Gouden Koets vallen binnen de materiële component. De parlementaire controle op de functionele uitgaven vindt plaats via de controle op Begroting I waarin de uitgaven worden geraamd en via het financiële jaarverslag De Koning waarin verantwoording wordt afgelegd over de gedane uitgaven. Zoals voor alle jaarverslagen geldt, gaat het Jaarverslag De Koning vergezeld van een rapport van de Algemene Rekenkamer en worden de uitgaven op begrotingsartikel 2 gecontroleerd door de Auditdienst Rijk. Ook verricht een externe accountant jaarlijks een onderzoek naar de rechtmatigheid van de betreffende uitgaven.
Met deze systematiek wordt recht gedaan aan artikel 41 van de Grondwet («De Koning richt, met inachtneming van het openbaar belang, zijn Huis in.»). Ingevolge deze bepaling heeft de Koning de vrijheid om binnen de grenzen van begrotingsartikel 2 te bepalen hoe hij zijn «Huis» inricht en hoe hij de financiële middelen daarbij inzet.1 Zouden individuele uitgaven binnen de drie componenten van het begrotingsartikel 2 transparant moeten worden gemaakt voor een ieder, dan spoort dit niet met artikel 41 van de Grondwet.
Welk onderhoud wordt precies aan de Gouden Koets gepleegd? Kunt u met de beantwoording de onderhoudslijst en, indien beschikbaar, het onderzoek ten grondslag liggende aan de beslissing tot onderhoud, meesturen? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek naar de staat van onderhoud van de Gouden Koets is gebleken dat het rijtuig aan restauratie toe is. De onderstaande werkzaamheden zullen in ieder geval plaatsvinden:
De stukken waarom wordt gevraagd, kunnen – voor zover deze bestaan – niet met de beantwoording worden meegestuurd, omdat dan getreden zou worden in de grondwettelijke bevoegdheid van de Koning om met inachtneming van het openbaar belang zijn «Huis» in te richten. Zie ook het antwoord op vraag 1 en de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State over «de ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning en leden van het koninklijk huis ten aanzien van de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer, in het bijzonder in relatie tot de inlichtingenplicht van de regering jegens de Staten-Generaal».2
Wat is, gezien het meerjarige karakter, het tijdpad van het onderhoud? Wat gebeurt wanneer?
De restauratie van de Gouden Koets zal meerdere jaren duren. De restauratie betreft een tijdrovend en specialistisch werk, waarbij de verschillende specialisten niet gelijktijdig aan het rijtuig kunnen werken. De ervaringen en inzichten opgedaan bij de restauratie van de Glazen Koets worden benut bij de restauratiewerkzaamheden aan de Gouden Koets.
Globaal genomen, kunnen de volgende fasen in het restauratieproces worden onderscheiden:
Waarom is niet gekozen voor een sneller onderhoudstraject, zodat de koets weer eerder in gebruik genomen kan worden?
Zie antwoord vraag 3.
Welk onderhoud aan de Gouden Koets is tegen welke kosten gepleegd sinds de troonsbestijging van Prinses Beatrix?
Het is de eerste keer ooit dat de Gouden Koets een grote restauratiebeurt ondergaat. Uitgangspunt bij de restauratie is dat de koets voor de komende decennia weer geschikt moet zijn om te kunnen worden ingezet. Voor de restauratie zoals nu gepland, moet de koets uit elkaar worden gehaald. De koets zal (in onderdelen) grotendeels op het Koninklijk Staldepartement en deels op andere plekken zijn tijdens deze restauratie.
In de afgelopen jaren heeft alleen het reguliere jaarlijkse onderhoud aan de koets plaatsgevonden, zoals het smeren van de assen en kleine reparaties. In de kosten van dit onderhoud kan geen inzage worden gegeven om redenen genoemd in het antwoord op vraag 1.
Wat moet precies verstaan worden onder «de eerste keer dat dit type groot onderhoud» plaatsvindt aan de Gouden Koets, zoals u stelde bij de behandeling van de begroting van de Koning voor het jaar 2016? Welke andere typen groot onderhoud zijn denkbaar en hebben wel plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'We zijn een schietschijf voor terroristen', marechaussee bij Tweede Kamer klaagt over klein pistool’ |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van dit bericht waarin de marechaussee aangeeft onvoldoende bewapend te zijn tegen een aanval van terroristen?1
Ja.
Hoe is de bewapening van de marechaussee op dit moment georganiseerd? Hoe oordeelt u over deze huidige bewapening van de marechaussee die onder andere belast is met de beveiliging van de Tweede Kamer, maar ook met het bewaken en beveiligen van andere kwetsbare plekken in Nederland?
Het beveiligingsconcept dat wordt uitgevoerd rondom de verschillende locaties wordt bepaald op grond van specifieke informatie over dreiging en risico. Deze informatie kan verschillen per situatie en locatie. De uitrusting, waaronder de bewapening, maakt onderdeel uit van het beveiligingsconcept. Het beveiligingsconcept wordt regelmatig geëvalueerd in relatie tot de dreiging en het risico en in relatie tot de veiligheid van mensen die ervoor zorgen dat bepaalde kwetsbare objecten worden bewaakt en beveiligd. Dit is ook gebeurd naar aanleiding van de recente aanslagen in Parijs. De uitrusting, waaronder de bewapening, wordt indien nodig aangescherpt in samenspraak tussen de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), de lokale gezagen en de Koninklijke Marechaussee zelf. Hiermee is gewaarborgd dat het beveiligingsconcept en de bewapening actueel zijn. Over de precieze uitrusting, inclusief de bewapening, kan ik geen mededelingen doen, omdat dit inzicht geeft in de werkwijze van de Koninklijke Marechaussee. De veiligheid van de objecten die de Koninklijke Marechaussee bewaakt en dat van het personeel is hiermee niet gediend.
Is deze bewapening naar uw oordeel voldoende om in het geval van een terroristische aanslag adequaat te kunnen handelen en weerstand te kunnen bieden om deze aanslag te stoppen? Is de bewapening naar uw oordeel evenredig aan het te verwachten niveau van geweld door terroristen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe schaalt de marechaussee op dit moment op als zich een noodsituatie voordoet en gebeurt dit op alle kwetsbare plekken in Nederland op dezelfde wijze?
Voor elk beveiligingsconcept geldt dat er onmiddellijk opgeschaald kan worden. De aard en omvang van de dreiging en het risico bepaalt hoe invulling wordt gegeven aan de opschaling. In het kader van bewaken en beveiligen kan de Koninklijke Marechaussee opschalen tot het hoge geweldsspectrum met daarbij passende uitrusting, waaronder zwaardere bewapening. Specialistische interventie eenheden zijn landelijk inzetbaar ten behoeve van interventie in het hoogste geweldsspectrum. Over de precieze wijze van opschaling kan ik geen mededelingen doen (zie antwoord hierboven).
Wat is er voor nodig om de bewapening van de marechaussee te laten voldoen aan de wensen van de marechaussee zelf en bent u hiertoe bereid en de Tweede Kamer daarover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Enorme loongroei van topbestuurders |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het feit dat de loongroei van topbestuurders van beursgenoteerde bedrijven in 2014 een zelden vertoonde sprong voorwaarts heeft gemaakt?1
Ik vind het ongepast wanneer de beloningen van topbestuurders gemiddeld gezien veel harder stijgen dan van andere werknemers. Ik ga echter niet over de hoogte van de beloningen van bestuurders van bedrijven. De discussie en besluitvorming over beloningen van bestuurders vindt plaats in de onderneming zelf. Aandeelhouders, commissarissen en bestuurders gaan over het beloningsbeleid, niet het kabinet.
Bent u het eens met de stelling dat een groei van 28% voor topbestuurders van AEX bedrijven en 24% voor kleine beursbedrijven buitensporig veel is en de beloningskloof tussen werknemers en bestuurders daarmee onacceptabel vergroot wordt? Zo ja, op welke wijze gaat u de groeiende kloof tussen topbestuurders en werknemers verkleinen? Zo nee, waarom niet?
Met deze stelling ben ik het eens. Maar als gezegd treedt het kabinet niet in de bevoegdheden van aandeelhouders. Wel vindt het kabinet dat de ontwikkeling van evenwichtige beloningsverhoudingen binnen ondernemingen gediend is met meer openheid. De steeds terugkerende maatschappelijke discussie is dan ook voor de regering aanleiding om de bevoegdheden van de ondernemingsraad (OR) bij grote ondernemingen uit te breiden en scherper vast te leggen. Met deze wetswijziging wil de regering juist deze discussie en het bewustzijn van bedrijven hieromtrent stimuleren.
Kunt u inzicht geven in de beloningsverhouding tussen de laagst betaalde werknemer en de topbestuurder van beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde ondernemingen?
Nee.
Deelt u de mening dat de Code Corporate Governance onvoldoende zijn werk doet om het groeiend verschil in lonen van top en basis aan te pakken?
Het kabinet vindt dat de code corporate governance, waarin beursgenoteerde ondernemingen vastgelegd hebben hoe goed ondernemingsbestuur eruit moet zien, nageleefd moet worden. Deze code heeft echter niet tot doel de bestuurdersbeloningen te matigen. De code spreekt niet over de hoogte van beloningen. Het doel is te komen tot meer transparantie, een goede verantwoording en een goede verdeling van bevoegdheden.
Bent u bereid de wettelijke mogelijkheden te onderzoeken om de beloningsverhouding tussen de laagst betaalde werknemer en de topbestuurder te begrenzen?
Het kabinet respecteert de onderhandelingsvrijheid van werkgevers en werknemers maar wil het bewustzijn en de discussie over de beloningsverhoudingen binnen de ondernemingen bevorderen. Ook in Europees verband streeft het kabinet naar voortgang in dit dossier. Het kabinet steunt het voorstel van de Europese Commissie tot het vergroten van de invloed van aandeelhouders op het beloningsbeleid van bestuurders. De regering onderschrijft in dat kader tevens het belang van het inzichtelijk maken van de verhouding van de beloning van bestuurders tot die van werknemers.
Het bericht van het SCP “Een op de drie Nederlanders geeft informele hulp” |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het persbericht «Een op de drie Nederlanders geeft informele hulp» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) d.d. 15 december 2015 en de SCP-publicatie «Informele hulp: wie doet er wat? Omvang, aard en kenmerken van mantelzorg en vrijwilligerswerk in de zorg en ondersteuning in 2014»?
Ja.
Bent u bereid het SCP te verzoeken op korte termijn dit onderzoek te herhalen voor 2015, zodat inzichtelijk wordt wat de gevolgen van de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) en de Jeugdwet zijn voor mantelzorgers?
Belangrijke onderdelen van het onderzoek zullen door het SCP in 2016 herhaald worden als onderdeel van de evaluatie van de hervorming langdurige zorg. Daarbij zal het SCP aandacht besteden aan omvang, belasting en ondersteuning van mantelzorgers.
Hoe beoordeelt u de uitkomst van het onderzoek dat bijna driekwart van de mannelijke mantelzorgers een baan van 32 uur of meer heeft, tegenover een kwart van de vrouwelijke mantelzorgers?
Deze sekseverschillen zijn vergelijkbaar met de arbeidsparticipatie van alle 18 tot 64-jarigen. In zijn algemeenheid geven vrouwen vaker mantelzorg (58% vrouw, 42% man), wel geven zij gemiddeld evenveel uur mantelzorg.
Het kabinet is van mening dat het wenselijk is de arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid van vrouwen te verhogen. Tegelijkertijd is het kabinetsbeleid erop gericht te voorkomen dat vrouwen en ook mannen door de combinatie van werk en zorg oververmoeid en overbelast raken en uitvallen.
Belangrijk is de bewustwording bij werkgevers en werknemers rondom deze thema’s te vergroten. De projecten Werk en Mantelzorg die werkgevers en werknemers ondersteunen bij het bespreekbaar maken van mantelzorg en het komen tot maatwerk op de werkvloer, dragen hieraan bij. Het project Kracht on Tour dat het kabinet heeft ingesteld, levert hieraan een bijdrage door regionaal en landelijk afspraken te maken tussen werkgevers, gemeenten en onderwijsinstellingen om het bewustzijn over economische zelfstandigheid te vergroten en vrouwen te stimuleren (meer) te gaan werken. De uitbreiding van de mogelijkheden voor kort- en langdurend zorgverlof per 1 juli 20151, die gepaard gaat met een brede voorlichtingscampagne, en de initiatiefwet Flexibel werken die vanaf 1 januari 2016 van kracht is, zullen mannen en vrouwen beter in staat stellen arbeid en zorgtaken te combineren.
Uiteindelijk blijft het combineren van werk en mantelzorg een persoonlijke keuze van de werkgever en werknemer: zij kunnen samen maatwerkafspraken maken gelet op hun wederzijdse behoeften.
Kunt u aangeven conform de toezegging tijdens het Algemeen overleg Mantelzorg d.d. 16 december 2014 inzake de voortgangsbrief informele zorg1 hoe de relatie tussen mantelzorg en arbeid zich ontwikkelt, of daarbij gendereffecten optreden en in het bijzonder welk effect de groeiende druk van mantelzorg op vrouwen heeft?
Het SCP heeft in maart 2015 het onderzoek Concurrentie tussen betaald werk en mantelzorggepubliceerd, waarover ik u bij brief van 28 april 2015 mede namens de Minister van SZW heb geïnformeerd3. Het onderzoek laat zien dat het aantal werkenden met mantelzorgtaken in de periode 2004–2012 is gegroeid van 13% tot bijna 18%. De groei was het grootst onder vrouwen van 45 jaar en ouder en onder mensen met een werkweek van minder dan 28 uur per week. Volgens het SCP verminderen werkenden die mantelzorg (gaan) verlenen, hun arbeidsduur niet vaker dan anderen. Mannen en vrouwen verschilden niet van elkaar op dit punt.
Op 11 juni 2015 heeft de Nederlandse Vrouwen Raad (NVR) samen met Atria, Movisie en Mezzo, op verzoek van de ministeries van OCW, SZW en VWS, de expertmeeting «Gendersensitief beleid bij gemeenten» georganiseerd4. Een belangrijk thema van die expertmeeting was hoe gemeenten eraan kunnen bijdragen dat arbeid en (mantel)zorgtaken meer gelijkelijk tussen mannen en vrouwen worden verdeeld, mede vanuit het oogpunt de economische zelfstandigheid van vrouwen te versterken. Een belangrijke aanbeveling betreft de bewustwording bij gemeenten, professionals, werkgevers, zorgontvangers en mantelzorgers over de mogelijkheden in de combinatie van werk en zorg en de effecten op economische zelfstandigheid. De uitkomsten van de expertmeeting zullen waar wenselijk en mogelijk worden meegenomen in de voorbereiding op de arbeid- en zorgbijeenkomst die SZW in samenwerking met VWS en OCW in 2016 organiseert.
Het kabinet zal de Tweede Kamer vervolgens per brief informeren over de opbrengsten, met inbegrip van relevante ontwikkelingen en de toekomstige kabinetsinzet rond het thema arbeid en zorg. Overigens zal Movisie – mede naar aanleiding van voorgenoemde expertmeeting – aandacht besteden aan genderaspecten (o.a. omtrent familiepatronen) in het kader van de deskundigheidsbevordering van gespreksvoerders van het onderzoek dat plaatsvindt naar aanleiding van de melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning.
Wat er is bekend over de gevolgen van de decentralisaties in het sociaal domein voor de economische zelfstandigheid van vrouwen en kunt u de Kamer de bestaande onderzoeken toesturen?
Zie antwoord vraag 4.
De vergoeding van het exoskelet |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat een dwarslaesiepatiënt zijn robotpak niet meer terug wil geven?1
Ja.
Deelt u de mening dat innovaties, zoals het exoskelet, mensen de mogelijkheid geven zoveel mogelijk zelfstandig te zijn, daarmee ook de mogelijkheden voor participatie vergroten, en dat deze innovatie van grote betekenis is?
Ja, zolang de innovatie bewezen effectief en doelmatig is.
Wat is uw reactie op de crowdfundingsactie die deze patiënt heeft moeten starten om gebruik te kunnen blijven maken van een exoskelet, en op die wijze zijn behandeling voort te zetten? Deelt u de mening dat, wanneer een dergelijke innovatie zoveel betekent voor iemands zelfstandigheid, ook gekeken moet worden of deze voor vergoeding in aanmerking komt?
Laat ik voorop stellen dat ik dergelijke ontwikkelingen met veel belangstelling volg. Ik kan me voorstellen dat een dergelijk hulpmiddel toegevoegde waarde kan hebben.
Het robotpak in kwestie (ReWalk Personal 6.0 System) is ontwikkeld en op de markt gebracht door ReWalk Robotics uit de USA. Het hulpmiddel voldoet aan de Europese richtlijnen, beschikt over een CE markering en is daarmee al tot de Europese markt toegelaten en verkrijgbaar. Het betreft hier een eindproduct en ondersteuning bij het ontwikkelen of op de markt brengen ervan is dus niet nodig.
Voor het antwoord op de vraag of dit product voor vergoeding in aanmerking komt, is het van belang om te duiden waar dit hulpmiddel voor bedoeld is. Volgens informatie van de fabrikant en van de importeur is de ReWalk ontwikkeld voor dwarslaesiepatiënten voor compensatie van de functiebeperkingen die het gebruik van een rolstoel noodzakelijk maken (intended use). Een geoefend gebruiker heeft daardoor minder vaak een rolstoel nodig, maar een rolstoel volledig vervangen kan de ReWalk niet. Of de ReWalk een adequate en doelmatige aanvulling is op het permanent gebruik van een rolstoel, moet per geval beoordeeld worden.
Doordat het beoogd doel van de ReWalk is het compenseren van beperkingen in het zich kunnen verplaatsen om en in de woning, komt dit hulpmiddel potentieel binnen de reikwijdte van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In dat geval is het aan de individuele gemeente om te bepalen of het verstrekken van een dergelijke aanvullende voorziening in het kader van de Wmo tot de zorgplicht behoort.
Indien de ReWalk wordt gezien als hulpmiddel ter correctie van gestoorde functies van het bewegingssysteem, kan het mogelijk binnen de reikwijdte van de Zorgverzekeringswet (Zvw) vallen. In dat geval is het aan de zorgverzekeraar om te beoordelen of het hulpmiddel aan de pakketcriteria voldoet, bewezen effectief is en binnen de zorgplicht valt, en of de verzekerde daar redelijkerwijs op aangewezen is.
Omdat hier sprake is van een afbakeningsvraagstuk tussen Zvw en Wmo, heb ik het Zorginstituut gevraagd om een verduidelijking binnen welke regeling dit soort hulpmiddelen kunnen vallen. Zodra dit duidelijk is, zal ik u nader informeren.
Deelt u de mening dat zoveel mogelijk ervaring met dergelijke innovaties moet worden opgedaan, zodat deze voor meer mensen beschikbaar kunnen komen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u voorts de mening dat twee weken in de thuissituatie het exoskelet kunnen gebruiken onvoldoende tijd en mogelijkheid geeft om de toepasbaarheid van het exoskelet aan te tonen? Zo ja, bent u bereid te kijken op welke wijze hulpmiddelen als het exoskelet breder beschikbaar kunnen worden gesteld?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden voor financiering van nieuwe innovaties, zoals het exoskelet, zijn er? Zijn hierbij ook regelingen waar de betreffende patiënt uit de berichtgeving een beroep op zou kunnen doen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te kijken op welke wijze innovaties als het exoskelet voor meer mensen beschikbaar kunnen komen, bijvoorbeeld door in het kader van het project van de Sint Maartenskliniek innovatiesubsidie beschikbaar te stellen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen kunt en wilt u nemen om innovaties als het exoskelet voor meer patiënten en voor langere tijd beschikbaar te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid met zorgverzekeraars in overleg te treden over de vergoeding van innovaties, zoals het exoskelet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat bij veel zelfzorggeneesmiddelen noodzakelijke informatie ontbreekt |
|
Otwin van Dijk (PvdA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het onderzoek van de Consumentenbond waaruit blijkt dat bij veel zelfzorggeneesmiddelen noodzakelijke informatie over de uiterste houdbaarheid ontbreekt?1
Ja.
Herkent u het beeld dat in veel gevallen door de fabrikant van een geneesmiddel, dat vaker dan een keer wordt gebruikt, geen onderzoek wordt gedaan naar de houdbaarheid na opening?
Sinds 2001 zijn bedrijven verplicht de houdbaarheid na opening te onderzoeken én deze op hun geneesmiddelen te zetten als deze datum korter is dan de algemene houdbaarheidsdatum (zonder openen).
Deze verplichting controleert het CBG bij het verlenen van een handelsvergunning, waarbij ook de productinformatie wordt goedgekeurd; voor de patiënt betreft dit de bijsluiter en de primaire en de secundaire verpakking.
Tot 2001 bestond de genoemde verplichting niet. Bij geneesmiddelen van voor die datum kan het dus voorkomen dat geen onderzoek is gedaan en er geen informatie over houdbaarheid na openen op het geneesmiddel is vermeld.
Klopt het dat fabrikanten volgens de Europese richtlijnen verplicht zijn informatie over de vervaldatum na de eerste opening op hun geneesmiddelen te zetten? Zo ja, hoe wordt hierop gecontroleerd en gehandhaafd?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier controleert het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) of een dergelijk onderzoek is gedaan, voordat het betreffende geneesmiddel een handelsvergunning krijgt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het CBG de taak heeft fabrikanten te informeren over de verplichting een onderzoek naar de houdbaarheid van geneesmiddelen uit te voeren? Zo ja, gebeurt dit dan ook voldoende naar uw mening? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven zijn zelf verplicht om zich van alle regels en richtlijnen op de hoogte te stellen. Dit is op Europees niveau zo afgesproken en bekend bij bedrijven. De farmaceutische bedrijven zullen de wettelijke regels moeten naleven.
Bent u van mening dat het CBG de taak heeft fabrikanten te verplichten een onderzoek naar de houdbaarheid van geneesmiddelen uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van het CBG dat de huidige regelgeving niet heel dwingend is?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de regelgeving op dit punt meer dwingend te maken?
De verplichting bestaat zoals gezegd niet voor registraties van voor 2001, en ook niet indien de houdbaarheidsdatum na opening dezelfde is als de algemene houdbaarheidsdatum. Het CBG is van oordeel dat het voor patiënten beter is als de houdbaarheid na opening standaard op alle geneesmiddelen voor meervoudig gebruik zou worden vermeld, ook als deze gelijk is aan de algemene houdbaarheidsdatum (zonder openen). Het CBG is daarom in overleg met de koepels van bedrijven om afspraken te maken over de wijze waarop dit praktisch gerealiseerd kan worden. Dit ongeacht de datum waarop een vergunning is of wordt verleend voor het product.
Welke acties gaat u verder ondernemen om er voor te zorgen dat gebruikers van geneesmiddelen beter geïnformeerd worden over de houdbaarheid van de geneesmiddelen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat gestreste mantelzorgers vaak hun geduld verliezen |
|
Grace Tanamal (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat gestreste mantelzorgers vaak hun geduld verliezen en hardhandig worden1, en van het rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) «Informele zorg, wie doet wat?» dat vandaag gepubliceerd is, waar dit bericht over gaat?2
Ja. Binnenkort stuur ik u opnieuw een voortgangsbrief informele zorg, waarin ik onder andere meer uitgebreid in zal gaan op het rapport van het SCP.
Bent u het ermee eens dat het verontrustende berichten zijn die het uit het rapport van het SCP komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mantelzorgers vervullen een belangrijke rol in de zorg voor hun naasten, daar heb ik grote waardering voor. Mantelzorg kan soms zwaar vallen. Het is verontrustend wanneer goede zorg door overbelasting bij mantelzorgers omslaat in verwaarlozing, verkeerde behandeling of «compassiemoeheid». Dat moet zo veel mogelijk worden voorkomen.
Het onderzoek van het SCP levert een breed beeld op van de informele zorg in 2014. Eén van de resultaten is dat 1 op de 3 mantelzorgers zegt weleens het geduld te verliezen en 9% daarvan aangeeft dat dit gepaard kan gaan met schreeuwen of ruw gedrag. Het onderzoek maakt deze gevoelens – die vaak verborgen blijven – zichtbaar. Op basis daarvan wordt duidelijk waar (soms op de werkvloer of in beleid) extra aandacht nodig is om mantelzorgers beter te ondersteunen. De resultaten uit het onderzoek zijn daarom ook nuttig voor gemeenten en zorg- en welzijnsprofessionals.
In het kader van het Actieplan Ouderen in veilige handen en het voorkomen van escalerende mantelzorg, zal ik voor de zomer van dit jaar samen met enkele gemeenten pilots opzetten rondom het thema «ontspoorde mantelzorg». Daarbij zullen de resultaten van het SCP-onderzoek worden betrokken. Daarnaast is en blijft van belang dat gemeenten in het kader van het onderzoek naar een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning tijdig dreigende overbelasting bij mantelzorgers signaleren.
Hoe kunnen hulpbehoevenden zo goed mogelijk beschermd worden tegen de problemen die kunnen ontstaan wanneer zijn of haar mantelzorger(s) overbelast is (zijn)?
Ik ben het ermee eens dat overbelasting van mantelzorgers zo veel mogelijk moet worden voorkomen. Dat is een belangrijke reden waarom ik de positie van mantelzorgers in de Wmo2015 en de Wlz heb versterkt. Gemeenten dienen in het onderzoek en het gesprek met een hulpvrager nadrukkelijk oog te hebben voor de situatie van de betrokken mantelzorger(s) en diens ondersteuningsbehoefte. Goed respijtbeleid is hierbij van belang.
Verder heb ik samen met 80 zorgorganisaties via het programma In voor Mantelzorg ingezet op het versterken van de relatie tussen mantelzorgers en zorgprofessionals, want zij vervullen een belangrijke rol om overbelasting van mantelzorgers te helpen voorkomen. De betrokkenheid van familie, vrienden en buurtgenoten is van essentieel belang. In de brief waarnaar ik in het antwoord op vraag 1 verwees, ga ik nader in op de resultaten en het vervolg van dit programma.
Professionals in de zorg en ondersteuning kunnen, op grond van de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, bij signalen of vermoedens van huiselijk geweld advies vragen aan, of een melding doen bij, Veilig Thuis. Dit geldt dus ook als er sprake is van ontspoorde mantelzorg. Ook de persoon zelf die mantelzorg ontvangt of iemand uit diens omgeving kan bij (dreigende) ontsporing contact opnemen met Veilig Thuis. Veilig Thuis kan dan, samen met bijvoorbeeld de organisatie voor mantelzorgondersteuning, bezien welke hulp en ondersteuning nodig is voor zowel degene die de mantelzorg ontvangt als degene die mantelzorg verleent.
Bent u het ermee eens dat overbelasting van mantelzorgers altijd voorkomen moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat naast de hulpbehoevende ook de overbelaste mantelzorger slachteroffer is van zijn of haar eigen machteloosheid, en ondersteuning moet krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is onmiskenbaar dat mantelzorg soms zwaar op iemands leven drukt. In veel gevallen betreft het verzorging in een familie relatie. Het verschilt per persoon hoe iemand met overbelasting omgaat en welke ondersteuning daarbij nodig is. Mantelzorgondersteuning, zoals respijtzorg, kan een mantelzorger in veel gevallen ondersteunen, de zorg lichter maken en (verdere) overbelasting voorkomen. Het delen van de zorg met anderen in de omgeving kan de mantelzorger helpen op adem te komen. Bij (dreigende) ontspoorde mantelzorg acht ik het noodzakelijk dat de mantelzorger zo snel mogelijk passende ondersteuning krijgt. Er zal zelden of nooit sprake zijn van moedwillige «mishandeling». Per individueel geval moet de situatie van de hulpbehoevende en de mantelzorger worden bezien om te beoordelen wat de meest geëigende weg is om hen zo goed mogelijk bij te staan.
Hebben gemeenten die verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning van mantelzorgers voldoende scherp in beeld hoe zij mantelzorgers het beste kunnen ondersteunen, en doen zij dit goed genoeg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd maakt het SCP onderzoek zichtbaar wat overbelasting bij mantelzorgers kan inhouden en welke ondersteuningsbehoefte zij mogelijk hebben. In deze fase, waar het accent ligt op het verder verbeteren van de uitvoering bij gemeenten en de andere relevante partijen, zijn dit waardevolle inzichten. De inzichten uit het onderzoek helpen gemeenten en zorg- en welzijnprofessionals bij het goed vormgeven van de ondersteuning en samenwerking met mantelzorgers. Zo is o.a. de constatering in het SCP-rapport dat mantelzorgers het meest geholpen zijn met begrip en waardering in dat licht een waardevolle.
In mijn voortgangsbrief van 24 juni 2015 heb ik u geïnformeerd over de inventarisatie naar het mantelzorgbeleid bij gemeenten3. Mantelzorgbeleid staat duidelijk bij gemeenten op de agenda en tegelijkertijd signaleer ik dat de uitvoering nog beter kan en moet. In de brieven die ik periodiek aan wethouders stuur, verzoek ik hen dit serieus te nemen. Zo is het goed betrekken van mantelzorgers bij het onderzoek naar een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning van belang, zodat gemeenten kunnen bepalen welke ondersteuning voor de cliënt en welke voor diens mantelzorger nodig is. Uiteindelijk is het aan de gemeenteraad om te beoordelen of de ondersteuning van mantelzorgers door de gemeente goed wordt vorm gegeven en of gemeenten voldoende doen om overbelasting te voorkomen. Samen met de VNG ondersteun ik gemeenten waar nodig bij het verbeteren van die uitvoeringspraktijk, zoals via praktijkdagen die specifiek over informele zorg gaan en door praktische handvatten te bieden die door het Expertisecentrum Mantelzorg en Mezzo worden ontwikkeld. Zo biedt het Mezzo Model Informele Zorg gemeenten praktische wenken om mantelzorgers beter te vinden en te ondersteunen. Ik zal de resultaten van het SCP onderzoek en de resultaten van de programma’s die ik landelijk ondersteun, zoals In voor Mantelzorg, actief bij gemeenten en andere betrokken zorg- en welzijnpartijen verspreiden.
Hebben gemeenten voldoende scherp in beeld wanneer en hoe mantelzorgers teveel onder druk komen te staan, en doen zij voldoende om overbelasting te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kunt u gezamenlijk met gemeenten zoveel mogelijk overbelasting van mantelzorgers voorkomen, en welke rol kan Mezzo (de landelijke vereniging voor iedereen die zorgt voor een naaste) spelen bij het voorkomen van overbelasting?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat mantelzorgers voldoende op de hoogte dienen te zijn van de mogelijkheden van beschikbare ondersteuning van mantelzorgers, zoals respijtzorg en regelingen rondom het combineren van werk en zorg onder de Wet Arbeid en Zorg (WAZO), zodat zij hier ook tijdig en voldoende gebruik van kunnen maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De emotionele en fysieke belasting die de zorgsituatie voor de mantelzorger – al dan niet in combinatie met werk – meebrengt, mag er niet toe leiden dat de mantelzorger eronder doorgaat. Het kabinetsbeleid is erop gericht te voorkomen dat mantelzorgers overbelast raken en vervolgens stoppen met werken. Respijtzorg voor de mantelzorger in combinatie met zorg en ondersteuning voor de cliënt kan een belangrijke bijdrage leveren aan het voorkomen van overbelasting van de mantelzorger. Begin dit jaar zal de nieuwe respijtwijzer van Mezzo verschijnen waarmee de mantelzorger op een laagdrempelige wijze respijtmogelijkheden in zijn leefomgeving kan vinden.
Ook is het is voor mantelzorgers van belang om te weten van welke verlofmogelijkheden zij gebruik kunnen maken om mantelzorg te verlenen. Daarom heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het voorjaar van 2015, voorafgaande aan de uitbreiding van de mogelijkheden voor kort- en langdurend zorgverlof per 1 juli 20154, een brede voorlichtingscampagne gehouden over de verlofmogelijkheden die het combineren van arbeid en zorg ondersteunen.
Voorlichting is echter het meest effectief als mensen deze ontvangen op het moment dat zich een zorgvraag aandient en de informatie voor hen daadwerkelijk relevant is. In zijn brief van 20 november 2015 naar aanleiding van het Algemeen overleg over arbeid en zorg van 30 september 2015, heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer bericht dat in de SER-adviesaanvraag «Werken en leven in de toekomst» de vraag is gesteld hoe we kunnen bereiken dat de huidige mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren zo effectief mogelijk worden ingezet. Het ligt in de rede om na ontvangst van het advies nader te beoordelen of en zo ja, welke verdere activiteiten op dit punt nuttig zijn5.
Kunt u aangeven hoe het staat het met de uitvoering van de motie Van Dijk/Tanamal (Kamerstuk 33 400 XVI, nr. 58) die vraagt om het stimuleren van het gebruik maken van de regelingen onder de WAZO? Bent u bereid hier spoedig werk van te maken? Zo ja wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht “NZA: Voorlichting zorgverzekeraars onder de maat” |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NZA: Voorlichting zorgverzekeraars onder de maat»?1
Ja.
Bent u ook geschrokken van de conclusies van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onderzoek, waaruit blijkt dat de meeste zorgverzekeraars consumenten niet op de juiste wijze informeren over de zorgpolissen die zij verstrekken, aangezien verzekeraars tijdens het onderzoek gemiddeld 1 op de 5 gestelde vragen foutief beantwoordden?
Ik vind het belangrijk dat iedereen goed geïnformeerd wordt. De juiste informatie moet bijvoorbeeld voorkomen dat mensen geconfronteerd worden met onverwachte kosten. Verzekeraars hebben naar aanleiding van dit onderzoek actie ondernomen om hun informatievoorziening te verbeteren.
Vindt u deze situatie ook zeer zorgelijk, omdat dit blijk geeft van een opeenstapeling van problemen en onduidelijkheid voor de verzekerde? Wat is uw reactie op het feit dat verzekerden in eerste instantie al niet goed kunnen kiezen voor een zorgpolis, omdat op dit moment nog te vaak onduidelijk is bij welke zorgaanbieder men terecht kan door gebrek aan gesloten contracten, en nu ook blijkt dat er vaak door zorgverzekeraars verkeerde informatie wordt gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen van de NZa dat «verstrekken van onjuiste informatie ertoe kan leiden dat burgers niet de informatie krijgen die nodig is om een zorgverzekeraar te kiezen. Ook kunnen zij voor onverwachte kosten komen te staan omdat een bezoek aan de huisarts toch tot een rekening leidt, bijvoorbeeld voor laboratoriumonderzoek van bloed of urine»?2
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen worden op dit moment (al dan niet naar aanleiding van de zorgwekkende signalen) door de betrokken partijen genomen ten gunste van de verzekerden, zodat deze door hun zorgverzekeraar nog goed worden geïnformeerd tijdens de huidige overstapperiode? Hoe worden de verzekerden op de hoogte gesteld van de voortgang van deze verbetering van de informatievoorzieningen per verzekeraar?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft een aanwijzing gegeven aan de zorgverzekeraars die meer dan 20 procent van de vragen fout beantwoordden. Drie zorgverzekeraars waren het echter niet eens met de aanwijzing die zij naar aanleiding van dit onderzoek door de NZa opgelegd hebben gekregen. Deze zorgverzekeraars hebben zich tot de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven gewend. Op 15 januari jl. heeft de rechter de door de NZa aan zorgverzekeraars gegeven aanwijzing geschorst, omdat de NZa het onderzoek onder andere niet voldoende kan onderbouwen. De rechter heeft hierbij wel opgemerkt dat het van belang is dat zorgverzekeraars verzekerden goed informeren.
Welk advies heeft u, of de NZa, op dit moment voor mensen die hun zorgverzekeraar bellen met een vraag, aangezien er zoveel foute antwoorden door zorgverzekeraars worden gegeven?
Het is de wettelijke taak van de zorgverzekeraar om vragen over hun producten en diensten juist te beantwoorden. Als een verzekerde twijfelt aan de juistheid van het antwoord van zijn verzekeraar, kan hij zijn verzekeraar vragen om een schriftelijke bevestiging (bijvoorbeeld in de vorm van een citaat uit de polisvoorwaarden). Als iemand constateert dat een verzekeraar foutieve informatie heeft verstrekt, kan dit gemeld worden bij de NZa via haar meldpunt.
Waar kunnen mensen terecht die vermoeden dat zij als gevolg van foutieve informatie van de zorgverzekeraar een onjuiste keuze hebben gemaakt? Hoe worden deze mensen gecompenseerd?
Allereerst kunnen mensen een klacht indien bij de verzekeraar. Als deze klacht vervolgens niet naar tevredenheid is afgehandeld, kunnen mensen terecht bij een onafhankelijke geschillencommissie: de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ). Deze commissie helpt mensen bij het oplossen van probleem met hun zorgverzekeraar. Daarnaast kunnen signalen over misstanden aan de NZa worden gemeld via haar meldpunt. Deze signalen gebruikt de NZa bij haar toezicht op zorgverzekeraars.
Welke lange-termijn doelstelling is door de NZa gesteld voor deze situatie? Per wanneer moet deze verbetering zijn bereikt, en welke sancties zullen op welk moment volgen, indien deze verbetering niet wordt bereikt?
De doelstelling van de NZa is dat zorgverzekeraars aan de wettelijke eisen voldoen. De NZa stelt eisen aan de informatieverstrekking door zorgverzekeraars (zie TH/NR-004) en onderzoekt door middel van een self assessment zorgverzekeraars jaarlijks op hun informatieverstrekking. Hierbij controleert de NZa ook de websites van zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars passen op basis van het commentaar van de NZa hun informatieverstrekking aan.
Dit jaar heeft de NZa daarnaast ook de telefonische informatieverstrekking van zorgverzekeraars gecontroleerd. De uitkomsten hiervan heeft de NZa gepubliceerd en hebben ertoe geleid dat verzekeraars hun informatievoorziening opnieuw doorlichten. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat in 2013 en 2014 reeds uit een onderzoek van de Consumentenbond is gebleken dat de informatievoorziening van zorgverzekeraars aan verzekerden niet op orde was, en onjuist en onvolledig werd genoemd? Welke actie, en met welk resultaat, heeft de NZa destijds na deze conclusies genomen?3 4
Zie antwoord vraag 8.
Bent u ervan op de hoogte dat uit een uitzending van Radar uit november 2015 is gebleken dat de informatievoorziening aan verzekerden, specifiek over het hinderpaalcriterium, niet in orde is, dat ervoor kan zorgen dat mensen op hoge kosten worden gejaagd? Heeft de NZa dit specifieke punt ook in haar onderzoek betrokken? Zo nee, waarom niet?
Ja, de NZa en ik zijn hiervan op de hoogte. Het is voor mensen van belang dat zij een juist antwoord krijgen op hun vraag over de vergoeding van niet-gecontracteerde zorg. Daarom heeft de NZa in haar onderzoek een vraag over dit onderwerp opgenomen. Ook heeft zij zorgverzekeraars een vraag gesteld over de lijst van gecontracteerde zorgaanbieders.
Heeft de NZa in haar onderzoek bovengenoemde onderzoeken van de Consumentenbond en Radar meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie ook mijn antwoorden op vraag 8, 9 en 10.
Nieuwe Russische wet waarmee het Europees Hof voor de Rechten van de Mens terzijde kan worden geschoven |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Met nieuwe wet kan Poetin vonnis mensenrechten naast zich neerleggen»?1
De ontwikkeling beschreven in het artikel is een zeer zorgelijke. Alle lidstaten van de Raad van Europa zijn verplicht tot het ten uitvoer leggen van uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De interpretatie en uitvoering van nationale wetten, waaronder de Grondwet, mogen niet leiden tot een situatie waarin de lidstaten, waaronder de Russische Federatie, geen gehoor geven aan deze uitspraken.
Hoe beoordeelt u het dat Rusland een nieuwe wet heeft waardoor het Russische Constitutioneel Hof de mogelijkheid heeft om vonnissen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) naast zich neer te leggen?
De Russische Federatie is partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en is derhalve verplicht om uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ten uitvoer te leggen. De aangenomen wetgeving geeft het Constitutionele Hof van de Russische Federatie de mogelijkheid om te bepalen of uitspraken van interstatelijke organen aangaande klachten tegen de Russische Federatie op het gebied van mensenrechten en vrijheden in tegenspraak zijn met de Russische Grondwet. Het Constitutionele Hof kan de uitspraak vervolgens «onuitvoerbaar» verklaren, waarna de Russische autoriteiten tenuitvoerlegging van de uitspraak kunnen weigeren.
Kunt u toelichten in welke gevallen het mogelijk zou kunnen zijn dat Rusland vonnissen van het EHRM naast zich neerlegt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u nagaan of deze nieuwe wet enkel te maken heeft met de zaak-Chodorkovski, of denkt u dat er in de toekomst vaker een beroep zal worden gedaan op deze nieuwe wet?
De omstandigheden die tot deze nieuwe wet hebben geleid zijn niet met zekerheid vast te stellen. Ik kan evenmin voorspellen in hoeverre deze wet invloed zal hebben op de manier waarop de Russische Federatie omgaat met uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Bent u bereid uw ongenoegen over deze nieuwe wet, die het mogelijk maakt om vonnissen van het EHRM te negeren, kenbaar te maken bij uw Russische ambtsgenoot. Zo nee, waarom niet?
Nederland spreekt zich in het Comité van Ministers regelmatig uit tegen het niet-uitvoeren van uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens door lidstaten van de Raad van Europa, waaronder de Russische Federatie.
De Russische Federatie wordt binnen de kaders van de Raad van Europa, onder meer door Secretaris-Generaal Jagland en binnen het Comité van Ministers, aangesproken op deze nieuwe wet. Het kabinet steunt dit expliciet. Een statenklacht ingevolge artikel 33 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ziet op mensenrechtenschendingen als zodanig, niet op het weigeren van de tenuitvoerlegging van uitspraken. Toezicht op de tenuitvoerlegging is belegd bij het Comité van Ministers.
Bent u bereid in Europees verband het initiatief te nemen tot een scherpe veroordeling van deze nieuwe wet namens de EU?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om in de Raad van Europa het initiatief te nemen tot een scherpe veroordeling van deze nieuwe wet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om onder artikel 33 van het EVRM een statenklacht tegen Rusland bij het Hof aanhangig te maken op basis van niet-nakoming van de bepalingen van het Verdrag en de Protocollen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Verzorgingshuis zet Erik op straat' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verzorgingshuis zet Erik op straat»? 1
Ja.
Hoeveel mensen zijn er sinds uw beleid is ingevoerd op straat gezet nadat hun indicatie was verlaagd?
Mijn beleid is er op gericht dat mensen de zorg krijgen die het beste bij hun situatie past, ook als deze situatie in de loop van de tijd verandert. Het kan voorkomen dat cliënten tijdelijk voor revalidatie worden opgenomen in een instelling en deze instelling geen passend vervolgaanbod beschikbaar heeft. In samenspraak tussen cliënt, zorgaanbieder en zorgkantoor wordt dan een oplossing gezocht. Als daarbij de wens van de cliënt voor een specifieke instelling niet gehonoreerd kan worden, heeft het zorgkantoor de plicht om een passend alternatief aan te bieden (thuis of in een instelling).
Vindt u dit een wenselijke situatie? Zo nee, wat zou volgens u een passende oplossing zijn?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Mbo-opleidingen die jaarlijks tientallen studenten met psychische of lichamelijke beperkingen niet toelaten |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het beeld, zoals dat uit een rondvraag van de Volkskrant rijst, dat jaarlijks tientallen studenten met psychische of lichamelijke beperkingen niet worden toegelaten tot een mbo-opleiding en zorgstudenten die wel zijn aangenomen lang niet altijd de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben?1
Jaarlijks ontvangen Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs (JOB), de Ombudslijn mbo, de Onderwijsinspectie en mijn ministerie enige tientallen meldingen van studenten die aangeven niet te zijn toegelaten tot een mbo-opleiding of niet de ondersteuning te ontvangen die ze nodig hebben. Uit de beschikbare informatie is niet altijd af te leiden of het gaat om een weigering vanwege een psychische of lichamelijke beperking of om een andere reden, bijvoorbeeld omdat de opleiding vol zat. Ik kan daarom niet aangeven wat het aantal jongeren is dat vanwege een psychische of lichamelijke beperking is afgewezen voor een mbo-opleiding of niet de benodigde ondersteuning ontvangen.
Hoe beoordeelt u de constatering van de Kinderombudsman dat jongeren met leerproblemen geen goede begeleiding krijgen en het vooral ontbreekt aan gerichte persoonlijke aandacht?
Mbo-instellingen zijn op grond van de Wet gelijke behandeling handicap of chronische ziekte verplicht om hun studenten de ondersteuning te geven die ze nodig hebben, mits die geen onevenredig beslag legt op de instelling, De signalen die de Kinderombudsman ontvangt wijzen erop dat studenten soms niet de juiste ondersteuning krijgen. Zoals in de afgelopen voortgangsrapportages over passend onderwijs is aangegeven zijn mbo-instellingen goed van start gegaan met de invoering van passend onderwijs. Dat wil niet zeggen dat er geen zaken misgaan. Door passend onderwijs zijn mbo-instellingen de manier waarop ze extra ondersteuning aanbieden gaan veranderen. Dat proces is nog gaande, maar mag er niet toe leiden dat studenten niet de benodigde ondersteuning krijgen.
Mbo-instellingen hebben genoeg mogelijkheden om hun studenten passende en persoonlijke begeleiding te bieden. Instellingen krijgen ten eerste voldoende financiële middelen om de ondersteuning vorm te geven en hun personeel hierin te scholen. Ten tweede subsidieer ik activiteiten van de MBO Raad die erop gericht zijn om passend onderwijs in het mbo verder te professionaliseren. Bovendien doet het kabinet met de Lerarenagenda een forse investering in leraren, onder andere door extra te investeren in lerarenbeurzen. Ook mbo docenten kunnen zich met deze beurs verder scholen om nog beter om te gaan met verschillen tussen leerlingen in de klas.
Hoe reageert u op de 188 klachten die dit kalenderjaar binnenkwamen bij de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs die direct of indirect te maken hadden met passend onderwijs?
Laat ik voorop stellen dat studenten recht hebben op goede ondersteuning door mbo-instellingen. Mbo-instellingen zijn verplicht om jongeren de ondersteuning te geven die ze nodig hebben, mits dat niet tot een onevenredige belasting voor de instelling leidt. Elke onterechte weigering is er één te veel. Studenten moeten hun klacht over het niet toelaten of gebrek aan ondersteuning eerst bij de mbo-instelling indienen, en proberen samen het probleem op te lossen. Als ze daar niet uitkomen kan een onderwijsconsulent de student adviseren en bemiddelen tussen de student en de school.
Wat het op dit moment lastig maakt is dat signalen over onvolkomenheden rondom passend onderwijs in het mbo op verschillende plaatsen binnen komen. Daarom ga ik met de MBO Raad en het JOB in gesprek over hoe we op een meer eenduidige manier de signalen die ons ondanks bovenstaande maatregelen bereiken, kunnen behandelen. Het is overigens zo dat niet elk signaal dat binnenkomt wijst op een onterechte afwijzing. Soms is er sprake van een misverstand of is er een gegronde reden om een student niet toe te laten.
In welk deel van de gevallen vormen irreële verwachtingen van de betrokken jongeren met een beperking, zoals de MBO Raad suggereert, een geldig excuus voor hun afwijzing?
Veel signalen zijn niet concreet genoeg en bevatten onvoldoende informatie om een uitspraak te doen of sprake is van irreële verwachtingen. Om te voorkomen dat jongeren zich met irreële verwachtingen aanmelden voor een mbo-opleiding is het belangrijk dat ze zich in het voortgezet onderwijs al goed oriënteren op een vervolgopleiding. Daarom is naast professionalisering van docenten en loopbaanbegeleiders ook geïnvesteerd in de samenwerking tussen vmbo- en mbo scholen op het gebied van loopbaanoriëntatie. Verder is het de taak van mbo-instellingen om jongeren met irreële verwachtingen van een opleiding te helpen bij het zoeken van een opleiding die beter bij hen past.
Op welke wijze(n) gaat er verbetering komen in de situatie, nu u wilt dat scholen ouders meer erbij betrekken, als er wordt afgesproken wat een student nodig heeft om een opleiding tot een goed einde te brengen en er een wet komt die studenten het recht geeft om te worden toegelaten tot een mbo-opleiding?
Het is van belang dat een mbo-instelling en een student duidelijke afspraken maken over de ondersteuning die een student nodig heeft. Het is goed als ouders bij deze afspraken betrokken worden. Als deze afspraken zijn opgenomen in de onderwijsovereenkomst is het voor alle partijen duidelijk welke ondersteuning een student hoort te ontvangen en kunnen misverstanden daarover snel worden opgelost. Ik werk aan een wetsvoorstel waarmee studenten die over de juiste vooropleiding beschikken het recht op toelating tot het mbo krijgen. Bovendien bevordert de aanmelddatum voor een mbo-opleiding van 1 april dat mbo-instellingen op een vroeg tijdstip een intake kunnen verzorgen en al vroeg weten welke ondersteuning een aankomend student nodig heeft.
Uitgaven door de KRO |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «KRO gaat in drie weken 900k wegsmijten»?1
Ik heb van dit bericht kennis genomen. Het Commissariaat voor de Media heeft deze aangelegenheid beoordeeld en komt tot de conclusie dat het hier gaat om besteding van verenigingsgeld van de KRO en dus niet om publieke middelen afkomstig uit de Mediabegroting. Het Commissariaat ziet geen aanleiding om hier op te treden. De vereniging KRO maakt een scherp onderscheid tussen publieke middelen en verenigingsmiddelen. Bij de fusie van KRO en NCRV zijn de omroepactiviteiten die worden gefinancierd uit de publieke middelen afgesplitst naar het gezamenlijk omroepbedrijf. De verenigingsactiviteiten zijn achtergebleven in omroepvereniging KRO respectievelijk omroepvereniging NCRV en worden betaald uit verenigingsinkomsten. Het Commissariaat liet mij weten dat de inkomsten en uitgaven van de beide verenigingen goed inzichtelijk zijn, aan de hand van de afzonderlijke jaarrekeningen.
Is het waar dat de KRO heeft besloten dit geld nog even snel uit te geven, omdat het anders teruggaat naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom niet?
De KRO kon in 2015 beschikken over een extra bedrag van € 827.000,– aan verenigingsgeld, doordat een kortlopende schuld aan de Belastingdienst was vrijgevallen. Het staat de KRO op grond van artikel 2.136 Mediawet 2008 vrij dit bedrag te besteden aan activiteiten die redelijkerwijs nodig zijn voor het goed functioneren van de vereniging en haar organen of gebruikelijk zijn in een actief functionerende vereniging om de band met en tussen de leden te versterken. Het Commissariaat oordeelt dat zulks hier het geval is geweest. Op welk moment in het jaar de KRO het geld hieraan besteedt is niet relevant.
De Mediawet schrijft voor dat omroepverenigingen jaarlijks het nettoresultaat dat uit contributie en verenigingsactiviteiten overblijft, overdragen aan het gezamenlijke omroepbedrijf (KRO-NCRV) en dat deze die gelden moet besteden aan uitvoering van de hoofdtaak. Zowel in 2014 als 2015 behaalde de vereniging KRO een bescheiden positief resultaat, dat is overgedragen aan het omroepbedrijf KRO-NCRV en dat daar werd/wordt gebruikt voor inzet ten behoeve van het media-aanbod. Ook in het verleden, voor de fusiedatum van 1 januari 2014, zijn de positieve resultaten uit verenigingsactiviteiten toegevloeid aan de beschikbare middelen om media-aanbod mee te financieren.
Hoe beoordeelt u het feit dat de KRO € 40.000 uitgeeft om twee auto’s gedurende twee jaar te laten rijden met KRO-bestickering? Vindt u dit een doelmatige besteding van publieke middelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De KRO heeft het extra bedrag onder meer besteed door bij te dragen aan projecten van De Zonnebloem. Deze organisatie is in 1949 ontstaan uit een KRO-radioprogramma voor zieken en gehandicapten. De Zonnebloem organiseert projecten om het leven van mensen met een lichamelijke beperking en dat van haar vrijwilligers te verrijken door sociale en recreatieve activiteiten. De KRO steunt de Zonnebloem al langer en heeft recent bijgedragen aan een project om mensen met een lichamelijke beperking toegankelijk vervoer aan te bieden. Op de zijkant van auto’s van De Zonnebloem zijn stickers geplakt waaruit blijkt dat dit project mede mogelijk is gemaakt door de KRO. Het gaat hier niet om publieke middelen, maar om besteding van KRO-verenigingsmiddelen.
Hoe beoordeelt u het feit dat de KRO € 286.500 uitgeeft om doosjes met chocolade aan haar leden te sturen? Vindt u dit een doelmatige besteding van publieke middelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van zijn 90-jarig jubileum heeft de KRO aan trouwe leden een bescheiden attentie verstrekt: een doosje Celebrations chocolaatjes van € 6,65 per stuk. Dergelijke attenties zijn toegestaan op grond van de Regeling ledenvoordelen en ledenwerfactiviteiten 2013 van het Commissariaat.
Kunt u toelichten waartoe de projectmanager ter waarde van € 50.000 wordt ingehuurd?
De KRO heeft deze verenigingsmiddelen ingezet ten behoeve van de KRO-website, wederom in het kader van verenigingsactiviteiten.
Deelt u de mening dat de projecten van de KRO niet nodig zijn en dit geld beter kan worden besteed aan het maken van radio en televisieprogramma’s? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven al werd vastgesteld, gaat het hier niet om publieke middelen ten behoeve van de productie van media-aanbod, maar om eigen KRO-verenigingsmiddelen die zijn opgebracht door de leden. Het Commissariaat oordeelt dat het de KRO vrij staat om dit geld te besteden aan de genoemde projecten, op grond van artikel 2.136 Mediawet 2008.
Bent u bereid het gesprek met de KRO aan te gaan en hen er toe te bewegen het geld doelmatiger te besteden?
Gezien het antwoord op vraag 6 is een dergelijk gesprek niet aan de orde. Overigens is het toezicht op de rechtmatigheid van de bestedingen voorbehouden aan het Commissariaat voor de Media; toezicht op de doelmatigheid valt onder de verantwoordelijkheid van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO).
Bent u bereid na te gaan of het vaker bij de publieke omroepen voorkomt dat publiek geld aan het einde van het jaar nog snel even wordt uitgegeven, omdat het anders teruggaat naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Zo nee, waarom niet?
Het toezicht op de inkomsten en uitgaven van de publieke media-instellingen voorziet hier reeds in. Ik zie geen reden om dit verder aan te scherpen.
Bij de toetsing van de financiële verantwoording van de landelijke publieke media-instellingen – waaronder ook de inkomsten en uitgaven van de omroepverenigingen – steunt het Commissariaat voor de Media mede op de controle van de accountant van de media-instelling. Die controle dient te worden uitgevoerd in overeenstemming met het controleprotocol, zoals opgenomen in het Handboek Financiële Verantwoording van de landelijke publieke media-instellingen. Indien uit deze controle bijzondere bevindingen en/of signalen komen, kan dat voor het Commissariaat aanleiding vormen om de inkomsten of uitgaven van de omroepvereniging nader te onderzoeken.
Het bericht dat 900 gemeentelijke verordeningen niet rechtsgeldig zijn |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «900 gemeentelijke verordeningen niet rechtsgeldig»?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat het aantal gemeenten (163) dat een of meer belastingverordeningen niet, of op een foutieve wijze gepubliceerd heeft, bijzonder hoog ligt?
Gemeenten dienen de tekst van een verordeningen bekend te maken in een digitaal gemeenteblad. Daadkracht constateert daarbij een drietal tekortkomingen:
Om te voorkomen dat alle betrokken overheidsorganisaties individueel voorzieningen moeten treffen voor de publicatie van het gemeenteblad is mede op verzoek van de VNG door BZK de Gemeenschappelijke Voorziening Officiële Publicaties (GVOP) tot stand gebracht. Overheidsorganisaties kunnen hier tegen betaling van een bijdrage in de kosten gebruik van maken om hun publicatieblad uit te geven. Bijna negentig procent van de gemeenten maakt van deze mogelijkheid gebruik en publiceert hiermee automatisch in het voorgeschreven Pdf-formaat. Zesenveertig gemeenten produceren het gemeenteblad zelf. Daarvan doen volgens Daadkracht vijfentwintig gemeenten dit niet in het voorgeschreven Pdf-formaat. Het gaat hier dus om een klein aantal gemeenten.
Daadkracht geeft dit bij ongeveer een derde van de gemeenten één of meerdere keren aangetroffen. Indien deze waarneming juist is vind ik dat het hier om een substantieel aantal gemeenten gaat.
Dit kan komen doordat verzuimd is om de verordening bekend te maken, maar ook doordat inwerkingtreding pas op een later tijdstip wordt beoogd en de bekendmaking om die reden nog enige tijd is uitgesteld. Daadkracht kan niet aangeven wat de achtergrond is van het niet publiceren van de verordeningen en ook niet om hoeveel gemeenten en verordeningen het gaat. Ik kan daarom ook geen oordeel geven over de vraag of hier sprake is van een groot aantal gemeenten dat fouten maakt.
Kunt u aangeven in wiens opdracht het onderzoeks- en adviesbureau Daadkracht dit onderzoek gedaan heeft bij gemeenten?
Daadkracht heeft op eigen initiatief tellingen uitgevoerd op basis van internetpublicaties. De bevindingen zijn niet in een rapport vastgelegd en niet aan de gemeenten voorgelegd.
Kunt u aangeven hoe de controle of gemeenten voldoen aan de eisen van het publiceren van belastingverordeningen is ingericht? Kunt u aangeven waarom dit op deze grote schaal niet gefunctioneerd heeft?
De bekendmaking van gemeentelijke verordeningen is geregeld in de artikelen 139 tot en met 144 van de Gemeentewet. Dit betreft een gemeentelijke aangelegenheid: het college van burgemeester en wethouders heeft tot taak dat de bekendmaking aan de wettelijke technische publicatie-eisen voldoet en is hierover verantwoording verschuldigd aan de raad. Gelet op artikel 124 van de Gemeentewet is er in een geval als dit geen ruimte voor interbestuurlijk toezicht door het provinciebestuur of een Minister op taken die uit de Gemeentewet voortvloeien.
Bij wijze van service worden door BZK steekproefsgewijs wekelijks twee gemeenten, provincies of waterschappen gecontroleerd op enkele bekendmakingvereisten. Daarbij wordt ook gekeken of door de gemeenteraad vastgestelde verordeningen daadwerkelijk zijn bekendgemaakt. De betrokken overheidsorganisaties ontvangen hiervan een rapportage met de aanbeveling om eventueel tekortkomingen te herstellen en naar de toekomst toe te voorkomen door de aanpassing van werkprocessen.
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten hun verordeningen in het geheel niet elektronisch hebben gepubliceerd?
Alle gemeenten maken hun verordeningen elektronisch bekend, zij het niet altijd op de juiste wijze. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven waarom deze gemeenten hun verordeningen in het geheel niet elektronisch hebben gepubliceerd?
Zoals uit het antwoord op de vorige vraag blijkt zijn er geen gemeenten die in het geheel niet elektronisch publiceren.
Bent u het er mee eens dat het onwenselijk is dat er een groot aantal verordeningen nu niet rechtsgeldig is?
Ik deel niet de door Daadkracht getrokken conclusie dat alle niet correct gepubliceerde bekendmakingen onverbindend zijn. Het is aan de rechter om te oordelen of een tekortkoming in een bekendmaking zodanig is dat de betreffende bepalingen daardoor niet verbindend zijn. Voor zover mij bekend is het nog niet voorgekomen dat een rechter in een dergelijke situatie tot dat oordeel is gekomen.
Kunt u aangeven hoe u zich gaat inspannen om alle gemeenten aan de eisen omtrent het elektronisch publiceren van gemeentelijke verordeningen te laten voldoen?
In het kader van het programma Digitaal 2017 wordt een wetsvoorstel voorbereid dat erin voorziet dat bestuursorganen alle wettelijk voorgeschreven bekendmakingen en kennisgevingen moeten doen in een elektronisch publicatieblad dat met behulp van een centrale voorziening (thans de GVOP) wordt uitgegeven. Daarmee zal het niet langer kunnen voorkomen dat een bekendmaking niet voldoet aan wettelijke eisen m.b.t. het bestandsformaat.
Daarnaast zullen gemeenten naar aanleiding van de publicatie nog eens op het belang van een correcte wijze van bekendmaking worden gewezen en zal ik hierover contact opnemen met de VNG. Ook zal de steekproefsgewijze toetsing en advisering aan gemeenten worden voortgezet.
De verkoop van wildklemmen en vangnetten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de online verkoop van vogelklemmen en wildklemmen voor beschermde dieren, zoals de boommarter, das en steenmarter?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat, op grond van artikel 9 lid 3 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren, het gebruik van klemmen voor deze diersoorten illegaal is? Zo ja, hoe gaat u tegen het gebruik en de verkoop ervan optreden? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van wildvallen is onwenselijk. Niet alleen vormt het gebruik van deze niet-selectieve vangmiddelen een bedreiging voor de staat van instandhouding van soorten van in het wild levende dieren, maar ook kan het dierenwelzijn als gevolg van het gebruik hiervan in het geding zijn. De Europese regelgeving (Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn) voorziet daarom in een verbod op het gebruik van deze middelen, met een mogelijkheid dat de bevoegde autoriteit onder strikte voorwaarden uitzonderingen op het verbod kan toestaan.
Het gebruik van wildklemmen is verboden door het verbod op het gebruik van aselectieve vangmiddelen, zoals klemmen (artikelen 15a en 15b van de Flora- en faunawet). Bij het verlenen van een ontheffing van soortenbeschermingsverboden voor populatiebeheer (artikel 68 van de Flora- en faunawet) kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen van het verbod op het gebruik van aselectieve vangmiddelen. Hetzelfde geldt voor de door de Minister van Economische Zaken te verlenen ontheffingen (artikel 75 van de Flora- en faunawet). Het gebruik is derhalve verboden, maar kan onder incidentele omstandigheden, waaronder schadebestrijding of met het oog op de volksgezondheid, door de overheid worden toegestaan bij ontheffing.
In artikel 9, derde lid, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren is geregeld dat het gebruik van klemmen wel is toegestaan voor het vangen of doden van mollen, veldmuizen, bosmuizen, huismuizen, woelratten, bruine ratten, zwarte ratten, muskusratten of beverratten.
Met het oog op een goede handhaving van het verbod op het gebruik van deze middelen is in artikel 11, tweede lid, van de Flora- en faunawet voorzien in een aanvullend verbod voor een ieder om zich met dergelijke, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen middelen te bevinden buiten gebouwen. In artikel 11, tweede lid, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren zijn klemmen, vallen en vangkooien aangewezen. Bij het verlenen van een ontheffing van soortenbeschermingsverboden voor populatiebeheer (artikel 68 van de Flora- en faunawet) kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen van dit verbod. Hetzelfde geldt voor de door de Minister van Economische Zaken te verlenen ontheffingen (artikel 75 van de Flora- en faunawet). Het buiten gebouwen onder zich hebben is dus verboden, maar kan onder incidentele omstandigheden door de overheid worden toegestaan bij ontheffing.
Door dit verbod hoeft niet te worden afgewacht tot het gebruik van het middel op heterdaad wordt vastgesteld en kan er preventief handhavend worden opgetreden. Wanneer iemand zich buiten bevindt met een dergelijk middel bij zich zonder ontheffing, kan daartegen worden opgetreden.
Tegen die achtergrond voorziet de Flora- en faunawet niet in een verbod op het verhandelen van deze middelen. Iemand die een dergelijk middel koopt zal het middel, om het te kunnen gebruiken, naar buiten moeten brengen. Dat enkele feit is strafbaar.
Erkent u dat klemmen zeer dieronvriendelijk zijn en dat dieren vaak een zeer pijnlijke dood sterven in een klem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat klemmen niet soort-specifiek zijn, en dat daardoor niet te voorkomen is dat beschermde dieren worden gevangen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat niet-specifieke en dieronvriendelijke vangmiddelen zoals klemmen niet zouden moeten worden toegestaan? Zo ja, hoe bent u van plan u daarvoor in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens op de hoogte van de online verkoop van vangmiddelen bestemd voor beschermde vogels als wildzang, mussen, lijsters, reigers en merels?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat, op grond van artikel 5 van de Vogelrichtlijn, het vangen van beschermde vogels verboden is? Zo ja, hoe gaat u tegen het gebruik en de verkoop van dit soort vangmiddelen optreden? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 2, 3, 4 en 5.
De detentie en deportatie van vluchtelingen in Turkije |
|
Marit Maij (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van Amnesty International over de detentie en deportatie van vluchtelingen door Turkije?1
Ja
Bent u op de hoogte van het feit dat Turkije Syrische en Irakese vluchtelingen terugstuurt en daarmee het belangrijkste onderdeel van het VN Vluchtelingenverdrag schendt en zo ja, bent u bereid om in Europees verband Turkse regeringsleiders hier op aan te spreken?
Het kabinet is bekend met deze berichten. De EU-delegatie in Ankara staat in nauw contact met de Turkse autoriteiten en Amnesty International om opheldering te krijgen over de in het rapport beschreven misstanden en heeft de Turkse autoriteiten verzocht een onderzoek in te stellen.
Turkije heeft zich gecommitteerd aan het principe van non-refoulement, in de artikelen 4 en 55 van de Turkse Wet op Vreemdelingen en Internationale Bescherming. Op grond van deze wet kan internationale bescherming worden verleend aan alle vreemdelingen, ongeacht hun nationaliteit. Turkije onderstreept verder dat het een no-returnbeleid heeft voor Syriërs, en dat de ongeveer 2,5 miljoen vluchtelingen die het land opvang biedt daarvan het bewijs zijn.
Voor beantwoording van de vraag of sprake is van strijd met internationaal recht, acht het kabinet van belang het onderzoek naar de in het rapport beschreven misstanden af te wachten.
Heeft u eerder signalen ontvangen over het vastketenen en mishandelen van vluchtelingen in deze detentiecentra in Turkije, zoals nu gedocumenteerd door Amnesty? Kunt u de Kamer informeren over de omstandigheden in deze centra en in welke mate detentie daadwerkelijk gerechtvaardigd is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de constatering van Amnesty International dat het detineren van deze groepen, vaak 1.000 kilometer verderop, zonder duidelijke rechtsgrond en zonder contact met de buitenwereld ontoelaatbaar is en in strijd met internationaal recht? Zo ja, welke consequenties bent u bereid daar aan te verbinden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden deze berichten zich tot het EU/Turkije actieplan van de Europese Commissie? Worden deze detentiecentrum betaald met steun van Europa? Op wat voor manier controleert de EC deze detentiecentra en welk mandaat hebben zij om hier in te grijpen?
Het EU Turkije actieplan bestaat uit twee delen: één deel over steun aan Syrische vluchtelingen die onder het Turkse tijdelijke beschermingsregime vallen en de gemeenschappen die hen opvangen, en één deel over de versterking van de samenwerking ter voorkoming van illegale migratie naar de EU. Daarin staan onder meer afspraken om het migratiemanagement in Turkije te verbeteren. Voor de inhoud van het actieplan verwijs ik kortheidshalve naar de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 27 oktober 2015.2
Vanuit het pre-accessie instrument (IPA) zijn in het verleden diverse detentiecentra in Turkije gefinancierd. De EU-delegatie in Ankara is in nauw contact met de Turkse autoriteiten en Amnesty International om opheldering te krijgen over de in het rapport beschreven misstanden en heeft de Turkse autoriteiten verzocht een onderzoek in te stellen.
In het verleden is ook in projectverband Turkije technische ondersteuning aangeboden om de terugkeercapaciteit en -procedures te versterken. Deze richtte zich onder meer op het in lijn brengen van Turkse procedures en regelgeving met de EU Terugkeerrichtlijn.
Bent u het eens met de constatering dat de reden waarom Turkije vluchtelingen terug stuurt, te maken heeft met het feit dat Turkije geen uitvoering geeft aan het 1967 Protocol en het zodoende Syriërs niet erkent als vluchtelingen en het Verdrag dus ook niet zou schenden? Kunt u de Kamer informeren over de acties die de EU onderneemt om er voor te zorgen dat Turkije het volledige VN Vluchtelingenverdrag zo snel mogelijk ratificeert?
Deze mening deel ik niet. Op grond van de Wet op Vreemdelingen en Internationale Bescherming is het non-refoulementbeginsel ook van toepassing op vluchtelingen van buiten Europa, die in Turkije de status van «conditional refugee» kunnen krijgen. Bovendien is Turkije als verdragspartij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele vrijheden (EVRM) verbonden aan de verdragsverplichtingen die voortvloeien uit onder meer artikel 3 EVRM.
Turkije biedt veel Syrische vluchtelingen op dit moment een (tijdelijke) status. Met het Gezamenlijke EU-Turkije Actieplan heeft Turkije zich gecommitteerd om de (juridische) status van onder andere deze groep vluchtelingen te verbeteren. Bovendien, als gevolg van de verplichtingen die voortvloeien uit de Visa Roadmap, zal Turkije zijn nationale asielwet- en regelgeving verder in lijn moeten brengen met internationale en Europese standaarden. Daarvoor is het niet per se noodzakelijk dat Turkije formeel afstand doet van de geografische beperking. Het is voldoende wanneer op grond van de Turkse nationale wet- en regeling de bescherming en bijbehorende rechten en voorzieningen voor vluchtelingen in overeenstemming zijn met het VN Vluchtelingenverdrag.
De vernieling van drie Nederlandse bedrijven in Ethiopië |
|
Jan Vos (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Menigte verwoest Nederlandse bedrijven in Ethiopië: aanval niet te stuiten» en «Protests in Ethiopia leave at least five dead, possibly many more»?1 2
Ja.
Bent u reeds in contact met de volgens het RTL-artikel getroffen Nederlandse bedrijven? Zijn er naast deze drie bedrijven nog meer (al dan niet Nederlandse) bedrijven getroffen? Kunt u daarbij aangeven of de getroffen bedrijven gebruikmaken of hebben gemaakt van het bedrijfsleveninstrumentarium?
De Nederlandse ambassade staat in bijna dagelijks contact met de twee getroffen Nederlandse bedrijven, Solagrow en Grazeland. Ik heb mijn persoonlijke blijk van medeleven laten overbrengen. Andere Nederlandse bedrijven hebben geen schade opgelopen. Grazeland heeft een Private Sector Investering (PSI) subsidie ontvangen ter waarde van bijna 620.000 Euro. Solagrow heeft eerder een Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) subsidie ontvangen, maar dit is voornamelijk ten goede gekomen aan een andere, niet getroffen boerderij van Solagrow.
Wat is volgens u de aanleiding van de aanvallen? Deelt u de opvatting uit het RTL-artikel dat de aanval een gevolg is van land grabbing?3
De voorgenomen uitbreiding van de hoofdstad Addis Abeba op het grondgebied van de Oromo bevolking heeft de vrees aangewakkerd voor land grabbing en onteigeningen. Bij betogingen tegen het uitbreidingsplan gaan betogers soms over tot geweld. De directe aanleiding voor het plunderen en in brand steken van de Nederlandse bedrijven is echter niet duidelijk. Het land waarop beide bedrijven zijn gevestigd, was oorspronkelijk niet in individueel maar in gemeenschappelijk gebruik. Voorafgaand aan de vestiging van de Nederlandse bedrijven (Solagrow in 2012 en Grazeland in 2013) heeft in beide gevallen intensief overleg plaatsgevonden tussen de regionale overheid, de lokale boeren en de Nederlandse ondernemers over vormen van economische samenwerking en het aanleggen van voorzieningen voor de gehele gemeenschap. Dit heeft ertoe geleid dat de samenwerking met de bevolking de afgelopen jaren goed is verlopen. Voorlopig moeten we het houden op uit de hand gelopen woede van een bevolking die vreest voor verlies van traditionele landrechten.
Hoe bestempelt u de door Reuters gestelde gang van zaken dat de Ethiopische regering als eerste landeigenaar zonder (enig) overleg met de lokale bevolking land toeschreef aan onder andere buitenlandse investeerders? Kunt u toelichten wat de gang van zaken is bij het verkopen van landbouwgronden aan bedrijven in Ethiopie en bij de getroffen bedrijven in het bijzonder?4
Het ter beschikking stellen aan bedrijven van land dat in individueel gebruik is, gebeurt op basis van een financiële schadeloosstelling. De hoogte hiervan verschilt per regio, maar ook bij de toekenning van land aan de getroffen Nederlandse bedrijven is die schadeloosstelling betaald.
Kunt u toelichten of en hoe de Ethiopische regering heeft gereageerd naar aanleiding van de vernielingen, en wat diens vervolgstappen zijn met betrekking tot bijvoorbeeld vervolging van de daders en het wegnemen van de oorzaken van de onrust?
De Ethiopische overheid biedt waar mogelijk bescherming aan bedrijven in de getroffen gebieden. Daarnaast voert de overheid gesprekken met de lokale bevolking om een vreedzaam einde te maken aan het geweld. De regering heeft bij monde van de premier laten weten dat een definitief besluit over het uitbreidingsplan voor Addis Abeba alleen na uitgebreide consultatie van de bevolking zal worden genomen, maar dat gewelddadige protesten en vernielingen niet zullen worden getolereerd. Tegen de aanstichters van het geweld zullen juridische stappen worden ondernomen.
Was u op de hoogte van de keuze van één van de in het artikel aangehaalde bedrijfseigenaren om wegens onrust in het gebied verderop te gaan wonen? Is er contact geweest tussen ondernemers en de ambassade over dergelijke onrust, en welke rol heeft de ambassade daarbij gespeeld?
Ja, aanvankelijk was er onenigheid tussen één van de genoemde Nederlandse bedrijven en boeren uit de directe omgeving. De Nederlandse ambassade was intensief betrokken bij de oplossing van de gerezen problemen. Dit is ook tot volle tevredenheid van alle betrokkenen gelukt. De bewoners uit de naaste omgeving van het bedrijf hadden ook niets te maken met de recente gewelddadigheden.
Wat kunnen de Nederlandse en Ethiopische overheid naar uw mening doen om ervoor te zorgen dat Nederlandse ondernemers veilig kunnen blijven ondernemen in de buurt van Addis Abeba? Welke van deze mogelijkheden gaat u in gang zetten dan wel bij de Ethiopische regering bepleiten?
Er is intensief overleg tussen de ambassade en de Ethiopische overheid om eventuele veiligheidsproblemen van Nederlandse bedrijven tijdig te kunnen signaleren en passende maatregelen te treffen. Inmiddels heeft een missie, bestaande uit vertegenwoordigers van de federale en lokale overheid, alsook de ambassade, een bezoek aan het getroffen Nederlandse bedrijf Solagrow gebracht om de situatie in ogenschouw te nemen. De missie is ook het gesprek met de lokale bevolking aangegaan over wat er is gebeurd en waarom, en hoe een herhaling van de gebeurtenissen kan worden voorkomen. Een soortgelijke missie wordt georganiseerd naar het andere getroffen Nederlandse bedrijf, Grazeland. Op basis van deze bezoeken en een door de bedrijven op te maken inventarisatie van de schade zal de ambassade overleg tussen de getroffen Nederlandse bedrijven en de Ethiopische overheid faciliteren over eventuele tegemoetkomingen en garanties van de kant van de Ethiopische overheid.
Deelt u de opvatting dat Nederland als partner en promotor van verantwoord ondernemerschap in Ethiopië samen met de Ethiopische regering zorg moet dragen voor een zo goed mogelijk ondernemersklimaat inclusief randvoorwaarden voor verantwoord ondernemen aldaar? Welke (extra) stappen gaat u zetten om daartoe te komen en voedingsbodems voor dergelijke aanvallen weg te nemen?
In EU verband is een beroep gedaan op alle betrokken partijen om af te zien van geweld en opruiende uitspraken en met elkaar in dialoog te gaan. Een goed ondernemingsklimaat is de primaire verantwoordelijkheid van de Ethiopische regering. Gewelddadige betogingen, hoe verklaarbaar ook, zijn niet acceptabel. Maar het is ook van belang dat de vrijheid van meningsuiting en vergadering wordt gerespecteerd. In de gesprekken die Nederland voert met de Ethiopische autoriteiten is een verantwoord ondernemingsklimaat regelmatig onderwerp van gesprek. Voor een aantal activiteiten op het terrein van (economische) ontwikkeling is een verantwoord ondernemingsklimaat zelfs het doel van onze samenwerking.
Een snel stijgend aantal beschadigingen aan boerderijen en drainagesystemen door bodemdaling in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over een snel stijgend aantal beschadigingen aan boerderijen en drainagesystemen door bodemdaling in Groningen?1
Ja, het is mij bekend dat het aantal meldingen van schade is toegenomen.
Waarom ontkennen de NAM en de Commissie Bodemdaling deze problemen en stellen ze dat hier slechts gaat om zettingsschade?
NAM en de Commissie Bodemdaling concluderen op basis van onderzoek dat ten gevolge van de gaswinning de bodem in de provincie Groningen gelijkmatig daalt. De bodemdaling uit zich door een daling van het maaiveld. De drainagebuizen die zich in de bodem bevinden zakken ook mee. In de onderzoeken wordt verder geconcludeerd dat het waterpeil door de bodemdaling ten gevolge van de gaswinning in absolute zin niet wordt beïnvloed. Wel is er een verband gelegd tussen de invloed van deze bodemdaling op het waterpeil in relatieve zin (ten opzichte van de bodem). Indien vernatting van de bodem optreedt kan het waterpeil worden aangepast. Het aanpassen van het waterpeil bij bodemdaling is een verantwoordelijkheid van het waterschap. Het waterschap voert deze aanpassingen uit op kosten van de veroorzaker van de bodemdaling.
NAM en de Commissie Bodemdaling concluderen daarnaast op basis van onderzoek dat in het verleden het waterpeil is aangepast om grond beter geschikt te maken voor de landbouw of voor een ander gebruik. Dit heeft geleid tot ongelijkmatige inklinking van veenlagen en in mindere mate van kleilagen. Deze inklinking treedt op in het gehele noordelijke en westelijke deel van Nederland. Schade die hierdoor ontstaat wordt zettingsschade genoemd.
Waarom probeert de NAM alweer onder het betalen van schadevergoedingen uit te komen? Wat zegt dit over het lerend vermogen van de NAM?
In het Burgerlijk Wetboek is geregeld dat de exploitant van een mijnbouwwerk schade door bodembeweging die het gevolg is van de mijnbouwactiviteiten moet vergoeden. NAM zal de schade die is ontstaan door bodembeweging dan ook moeten vergoeden, voor zover de schade het gevolg is van de gaswinning.
Hoe kan er sprake zijn van zettingsschade, als drainagebuizen die eerst boven het waterniveau lagen, er nu onder liggen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wanneer kan het nadere onderzoek van de Commissie Bodemdaling en Grontmij verwacht worden?
De Commissie Bodemdaling laat momenteel door Grontmij een onderzoek uitvoeren naar landbouwschade als gevolg van ongelijkmatige bodemdaling op een tweetal pilots binnen de provincie Groningen. De eindrapportage wordt voorjaar 2016 verwacht.
Kunt u de NAM aanspreken op het bewerkstelligen van een fatsoenlijke oplossing op korte termijn?
Ik ben samen met de NCG in overleg met NAM om een goede afhandeling van de schade ten gevolge van de gaswinning in Groningen te bewerkstelligen.
In het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen is beschreven dat bewoners indien er sprake lijkt van bodemdaling een casemanager toegewezen krijgen. Hierdoor ontstaat er voor deze groep bewoners één aanspreekpunt met een vast contactpersoon. Dit moet ertoe leiden dat bewoners beter en sneller geholpen worden en schade sneller kan worden hersteld.
Het bericht: Filmmakers naar de rechter: ‘Staat doet te weinig tegen piraterij’ |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Filmmakers naar de rechter: «Staat doet te weinig tegen piraterij»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de opvatting dat illegaal downloaden ten eerste moet worden tegengaan door consumenten een aantrekkelijk legaal alternatief te bieden, ten tweede door hen via voorlichting te stimuleren hiervan gebruik te maken en ten derde door civielrechtelijke handhaving door of namens rechthebbenden zelf?
Het downloaden van auteurs- en nabuurrechtelijk beschermde prestaties uit illegale bron is ongeoorloofd. Om dit downloaden tegen te gaan is van het grootste belang dat consumenten beschikken over voldoende, betaalbare en gebruiksvriendelijke legale alternatieven en dat zij via goede voorlichting worden gestimuleerd hiervan gebruik te maken.
Ik ben het met de vraagstellers eens dat handhaving van het auteursrecht daarop een passend sluitstuk vormt. Dit is primair een privaatrechtelijke aangelegenheid. Verwezen zij naar de 17 december 2015 beantwoorde Kamervragen van zowel Verhoeven (D66) over het beboeten van illegale downloads en de vrijheid van het internet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 930) als Gesthuizen (SP) over het bericht dat gebruikers van Popcorn Time schadeclaims kunnen verwachten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 931). Daarin is uitvoerig op de privaatrechtelijke handhaving ingegaan.
Wat is in dat kader de uitkomst van het seminar dat is gehouden op 13 november 2015 met makers en internetaanbieders in navolging van de gedane toezegging tijdens het Algemeen overleg over auteursrecht van vorig jaar? Tot welke vervolgacties leidt dit seminar?
Op vrijdag 13 november 2015 heb ik een seminar «legaal aanbod – de norm» georganiseerd waarbij vertegenwoordigers van rechthebbenden, internet-service-providers en consumenten aanwezig waren. Tijdens het seminar zijn bestaande internationale voorlichtings- en handhavingskaders besproken. In het Verenigd Koninkrijk en Denemarken heeft de overheid overleg tussen rechthebbenden en internet-service-providers gefaciliteerd. Het overleg heeft geresulteerd in verschillende vormen van samenwerking die elementen bevatten die ook voor Nederland interessant zouden kunnen zijn.
In het Verenigd Koninkrijk is het programma «Get it Right from a Genuine Site» gelanceerd. Het programma beoogt een gedragsverandering bij consumenten te bewerkstelligen door de boodschap uit te dragen dat downloaden van auteurs- en nabuurrechtelijke beschermde prestaties uit ongeoorloofde bron er uiteindelijk toe leidt dat de stimulans om nieuwe content te creëren wordt weggenomen. Hiernaast wijzen internet-service-providers abonnees van wie de internetaansluiting voor downloaden uit illegale bron is gebruikt, op legale alternatieven.
De samenwerking in Denemarken gaat een stap verder. Onder de noemer «Share with Care» worden consumenten door tussenkomst van hun internet-service-providers niet alleen op ongeoorloofd downloaden uit illegale bron aangesproken en over legale alternatieven voorgelicht. Rechthebbenden en internet-service-providers hebben in een «code-of-conduct» ook afspraken gemaakt over hoe internet-service-providers illegaal aanbod actief kunnen verstoren.
Ik heb de indruk dat rechthebbenden en internet-service-providers ervoor open staan met elkaar in gesprek te gaan om afspraken over samenwerking te maken. Beide groeperingen hebben belang bij een omvangrijk legaal aanbod. Het downloaden uit illegale bron moet daarvoor worden ontmoedigd. Ik ben ervan overtuigd dat samenwerking indachtig hun gerechtvaardigde belangen en met inachtneming van bestaande juridische kaders (zoals regels die de privacy van consumenten borgen), evenals in het Verenigd Koninkrijk en Denemarken, tot de mogelijkheden behoort. Met de organisatie van het seminar is volgens mij een eerste stap in de richting van samenwerking gezet.
Ik ben graag bereid binnen afzienbare tijd vervolgoverleg te entameren op mijn departement om partijen nader tot elkaar te brengen. Partijen zullen daartoe worden uitgenodigd, nadat ik hen gelegenheid heb geboden met elkaar van gedachten te wisselen over de juiste randvoorwaarden voor die samenwerking.
In hoeverre benut u bereid onder internetaanbieders, publieke en commerciële omroepen en vertegenwoordigingen van auteursrechthebbenden (zoals filmmakers, acteurs, deejays e.d.) nader te verkennen of zij kunnen komen tot een systematische voorlichting om legaal gebruik van muziek, film e.d. te stimuleren zonder de vrijheid van internet noch de privacy van internetgebruik geweld aan te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de bestaande werkwijze in Denemarken en Engeland om legaal gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal te stimuleren?
Zie antwoord vraag 3.
De stremming van het treinverkeer tussen Bad Nieuweschans en Leer |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bereid op korte termijn met uw Duitse ambtgenoot in overleg te gaan over een snelle oplossing voor de vernielde spoorbrug bij Weener? Bent u bereid daarbij ook de mogelijkheid van een tijdelijke noodbrug in overweging te geven?
Ja, zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 2. Het onderzoek van DB Netz naar een verbetering van de tijdelijke situatie loopt nog. Dit onderzoek wacht ik af.
Bent u bereid om u, als vervanging van de brug niet binnen vijf jaar lukt, maximaal in te zetten om de verbinding Groningen-Bremen over vijf jaar optimaal te maken conform de lange termijnvisie voor deze lijn?
Zoals ik al in mijn eerdere antwoord op vraag 2 heb vermeld, zal ik dit meenemen de brief aan mijn Duitse ambtscollega die ik binnenkort zal sturen.
Hoeveel goederenvervoer was er tot het ongeluk met de spoorbrug bij Weener via de grensovergang Nieuweschans? Wat zijn de gevolgen van omleiding via Zwolle-Bentheim voor dit goederenvervoer en de dienstregeling op het hoofdrailnet?
In de afgelopen jaren heeft er zeer incidenteel goederenvervoer plaatsgevonden via de grensovergang Nieuweschans. Zie verder de beantwoording van vraag 3 voor de consequenties voor het op te starten goederenvervoer van Veendam via Leer naar Bremen.
Klopt het dat de reistijd per vervangende bus tussen Nieuweschans en het Duitse Weener nu 22 in plaats van 10 minuten is terwijl de trein hier gewoon zou moeten kunnen rijden aangezien de defecte spoorbrug op het traject Weener-Leer ligt? Deelt u de conclusie dat de reiziger hierdoor onnodig benadeeld wordt?
Wat ik van de provincie Groningen begrijp uit haar contacten met DB Netz, is dat het nu niet mogelijk is om de trein te laten keren bij Weener. Hiervoor zijn technische aanpassingen nodig. Deze aanpassingen worden in het onderzoek van DB Netz meegenomen.
Bent u ermee bekend dat de trein Groningen-Leer nu 39 minuten stilstaat in Nieuweschans voordat deze terugkeert naar Groningen en deze trein dus in deze tijd makkelijk naar Weener op en neer kan rijden? Wat is de reden dat Weener niet meer wordt bediend en zijn er mogelijkheden om dit te herstellen?
Zie de beantwoording van vraag 18.
Wat is de stand van zaken met de geplande verhoging van de baanvaksnelheid tussen Groningen en Nieuweschans naar 140 km/uur?1 Klopt het dat deze snelheidsverhoging door ProRail geprogrammeerd staat voor de periode 2018–2020?
Het project tot verhoging van de baanvaksnelheid tussen Groningen en Nieuweschans bevindt zich momenteel in de planontwikkelingsfase. In opdracht van en in samenwerking met de Provincie Groningen, geeft ProRail hier uitwerking aan. Het klopt dat deze snelheidsverhoging geprogrammeerd staat voor de periode 2018–2020.
Bent u, gezien de huidige bijzondere omstandigheden, bereid om samen met betrokken partijen de realisatie van deze snelheidsverhoging te vervroegen en uit te breiden met het thans geïsoleerd gelegen traject Nieuweschans-Weener, zodat reistijdverlies en kosten van een mogelijk jarenlang voortdurend busvervoer tot een minimum wordt beperkt?
Ik wacht eerst de resultaten van het onderzoek van DB Netz af. In overleg met ProRail kan vervolgens bekeken worden of de snelheidsverhoging eventueel, technisch gezien, vervroegd kan worden.
Bent u bereid om deze snelheidsverhoging te realiseren met het European Train Control System (ETCS) level 2 in plaats van seinen en Automatische treinbeïnvloeding Nieuwe Generatie (ATB-NG) zodat er niet meer wordt geïnvesteerd in een verouderde technologie en na realisatie de goederentreinen vanuit de Randstad naar Veendam niet meer het dure ATB NG aan boord hoeven te hebben? Deelt u de mening dat ETCS op dit grensbaanvak de interoperabiliteit verbetert omdat zo Groningen vanuit Duitsland bereikbaar wordt zonder dat hiervoor ATB nodig is?
U vraagt mij om nu al te beslissen over de implementatie van een veiligheidssysteem in een project dat nog in de planvormingsfase verkeert. Ik kan op dit besluit niet vooruitlopen.