De positie van christenen in Syrië |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er opnieuw een Syrisch-christelijke geestelijke is ontvoerd in de regio van Homs, Syrië?1
Ja.
Deelt u de overtuiging dat de christelijke minderheden in Syrië, met name onder het bewind van IS(IS), steeds verder onder druk komen staan en dat hierbij sprake is van een religieuze, etnische en culturele zuivering? Kunt u aangeven hoeveel christenen er voor de opkomst van IS(IS) in Irak en Syrië verbleven en hoeveel er nu nog over zijn?
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de positie van christelijke minderheidsgroepen in Syrië en Irak. Het aantal christenen in Irak bedroeg in 2003 naar schatting ruim één miljoen. Sinds de val van Saddam Hoessein zijn veel christenen het land ontvlucht vanwege de verslechterde veiligheidssituatie. In 2013, voor de opmars van ISIS in Irak, bedroeg het aantal christenen in Irak naar schatting hoogstens 500.000. Sinds de start van het Syrische conflict in 2011 en de opmars van ISIS in Irak en Syrië zijn miljoenen Syriërs en Irakezen op de vlucht geslagen, onder wie ook christenen. Precieze cijfers van het huidige aantal christenen in Syrië en Irak zijn niet beschikbaar.
De trend dat het aantal christenen in het Midden-Oosten sterk daalt is zorgwekkend. Christenen, en tevens andere minderheden, hebben een extra kwetsbare positie binnen de samenleving, omdat zij relatief klein in aantal zijn en derhalve een minder stevig beschermingsvangnet hebben. Nederland maakt gebruik van alle beschikbare kanalen om aandacht te vestigen op de schendingen van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.
Op welke wijze staat Nederland in contact met de coalitie onder leiding van de Verenigde Staten die ook in Syrië actief is in de strijd tegen IS(IS)? Ziet u mogelijkheden om binnen deze contacten specifiek aandacht te vragen voor het lot van de christelijke minderheid? Op welke wijze wordt hier in de strijd tegen IS(IS) al aandacht aan geschonken en over welke mogelijkheden beschikt u om hieraan een bijdrage te leveren? Deelt u de mening dat dit binnen de coalitie, zowel in Syrië en in Irak, extra aandacht verdiend?
Nederland staat als deelnemer van de anti-ISIS-coalitie voortdurend in contact met de coalitiegenoten, onder andere via de militaire planningsbijeenkomsten, de kerngroep (small group) en de reguliere werkgroepen van de coalitie. De Nederlandse gronden voor deelname aan de coalitie zijn sinds de ontplooiing van de missie ongewijzigd. De bescherming van de burgerbevolking – inclusief christelijke minderheden – tegen de ernstige mensenrechtenschendingen die door ISIS worden begaan, maakt daarvan deel uit.
Heeft u kennisgenomen van de woorden van de Melkitisch aartsbisschop van Aleppo, Jean-Clemen Jeansart, die waarschuwde dat zijn volk in groot gevaar is en op het punt staat te verdwijnen en waarschuwde dat zowel in Syrie als Irak christelijke gemeenschappen, samen met andere kwetsbare minderheden, weerloos zijn tegen aanvallen van ISIS, omdat zij een hoofddoel vormen van de campagne van het kalifaat voor religieuze zuivering?
Ja.
Komt de internationale gemeenschap in actie voordat alle christenen en minderheden verdreven zijn, daarna of in zijn geheel niet?
Nederland is voorstander van een pluriform Syrië en een pluriform Irak, waar minderheden ook in de toekomst een gelijkwaardige plaats in de samenleving hebben. Derhalve blijf ik mij inspannen voor een inclusief politiek proces in zowel Irak als Syrië, waarin ruimte is voor alle bevolkingsgroepen, inclusief de minderheden.
De mate waarin deze pluriformiteit in de toekomst daadwerkelijk gerealiseerd kan worden is onder meer afhankelijk van: de strijd tegen ISIS; de mate van politieke inclusiviteit en hervormingen in Irak; het bereiken van een breed gedragen politieke oplossing voor Syrië en implementatie daarvan; effectieve bestrijding van terrorisme en extremisme in de regio en het aanpakken van straffeloosheid. In bilateraal, EU- en VN-verband, alsmede binnen de anti-ISIS-coalitie, wordt voortdurend aan deze thema’s gewerkt. De internationale gemeenschap werkt daarmee actief aan de bescherming van de burgerbevolking, inclusief de minderheden.
De klachten bij de vmbo-examens |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Klopt het dat de digitale examens voor het vmbo in de basisberoepsgerichte leerweg en de kaderberoepsgerichte leerweg geen externe kwaliteitscontrole meer kennen, omdat de tweede correctieronde bij deze digitale examens is afgeschaft en verenigingen van vakleerkrachten geen openbaar oordeel meer mogen geven over het examen?1
Nee. Er is wel degelijk sprake van een externe kwaliteitscontrole op het nagekeken werk bij digitale centrale examens. Er wordt naar analogie van de tweede correctie een controle uitgevoerd die – vanwege de digitale afnamevorm en de projectstatus van de examens – anders is georganiseerd dan bij de papieren centrale examens. Bij de digitale centrale examens voor het vmbo vindt na de examens een controle plaats met betrekking tot de open vragen. De gesloten vragen worden automatisch beoordeeld. In deze zogeheten najaarscorrectie kijken correctoren van de staatsexamens vo de gemaakte examens van vmbo-scholen na. Dit zijn docenten. Als zich significante verschillen voordoen tussen de najaarscorrectie en de eigen beoordeling kunnen desbetreffende scholen door de inspectie worden aangesproken. Op het moment dat de projectstatus van de digitale centrale examens vervalt, wordt een systeem van reguliere tweede correctie weer van toepassing.
Het is ook goed te benadrukken dat de tweede correctie (en najaarscorrectie) geen externe kwaliteitscontrole op de inhoud (of validiteit) van examens is. De tweede correctie wordt uitgevoerd om in het belang van de leerling een objectieve beoordeling van het gemaakte werk te borgen. Ten aanzien van de inhoud van examens kunnen docenten opmerkingen over bijvoorbeeld vermeende onvolkomenheden kwijt bij het Examenloket, die ze doorspeelt naar de Examenlijn van het College voor Toetsen en Examens.
Tot slot staat het de vakverenigingen vrij een openbaar oordeel te vellen over de examens op basis van de aan het begin van een volgend schooljaar gepubliceerde examens. Jaarlijks wordt gedurende het schooljaar één examenvariant met het scholenveld gedeeld via ExamenTester. Scholen kunnen jaarlijks per vak één variant inzien (tot maximaal drie jaar terug) en hun leerlingen laten oefenen. De ontsluiting van deze examens wordt beter met de overstap van ExamenTester naar Facet per schooljaar 2015–2016.2 Dit helpt ook vakverenigingen om digitale centrale examens makkelijker te kunnen evalueren.
Wat betekent dit voor de validiteit van deze examens?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de redenering van Onderwijsraadlid René Kneyber dat de geheimhouding van deze examens geen garantie biedt tegen fraude omdat het beperkte aantal opgaven eenvoudig valt op te sparen?
Nee. Naast het feit dat er nooit een 100 procent garantie tegen fraude afgegeven kan worden, deel ik deze redenering niet. Terugkerende opgaven, genaamd anker-opgaven, worden ingezet in verschillende examenvarianten om te zorgen voor een constant en controleerbaar niveau van de examens in een betreffend jaar en door de jaren heen. Het gebruik van anker-opgaven impliceert geen beperkt aantal beschikbare opgaven. Sinds 2011 doen bijna alle scholen (± 98 procent) met de basisberoepsgerichte leerweg mee aan de digitale centrale examens. In de kaderberoepsgerichte leerweg ligt dat percentage rond de 80 procent. Er zijn geen indicaties dat leerlingen opgaven uit de gemaakte examens onthouden en verspreiden. Daarnaast zijn er strikte richtlijnen voor de afname van digitale centrale examens in het vmbo, waaronder een verbod op mobiele telefoons.
Vindt u de consequentie van de digitale examens dat sommige vmbo basis- en kaderleerlingen vanaf eind april niet meer op school hoeven te komen een wenselijke ontwikkeling? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
De belangrijkste consequentie van digitale examinering is dat het scholen in staat stelt goed in te spelen op behoeften van leerlingen. Met flexibele examinering gedurende een bepaalde periode kan ingespeeld worden op het tempo van individuele leerlingen. Zo kan tijd besteed worden aan de leerlingen die dat nodig hebben, terwijl leerlingen die al eerder zo ver zijn ook eerder geëxamineerd kunnen worden. Eventueel resterende tijd betekent niet automatisch dat leerlingen vrij zijn. Integendeel: de school kan die tijd steken in de afname van cspe’s (centraal schriftelijke en praktische examens) in de beroepsgerichte vakken of tijd besteden aan de voorbereiding van leerlingen op vervolgonderwijs. Tot nu toe vindt echter het merendeel van de digitale afnames (ca. 90 procent) plaats na de meivakantie. Er zijn ook scholen die bewust kiezen voor een zo laat mogelijke afname van de centrale examens om de voorbereidingstijd voor leerlingen te maximaliseren. Het is juist deze flexibiliteit die de scholen in staat stelt eigen keuzes te maken in het belang van de leerlingen.
Het bericht dat Brussel registratie van rij- en rusttijden van bestelauto’s wil |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Brussel registratie van rij- en rusttijden van bestelauto’s wil?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de gevolgen voor Nederland zouden zijn als de tachograaf voor alle bestelauto’s wordt verplicht (zowel organisatorisch als kosten)?
Ik kan u melden dat de Europese Commissie geen wijziging van de huidige tachograaf verordening overweegt en daarmee ook geen aanpassing van de reikwijdte van de verplichte digitale tachograaf.
Op dit moment implementeert mijn ministerie de aanpassingen die voortvloeien uit de Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees parlement en de Raad tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85. Deze aanpassingen moeten conform de nieuwe verordening uit 2014 voor 2 maart 2016 zijn gerealiseerd. De aanpassingen leiden niet tot verplicht gebruik van digitale tachografen in bestelauto's, omdat de nieuwe verordening uit 2014 niet daartoe verplicht.
Deelt u de visie van verladersorganisatie EVO dat het grootste deel van de 820.000 bestelauto’s die in Nederland rijden, jaarlijks gemiddeld minder dan 18.000 kilometer rijdt waardoor het registeren van de rij- en rusttijden onzin is?
Gezien mijn antwoord bij vraag 2 is dit niet aan de orde.
Bent u bereid in Brussel te pleiten voor het niet invoeren van deze maatregel?
Omdat Brussel niet voornemens is om deze maatregel in te voeren is het pleiten voor het niet invoeren niet aan de orde.
De berichtgeving “Suzuki-fruitvlieg hele winter op grote schaal actief gebleven” en “Suzuki-fruitvlieg” |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Suzuki-fruitvlieg hele winter op grote schaal actief» en het bericht «Suzuki-fruitvlieg»? Zo ja, wat is uw reactie op de berichtgeving?1 2
Ja.
Deelt u de zorgen die volgen uit het bericht dat de Suzuki-fruitvlieg de gematigde winter goed heeft overleefd, actief is gebleven en daarmee een groot gevaar voor de komende oogst kan betekenen?
De ernst van de situatie is mij bekend. De Suzuki fruitvlieg is een invasief plaagorganisme dat zeer schadelijk is gebleken in Europa, ook in Nederland.
In 2012 werd de Suzuki fruitvlieg in Nederland voor het eerst ontdekt, in de jaren 2013 en 2014 heeft deze fruitvlieg zich zeer snel over Nederland verspreid.
De sector is in samenwerking met mijn ministerie vorig jaar begonnen aan maatregelen om de Suzuki fruitvlieg in het teeltseizoen van 2015 te kunnen bestrijden.
Dit jaar is een vrijstellingsaanvraag voor het gewasbeschermingsmiddel Exirel in de toepassing van kers aangevraagd en ik heb besloten dit middel vrij te stellen (publicatie in Staatscourant d.d. 27 mei 2015). Daarnaast is door de sector ook recent het middel Tracer aangevraagd voor vrijstelling. Daarvan heb ik eveneens het besluit genomen om het middel vrij te stellen; dit zal op korte termijn worden gepubliceerd in de Staatscourant.
In Europees verband wordt door lidstaten samen gewerkt aan een lange termijn oplossing om de Suzuki fruitvlieg te kunnen bestrijden. Daarbij is het van belang meer te weten over de Suzuki fruitvlieg, met name hoe deze vlieg overwintert.
Ik steun een gezamenlijke Europese aanpak, waar ik ook voor heb gepleit in de Landbouw en Visserijraad, waarbij ook de sector actief is betrokken.
Deelt u de mening dat de Suzuki-fruitvlieg een groot risico vormt voor de teelt van vooral fruit, zoals de kers? En dat de urgentie tot bestrijding van de Suzuki-fruitvlieg nu hoog is gezien het komende oogstseizoen en gebleken is dat deze fruitvlieg meer dan 80% van de oogst kan vernietigen en daarmee een financieel debacle kan zijn voor de telers?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de uitkomst geweest van uw gesprek met de Nederlandse Fruittelers Organisatie (NFO) over de bestrijding van de Suzuki-fruitvlieg? Is er hierbij specifiek aandacht geweest voor de kersenteelt? Zo ja, wat is er precies besproken en afgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het verzoek van de NFO om vrijstelling te verlenen voor bijvoorbeeld het effectieve middel Tracer?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit jaar een vrijstelling te verlenen voor bijvoorbeeld het middel Tracer voor de kersenteelt zoals ook gebeurt in de ons omliggende landen zoals Duitsland en België? Zo ja, wanneer bent u bereid dit bekend te maken met het oog op de urgentie vanwege het naderende groei- en oogstseizoen? Zo nee, waarom bent u hier niet toe bereid en welke oplossing ziet u dan voor de kersenteelt? Welke boodschap heeft u voor de kersentelers die met de Suzuki-fruitvlieg meer dan 80% van hun oogst verloren kunnen zien gaan terwijl collega telers in Duitsland en België wel in staat worden gesteld deze fruitvlieg te bestrijden?
Zie antwoord vraag 2.
In uw brief van 12 mei jl. geeft u aan samen te willen optrekken met andere lidstaten in het geval van invasieve plagen die teelten bedreigen (bijvoorbeeld de Suzuki-fruitvlieg); hoe gaat u hier op korte en langere termijn invulling aan geven om tot een structurele oplossing te komen? Op welke wijze gaat u invulling geven aan het gelijke speelveld voor telers in Nederland en de telers in omliggende landen? Bent u bereid u de Tweede Kamer hierover nader te informeren?3
Zie antwoord vraag 2.
Gezondheidsschade door hormoonverstorende stoffen in medische hulpmiddelen |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de aan u gerichte brief van Women in Europe for a Common Future (WECF), Stichting Ecobaby en Health Care Without Harm (HCWH) d.d. 30 april 2015, het rapport van Scientific Committee on Emerging and Newly Identified Health Risks (SCENIHR), en het onderzoek van HCWH?1 2 3
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat gezondheidsschade kan optreden bij vroeggeborenen en kinderen op de langdurige intensive care en dialysepatiënten, omdat plastic medische hulpmiddelen onnodig hormoonverstorende stoffen lekken?
Ik ben mij bewust van de gevoeligheid van vroeggeborenen en kinderen voor blootstelling aan schadelijke stoffen. De blootstelling kan afkomstig zijn van medische hulpmiddelen die medisch noodzakelijk zijn voor de behandeling en waarvoor mogelijk geen alternatieve hulpmiddelen beschikbaar zijn met een vergelijkbaar medisch nut. De fabrikant zal de mogelijke risico’s van de blootstelling van risicovolle stoffen moeten afwegen tegen de voordelen van de behandeling met het medische hulpmiddel. Een fabrikant mag een medisch hulpmiddel op de markt brengen als dit product voldoet aan de wettelijke eisen voor kwaliteit, veiligheid en functionaliteit, in de wet aangeduid als de essentiële eisen. Alleen als aan alle eisen is voldaan mag de fabrikant een CE-markering aanbrengen op zijn product, waarmee het product toegang krijgt tot de markt in de gehele Europese Unie. Om medische hulpmiddelen op de markt te mogen brengen, moet het medische nut van het medisch hulpmiddel gewogen worden ten opzichte van de risico’s. In de regelgeving voor medische hulpmiddelen is geregeld dat wanneer producten ftalaten bevatten die kankerverwekkend, mutageen of schadelijk voor de voortplanting zijn en gebruikt worden bij kinderen, zwangere of borstvoedende vrouwen, de fabrikant een rechtvaardiging zal moeten geven voor het gebruik van deze stoffen in het hulpmiddel. Ook dient de fabrikant informatie over de risico’s te verstrekken en indien nodig te nemen voorzorgsmaatregelen.
Wat is uw reactie op het feit dat dit al het tweede signaal in korte tijd is, waaruit blijkt dat hormoonverstorende stoffen lekken uit (plastic) medische (hulp)middelen?
De discussies en de onderzoeken over de mogelijk hormoonverstorende werking van stoffen in medische hulpmiddelen in het algemeen zijn mij bekend. Op Europees niveau beoordelen verschillende adviesorganen zoals de EFSA, SCENIHR en de ECHA,4 de mogelijke nadelige gezondheidseffecten op de mens.
Het is niet vastgesteld dat ftalaten bij de mens bij de huidige blootstelling verminderde vruchtbaarheid veroorzaakt. Ook is het optreden van mogelijke schade door Bisphenol A (BPA) niet eenduidig aangetoond bij de huidige blootstelling via medische hulpmiddelen. Op basis van een nauwkeurige blootstellingschatting door SCENIHR in haar laatste onderzoek is een kans op schade door BPA-blootstelling via medische hulpmiddelen bij vroeggeborenen niet helemaal uit te sluiten.
Er ontbreekt nog veel wetenschappelijke informatie om te kunnen vaststellen of een verband is tussen de blootstelling aan een stof met hormoonverstorende eigenschappen en een schadelijk effect. Momenteel werkt de Europese Commissie aan het vaststellen van criteria voor hormoonverstorende stoffen. Het is belangrijk dat deze criteria er zo spoedig mogelijk komen. Zelf heb ik ook meer budget beschikbaar gesteld voor onderzoek naar hormoonverstorende stoffen.
In hoeverre heeft u zicht op andere medische (hulp)middelen die mogelijkerwijs een vergelijkbaar risico vormen? Indien u hier geen zicht op heeft, bent u dan bereid hier een onderzoek naar te starten? Zo nee, waarom niet?
Recent heeft de SCENIHR wetenschappelijke opinies uitgebracht over BPA en DEHP5. In haar onderzoek heeft SCENIHR een uitgebreide inventarisatie gedaan van de meest risicovolle behandelingen met medische hulpmiddelen ten aanzien van mogelijke risico’s van BPA en DEHP. Deze inventarisatie is opgenomen in de opinies.
Wat is uw reactie op het feit dat de Europese Unie bisphenol A (BPA) al wel heeft verboden in babyflesjes en drinkbekers voor kleine kinderen, maar dit nog wel toestaat in medische hulpmiddelen?
In het bijzonder bestaat er zorg ten aanzien van de BPA-blootstelling van prematuur geboren baby’s en jonge kinderen. Voor babyflesjes en drinkbekers zijn er momenteel goede alternatieven beschikbaar zoals glas en keramiek. Voor medische hulpmiddelen ligt dit anders. Het medisch nut van een medisch hulpmiddel moet groter zijn dan de eventuele risico’s ervan. Het gebruik van bepaalde stoffen moet dus ook afgewogen worden tegen het medisch nut. Het vervangen van bepaalde stoffen door eventuele alternatieven kan daarnaast van invloed zijn op de uiteindelijke prestatie van het hulpmiddel. Een zorgvuldige benadering is hier dan ook gewenst en kan niet vergeleken worden met de situatie omtrent babyflesjes en drinkbekers.
In hoeverre bent u op de hoogte van de langdurige gezondheidseffecten en risico’s die kunnen optreden, zelfs als er gebruik gemaakt wordt van de aangescherpte veiligheidsnorm van de European Food Safety Authority (EFSA) van BPA? In hoeverre bent u bereid een onderzoek te starten naar de blijvende gezondheidsschade die de blootstelling aan BPA en ftalaten in medische hulpmiddelen kan veroorzaken?
De langdurige gezondheidseffecten zijn voor BPA niet eenduidig vastgesteld bij de huidige blootstelling via medische hulpmiddelen. Omdat er nog onzekerheden zijn over mogelijke langdurige gezondheidseffecten heeft EFSA een ruime veiligheidsmarge toegepast. Op Europees niveau zijn door de EFSA, de SCENIHR en de ECHA en binnen Nederland door de Gezondheidsraad de belangrijkste onzekerheden in de risicobeoordeling van BPA en BPA-analogen aan een nader onderzoek onderworpen. Het RIVM is nauw betrokken bij de onderzoeken en heeft vertegenwoordigers in wetenschappelijke werkgroepen van onder meer de EFSA, SCENIHR en ECHA6.
Het RIVM heeft een overzicht gemaakt van de belangrijkste nationale en internationale risicobeoordelingen van BPA voor mens en milieu, en de onzekerheden daarin. Recente wetenschappelijke resultaten wijzen erop dat bij de lage doseringen in proefdieren immunotoxicologische effecten kunnen optreden. De consequenties hiervan voor mogelijke effecten bij de mens worden geagendeerd op een internationaal deskundigen overleg. Eind 2015 zal het RIVM een vervolgstudie uitbrengen waarin mogelijke risico’s nader worden geduid en zal worden aangegeven of eventuele aanvullende maatregelen in Nederland nodig zijn.
In hoeverre bent u op de hoogte van de alternatieven die het HCWH-rapport aanstipt en die in Scandinavische landen al worden gebruikt? Deelt u de mening van de SCENIHR-commissie (Scientific Committee on Emerging and Newly Identified Health Risks) die aanbeveelt dat medische hulpmiddelen met BPA, waar praktisch mogelijk, vervangen moeten worden door veilige alternatieven? Bent u bereid in Nederland deze alternatieven te implementeren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De vraag is of dergelijke alternatieven, bijvoorbeeld BPA-analogen, niet overeenkomstige gezondheidsrisico’s met zich meebrengen. Naar veel genoemde alternatieven is veel minder onderzoek gedaan en het is dus ook minder goed bekend wat de mogelijke schadelijke effecten (toxicologisch profiel) daarvan zijn dan van BPA en DEHP. Dit wordt ook aangegeven door de Gezondheidsraad in hun briefadvies «De gezondheidsrisico’s van bisfenol A-analogen» (2014). Hierin wordt geconcludeerd dat er nog te weinig bekend is over de gezondheidskundige eigenschappen van BPA-analogen. Zij vindt het daarom voorlopig niet raadzaam om bisfenol A door BPA-analogen te vervangen. Ook het HCWH-rapport geeft aan dat er nog erg weinig bekend is over eventuele alternatieven voor bisfenol A. Het ontbreken van onomstreden criteria is hierbij een probleem. Het opstellen van nationale criteria biedt geen oplossing, om feitelijk en juridisch effectief te zijn, is invulling op Europees niveau nodig. Vanwege de onduidelijkheid over de mogelijke schade die kan optreden bij blootstelling aan bisfenol A is het RIVM, in opdracht van het ministerie, bezig met een beleidsadvies hierover.
De markttoelating voor medische hulpmiddelen is een Europese markt. Indien er maatregelen genomen moeten worden omdat bepaalde stoffen bij blootstelling risicovol kunnen zijn voor de gezondheid van patiënten, wil ik dit bij voorkeur op Europees niveau doen. In de toekomstige regelgeving voor medische hulpmiddelen waar momenteel over wordt onderhandeld in Brussel staat in de essentiële eisen ook de regulering van gevaarlijke stoffen opgenomen. In de verordening wordt voorgesteld de bepaling te verbreden naar producten die bepaalde hoeveelheid stoffen bevatten die kankerverwekkend, hormoonverstorend, mutageen of schadelijk kunnen zijn voor de voortplanting. De fabrikant zal voor hulpmiddelen die beoogd te worden gebruikt bij kinderen, zwangere of borstvoedende vrouwen ook een specifieke rechtvaardiging moeten geven voor het gebruik van deze stoffen in het hulpmiddel.
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd op het gebied van informatievoorziening over de risico’s van lekkende medische hulpmiddelen, voor bezorgde ouders en/of patiënten?
Ik vind het belangrijk dat de informatievoorziening over medische hulpmiddelen en in het bijzonder implantaten wordt verbeterd. Sinds 2012 wordt onderhandeld over de verordeningen voor medische hulpmiddelen. In de laatste voorstellen van de Raad is specifiek voor hulpmiddelen die een bepaalde hoeveelheid stoffen bevatten die kankerverwekkend, hormoonverstorend, mutageen of schadelijk kunnen zijn voor de voortplanting, opgenomen dat dit zowel in de gebruiksaanwijzing als ook op het label bij het medische hulpmiddel moet worden aangegeven.
Bij de onderhandelingen over de voorstellen voor de verordeningen heeft Nederland zich er voor ingezet dat fabrikant verplicht wordt om de informatie over de implantaten zodanig aan te leveren dat zorgverleners dit aan de patiënt kunnen verstrekken. In Brussel heeft Nederland hiervoor meerdere voorstellen ingediend. In het laatste tekstvoorstel die op 19 juni op de Raad staat geagendeerd zijn de Nederlandse voorstellen overgenomen.
Nieuwe onthullingen over wapenleveranties Turkije aan jihadisten Syrië |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het exclusieve artikel1 van persbureau Reuters over trucks vol wapens en munitie die de Turkse inlichtingendienst naar jihadisten in Syrië vervoerd zou hebben?
Ja.
Hoe beoordeelt u de verklaringen van Turkse officieren van justitie en gendarmeries dat zij onder meer raketonderdelen, munitie en mortiergranaten aangetroffen hebben bij vier trucks die aangehouden en onderzocht zijn?
Mede in het licht van de eerdere beantwoording van Kamervragen over de smokkel van wapens en munitie naar ISIS en Jabhat al Nusra via Turkije op 13 februari jl., en de brief die ik uw Kamer stuurde op 28 april jl. over hetzelfde onderwerp (Kamerstuk 27 925 nr. 535), kan nogmaals worden bevestigd dat het kabinet bekend is met de diverse berichten over vermeende steun via Turkije aan jihadistische organisaties in Syrië en Irak. Op basis van deze artikelen, en de daarin genoemde onderzoeken en geciteerde personen, kan daarover nog steeds geen conclusie worden getrokken. Turkije spreekt deze beweringen consequent tegen en herhaalt consequent dat het dergelijke steun niet verleent.
In dit verband dient te worden herhaald dat Turkije belangrijke redenen heeft om terrorisme te bestrijden. Zo is het in het verleden met enige regelmaat het slachtoffer geworden van terroristische aanslagen, zowel op eigen grondgebied als in het buitenland. Turkije heeft dan ook al lange tijd geleden ISIS en Jabhat al Nusra op de nationale terrorismelijst geplaatst. Ook speelt Turkije een actieve rol op het gebied van contra-terrorisme, als covoorzitter van het Global Counter Terrorism Forum (GCTF). Daarnaast is Turkije samen met Nederland voorzitter van de Foreign Terrorist Fighters (FTF)-werkgroep binnen de anti-ISIS-coalitie. Uit de eerste bijeenkomst die in dit kader plaatsvond op 7 april jl. te Istanbul, alsmede de tweede bijeenkomst in Den Haag op 8 juni jl., bleek weer dat het tegengaan van terrorisme, inclusief het tegengaan van ISIS en Jabhat al Nusra, voor Turkije een prioriteit is.
Wat vindt u ervan dat officieren van justitie, gendarmeries en politieagenten die optreden tegen wapentransporten naar jihadisten in Syrië, nu zelf gearresteerd en vervolgd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat ze onder meer worden aangeklaagd voor spionage en pogingen tot omverwerping van de Turkse regering? Zo ja, hoe beoordeelt u deze bizarre aanklachten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe geloofwaardig vindt u de uitleg van president Erdogan dat de onderzochte trucks humanitaire hulp zouden hebben vervoerd naar Turkmenen? Waarom zou zulk vervoer door de inlichtingendienst plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat er sprake is van politieonderzoek dat heeft uitgewezen dat er wapenonderdelen vervoerd werden naar een kamp op de Syrische grens dat gebruikt werd door Al Qaeda?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraken2 van Turkse oppositieleider Kılıçdaroğlu die beweert de beelden gezien te hebben van bommen aan boord van de trucks en heeft bevestigd dat er wapens aan boord waren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de vicevoorzitter van de regeringspartij AKP, verantwoordelijk voor Buitenlandse Zaken, dat de bewuste wapens en munitie bestemd waren voor het Vrije Syrische Leger?
Zie antwoord vraag 2.
Komt deze berichtgeving overeen met de documenten over «Adana-gate» die de Kamer u eerder heeft doen toekomen?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nu wel bereid uitgebreider te reageren dan drie zinnen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het leveren dan wel doorlaten van wapens, munitie en jihadisten door Turkije richting Syrië en Irak «dweilen met de kraan open» is?
Turkije werkt eraan om de smokkel van wapens en munitie, en de doorreis van jihadisten, tegen te gaan. Dat de grens tussen Turkije aan de ene kant, en Syrië en Irak aan de andere kant, ooit voor 100% zou kunnen worden gesloten, is niet realistisch, gegeven de lengte van de grens en de gesteldheid van het terrein waar hij doorheen loopt. Juist daarom werkt Nederland nauw samen met Turkije bij het tegengaan van Foreign Terrorist Fighters, onder andere door het beter uitwisselen van informatie.
Bent u bereid opheldering te vragen bij de Turkse regering, contact te zoeken met de Turkse oppositie en alsnog te pleiten voor onafhankelijk internationaal onderzoek naar de steun van Turkije aan jihadisten in Syrië en Irak?
Nee. Hiervoor is ook internationaal geen enkel draagvlak.
Het bericht dat listige jihadloverboys piepjonge meisjes inpalmen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat listige jihadloverboys piepjonge meisjes inpalmen?1
Ja.
Heeft u zicht op het aantal tienermeisjes dat ingepalmd wordt door jihadloverboys voor een islamitisch huwelijk en naar het kalifaat wordt gestuurd met valse Turkse paspoorten? Zo ja, om welke aantallen gaat het? Zo nee, waarom niet?
Verschillende overheidspartners werken nauw samen bij de integrale aanpak van gewelddadige jihadisten. Bij die aanpak zijn signalen waargenomen dat een aantal minderjarige meisjes zich heeft willen vestigen in een jihadistisch strijdgebied. In een enkel geval is dat ook gelukt. Hierbij is mogelijk sprake geweest van ronselen.
Het OM doet strafrechtelijk onderzoek bij aanwijzing of verdenking van (voornemen tot) uitreis naar een jihadistisch strijdgebied. Op dit moment loopt er een aantal strafrechtelijke onderzoeken dat zich richt op het mogelijk ronselen van strijders voor de gewelddadige jihad. Over deze lopende onderzoeken en concrete aantallen doet het OM geen nadere mededelingen vanwege opsporings- en vervolgingsbelangen.
Deelt u de mening dat snel een halt toegeroepen moet worden aan het groeiend aantal jonge meisjes dat wordt geronseld als jihadbruidjes? Zo ja, welke rol ziet u daarbij voor het expertisecentrum en het kennisplatform preventie radicalisering?
Het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme bestaat uit vijf groepen maatregelen. De interventies om de uitreis naar een jihadistisch strijdgebied te voorkomen of te bemoeilijken zijn daar een belangrijk onderdeel van. Deze uitreis – al dan niet door ronselen en/of uithuwelijken – moet volgens het kabinet te allen tijde voorkomen worden. Hierbij is reeds een rol voorzien voor de expertise-unit sociale stabiliteit en het Kennisplatform Integratie & Samenleving (KIS).
De expertise-unit sociale stabiliteit van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) richt zich op gemeenschappen, gemeentes en professionals. De expertise-unit organiseert en verbindt kennis en expertise in deze verschillende netwerken op lokaal en landelijk niveau. Het doel hiervan is om de handelingsvaardigheid in deze netwerken te versterken en zo de weerbaarheid en veerkracht te vergroten. Hiermee levert de unit in het kader van het Actieprogramma (in aanvulling op de activiteiten van de NCTV) een bijdrage aan het tegengaan van radicalisering en maatschappelijke spanningen.
Het KIS is een programma van het Verwey-Jonker Instituut en Movisie, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van SZW. Als kennisplatform opereert KIS rond thema’s als integratie, migratie en diversiteit en de bij het KIS aanwezige kennis en informatie wordt actief gedeeld met de bij deze thema’s betrokken organisaties en overheidsinstellingen.
Hoe beoordeelt u de aanpak van ronselaars van jihadbruidjes zowel als van pedofielen, loverboys en mensenhandelaren? Welke wet- en regelgeving is in dat kader van toepassing en acht u deze voldoende teneinde dit soort ronselaars stevig aan te pakken?
Naast het strafrechtelijke instrumentarium op het gebied van terroristische misdrijven, kan het OM voor de opsporing en vervolging van ronselaars, afhankelijk van de concrete omstandigheden een beroep doen op artikel 279 (onttrekking minderjarigen uit het ouderlijk gezag), op artikel 273f (mensenhandel), op de artikelen 244, 245 en 247 (ontucht met een minderjarige), alsmede op artikel 284 (algemeen dwangartikel) van het Wetboek van Strafrecht. Ook wanneer de strafbare feiten in het buitenland worden gepleegd tegen Nederlanders of vreemdelingen die minimaal vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijven, kan de Nederlandse strafwet worden ingezet. Sinds 1 juli 2014 geldt de Nederlandse strafwet vaker in het buitenland. Hierdoor hebben de politie en het OM meer mogelijkheden om misdrijven met een Nederlands slachtoffer te vervolgen. Bijvoorbeeld als de autoriteiten van een land niets doen. Ook kunnen hierdoor in bepaalde gevallen verdachten met de Nederlandse nationaliteit en vreemdelingen die tenminste 5 jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland verblijven, volgens Nederlands recht worden vervolgd voor misdrijven die zij in het buitenland hebben begaan, ook als het slachtoffer geen Nederlander is.
Op welke wijze worden onderwijsinstellingen ondersteund indien zij vermoeden dat er sprake is van de voorbereiding van strafbare feiten of jihadisme?
Bij vermoedens van strafbare feiten kan de school contact opnemen met de politie. Bij vragen over signalen van radicalisering kunnen de scholen contact opnemen met de gemeenten, de vertrouwensinspecteur van de Onderwijsinspectie, de Stichting School en Veiligheid (SVV) of anoniem melding maken bij Meld Misdaad anoniem.
Welke andere maatregelen treft u teneinde de voedingsbodem van radicalisering van kwetsbare jonge meisjes tegen te gaan? Hoe kan voorkomen worden dat deze meisjes uitreizen naar conflictgebieden als ISIS?
Er wordt zowel ingezet op het bestrijden van bestaande gewelddadige jihadistische beweging in Nederland als op het voorkomen van aanwas. Deze integrale aanpak maakt dat radicalisering, ook van kwetsbare minderjarige meisjes, zo goed mogelijk wordt tegengegaan.
Voor de kwetsbare meisjes is van belang de weerbaarheid te vergroten teneinde ronselen te voorkomen. Daarom wordt ingezet op het versterken van mogelijke bronnen van weerstand tegen uitreizen naar een jihadistisch strijdgebied in de directe omgeving: het gezin, direct betrokken organisaties en professionals – denk hierbij aan onderwijs, hulpverleningsdiensten, politie en de (islamitische) gemeenschap.
In het geval er (duidelijke) signalen zijn dat bijvoorbeeld een minderjarig meisje uit wil reizen, wordt in het gemeentelijk multidisciplinair casusoverleg bekeken welke interventies ingezet kunnen worden om dit te verhinderen.
Het bericht dat alleen Israël door de World Health Organization is veroordeeld voor het schenden van gezondheidsrechten |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de resolutie van de World Health Assemblymet de titel «Health conditions in the occupied Palestinian territory, including east Jerusalem, and in the occupied Syrian Golan»?1
Ik ben bekend met besluit «Health conditions in the occupied Palestinian territory, including east Jerusalem, and in the occupied Syrian Golan».
Klopt het dat Nederland deze resolutie, samen met alle andere EU-lidstaten heeft gesteund, en bijvoorbeeld de Verenigde Staten, Canada en Australië tegen deze resolutie hebben gestemd? Op basis van welke afweging heeft de Nederlandse regering deze resolutie gesteund? Klopt het voorts dat dit de enige resolutie is die door de World Health Assembly is aangenomen?
Er is zoals gebruikelijk bij iedere WHA ook dit jaar een reeks besluiten en resoluties aangenomen over technische en beheersmatige vraagstukken, waar onder Ebola, Polio, Luchtvervuiling, International Health Regulations, malaria, antibioticaresistentie, de begroting voor 2016–2017. Het besluit waarin de Directeur-Generaal van de World Health Organization wordt verzocht om tijdens de World Health Assembly (WHA) in 2016 te rapporteren over de gezondheidssituatie in de bezette Palestijnse Gebieden werd met een meerderheid van stemmen aangenomen. Dit besluit vormt een compromis waarbij de Palestijnse Autoriteit heeft ingestemd geen gepolitiseerde resolutietekst in te dienen. Alle 28 EU-lidstaten hebben voor het besluit gestemd. De Verenigde Staten, Canada en Australië stemden tegen.
Is de Nederlandse regering van mening dat Israël de ergste schender van gezondheidsrechten ter wereld is, zoals de uitkomst van deze assemblee doet vermoeden? Kunt u verklaren waarom de assemblee zich niet middels een resolutie heeft uitgesproken over de gezondheidstoestand in bijvoorbeeld Syrië, Oekraïne of Jemen, waar de gezondheidstoestand van de bevolking door lokale hulpdiensten doorgaans als «alarmerend» wordt omschreven? Deelt u de mening dat de gezondheidstoestand in veel brandhaarden in het Midden-Oosten buitengewoon zorgelijk is en aandacht van de World Health Assembly verdient?
De gezondheidssituatie in o.a. de Palestijnse Gebieden, Syrië, Oekraïne en Jemen, heeft de volle aandacht van het kabinet. Leden van de WHO kunnen resolutieteksten en besluiten indienen en daarmee de agenda bepalen. De WHA behandelt jaarlijks een rapport en resolutie of besluit over de gezondheidssituatie in de bezette Palestijnse Gebieden. Nederland is, met andere EU landen, van mening dat de WHA geen landenspecifieke en politiserende onderwerpen zou moeten bespreken. Politiserende resoluties staan een constructieve uitwisseling en internationale kaderstelling in de weg. Nederland zet zich waar mogelijk in EU-kader dan ook in voor gebalanceerde, niet-politiserende teksten en pleit in EU-kader voor uitfasering van deze resoluties en besluiten.
Herinnert u zich dat op 12 september 2013 uw ambtsvoorganger het volgende over de VN-Mensenrechtenraad en Israël heeft gezegd: «Ik geef toe dat Israël vaak een gemakkelijke afleidingsmanoeuvre is [...] als het af en toe in een bepaalde regio niet lekker gaat, krijgt Israël vaak de schuld. Ook als Israël er niets mee te maken heeft, wordt er al heel snel naar Israël gewezen.»2? Deelt u het vermoeden dat de World Health Assembly zich door een vergelijkbare vooringenomenheid heeft laten leiden, al dan niet als afleidingsmanoeuvre voor eigen problemen? Zo ja, bent u dan ook bereid u tegen dergelijke «Israel bashing» te weer te stellen, zoals uw voorganger ook toezegde met betrekking tot dit fenomeen in de VN-Mensenrechtenraad?
Zie antwoord vraag 3.
De tientallen miljoenen extra voor de verbouwing van een paleis |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Verbouwing paleis Huis ten Bosch valt tientallen miljoenen duurder uit»?1
Is het waar dat de verbouwing van paleis Huis ten Bosch geen € 35 mln. maar liefst € 60 mln. gaat kosten? Zo neen, om welk bedrag gaat het exact, en kunt u in een helder overzicht aangeven hoe men tot dit bedrag is gekomen?
Deelt u de afkeurende reactie over de enorme verhoging van de kosten voor deze verbouwing?
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat er geen € 60 mln. wordt uitgegeven aan deze verbouwing?
Het bericht betreffende Qatar Airways |
|
Barbara Visser (VVD), Henk Leenders (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving1 2 dat de CEO van Qatar Airways tijdens een persconferentie heeft gedreigd met een blokkade voor het vergeven van commerciële contracten aan Nederlandse bedrijven in Qatar in het kader van het WK in reactie op het niet toekennen van meer landingsrechten?
Ja.
Heeft de CEO van Qatar Airways een dergelijke boodschap ook aan u overgebracht?
Ik ben niet benaderd door de heer Al Baker.
Wat vindt u van deze geuite boodschap? Welke stappen onderneemt u richting Qatar en Qatar Airways?
Het beeld kan ten onrechte zijn ontstaan dat Nederland een beleid voert dat zich specifiek richt op het belemmeren van markttoegang voor luchtvaartmaatschappijen uit de Golfstaten. Dit is uitdrukkelijk niet het geval. Nederland respecteert de afspraken die er zijn met deze landen.
Voor uitleg over het Nederlandse beleid op dit punt wordt verwezen naar de nadere brief over de uitvoering van de motie Bashir/ Elias over oneerlijke concurrentie en duiding van de uitspraken in Nieuwsuur (Kamerstuk 31 936, nr. 269).
Om eventuele misverstanden over het Nederlandse beleid uit de wereld te helpen, is Qatar langs bovenstaande lijn nader geïnformeerd.
Herkent u zich in de kritiek van de EVO dat de maatregel om voorlopig geen landingsrechten uit te breiden verkeerd kunnen uitpakken voor Nederland als distributieland? Zo ja, welke actie gaat u hiertoe ondernemen?
De wens van EVO om meer verkeersrechten te verlenen aan buitenlandse vrachtmaatschappijen is ons bekend. Recent zijn hierover ambtelijk gesprekken met EVO gevoerd en ik zal ook zelf op korte termijn met EVO spreken. Het Bureau Seabury heeft een onderzoek uitgevoerd naar kansrijke luchtvrachtstromen en corridors. De Kamer is over dit onderzoek geïnformeerd bij brief van 25 februari jl. Uit dit onderzoek blijkt dat op Schiphol 25 luchtvrachtmaatschappijen opereren op een groot aantal sleutelbestemmingen voor vracht. Daarmee heeft Schiphol het meest open regime en de meeste luchtvrachtmaatschappijen ten opzichte van haar Europese concurrenten. Het beleid van Nederland ten aanzien van de onderhandelingen met de Golfstaten (zie bovenstaande antwoord op vraag 3) verandert niets aan dit algemene beeld.
De door Seabury geschetste capaciteitsontwikkelingen en kansen en bedreigingen worden met alle stakeholders, waaronder EVO, besproken. Daar waar mogelijkheden zijn om additionele routes van en naar Nederland toe te voegen die een toegevoegde waarde hebben, moeten we die uiteraard niet laten liggen. Hiervoor is een constructieve dialoog met alle betrokkenen en vervolgens een verstandige afweging noodzakelijk. Daar zet ik mij voor in.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Luchtvaart van 4 juni 2015 beantwoorden?
Dat is bij deze gebeurd.
De extra kosten bij de verbouwing van Huis ten Bosch |
|
Ronald van Raak , Alexander Pechtold (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichtgeving bij RTL Nieuws over de extra kosten bij de verbouwing van Huis ten Bosch?1
Ja.
Klopt de raming van RTL Nieuws en wat houdt in dat geval de verbouwing van de andere delen van het paleis precies in? Kunt u voor elk van de paleisdelen aangeven wat de oorspronkelijke raming was, welke meerkosten nu begroot worden en hoe die vermeerdering is opgebouwd?
Zie de Kamerbrief betreffende de Renovatie paleis Huis ten Bosch d.d. 19 juni 2015 (Kamerstuk 34 000-XVIII, nr. 22).
Kunt u verduidelijken waarom ervoor gekozen wordt om de overige paleisdelen nu ook te renoveren, in het licht van de overweging dat bij een zorgvuldige voorbereiding van de eerdere verbouwingsplannen de nu noodzakelijke ingrepen toen ook al naar boven zouden hebben moeten komen en meegenomen zouden hebben kunnen worden in de vorig jaar aan de Kamer gemelde plannen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze berichtgeving zich tot de stelling van de Minister-President in het debat over de begroting van de Koning over 2015 dat de verbouwing voor € 35 mln. technische en infrastructurele maatregelen betreft voor het gehele paleis?
De opmerkingen van de Minister-President waren in overeenstemming met het aanvankelijke plan voor een gedeeltelijke renovatie van Paleis Huis ten Bosch. Dit betrof het Wassenaarse deel (de woonvleugel) en de technische installaties van het gehele paleis. Nader technisch onderzoek heeft geleid tot de Kamerbrief betreffende de Renovatie paleis Huis ten Bosch d.d. 19 juni 2015 (Kamerstuk 34 000-XVIII, nr. 22).
Hoe verhoudt het bijna verdubbelen van de verbouwingskosten zich tot de stelling van de Minister-President in het debat over de begroting van de Koning over 2015 dat het in de begroting vermeldde bedrag «niet veel meer» zou worden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u, nu blijkbaar voor de eerder genoemde € 35 mln. niet het gehele paleis verbouwd en/of gerenoveerd wordt, verduidelijken hoe de vorig jaar genoemde vierkante meter prijs berekend is? Uit hoeveel vierkante meter bestaat het oppervlak van paleis Huis ten Bosch?
Vorig jaar is aan de hand van een aantal referentieobjecten en op basis van kengetallen de vierkantemeterprijs bepaald. Dit resulteerde in een bandbreedte van € 4.000 tot 5.000 per vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Gegeven het feit dat de renovatie alleen betrekking zou hebben op de woonvleugel en de technische installaties in het paleis, heeft het kabinet toen gekozen om aan de ondergrens van de bandbreedte te gaan zitten en derhalve te rekenen met een vierkantemeterprijs van circa € 4.000. Uitgaande van een bruto vloeroppervlakte van 8.947 m2 kwam dit uit op een bedrag van grofweg € 35 miljoen.
In de afgelopen periode zijn de kengetallen uitgewerkt tot een detailuitwerking. Daarnaast is uit aanvullend onderzoek gebleken dat het benodigde technisch onderhoud veel groter is dan waarvan eerder werd uitgegaan. Als gevolg hiervan is gebleken dat de vierkantemeterprijs van € 4.000 zoals vorig jaar aangehouden, niet langer voldoet en dat een hoger bedrag aangewezen is, ongeveer € 6.500 per m2.
Bent u bereid de aan de conclusie tot extra verbouwen achterliggende stukken, zoals bijvoorbeeld een technisch onderzoek en/of beleidsdocumenten, met de beantwoording van deze vragen mee te sturen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot uw toezegging uit het begrotingsdebat om opener te communiceren?
De stukken waarom u vraagt, zijn recent (deels) openbaar gemaakt naar aanleiding van een Wob-verzoek. Om onder meer veiligheidsredenen kon een deel van de informatie niet openbaar worden gemaakt. De naar aanleiding van dit verzoek openbaar gemaakte stukken vindt u op de website rijksoverheid.nl.
Garandeert u dat het bij dit bedrag blijft? Zo nee, waarom niet?
Het budget van € 59 miljoen is taakstellend. Binnen het budget zullen op onderdelen mogelijk nog verschuivingen gaan ontstaan. Deze moeten worden opgevangen binnen het daarvoor in aanmerking komende budget. Hetzelfde geldt voor tegenvallers met uitzondering van omstandigheden die niet gerekend kunnen worden tot de normale projectrisico’s.
De voorgestelde Voetbalwet en de mogelijkheden Nederlandse relschoppers te weren bij uitwedstrijden in het buitenland |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Vele wegen leiden naar Rome. Ook die van de voorgestelde Voetbalwet?» van Prof. dr. Brouwer en prof. mr. Schilder?1
Ja.
Wat is uw reactie op de volgende passages met betrekking tot de voorliggende wijziging van de Voetbalwet:
De schrijvers van het artikel stellen voor een burgemeester de bevoegdheid te geven iemand, die zich in zijn gemeente voetbalgerelateerd heeft misdragen, een maatregel op te leggen voor alle wedstrijden (waar ook gespeeld) van de Betaald Voetbalorganisatie uit die gemeente. Deze oplossing zou ertoe leiden dat de bevoegdheden van een burgemeester niet beperkt blijven tot het grondgebied van de eigen gemeente, maar zich tevens uitstrekken tot andere gemeenten in Nederland en in het buitenland.2 Dergelijke creatieve ideeën zijn niet op voorhand uitgesloten, maar ik deel niet de kwalificatie van de schrijvers dat het om een betrekkelijk eenvoudige aanpassing gaat.
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen over de rellende Nederlanders in Rome?2
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat er voldoende mogelijkheden zijn om te voorkomen dat Nederlandse relschoppers uitwedstrijden in het buitenland bezoeken?
De recente ongeregeldheden, hoe ernstig ook, nopen naar mijn oordeel op dit moment niet tot andere bevoegdheden dan die er nu al zijn of in het wetsvoorstel Aanscherping maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast4 zijn voorzien. Zoals ook is aangegeven in de antwoorden op de vragen van uw Kamer over de rellende Nederlanders in Rome5, kunnen de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond en de Betaald Voetbalorganisaties een stadionverbod opleggen dat ook geldt in het buitenland.
Daarnaast kan informatie over de personen aan wie een stadionverbod is opgelegd via het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme aan buitenlandse partners worden doorgegeven. De officier van Justitie kan onder de voorwaarden van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering een verdachte een gedragsaanwijzing in de vorm van een meldplicht geven, die dus ook van betekenis kan zijn bij het uitreizen naar een wedstrijd in het buitenland. De strafrechter kan op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) een strafrechtelijk stadionverbod of een meldplicht opleggen voor wedstrijden van een Betaald Voetbalorganisatie in binnen- en buitenland.
Tot slot voorziet het eerdergenoemde wetsvoorstel in een wijziging van genoemd artikel 38v WvSr, waardoor na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel de strafrechter een gebiedsgebod kan opleggen. Een dergelijk gebiedsgebod houdt in dat een veroordeelde op aangewezen momenten op een aangewezen plaats dient te verblijven en dus bijvoorbeeld niet mag afreizen naar een wedstrijd in het buitenland.
Ziet u de voordelen en de meerwaarde van het voorstel van Brouwer en Schilder om Nederlandse burgemeesters de bevoegdheid te geven supporters die zich in het verleden misdragen hebben voor een bepaalde termijn te beletten om uitwedstrijden van hun club te bezoeken in binnen- en buitenland? Zo nee, waarom niet?
De voordelen en de meerwaarde van het voorstel kunnen pas op waarde worden geschat als er een compleet beeld is en niet alleen de voordelen worden belicht. Ik ben van oordeel dat de behandeling van het wetsvoorstel Aanscherping maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast daarop niet moet wachten; de bevoegdheden die daarin zijn opgenomen, moeten nu zo spoedig mogelijk beschikbaar komen.
Bent u bereid dit voorstel alsnog in overweging te nemen en deze mogelijkheid alsnog in de wet op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Verkeershufters die minder vaak gepakt worden |
|
Remco Dijkstra (VVD), Ockje Tellegen (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u uw stelling dat door trajectcontroles de uitstoot van CO2, fijnstof en geluidproductie daalt, nader onderbouwen? Uit welk onderzoek blijkt dat en hoe is dat in de Nederlandse praktijk vastgesteld?
Trajectcontroles zorgen voor een verlaging van zowel de gemiddelde snelheid als de spreiding van snelheden. De effecten van verandering van snelheid op de uitstoot van CO2, fijnstof en geluidsproductie zijn onder andere beschreven in het onderzoek1 dat ik u bij mijn brief van 28 november 20112 heb gestuurd, voorafgaand aan de verhoging van de algemene snelheidslimiet naar 130 km/u.
Deze verbanden tussen snelheid en emissies zijn bevestigd in onderzoek van TNO uit 2015 (CO2-emissiefactoren voor de snelweg), metingen en berekeningen van emissies van fijn stof door TNO voor/na de invoering van de 80-km/u zones en het Reken- en Meetvoorschrift Geluid 2012.
Sinds wanneer is de vermindering van CO2-uitstoot een doelstelling van trajectcontroles? Waar is dit vastgelegd, wat zijn de doelstellingen en wanneer zijn deze doelstellingen in uw ogen bereikt? Hoe verhoudt zich dit met het uitgangspunt dat bronbeleid het meest effectieve instrument is om de vermindering van CO2-uitstoot van autoverkeer te realiseren?
De landelijke CO2-doelstelling vormt geen aanleidingtot het instellen van trajectcontroles. Zoals aangegeven in de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 22 april 20153 hebben trajectcontroles als gevolg dat de CO2 -productie daalt. Het doel van trajectcontroles is naleving van de geldende snelheidslimiet (zoals ook aangegeven in de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 28 januari 20154 en mijn brief van 14 november 20145). Bij het vaststellen van een lokale snelheidslimiet wordt rekening gehouden met lokale factoren zoals verkeersveiligheid, geluid en luchtkwaliteit.
Hoe verhoudt het antwoord onder 11 van de eerdere vragen inzake het bericht dat verkeershufters minder vaak gepakt worden1 dat trajectcontroles ook dienen voor milieudoeleinden, zich tot de antwoorden op eerdere vragen inzake het bericht dat de automobilist de klos is2, waarin wordt aangegeven dat verkeershandhaving gericht is op het verbeteren van de naleving van verkeersregels? Wanneer is verkeersveiligheid nu doorslaggevend en wanneer zijn milieudoeleinden dat? Hoe is deze afweging gemaakt? Indien het milieudoeleinden betreft, is het dan niet altijd een tijdelijke maatregel, gelet op de verbetering van de luchtkwaliteit, de CO2-uitstoot en de geluidsreductie in de afgelopen jaren?
Zoals hierboven aangegeven, is het doel van trajectcontrolesystemen het handhaven van de geldende snelheidslimiet. Een belangrijk criterium bij de selectie van locaties voor de plaatsing van trajectcontroles is dan ook de mate waarin de snelheidslimiet wordt overschreden.
Milieudoeleinden en verkeersveiligheid zijn de directe aanleiding voor het vaststellen van een lokale snelheidslimiet die afwijkt van de standaardsnelheid van 130 km/u op snelwegen. Trajectcontroles zorgen ervoor dat de geldende limiet ook daadwerkelijk wordt nageleefd. Zodoende dragen trajectcontroles, zoals benoemd in antwoord 11 van de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 22 april 20158, bij aan zowel de verkeersveiligheid als milieudoeleinden. Het beleid is er op gericht om de snelheidslimiet op zo veel mogelijk trajecten te verhogen tot 130 km/u zodra dat kan binnen de randvoorwaarden van verkeersveiligheid en milieu.
Kan inzichtelijk worden gemaakt hoeveel en welke trajectcontroles worden ingezet voor milieudoeleinden? Zo ja, kunt u een overzicht geven van alle trajectcontroles ten behoeve van milieudoeleinden, met daarbij de opbrengsten van de boetes in de afgelopen vijf jaren?
Zoals aangegeven is het doel van trajectcontroles de naleving van de geldende snelheidslimiet. De wettelijke kaders voor luchtkwaliteit, geluid en natuur spelen een rol bij het vaststellen van de lokale snelheidslimiet. De opgelegde boetebedragen voor alle wegvakken met trajectcontroles zijn opgenomen in de tabel bij antwoord 8.
De doelstellingen voor geluid zijn vastgelegd in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer («SWUNG»). De basis voor het luchtkwaliteitsbeleid is vastgelegd in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit op basis van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Voor beide onderwerpen wordt jaarlijks een nalevingsverslag / monitoringsrapportage opgesteld waarin de situatie wordt getoetst aan de doelstellingen. Het snelhedenbeleid is erop gericht om op locaties waar dat kan binnen de randvoorwaarden van verkeersveiligheid en milieu, de snelheidslimiet te verhogen tot 130 km/u.
Welke milieudoelstellingen worden er per trajectcontrole nagestreefd (geluid en/of fijnstof en/of andere), hoe worden deze gemonitord en zijn deze doelstellingen inmiddels al niet behaald? Wat is de (wettelijke) basis van deze doelstellingen: wet- en regelgeving en/of bestuurlijke afspraken of anders?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de inzet van de trajectcontroles met milieudoeleinden nog steeds legitimeren als blijkt uit de luchtkwaliteitsrapportage Monitoringsrapportage NSL 2014 (Kamerstuk 30 175, nr. 203) dat alle normen qua fijnstof en stikstof langs de snelwegen worden behaald in Nederland? Zo nee, wanneer worden deze controles dan stopgezet?
Het doel van trajectcontroles is naleving van de geldende snelheidslimiet. Bij het vaststellen van een snelheidslimiet voor een wegvak wordt rekening gehouden met lokale factoren zoals verkeersveiligheid, geluid en luchtkwaliteit. Het snelhedenbeleid is erop gericht om plaatselijke snelheidslimieten te verhogen, indien verbeterde omstandigheden daar voldoende ruimte voor geven. Dat betekent echter niet dat na het verhogen van een lokale snelheidslimiet de daar aanwezige trajectcontroles automatisch komen te vervallen. Zoals aangegeven in mijn brief van 28 november 2011 is handhaving van de maximumsnelheid niet alleen van belang bij snelheidslimieten van 80km/u, maar ook bij hogere snelheidslimieten zoals 100km/u of 130 km/u.
Welke (financiële) middelen zijn er ingezet om de zogenoemde geluidsdoelstellingen te realiseren en wat is de voortgang? Wat is de bijdrage van de trajectcontroles aan geluidsreductie? Wat is de bijdrage van overige middelen, zoals bronbeleid, stil asfalt en de geluidsschermen die zijn neergezet?
Zoals aangegeven in het Actieplan omgevingslawaai van Rijkswegen 2008–20139 worden de kosten voor geluidmaatregelen langs Rijkswegen voor deze periode geschat op ca € 400mln. In het Actieplan omgevingslawaai van Rijkswegen 2013–201810 worden de kosten voor de daaropvolgende periode (2013–2018) voorzichtig geschat op € 300 mln. Deze kosten voor de periode vanaf 2013 zijn verdeeld over de jaarlijkse naleving van geluidproductieplafonds, het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG) en aanlegprojecten, waarin ook wordt geanticipeerd op naleving van geluidproductieplafonds in toekomstige jaren.
Zoals aangegeven in het Actieplan 2013–2018 is het aantal woningen met een hoge geluidsbelasting (>65dB) met 37% gedaald tussen 2006 en 2011. De grootste bijdrage aan deze daling wordt geleverd door werkzaamheden bij aanlegprojecten waarin met name geluidschermen en ook stille wegdekken (die ook tot het bronbeleid worden gerekend) zijn aangebracht.
Trajectcontroles zorgen voor een lagere gemiddelde snelheid en daarmee ook voor een (beperkte) daling van het geluidsniveau. De aanwezigheid van trajectcontroles wordt in de huidige geluidberekeningen momenteel -in tegenstelling tot bij luchtkwaliteit- echter niet meegenomen.
Kunt u een overzicht geven van de trajectcontroles ten behoeve van de verkeersveiligheid (ook hier graag een overzicht van de opbrengsten per trajectcontrole van de boetes in de afgelopen vijf jaren)? Is onderzocht of en in welke mate de trajectcontroles daadwerkelijk hebben bijgedragen aan de verbetering van de verkeersveiligheid? Zo ja, wat zijn de resultaten van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De onderstaande tabel bevat per traject de snelheidslimiet en de hoogte van het totale opgelegde boetebedrag op grond van de wet Mulder voor de afgelopen vijf jaar (2010 – 2014).11 Het opgelegde boetebedrag is niet exact gelijk aan de opbrengst per trajectcontrole: het verschil bestaat onder andere uit boetes die niet worden geïnd en opgelegde verhogingen wegens te late betaling.
Wegvak
Snelheidslimiet (km/u)
Totaal opgelegd boetebedrag 2010–2014 (x € 1.000)
A2 – Holendrecht -Maarssen
100 (tot Vinkeveen)
100/130 (vanaf Vinkeveen)
152.574
A4 – Leidschendam – Zoeterwoude
100/130
69.659
A10 -Nieuwe Meer – Coentunnel
100 en deels 80
16.140
A12 – Den Haag-Prins Clausplein
80 (stad in)
100 (stad uit)
9.495
A13 – Overschie-Kleinpolderplein
80
7.744
A58 – Bergen op Zoom – Roosendaal
120
2.808
N62 – Westerscheldetunnel
100
3.000
Zoals eerder aangegeven is een betere naleving als gevolg van trajectcontroles in algemene zin positief voor de verkeersveiligheid, ongeacht de aanleiding voor de specifieke snelheidslimiet. Uit metingen voor en na invoering van trajectcontroles is gebleken dat hierdoor de gemiddelde snelheid daalt. Zoals gemeld in de onderzoeken bij mijn brief van 11 november 201112 is verandering van de gemiddelde snelheid de beste voorspeller van het aantal ongevallen. Deze resultaten zijn bevestigd in ongevalanalyses na invoering van de 80km-zones met trajectcontroles.
Het toegenomen antibioticagebruik bij kippen en de antibiotica-doelstelling |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat er een toename is in de hoeveelheid gebruikte antibiotica bij kippen, en dat dit de doelstelling, een daling van 70% in antibioticagebruik eind dit jaar ten opzichte van 2009, in gevaar brengt?1
Ja, ik ben bekend met het feit dat in 2014 het antibioticumgebruik bij vleeskuikens is toegenomen. Dit blijkt uit de registratie van het gebruik van antibiotica door de veehouderijsectoren. Dit is gepubliceerd in het rapport van de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) over het gebruik van antibiotica bij landbouwhuisdieren in 2014. Onze reactie op dit rapport is op 27 mei 2015 aan uw Kamer gestuurd (TK 29 683, nr. 200).
De SDa geeft aan dat de stijging mogelijk het gevolg is van een meer verantwoord gebruik van antibiotica in de vleeskuikensector, waarbij vleeskuikens niet meer in de eerste levensweek (bij een laag gewicht) worden behandeld, maar op een later moment (bij een hoger gewicht wanneer er duidelijke klinische ziekteverschijnselen optreden) waardoor meer antibiotica nodig is. Of deze verschuiving de toename in afdoende mate kan verklaren, vraagt volgens de SDa nadere analyse. Overigens is de reductie in het antibioticumgebruik die de vleeskuikensector sinds 2009 heeft gerealiseerd procentueel hoger dan die van andere sectoren.
Kunt u reageren op het feit dat er grote verschillen zijn in de hoeveelheid antibioticagebruik tussen pluimveehouders? Kunt u uiteenzetten welke stappen ondernomen zullen worden om ook de pluimveehouders die nu grote hoeveelheden antibiotica gebruiken naar een vermindering in antibioticagebruik te sturen?
De SDa constateert in zijn rapport dat de verschuiving van bedrijven in het actiegebied die veel antibiotica gebruiken naar gebieden met laag antibioticagebruik stagneert. De SDa dringt erbij dierhouders en dierenartsen en alle ketenpartners op aan om extra inspanningen te leveren om het gebruik verder te reduceren. Dit advies onderschrijven wij. De stijging van het gebruik in de pluimveehouderij is zorgelijk. Wij hebben hierover gesproken met de sector. De sector deelt deze zorg, voert een analyse uit naar de achterliggende oorzaken en neemt op korte termijn maatregelen om het gebruik te verminderen, waaronder een aanscherping van de aanpak en sanctionering van bedrijven in het actiegebied en aanscherping van het verplicht verbeterplan in IKB voor bedrijven met een antibioticumgebruik in het signaleringsgebied.
Voor de langere termijn is verdere inzet op verbetering van de diergezondheid voor alle dieren nodig. Veehouders, dierenartsen en ketenpartners zijn hier primair voor verantwoordelijk. Veehouders moeten in overleg met hun dierenarts in het wettelijk verplichte bedrijfsgezondheidsplan maatregelen opnemen die de diergezondheid op het bedrijf kunnen verbeteren. In dit kader zal de vleeskuikensector een analyse maken van de kritische succesfactoren die kunnen bijdragen aan een laag antibioticumgebruik. De geïdentificeerde succesfactoren kunnen vertaald worden naar gerichte bedrijfsverbeterplannen.
Voor de overige maatregelen verwijzen we u naar de genoemde brief van 27 mei jl. In deze brief hebben wij ook toegelicht hoe wij willen komen tot vormgeving van het beleid voor de periode 2016 – 2020. Daarbij hebben we aangegeven dat verbetering van diergezondheid en preventieve diergezondheidsmaatregelen een belangrijke pijler vormen voor ons vervolgbeleid. Begin 2016 informeren wij u over de uitwerking van dit vervolgbeleid.
Overweegt u gedwongen maatregelen om de gezondheid van pluimvee (bijv. een warme vloer, lage stofhoeveelheden en makkelijk bereikbaar schoon drinkwater en gezond voer) te bevorderen, en daarmee de hoeveelheid antibioticagebruik te doen afnemen? Zo ja, op welke termijn gaat u hiervoor regelgeving invoeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u reageren op het feit dat met deze resultaten de doelstelling voor eind 2015 op antibioticagebied niet gehaald zal worden? Welke stappen gaat u ondernemen om deze doelstelling alsnog te halen?
Na een periode van forse reductie van het veterinaire antibioticumgebruik, is de daling van het gebruik afgevlakt. Het antibioticumgebruik in de vier grote veehouderijsectoren (inclusief vleeskuikens) is in 2014 gedaald met 4% ten opzichte van 2013. Zoals de SDa concludeert, lag het in de lijn van de verwachting dat de snelle daling in het veterinair antibioticumgebruik geleidelijk tot stilstand zou komen. De totale reductie van het gebruik in deze vier sectoren eind 2014 is 58,1% sinds 2009.
Zoals aangegeven in de brief van 27 mei jl. vinden wij de afvlakking van de daling een zorgelijke ontwikkeling. Hoewel de realisatie van de reductiedoelstelling eind 2015 lastig zal worden, blijft onze doelstelling gericht op 70% reductie van het antibioticumgebruik ten opzichte van 2009. De SDa geeft aan dat verdere reductie ook mogelijk is. Dit vergt aanvullende inspanningen van de sectoren en dierenartsen. We zijn blij dat de sectoren en dierenartsen dit oppakken en diverse maatregelen treffen om een verdere reductie te realiseren. Met de afvlakking van de daling vangt volgens de SDa echter ook een nieuwe periode aan, die vraagt om reflectie. Dit jaar benutten wij dan ook om met alle betrokken partijen het vervolgbeleid voor na 2015 vorm te geven, gericht op een verdere vermindering van risico’s van resistentievorming en resistentiespreiding.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Dierenwelzijn voorzien op 23 juni 2015?
Ja.
Berichten dat de totale advocaatkosten in de affaire Demmink meer gekost hebben dan aan de Kamer werd gemeld |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Demmink kost Staat meer dan aan Kamer werd gemeld»1 en «U betaalde 172.000 euro aan advocaatkosten voor Joris Demmink»?2
Ja.
Waarom heeft u de kosten die door de landsadvocaat in rekening zijn gebracht vanwege de affaire Demmink niet gemeld bij de beantwoording van eerdere vragen (d.d. 10 december 2014)?3
Aangezien de Kamervragen van 10 december 2014 betrekking hadden op de kosten die in de vijf jaren daarvoor waren gemaakt «voor de heer Demmink», is in de beantwoording daarvan gedetailleerd uiteengezet welke door hem gedeclareerde kosten van rechtsbijstand door het Ministerie zijn vergoed. In het Wob-besluit waaraan wordt gerefereerd in de berichtgeving van onder meer RTL Nieuws, gaat het echter niet om déze kosten maar om de kosten van inschakeling van de Landsadvocaat ten behoeve van de Staat zelf in een aantal aangelegenheden, waaronder dossiers die – soms indirect – verband hielden met de aan het adres van de heer Demmink geuite beschuldigingen. De Landsadvocaat heeft bijvoorbeeld opgetreden in een Wob-procedure die door Stichting De Roestige Spijker tegen het Ministerie van Veiligheid en Justitie was aangespannen omdat was geweigerd een document openbaar te maken. Een ander voorbeeld is het door diezelfde Stichting geïnitieerde en in 2014 gehouden voorlopig getuigenverhoor, waarbij een ambtenaar van het ministerie was opgeroepen. De Landsadvocaat heeft het ministerie als werkgever van die ambtenaar in deze kwestie van bijstand en advies voorzien. Deze kosten zijn dus niet «voor de heer Demmink» gemaakt, maar ten behoeve van de Staat.
Deelt u de mening dat de Kamer hiermee onvolledig is geïnformeerd, mede gelet op het feit dat gevraagd is wat de totale kosten zijn, die de afgelopen vijf jaar gemaakt zijn voor de heer Demmink in deze zaak, zoals advocaatkosten? Zo neen, waarom niet?
Nee. Voor de motivering verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de totale advocaatkosten in de affaire Demmink 172.000 euro bedragen?
Voor zover uw vraag ziet op de vergoeding aan de heer Demmink van de kosten van juridische bijstand, zoals bedoeld in het antwoord op vraag 2, kan ik u het volgende mededelen. Op 21 januari 2015 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer desgevraagd medegedeeld dat er in de vijf jaar voorafgaand aan de datum van de Kamervragen EUR 112.956,93 aan kosten van rechtsbijstand aan de heer Demmink was vergoed. Op 16 februari 2015 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer, in antwoord op de vraag wat de totale kosten zijn voor juridische bijstand die tussen 2007 en 2010 zijn gemaakt voor de heer Demmink, vervolgens gemeld dat de in deze periode vergoede kosten EUR 16.343,46 bedroegen. Vóór 2007 is er één factuur van EUR 12.032,69 vergoed in het kader van een procedure voor de Raad voor de Journalistiek. Ik hecht eraan op te merken dat voor al deze declaraties geldt dat zij reeds in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur openbaar zijn gemaakt en zijn te vinden op rijksoverheid.nl.
Sinds de antwoorden van mijn ambtsvoorganger op de vragen van uw Kamer is nog een declaratie van de heer Demmink ontvangen voor juridische bijstand die voor vergoeding in aanmerking komt, namelijk de juridische bijstand in het kader van de civiele procedure tegen het Algemeen Dagblad. Deze declaratie bedraagt EUR 21.243,17 en zal op korte termijn openbaar worden gemaakt. In verband met de uitspraak in die procedure zijn tevens de proceskosten van ruim EUR 6.000 vergoed.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is aan de belastingbetaler, dat een ex-topambtenaar, die verdachte is in een zedenzaak, op een dergelijke manier wordt bijgestaan? Zo neen, waarom niet?
Voor deze vraag verwijs ik naar de eerdere antwoorden op Kamervragen waarin mijn ambtsvoorganger de grondslag voor zijn besluit om de kosten van de heer Demmink in een drietal juridische procedures te vergoeden, nader uiteen heeft gezet.
Ongelukken in praktijklokalen op vmbo-scholen |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe is het mogelijk dat sinds 2009 bij controles door de Inspectie SZW op scholen in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs – die bij eerdere inspecties slecht presteerden – de veiligheid bij het leren werken met machines in 64% van de situaties nog steeds niet op orde is?1 2
De maatregelen die de scholen sinds 2009 hebben genomen om de gesignaleerde overtredingen op te heffen waren op het moment van inspectie niet toereikend om alle risico’s in de scholen in voldoende mate te voorkomen of beperken.
Welke maatregelen heeft u sinds 2009 genomen om ervoor te zorgen dat het leren werken met machines in praktijklokalen op vmbo-scholen verbetert?
Het veilig werken met machines in praktijklokalen op vmbo-scholen is primair de verantwoordelijkheid van de scholen. De onderwijssector, met name de Voion (het arbeidsmarkt en opleidingsfonds voortgezet onderwijs) ondersteunt de scholen bij het invullen van die verantwoordelijkheid met hulpmiddelen, zoals de arbocatalogus-VO. Deze arbocatalogus bevat ook de normen voor het veilig werken in vak- en praktijklokalen.
Daarnaast heeft Voion in het kader van een programmalijn Veilig, gezond & vitaal werken voor de praktijklessen in het vmbo verschillende veiligheidsmappen ontwikkeld in samenwerking met platforms, zoals platform vmbo BWI en Consortium Beroepsonderwijs.
In de afgelopen 3 jaren zijn tijdens de zogenaamde landelijke docentendagen van deze platforms workshops over veiligheid in het praktijklokaal verzorgd. Tevens zijn dit jaar door Voion 3 regionale bijeenkomsten over veiligheid in praktijklokalen verzorgd voor preventiemedewerkers in het VO. Verder werkt Voion samen met de NVON (vereniging voor biologie-, natuurkunde- en scheikundedocenten) aan het terugdringen van gevaarlijke stoffen bij practica bij de vakken biologie, natuurkunde en scheikunde.
De Inspectie SZW voert herinspecties uit bij overtreders. De sancties die bij herinspecties worden opgelegd zijn zwaarder dan bij initiële inspecties. Op basis van herinspecties in 2014 concludeert de Inspectie dat de scholen inmiddels op de goede weg zijn bij het verbeteren van de veiligheid. Het handhavingspercentage is van 64% in 2013 gedaald naar 13% in 2014. In april is de factsheet die hierover rapporteert gepubliceerd.
Hoeveel leerlingen en docenten hebben blijvende schade ondervonden vanwege een ongeval in het praktijklokaal op een vmbo-school vanwege het onveilig werken met machines en het blootgesteld worden aan gevaarlijke stoffen? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht sturen (uitgesplitst naar de jaren 2010, 2011, 2012, 2013 en 2014)?
De meest recente Arbobalans (2014) geeft aan dat van alle sectoren de werknemers in de informatie- en communicatiesector (0,8%), de financiële dienstverlening (1,2%) en het onderwijs (1,3%) de kleinste kans hebben op een ongeval dat leidt tot letsel en verzuim.
De Arbobalans bevat geen informatie over ongevallen met leerlingen.
Uit onderzoeken van de Inspectie SZW van gemelde ongevallen blijkt het volgende.
In de 14 jaren 1998 – 2009, 2012 en 20133 hebben machineongevallen en ongevallen met gevaarlijke stoffen in het onderwijs geleid tot 162 slachtoffers onder docenten, medewerkers en leerlingen. Daarvan vielen er 27 in het vmbo, waarvan 21 een leerling. Deze vielen allen in 2009 of eerder. In 2012 en 2013 zijn geen ongevallen met machines of gevaarlijke stoffen in het vmbo geregistreerd, en in 2014 zijn er 2 gemeld.
Hoeveel boetes zijn er uitgedeeld aan vmbo-scholen vanwege het onveilig werken met machines en he blootgesteld staan aan gevaarlijke stoffen in praktijklokalen en hoeveel praktijklokalen zijn gesloten vanwege het herhaaldelijk in gebreke blijven van het faciliteren van veilige praktijklokalen? Kunt u een overzicht hiervan aan de Kamer zenden voor de jaren 2010 t/m 2014?
In de periode 2010–2014 zijn in het voortgezet onderwijs 39 boetes opgelegd, waaronder na een stillegging. Daarvan 6 in het vmbo. In onderstaande tabel is dat uitgesplitst.
Boetes in het voortgezet onderwijs (SBI 8531 en 8532) in de periode 2010–2014.
Totaal aantal boetes (mede n.a.v. stillegging)
Waarvan n.a.v. een ongevalmelding1
Waarvan in het vmbo (SBI 85312)
2010
6
3
2
2011
5
5
–
2012
9
8
1
2013
14
8
1
2014
5
5
2
totaal
39
29
6
betreft ongevallen met leerlingen, docenten en medewerkers.
Bent u bereid om scherper toe te zien op veilige praktijklokalen op vmbo-scholen en onveilige praktijklokalen direct te sluiten wanneer er op een onveilige manier met machines wordt gewerkt of leerlingen en docenten worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen? Zo nee, waarom niet?
Volgens de Inspectie zijn de scholen die de gezondheid en veiligheid niet op orde hadden inmiddels op de goede weg bij het verbeteren van de veiligheid. De scholen die nog tekortschieten krijgen te maken met herinspecties en een toenemend strenge aanpak totdat ook zij de zaken op orde hebben.
Deelt u de mening dat vmbo-scholen in praktijklokalen zich strikt aan de arboregelgeving dienen te houden, omdat leerlingen na het succesvol doorlopen van de opleiding ook op de arbeidsmarkt te maken krijgen met strikte arboregelgeving en het werken in een veilige omgeving onderdeel is van het curriculum van de opleiding? Zo ja, bent u van mening dat leerlingen die op dit moment in onveilige praktijklokalen aan het leren zijn dit onderdeel voldoende kunnen beheersen nu blijkt dat 64% van de praktijklokalen niet op orde is?
Scholen dienen zich aan de arboregelgeving te houden. Ik vind dat leerlingen in een gezonde en veilige omgeving moeten kunnen leren en opgeleid worden om later gezond en veilig te kunnen werken. De laatste inspecties wijzen uit dat scholen die hierop tekort schoten op de goede weg zijn. In het najaar van 2014 was bij 87% van de geïnspecteerde schoollocaties de veiligheid in de praktijklokalen op orde.
Het bericht “Ambtenaren: geen 'bolletjesvluchten' vanaf Eindhoven Airport” |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Marith Volp (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur over bolletjesvluchten vanaf Eindhoven Airport?1
Ja.
Is het waar dat er een vertrouwelijke ambtelijke nota is, waarin wordt gesproken over het verbieden van vluchten van Curaçao en Aruba naar Eindhoven Airport? Zo ja, kunt u de Kamer voorzien van de gehele tekst van die nota? Zo nee, wat is er niet waar en hoe moet de nota (of de citaten uit die nota) wel gelezen worden?
Wat is de status van de betreffende nota?
Hoe groot is de kans dat met deze vluchten van Curaçao en Aruba naar de regionale luchthaven Eindhoven Airport de sluis voor drugsimport via bolletjesslikkers wordt open gezet?
Kunt u garanderen dat er voldoende veiligheidsvoorzieningen aanwezig zijn indien dit soort intercontinentale vluchten via Eindhoven Airport gaan? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u de relativerende reactie van de directie van Eindhoven Airport dat het allemaal wel mee zal vallen omdat het vakantievluchten en geen drugstransporten zijn?
Wat doen Curaçao en Aruba zelf aan controles en hoe helpt Nederland hierbij?
Beide landen zijn zelf verantwoordelijk voor zowel de bestrijding van criminaliteit op de luchthavens ter plaatse als het voorkomen van drugssmokkel vanaf die luchthavens. De Nederlandse hulp voor het verder verbeteren van de controles bestaat naast financiële steun uit het geven van adviezen en delen van kennis en expertise. Tijdens het Justitieel Vierpartijen Overleg in Sint Maarten heb ik met mijn collega van Curaçao ook afspraken gemaakt over de controles aldaar.
Voorziet u andere risico’s voor de veiligheid bij intercontinentale vluchten? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 2 tot en met 6. Alle inspanningen van de overheid zijn erop gericht mogelijke risico's te beperken.
Zou het kunnen zijn dat ook andere intercontinentale vluchten om deze reden wellicht niet zouden kunnen vliegen via de regionale vluchthavens?
Zie het antwoord op vraag 8. Het 100%-controleregime geldt alleen voor vluchten uit Curaçao, Aruba, Bonaire, Sint Maarten, Suriname en Venezuela.
Wie draait op voor de kosten van mogelijke extra controles op Eindhoven Airport?
Zie het antwoord op vraag 2 tot en met 6.
Hoe is het mogelijk dat dit ambtelijk advies wordt gegeven nadat Arkefly en Eindhoven Airport hun plannen realiseren, overeenkomstig het Nederlandse luchtvaartbeleid?
Zie het antwoord op vraag 2 tot en met 6.
Is er niet of te weinig afgestemd bij de formulering van het beleid tussen de Ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Veiligheid en Justitie?
Het 100% controlebeleid voor vluchten vanuit landen met een hoog bolletjesslikkersrisico is een maatregel die 10 jaar geleden is ingesteld om de problematiek rondom bolletjeslikkers op Schiphol aan te pakken. Het intercontinentaal vliegen vanaf Eindhoven was toen niet aan de orde. Zodra het voornemen van de luchtvaartmaatschappij om te vliegen op Eindhoven vanuit een land met een hoog bolletjesslikkersrisico bekend was, is intensief tussen alle betrokken ministeries afgestemd en contact opgenomen met de relevante partijen.
Het artikel ‘MIT-regeling voor advies- en haalbaarheidsprojecten MKB overtekend’ |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «MIT-regeling voor advies- en haalbaarheidsprojecten MKB overtekend»1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de Mkb-innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT)-regeling voor advies- en haalbaarheidsprojecten voor mkb’ers al binnen twee dagen was overtekend en dat mkb’ers nu al geen aanvragen meer kunnen doen voor deze instrumenten?
MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT) is een laagdrempelig en aantrekkelijk instrument met als doel om innovatie bij het midden- en kleinbedrijf te stimuleren. Regio’s (provincies) en het Ministerie van Economische Zaken werken dit jaar voor het eerst samen aan de uitvoering van de MIT vanuit een gezamenlijke «instrumentenkoffer». Daarmee wordt beoogd nationale en regionale innovatiestimuleringsinstrumenten zo veel mogelijk te harmoniseren en onderling te verbinden. Dit heeft duidelijke voordelen voor het mkb, zoals een betere herkenbaarheid van de instrumenten en aansluiting op de regionale netwerken van ondernemers. Onderdeel van de harmonisering en verbinding is een gelijktijdige openstelling van de instrumenten, landelijk en in alle regio’s.
Ook heeft de MIT dit jaar de nodige publiciteit gegenereerd, niet alleen via de netwerken van de topsectoren maar ook door de voorlichtingsbijeenkomsten door de regio’s. Dit alles tezamen verklaart naar mijn mening de grote belangstelling voor het instrument.
Hoeveel projecten en/of ondernemers kunnen, zover bekend en los van de gesloten inschrijving, als gevolg van het first come first serve-principe geen gebruik maken van de MIT-regeling in 2015?
Het landelijk budget voor de MIT-kennisvouchers is op dit moment licht overschreven, met 406 aanvragen waar er ruimte is voor 400. Het landelijk budget voor de MIT-innovatieadvies- en de MIT-haalbaarheidsprojecten is tweemaal overschreven met een aangevraagd budget van ruim € 8 mln. bij een beschikbaar budget van bijna € 4 mln. Ook is er een overschrijving op de budgetten van deze instrumenten van de regio’s Zuid (Zuid-Limburg, Noord-Brabant en Zeeland), Zuidvleugel (Zuid-Holland) en de Noordvleugel (provincie Utrecht), peildatum 28-05-2015.
Op basis van de ingediende aanvragen is nog niet aan te geven hoeveel projecten en/of ondernemers uiteindelijk wel of niet gebruik kunnen maken van de MIT-regeling in 2015. Zo vindt er nog een inhoudelijke toets op de projecten plaats. Op grond daarvan zullen naar verwachting nog aanvragen afvallen omdat de projecten niet binnen de agenda’s van de topsectoren passen of omdat ze van onvoldoende kwaliteit zijn. Vorig jaar viel 40% van de aanvragen voor haalbaarheidsprojecten om deze redenen af.
Kunt u de stand van zaken in kaart brengen wat betreft de aanvragen voor de andere MIT-instrumenten? Kunt u dit uitsplitsen naar regio’s?
Het andere instrument waarvoor aanvragen kunnen worden ingediend zijn de MIT-R&D-samenwerkingsprojecten. Deze worden toebedeeld volgens een tender. Projectvoorstellen kunnen tot 1 september (regionaal) of 15 september (landelijk) worden ingediend. Hiervoor zijn nog nauwelijks aanvragen ontvangen omdat deze zoals gebruikelijk bij een tender aan het einde van de openstellingsperiode binnenkomen.
Zoals ik in het AO Bedrijvenbeleid en Innovatie van 10 maart jl. heb toegezegd, streef ik ernaar om rondom de begrotingsbehandeling 2016 van mijn ministerie de Kamer inzicht te geven in de resultaten van de verschillende subsidieonderdelen van MIT 2015 en de verdeling daarvan over de verschillende regio’s.
Welk bericht van de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) ontvangen ondernemers die dit jaar als gevolg van de overtekening geen gebruik kunnen maken van de MIT-regeling?
Een mkb’er wiens aanvraag door budgetuitputting wordt afgewezen, ontvangt een brief waarin staat dat het budget is uitgeput en dat als gevolg daarvan de aanvraag wordt afgewezen op grond van het tweede lid van artikel 4.25 van de Algemene wet bestuursrecht.
Wat zegt dit bericht volgens u over de hoogte van het budget van de MIT-regeling?
De totale subsidieomvang van € 50,5 mln. voor dit jaar sluit goed aan bij het totale gevraagde subsidiebedrag voor het MIT 2014 van € 48 mln. Hoe groot de totale vraag aan subsidies voor 2015 zal zijn, is nog niet bekend omdat er alleen nog cijfers zijn over MIT-kennisvouchers, MIT-innovatieadvies- en MIT-haalbaarheidsprojecten. De belangstelling voor de R&D-samenwerkingsprojecten is nog niet bekend omdat voorstellen tot september kunnen worden ingediend. Dan wordt ook pas duidelijk wat de totale vraag aan MIT-subsidies voor dit jaar is.
Ten slotte is de omvang van de budgetten voor de verschillende subsidieonderdelen uit MIT 2015 mede gebaseerd op ervaringen in 2013 en 2014. EZ volgt samen met de provincies het verloop van de indiening van aanvragen nauwgezet. Dit najaar zullen EZ, provincies en het MKB bespreken wat de gewenste aanpassingen zijn voor het MIT in 2016. De hoogte van de budgetten voor de verschillende onderdelen van MIT maakt daar onderdeel van uit.
In hoeverre verhoudt dit bericht zich tot het amendement Van Veen / Vos, waarmee een extra bedrag van € 20 miljoen beschikbaar werd gesteld voor versterking van het innovatieve MKB?2
In mijn brief aan uw Kamer van 9 maart jl. over de invulling van het amendement Van Veen/Vos (34 000 XIII, nr. 17), heb ik voorgesteld om in 2015 en 2016 elk € 5,5 mln. toe te voegen aan de € 30 mln. die EZ beschikbaar heeft voor MIT. Het subsidiebedrag vanuit het Rijk voor 2015 komt als gevolg van het amendement uit op € 35,5 mln. Door de samenwerking met de regio’s/provincies komt daar nog € 15 mln. bij, waardoor het totaal op € 50.5 mln. uitkomt.
Het resterende deel van € 9 mln. uit het amendement zal ingezet worden voor de instrumenten IPC (€ 6 mln.) en SBIR (€ 3 mln.) voor de jaren 2015 en 2016.
In de Slotwet van het Ministerie van Economische Zaken over het jaar 2014 meldt u dat er € 9,5 miljoen van de MIT wordt doorgeschoven naar 2015; welk effect heeft deze vertraging in de bevoorschotting op de uiteindelijke toekenningen ten laste van 2014?3
In de Slotwet is vermeld dat er in 2014 uiteindelijk € 9,5 miljoen minder is uitgegeven aan de MIT dan dat er bij Najaarsnota beschikbaar was. Het betreft hier een verschuiving van de kasuitfinanciering. Dat heeft niets te maken met de verplichtingen die voor het MIT in 2014 zijn aangegaan. De lagere (kas)uitgaven in de Slotwet worden vooral veroorzaakt doordat de betalingen op de tweede call in 2014 lager uitvielen dan aanvankelijk werd aangenomen. De bevoorschotting van deze projecten zal hierdoor voor het merendeel in 2015 en 2016 plaatsvinden.
Bent u bereidt om te onderzoeken of de ondernemers die geen gebruik kunnen maken van de MIT-regeling vanwege de overtekening toch tegemoet kunne worden gekomen? Z|o ja welke mogelijkheden ziet u daarvoor?
In een Bestuurlijk Overleg tussen EZ, de provincies en de topsectoren van 4 juni jl. zijn de cijfers over de belangstelling tot nog toe voor MIT aan de orde geweest. Daar is de gezamenlijke conclusie getrokken dat het mkb voor EZ, de provincies en de topsectoren een belangrijke prioriteit is. Daarom is er afgesproken dat EZ, de provincies en de topsectoren later dit jaar – als de cijfers rond de belangstelling voor MIT definitief zijn en we een compleet beeld hebben – de samenwerking op MIT en de hoogte van de budgetten nader zullen bezien. Ik zal uw Kamer dit najaar informeren over de uitkomsten van dit overleg.
Bent u bereid om, in de voorbereiding op de begroting voor het jaar 2016, te onderzoeken of het budget voor de MIT-regeling verder verhoogd kan worden, met als doel het mkb te stimuleren om in samenwerking te komen tot innovatie?
Zie antwoord op vraag 6.
De veiligheid bij sportevenementen |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Om welke reden heeft u ervoor gekozen om geen (juridische) verplichtingen op te nemen in het instrument dat organisatoren van (sport)evenementen kunnen hanteren voor het inzetten van verantwoorde sportmedische begeleiding tijdens sportevenementen, zodat opgelegde maatregelen geïmplementeerd moeten worden? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Op het terrein van de sport is er sprake van een grote variëteit, die vraagt om een specifieke vorm en mate van acute medische zorg. De verschillen hierbij zijn groot in benodigde kwantiteit van de zorg en optimale kwaliteit ervan. Het instrument «VoorZorg advies» voor evenementenorganisatoren is ontwikkeld door de Vereniging voor Sportgeneeskunde (VSG) met als doel om de sportmedische kennis en ervaring bij sportevenementen te borgen en een veilige sportmedische sportomgeving te bevorderen. Organisatoren van sportevenementen kunnen met behulp van dit advies bepalen welke medische zorg nodig is tijdens het evenement afhankelijk van het type sportevenement, de omvang en het risicoprofiel.
Wie acht u primair verantwoordelijk voor het inzetten van een verantwoorde sportmedische begeleiding, en het waarborgen van de veiligheid van sporters en andere deelnemers tijdens evenementen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Per 1 januari 2014 is het nieuwe evenementenbeleid sport gestart. Daarin staat dat een organisator alleen subsidie van VWS kan ontvangen wanneer de sportmedische zorg goed geregeld is. De organisator van een evenement is, ongeacht of hij subsidie ontvangt van VWS, primair verantwoordelijk voor de inzet van verantwoorde sportmedische begeleiding. Daarnaast is de gemeentelijke overheid verantwoordelijk voor het verstrekken van vergunningen. Het is hierbij van belang dat vergunningverleners eenduidige eisen stellen aan de acute sportmedische zorg bij evenementen.
Welke wettelijke voorschriften gelden precies voor bezoekers en deelnemers aan sportevenementen met betrekking tot hun veiligheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
De organisator van een evenement moet, conform de lokale richtlijnen, een vergunning aanvragen bij de gemeente. De gemeente kan in die vergunning voorschriften opnemen ten behoeve van de veiligheid en gezondheid van de bezoekers en deelnemers. De gemeente kan daarvoor onder andere gebruik maken van advies van de Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR, onderdeel van de veiligheidsregio), die samen met of namens de GGD en de regionale ambulancevoorziening een advies levert. De GHOR maakt daarbij gebruik van de Landelijke Handreiking Geneeskundige Advisering bij Publieksevenementen die is opgesteld door GGD GHOR Nederland in afstemming met Ambulancezorg Nederland en het Landelijke Centrum Hygiëne en Veiligheid.
Acht u wettelijke voorschriften ter bescherming van deelnemers aan (sport)evenementen binnen de dranghekken niet even wenselijk als voor mensen daarbuiten? Zo ja, gaat u aanvullende maatregelen treffen? Zo nee, waarom niet?
Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de organisator en de deelnemers zelf om te zorgen voor een veilig en gezond evenement. De gemeente kan daarnaast in haar vergunning eisen stellen aan de organisator, die zowel van toepassing zijn op de deelnemers als op de bezoekers (dus zowel binnen de hekken als daarbuiten). Ik acht het daarom niet nodig aanvullende maatregelen te treffen voor de deelnemers aan evenementen.
Bent u ervan op de hoogte dat met betrekking tot ambulancediensten wettelijke regelingen bestaan ter borging van kwaliteit en financiële ondersteuning? Heeft u overwogen een voorziening als de Stichting Service Médical (SSM) onder deze regelgeving te brengen, aangezien het hier om een gelijkwaardige kwalitatieve voorziening gaat? Zo ja, waarom is daar niet toe overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben daarvan op de hoogte. Ik acht het op dit moment niet noodzakelijk om dit onder wettelijke regelingen onder te brengen, aangezien gemeenten lokaal specifieke criteria ten aanzien van kwaliteit kunnen opnemen in hun vergunningverlening.
Indien in de praktijk blijkt dat organisatoren onvoldoende gebruik maken van het aangereikte instrument ter borging van de veiligheid van (sport)deelnemers aan evenementen, bent u dan bereid meer dwingende maatregelen in te zetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gebruik van het instrument heeft op dit moment geen verplicht karakter.
Zie verder antwoord op vraag 7.
Bent u bereid na een jaar een evaluatie te verrichten met betrekking tot het instrument voor sportevenementen en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
In 2015 evalueert de VSG de bruikbaarheid van het aangereikte instrument bij organisatoren. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, zal het instrument worden bijgesteld en zal ik u hierover informeren.
Nieuwe onderzoeken over de effectiviteit van statiegeld en het niet nakomen van afspraken uit de Raamovereenkomst verpakkingen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Afschaffing statiegeld staat op losse schroeven, supermarktketens voldoen nog steeds niet aan PVC-afspraak»?1 Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Brandpunt hierover?2 Herinnert u zich de motie Dik-Faber waarin u wordt verzocht in beeld te brengen hoe en voor welke producten producentenverantwoordelijkheid effectief kan worden uitgewerkt voor afvalstromen zoals matrassen?3 Herinnert u zich de motie Dik-Faber waarin u wordt verzocht in overleg te treden met de Duitse, Waalse en Vlaamse regering over relevante evaluaties en andere onderzoeksresultaten met betrekking tot statiegeld in Duitsland en België?4
Ja.
Deelt u de constatering dat de supermarkten nog steeds niet hebben voldaan aan de afspraak om geen PVC-verpakkingen meer te verkopen? Zo ja, waarom heeft u nog niet besloten het statiegeld definitief te handhaven nu de supermarkten aantoonbaar opnieuw de gemaakte afspraken niet zijn nagekomen? Zo nee, op basis waarvan bent u van mening dat de supermarkten zich wel aan de afspraken hebben gehouden?
Op 18 juni jl. is uw Kamer per brief5 geïnformeerd over de uitkomsten van de toetsing en het besluit over statiegeld op grote PET-flessen.
Kunt u een overzicht geven van alle rapporten van de Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en milieuinspectie (VROM-inspectie) en Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van de afgelopen tien jaar waarin met betrekking tot een bepaalde soort verpakkingsafval is geconcludeerd dat geheel is voldaan aan alle afgesproken recyclingpercentages en/of andere verplichtingen?
De ILT heeft verschillende rapporten over dit onderwerp geschreven. Op 9 januari 2013 is een gewijzigd Besluit in werking getreden waarna collectieve uitvoering van het Besluit mogelijk is. Tevens is een algemeen verbindendverklaring van kracht geworden waarmee de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) normadressant is voor de realisatie van de recyclenormen. Tot die tijd is door de ILT toezicht gehouden op de kwaliteit van de monitoringsrapportages (zoals die door de collectieve organisatie Nedvang zijn opgesteld), maar omdat het collectief geen normadressant was, is niet geconcludeerd of wel of niet voldaan is aan de recyclingnormen. Wel is het collectief op de hoogte gebracht van de bevindingen en verzocht de kwaliteit van de rapportages te verbeteren.
Hieronder staat het overzicht waarbij de kwaliteit van de rapportages is getoetst:
Toezicht recyclenorm Besluit verpakkingen, onderdeel bedrijfsmatig kunststof verpakkingsafval in 2011 (december 2012);
Hergebruik en monitoring verpakkingen nader bekeken, kunststof en glas monitoring 2010 (maart 2012);
Kunststof verpakkingsafval uit huishoudens in beeld, inzameling, sortering en toepassing van plastic (januari 2011);
Recycling kunststofverpakkingen, op weg naar een volwaardige kunststofrecycling (maart 2010);
Quick scan recycling verpakkingsglas (februari 2010);
Quick scan recycling papier en karton (januari 2010);
Quick scan inzameling en verwerking kunststof verpakkingsafval afkomstig van huishoudens (2009).
Kunt u een overzicht geven van alle rapporten van VROM-inspectie en ILT van de afgelopen tien jaar waarin met betrekking tot een bepaalde soort verpakkingsafval is geconcludeerd dat niet of niet volledig is voldaan aan alle afgesproken recyclingpercentages en/of andere verplichtingen?
Het betreft de volgende rapportages:
Toezicht recyclenorm Besluit beheer verpakkingen, onderdeel kunststof verpakkingsafval in 2012 (december 2013);
Toezicht recyclenorm Besluit beheer verpakkingen, onderdeel glazen verpakkingsafval in 2011 (oktober 2013);
Toezicht recyclenorm Besluit beheer verpakkingen, onderdeel houten verpakkingen 2013 (maart 2015).
De eerste twee rapportages betroffen een periode waarin de StAV nog geen normadressant was. De ILT heeft geïntervenieerd door middel van een waarschuwing, omdat het waarschijnlijk was dat zonder verdere maatregelen in de volgende jaren de norm niet zou worden gehaald.
Na 9 januari 2013 is de StAV normadressant voor realisatie van de recyclenormen geworden. Sinds die tijd zijn ook toezichtinterventies uitgevoerd.
Deelt u op grond van deze overzichten de analyse dat de afgelopen jaren regelmatig niet werd voldaan aan de afspraken en verplichtingen en dat hier niet meer gesproken kan worden van incidenten?
In 2013 is geconstateerd dat voor verpakkingsglas en bedrijfsmatige kunststof verpakkingen in 2012 niet voldaan is aan de rapportage- en/of recyclingeisen uit het Besluit beheer verpakkingen. In 2014 is voor houten verpakkingen ook geconcludeerd dat voor het jaar 2013 niet voldaan is aan de rapportage- en/of recyclingeisen uit het Besluit beheer verpakkingen. Of hier sprake is van incidenten zal de toekomst moeten uitwijzen. De sector is gewaarschuwd en heeft tijd gekregen orde op zaken te brengen.
In het kader van de toetsing van de prestatiegaranties kan geconcludeerd worden dat het verpakkende bedrijfsleven zichtbare stappen heeft gezet om aan de prestatiegaranties te voldoen. Er is aan zes van de zeven prestatiegaranties voldaan. De toegenomen recycling bij huishoudens en de stijging van het percentage recyclaat in grote PET-flessen laten ook zien dat de resultaten beter zijn dan vorig jaar.
Het is overigens goed om te vermelden dat als het gaat om recycling van afval, Nederland één van de koplopers is in de Europese Unie.
Kunt u – tegen de achtergrond van bovengenoemde conclusies van de milieuinspectie – per soort verpakkingsmateriaal en soort verpakking aangeven welke onzekerheidsmarge thans geldt voor de gerapporteerde recyclingpercentages en/of andere verplichtingen?
De ILT beschikt niet over informatie op basis waarvan de onzekerheidsmarge aangegeven kan worden. De reden hiervoor is dat de ILT haar bevindingen baseert op steekproeven die zij uitvoert in de recyclingketen en niet uitputtend alle brongegevens onderzoekt die aan de monitoringsrapportage van StAV ten grondslag liggen.
Zijn de volgende onderzoeken inmiddels beschikbaar en kunt u deze uiterlijk twee weken vóór het Algemeen overleg grondstoffen en afval voorzien op 25 juni 2015 naar de Kamer sturen:
In het Uitvoeringsprogramma VANG – Huishoudelijk Afval (HHA) wordt binnen actielijn IV gewerkt aan het sluiten van ketens, waarbij het vooral gaat om huishoudelijke product- en materiaalketens. Uitgangspunten daarbij zijn de afspraken die in het Publiek kader huishoudelijk afval gemaakt zijn met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Koninklijke Vereniging voor afval- en reinigingsmanagement (NVRD): de vervuiler betaalt, burgers en bedrijven krijgen de ruimte, en marktfalen wordt aangepakt.
Hiermee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het doel om in 2020 nog maar 100 kg huishoudelijk restafval per inwoner per jaar te produceren, en wordt een concrete bijdrage geleverd aan de transitie naar een Circulaire Economie.
Eind mei heeft de Stuurgroep VANG-HHA ingestemd met een voorstel voor een verdere uitwerking van de ketenaanpak, die deze zomer zal plaatsvinden.
Vervolgens is dit het stramien waarbinnen huishoudelijk afvalketens opgepakt gaan worden. Dit document wordt dan ook breed verspreid via onder andere de website www.vang-hha.nl.
In het verder uit te werken voorstel voor de ketenaanpak is een praktisch ingestoken selectiemethode vastgesteld.
Uiteindelijk zullen alle stromen immers aan bod komen. Voor de selectie van de ketens die in 2015 als eerste opgepakt worden, zijn de volgende criteria gehanteerd:
Impact op het milieu en het volume van de afvalstroom;
Kansen voor innovatie die een substantiële bijdrage kan leveren aan een circulaire economie;
Waarde productketens en/of kosten voor de afvalverwerking;
Dynamiek in de productketen vanuit de politiek in Europa en Nederland, en de energieke samenleving;
Huidige praktijk van inzameling en verwerking.
Gegeven deze aandachtspunten wordt in 2015 een start gemaakt met de volgende ketens: kunststoffen, matrassen, voedsel, meubilair, KCA, textiel en drankenkartons. Eind 2014 was al begonnen met luiers/incontinentiemateriaal.
Voor luiers/incontinentiemateriaal is reeds een start gemaakt met het helder krijgen van de kansen en belemmeringen voor het sluiten van de luierketen. Deze kansen, belemmeringen en risico’s zijn met ketenpartijen opgesteld en ook in een gemeenschappelijk eindbeeld geformuleerd.
Vanuit dit eindbeeld voor de keten luiers/incontinentiemateriaal worden vervolgens acties geformuleerd en samen met de ketenpartijen uitgewerkt. Deze verdere uitwerking wordt naar verwachting in augustus opgeleverd.
Inmiddels heeft een groot aandeel van de markt brancheverduurzamingsplannen gemaakt. Deze plannen vertegenwoordigen rond 80% van het verpakkingsgewicht dat op de Nederlandse markt wordt gezet.
Het spreekt voor zich dat het toetsen van de brancheverduurzamingsplannen door de toetsingscommissie zorgvuldig en goed voorbereid moet verlopen. Dit vraagt de nodige doorlooptijd.
Het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV) verwacht voor de zomer de eerste set vastgestelde brancheverduurzamingsplannen toe te kunnen sturen. De planning is om in het najaar een tweede set plannen en voor het eind van het jaar een derde set plannen naar het Ministerie van Infrastructuur en Milieu te sturen.
In het derde kwartaal van dit jaar zal uw Kamer geïnformeerd worden over de dan vastgestelde plannen.
Op 18 juni jl. heeft uw Kamer de brief5 over onder andere de besluitvorming over statiegeld ontvangen. Met die brief is ook de milieueffectenanalyse van de Raamovereenkomst aan uw Kamer aangeboden.
Kunt u aangeven voor welke «probleemketens» bij huishoudelijk afval zoals genoemd in uw brief8 en ter uitvoering van de motie Dik-Faber inmiddels een analyse is gedaan om de keten te sluiten, op grond van welke criteria juist deze ketens zijn gekozen, welke milieueffecten (inclusief zwerfafval) binnen deze analyse in aanmerking worden genomen en welke randvoorwaarden worden gehanteerd bij de keuze voor een mogelijke aanpak?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat in de milieuanalyse van de mogelijke afschaffing van statiegeld op grote PET-flessen voor frisdrank en water die in opdracht van het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken wordt opgesteld een vergelijking wordt gemaakt tussen het milieueffect van het afschaffen van statiegeld op deze flessen en het milieueffect dat in de toekomst wordt verwacht van het totale pakket aan maatregelen gericht op alle verpakkingen krachtens de Raamovereenkomst (kunststof, papier, karton, etc.), dus ook voor niet-drank verpakkingen?
Ja. De analyse is 18 juni jl. met de brief5 over ondermeer de besluitvorming over statiegeld aan uw Kamer aangeboden.
Bent u bereid in deze milieuanalyse ook een vergelijking op te laten nemen die zich beperkt tot de milieueffecten van het afschaffen van statiegeld binnen de sector drankverpakkingen en een vergelijking die zich beperkt tot de milieueffecten van het afschaffen van statiegeld ten aanzien van de verpakkingen voor frisdrank en water, zodat de Kamer ook inzicht heeft in de effecten op deze twee niveaus? Zo nee, kunt u beargumenteren waarom er ook zonder deze vergelijkingen op sector en productcategorieniveau toch sprake is van een eerlijke vergelijking?
De analyse is reeds uitgevoerd en op 18 juni jl. aan uw Kamer aangeboden.
Het is niet meer mogelijk om deze vraag daarin mee te nemen. In de analyse is verder onderbouwd hoe de vergelijking is uitgevoerd. De analyse is onafhankelijk en wetenschappelijk getoetst.
Welke informatie is inmiddels verkregen over de kosten en baten van een statiegeldsysteem voor blikjes en flesjes in onze buurlanden? Is het waar dat de milieuimpact studie die is uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse regering de netto kosten van het meest uitgebreide statiegeldsysteem (scenario 1) berekent op slechts 8 miljoen euro en dat alle scenario’s uitkomen op slechts 2 á 3 cent brutokosten per verpakking (exclusief alle opbrengsten)? Hoe verklaart u het grote verschil met de kosten die ons eerder voor Nederland zijn voorgehouden? Klopt het dat in het Vlaamse onderzoek in de meeste scenario’s kosten en opbrengsten van statiegeld globaal in evenwicht zijn en dat er zelfs een scenario is waarin de opbrengsten hoger zijn en dat in al deze scenario’s de winst van minder zwerfafval niet eens is meegenomen? Welke conclusies trekt u hieruit voor uw besluit over het Nederlandse statiegeldsysteem?
De Vlaamse studie is verricht ten behoeve van de afweging voor een mogelijke invoering van statiegeld op eenmalige drankenverpakkingen. Het betreft dus aannames voor een systeem dat er nog niet is. Het is een interessante studie waarin van een aantal statiegeldscenario’s een kosten-batenanalyse is gemaakt.
Daarnaast wordt ook gekeken naar een groot aantal kwalitatieve factoren zoals de effecten op de werking van het bestaande (FOSTPLUS) systeem en het scheidingsgedrag van de burger. Zoals in de Vlaamse studie wordt aangegeven, is het Nederlandse systeem duurder omdat er in Nederland hogere personeelskosten zijn voor het sorteren van de flessen die zijn ingeleverd bij supermarkten en vanwege het tellen van alle flessen in telcentra. De conclusies uit deze studie kunnen niet een-op-een worden geprojecteerd op de Nederlandse situatie. De scenario’s die in Vlaanderen zijn bekeken, zijn namelijk gebaseerd op een referentiesituatie die niet gelijk is aan de Nederlandse situatie.
In de Nederlandse onderzoeken naar zwerfafval, is gekeken naar zwerfafvalbeleid in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Er is ook gekeken naar informatie over beloningssystemen in relatie tot zwerfafval.
In 2010 is een onderzoek uitgevoerd in het Verenigd Koninkrijk naar het opnieuw implementeren van een statiegeldsysteem als remedie tegen zwerfafval. Uit dit onderzoek blijkt dat de kosten voor het implementeren van dit systeem zich terugverdienen. Daarnaast leidt recycling tot milieuvoordelen.
In Duitsland is een enquête uitgevoerd van het Duitse» Bundesministerium für Umwelt, Naturschutz und Reaktorsicherheit» waaruit is gebleken dat statiegeld heeft geleid tot minder flesjes en blikjes in het zwerfafval, ondanks de duidelijk gestegen verkoop van eenmalige drankenverpakkingen.
Op 18 juni jl. heeft uw Kamer de onderzoeken over zwerfafval en mijn voornemens voor een integrale aanpak zwerfafval ontvangen.
Deelt u de mening dat effectieve uitwerking van producentverantwoordelijkheid extra aandacht verdient wanneer het gaat om het op de markt brengen van (wegwerp)producten die leiden tot relatief veel zwerfafval en hoe geeft u daar invulling aan?
Ja. Om die reden zijn hiervoor afspraken gemaakt in de Raamovereenkomst Verpakkingen. Eén van de elementen waarmee de producenten en importeurs van verpakkingen bij de productie van hun verpakkingen rekening moeten houden, is het voorkomen van zwerfafval.
Daarnaast krijgt dit onderwerp extra aandacht in de integrale aanpak van het zwerfafval die ik in de komende maanden samen met een brede coalitie ga uitwerken, zoals aangekondigd in de brief hierover die uw Kamer op 18 juni jl. ontvangen heeft.