Het bericht dat de top van TSN Thuiszorg zich achter de schermen ontdaan heeft van aansprakelijkheid bij faillissement |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het onderzoek en de analyse van Follow the Money dat het moederbedrijf van TSN Thuiszorg zich achter de rug van vakbonden, personeel en schuldeisers heeft ontdaan van de aansprakelijkheid bij een faillissement van TSN Thuiszorg? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?1
Op basis van een juridische analyse van gegevens uit het handelsregister (bijvoorbeeld de akten van statutenwijziging en oprichting), kom ik tot de conclusie dat de feiten die Follow The Money in haar artikel presenteert, kloppen. Daarbij merk ik op dat ik niet kan beoordelen of daadwerkelijk aan de wettelijke voorwaarden is voldaan voor het eindigen van de zogenaamde «overblijvende aansprakelijkheid»; dat oordeel is aan de rechter.
Ik weet niet wat de bedoeling van het moederbedrijf ADG dienstengroep SE is geweest om bijvoorbeeld de zogenaamde 403-verklaring in te trekken en de statutaire naam van ADG dienstengroep SE te wijzigen in Mercares SE. Wel constateer ik dat de acties van ADG dienstengroep SE er de schijn van zouden kunnen hebben dat ze zijn verricht om de «overblijvende aansprakelijkheid» voor TSN Thuiszorg op te heffen (mogelijk voor het geval TSN Thuiszorg failliet zou gaan), op een zodanige wijze dat de schuldeisers daar niet van op de hoogte zouden komen. Of dat echt zo is, kan ik echter niet overzien.
Als de voormalige ADG dienstengroep SE daadwerkelijk de bedoeling heeft gehad om schuldeisers ontwetend te laten over haar acties om de overblijvende aansprakelijkheid voor TSN Thuiszorg op te heffen, dan vind ik dat moreel verwerpelijk en keur ik dat zeer af. Ik kan me voorstellen dat met name de medewerkers van TSN Thuiszorg hier een naar gevoel aan overhouden.
Vindt u het moreel verwerpelijk dat het moederbedrijf van TSN zich achter de schermen ontdaan heeft van aansprakelijkheid bij faillissement, waardoor alle risico’s in het geval van een faillissement bij personeel en eventuele schuldeisers belanden, en dat het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) opdraait voor ontslagregelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u erover dat ADG Dienstengroep (ondersteunt organisaties en mensen met werk, zorg en wonen)de «403-verklaring» die nodig kan zijn om krediet te krijgen bij de bank in 2012 heeft ingetrokken, en dat zij sinds die tijd zich al aan het indekken zijn voor risico’s en aansprakelijkheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de handelsnaam van ADG Dienstengroep SE voor de gelegenheid werd gewijzigd, zodat op een vrij anonieme wijze de aansprakelijkheid bij een eventueel faillissement kon worden ontdaan? Hoe oordeelt u over een dergelijke handelwijze van een thuiszorginstelling? Welke maatregelen kunnen genomen worden om dergelijke praktijken in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het aanvaardbaar dat ADG met een jaaromzet van € 940 miljoen hun thuiszorgmedewerkers en cliënten een rad voor de ogen draait, en hen in de steek laat, simpelweg omdat deze zorg niet financieel rendabel genoeg is? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe lang bent u er al van op de hoogte dat ADG juridische stappen heeft gezet die er toe leiden dat zij bij een eventueel faillissement buiten schot blijft? Kunt u een tijdlijn hiervan aan de Kamer doen toekomen? Welke stappen heeft u ondernomen sinds deze berichten bij u bekend werden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik was hiervan niet op de hoogte vóór de berichtgeving door Follow The Money. Zie verder mijn antwoord op vraag 1 t/m 5.
Was u ervan op de hoogte dat in april 2015 ADG de gezonde onderdelen van TSN heeft afgezonderd, zodat ADG eigenaar blijft van de andere zorg die zij biedt, indien de huishoudelijke verzorgingstak failliet gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het ook een vuile truc dat ADG de naam wijzigde in Mercares SE, vervolgens de aansprakelijkheid via een advertentie in de Telegraaf introk, waardoor niemand vanwege deze ondoorzichtige handelwijze voldoende kennis had dat het ging om het moederbedrijf van TSN; ADG? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1 t/m 5.
Deelt u de mening dat dergelijke constructies en handelspraktijken in de zorg niet meer mogen voorkomen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Zorgorganisaties en hun eventuele moederbedrijven moeten zich bij kwesties rondom aansprakelijkheid en aanpassingen in de structuur van de bedrijven allereerst natuurlijk houden aan de geldende wet- en regelgeving op dat gebied (denk bijvoorbeeld ook aan de Wet op de Ondernemingsraden). Ik ben van mening dat bedrijven hier ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben om bij hun besluitvorming rekening te houden met de belangen van hun medewerkers en cliënten. Transparantie en zorgvuldig communiceren zijn daarbij heel belangrijk, juist wanneer een organisatie in financieel slecht weer verkeert.
Of dat in deze casus volledig is gebeurd, kan ik niet overzien. Indien een bedrijf zich niet aan de wettelijke voorschriften houdt, kunnen de belanghebbenden in kwestie overwegen de kwestie aan de rechter voor te leggen.
Welke lessen trekt u uit deze situatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Onterechte kortingen op toeslagen en uitkeringen vanwege een afgekocht pensioen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de problematiek van mensen wiens kleine pensioen is afgekocht, zonder dat ze daarvoor de juiste informatie hadden en daardoor huurtoeslag, AOW-partnertoeslag of de overbruggingsuitkering zijn kwijtgeraakt, meerdere keren aan de orde is gesteld in de Tweede Kamer, in vragen1, moties2 en zelfs amendementen3?
Mij is bekend dat de heer Omtzigt eerder aandacht heeft gevraagd voor de mogelijke gevolgen van de afkoop van een klein pensioen. Tot 1 december 2014 kon op grond van de toen geldende regelgeving een afkoopsom van een klein pensioen gevolgen hebben voor inkomensafhankelijke regelingen zoals de AOW-partnertoeslag.
Hoe beoordeelt u het feit dat deze mensen, ondanks al deze vragen en ondanks al uw toezeggingen om het uit te zoeken, nog steeds in de kou staan, dat wil zeggen, dat hun pensioen is afgekocht maar dat zij bijna alles geheel moesten inleveren omdat zij onterecht gekort zijn op huurtoeslag, op de partnertoeslag AOW, de ANW of op de overbruggingsuitkering?
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft eind 2014 uitspraak gedaan in een aantal zaken over de afkoop van een klein pensioen. De CRvB oordeelde dat de SVB in beginsel correct gehandeld had, maar dat het in één keer korten leidt tot een onredelijk resultaat. Ik heb toen besloten om naar de toekomst toe ruimhartiger te handelen dan uit het oordeel van de CRvB volgde en de afkoop van een klein pensioen volledig vrij te laten. Deze ruimhartige interpretatie leidt er toe dat voor nieuwe gevallen een nieuwe regeling van toepassing is. Sinds 1 december 2014 wordt op grond van het aangepast Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten4, de afkoopsom niet meer aangemerkt als inkomen en daarom ook niet meer in mindering gebracht op inkomensafhankelijke regelingen zoals de AOW-partnertoeslag.
De nieuwe regels van het Inkomensbesluit gelden in beginsel niet voor besluiten die voor 1 december 2014 rechtens onaantastbaar zijn geworden. De inhoud van nieuwe wet- en regelgeving of tot stand gekomen rechtspraak is immers geen grond die de uitvoering verplicht om terug te komen op een besluit waartegen geen rechtsmiddelen meer openstaan.
In mijn brief van 18 januari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de herstelactie afkoop klein pensioen. Op mijn verzoek heeft de SVB een twintigtal casus van Omroep MAX geanalyseerd en een intern onderzoek geïnitieerd naar de feitelijke handelwijze in de uitvoeringspraktijk op de verschillende SVB-locaties. Op basis van dit recent afgeronde onderzoek kan niet kan worden uitgesloten dat sommige klanten aan hun telefoongesprek met de SVB de beleving overhielden dat het instellen van bezwaar in feite geen kans van slagen had. Uit recente het onderzoek van de SVB is voorts gebleken dat de SVB in het kader van de afkoop van kleine pensioenen in een tweetal brieven aan belanghebbenden heeft aangegeven het zeer te betreuren dat deze belanghebbenden in het verleden foutief zijn ingelicht over het nut al dan niet een bezwaarschrift in te dienen. Uit het recente onderzoek is verder naar voor gekomen dat één vestiging van de SVB na de verhoging van de AOW-leeftijd in 2013 anders is omgegaan met de afkoop van een klein pensioen. Ik heb aangegeven dat ik het verschil in de uitvoering niet te billijken acht en de samenloop van de hierboven weergegeven omstandigheden ongewenst vindt.
Gezien het voorgaande heb ik uit coulance-overwegingen besloten de SVB te verzoeken dit te herstellen en besluiten ten aanzien van de afkoop van kleine pensioenen over de jaren 2013 en 2014 volledig te herzien aan de hand van het met ingang van 1 december 2014 geldende Inkomensbesluit.
Kunt u aangeven welke onderzoeken bij SVB en bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) naar deze problematiek hebben plaatsgevonden in de afgelopen twee jaar en kunt u ze naar de Kamer sturen?
De SVB heeft het ministerie zoals te doen gebruikelijk via reguliere kanalen voorzien van informatie die mij als bewindspersoon in staat heeft gesteld om uw Kamer tijdig en adequaat te informeren. Ik heb uw Kamer de afgelopen twee jaar een aantal keer geïnformeerd5. Op 9 december 2015 heb ik uw Kamer in dit verband gemeld dat mij informatie bekend is geworden inzake de afkoop klein pensioen. Op 15 december 2015 heb ik uw Kamer vervolgens gemeld dat ik nog geen volledig beeld had van de uitvoeringspraktijk. Ik heb toegezegd om uw Kamer hierover in januari nader te informeren. De SVB heeft een twintigtal casus van Omroep MAX ontvangen. Deze zijn op mijn verzoek door de SVB geanalyseerd. De SVB heeft een intern onderzoek geïnitieerd naar de feitelijke handelwijze in de uitvoeringspraktijk van de verschillende vestigingen. Voor de uitkomsten van het onderzoek en de gevolgen die ik daaraan heb verbonden, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en mijn brief van 18 januari jl.
Hoe beoordeelt u het feit dat u eerder geantwoord heeft dat de SVB geen telefoonscripts had bij de telefoongesprekken waarin mensen (wel/niet) ontraden werd bezwaar aan te tekenen tegen het besluit van de SVB (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2796, antwoord 2) en dat de SVB wel werkinstructies blijkt te hebben (brief van 11 december van de SVB, RvB.217/15/RB/jh)? Hoe luidden die werkinstructies?
De SVB heeft de ambitie om in alle situaties dienstverlening op maat te leveren. Daarom werkt de SVB in het algemeen niet met standaard telefoonscripts, ook in het kader van de afkoop klein pensioen heeft de SVB niet gewerkt met een standaard telefoonscript. Medewerkers van de SVB beschikken wel over interne werkinstructies. Dit zijn vertalingen van de wet- en regelgeving, jurisprudentie en uitvoeringsbeleid naar werkinhoudelijke richtlijnen.
Hoe beoordeelt u het feit dat zelfs nu aangetoond is dat de SVB brieven gestuurd heeft waarin zij het stelde te betreuren dat mensen is aangeraden niet in beroep te gaan, de Raad van Bestuur de bewijslast nog eens even 100% omdraait door in de brief aan u te stellen: «Het is ook niet aangetoond dat mensen niet in bezwaar of beroep zijn gegaan omdat ze dachten dat dat niet kansrijk was.»? (zie brief bedoeld in vorige vraag)
Ik heb u per brief van 18 januari jl. gemeld dat in het licht van de nu beschikbare informatie niet gesteld kan worden dat deze of andere belanghebbenden daadwerkelijk zijn afgehouden van de mogelijkheid om in bezwaar te gaan. Uit het intern onderzoek van de SVB is gebleken dat één medewerker van de SVB in het kader van de afkoop van kleine pensioenen in een tweetal brieven aan belanghebbenden heeft aangegeven het zeer te betreuren dat deze belanghebbenden in het verleden foutief zijn ingelicht over het nut al dan niet een bezwaarschrift in te dienen. Uit het onderzoek is niet gebleken dat deze of andere belanghebbenden daadwerkelijk is afgeraden om in bezwaar te gaan. Ook in het licht van deze informatie kan niet gesteld worden dat belanghebbenden zijn afgehouden van de mogelijkheid om in bezwaar te gaan. Op basis van het onderzoek kan echter ook niet worden uitgesloten dat sommige klanten aan hun telefoongesprek met de SVB de beleving overhielden dat het instellen van bezwaar in feite geen kans van slagen had.
Hoe beoordeelt u het dus dat
Zoals ik eerder heb aangegeven, heeft de CRvB op 19 december 2014 in negen tussenuitspraken geoordeeld dat de SVB in beginsel correct heeft gehandeld door een afkoopsom klein pensioen te korten op de AOW-partnertoeslag en Anw-uitkering, maar dat het in één keer korten leidt tot een onredelijk resultaat. Om die reden heb ik toen besloten om naar de toekomst toe ruimhartiger te handelen dan uit het oordeel van de CRvB volgde en de afkoop van klein pensioen volledig vrij te laten. De SVB heeft nadien een twintigtal casus van Omroep MAX ontvangen. Deze zijn op mijn verzoek door de SVB geanalyseerd. De SVB heeft een intern onderzoek geïnitieerd naar de feitelijke handelwijze in de uitvoeringspraktijk van de verschillende vestigingen. Voor de uitkomsten van het onderzoek en de gevolgen die ik daaraan heb verbonden verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 en mijn brief van 18 januari jl.
Hoeveel signalen heeft u op het Ministerie van SZW gehad vóór 1 juli 2015 dat de SVB mensen had geadviseerd geen bezwaar te maken of niet in beroep te gaan (bijvoorbeeld via de mail van uw toenmalig politiek assistent)? Wat heeft u met die signalen gedaan? Kunt u de signalen een voor een beschrijven?
Na de uitspraak van de CRvB op 19 december 2014 zijn in mei 2015 via de mail een tiental standaard en nagenoeg identieke mails binnengekomen. Het ging om mensen die niet (tijdig) in bezwaar zijn gegaan tegen het primaire besluit van de SVB. Nadat ze kennis hadden genomen van de uitspraak van de CRvB verzochten ze alsnog om de korting terug te draaien. In tenminste één mail werd achteraf door belanghebbende aangevoerd dat de SVB heeft laten blijken dat bezwaar maken geen zin had omdat een en ander wettelijk zo was geregeld. In mei 2015 hebben de heren Omtzigt en Heerma in Kamervragen gevraagd of ik op de hoogte was van klachten van mensen die vertellen dat de SVB hen met klem ontraadde om in bezwaar te gaan, omdat bezwaar maken toch geen zin had. Ik heb dit signaal direct laten onderzoeken. In heb in juli 2015 geantwoord dat, voor zover nagegaan kan worden, belanghebbenden niet ontraden zijn in bezwaar te gaan.
Heeft de SVB zelf signalen gekregen dat zij mensen verkeerd geïnformeerd heeft over bezwaar maken? Zo ja, hoe, wanneer, hoeveel en van welke aard waren die klachten?
Naar aanleiding van Kamervragen die in mei 2015 zijn gesteld, heeft de SVB naar de uitvoeringspraktijk gekeken. Op dat moment had de SVB circa 700 herzieningsverzoeken ontvangen om terug te komen op besluiten om het afgekochte pensioen te korten op de AOW-partnertoeslag en Anw-uitkering. Deze herzieningsverzoeken zijn op dat moment afgewezen omdat het primaire besluit rechtens onaantastbaar was geworden en er geen nieuwe feiten waren. Tegen dit besluit stond weer bezwaar en beroep open. Op dat moment liep een aantal bezwaarzaken. De SVB heeft gekeken naar de aard van de ontvangen bezwaarschriften tegen de afwijzing van de herzieningsverzoeken. Een aantal keer is aangevoerd dat betrokkenen destijds hebben afgezien van het indienen van een bezwaarschrift tegen het oorspronkelijke afkoopsombesluit, omdat door de medewerker van de SVB gezegd zou zijn dat het indienen van bezwaar geen zin heeft. Dit bleek echter niet uit de aanwezige telefoonrapporten die standaard worden vastgelegd als er telefonisch contact is geweest.
De Rechtbank Den Haag (zaaknummer: SGR 15/3404) van 13 juli 2015 heeft uitspraak gedaan in een beroepszaak. Uit de overwegingen blijkt dat de klant als reden voor de termijnoverschrijding heeft gegeven dat hij, alvorens bezwaar te maken, eerst telefonisch contact heeft opgenomen met de SVB. Pas nadat de klant kennis had genomen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 december 2014 zag hij aanleiding om bezwaar te maken. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit niet dat de termijnoverschrijding eiser niet is toe te rekenen. Dat de SVB tijdens een telefoongesprek aan de klant zou hebben meegedeeld dat bezwaar maken geen zin had, neemt niet weg dat de klant binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift had kunnen indienen. Dat de klant pas na kennisneming van de uitspraak van de CRvB heeft geconstateerd dat bezwaar maken wellicht wel zinvol zou zijn geweest, leidt volgens de rechter niet tot een ander oordeel. De rechtbank oordeelde dat de SVB terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard.
Op 8 december kreeg de SVB signalen via het departement van de Ombudsman van Omroep MAX. Op 10 en 15 december ontving de SVB meer casuïstiek via Omroep MAX. Deze casus en vergelijkbare casus zijn geanalyseerd. Ik heb de bevindingen met uw Kamer gedeeld in mijn brief van 18 januari jl.
Heeft u op enig moment juridisch advies gevraagd en gekregen over het met terugwerkende kracht ongedaan maken van kortingen vóór 1 december 2014? Zo ja, kunt u dat aan de Kamer doen toekomen?
Dit vraagstuk is niet voorgelegd aan de landsadvocaat. Ik heb uw Kamer een aantal keer gemeld dat de inhoud van nieuwe wet- en regelgeving of tot stand gekomen rechtspraak op zichzelf geen grond is die de SVB ertoe verplicht om terug te komen op een besluit waartegen geen rechtsmiddelen als bezwaar en beroep meer openstaan.
Hoeveel mensen hebben bovenop de eis tot terugbetaling een boete gekregen omdat zij de afkoop niet (tijdig) gemeld hadden? Wat gaat u met deze boetes doen, nu blijkt dat het feit waarvoor de boetes zijn uitgedeeld volgens de rechter helemaal niet illegaal was?
Sinds 1 januari 2012 geldt de mededelingsplicht ten aanzien van inkomen dat onderworpen is aan de loonbelasting niet meer. Als iemand inkomen geniet dat onderworpen is aan de loonbelasting, blijkt dat uit de polisadministratie. De SVB heeft de afkoop van een pensioen gemeld gekregen via de polisadministratie. In het kader van de afkoop pensioen kan na 1 januari 2012 geen sprake meer zijn van het schenden van de mededelingsplicht. Mocht blijken dat dit toch is gebeurd, dan wordt dit gecorrigeerd.
Kunt u alle brieven, mails en adviezen over deze zaak, die tussen u/het ministerie en de SVB over deze zaak gewisseld zijn, openbaar maken?
Zoals u heeft kunnen lezen in het antwoord op vraag 2 heb ik uw Kamer per brief van 18 januari jl. geïnformeerd over de herstelactie bij de SVB. Ik heb de SVB verzocht besluiten ten aanzien van afkoop van klein pensioen over 2013 en 2014 volledig te herzien aan de hand van het met ingang van 1 december 2014 geldende Inkomensbesluit. Het verstrekken van de door u gevraagd informatie acht ik hiermee niet meer opportuun en relevant.
Wilt u reflecteren op uw eigen handelen en uw antwoorden van de afgelopen anderhalf jaar in deze kwestie? Was dat accuraat, juist en tijdig?
Het is mijn streven om uw Kamer altijd juist en tijdig te informeren. Ik heb u in deze kwestie steevast geïnformeerd op basis van de meest recente en beschikbare informatie.
Wanneer wist u voor het eerst dat de antwoorden op eerdere vragen niet correct waren en kunt u aangeven welke actie u toen ondernomen heeft?
Op 9 december jl. heb ik uw Kamer gemeld dat mij informatie bekend is geworden van Omroep MAX over correspondentie van de SVB aan uitkeringsgerechtigden. Ik heb de Raad van Bestuur van de SVB onmiddellijk verzocht om mij voor het eind van die week hierover te rapporteren. Ik heb toegezegd hier spoedig bij uw Kamer op terug te komen. Ik heb vervolgens op 15 december jl. gemeld dat ik nog geen volledig beeld heb van de uitvoeringspraktijk en de SVB daarom heb gevraagd nader onderzoek te doen. Ik heb ook op dat moment de brief van de SVB met de eerste bevindingen inzake de handelwijze afkoop klein pensioen met uw Kamer gedeeld. Ik heb toegezegd uw Kamer in januari nader te informeren. Dat heb ik inmiddels gedaan per brief van 18 januari jl.
Hoe komt het dat u anderhalf jaar lang volstrekt niet in actie komt na vragen uit de Kamer maar onmiddellijk allerlei onderzoeken uitzet en de SVB ontbiedt als Omroep Max dreigt u hier maar eens over te gaan interviewen?
De suggestie dat er anderhalf jaar niets is gebeurd strookt niet met de werkelijkheid. In 2014 heeft een aantal keer overleg met de betrokken organisaties plaatsgevonden. Nadat de CRvB op 19 december 2014 uitspraak heeft gedaan heb ik uw Kamer in mijn brief van 13 februari 2015 op de hoogte gesteld van de aanpassing van het Inkomensbesluit.6 Bij besluit van 18 juni 2015 is vervolgens het Inkomensbesluit met terugwerkende tot 1 december 2014 aangepast. Overigens was er ook geen sprake van een interview(verzoek) in het contact met de Ombudsman van Omroep MAX.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle mensen, die gekort zijn op AOW-partnertoeslag, Anw, Overbruggingsuitkering en huurtoeslag, volledig tegemoet gekomen worden, ook als zij formeel niet tijdig in bezwaar of in beroep gegaan zijn?
Ik heb besloten om, gezien de samenloop van omstandigheden, de SVB te verzoeken besluiten ten aanzien van de afkoop van klein pensioenen die gekort zijn in de periode van 1 januari 2013 tot 1 december 2014 volledig te herzien op basis van het vanaf 1 december 2014 geldende Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten. Ik heb uw Kamer hierover per brief van 18 januari jl. geïnformeerd.
Is het u duidelijk dat dit onderwerp bij elk overleg in de Kamer aan de orde zal komen, totdat u het heeft opgelost?
Ik verwacht dat met mijn boodschap in de brief van 18 januari jl. dit vraagstuk naar ieders tevredenheid is opgelost.
Kunt u deze vragen binnen de reguliere termijn van 3 weken en een voor een beantwoorden, met een bevredigende oplossing voor de gedupeerden?
De gestelde vragen worden hierbij een voor een beantwoord.
Scholen die geld oppotten |
|
Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Is het waar dat schoolbesturen het overgrote deel van het geld van het Nationaal Onderwijsakkoord en het Herfstakkoord (2013) op de bank hebben gezet en dat slechts een klein deel naar de klas is gegaan?1
Schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs hebben in 2013 en 2014 in totaal 891 miljoen euro meer ontvangen in vergelijking met 2012. Een fors deel hiervan betreft de extra middelen in het kader van het Nationaal Onderwijsakkoord en het Begrotingsakkoord 2014. In deze twee jaren hebben beide sectoren gezamenlijk een netto resultaat van 485 miljoen euro geboekt. Dit betekent dat van de extra middelen in de jaren 2013 en 2014 406 miljoen euro is uitgegeven.
Een deel van deze extra middelen is vrij besteedbaar toegekend. Het andere deel is gekoppeld aan specifieke doelen. Het is uiteraard de bedoeling dat deze middelen daadwerkelijk aan deze doelen worden besteed. Dat deze middelen in 2014 nog niet zijn besteed komt mede doordat pas halverwege 2014 duidelijkheid is gekomen over het structurele karakter hiervan. Nu deze duidelijkheid er is, is er voor schoolbesturen echter geen reden meer om deze extra middelen niet daadwerkelijk uit te geven. Op basis van de jaarrekeningen over 2015 kan worden geconcludeerd in hoeverre dit ook echt is gebeurd. Deze jaarrekening komt eind 2016 beschikbaar.
Is inderdaad bijna 1 miljard euro door schoolbesturen opgepot?2
Tussen 2012 en 2014 is het eigen vermogen van alle schoolbesturen in alle onderwijssectoren gezamenlijk met 1,2 miljard euro toegenomen. Deze stijging is met name ontstaan ultimo 2013, toen de extra middelen in het kader van het Nationaal Onderwijsakkoord en het Begrotingsakkoord 2014 zijn verstrekt. In het primair en voortgezet onderwijs is het eigen vermogen tussen 2013 en 2014 afgenomen.
Erkent u dat de doelstelling uit het Nationaal Onderwijsakkoord om 3.000 jonge leraren in dienst te houden of in dienst te nemen, niet is gehaald? Zo nee, op welke manier kunt u aantonen dat deze doelstelling wel is gehaald?
Schoolbesturen zijn niet gevraagd om zich te verantwoorden over de besteding van de extra middelen in het kader van het Nationaal Onderwijsakkoord. Wel is de PO-Raad en VO-raad gevraagd hier onder hun leden onderzoek naar te doen. Uw Kamer is op 2 november 2015 in de brief over de Onderwijsarbeidsmarkt over de uitkomsten van dit onderzoeken geïnformeerd. Het inspectierapport geeft verder geen inzicht in de hoeveelheid jonge leraren die door de extra middelen zijn behouden of aangenomen. Voor de zomer van 2016 zal uw Kamer een overzicht ontvangen waarin inzichtelijk wordt gemaakt hoeveel leraren er in het afgelopen jaar in het primair en voortgezet onderwijs zijn bijgekomen of zijn behouden.
Deelt u de mening dat schoolbesturen de vrijheid hebben om dit soort doelstellingen te negeren, vanwege de zogenaamde lumpsumfinanciering? Vindt u dat deze situatie recht doet aan een goede democratische controle op besteding van overheidsmiddelen? Bent u bereid om de lumpsumfinanciering opnieuw tegen het licht te houden?
Met de PO-Raad en de VO-raad zijn afspraken gemaakt over doelstellingen die zijn gekoppeld aan extra investeringen. Deze afspraken zijn tot stand gekomen nadat beide sectorraden hun achterban hebben geraadpleegd over de genoemde doelstellingen. In het veld is er dus steun voor deze doelstellingen. Dit geldt ook voor de doelstelling om jonge leraren in dienst te houden of te nemen. Het lumpsummechanisme stelt schoolbesturen in staat om, gebaseerd op lokale afwegingen, passende keuzes te maken over de besteding van de bekostiging. De instellingsaccountants, raden van toezicht, medezeggenschapsraden en inspectie zien toe op een rechtmatige, efficiënte en effectieve besteding. Zoals aangegeven in reactie op de motie-Duisenberg (Vergaderjaar 2015–2016 Kamerstuk 34 300-VIII nr.3, wordt uw Kamer dit voorjaar per brief geïnformeerd over het principe van lumpsumbekostiging en mogelijke alternatieven daarvoor.
Hoe beoordeelt u het onderzoek van de VO-Raad, waarin wordt gesteld dat schoolbesturen in het voortgezet onderwijs de extra 65 miljoen euro uit het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) hebben ingezet voor jonge docenten? Deelt u de mening dat dit onderzoek niet in overeenstemming is met de conclusies van de Inspectie? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De VO-raad concludeert dat de extra middelen die de schoolbesturen in het voortgezet onderwijs eind 2013 ontvingen voor het in dienst nemen of houden van jonge leraren, ook voor dat doel zijn ingezet. In het inspectierapport wordt geconcludeerd dat de personeelslasten in 2014 zijn toegenomen, terwijl de totale baten zijn afgenomen. Dit wordt mede in verband gebracht met de doelstelling omtrent het in dienst nemen of houden van jonge leraren. Hiermee wordt de conclusie van het onderzoek van de VO-raad niet weersproken.
Hoe ver bent u met de uitvoering van de motie van de leden Jasper van Dijk en Ypma, die stelt dat schoolbesturen inzichtelijk moeten maken hoeveel leraren er in het afgelopen jaar zijn bijgekomen?4
Om het gevraagde overzicht te maken voor het jaar 2014, zijn zowel de gegevens van het schooljaar 2013/2014 als die van het schooljaar 2014/2015 vereist. De gegevens van 1 oktober 2013 en 1 oktober 2014 zijn inmiddels beschikbaar en heeft uw Kamer ontvangen. De gegevens van 1 oktober 2015 worden in het voorjaar van 2016 gepubliceerd. Uw Kamer ontvangt het gevraagde overzicht dan ook voor de zomer van 2016.
Hoe beoordeelt u de conclusie in het artikel in de Groene Amsterdammer, waarin staat dat Nederlandse universiteiten «grote risico’s lopen bij hun gedane vastgoedinvesteringen en bij de bouwplannen die nog op de rol staan»?5
Verzelfstandiging van huisvesting in het hoger onderwijs legt de verantwoordelijkheid voor investeringen in huisvesting, in combinatie met investeringen in onderwijs en onderzoek, bij de instelling en draagt daarmee bij aan meer transparantie en integrale afweging binnen de instelling over bestedingsrichtingen. Dat is nog eens versterkt met de instemming van de medezeggenschap op hoofdlijnen van de begroting als onderdeel van het studievoorschot. Er moet daarbij sprake zijn van een heldere verantwoordelijkheidsverdeling en rolvastheid als basis van good governance als het gaat om investeringsbeslissingen. Het is aan de interne toezichthouder om het bestuur kritisch te volgen en waar nodig te interveniëren in geval van grote projecten als huisvesting en ict. Het streven daarbij is om excessen te voorkomen. In het wo en hbo kan en wordt meer gedaan aan het gezamenlijk investeren in gebouwen en apparatuur. Ik ben daarmee met deze sectoren in overleg en zal hun ook aanspreken wanneer ik bemerk dat daar te weinig aan wordt gedaan. Daarnaast is de governance aangescherpt door de mogelijkheid van het geven van een bestuurlijke aanwijzing en de introductie van «early warning» instrumenten, als de continuïteitsparagraaf (waar onder meer voorgenomen grote investeringen in zijn opgenomen) in het jaarverslag.
De inspectie heeft de opdracht gekregen om onderzoek te doen naar de huidige huisvesting en investeringsplannen. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Hoe verklaart u dat men in bovengenoemd artikel spreekt van «dertien Nederlandse universiteiten die momenteel voor zo’n zes miljard aan vastgoedplannen op de rol hebben staan», terwijl de Inspectie meldt dat «twaalf van de achttien universiteiten in hun jaarverslag over 2013 hebben aangegeven dat zij de komende jaren (…) een bedrag van circa 1,25 miljard euro investeren in vastgoed»? In hoeverre zijn de conclusies van de Inspectie correct?
De conclusies van de inspectie zijn gebaseerd op de continuïteitsparagrafen in de jaarverslagen 2013 van de achttien universiteiten. Daarin hebben de instellingen informatie gegeven over hun vastgoedplannen over de jaren 2014 tot en met 2016. Deze hebben dus een tijdshorizon van drie jaar. Het kan zijn dat de meldingen in het bovengenoemde artikel gebaseerd zijn op de gegevens over een langere tijdhorizon. Het artikel geeft daarover geen uitsluitsel.
Hoe ver bent u met de uitvoering van de motie van het lid Jasper van Dijk, waarin wordt verzocht een overzicht te verschaffen van de vastgoedlasten en financiële risico’s van de afzonderlijke instellingen in het hoger onderwijs?6
Mede naar aanleiding van die motie van het lid Van Dijk heeft de inspectie de opdracht gekregen om een onderzoek te doen naar de huisvesting in het ho en mbo. De inspectie zal een beeld schetsen van de omvang van het vastgoed en de daaraan gerelateerde leningen per sector en een overzicht bieden van de instellingen waar zij financiële risico’s heeft geconstateerd in de huisvestingssituatie. Het rapport van de inspectie met beleidsreactie zal in het voorjaar aan uw Kamer worden aangeboden.
Het bericht dat het pgb-systeem van de SVB failliet is |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de tv-uitzending waarin verschillende wethouders en budgethouders aangeven dat het pgb-systeem van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) te duur, te ingewikkeld en niet toekomstbestendig is?1 2 3
In mijn brief van 4 september jl. heb ik de Kamer geïnformeerd over de gezamenlijke ambitie van de ketenpartners, waaronder gemeenten om, in samenwerking met Per Saldo en de Branchevereniging voor Kleinschalige Zorg (BVKZ), het huidige systeem van trekkingsrechten te verbeteren en te vereenvoudigen. Dit in het belang van de budgethouder. Zoals toegezegd zal ik uw Kamer hierover in het eerste kwartaal informeren.
Bent u ook van mening dat het pgb-systeem van de SVB failliet is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat ben ik niet. Inmiddels is het beeld gestabiliseerd en wordt ruim 95% van de declaraties wordt binnen 10 werkdagen uitbetaald, en de meeste overige betalingen korte tijd daarna.
Klopt het dat het systeem het niet eens aan kan als een budgethouder halverwege de maand verhuist? Welke andere doodnormale zaken kan het systeem nog meer niet aan?
Bij verhuizing zal de budgethouder tijdig een pgb moeten aanvragen in de nieuwe woongemeente. Als de budgethouder bij de verhuizing het zorgcontract met de zorgverlener in stand houdt, dan kan de SVB de declaratie of maandloon niet geautomatiseerd splitsen over het pgb van de oude gemeente en het pgb van de nieuwe gemeente. Om hierover tot een oplossing te komen ben ik met de gemeenten in gesprek.
Vindt u het wenselijk dat het systeem als dusdanig ingewikkeld wordt ervaren dat ondersteuning van een pgb-administratiekantoor bijna noodzakelijk wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee dat vind ik niet wenselijk. Het pgb is bedoeld voor budgethouders (of vertegenwoordigers) die zelf de regie op hun zorg willen voeren. Dat laat onverlet dat het inhuren van een pgb-administratiekantoor een individuele afweging is. Het staat de budgethouder vrij van de diensten van een dergelijke organisatie gebruik te maken.
Is er een stijging te zien van het aantal mensen dat sinds de invoering van het trekkingsrecht noodgedwongen gebruik maakt van dergelijke administratiekantoren? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Ik heb geen inzicht in in hoeverre budgethouders gebruik maken van administratieve ondersteuning bij het beheer van hun pgb.
Wat is uw reactie op de vrouw, die mantelzorger is van haar moeder met een pgb, en aangeeft dat het haar zeker een dag per week kost om de administratie te doen? Wat is vervolgens uw reactie op hun besluit om vanwege het bureaucratische moeras te stoppen met het pgb, en te starten met zorg in natura?
Het is aan de individuele zorgvrager en zijn of haar naasten om een keuze te maken tussen pgb en zorg in natura. Het is van belang om ervoor te zorgen dat de administratieve lasten van het beheren van een pgb beheersbaar zijn.
Is het u bekend dat veel gegevens in de systemen van de SVB nog steeds niet kloppen, en nog steeds handmatig worden ingevoerd? Voorziet u in het begin van 2016 weer een nieuwe chaos?
Zie het antwoord op vraag 8.
Tot wanneer is de handmatige invoer en aanpassing van gegevens voorzien?
In beginsel is het administratieve proces bij de SVB gericht op automatische invoer en aanpassing van gegevens.
Bij veruit de meeste administratieve processen komt het handmatig verwerken en corrigeren van gegevens voor, wanneer voor specifieke handelingen geen geautomatiseerd proces voorhanden is, of als een wijziging niet door een geautomatiseerde proces uitgevoerd kan worden. Handmatige verwerking zal altijd voorhanden dienen te zijn voor unieke casuistiek, indien een automatisch proces niet mogelijk of niet kosteneffectief is om ongebruikelijk en noodzakelijke correcties aan te brengen. Ook voor die budgethouders die niet geautomatiseerd kunnen / willen aanleveren zal handmatige verwerking nodig blijven.
Eind juni heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de focus van de herstelwerkzaamheden zich toespitsen op de verantwoorde jaarovergang. In dit kader zal de SVB ook in 2016 nog wijzigingen verwerken om tot een zo goed mogelijk jaarafsluiting te komen.
Is de expansie van de administratie en de bureaucratie voorzien, of onderdeel van een ontmoedigingsstrategie om mensen af te laten zien van een pgb? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de verplichtingen die men aangaat wanneer men kiest voor een pgb horen hoe dan ook administratieve werkzaamheden; men neemt bepaalde werkgeverstaken op zich. Dit houdt onder andere in dat overeenkomsten dienen te worden gesloten, het mede zorgdragen voor betalingen, en, indien nodig, het bijhouden van een salarisadministratie voor de belastingdienst. Deze verplichtingen waren in 2014 en daarvoor reeds van kracht.
Met de komst van het trekkingsrecht is er meer controle vooraf, op bijvoorbeeld de zorgovereenkomst. Dit is een administratieve last die is voorzien. Dit heeft geenszins het ontmoedigen van het gebruik van het pgb tot doel.
Wat is uw reactie op de wens van de wethouders van Groningen en Amsterdam die graag weg zouden willen bij de SVB? Hoe reageert u vervolgens op hun oproep om gemeenten veel meer vrijheid te geven om het zelf te regelen? Bent u bereid de verplichting om alles via de SVB te regelen weg te halen?
Ik wil de ervaringen van de betreffende wethouders graag benutten bij de doorontwikkeling en verbeteren van de pgb-keten, maar ik acht het niet in het belang van de budgethouder om nu en voor een aantal specifieke gemeenten een omvangrijke wijziging van de pgb-keten door te voeren. Op dit moment is de budgethouder meer gebaat bij het stabiel houden van de betalingen, het doorontwikkelen en verbeteren van het huidige systeem, de resterende problemen op te lossen en de uitvoering van het trekkingsrecht zeer nauwlettend te monitoren. Zoals ik reeds aan de Kamer heb aangegeven wordt bij de ontwikkeling van een nieuw betaalsysteem meegenomen in hoeverre andere partijen hiervan gebruik kunnen maken.
Bent u bereid mogelijke scenario’s te onderzoeken, waarbij de uitvoering van het pgb naar de gemeenten gaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat dit onderzoek van start?
Zie het antwoord op vraag 10.
Wat vindt u van de totale kosten van de invoering van het trekkingsrecht tot nu toe? Had u besloten tot invoering, als u vooraf had geweten dat de kosten zo uit de klauwen zouden lopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer de kosten van het trekkingsrecht in ogenschouw worden genomen, is het belangrijk om onderscheid te maken tussen kosten als gevolg van de ontstane problematiek, kosten die reeds waren voorzien en waren geraamd, en overschrijdingen van deze ramingen als gevolg van een gewijzigde situatie.
Op dit moment moet het trekkingsrecht zich naar een stabiele situatie gaan begeven. Dan kunnen we een goede inschatting maken hoe effectief en doelmatig het nieuwe systeem functioneert. Ik heb er vertrouwen in dat we met de uitvoering van het verbeterplan de kosten structureel kunnen verlagen.
Op welke onderdelen heeft u bij de Minister van Financiën moeten inleveren, omdat de kosten die ontstaan zijn door de chaos met de trekkingsrechten moesten worden gedekt?
Budgettaire dekking voor de financiële knelpunten die bij de uitvoering van het trekkingsrecht zijn ontstaan, is binnen de beschikbare kaders van de VWS-begroting gevonden, zonder daarvoor zaken in te moeten leveren en vindt zijn beslag in de corresponderende begrotingswetten. Hiervoor zijn geen ombuigingen gedaan.
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van de momenten van contact en/of overleg over de financiële situatie rond de trekkingsrechten tussen het Ministerie van VWS en het Ministerie van Financiën, met daarbij het onderwerp van contact/overleg vermeld?
Tussen Financiën en VWS is op verschillende niveaus regelmatig contact over uiteenlopende financiële onderwerpen. In deze contacten komen trekkingsrechten en het pgb in bredere zin ook aan de orde. Voor zover er sprake is van concrete financiële besluitvorming vindt dit plaats op de gebruikelijke besluitvormingsmomenten en wordt dit in de corresponderende begrotingswetten aan de Kamer voorgelegd.
Klopt het dat volgend jaar de SVB-begroting 71 miljoen euro is, waarvan de helft door de gemeenten betaald zal moeten worden? Zo ja, vindt u het wenselijk de gemeenten met een failliet systeem op te zadelen?
De kosten voor de uitvoering van het trekkingsrecht voor alle wettelijke domeinen worden voor 2016 geraamd op € 72,2 mln. Voorts verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
De chaos voor consumenten die zorgpolis zoeken |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de bestuursvoorzitter van zorgverzekeraar DSW dat het beperken van de vrije artsenkeuze «nul euro» zou hebben opgeleverd?1
De aanpassing van artikel 13 Zvw maakte deel uit van de hoofdlijnenakkoorden met de sector over een beheersing van het volume en verbetering van de kwaliteit van de zorg. Onderdeel van de afspraken met de sector in het kader van deze akkoorden was om meer ruimte voor selectieve inkoop door verzekeraars te realiseren zonder aantasting van de zorgplicht. Op deze wijze konden partijen ook verantwoordelijkheid dragen voor de doelstellingen van de hoofdlijnenakkoorden, bijvoorbeeld het terugdringen van praktijkvariatie, substitutie van tweede naar eerste lijn en meer ambulantisering (minder intramurale bedden in de geestelijke gezondheidszorg (ggz)). Deze afspraken kwamen in plaats van pakketmaatregelen (medische behandelingen voor aandoeningen met een zogenoemde lage ziektelast zouden uit pakket gaan, omvang € 1,5 mld conform het regeerakkoord). De gezamenlijke doelstelling van de totale inhoud van de akkoorden was en is de groei van zorguitgaven bij te buigen tot een structurele, landelijke volumegroei van maximaal 1,0% in de jaren 2015 tot en met 2017. Het betekent dus «minder meer» uitgeven, niet bezuinigen. Dit komt neer op een besparing oplopend tot 1 mld vanaf 2017.
De wetswijziging van artikel 13 was dus één van de onderdelen om de doelen van de hoofdlijnenakkoorden te realiseren. Met het vervallen van deze maatregel stonden de hoofdlijnenakkoorden onder druk en daarmee de opbrengsten van € 1 mld. Daarom is in plaats daarvan een breed pakket aan maatregelen in gang gezet: «Kwaliteit loont». Daarin staat het belang van contractering centraal, want binnen een contract kun je afspraken maken over prijs, omzet en kwaliteit. Ook bevat het maatregelen om de kwaliteit van het zorgaanbod te vergroten, in het bijzonder in de ggz-sector, en voor meer evenwicht in de onderhandelingen tussen partijen en meer invloed van verzekerden. Hiervan hebben betrokken partijen en vervolgens ook het Centraal Planbureau (CPB) gezegd dat ze een goed alternatief vormen voor de oorspronkelijke wetswijzigingen en dat de besparingen van de hoofdlijnenakkoorden daarmee haalbaar zijn en dat bovendien een bijdrage wordt geleverd aan een kwaliteitsagenda.
Daarmee lopen de afspraken die in de hoofdlijnenakkoorden zijn gemaakt door en derhalve ook de opbrengsten van deze akkoorden.
Vindt u het niet pijnlijk dat de vier andere bestuursvoorzitters in hetzelfde interview dit beamen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen hoe u tot de berekening van een miljard euro besparing bent gekomen als de vrije artsenkeuze zou worden beperkt?
Zie antwoord vraag 1.
Waar zit precies het verschil van inzicht tussen u en de voorzitters van de vijf zorgverzekeraars? Kunt u verklaren waarom zij geen besparing zien door de vergoeding van niet gecontracteerde zorgaanbieders en hulpverleners terug te brengen naar nul euro?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u verklaren waarom de bestuursvoorzitters van de vijf zorgverzekeraars een andere mening zijn toegedaan dan de voorzitter van Zorgverzekeraars Nederland, de heer Rouvoet, die ook altijd heeft beweerd dat het afschaffen of beperken van de vrije artsenkeuze zou leiden tot een miljard euro besparing? Heeft u, beleidsambtenaren en/of communicatiemedewerkers van uw ministerie, voorafgaand aan en/of gedurende het wetstraject, afstemming gehad met de heer Rouvoet over de te voeren argumenten in de media? Zo ja, op welke momenten? Zo neen, kunt u verklaren hoe u los van elkaar op een miljard euro aan besparing bent gekomen?
Zie antwoord op vraag 1 t/m 4. Er is intensief afstemming geweest over de hoofdlijnenakkoorden en de aanpassing ervan met alle partijen die daarbij zijn betrokken.
Hoe reageert u op de chaos voor consumenten die ontstaat doordat de ene zorgverzekeraar aan een bepaalde zorgaanbieder een predicaat «topzorg» geeft, en de ander daar geen zorg inkoopt, omdat er te weinig operaties zouden worden gedaan om een bepaalde kwaliteit te halen? Maakt u zich zorgen om deze voorspelde chaos?
In mijn brief «Kwaliteit loont» heb ik diverse maatregelen aangekondigd om het inzicht in en de transparantie van kwaliteit van zorg te verbeteren. Over de stand van zaken heb ik u geïnformeerd op 3 december 2015 (Kamerstuk 31 765, nr. 172). De afspraak is dat als beroepsgroepen de komende tijd voor steeds meer aandoeningen kwaliteit inzichtelijk kunnen maken, verzekeraars deze kwaliteitsmeting ook zullen volgen en steeds minder eigen kwaliteitseisen zullen stellen.
Erkent u dat het voor zorgverzekeraars noch mogelijk is om kwaliteit van zorgaanbieders vast te stellen, noch in te kopen op kwaliteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening in het interview dat er meer uniforme regels gewenst zijn? Wie moet in uw ogen die uniforme regels maken en hanteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitleggen hoe zorg goedkoper wordt als een verzekerde daar langer voor moet reizen? Waarom zijn de kosten voor iemand dichtbij of verder weg niet hetzelfde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als een patiënt voor een behandeling kan kiezen tussen twee ziekenhuizen (A en B) en ziekenhuis B levert betere zorg voor een lagere prijs dan ziekenhuis A, maar ziekenhuis B is verder reizen, dan is de behandeling in ziekenhuis B dus goedkoper en mogelijk voor de patiënt ook aantrekkelijker omdat die lagere kosten of betere zorg waarschijnlijk belangrijker vindt dan de reistijd. Is dat niet het geval, dan zal de verzekerde extra opletten dat de gecontracteerde zorg in zijn polis in elk geval die zorgaanbieders bevat die hij/zij graag bezoekt.
Erkent u dat de argumentatie dat zorg «goedkoper» wordt door selectieve inkoop niet klopt, maar dat het «goedkoper» wordt, omdat er een korting op de inkoop wordt bedongen? Zo neen waarom niet?
Via selectieve contractering kunnen zorgverzekeraars gegeven hun zorgplicht de kwaliteit van de zorg verbeteren en de betaalbaarheid te vergroten. Zorgaanbieders zonder contract krijgen, ingeval van een naturapolis, van de verzekeraar een vergoeding die lager ligt dan die van gecontracteerde zorgaanbieders. Via selectieve contractering worden zorgaanbieders daardoor gestimuleerd tot meer kwaliteit en doelmatigheid. Zorgaanbieders kunnen hun tarief voor niet-gecontracteerde zorg overigens slechts beperkt verhogen omdat de vergoeding die de verzekeraar biedt bij niet-gecontracteerde zorg niet hoger is dan (een percentage van) het markconforme tarief. Het is omwille van de betaalbaarheid, zowel op micro- als op macroniveau van belang, dat er voor behandelingen geen rekeningen worden betaald die zonder verklaring uitzonderlijk hoog zijn.
Erkent u dat deze korting zal moeten worden terugverdiend, of gecompenseerd, door bij de niet selectief ingekochte zorg een hoger tarief te vragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Is de «goedkopere» budgetpolis eigenlijk niet gesubsidieerd door andere polissen, juist omdat de korting op selectief ingekochte zorg gecompenseerd wordt uit de andere polissen en andere zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een budgetpolis wordt vaak, maar niet per definitie, goedkoper aangeboden omdat er selectief gecontracteerd is waardoor de zorgverzekeraar de kosten kan beperken en kan doorgeven in een lagere premie zonder verlies te draaien.
Het bericht betreffende het aanbestedingscircus bij het leerlingenvervoer |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de vergelijking tussen de situaties waarin het leerlingenvervoer en de thuiszorg zich bevinden? Is deze vergelijking volgens u terecht?1
Zowel bij de thuiszorg als het leerlingenvervoer is er sprake van een systematiek van openbare aanbesteding. In beide gevallen geldt dat er in het kader van deze aanbesteding een discussie speelt over de verhouding tussen prijs en kwaliteit.
De verantwoordelijkheid van de uitvoering van het leerlingenvervoer is gedecentraliseerd naar gemeenten. Gemeenten moeten binnen de wettelijke kaders een afweging maken tussen prijs en kwaliteit.
In het handboek «Professioneel aanbesteden leerlingenvervoer» (zie ook www.naarbetercontractvervoer.nl) worden gemeenten geholpen bij het aanbestedingsproces.2 Het handboek geeft tips en voorbeelden over zaken waarvan het belangrijk is dat ze worden meegenomen en meegewogen bij de aanbesteding. In het handboek wordt ook informatie gegeven over de kwaliteit waar het leerlingenvervoer aan zou moeten voldoen. Gemeenten worden gewezen op het belang van een goede verhouding van kwaliteit en prijs bij de aanbesteding. Het blijft echter een keuze van de gemeente hoe zij uiteindelijk, binnen de wettelijke kaders, met de afweging tussen prijs en kwaliteit omgaat.
Wat is uw reactie op het feit dat het vervoer van leerlingen – waarbij vooral sprake is van kwetsbare kinderen – steeds verder verzakelijkt, tot op eisen aan het aantal minuten dat kinderen erover mogen doen om in het busje of de taxi te stappen? Acht u dit een wenselijke situatie?
De verantwoordelijkheid van de uitvoering van het leerlingenvervoer is gedecentraliseerd naar gemeenten. Dit beleid moet worden uitgevoerd binnen de wettelijke kaders. Indien dit niet het geval is, kunnen ouders in bezwaar gaan. Maar ook binnen de wettelijke kaders moeten kinderen op een goede en verantwoorde manier worden vervoerd, waarbij rekening wordt gehouden met individuele verschillen van kinderen. Scholen geven daarom vaak ook algemene voorlichting aan chauffeurs over de verschillende handicaps en specifieke informatie over de kinderen die worden vervoerd.
Acht u het wenselijk dat gemeenten blijkbaar een «race naar de bodem» zijn gestart ten aanzien van de financiering van het leerlingenvervoer? Wat is uw verklaring hiervoor?
Met de monitor leerlingenvervoer wordt tweejaarlijks de aard en omvang van het leerlingenvervoer in Nederland in beeld gebracht. De rapportage van de eerste meting is circa 2 jaar geleden als bijlage bij de vierde voortgangsrapportage passend onderwijs aan de Tweede Kamer aangeboden.3 De monitor geeft inzicht in het aantal leerlingen dat gebruik maakt van de regeling leerlingenvervoer en de hiermee gepaard gaande kosten. In de eerste meting is geconstateerd dat er landelijk, tussen 2011 en 2012, sprake is van per saldo een (kleine) daling van de totale vervoerskosten van zo’n € 10 miljoen (op een totaal van € 230 miljoen). Deze daling is niet als «sterk» te kwalificeren. Veel gemeenten gaven aan dat de (autonome) ontwikkeling van het aantal leerlingen een belangrijke reden was voor een daling van de vervoerskosten.
Deelt u de mening dat er geen sprake meer is van incidenten bij het leerlingenvervoer en dat ingrijpen door de landelijke overheid noodzakelijk is om verdere verschraling van het leerlingenvervoer af te wenden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. Mijn ervaring is dat gemeenten zich goed van de wettelijke kaders bewust zijn. Ik heb ook geen signalen ontvangen van gemeenten die zich niet houden aan deze kaders. Indien dit wel het geval is, zal ik contact opnemen met de VNG en de betreffende gemeente(n).
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Connexxion dat de huidige bezuinigingsdrift de markt voor het leerlingenvervoer volledig verziekt heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door het Europees aanbesteden van het leerlingenvervoer is de aanbestedingsprocedure transparant geworden. Het is zeker niet zo dat de opdracht automatisch gegund wordt aan de aanbieder met de laagste prijs. Het handboek «Professioneel aanbesteden leerlingenvervoer» geeft tips en voorbeelden over zaken waarvan het belangrijk is dat ze worden meegenomen en meegewogen bij de aanbesteding.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat de daling van de vervoerskosten niet sterk is zich tot de uitspraak van Connexxion dat er de afgelopen vijf jaar al een bezuinigingsdrift op het leerlingenvervoer zou woeden?2
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u nog steeds van mening dat er voldoende naar de verhouding tussen prijs en kwaliteit gekeken wordt bij het aanbesteden van leerlingenvervoer door gemeenten en kunt u uw antwoord toelichten?
Ze het antwoord op vraag 1.
Hoe staat u tegenover de mogelijkheid om een landelijk basistarief af te spreken voor het leerlingenvervoer, waar gemeenten niet onder mogen gaan zitten? Zie u mogelijkheden voor een landelijk basistarief?
Nee, ik zie geen mogelijkheid voor een landelijk basistarief. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt bij de gemeenten. Het Rijk kan gemeenten dus niet verplichten tot het opnemen van bepaalde eisen, zoals een landelijk basistarief. Daarnaast zie ik ook geen noodzaak, omdat gemeenten hun taak uitvoeren conform de wettelijke opdracht.
Acht u het wenselijk dat er grote verschillen ontstaan in de wijze waarop gemeenten met aanbestedingen voor het leerlingenvoer omgaan? Hoe schat u de risico’s in voor een toenemende ongelijkheid wanneer de ene gemeente meer geld beschikbaar stelt voor leerlingenvervoer dan de andere? Welke effecten heeft dit op de rechtsongelijkheid tussen inwoners van verschillende gemeenten?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt bij de gemeenten. Uiteraard moeten gemeenten bij de uitvoering van het leerlingenvervoer rekening houden met de wettelijke kaders. Gegeven deze wettelijke kaders hebben de gemeenten in Nederland de vrijheid om op hun eigen manier invulling te geven aan hun taak, ook bij het bepalen van de inhoud van hun aanbestedingen. Binnen de wettelijke kaders kunnen er dus verschillen ontstaan in de uitvoering van het leerlingenvervoer tussen gemeenten.
Bent u bereid om uit te zoeken hoeveel er bij de gemeentes wordt uitgegeven aan het leerlingenvervoer, hetgeen bekend zouden moeten zijn door de volgens u transparante aanbestedingen? Kunt u deze gegevens bundelen en naar de Kamer zenden, zodat zij in staat is om een degelijke vergelijking te maken tussen de situatie van 2013 en die van nu? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze informatie verwachten. Zo nee, waarom niet?
De monitor leerlingenvervoer geeft inzicht in het aantal leerlingen dat jaarlijks gebruik maakt van de regeling leerlingenvervoer, en de hiermee gepaard gaande kosten. Vervolgmetingen in 2015 en 2017 moeten uitwijzen hoe dit zich de komende jaren ontwikkelt en welke trends daarin zichtbaar worden. Het rapport van de tweede meting over de situatie in 2015 wordt als bijlage bij de negende voorgangsrapportage passend onderwijs in juni 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Wat is uw reactie op het feit dat privacygevoelige informatie over leerlingen – zoals adresgegevens, de scholen waar ze naartoe gaan en in een aantal gevallen zelfs de aard van hun beperkingen, gegevens die eenvoudig te herleiden zijn tot een persoon – bij de publicatie van gunningen op TenderNed middels leerlingenlijsten voor iedereen toegankelijk is? Is dit beoogd en acht u dit wenselijk?3
Ik betreur dit ten zeerste. Het publiceren van dergelijke privacygevoelige informatie kan absoluut niet. Ik heb ervoor gezorgd dat de informatie is verwijderd. Ook heeft het ministerie contact opgenomen met de VNG. De VNG heeft toegezegd om bij haar leden aandacht te vragen voor privacygevoelige informatie, ook bij het publiceren van aanbestedingsdocumenten.
Gaat u optreden tegen deze publieke bekendmaking van privacy gevoelige informatie? Waarom wel, of waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 11.
Is het voor het regelen van leerlingenvervoer volgens u net als in de huishoudelijke zorg mogelijk om niet openbaar aan te besteden, maar te werken via een subsidierelatie of via een bestuurlijke aanbesteding, zoals genoemd in het door beide Kamers aangenomen initiatiefwetsvoorstel over aanbestedingen in de huishoudelijke zorg? Kunt u aangeven waarom wel of waarom niet?4
Het is niet mogelijk om te werken via een subsidierelatie. De uitvoering van het leerlingenvervoer is een commerciële activiteit, die door meerdere aanbieders kan worden uitgevoerd. Verder ben ik van mening dat het Europees aanbesteden de aanbestedingsprocedure juist transparant maakt. Bestuurlijk aanbesteden is een methodiek waarbij een gemeente langdurige, flexibele convenanten sluit met leveranciers van zorg- en welzijnsdiensten. Vervoerders vallen daar niet onder.
Welke maatregelen gaat u nemen om verdere verschraling van het leerlingenvervoer te voorkomen?
Gelet op de eerdere antwoorden, ga ik geen maatregelen nemen.
Bouwen in de duinen |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe verhoudt het aangekondigde loslaten van het algemene verbod op nieuwe bebouwing buiten de bebouwde kom in het kustgebied1 zich tot het amendement Van Veldhoven (Kamerstuk 33 348 nr. 121) dat regelt dat het zelfstandige belang van de bescherming van landschappen in de Natuurbeschermingswet tot uitdrukking wordt gebracht?
Ingevolge het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) kunnen provincies en gemeenten in het belang van de ruimtelijke kwaliteit beleid voeren in het kustgebied. Dit sluit aan bij de Wet natuurbescherming op grond waarvan landschapsbeleid een bevoegdheid is van provincies. Provincies kunnen dit beleid vormgeven in de provinciale natuurvisie, landschappen aanwijzen als bijzonder provinciaal landschap en deze landschappen planologisch beschermen met de instrumenten van de Wet ruimtelijke ordening.
Zijn er kustprovincies die voornemens zijn (delen van) hun kust te willen aanwijzen als «bijzonder provinciaal landschap»? Zo ja, welke en hoe verhoudt zich dat tot de nieuwe Beleidslijn kust? Zo nee, zijn provincies zich voldoende bewust van de mogelijkheid tot het aanwijzen van bijzondere provinciale landschappen onder de nieuwe Natuurbeschermingswet?
Provincies zijn momenteel bezig met het opstellen van beleid in verband met de implementatie van de Wet natuurbescherming. Op dit moment is nog niet duidelijk of de kustprovincies voornemens zijn om hun kust, of delen hiervan, aan te wijzen als «bijzonder provinciaal landschap».
De vergunning verleend aan Urenco voor de export van 1000 ton verarmd uranium naar Rusland |
|
Wassila Hachchi (D66), Stientje van Veldhoven (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u iedere stap in het proces tussen ontvangst van de aanvraag van de Duitse vervoerder en de uitgifte van de vervoersvergunning omschrijven, inclusief eventuele controlemomenten, en kunt u daarbij aangeven welke partijen er bij iedere stap betrokken zijn?1 Zo nee, waarom niet?
De vergunning is verleend door de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS). De ANVS hanteert bij de vergunningverlening een proces dat is gebaseerd op het toetsingskader uit de Kernenergiewet, het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen en de Algemene wet bestuursrecht.
De volgende stappen zijn doorlopen bij de vergunningverlening van de Duitse vervoerder:
Na ontvangst van de vergunningaanvraag is het dossier toebedeeld aan een behandelaar.
De behandelaar heeft eerst getoetst of de aanvraag ontvankelijk is. Daarbij is gecontroleerd of de aangevraagde handeling daadwerkelijk vergunningplichtig is en of de aanvraag compleet is.
Naar aanleiding daarvan bleek het nodig om aanvullende informatie bij de aanvrager op te vragen. De aanvrager heeft deze informatie verstrekt.
Vervolgens is getoetst of de aanvraag voldoet aan de 3 hoofdprincipes van het toetsingkader van de Kernenergiewet: rechtvaardiging, ALARA (As Low As Reasonably Achievable) en dosislimieten.
In het kader van rechtvaardiging is onder andere gekeken of soortgelijke transporten eerder zijn vergund aan de aanvrager, of er inmiddels nieuwe redelijke alternatieven zijn en of er wettelijke belemmeringen zijn. Er zijn geen wettelijke belemmeringen betreffende het vervoer van verarmd en natuurlijk uranium naar Rusland. Er is geoordeeld dat het aangevraagde transport voldoet aan het rechtvaardigingsvereiste.
In het kader van ALARA en dosislimieten is onder andere gecontroleerd of de juiste verpakking wordt gebruikt, en of de aangevraagde uitvoering van het transport, waaronder de route en de omschreven stralingsbeschermingsmaatregelen voldoen. Hierbij is getoetst aan de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het ADR (Accord Européen relatif au transport international des marchandises Dangereuses par Route).
Aan de hand van de aanvraag en de uitkomsten van de toetsen is in de vergunning een aantal voorschriften opgenomen over beveiliging, zowel op technisch als op organisatorisch gebied. Gezien de aard van de transporteren splijtstoffen zijn eisen aan financiële zekerheid niet van toepassing.
De behandelaar heeft zijn bevindingen vastgelegd in een beoordelingsdocument en in een conceptvergunning. Het dossier is vervolgens voorgelegd aan een collega die de beoordeling en de vergunning inhoudelijk heeft gecontroleerd.
Tenslotte is de vergunning ondertekend door het gemandateerde sectorhoofd. Na het verlenen van de vergunning hebben belanghebbenden, waaronder de aanvrager, gedurende 6 weken de mogelijkheid om bezwaar tegen de vergunning in te dienen.
Kunt u vervolgens aangeven op welk moment de tekstuele fout waarover u spreekt in uw antwoorden van 18 december 2015 op eerdere vragen, is gemaakt en door welke instantie(s) deze is gemaakt? Zo nee, waarom niet?2
Begin december 2015 is geconstateerd dat de verleende vergunning een inconsistentie bevat, namelijk tussen de omschrijving van het materiaal en de omschrijving van de verrijkingsgraad. Tijdens het bij vraag 1 beschreven proces van vergunningverlening is deze inconsistentie niet opgemerkt en vervolgens onterecht overgenomen in de vergunning van 6 november 2015.
Deelt u de mening dat de vergunning zoals deze aanvankelijk was opgesteld, nooit uitgegeven had mogen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u de risico’s omschrijven van het uitgeven van verkeerde vergunning, namelijk een die toestemming verleent om verarmd uranium te vervoeren? Zo nee, waarom niet?
Ondanks de tekstuele fout in de vergunning was het niet mogelijk voor de vergunninghouder om op basis hiervan verarmd uraniumhexafluoride (UF6) te vervoeren. In de vergunning is namelijk een aantal beperkingen opgenomen. Daarin staat omschreven dat het materiaal dat vervoerd mag worden beperkt is tot UF6 met een verrijkingspercentage van 0,71%. Dit laatste komt overeen met natuurlijk UF6. Verarmd UF6 heeft een lager verrijkingspercentage en mag niet worden vervoerd op basis van deze vergunning.
Er is overigens in de vigerende wetgeving geen sprake van een algemeen verbod voor het transporteren van verarmd UF6. Deze constatering is van belang nu uit een nadere analyse van de ANVS (van alle vigerende vergunningen voor vervoer van UF6) blijkt dat er twee vergunningen zijn verleend aan twee andere vervoerders voor het vervoer van onder andere verarmd UF6, ook naar Rusland. Deze vergunningen zijn afgegeven op respectievelijk 26 juni 2015 (geldig tot 1 september 2018) en 12 januari 2015 (geldig tot 15 januari 2017). Geconstateerd is dat een strikte toepassing van het rechtvaardigingsbeginsel er toe had moeten leiden dat de mogelijkheid voor vervoer van verarmd uranium naar Rusland niet in de vergunningen had moeten worden opgenomen. Niet omdat dit wettelijk niet zou zijn toegestaan, maar wel omdat Urenco NL heeft bevestigd dat het bedrijf sinds 2009 geen verarmd UF6 naar Rusland meer vervoert en dat er op dit punt ook geen voornemens bestaan. In overleg met Urenco NL en de vergunninghouders zullen deze vergunningen op dit punt gewijzigd worden.
Wat de risico’s betreft van het vervoer van verarmd UF6; de gevaarseigenschappen en de vervoerseisen van verarmd UF6 die volgen uit het ADR zijn niet anders dan die voor natuurlijk UF6. Vervoer dat plaatsvindt conform de eisen van het ADR is veilig en er zijn geen indicaties dat het vervoer van UF6 niet adequaat plaatsvindt.
Kunt u omschrijven wat er gebeurd zou zijn als deze fout onopgemerkt was gebleven? Kunt u daarbij aangeven welke instantie(s) daar controle op (hadden moeten) uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het toezicht op de juiste uitvoering van de vergunning door de vergunninghouder ligt bij de ANVS en bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van het Ministerie van I&M.
Hoe verklaart u dat ondanks dat er in de vergunning zelf duidelijk staat omschreven dat het materiaal dat vervoerd mag worden beperkt is tot UF6 met een verrijkingspercentage van 0,72% (natuurlijk uranium) er op de vergunning toch «verarmd uranium» is verschenen?
De aanvrager heeft vergunning gevraagd voor het transporteren van verarmd uranium, terwijl de opdrachtgever (Urenco NL) niet voornemens was deze transporten te laten uitvoeren.
Kunt u aangeven hoe de vergunning precies zal worden aangepast, welke procedures daaromtrent moeten worden gevolgd, welke gevolgen dit heeft voor bijvoorbeeld bezwaartermijnen en welke overige consequenties deze aanpassing mogelijk heeft? Zo nee, waarom niet?
De fout is vastgesteld in de bezwaarperiode na het verlenen van de vergunning en nog voordat de vergunning van kracht werd. Op verzoek van de vergunninghouder is dit hersteld door het afgeven van een vergunningswijziging op 19 december 2015. Deze vergunningswijziging is tegelijk van kracht geworden met de oorspronkelijke vergunning, zodat tekstueel geen enkele verwarring bestaat over de verrijkingsgraad van het UF6 dat op grond van deze vergunning vervoerd mag worden. Op grond van deze gewijzigde vervoersvergunning kan uitsluitend natuurlijk UF6 worden vervoerd.
Hoe reflecteert de Minister van Infrastructuur en Milieu op de eigen rol in het proces van de totstandkoming van deze vergunning, aangezien de vergunning uit haar naam is uitgegeven?
Ik betreur de gemaakte fout.
Er zijn intussen door de ANVS maatregelen getroffen die er toe leiden dat voortaan sprake zal zijn van een strikte toepassing van het rechtvaardigingsbeginsel.
Kunt u aangeven wat er precies gebeurt met uranium dat in opdracht van Urenco in een Russische installatie wordt verrijkt? Wordt het verrijkt uranium verder vervoerd en zo ja, waarheen, of wellicht opgeslagen? Zo nee, waarom niet?
Bij de verrijking van het UF6 in de Russische installatie ontstaat verrijkt UF6 en verarmd UF6. Het verrijkte UF6 wordt aan Urenco NL geleverd. Het verarmde UF6 blijft in Rusland.
Kunt u aangeven of in het geval van transport van natuurlijk uranium voor verrijking naar Rusland dit onder contract van Urenco wordt gedaan en dat daarmee tevens het afval wat bij verrijking ontstaat eigendom blijft van Urenco, of dat dit verarmde uranium vervolgens eigendom wordt van een Russisch bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Urenco NL heeft een contract met de Russische verrijkingsinstallaties om UF6 te laten verrijken. Op grond van dat contract gaat eigendom van het verarmde UF6 dat bij de verrijking ontstaat over naar de Russische verrijkingsinstallatie.
Wanneer ook het afval dat ontstaat bij verrijking onder verantwoordelijkheid van Urenco blijft vallen, komt dit afval eveneens terug naar Nederland? Zo nee, wat gebeurt er dan met dit verarmde uranium? Wordt dit mogelijkerwijs opgeslagen?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 10, komt het verarmde UF6 niet terug naar Nederland. Zie voor waarborgen betreffende het eindgebruik van het verarmde uranium het antwoord op vraag 13.
Wanneer het afval dat ontstaat bij verrijking onder verantwoordelijkheid valt van een Russisch bedrijf, is het dan correct dat het uitgevoerde natuurlijke uranium in feite een dual-use materiaal is aangezien het resulterende verarmde uranium na verrijking ongecontroleerd voor militaire doeleinden kan worden gebruikt? Is dat niet in strijd met de huidige sancties tegen Rusland? Zo nee, waarom niet?
Nee. De uitvoer van natuurlijk of verarmd UF6 valt namelijk onder de EU dual-use verordening (428/2009); het UF6 is daarmee per definitie dual-use. De dual-useverordening legt verplichtingen op met betrekking tot de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik. De betreffende aanvraag voor een uitvoervergunning voor UF6 door Urenco NL is ten tijde van de beoordeling door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in het voorjaar van 2014, zoals iedere vergunningaanvraag voor dual-usegoederen, onder andere getoetst op mogelijke banden van de eindgebruiker met programma's van zorg, het opgegeven eindgebruik en mogelijk risicovol eindgebruik van de goederen. Er golden destijds geen internationale sancties voor het vervoer van UF6 van en/of naar Rusland voor civiele toepassingen en hierdoor was er geen grond om een uitvoervergunning voor UF6 vanuit Nederland te weigeren. Deze situatie geldt nog steeds aangezien ook de huidige sancties geen beperkingen opleggen aan uitvoer van dual-usegoederen naar Rusland voor civiel eindgebruik.
Zie voor waarborgen betreffende het eindgebruik ook het antwoord op vraag 13.
Deelt u de mening dat wanneer er slechts sprake is van door de Russische overheid afgegeven formele garanties in het kader van civiel versus militair gebruik van de te transporteren goederen, dit op zijn zachtst gezegd niet erg geruststellend is? Zijn er naast de Russische overheid andere (internationale) instanties die kunnen garanderen dat er inderdaad enkel sprake zal zijn van civiel gebruik, en zo ja, bent u bereid u nader te laten informeren en adviseren door deze (internationale) instanties?
Nee. Zoals aangegeven heeft de Russische overheid formele overheidsgaranties verstrekt omtrent civiel eindgebruik, fysieke beveiliging en eventuele wederexport. Deze werkwijze vloeit voort uit de richtlijnen van de Nuclear Suppliers Group (NSG), waar Nederland en Rusland beide lid van zijn. De overheidsgaranties staan gelijk aan een verdrag tussen Nederland en Rusland en zijn formeel bindend.
Ook staat het splijtbaar materiaal te allen tijde onder toezicht van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA). Er zijn geen aanwijzingen dat de Russische Federatie zich niet houdt aan haar verplichtingen onder het non-proliferatieverdrag.
Deelt u voorts de mening dat in een tijd waarin het kabinet zich steeds kritischer uitlaat over Rusland en de dreiging die er van Rusland uitgaat, gezien de huidige geopolitieke situatie het niet verstandig is om überhaupt toestemming te verlenen uranium – verarmd dan wel natuurlijk – naar Rusland te vervoeren, ondanks dat dit mogelijkerwijs bedrijfsmatige voordelen voor Urenco kan opleveren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de vergunning alsnog in zijn geheel in te trekken?
De geopolitieke situatie is nadrukkelijk meegewogen door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking bij het beoordelen van de aanvraag voor een uitvoervergunning. Zoals ook in het antwoord op vraag 12 is aangegeven, gelden er nu geen sancties voor de uitvoer van splijtstof voor civiele doeleinden. In combinatie met de formele overheidsgaranties van de Russische overheid omtrent civiel eindgebruik, fysieke beveiliging en eventuele wederexport, en het toezicht van het IAEA is daarom geen aanleiding, om de lopende uitvoervergunning in te trekken.
Kunt u aangeven of het in bezit zijn van deze vergunning meer voordelen oplevert voor Urenco naast het feit dat het de mogelijkheid biedt gebruik te maken van de verrijkingscapaciteit in Rusland wanneer de verrijkingsvraag dermate hoog is dat er extra beschikbare capaciteit nodig is? Zo nee, waarom niet?
De specifieke commerciële en bedrijfseconomische overwegingen die ten grondslag liggen aan de aanvraag van de uitvoervergunning door Urenco NL zijn voor rekening van de onderneming zelf. Dergelijke overwegingen spelen geen rol bij het al dan niet toekennen van de uitvoervergunning.
Heeft het (al dan niet abusievelijk) verlenen van de vergunning voor de export van uranium op enige wijze te maken met de verkoop van de aandelen van Urenco? Levert deze vergunning een voordeel op in het licht van de mogelijke verkoop van aandelen van het bedrijf aan private investeerders?
Nee. Het verlenen van de uitvoervergunning heeft op geen enkele wijze te maken met de mogelijke verkoop van de aandelen in Urenco. Bij de verlening van de uitvoervergunning is op generlei wijze rekening gehouden met de mogelijke verkoop van de aandelen in Urenco Ltd.
Indien er transport van natuurlijk uranium plaatsvindt, kunt u aangeven of er bij het transport betrokken ADR-landen zijn waar er sprake is van intern conflict, waar een verhoogde kans op (terroristische) aanslagen bestaat, waar de Staat in delen van het territorium niet het exclusieve gezag vormt of waar er anderszins sprake is van een verhoogd risico voor een dergelijk transport? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet op voorhand uit te sluiten. Voor transporten van natuurlijk uranium gelden de internationaal vastgestelde standaard beveiligingsvoorschriften zoals opgenomen in het ADR en de IMDG-Code (Internationaal Maritime Dangerous Goods- Code). Ieder verdragsland van het ADR en IMDG-Code is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de voorschriften op hun grondgebied en het treffen van passende maatregelen om naast de veiligheid ook de beveiliging van de transporten te waarborgen.
Kunt u zich uw uitspraken3 over de voorloper van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) herinneren, namelijk dat de organisatiestructuur door versnippering van bevoegdheden, taken, middelen, kennis en bekwaamheden tot een ongewenst ingewikkelde coördinatielast leidde en de versnippering het bestaan en behoud van kritische massa bemoeilijkte? Kunt u aangeven of de situatie bij de ANVS, die sinds 1 januari 2015 operationeel is, wezenlijk anders is nu blijkt dat de ANVS een behoorlijke fout heeft gemaakt met de vergunning in kwestie? Kunt u ervoor instaan dat de ANVS niet te leiden heeft onder een slecht functionerende organisatiestructuur?
Ja. De vermelde uitspraak is ontleend aan de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Kernenergiewet in verband met de instelling van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (Kamerstuk 34 219, nr. 3, bladzijde 3). Doel van het ingediende wetsvoorstel is mede om de expertise en kennis op het terrein van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming binnen de rijksoverheid zoveel mogelijk te bundelen en effectiever te organiseren.
Zonder dat daarvoor een specifieke evaluatie heeft plaatsgevonden, kan geconstateerd worden dat door de -op de oprichting van het zelfstandig bestuursorgaan vooruitlopende- samenvoeging van de respectievelijke organisatieonderdelen de kennis en deskundigheid geconcentreerd is waardoor effectiever kan worden samengewerkt. De huidige organisatiestructuur is toereikend voor zorgvuldige vergunningverlening en het continu verbeteren van deze vergunningsverleningsprocessen.
Kunt u zich uw uitspraken4 herinneren dat u de ANVS voldoende gekwalificeerd personeel ter beschikking stelt om de taken uit te voeren? Beschikt de ANVS naar uw mening op dit moment over voldoende instrumenten en capaciteit om te waarborgen dat zij haar taken naar behoren en op een verantwoordelijke wijze uitvoert?
Ja. De vermelde uitspraak doelt op artikel 10 van het in het antwoord op vraag 18 vermelde wetsvoorstel waarin is bepaald dat Minister van Infrastructuur en Milieu voldoende en gekwalificeerd personeel aan de ANVS ter beschikking stelt ten behoeve van de uitvoering van haar taken. In het kader van de oprichting van de ANVS is bepaald dat in 2016 een nadere analyse zal worden uitgevoerd op de structurele taken en kosten. De formatie is hier onderdeel van.
Beschikt de ANVS over de mogelijkheid om desgevraagd bij de regering alle voor de uitoefening van haar taak benodigde inlichtingen te verkrijgen? Zo nee, bent u van mening dat de ANVS zonder deze inlichtingen adequaat haar taak kan uitvoeren?
Ja, de ANVS beschikt over de mogelijkheid om desgevraagd bij de regering alle voor de uitoefening van haar taak benodigde inlichtingen te verkrijgen.
Kunt u aangeven in welke fase van het transitieproces richting een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) de ANVS op dit moment verkeert? Is het waar dat de ANVS nog steeds fysiek is ondergebracht op het Ministerie van Economische Zaken, terwijl de ANVS onder verantwoordelijkheid valt van de Minister van Infrastructuur en Milieu? Kunt u ingaan op de vraag wat dit betekent voor de onafhankelijke positie van de ANVS? Zo nee, waarom niet?
Op 1 januari 2015 zijn de verschillende diensten op het gebied van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming samengevoegd in een directie bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. De directie ANVS is fysiek gehuisvest bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Op 1 mei 2015 zijn in verband met de onafhankelijke positie van het beleid inzake nucleaire veiligheid en stralingsbescherming ook de bevoegdheden van de Minister van Economische Zaken ten aanzien van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming aan mij overgedragen (Besluit van 10 april 2015, nr. 2015000645, houdende departementale herindeling met betrekking tot Nucleaire veiligheid en stralingsbescherming; Stcrt. 2015, 11080). Daarmee werd in de toedeling van verantwoordelijkheden de scheiding tussen enerzijds de verantwoordelijkheid voor nucleaire veiligheid en stralingsbescherming en anderzijds de verantwoordelijkheid voor het energiebeleid in de departementale indeling expliciet zichtbaar gemaakt. Een volgende beoogde stap is de realisatie van het zelfstandig bestuursorgaan ANVS waarvoor het wetsvoorstel thans ter behandeling aan de Tweede Kamer voorligt. Hierdoor sluit Nederland aan op de adviezen van het IAEA. Het verslag van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu is op 23 september 2015 uitgebracht. Dit bevat een aantal vragen. Ik zal waarschijnlijk nog deze maand de nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer aanbieden.
Het geweld in Zuidoost-Turkije |
|
Harry van Bommel |
|
|
|
Kent u het bericht «Situatie in Zuidoost-Turkije is dramatisch»?1
Is het waar dat hele wijken in de Turkse plaats Silopi door het leger met de grond gelijkgemaakt zijn en dat inwoners soms al meer dan een week in schuilplaatsen wachten totdat het geweld luwt? Dreigt hier een humanitaire ramp?
Kloppen de berichten dat Turkse troepen afgelopen week minstens 110 vermeende PKK-strijders in Silopi en Cizre hebben gedood? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Is het waar dat de Turkse premier Ahmet Davutoglu heeft bezworen door te gaan met de militaire acties tegen Koerdische wijken tot alle «terreurhaarden» zijn opgeruimd?
Is er naar uw oordeel sprake van proportioneel militair optreden door het Turkse leger?
Deelt u de opvatting dat tot een onmiddellijk staakt-het-vuren voor alle strijdende partijen in Zuidoost-Turkije moet worden opgeroepen? Bent u bereid daar bilateraal en in EU-verband op aan te dringen?
Komt er uit het door het geweld getroffen gebied naar uw oordeel betrouwbare informatie van onafhankelijke journalisten en andere waarnemers? Indien neen, bent u bereid aan te dringen op het toelaten van onafhankelijke journalisten en waarnemers?
Grote prijsverschillen voor zorg tussen gemeenten |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u ook geschrokken van de terugkerende alarmerende berichten dat veel zorgbehoevende mensen hun eigen bijdrage voor zorg en ondersteuning uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) niet kunnen betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Berichten over eigen bijdragen voor zorg en ondersteuning uit de Wmo 2015, waaronder het artikel uit de Volkskrant van 22 december 2015, zijn mij bekend. Over het betreffende onderwerp heb ik uw Kamer al eerder geïnformeerd, onder meer in mijn brief van 8 september jl. (Kamerstuk, 29 538, nr. 195).
Wilt u reageren op de berichtgeving dat tientallen zorgbehoevende mensen afzien van zorg, omdat ze de eigen bijdrage niet kunnen betalen, en dat anderen niet eens aan zorg beginnen, zodra ze horen wat de kosten bedragen?
In algemene zin vind ik het van belang dat de toegankelijkheid van ondersteuning niet wordt gehinderd door eigen bijdragen voor de cliënt. Om die reden zijn in artikel 2.1.4 van de Wmo 2015 en in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 regels over eigen bijdragen opgenomen. Door deze regels wordt de hoogte van eigen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen in de Wmo 2015 begrensd. Niet uit te sluiten valt dat er mensen zijn die voor zichzelf de afweging maken om minder uren of geen gebruik te maken van maatschappelijke ondersteuning, omdat ze de door de gemeente vastgestelde eigen bijdrage daarvoor te hoog vinden. Ik vind het van belang dat cliënten die de hoogte van de eigen bijdrage als een probleem ervaren hierover in gesprek gaan met de gemeente. Het is aan gemeenten om maatwerk te leveren wanneer zou blijken dat de bestaande systematiek in individuele gevallen tot een onwenselijke uitkomst leidt.
Hoe oordeelt u over het voorbeeld in het artikel waarin mensen voor begeleiding en dagbesteding voorheen € 14,20 per uur betaalden, maar door het nieuwe systeem, waarin veel gemeenten de kostprijs in de eigen bijdrage doorberekenen, nu eigen bijdragen betalen van meer dan € 70 per uur?2
Deze verandering is als volgt te verklaren. Ten eerste geldt dat voor alle extramurale ondersteuning vanaf 2015 de 33%-korting (de zogenaamde Wtcg-korting) is komen te vervallen. Ten tweede geldt dat op basis van de AWBZ en in 2015 op basis van het overgangsrecht een vast (en fictief) landelijk tarief werd gehanteerd van € 14,20 waarop de eigen bijdrage voor extramurale zorg werd gebaseerd. In de Wmo 2015 geldt, evenals in de (oude) Wmo, dat de eigen bijdrage wordt gemaximeerd per vier weken en gerelateerd is aan de kenmerken van de persoon (onder meer de huishoudsamenstelling, het inkomen en vermogen). Daarbij gelden – anders dan de hiervoor bedoelde maxima – geen landelijk tarieven. Gemeenten kunnen een lagere kostprijs ten behoeve van de eigen bijdrageberekening doorgeven aan het CAK, maar in ieder geval niet meer dan de kostprijs die zij zelf aan de aanbieder betalen. Cliënten kunnen verschillen in kostprijzen merken in het geval zij niet hun maximale eigen bijdrage betalen of voorheen in de AWBZ de maximale periodebijdrage niet betaalden. Indien het zo is dat een eigen bijdrage van meer dan € 70,– per uur wordt gevraagd, kan hieruit worden afgeleid dat voor dergelijke vormen van ondersteuning door sommige gemeenten hoge tarieven worden betaald en dat de gemeente ervoor kiest om hiervoor een hogere, tot maximaal de werkelijke, kostprijs door te geven aan het CAK. Het overgrote deel van de cliënten betaalt echter niet de kostprijs omdat de maximale periodebijdrage lager is en zij dus de voor hen persoonlijk van toepassing zijnde maximale periodebijdrage betalen.
Hoe oordeelt u over de signalen die Boogh, Professionals in NAH (Niet Aangeboren Hersenletsel), zorgaanbieder Heliomare en gemeenten afgeven dat mensen afzien van zorg en ondersteuning, omdat ze het niet meer kunnen betalen? Neemt u deze signalen wel serieus?3
Zie mijn antwoord op vraag 2. Dergelijke signalen neem ik serieus. Niet voor niets dring ik er bij gemeenten op aan om maatwerk te leveren, rekening te houden met de financiële effecten van de verstrekking van een voorziening voor de cliënt en zijn huishouden. Zo heb ik afgelopen najaar in mijn kwartaalbrief over de uitvoering van de Wmo 2015 de wethouders opgeroepen blijvend alert te zijn of, ook als de wettelijke kaders rondom eigen bijdragen worden gerespecteerd, de uitkomst voor de cliënt redelijk en gewenst is. Er kunnen namelijk specifieke omstandigheden zijn, in relatie tot de omvang van de verschuldigde eigen bijdrage, die financieel maatwerk rechtvaardigen. Gemeenten hebben de opdracht en mogelijkheden dit maatwerk zo nodig ook te bieden.
Hoe oordeelt u over de situatie van Jane en Stephan die afscheid moeten nemen van hun begeleider die hen bijstaat, omdat zij voorheen een tarief van € 14,20 per uur betaalden aan zorg en nu € 60 per uur, wat neerkomt op € 360 per maand, en dit niet kunnen betalen?4
Het is niet aan mij om in te gaan op individuele casuïstiek. Ten eerste dient de privacy van cliënten te worden gerespecteerd. Daarnaast ontbreekt het mij aan inzicht in het huishoudboekje van cliënten. Het is voor mij mogelijk noch gewenst om een oordeel te geven over de afwegingen die cliënten maken. Zoals gezegd, vind ik het van belang dat cliënten die de hoogte van de eigen bijdrage als een probleem ervaren hierover in gesprek gaan met de gemeente teneinde te bezien of maatwerk noodzakelijk en mogelijk is. Het is daarbij aan gemeenten om ook zelf in het contact met de cliënt te verifiëren of betaling van de reguliere eigen bijdrage in die specifieke situatie tot problemen leidt.
Vindt u het acceptabel dat zorgbehoevende mensen met een inkomen van modaal en hoger honderden euro’s per maand meer moeten betalen voor zorg en ondersteuning vanuit de Wmo? Zo ja, waarom? Zo neen, wat gaat u hieraan doen?5
Uitgangspunt in de Wmo 2015 is dat maatschappelijke ondersteuning beschikbaar moet zijn voor mensen die daarop zijn aangewezen, ongeacht de hoogte van het inkomen en/of vermogen. Bij het vaststellen van de persoonsafhankelijke hoogte van het eigen bijdrage door het CAK ontstaan echter wel verschillen tussen cliënten. De hoogte is namelijk afhankelijk van onder meer de huishoudsamenstelling, het inkomen en vermogen van de cliënt. Het is niet onredelijk om van mensen die meer inkomen en/of vermogen hebben een hogere eigen bijdrage te vragen. Die lijn past ook bij de hervorming van de langdurige zorg. Gesteld kan worden dat het fictieve landelijke tarief dat voorheen in de AWBZ gold de werkelijke kosten van zorg en ondersteuning onvoldoende weerspiegelde.
Erkent u dat de bezuinigingen van het Rijk op nieuwe taken in het kader van de Wmo 2015 één op één neergelegd worden bij mensen die zorg en ondersteuning nodig hebben? Zo neen, waarom niet? Zo ja, is dit de gewenste uitkomst van uw beleid?
Als van cliënten – afhankelijk van hun inkomen/of vermogen – een hogere eigen bijdrage wordt gevraagd, dan zijn die effecten uiteraard merkbaar en vervelend voor de betrokkenen. Om ook in de toekomst een houdbaar stelsel van zorg en ondersteuning voor mensen mogelijk te maken vind ik het wel redelijk naar draagkracht te blijven kijken.
Zijn er gemeenten die «winst» maken op de kosten voor maatwerkvoorzieningen door de hoge eigen bijdragen? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Gemeenten mogen geen hogere eigen bijdrage vragen dan de kosten die de gemeente zelf maakt voor het leveren van de ondersteuning en/of dienst. Gemeenten mogen ten aanzien van eigen bijdragen dus geen winst maken. Daarbij is het ook onwaarschijnlijk dat gemeenten zouden «verdienen» aan maatwerkvoorzieningen. Het overgrote deel van de cliënten betaalt de persoonlijke maximale periodebijdrage en bij zo’n tweederde van de cliënten die een eigen bijdrage moeten betalen voor Wmo-voorzieningen geldt dat sprake is van een minimuminkomen. De maximale periodebijdrage per vier weken voor minima voor dit jaar is vastgesteld op € 19,40 (voor een eenpersoonshuishouden) en € 27,80 (voor een meerpersoonshuishouden). Deze cliënten betalen hierdoor bij lange na niet de kostprijs.
Het is aan gemeenten om verstandig beleid te maken en aan de gemeenteraad om hierop te controleren. Overigens constateer ik dat er diverse gemeenten zijn die in 2016 een lagere eigen bijdrage laten vaststellen met het oog op beperking van eigen bijdragen voor cliënten.
Kunt u uw eerdere uitspraken herinneren, waarin u aangeeft dat u het in algemene zin van belang vindt dat de toegankelijkheid van ondersteuning niet gehinderd mag worden door de hoogte van de kosten voor de cliënt? Hoe verhoudt dit zich tot mensen die nu afzien van zorg en ondersteuning, omdat zij de eigen bijdragen niet kunnen betalen? Hoe verhoudt dit zich tot mensen met een inkomen van modaal en meer, die niet meer de eigen bijdrage kunnen opbrengen? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Ja. Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt sta ik nog altijd achter deze uitspraken. Ik vind het van belang dat cliënten die de hoogte van de eigen bijdrage als een probleem ervaren hierover in gesprek gaan met de gemeente. gemeente dienen er ook alert op te zijn of de uitkomst voor de cliënt redelijk en gewenst is. Het is aan gemeenten om maatwerk te leveren wanneer zou blijken dat de bestaande systematiek in individuele gevallen tot een onwenselijke uitkomst leidt.
Erkent u dat het afzien van zorg kan leiden tot ernstige situaties, bijvoorbeeld omdat de mantelzorger extreem belast wordt, omdat iemand vervuilt, omdat iemand zijn of haar huishouden vanwege de financiële situatie niet meer kan onderhouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, afzien van zorg en ondersteuning kan ertoe leiden dat de situatie van de cliënt achteruit gaat en diens omgeving te zwaar belast wordt. Daar is niemand bij gebaat. Het is dan ook van belang dat de gemeente zorgvuldig onderzoek doet naar de individuele situatie en zo nodig maatwerk levert.
Hoeveel mensen hebben inmiddels hun zorg en ondersteuning opgezegd? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de uitkomsten naar de Kamer sturen?
Deze gegevens zijn niet bekend. Door mij noch gemeenten wordt geregistreerd of cliënten afhaken of afzien van ondersteuning. Op basis van artikelen in de media, zoals het bericht uit de Volkskrant, kan in ieder geval worden geconstateerd dat in het bijzonder cliënten met niet-aangeboren hersenletsel worden geconfronteerd met hogere eigen bijdragen dan in het verleden in de AWBZ. Dit is verklaarbaar, aangezien zij in veel gevallen beperkt ondersteuning afnemen, vermoedelijk vaker een inkomen boven het minimum hebben en hun persoonlijke maximale periodebijdrage dus ook hoger is. Volgens aanbieders heeft deze verandering ertoe geleid dat sommige cliënten hun ondersteuning opzeggen.
Ik heb het CBS verzocht onderzoek te doen naar gebruikers van de langdurige zorg (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 104, nr. 88). Hierbij zal ook worden gekeken naar de hoogte van de eigen bijdrage. Het CBS verwacht in juni dit jaar met de eerste resultaten te kunnen komen en dit najaar met de definitieve resultaten.
Kunt u aangeven tot welke doelgroep opzeggers van zorg en ondersteuning behoren? Zijn het ouderen, mensen met psychische en psychiatrische problemen, ouders met kinderen, mensen met partners, lichamelijke of verstandelijke beperking? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening van Dhr. Kelders, regiohoofd van Heliomare, die aangeeft: «Critici zeggen dat de prijsverhoging extreem is en dat de ongelijkheid in tarieven tussen gemeenten onrechtvaardig is»? Kunt u uw antwoord toelichten?7
Voor sommige cliënten in sommige gemeenten zijn de eigen bijdragen hoger dan in de AWBZ het geval was. Dat kan worden verklaard door het feit dat het landelijke tarief in de AWBZ fictief was. Van onrechtvaardigheid is echter geen sprake. Elke gemeente maakt binnen de kaders van de wet haar eigen afwegingen. Dat kan inderdaad tot verschillende uitkomsten leiden, maar tegenover relatieve hoge eigen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen staan wellicht andere gemeentelijke voordelen. Het is aan de gemeenteraad om hierover te besluiten.
Overigens blijkt uit het Volkskrant-artikel niet dat deze mening een citaat zou zijn van de betreffende functionaris van Heliomare, maar veeleer een formulering van de redacteur.
Deelt u de mening dat in veel gemeenten geen sprake is van maatwerk maar van willekeur? Zo ja, hoe gaat u deze rechtsongelijkheid aanpakken? Zo neen, waarom niet?
Alle gemeenten dienen binnen dezelfde wettelijke kaders te opereren. Daarbinnen is sprake van beleidsruimte, maar de gemeente is gehouden tot maatwerk. De wettelijke kaders bieden de cliënt ter zake de nodige waarborgen.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten die actief aan het onderzoeken is waar problemen tussen prijsafspraken tussen gemeenten en aanbieders spelen? Kunt u uw antwoord toelichten?8
Gedoeld wordt op situaties waarin de eigen bijdrage voor mensen hoger uitvalt dan wat de gemeente hiervoor aan de zorgaanbieder heeft betaald. De VNG heeft naar aanleiding van de uitzending door Nieuwsuur van 24 augustus 2015 in een bericht op haar website aangegeven signalen serieus te nemen en dit samen met het CAK en gemeenten te onderzoeken. De VNG heeft hiertoe contact opgenomen met de gemeenten die in de uitzending van Nieuwsuur genoemd werden. Zoals gemeld in mijn brief van 8 september jl. was bij één gemeente daadwerkelijk sprake van een onjuist tarief dat vervolgens is rechtgezet. Voorts zijn alle gemeenten gezamenlijk door de VNG, het CAK en VWS actief gewezen op het uitgangspunt dat de eigen bijdrage nooit de kostprijs mag overstijgen.
Kunt u uw eerdere uitspraken herinneren waarin u aangeeft dat er geen misverstand mag bestaan dat de eigen bijdrage van de cliënt in geen geval hoger mag zijn dan de kostprijs die een gemeente aan de aanbieder(s) voor de dienst en/of voorziening betaalt? Hoeveel gemeenten hanteren een eigen bijdrage boven de kostprijs? Hoe vaak heeft u inmiddels moeten ingrijpen bij gemeenten om dergelijke situaties te corrigeren? Kunt u uw antwoord toelichten?9
Ja. In mijn brief van 8 september jl. (zie antwoord 1) heb ik beschreven dat bij één gemeente ten onrechte een te hoog tarief (dat wil zeggen: hoger dan de kostprijs die de gemeente betaalt) aan het CAK werd doorgegeven. Dit betrof een fout die door de gemeente vervolgens is rechtgezet. Ik heb daarop in september jl. in mijn kwartaalbrief aan de wethouders Wmo 2015 nogmaals gewezen op de wettelijke bepaling dat de eigen bijdrage niet hoger mag zijn dan de kostprijs.
Naar aanleiding van de publiciteit die aanleiding was voor mijn brief van 8 september jl. heb ik informatie over kostprijzen ontvangen van aanbieders van ondersteuning bij niet aangeboren hersenletsel. Die informatie heb ik aan het CAK overhandigd (het CAK heeft niet standaard inzage in deze informatie). Het CAK heeft die kostprijzen vergeleken met de door gemeenten geleverde tarieven en constateerde bij 32 gemeenten een onregelmatigheid. Meestal lag het tarief enkele euro’s hoger dan de kostprijs. Het CAK heeft de betreffende gemeenten benaderd. In de meeste gevallen bleek het inderdaad om een tarief te gaan dat enkele euro’s hoger lag dan de kostprijs en werd dit door de gemeente rechtgezet. De meeste gemeenten pasten na vragen hierover van het CAK hun tarief aan. Enkele gemeenten die na rappel van het CAK niet reageerden, zijn/worden door zowel het CAK als de VNG benaderd, opdat hun praktijk alsnog in overeenstemming met de wet wordt gebracht. Het aanpassen van een tarief door de gemeente (met terugwerkende kracht) zorgt automatisch voor herberekening, waardoor de cliënt eventueel teveel betaalde eigen bijdrage terug krijgt. Uit een steekproef die het CAK op mijn verzoek heeft gedaan blijkt overigens dat een aanpassing van het uurtarief van de betreffende productcode voor ondersteuning bij niet aangeboren hersenletsel (gespecialiseerde begeleiding) voor de cliënt maar een zeer beperkt effect heeft omdat de impact van het hogere uurtarief op de te betalen periodebijdrage minimaal is.
Kunt u uitleggen hoe het moeten betalen van een eigen bijdrage voor zorg en ondersteuning bijdraagt aan de toegankelijkheid van de samenleving voor mensen die zorg en ondersteuning nodig hebben?
Het is niet onredelijk mensen naar draagkracht een eigen bijdrage te vragen. Betaalbaarheid van zorg nu en in de toekomst is van groot belang voor de toegankelijkheid. Daarmee – en met de overige hervormingen in de langdurige zorg – wordt er aan bijgedragen dat ook in de toekomst zorg en ondersteuning beschikbaar zijn voor die cliënten die daarop zijn aangewezen.
Voor de Wmo 2015 en de Wlz gelden eigen bijdragen die zijn afgestemd op de kenmerken van de betrokken persoon en zijn/haar situatie. Daarbij hebben de gemeenten de opdracht om maatwerk toe te passen, ook in financiële zin. Daar waar mensen als gevolg van specifieke omstandigheden in financiële problemen geraken hebben de gemeenten de instrumenten en de middelen om mensen daarbij gerichte ondersteuning te bieden.
Bent u bereid uw mening te herzien aangaande het nader gewijzigd amendement van de leden Van Gerven en Leijten, dat regelt dat mensen die gebruik maken van zorg geen eigen bijdragen hoeven te betalen, tenzij zij op grond van de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet langer dan een jaar gebruik maken van zorg met verblijf? Zo neen, waarom niet?10
Los van de omstandigheid dat de dekking van dit amendement wordt gevonden door de lasten van burgers te verhogen, acht het kabinet het redelijk dat een eigen bijdrage naar draagkracht wordt gevraagd. Dat is ook van belang met het oog op de betaalbaarheid van zorg in de toekomst. Dat neemt niet weg dat altijd gekeken moet worden naar de persoonlijke omstandigheden van betrokkene. Voor dit maatwerk hebben gemeenten de mogelijkheden en de middelen.
De onderhandelingen van zeven Westfriese gemeenten over de thuiszorg |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u erover dat thuiszorgaanbieder Zorgkompas landelijke afspraken heeft gemaakt om geen personeel van TSN Thuiszorg over te nemen, indien TSN failliet gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Vindt u het wenselijk dat Zorgkompas wel cliënten van TSN Thuiszorg wil overnemen maar geen personeel, waardoor thuiszorgmedewerkers opnieuw moeten solliciteren op de «eigen baan», met als gevolg dat zij geen ervaringsjaren of periodieken kunnen meenemen of geen HH2 (Huishoudelijke Hulp 2:organisatie van het huishouden inschaling krijgen? Staat een dergelijke werkwijze niet in schril contrast met het gesloten zorgakkoord?
Vindt u het wenselijk dat Zorgkompas geen personeel wil overnemen met het argument dat de thuiszorgmedewerkers van TSN in de hoogste schalen en periodieken zitten, en bij volgende ontslagrondes er een hoge transitievergoeding betaald moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het waar dat Zorgkompas in feite een kartelafspraak heeft gemaakt met andere aanbieders van thuiszorg met betrekking tot de eventuele overname van personeel en cliënten van TSN? Zo ja, wat vindt u hiervan? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Wat vindt u ervan dat Zorgkompas, indien TSN failliet gaat, geen koppels van cliënten en thuiszorgmedewerkers wil overnemen, zodat huidige cliënten hun vertrouwde medewerker verliezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe gaat u uitvoering geven aan de motie Siderius/Van Dijk, waarbij geborgd moet worden dat het personeel de baan, het salaris en de huidige arbeidsvoorwaarden behoudt, en er ingezet wordt op het in stand houden van het «vertrouwde gezicht» voor cliënten?2
Met de brief van 16 december 2015 over de laatste stand van zaken TSN (Kamerstuk 23 235 nr. 122) heb ik de laatste stand van zaken m.b.t. TSN aangegeven.
Zijn er meer thuiszorgorganisaties die dergelijke constructies c.q. kartelafspraken hanteren bij (eventuele) overnames van noodlijdende thuiszorgorganisaties? Wat vindt u hiervan? Op welke wijze gaat het zorgakkoord d.d. 4 december jl. dergelijke constructies aanpakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij mij zijn geen kartelafspraken of constructies ten aanzien van overname van thuiszorgorganisaties, zoals door u benoemd, bekend.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat gemeenten in hun verordening opnemen dat, zodra thuiszorgmedewerkers worden overgenomen door een andere partij, dit gebeurt met behoud van vaste rechten en plichten? Zo ja, bent u bereid gemeenten op te roepen en/of te verplichten dit in nieuwe contracten op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid een regeling in het leven te roepen waarmee thuiszorgorganisaties kunnen worden gecompenseerd, indien thuiszorgorganisaties onvoldoende budget hebben om het personeel met behoud van arbeidsvoorwaarden over te nemen, zodat zij hun baan, arbeidsvoorwaarden en salaris behouden, en hun cliënten hun vertrouwde medewerker? Zo nee, waarom niet?
Hoe gaat u loondump in 2016 voorkomen, indien noodlijdende thuiszorgorganisaties, zoals TSN, failliet gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer stopt u met de kaalslag in de thuiszorg en draait u de bezuinigingen op de thuiszorg terug?
Het kabinet biedt met haar beleid perspectief op een houdbare langdurige zorg en ondersteuning waarin de menselijke maat centraal staat. De ontwikkelingen monitor ik zorgvuldig en waar nodig draag ik bij aan het in het vizier houden van dat perspectief, zoals met de in mijn brief van 4 december 2015 geschetste aanpak (Kamerstuk 29 282, nr. 238).
Het bericht 'Grote steden kiezen massaal voor kolenstroom' |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Grote steden kiezen massaal voor kolenstroom»?1
Ja.
Op welke wijze past het splitsen van de inkoop van elektriciteit in een deel niet-vergroende stroom op basis van laagste prijs en losse garanties van oorsprong bij het duurzaam inkoopbeleid van de overheid?
Bent u bereid om vóór het zomerreces van 2016 met de sector te komen tot een inkoopbeleid voor groene stroom dat bijdraagt aan het halen van de doelen uit het Energieakkoord? Zo nee, waarom niet?
Bij welke leverancier(s) koopt de rijksoverheid haar elektriciteit in?
Wat is de herkomst van de door de rijksoverheid ingekochte garanties in de periode 2010 tot 2016?
Kunt u een indeling geven van de volumes van door het Rijk ingekochte garanties naar herkomst per land en per soort groene stroom (biomassa, zonne-energie, windenergie et cetera)? Zo nee, waarom niet?
Een importverbod van kangoeroeproducten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de conclusies1 van de Australische Voedsel en Waren Autoriteit (NSW) van maart 2015, dat de kangoeroevleesindustrie zich niet houdt aan de meest basale hygiënevoorschriften, door bijvoorbeeld het ophangen van karkassen aan roestige haken, het verblijven van levende en dode dieren in dezelfde ruimte, een gebrek aan water en hygiëne en een verhoogd risico op kruisbesmettingen?
Ja
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse import van kangoeroeproducten sinds 2007 met 400% is gestegen tot 763,937 ton, en daarmee ongeveer 17% van de totale Australische productie behelst?2 Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit heeft uitgezocht hoeveel kangoeroevlees in Nederland is binnengekomen in de jaren 2011/2012 ten opzichte van de jaren 2006/2007. Er is hierbij gekeken naar zowel het kangoeroevlees met bestemming Nederland, als het kangoeroevlees dat bestemd is voor de Europese markt. Hieruit blijkt dat het totaal aan kangoeroevlees dat via Nederland is binnengekomen met 71% is gestegen tot 1.094 ton. Voor specifiek de Nederlandse markt is de import over dezelfde jaren met 17% gedaald naar 198 ton. Het totaal van de import voor de Europese markt in 2011/2012 betreft ongeveer 9% van de totale Australische productie en 24% van de totale export vanuit Australië. Voor Nederland is dit nog geen 2% van de totale Australische productie en 4% van de totale Australische export.
Hoe beoordeelt u de risico’s voor de volksgezondheid van de consumptie van kangoeroevlees, nu meerdere studies aangeven dat, naast de hygiëneproblemen, kangoeroevlees ook met hoge percentages E.coli-3, Salmonella-4 bacteriën en Toxoplasma gondii5 besmet kan zijn?
Vlees van wild kan, net zoals vlees van landbouwhuisdieren, besmet zijn met bacteriën zoals salmonella, E. coli. of parasieten zoals Toxoplasma gondii. Het vlees van wild moet net als alle andere levensmiddelen, aan de geldende Europese en nationale hygiëneregels voldoen voordat het op de markt mag worden gebracht. In 2014 en 2015 heeft de NVWA partijen kangoeroevlees bemonsterd en geanalyseerd op onder andere de ziekmakende micro-organismen Salmonella en E. coli (STEC). Hierbij is in 7% van de geanalyseerde kangoeroevlees partijen Salmonella gevonden, in 22% van de partijen E. coli (STEC). De partijen die als schadelijk voor de volksgezondheid zijn beoordeeld, zijn van de markt gehaald en er is aan de importeurs verzocht om maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen.
In vergelijking met vers vlees van landbouwhuisdieren liggen de gevonden niveaus aan microbiologische besmetting hoger voor kangoeroevlees. Echter, kangoeroe valt in de categorie wilde dieren. Er zijn weinig data bekend over microbiologische besmettingen op vlees van wilde dieren in Nederland. Wel vermelden verschillende studies hogere microbiologische besmettingen op vlees van wild dan op vlees van landbouwhuisdieren. De voedselketen voor vlees van wilde dieren is namelijk verschillend van die van landbouwhuisdieren. Zo hebben ze een andere leefomgeving en worden ze op een andere manier gedood.
De NVWA heeft geen kangoeroevlees geanalyseerd op de aanwezigheid van Toxoplasma gondii. Deze parasiet wordt afgedood wanneer het vlees minimaal 2 dagen bij -12oC ingevroren is. Aangezien het Kangoeroevlees over het algemeen wordt getransporteerd bij -18oC is Toxoplasma in kangoeroevlees geen relevant gevaar in Nederland.
De huidige besmettingsgraad van kangoeroevlees geeft mij geen aanleiding het ingezette beleid te wijzigen. De NVWA zal in 2016 opnieuw met name de importeurs van kangoeroevlees aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Ze zal opnieuw steekproefsgewijs bemonsteren en zo nodig recalls instellen. Daarnaast geeft het Voedingscentrum algemene voorlichting over veilig omgaan met voedsel. Eventuele risico’s zijn te vermijden door kruisbesmetting in de keuken te voorkomen en het vlees goed te verhitten bij de bereiding. Dit advies geldt ook bij vers vlees van wilde dieren.
Hoe beoordeelt u de brief6 van september jl. aan de autoriteiten in Californië, waarin meer dan 70 wetenschappers en academici pleiten voor een importverbod van kangoeroeproducten? Kent u het importverbod van kangoeroeproducten van Californië7, mede als gevolg van deze brief? Kent u het Russische importverbod van kangoeroevlees8?
Het importverbod van kangoeroeproducten van Californië en het Russische importverbod van kangoeroevlees zijn mij bekend. Kangoeroevlees kan, net als ander rauw vlees, besmet zijn met bacteriën en parasieten. Deze komen voor bij veel gehouden en wilde diersoorten en worden ook aangetroffen in het milieu. Het is niet verwonderlijk dat deze ook gevonden worden bij kangoeroevlees. Om op de Europese markt te mogen worden gebracht, moet het kangoeroevlees voldoen aan de geldende Europese en nationale hygiëneregels. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 3, zie ik geen reden om maatregelen te nemen.
Bent u bereid, in navolging van Rusland en Californië, een nationaal importverbod van kangoeroevlees in te voeren in verband met de risico’s voor de volksgezondheid? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid bij de Europese Commissie aan te dringen op een verbod op de invoer van kangoeroevlees, op basis van risico’s voor de volksgezondheid? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u het evaluatierapport The welfare ethics of the commercial killing of free-ranging kangaroos9, waaruit blijkt dat het doden van kangoeroes gepaard gaat met ernstige welzijnsproblemen zoals:
Ja.
Bent u bereid te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor een nationaal en Europees importverbod van kangoeroeproducten op basis van dierenwelzijnsgronden, dat vergelijkbaar is met het verbod op zeehondenbont, dat is aangenomen vanwege bezwaren tegen het doodknuppelen10 van jonge zeehonden, net zoals nu bij jonge kangoeroes gebeurt?
De verordening betreffende de handel in zeehondenproducten (1007/2009) is vastgesteld op basis van de EU publieke moraal over het welzijn van zeehonden die bejaagd worden. Door de omstandigheden waarin de zeehondenjacht plaatsvindt kan een acceptabele dodingsmethode van deze dieren niet gerealiseerd worden.
Het met een vuurwapen in het hoofd schieten van kangoeroes, zoals dat in Australië gebeurt bij de jacht op deze dieren, en daarmee onomkeerbaar letsel aan de hersenen veroorzakend, is een methode die in principe ook volgens de EU-wetgeving (Verordening (EG) Nr. 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden) is toegestaan en volgens de OIE-standaarden ook geschikt is voor het doden van grote dieren in open ruimtes. Ook de bedwelming en doding van kleine dieren via een slag op het hoofd (waarbij ernstig hersenletsel optreedt) is in de EU toegestaan. Volgens het rapport «Improving the humaneness of commercial kangaroo harvesting» waaraan gerefereerd wordt (voetnoot 10 in de vraag), vindt dit laatste ook in Australië plaats bij jonge kangoeroes waarvan de moeder is gedood. Dit is ook toegestaan volgens de OIE-standaarden bij het doden van jonge en kleine dieren.
Aangezien deze dodingsmethoden zowel voldoen aan de EU-wetgeving als aan de OIE-standaard, zal een gestelde schending van de publieke moraal vanwege de toegepaste dodingsmethoden, niet snel worden geaccepteerd als grond voor een importverbod. Voor een eventueel importverbod op kangoeroeproducten ontbreekt daarmee de vereiste juridische grond.
De belastingontwijking door wapenproducenten |
|
Eppo Bruins (CU), Arnold Merkies , Rik Grashoff (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Wapenindustrie gebruikt veelvuldig Nederlandse belastingconstructie»?1
Ja.
Klopt het dat 7 van de 10 grootste wapenproducenten gebruik maken van een belastingconstructie in Nederland en dat meer dan de helft van de wapenproducenten uit de top 100 grootste wapenbedrijven een holding of vestiging heeft in Nederland? Zo ja, om wat voor constructies gaat het?
Op grond van de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik geen informatie verstrekken over individuele belastingplichtigen.
Over de producten die ondernemingen, al dan niet gelieerd aan een Nederlandse holding of vestiging, in het buitenland fabriceren houdt de overheid niet systematisch gegevens bij. De activiteiten van deze bedrijven vallen onder de wet- en regelgeving van het land waar deze bedrijven gevestigd zijn. Bedrijven die in Nederland produceren vallen onder de Nederlandse wetgeving, onafhankelijk of ze zuster- of moederbedrijven hebben in het buitenland. Er gelden geen afwijkende regels in het fiscale recht voor wapenproducerende bedrijven. Daarnaast staat het een belastingplichtige vrij om eigen keuzes te maken over de structuur en vestigingsplaats van zijn activiteiten.
De aan de Nederlandse defensie gerelateerde industrie bestaat uit enkele honderden bedrijven die uiteenlopende producten en diensten leveren ten behoeve van het Nederlandse Ministerie van Defensie of een buitenlands Ministerie van Defensie. In het laatste geval is het Nederlandse wapenexportbeleid van toepassing.
Hebben één of meerdere van deze bedrijven afspraken gemaakt met de Nederlandse Belastingdienst in de vorm van een ruling?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de activiteiten zijn van deze bedrijven in Nederland? Gaat het om productieactiviteiten of om administratieve activiteiten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke (type) producten maken de wapenproducerende bedrijven met een holding of vestiging in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het gestelde in het rapport «Tax evasion and weapon production: Letterbox arms companies in the Netherlands» dat de 7 bedrijven uit de top 10 nauwelijks werknemers hebben in Nederland?2 Zo ja, voldoen deze bedrijven dan wel aan de substance-eisen? Is hier volgens u sprake van zogenaamde brievenbusfirma’s?
Op grond van de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik geen informatie verstrekken over individuele belastingplichtigen.
In zijn algemeenheid geldt dat er getoetst wordt of er aan de substance-eisen voldaan wordt indien een lichaam hoofdzakelijk rente, royalty, huur- en leasetermijnen binnen concernverband ontvangt en betaalt (dienstverleningslichaam) en tevens wanneer een onderneming zekerheid vooraf vraagt in de vorm van een Advance Pricing Agreement (APA) of een Advance Tax Ruling (ATR). Indien niet wordt voldaan aan de substance-eisen, zal de APA of ATR niet in behandeling worden genomen. Indien een dienstverleningslichaam niet aan de substance-eisen voldoet zal tot spontane gegevensuitwisseling met het buitenland worden overgegaan.
Bij de bepaling of er voldoende substance in Nederland aanwezig is, worden verschillende criteria getoetst. Deze toets is gelijk voor alle bedrijven ongeacht de activiteiten. Van belang is onder andere de vestigingsplaats van de bestuurders, de aanwezigheid van gekwalificeerd personeel om de uitvoering van de werkzaamheden van het bedrijf adequaat te kunnen uitvoeren, de boekhouding, bankrekeningen en het vestigingsadres.3
Bent u bereid de belastingconstructies van deze 7 bedrijven nader te laten onderzoeken door het APA-ATR-team op de substance-eisen?
De belastingdienst houdt toezicht op de substance-eisen op basis van een risicogerichte benadering. Als onderdeel van deze benadering worden signalen van buitenaf mee genomen bij de bepaling van de risico’s.
Welke mogelijkheden ziet u om deze bedrijven versneld te onderwerpen aan de publieke country-by-country reporting?
Vanaf 1 januari 2016 gelden in Nederland de country-by-country reporting regels voor ondernemingen met een omzet van meer dan € 750 miljoen. Daarnaast wordt binnen de EU gewerkt aan een impact assessment aangaande publieke country-by-country reporting om te bepalen of het wenselijk is dit te gaan toepassen. De impact assessment zal vóór 1 april worden afgerond. Ik wacht de uitkomsten van dit impact assessment af voordat er beslissingen genomen zullen worden op het gebied van publieke country-by-country reporting.
Een Spaans onderzoek naar fraude bij een dochteronderneming van Propertize |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat justitie in Spanje een onderzoek is begonnen naar mogelijke fraude door voormalig medewerkers van Propertize?1 2 Betreft dit een strafrechtelijk onderzoek of is sprake van een civielrechtelijke procedure?
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in de media over een mogelijk Spaans onderzoek naar Propertize. Het OM heeft mij te kennen gegeven niet bekend te zijn met een Spaans onderzoek naar Propertize dan wel met een rechtshulpverzoek van Spanje aan Nederland in deze kwestie.
Klopt het dat Propertize al jaren de volledige controle heeft over PDU, de Spaanse dochteronderneming waar de fraude zou hebben plaatsgevonden, maar dat Propertize hier pas in het jaarverslag over 2014 voor het eerst melding van heeft gemaakt? Vanaf welke jaar heeft Propertize de volledige controle over PDU en waarom is dit niet eerder gemeld?
Propertize heeft nooit meer dan 50% van de aandelen van PDU gehad. In de periode juli 2009 tot en met september 2010 had SNS Property Finance wel een meerderheid in het bestuur van PDU. Echter, voor juli 2009 en na september 2010 had SNS Property Finance/ Propertize (tot aan verkoop van de aandelen PDU) geen meerderheid in het bestuur van PDU en daarmee geen doorslaggevende invloed.
Sinds 2009 heeft SNS Bank N.V., conform de IFRS-regels, deze voormalige indirecte deelneming van SNS Property Finance (thans Propertize) geconsolideerd. In de jaarverslagen 2009 en 2010 van SNS Bank N.V. werd PDU daarnaast opgenomen in de specificatie van meest significante deelnemingen (pagina 101 jaarverslag SNS Bank 2009 en pagina 148 jaarverslag SNS Bank 2010). In haar jaarverslag van 2011 en 2012 noemde SNS Bank N.V. de onderneming PDU niet meer specifiek, omdat PDU niet langer een van de meest significante deelnemingen was. Na de nationalisatie van SNS REAAL N.V. heeft Propertize in het eerste zelfstandige jaarverslag (over 2013) PDU ook weer op basis van de IFRS-regels geconsolideerd, maar als indirecte deelneming niet expliciet genoemd in haar jaarverslag, ook weer omdat het niet een van de meest significante deelnemingen was. In het jaarverslag van Propertize over 2014 is vanwege een materiële wijziging bij een dochter van PDU wel een nadere toelichting gegeven op de consolidatie van de indirecte deelneming PDU. Overigens meldt dat jaarverslag abusievelijk dat Propertize in 2014 een meerderheid in de directie van PDU had.
Verder is jaarlijks zowel door SNS Bank N.V. als door Propertize de lijst met deelnemingen bedoeld in BW 2 Titel 9, artikelen 379 en 414, gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel, hetgeen ook vermeld wordt in de betreffende jaarverslagen. PDU is daarin steeds als indirecte deelneming opgenomen.
Hoeveel voormalig medewerkers van Propertize worden door justitie in Spanje verdacht van fraude? Hoeveel van hen worden ook in Nederland vervolgd voor corruptie bij Propertize?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of het OM een rechtshulpverzoek heeft ontvangen van haar Spaanse collega’s? Wat betekent het Spaanse onderzoek voor de twee strafrechtelijke onderzoeken in Nederland naar corruptie bij Propertize?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekent deze nieuwe fraudezaak voor de voorgenomen verkoop van Propertize?
Omdat de kwestie waaraan in de media wordt gerefereerd wat Propertize betreft geen nieuwe feiten betreft, meen ik dat dit geen invloed op het verkoopproces zal hebben.
De berichten 'Nieuwe generatie jagers op komst' en 'Aantal stropers is verdubbeld op de Veluwe' |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending EenVandaag van 19 december 2015, getiteld «Nieuwe generatie jagers op komst», die is gebaseerd op de documentaire «De nieuwe jagers?»1
Ja.
Deelt u de verontwaardiging over «stadsjagers» die zonder wapenvergunning, zonder gedegen opleiding en zonder jachtakte illegaal jacht maken op wild in de stad?
Ja.
Klopt het dat voor deze overtreding enkel een taakstraf wordt opgelegd, zonder dat ook een gedeeltelijke voorwaardelijke straf door de officier van justitie is geëist, zoals in de documentaire «De nieuwe jagers» wordt gesuggereerd?
Nee, dit klopt niet. Wildstroperij is geen afzonderlijk in de wet opgenomen strafbaar feit. Het formeel-juridische karakter van wildstroperij kan zich uiten in de vorm van één of meerdere verschillende strafbare feiten, zoals het verbod om dieren te doden (strafbaar gesteld in de Flora- en faunawet) of het gebruik van een wapen zonder daartoe een vergunning te hebben (strafbaar gesteld in de Wet Wapens en Munitie). Bij een vermoeden van wildstroperij kan op grond van één van deze wetten strafrechtelijk worden opgetreden. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval – zoals de aard en de ernst van de overtreding, het gedrag van de overtreder en de vraag of de overtreding gebeurt in een georganiseerd verband – kan besloten worden tot strafrechtelijke vervolging, waarbij ter terechtzitting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geëist kan worden. In een recent geval is door de rechter ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, zoals door het Openbaar Ministerie (OM) was geëist.
Welke maatregelen in het kader van handhaving en politie-inzet kunt u nemen om de illegale «nieuwe jagers» te stoppen?
Handhavers in dienst van particuliere eigenaren van natuurgebieden hebben, overeenkomstig de gemeentelijke handhavers, een plaats in het stelsel van toezicht en handhaving. Daarom werkt de politie met de werkgevers van deze handhavers verder aan de invulling van afspraken over wederzijdse inzet en samenwerking in het buitengebied. Zo wordt thans uitwerking gegeven aan het voornemen om in samenspraak met het Interprovinciaal Overleg (IPO) een beweging in gang te zetten om per provincie een tactisch platform c.q. coördinatiepunt in te richten. Dit is de plaats waar een structureel overleg kan plaatsvinden tussen de particuliere eigenaren van natuurgebieden, bestuur en politie. Dit overleg heeft een verbinding met het driehoeksoverleg. In het driehoeksoverleg worden door het gezag (burgemeester, politie en OM) ook voor dit thema de prioriteiten voor de inzet van de politie vastgesteld. Hierbij kan vervolgens een arrangement voor preventief en repressief optreden worden afgesproken. Dit arrangement komt tot stand in samenspraak met de betrokken partners in de betreffende gebieden.
Kent u het bericht «Aantal stropers is verdubbeld op de Veluwe»?2
Ja.
Deelt u de verontwaardiging over deze laffe praktijken waarbij soms ouderwetse methoden worden gebruikt, zoals pootklemmen of een wildstrik, waardoor dieren lang lijden voordat zij sterven?
Ja.
Is de verdubbeling van het stropen op de Veluwe in 2015 een landelijke trend? Kunt u hiervan landelijke cijfers overleggen?
In de registraties van politie en justitie worden stroperijdelicten niet apart geregistreerd. Ik kan daarom geen uitspraak doen of hier sprake is van een landelijke trend. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3.
Hoeveel buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) zijn er in de nachtelijke uren om stropen tegen te gaan?
Ik beschik niet over gegevens waaruit kan worden afgeleid hoeveel tijd boa’s besteden aan de nachtelijke bestrijding van stroperij.
Hoeveel stropers zijn er de afgelopen jaren aangehouden en vervolgd?
Aangezien wildstroperij, in het licht van mijn antwoord op vraag 3, geen registratiekenmerk is, kunnen deze aantallen niet uit de bedrijfsprocessensystemen van het OM worden genereerd. Om de gevraagde informatie alsnog boven tafel te krijgen, zouden alle in behandeling genomen zaken waarin wildstroperij voorkomt, handmatig moeten worden doorgenomen. Een dergelijke zoekslag vergt zeer veel tijd en capaciteit van het OM en politie en is derhalve niet proportioneel.
Welke maatregelen in het kader van handhaving en politie-inzet kunt u nemen om de trend op de Veluwe, en mogelijk ook landelijk, te stoppen?
Zie antwoord vraag 4.
Overheden die ondanks milieubeloften vieze energie inkopen |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Duurzame stroom nog ver weg»1 «Grijs is nieuwe groen»?2
Ja.
Wat vindt u van het feit dat terwijl lokale overheden in een convenant beloofden hun stroom vanaf dit jaar lokaal in te kopen, ze in de praktijk kiezen voor aanbestedingen met de laagste prijs?
Mij is geen convenant bekend waarin lokale overheden aangeven hun stroom lokaal te gaan inkopen. Ik kan dan ook niet beoordelen of de lokale overheden de afspraken, die ze in dit convenant maken, nakomen. Wel is in het Klimaatakkoord Gemeenten en Rijk 2007–2011 onder andere opgenomen dat gemeenten vanaf 2015 100 procent van hun stroom duurzaam inkopen. Hierin is echter geen voorwaarde opgenomen dat de stroom lokaal ingekocht moet worden.
Wat is de waarde van een dergelijk convenant, wanneer Amsterdam zijn elektra voor de periode 2015–2018 aan E.ON heeft gegund, Delft, Zoetermeer, Leidschendam-Voorburg, Wassenaar en Den Haag hebben gekozen voor GDF Suez – een kolenproducent – en ook Rotterdam, Zwolle, Tilburg, Den Bosch en de provincies Utrecht en Overijssel voor grijze stroom hebben gekozen?
De implementatie van het systeem van garanties van oorsprong (gvo’s) is een verplichting die voortkomt uit de EU-richtlijn 2009/28/EG. In dit systeem is de mate van duurzaamheid van de fysieke levering («commodity», de fysieke stroom die geen groen- of grijswaarde bezit) losgekoppeld van de administratieve levering. Dit is nodig omdat het niet mogelijk is de elektriciteit van een specifieke productielocatie over het elektriciteitsnetwerk naar een specifieke afnemer te transporteren. De enige groene stroom is stroom waar administratief een gvo tegenover staat. Uit het nieuwsbericht blijkt dat de genoemde steden en provincies dit op orde hebben. Het feit dat de ingekochte stroom afkomstig is van een leverancier die ook stroom produceert met een kolencentrale, wil niet zeggen dat de stroom die deze leverancier aan de consument levert fysiek of administratief grijs is. Er bestaat een onderscheid tussen het aankopen van de commodity en de aankoop van de gvo. Hoewel beide producten vaak gebundeld worden verkocht, bestaat er voor beide een aparte markt. Dankzij deze gescheiden markten kan een energieleverancier een stroomproduct samenstellen uit de commodity en een gvo waar een klant, zoals een lokale overheid, voor kan kiezen.
Klopt naar uw mening de in het artikel ingenomen stelling dat door te kiezen voor grijze stroom «de publieke sector achterloopt bij de verduurzaming van hun energievoorziening»? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Nee, deze stelling klopt niet omdat er op basis van het voornoemde gvo-systeem groene en niet grijze stroom wordt ingekocht.
Wat vindt u van het groene imago van bedrijven die hun ingekochte stroom «vergroenen» door certificaten voor duurzame stroom te kopen van bijvoorbeeld waterkrachtcentrales uit Noorwegen? Hoe is te garanderen dat dit werkelijk als groene stroom kan worden aangemerkt?
Ik beoordeel het imago van bedrijven niet, dat is aan de consument. Het Europese systeem van gvo’s garandeert dat de stroom die wordt geconsumeerd uit een duurzame bron afkomstig is. Het gvo-systeem zorgt ervoor dat groene stroom die wordt geconsumeerd ook echt een duurzame bron heeft en niet meer dan één keer geconsumeerd kan worden. Hiertoe wordt voor elk megawattuur hernieuwbare energie één gvo afgegeven. Wanneer deze wordt afgeboekt ten behoeve van de consumptie van groene stroom wordt deze gvo in het gvo-register aangemerkt als niet langer bruikbaar. Doordat de groenwaarde van stroom is losgekoppeld van de commodity, wordt het voor een consument mogelijk om groene stroom te verbruiken. Fysiek consumeren van groene stroom is alleen mogelijk als de verbruiker voor eigen gebruik groene stroom opwekt en die direct verbruikt; op het elektriciteitsnet wordt alle elektriciteit immers vermengd.
Op welke wijze denkt u kleine aanbieders van 100 procent zonne- en windenergie als Pure Energie te kunnen ondersteunen om een positie op de gemeentelijke en provinciale aanbestedingsmarkt te kunnen vergaren?
Ook de kleine aanbieders van 100 procent zonne- en windenergie hebben te maken met het Europees verplichte gvo-systeem. Met dit systeem wordt enkel gekeken naar de eenheid productie die plaatsvindt en niet naar de overige (productie)activiteiten van een bedrijf. Ik kan en wil het Europese gvo-systeem niet ondermijnen door leveranciers die uitsluitend groene stroom produceren en aanbieden verder te ondersteunen in aanbestedingen.
Bouwen in de duinen |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het bouwverbod op de kuststrook afgeschaft is?1
Het kabinet waardeert de Nederlandse kustlijn, die veel ruimte biedt voor natuur en voor recreatie. Vanuit het oogpunt van o.a. waterveiligheid is er nu nog landelijke wetgeving die stelt dat er niet gebouwd mag worden, op enkele uitzonderingen na. De huidige bebouwing aan de kust is onder deze regels tot stand gekomen. Het kabinet heeft het voornemen om het bouwverbod in de kustzone – in gebieden buiten stedelijk gebied – te vervangen door nieuwe randvoorwaarden voor initiatieven in de kustzone, onder de voorwaarde dat de veiligheid van waterkeringen niet in het geding komt en er geen belemmeringen ontstaan voor het onderhoud van de kust. Dit is opgenomen in de nieuwe Beleidslijn kust 2015 en het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Hiermee is verzekerd dat het nationale belang van de waterveiligheid doorwerkt in de ruimtelijke plannen van decentrale overheden. Voor de onderbouwing van de wijze waarop de randvoorwaarden vanuit waterveiligheid opgesteld zijn, verwijs ik u graag naar de meegezonden Beleidslijn kust 20152.
De provincies zijn onder andere verantwoordelijk voor het natuurbeleid (Bestuursakkoord Natuur, Natuurpact). De natuurwetgeving (nu Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet, straks Wet natuurbescherming) voorziet in beschermingsregimes voor de natuur. Zo is het overgrote deel van het Nederlandse duingebied aangewezen als Natura 2000-gebied. De in een Natura 2000-gebied aanwezige beschermde natuurwaarden (habitattypes, dier- en plantensoorten) worden via een «nee-tenzij«-vergunningenregime streng beschermd tegen mogelijke verslechteringen en significante verstoringen, bijvoorbeeld als gevolg van bouwactiviteiten. Dit vergunningenregime geldt zowel voor het bouwen in het gebied zelf als daarbuiten (de zogenoemde externe werking). Verder voorziet de Flora- en faunawet in een verbod op het verrichten van diverse handelingen die schadelijk zijn voor dieren en planten van beschermde soorten, zowel binnen als buiten Natura 2000-gebieden.
Daarnaast kunnen provincies en gemeenten, om de ruimtelijke kwaliteit van de kust te borgen en de daar aanwezige natuur en landschap te beschermen, aanvullende voorwaarden stellen aan nieuwe initiatieven aan de kust. Dit samen voorziet in een adequaat instrumentarium om de natuur te beschermen.
Wat was de reden voor het afschaffen van dit verbod?
De kust zoals deze is, mooi en leeg, wil ik graag zo houden. Ook vind ik het van belang dat er van de kust genoten kan worden door bijvoorbeeld wandelaars en fietsers. Daarom is het van belang dat decentrale overheden, die verantwoordelijkheden hebben op het gebied van water, natuur, recreatie en ruimte, goede afwegingen kunnen maken. Uit de Nationale Visie Kust (2013, Deltaprogramma) is gebleken dat het kustsysteem op orde en toekomstbestendig is. Daarom kunnen er vanuit waterveiligheid minder stringente eisen gesteld worden. Tevens hebben de betrokken overheden in de Nationale Visie Kust aangegeven dat de kust in de toekomst veilig blijft, aantrekkelijker en economisch sterker wordt. Daarnaast heeft het Rijk in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012) aangegeven om waar mogelijk de ruimtelijke ordening meer over te laten aan gemeenten en provincies en om meer ruimte te bieden voor regionaal maatwerk. Het beleid uit de Beleidslijn kust uit 2007 paste niet geheel meer bij de voorgaande uitgangspunten. Het huidige beleid leidt er soms toe dat bijvoorbeeld horeca op het strand slechts een paar maanden per jaar open mag zijn, terwijl hier vanuit waterveiligheid geen reden toe is. Daardoor kan er in de winter of herfst minder van het strand genoten worden door wandelaars. Ik wil de decentrale overheden de ruimte geven om te kijken of op een specifieke plek en onder specifieke omstandigheden een strandpaviljoen bijvoorbeeld niet het hele jaar open kan blijven. Daarom is besloten om de Beleidslijn kust te herzien.
Gaat het afschaffen van dit bouwverbod niet ten koste van de natuur? Kunt u uw argumentatie dienaangaande uitleggen?
De natuurwetgeving blijft onverminderd van kracht. Bovendien hebben de overheden die het natuurbeleid uitvoeren, in het bijzonder de provincies, een sterke rol in de nieuwe Wet natuurbescherming. Daarmee blijft het natuurbelang sterk verankerd in het kustbeleid. Daar waar een mogelijk initiatief de kwaliteit van de natuur kan aantasten, dient de initiatiefnemer op grond van natuurwetgeving een vergunning bij de provincie aan te vragen.
Zorgt afschaffen van dit verbod niet voor verrommeling van het kustgebied? Wilt u dit nader toelichten en deelt u de mening dat dit ook ten koste kan gaan van toerisme?
Het is de bedoeling om slim om te gaan met de bebouwing die er is of wensen die er zijn. Daarom ga ik op korte termijn in gesprek met belangenorganisaties en partijen over het voornemen om het bouwverbod in kustzone (buiten stedelijk gebied) te vervangen door nieuwe randvoorwaarden voor initiatieven.
Provincies en ook gemeenten zorgen voor ruimtelijk beleid. Gemeenten vertalen dit in hun bestemmingsplannen en provincies in hun verordeningen.
Toerisme maakt onderdeel uit van de regionale en lokale belangenafweging.
Kunt u ook aangeven wat de consequenties zijn voor de natuur en de openbaarheid van de kuststrook?
De provincies zijn verantwoordelijk voor het natuurbeleid (Bestuursakkoord Natuur, Natuurpact). De natuurwetgeving (nu Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998, straks Wet natuurbescherming) voorziet in beschermingsregimes voor de natuur. Die voorzien in een adequaat instrumentarium om de natuur te beschermen. Ik verwijs u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 1.
Een mogelijke btw-deal bij de schadeafwikkeling van aardbevingsschade in Groningen |
|
Farshad Bashir , Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Is er bij de schadeafwikkeling van de Groningse bevingsschade sprake van een vorm van btw-integratielevering? Of is er sprake van een andere vorm van een btw-deal bij de schadeafwikkeling van de bevingsschade in Groningen? Zo ja, hoe is deze tot stand gekomen en hoe ziet deze afspraak eruit?
Wanneer een ondernemer zelf een goed vervaardigt en dit goed gaat gebruiken voor prestaties die deels of geheel van btw zijn vrijgesteld, dan werd dit aangemerkt als een met btw belaste integratielevering. De btw werd vervolgens geheven over de waarde van dat vervaardigde goed. Met het afschaffen van de btw-integratielevering met ingang van 1 januari 2014 vervalt het integrale recht op aftrek van btw op de kosten die met die vervaardiging van het goed gemoeid zijn.
Er zijn mij geen btw-afspraken bekend met betrekking tot de schadeafwikkeling van de bevingsschade in Groningen. Het is de exclusieve, wettelijk vastgelegde bevoegdheid van de belastinginspecteur om een uitspraak te doen over deze constructie. Als Minister van Economische Zaken past het mij niet hierin te treden. Het oordeel van de belastinginspecteur valt onder de geheimhoudingsplicht als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).
In algemene zin kan ik aangeven dat het voor de aftrek van btw door een ondernemer noodzakelijk is, dat de ondernemer de rechtsbetrekking met de leverancier of dienstverrichter is aangegaan op basis waarvan de prestatie wordt verricht. Indien een ondernemer alleen een betalingsverplichting heeft aanvaard voor een prestatie die hij zelf niet is overeengekomen met de verrichter van de prestatie, is geen sprake van zo’n rechtsbetrekking. Oftewel, een enkele betalingsverplichting is onvoldoende om aftrek van btw te krijgen.
Valt deze aftrek onder de 40% van het schadebedrag waarvan u heeft gezegd dat dit toch al door Energiebeheer Nederland (EBN B.V.)1 – dus de belastingbetaler – wordt betaald?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat bij de te vergoeden schade voor bijvoorbeeld de nieuwbouw van een woning, bedongen wordt dat dit niet wordt gestort op de rekening van de gedupeerde, maar op de rekening van een door de Nederlandse Aardolie Maatschappij BV (NAM) gekozen en bedongen notaris? Kan deze gang van zaken naar uw mening door de beugel?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat de NAM bij de schadeafwikkeling bedongen heeft dat de aannemer van gedupeerden alle bonnen op naam van de NAM moet indienen bij de notaris?
Het past mij als Minister niet om uitlatingen te doen over individuele gevallen.
In 2015 heeft NAM aan alle 195 gedupeerden waar sprake was van complexe problematiek een redelijk bod voorgelegd. In enkele zaken is de uitkomst sloop van het bestaande pand met nieuwbouw op dezelfde locatie. In deze situaties wordt ten algemene door NAM de procedure gevolgd dat in een vaststellingsovereenkomst afspraken worden vastgelegd. Een deel van het vastgestelde bedrag wordt vervolgens overgemaakt in een depot, zodat de nieuwbouw van start kan. Parallel hieraan wordt eventuele nadere uitwerking van de afspraken gedaan, die vervolgens neerslaan in een depotovereenkomst. Daarna wordt ook het resterende bedrag gestort in het depot. Bij het tekenen van deze overeenkomsten dienen alle voorwaarden voor beide partijen helder te zijn en dienen beide partijen hiermee ingestemd te hebben.
Bent u van mening dat door deze werkwijze – waarbij het geld niet rechtstreeks uitgekeerd wordt aan gedupeerden maar via een door de NAM bedongen constructie – de NAM op oneigenlijke wijze invloed uitoefent op de nieuwbouwplannen en de kosten daarvan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe zijn de zaken rond btw-aftrek en -vergoeding geregeld rond de bouw van het Groninger Forum?2
Ook met betrekking tot het Groninger Forum geldt dat het de exclusieve, wettelijk vastgelegde bevoegdheid van de belastinginspecteur is om een uitspraak te doen over dit onderwerp. Als Minister van Economische Zaken past het mij niet hierin te treden. Het oordeel van de belastinginspecteur valt onder de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 76 van de Awr.
De cao Besloten Busvervoer 2015-2016 |
|
Johannes Sibinga Mulder |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat het opmerkelijk is dat u in de beantwoording van eerdere vragen over de cao Besloten Busvervoer zegt dat het enerzijds niet noodzakelijk is cao-partijen te verzoeken de cao Besloten Busvervoer, artikel 48, te wijzigen terwijl u wel stelt dat het «conditioneel is voor honorering van een toekomstig verzoek voor algemeen verbindend verklaring»?1
Het was voor de algemeen verbindendverklaring van artikel 48 niet noodzakelijk om cao-partijen te verzoeken dit artikel te wijzigen, omdat artikel 48 algemeen verbindend is verklaard met inachtneming van de overwegingen die ten aanzien van dat artikel in het avv-besluit zijn gemaakt. Uit die overwegingen blijkt op welke wijze aan de eis van dienstbetrekking, die in dit artikel is opgenomen invulling dient te worden gegeven. Het verdient de voorkeur dat cao-partijen bij een volgend avv-verzoek dit zelf in de cao-tekst tot uitdrukking brengen.
Bent u van mening dat de Staatscourant niet moet worden gebruikt om interpretaties te geven van cao-artikelen die tegen de wet c.q. jurisprudentie ingaan en toch algemeen verbindend zijn verklaard? Zo neen, waarom niet?
De reikwijdte van artikel 48 van de cao Besloten Busvervoer wordt mede bepaald door het arrest van het Hof Justitie EU van 4 december 2014. De kantonrechter Tilburg heeft in een verklaring voor recht ten aanzien van artikel 53 (nu artikel 48) bepaald dat voor de toepasselijkheid van dit artikel op zzp’ers moet worden aangesloten bij dit arrest van het Hof. In het besluit tot algemeen verbindend verklaring van bepalingen van de cao Besloten Busvervoer is overwogen dat artikel 48 met inachtneming van deze jurisprudentie algemeen verbindend is verklaard. De uitleg dat artikel 48 van de cao niet van toepassing is op zzp’ers als zelfstandige marktdeelnemers vloeit in eerste instantie dus voort uit eerdergenoemde gepubliceerde jurisprudentie en niet uit de publicatie van het avv-besluit in de Staatscourant.
Deelt u de mening dat de cao moet worden gewijzigd en zolang dit niet het geval is, de algemeen verbindend verklaring (AVV) van artikel 48 moet worden ingetrokken? Zo ja, wanneer gaat u de sociale partners hiertoe bewegen en wanneer gaat u de AVV intrekken als zij weigeren deze cao-bepaling aan te passen? Zo neen, waarom niet?
Het is niet noodzakelijk om de algemeenverbindendverklaring van artikel 48 in te trekken, omdat artikel 48 algemeen verbindend is verklaard met inachtneming van de overwegingen die ten aanzien van dat artikel in het avv-besluit zijn gemaakt. Zie voorts mijn beantwoording van vraag 2.