De vondst van MDMA-resten van xtc-productie in maisplanten |
|
Fatma Koşer Kaya (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «MDMA-resten van xtc-productie gevonden in maisplanten»?1
Ja.
Welke concentraties MDMA-resten zijn gevonden in de betreffende maisplanten, en welke gevolgen zou dat kunnen hebben voor de gezondheid van mens en dier?
Op een perceel van een landbouwbedrijf in Someren is dierlijke mest uitgereden waaraan vermoedelijk afval van illegale drugsproductie is toegevoegd. Daar op dit perceel mais is geteeld voor diervoeder zijn 4 monsters genomen om te bepalen of en in hoeverre de maisplanten besmet zijn geraakt. In één plant is amfetamine aangetroffen (8 microgram per kilogram gedroogd materiaal); in vier planten is MDMA aangetroffen (in de variatie van 1 tot 60 microgram per kilogram gedroogd materiaal). Het Bureau Risicobeoordeling van de NVWA (bureau) oordeelt dat deze gehaltes geen gevaar voor de diergezondheid en volksgezondheid opleveren. Dat neemt niet weg dat dit soort stoffen niet in voedingsmiddelen of diervoeder thuishoren. Er is op toegezien dat de maïs niet is geoogst.
Is het inderdaad zo dat milieudeskundigen er vanuit gingen dat planten niet rechtstreeks resten van drugsafval kunnen opnemen? Wat is ten aanzien hiervan de laatste wetenschappelijke stand van zaken?
Er is bij de NVWA geen onderzoek bekend specifiek naar de opname van stoffen uit drugsafval door planten. Wel is bekend dat planten verontreinigingen uit de bodem kunnen opnemen. Planten kunnen sommige stoffen ook afbreken, dus opname hoeft niet altijd een probleem te zijn. In hoeverre opname of afbraak van bepaalde stoffen plaatsvindt moet per geval bekeken worden. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heeft het Bureau Risicobeoordeling van de NVWA (bureau) beoordeelt dat de aangetroffen gehaltes geen gevaar voor de diergezondheid en volksgezondheid opleveren.
Hoe stond en staat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tegenover de mogelijkheid van deze rechtstreekse opname?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het toezicht van de NVWA op resten van drugsafval in planten vormgegeven?
Indien de NVWA bij haar werkzaamheden op de landbouwbedrijven vermoedens heeft van de productie van drugs of de aanwezigheid van drugsafval waarschuwt zij de verantwoordelijke handhavende instanties (de politie resp. de gemeente). Voor het opsporen van drugslaboratoria is de politie verantwoordelijk. Voor het opruimen van drugsafval is de eigenaar van de grond waarop is gedumpt verantwoordelijk. De gemeente houdt er toezicht op dat er wordt opgeruimd. Op verzoek verleent de NVWA assistentie door de inzet van haar deskundigheid.
Hoe is de samenwerking tussen de politie en de NVWA vormgegeven ten aanzien van opgerolde drugslaboratoria in of nabij landbouwbedrijven?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat ruim een jaar na de ontmanteling van het druglaboratorium de MDMA-resten nog niet waren opgeruimd uit de gierput? Waardoor komt dat?
Het is aan de gemeente er op toe te zien dat de perceeleigenaar de besmette mest heeft afgevoerd naar de afvalverwerker. Ik kan niet beoordelen in hoeverre het opruimen mogelijk langer dan noodzakelijk heeft geduurd. Wel constateer ik dat de met drugsafval vervuilde mest op 29 januari 2016 in opdracht van de perceeleigenaar en in samenspraak met de gemeente is verwijderd.
Wie behoort het risico te signaleren dat er drugsafval in een gierput ligt en dat dit mogelijk tot besmetting van de voedselketen kan leiden? Is die signaalfunctie naar uw mening voldoende opgepakt in dit geval?
In Noord-Brabant is een protocol ontwikkeld hoe er moet worden gehandeld en welke instanties er moeten worden ingeschakeld wanneer er bij de politie melding wordt gedaan van aangetroffen drugsafval. Zo zorgt de gemeentelijke of regionale brandweer voor de beveiliging van de plaats van het incident en voor een aanspreekpunt in de persoon van een regionaal officier of adviseur gevaarlijke stoffen. In dit geval heeft de politie vanwege verdenking van besmetting van de mest op het bedrijf de NVWA ingeschakeld. Dat neemt niet weg dat als de NVWA tijdens haar werkzaamheden op een verdachte situatie stuit, zij op haar beurt de relevante instanties kan inseinen.
Ziet u aanleiding om omwille van deze vondst een onderzoek in te stellen naar andere locaties om uit te sluiten dat daar via rechtstreekse opname door planten drugsafval in de voedselketen terecht is gekomen of zal komen? Zo nee, hoe kunt u de voedselveiligheid in Nederland waarborgen?
De bij de aanpak van drugslaboratoria en drugsdumpingen betrokken organisaties, zoals gemeenten en politie, zijn voortdurend bezig om verdachte bedrijven en terreinen in beeld te krijgen. Zoals al aangegeven werken de handhavende instanties nauw met elkaar samen om te voorkomen dat drugsafval in het milieu en de voedselketen terecht komt. Ik wijs erop dat de besmette maïs in dit geval niet in de voedselketen terecht is gekomen. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er bij meer landbouwbedrijven drugsafval is gedumpt.
Bent u bereid in het kader van het herijken van middelen en ambities van de NVWA de mogelijkheid te onderzoeken dat landbouwbedrijven op of nabij wiens terrein drugsafval gevonden wordt altijd te laten monitoren tenzij daar overduidelijk geen aanleiding voor is? Zo nee, waarom niet?
Als de situatie daar aanleiding voor geeft, zoals ook in dit specifieke geval is gebeurd, wordt de NVWA ingeschakeld.
Denkt u dat een gereguleerde markt minder risico zou geven dat drugsafval in de voedselketen terecht kan komen?
Ik wijs erop dat er geen MDMA terecht is gekomen in de voedselketen. Regulering van de markt is vanuit volksgezondheidsperspectief voor het kabinet geen optie. XTC-gebruik is namelijk nooit veilig: elke gebruiker kan er verschillend op reageren.
Snellere overdracht tussen ambulance en ziekenhuis |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Digitale ambulanceoverdracht helpt spoedpatiënt»?1
Ja
In hoeverre bent u mening dat overdacht van relevante patiëntgegevens tussen ambulance en ziekenhuis zo snel en nauwkeurig mogelijk moet plaatsvinden?
Ik juich initiatieven toe die er toe leiden dat de snelheid en de accuraatheid van de overdracht van patiëntgegevens tussen partners in de (acute) zorgketen verbeteren. Een goede overdracht van gegevens is immers van groot belang om zo snel mogelijk de juiste (vervolg)behandeling voor de patiënt in te kunnen zetten.
Bent u bereid u in te zetten voor een zo'n kort mogelijke overdracht tussen ambulancezorgverlener en ziekenhuis, zodat de samenwerking in de acute zorgketen verbetert?
Ik heb eerder een meerjarige subsidie aan Nictiz verleend voor het programma e-Spoed, een programma gericht op het verbeteren van de informatievoorziening binnen de acute zorg. Het faciliteren van de informatieoverdracht tussen de verschillende ketenpartners door de ontwikkeling van standaarden is daarvan een belangrijk onderdeel. Het is vervolgens aan de betrokken zorgorganisaties om die standaarden te gaan gebruiken en in te bouwen in hun informatiesystemen. Het Ministerie van VWS is daarnaast deelnemer aan het zogenaamde «platform acute zorg» waarin alle betrokken partijen bij de uitvoering van het programma e-Spoed zijn vertegenwoordigd en dat zich buigt over verdere ontwikkeling en prioriteiten inzake.
Wat vindt u van de innovatieve koppeling van regionale ambulancevoorziening (RAV) IJsselland tussen de ambulance en het digitale patiëntendossier in het ziekenhuis?
Zoals in het bericht van Nictiz wordt vermeld stuurt al meer dan 90% van de regionale Ambulancevoorzieningen patiëntgegevens elektronisch vanuit de ambulance naar de spoedeisende hulp van de ziekenhuizen. Deze vooraankondiging maakt het mogelijk voor de ziekenhuizen zich zo goed mogelijk voor te bereiden op de behandeling van de betreffende patiënt. De koppeling die de Isala Klinieken hebben gemaakt tussen de vooraankondiging vanuit de ambulances en het patiëntendossier van de patiënt geeft de behandelend arts in het ziekenhuis sneller een beeld van de toestand en de medische historie van de betreffende patiënt. Gezien het belang hiervan voor de juiste (vervolg)behandeling lijkt mij dit een goed initiatief dat ik dan ook zeer waardeer. Het betreft hier overigens niet alleen informatie uit de ambulances van RAV IJsselland, maar ook van ambulances uit andere regio’s die met een patiënt naar het Isala rijden.
In hoeverre acht u deze werkwijze een verbetering ten opzichte van de huidige praktijk, waarin gegevens vaak alleen inzichtelijk zijn in een portaal dat los staat van het patiëntendossier?
Deze werkwijze zorgt ervoor dat de informatie uit de vooraankondiging automatisch en snel beschikbaar komt in het ZiekenhuisInformatieSysteem (ZIS). De gegevens hoeven niet overgetypt te worden, de kans op fouten neemt daarmee af. En als het een bekende patiënt betreft ziet de arts ook meteen de medische historie van die patiënt. In acute situaties, waar elke seconde telt, kan dit van levensbelang zijn. Daarbij heeft de arts minder administratief werk en is het ook makkelijker om de rapportage te verzenden naar de huisarts. Bovendien is de informatie via het eigen ZIS van het ziekenhuis indien nodig beschikbaar voor andere ziekenhuisafdelingen dan uitsluitend de SEH.
Deelt u de mening dat de werkwijze van RAV IJsselland niet alleen kostbare tijd in spoedsituaties scheelt, maar ook leidt tot een meer zorgvuldige overdracht, omdat alle relevante patiëntgegevens bij aankomst in het ziekenhuis al bekend zijn?
Ja, zie ook de vorige antwoorden.
Hoe gaat u RAV's stimuleren om de werkwijze van RAV IJsselland over te nemen?
Meer dan 90% van de regionale ambulancevoorzieningen (RAV’s) doet al een vooraankondiging naar de ziekenhuizen. Het is nu echter vooral aan de ziekenhuizen om een koppeling te leggen met de gegevens die zij ontvangen vanuit de ambulance en bestaande patiëntendossiers in het ziekenhuisinformatiesysteem. Het ministerie brengt dit in overleggen met de brancheorganisaties van de ziekenhuizen onder de aandacht van de betrokken zorgaanbieders.
Welke eventuele (wettelijke) belemmeringen zijn er voor RAV's die ook met een dergelijk systeem willen gaan werken?
Voor de RAV’s zijn er geen belemmeringen, de meeste RAV’s versturen reeds vooraankondigingen volgens landelijke standaarden aan de ziekenhuizen. Een klein deel van de RAV’s bereidt zich nog voor op aansluiting op de landelijke uniforme systematiek. Aan de kant van ambulancezorg is men dus grotendeels «klaar». Het is aan ziekenhuizen om de geboden informatie via een koppeling rechtstreeks in hun ZIS te ontvangen.
Hoe gaat u deze belemmeringen verhelpen?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre deelt u de mening dat terugkoppeling over de staat van de patiënt van ziekenhuis naar ambulance-zorgverlener bijdraagt aan het lerend vermogen en kwaliteit van de acute zorgketen en de ambulance-zorgverlener in het bijzonder? Zo ja, klopt het dat deze terugkoppeling niet is toegestaan, en hoe gaat u dit verhelpen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het van belang dat Regionale Ambulancevoorzieningen op patiëntniveau een terugkoppeling kunnen krijgen van de uiteindelijke diagnose van het ziekenhuis. Hiermee kan de deskundigheid van de verpleegkundig centralisten van de Meldkamer Ambulancezorg en ambulanceverpleegkundigen nog verder verbeterd worden.
De Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) biedt hiervoor echter geen ruimte. Voor terugkoppeling van deze informatie is toestemming van de patiënt nodig.
Het ministerie is in overleg met Ambulancezorg Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuizen om te bezien of deze informatievoorziening mogelijk is en hoe de toestemming van de patiënt op een goede manier kan worden ingebed.
Het geweld, intimidatie en pestgedrag tegen homoseksuele asielzoekers in asielzoekerscentra |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Homoseksuele vluchtelingen lastiggevallen in noodopvang» en het bericht «Homoseksuele asielzoekers ook hier weggepest»?1
Ja.
Deelt u de constatering dat ondanks de goede voornemens van de regering om pestende, intimiderende en/of aanrandende asielzoekers aan te pakken in plaats van homoseksuele asielzoekers in safehouses te plaatsen, het pesten, intimideren en aanranden van homoseksuele asielzoekers nog steeds plaatsvindt in de asielopvang? Zo nee, waarom niet?
De verhoogde instroom van vreemdelingen veroorzaakt op diverse fronten fricties. Dit brengt logischerwijs spanningen met zich mee.
De veiligheid van bewoners en medewerkers en de leefbaarheid in de opvanglocaties blijven daarbij prioritair voor het COA. Hierbij is er bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen zoals LHBT’s. Het COA neemt in geval van incidenten (straf)maatregelen en stimuleert bewoners, in geval van mogelijk strafbare feiten, tot het doen van aangifte. Conform mijn toezegging tijdens het algemeen overleg Opvang, Terugkeer en Vreemdelingenbewaring op 19 januari jl. zal uw Kamer uiterlijk in maart worden geïnformeerd over de aangescherpte aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers. Hierbij zal het gehele scala van maatregelen inzichtelijk worden gemaakt: van de COA huisregels en de sanctieregeling van het COA tot en met de strafrechtelijke aanpak.
Klopt het dat dit probleem nog niet is opgelost omdat niet elk slachtoffer van intimidatie, pestgedrag en/of aanranding aangifte durft te doen?
Het doen van aangifte is belangrijk. Bij een (mogelijk) strafbaar feit zal het COA het slachtoffer stimuleren om aangifte te doen en het slachtoffer daarbij desgewenst begeleiding bieden. Desondanks zal niet iedere bewoner aangifte durven te doen. Het COA kan in geval van een mogelijk strafbaar feit een melding doen bij de politie of aangifte doen als getuige. Het COA bespreekt binnenkort met relevante partijen, waaronder het COC, op welke wijze de voorlichting aan bewoners, onder andere over het doen van aangifte, nog verder verbeterd kan worden. Doel hiervan is mede om de meldingsbereidheid van incidenten te vergroten en de drempel tot het doen van aangifte te verlagen.
Ook zonder dat aangifte wordt gedaan zijn er diverse mogelijkheden om de daders te straffen, afhankelijk van de zwaarte van het delict. Het COA kan er, zowel bij lichte incidenten als bij strafbare feiten, voor kiezen om de daders te sanctioneren op basis van het Reglement Onthouding Verstrekkingen (ROV). Het ROV is het sanctiebeleid van het COA en geeft het kader op basis waarvan het COA verstrekkingen aan haar bewoners kan onthouden en maatregelen kan toepassen in geval van overlast. De meest zware ROV-sanctie is het stopzetten van de opvang voor kortere of langere duur, dan wel definitief.
Onder voorwaarden kan een veroordeling wegens een ernstig misdrijf tot gevolg hebben dat een verblijfsvergunning wordt ingetrokken dan wel niet wordt verleend. Uw Kamer is per brief geïnformeerd over de aanscherping van het beleid ter zake.2
Hoe vaak is afgelopen jaar door een asielzoeker aangifte gedaan van een tegen hem door een andere asielzoeker gepleegd strafbaar feit, en in hoeveel gevallen hebben deze aangiftes geleid tot vervolging?
Bij aanhoudingen van verdachten wordt geregistreerd op geboorteplaats/-land en eventueel aanvullend op nationaliteit. Er wordt niet apart geregistreerd op categorieën, zoals bijvoorbeeld «asielzoekers». Om die reden kan er niet worden bezien in hoeverre aangiftes hebben geleid tot vervolging.
Bent u bereid uw eerder gekozen standpunt te wijzigen en slachtoffers van geweld, intimidatie of pestgedrag in asielzoekerscentra de mogelijkheid van een safehouse te bieden, nu blijkt dat het nog niet lukt om de daders tijdig en adequaat te isoleren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht aan het standpunt dat het geen meerwaarde heeft om te voorzien in een aparte opvang voor kwetsbare groepen asielzoekers. Dit past niet bij de wijze waarop wij in Nederland samenleven en doet ook geen recht aan de positie van deze groepen. Isolatie van kwetsbare groepen of slachtoffers uit die groepen is een verkeerd signaal en zou een stigmatiserend effect kunnen hebben.
Laat het duidelijk zijn, zowel het aanpakken van de daders als het beschermen van de slachtoffers zijn voor het kabinet belangrijke uitgangspunten. Uitgangspunt is dat de dader/overtreder naar een andere locatie wordt overgeplaatst, zodat het slachtoffer veilig is. Slachtoffers willen niet altijd de dader aanwijzen, soms is ook niet te achterhalen wie een incident heeft veroorzaakt. In die gevallen zal het COA zorgdragen voor een veilige plek binnen de opvang waar het slachtoffer kan verblijven. Als een slachtoffer direct gevaar loopt en het COA is van mening dat de veiligheid niet gegarandeerd kan worden door plaatsing elders van dader of, desgewenst, het slachtoffer, zal het COA het bestaande proces volgen dat ook wordt gehanteerd bij crisisplaatsing van vrouwen in een blijf van mijn lijf huis.
Hoe bent u voornemens de motie Azmani2 uit te voeren, waarin de Kamer vraagt om een apart regime voor veroordeelde vreemdelingen die niet kunnen worden uitgezet?
Conform mijn toezegging tijdens het algemeen overleg op 19 januari jl. zal uw Kamer uiterlijk in maart worden geïnformeerd over de aangescherpte aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers. Hierbij zal het gehele scala van maatregelen inzichtelijk worden gemaakt; van de huisregels en de sanctieregeling van het COA tot en met de strafrechtelijke aanpak.
Welke andere maatregelen heeft u reeds genomen om daders beter en sneller aan te pakken, en welke maatregelen gaat u hiertoe nog nemen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat ‘Eritrese meisjes moeten wegblijven uit deze kerk’ en ‘Twintig Eritrese vluchtelingen uit Oranje zwanger na bezoeken aan Rotterdamse kerk?’ |
|
Vera Bergkamp (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eritrese meisjes moeten wegblijven uit deze kerk» en «Twintig Eritrese vluchtelingen uit Oranje zwanger na bezoeken aan Rotterdamse kerk»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat hulpverleners, die Eritrese asielzoekers bijstaan, zich al langer zorgen maken over wat er in deze Eritrees-Orthodoxe Kerk gebeurd? Wat is er gedaan naar aanleiding van deze signalen?
In de periode 2014–2015 is de instroom van Eritrese asielzoekers in Nederland sterk gestegen. Het COA heeft daarom met verschillende organisaties en experts informatie over de Eritrese gemeenschap verzameld en met de opvangmedewerkers gedeeld. Het COA heeft mij gemeld dat zij signalen heeft ontvangen die duiden op mogelijke misstanden bij Eritrese individuen en binnen de Eritrese gemeenschap. Het gaat hierbij om signalen van uiteenlopende aard. Een aantal van de ontvangen signalen heeft betrekking op gebeurtenissen in of rondom de Eritrese kerk in Rotterdam.
Het COA kan de ernst en het waarheidsgehalte van deze signalen niet inschatten en heeft deze signalen gemeld bij de politie en EMM. Tegelijkertijd heeft het COA besloten om een aantal preventieve maatregelen te treffen. Deze maatregelen zijn uit voorzorg genomen en impliceren geenszins een beschuldiging richting bepaalde individuen of organisaties.
Voor wat betreft de signalen van eventueel misbruik in of rondom een kerk in Rotterdam hebben de politie en het Openbaar Ministerie in Rotterdam een oriënterend feitenonderzoek gedaan naar de herkomst van deze signalen. De politie en het Openbaar Ministerie in Rotterdam hebben mij laten weten dat er tot dusver geen aangiftes zijn gedaan en er tot dusver geen verdenking is van strafbare feiten met betrekking tot de Eritrese kerk in Rotterdam. Het Landelijk Parket van het OM zal de mogelijkheden verkennen om de signalen van mogelijke misstanden binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland op landelijk niveau en op multidisciplinaire wijze nader te bezien.
Kunt u aangeven in hoeverre u het wenselijk acht dat (minderjarige) asielzoekers meerdere nachten achtereen weg blijven? Welke stappen worden er gezet als bijvoorbeeld (minderjarige) vrouwelijke asielzoekers neerslachtig terugkomen en geen herinneringen meer hebben? Kunt u aangeven in hoeverre er een vertrouwenspersoon wordt ingeschakeld als asielzoekers niet willen praten over wat er in de tussenliggende periode is gebeurd?
Nidos is als voogdijorganisatie verantwoordelijk voor het geven van toestemming om elders te overnachten. Toestemming wordt gegeven nadat is nagegaan of de plaats waar de minderjarige overnacht ook veilig is. Nidos heeft het COA verzocht geen toestemming te geven voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen om naar de kerkdiensten in de Eritrese kerk in Rotterdam te gaan. Het COA kent geen gesloten locaties en kan dus niet voorkomen dat minderjarigen desondanks de Eritrese kerk in Rotterdam bezoeken. Het COA meldt aan Nidos en politie de vermissing van de minderjarige als hij/zij niet op locatie aanwezig is op de afgesproken momenten. Vervolgens wordt hierop door Nidos actie ondernomen.
Met de minderjarige worden gesprekken gevoerd om te achterhalen wat er zich heeft afgespeeld. Dit kan met de mentor van het COA of jeugdbeschermer. Mits gewenst wordt er gebruik gemaakt van landgenoten. Waar COA meent dat er sprake is van een (strafrechtelijke) misstand, stimuleert het COA de bewoners om aangifte te doen. Het COA stimuleert dit door in gesprek te zijn met bewoners en te ondersteunen in het doen van aangiften. Wanneer bewoners weigeren aangifte te doen, maakt het COA melding van misstanden bij de politie. Dat laatste is in dit geval gedaan.
Heeft u zich op het totaal aantal zwangerschappen, naast de genoemde 21–22, van jonge Eritrese vrouwen die deze kerk bezocht hebben, en de mate waarin deze zwangerschappen vrijwillig zijn ontstaan? Kunt u aangeven, indien u hier geen zicht op heeft, op welke manier u voornemens bent dit inzicht te verkrijgen?
Naar nu bekend is, zijn er ongeveer 25 Eritrese COA-bewoners die melden dat ze ongewenst zwanger zijn. Het merendeel betreft jonge, maar voor de wet volwassen vrouwen. Zij hebben zich gemeld bij GC A. Omdat GC A een medisch beroepsgeheim kent, wordt nadere informatie niet gedeeld met COA. Daarnaast heeft een drietal Eritrese vrouwen gemeld dat zij verkracht zijn. In alle gevallen is niet gezegd dat er een relatie is met de Eritrese kerk in Rotterdam. De vrouwen zijn aangemoedigd om aangifte te doen bij de politie. COA heeft melding gedaan bij politie en het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 hebben politie en OM in Rotterdam onderzoek gedaan naar de signalen van eventueel misbruik in of rondom de Eritrese kerk in Rotterdam.
In hoeverre vindt u dat het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA) en Stichting Nidos adequaat gehandeld hebben naar aanleiding van signalen die zij ontvingen over mogelijke misstanden in en rondom deze kerk?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 heeft het COA signalen ontvangen die duiden op mogelijke misstanden bij Eritrese individuen en binnen de Eritrese gemeenschap. Het COA en Nidos zijn verantwoordelijk voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Dit is een kwetsbare groep waarmee extra voorzichtig moet worden omgegaan. Dit betekent dat als er aanwijzingen zijn voor mogelijke misstanden, dat er maatregelen worden genomen om deze groep te beschermen. Op basis hiervan begrijp ik de keuze van het COA en Nidos om uit voorzorg alleenstaande minderjarige vreemdelingen geen verlof te geven om de Eritrese kerk in Rotterdam te bezoeken.
Kunt u aangeven hoeveel meldingen er bij het COA binnen zijn gekomen over misstanden? In hoeveel procent van de gevallen is er gekozen voor extra begeleiding en in welke vorm en met welke intensiviteit dit is verleend? En in hoeveel procent van de gevallen is er gekozen voor beschermde opvang?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat het beleid is binnen het COA als seksueel misbruik wordt ontdekt, of er vermoedens van seksueel misbruik leven?
Indien COA-medewerkers menen dat er sprake is van een (strafrechtelijke) misstand, stimuleert het COA de betreffende bewoners om aangifte te doen. Wanneer bewoners weigeren aangifte te doen maakt het COA melding van misstanden bij de politie. Daarnaast kan ook extra seksuele voorlichting gegeven worden.
Kunt u aangeven in hoeverre asielzoekers worden begeleid op het gebied van seksuele gezondheid? Op welke manier wordt er aandacht aan preventie, gebruik van voorbehoedsmiddelen en seksueel overdraagbare aandoeningen besteed?
Seksuele gezondheid is een belangrijk thema in de voorlichting die door de GGD aan alle asielzoekers wordt aangeboden. Deze voorlichting wordt gegeven in diverse taalgroepen, mannen en vrouwen apart, met tolk. De voorlichting heeft betrekking op:
Bewoners krijgen de factsheet gezondheidszorg met informatie (beeld en in eigen taal) over hoe de toegang tot gezondheidszorg in Nederland en op locatie is geregeld. Individuele vragen over anticonceptie en soa kunnen worden gesteld bij de zorgverleners. Alle anticonceptie (m.u.v. sterilisatie) wordt vergoed. Condooms worden op verzoek verstrekt.
In hoeverre is er beleid ontwikkeld op het gebied van preventie als het gaat om de aanpak van seksueel misbruik in – en rondom – asielzoekerscentra en/of vluchtelingenopvang voor zowel meisjes en jongens?
Voor incidenten die betrekking hebben op seksueel misbruik schakelt het COA de politie in. Minderjarigen krijgen, net als ook volwassenen, seksuele voorlichting van de GGD. Ook worden er weerbaarheidstrainingen ingezet. Aanvullend geldt voor minderjarigen dat zij, conform het methodisch kader, gesprekken voeren met mentor en jeugdbeschermer waarin seksualiteit en veiligheid onderwerp van gesprek is.
Kunt u aangeven hoe zwangerschapsbegeleiding en kraamzorg is geregeld voor de ruim 20 Eritrese meisjes die zwanger zijn geworden?
Zwangere vrouwen ontvangen de factsheet zwangerschap met informatie (beeld en in eigen taal) over hoe de zwangerschaps- en geboortezorg in Nederland is geregeld. Op (nagenoeg) elke locaties is er een COA-aandachtsfunctionaris zwangere vrouwen die speciale aandacht heeft voor de zwangere bewoonsters en letten op het welzijn van moeder en kind. De werkwijze m.b.t. zwangerschapsbegeleiding en geboortezorg is vastgelegd in landelijk geldende afspraken tussen COA, GC A, verloskundigen/gynaecologen, GGD GHOR, kraamzorg en MCA (Menzis/COA administratie). Deze ketenafspraken zijn in september 2015 geactualiseerd.
Wat is uw reactie op de beweringen dat het onduidelijk is waar deze vrouwen nu zijn? Klopt het dat deze vrouwen niet in het vizier van het COA zijn?
De vrouwen die zwanger zijn hebben zich gemeld bij GC A. GC A kent een medisch beroepsgeheim. De identiteit van de individuele zwangere vrouwen wordt derhalve niet gedeeld met het COA. Het is aan de vrouwen zelf of zij in de gesprekken met het COA medewerkers hun situatie willen bespreken. Het COA weet niet in alle gevallen wie deze vrouwen zijn en kan dus ook niet aangeven of zij nog in Oranje zijn of al zijn uitgestroomd naar een gemeente in Nederland.
Verder heeft het COA, zoals aangeven in antwoord op vraag 2, na de ontvangen signalen extra aandacht gegeven aan alle Eritrese vrouwen in Oranje, middels het geven van groepsvoorlichting door de GGD over seksualiteit en middels individuele gesprekken.
Op welke termijn verwacht u dat de politie en het openbaar ministerie met hun bevindingen naar buiten zullen treden? Is hiervoor een tijdspad gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Drugsafval in landbouwakkers |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Mdma-resten van Xtc-productie gevonden in maïsplanten»1 en «Gedeputeerde belooft drugsafval snel op te ruimen»2?
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat sporen van drugsafval zijn aangetroffen in landbouwgewassen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Koşer Kaya en Bergkamp (beiden D66) aan de Staatssecretarissen van Economische Zaken en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de vondst van MDMA-resten van xtc-productie in maïsplanten vormen de in de planten aangetroffen gehaltes aan amfetamine en MDMA naar het oordeel van bureau risicobeoordeling van de NVWA (bureau) geen gevaar voor de dier- en volksgezondheid. In die zin is het geen reden tot zorg. Dat neemt niet weg dat sporen van drugsafval niet in landbouwgewassen thuishoren. Er wordt dan ook stevig ingezet op het bestrijden van drugscriminaliteit en dumping van drugsafval. Zie ook antwoord op vraag 15.
Welke onderzoeken worden nu uitgevoerd naar de risico’s voor de dier- en volksgezondheid? Bent u bereid de uitkomst van die onderzoeken met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u ondernemen om risico’s voor dier- en volksgezondheid en zorgen daarover weg te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de omvang van het dumpen van drugsafval in gierkelders? Is de recente informatie over drugsafval in landbouwgewassen voor u aanleiding om onderzoek hiernaar te intensiveren?
Dit is de eerste keer dat geconstateerd is dat er drugsafval in een gierkelder is gedumpt. Ik heb vooralsnog geen indicatie dat er bij meer landbouwbedrijven drugsafval is gedumpt. Ik zie dan ook op dit moment geen reden om extra tijd en middelen te stoppen in het, zonder concrete aanleiding, onderzoeken van arealen en gierkelders. Bij een verdenking van besmetting van gierkelders of gewassen op een bedrijf zal dit worden onderzocht.
Wordt onderzocht welke arealen gewassen bestemd voor voedselproductie besmet zijn met drugsafval? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid onderzoek hiernaar te intensiveren?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt onderzoek gedaan naar de bodemgesteldheid? Hoe lang blijft de bodem verontreinigd met afvalstoffen? Hoe voorkomen we dat chemisch materiaal het grondwater bereikt en wie draagt de kosten voor sanering? Worden er gedurende de periode van verontreiniging geen gewassen meer verbouwd?
Van de provincie Noord-Brabant heb ik vernomen dat zij oriënterend onderzoek laat uitvoeren naar de effecten van bodemverontreiniging als gevolg van dumpingen in de natuur en de wijze van aanpak. Uit dit onderzoek zal ook volgen hoe lang de bodem verontreinigd blijft en of er risico bestaat voor het grondwater.
In de Wet bodembescherming (Wbb) is een zorgplicht opgenomen, waarvan het uitgangspunt is dat alle bodemverontreiniging moet worden opgeruimd, in eerste instantie door de veroorzaker en als dit niet mogelijk is door de eigenaar van de grond waar het (drugs)afval is gedumpt. Zij dragen ook de kosten voor de sanering. Zowel gemeente, provincie als Rijk zijn op grond van artikel 95, lid 3 van de Wbb bevoegd gezag in dezen. In de praktijk wordt dit opgepakt door het bevoegd gezag waar de calamiteit wordt gemeld. Meestal is dit de gemeente, maar het kan bijvoorbeeld ook Rijkswaterstaat zijn bij dumpingen in Rijkswateren. De Omgevingsdienst Zuid Oost Brabant (ODZOB) werkt al jaren met een protocol Regeling Verwijdering Calamiteuze Stoffen (RVCS), waarin vastgelegd is hoe gehandeld dient te worden bij het opruimen van afval. Dit protocol is inmiddels uitgebreid met een hoofdstuk over bodembescherming en wordt momenteel in de praktijk getoetst. Het is de bedoeling om dit protocol eerst in Noord-Brabant uit te rollen, alvorens het landelijk te implementeren.
Is u bekend dat vanuit de lucht (in Limburg met vliegtuigen) gezocht wordt naar vermenging van maïsgewassen en wietteelt op akkers? Bent u bereid dit onderzoek te intensiveren?
Ik heb begrepen dat het afgelopen jaar in Limburg met een helikopter is gezocht naar de vermenging van maïsgewassen en wietteelt op akkers. Van de Nationale Politie heb ik vernomen dat de politie-eenheid Limburg tevreden is over deze zoekmethode; door beter zicht kunnen zij wietteelt vanuit de lucht effectiever detecteren dan vanaf de grond. Het is aan lokale en regionale overheden al dan niet de keuze voor deze zoekmethode te maken.
Op welke manier kunnen goedwillende boeren worden ondersteund in het drugs(afval)vrij houden van hun onderneming? Bent u bereid een meldpunt in te richten voor vragen en meldingen van boeren en andere landeigenaren?
Er worden reeds maatregelen genomen om het probleem van deze vorm van drugsafvaldumping tegen te gaan. Zo is er in Noord-Brabant een Projectgroep «Samen Tegen Dumpen» ingesteld. In deze Projectgroep komen onder anderen Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten, Politie, NFI, Taskforce Brabant Zeeland, LFO en (chemisch) afvalmanagement samen. Eén van de doelen van deze samenwerking is het op een uniforme manier snel en veilig opruimen van drugsafval en (indirect) het voorkomen van dumpingen door bijvoorbeeld labs op te rollen en koeriers aan te houden. Een vergelijkbaar initiatief in Limburg, het Masterplan «Limburg Drugslab-vrij», bevindt zich momenteel in een verkennende fase. Door dergelijke initiatieven, alsmede vanwege de mogelijkheid informatie te geven aan bijvoorbeeld Meld Misdaad Anoniem of aan het Team Criminele Inlichtingen bij de Politie, zie ik momenteel geen toegevoegde waarde in een nieuw meldpunt.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat het drugsafval in de gierputten nog steeds niet is opgeruimd, bijna een jaar na de ontmanteling van het Xtc-laboratorium? Waarom heeft dit opruimen zo lang geduurd?
Drugsoverlast, en dus ook overlast van drugsafval, moet zoveel mogelijk beperkt worden. Zoals al aangegeven in het antwoord op vraag 7 is het opruimen van drugsafval in eerste instantie aan de veroorzaker. Indien dit, om welke reden dan ook, niet mogelijk is, valt het opruimen onder de verantwoordelijkheden van de perceeleigenaar. Het is aan de gemeente om hier toezicht op te houden. Ik kan niet beoordelen in hoeverre het opruimen mogelijk langer dan noodzakelijk heeft geduurd. Wel constateer ik dat de met drugsafval vervuilde mest op 29 januari 2016 in opdracht van de perceeleigenaar en in samenspraak met de gemeente is verwijderd.
Hebben omwonenden geen blijvende gezondheidsschade opgelopen doordat het drugsafval zo lang in kelders heeft gelegen? Laat u onderzoeken of lekkage naar het grondwater heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Er zijn in opdracht van de GGD Brabant/Zeeland door het RIVM luchtmetingen uitgevoerd in de directe omgeving van het bedrijf. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen hogere concentraties van vervuilende stoffen zijn aangetroffen in de buitenlucht dan normaal. Wel is er bij het verwijderen van de vervuilde mest kortstondig sprake geweest van enige geuroverlast. De GGD heeft aangegeven dat hiervan geen gezondheidsklachten te verwachten waren.
Het is aan het waterschap en de provincie om te bepalen in hoeverre het noodzakelijk is om respectievelijk het oppervlakte- of grondwater te onderzoeken. Nadat bleek dat de mest op de akker was uitgereden is overwogen het oppervlaktewater te testen. Aangezien er geen mestsporen op omliggende sloten werden aangetroffen is hiervan afgezien.
Deelt u de mening dat de provincie, die nu binnen een week het afval zal opruimen, noch de gemeente mogen opdraaien voor de kosten van het opruimen van drugsafval?
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2627) heb gemeld, ben ik van oordeel dat de schade als gevolg van het dumpen van drugsafval ten laste dient te komen van de dader. Het lukt echter vaak niet om de schade op de dader te verhalen. Ik zie geen mogelijkheid om pluk-ze-gelden van drugscriminelen te laten terugvloeien in een fonds voor het opruimen van drugsafval. De begrotingssystematiek laat dit niet toe. Pluk-ze-gelden vloeien in de algemene middelen. Ik kan dus niet over deze gelden beschikken.
De Minister van Infrastructuur en Milieu (IenM) heeft uitvoering gegeven aan het amendement Cegerek-Dijkstra. In een op 3 december 2015 tussen de Minister van IenM en de provincies afgesloten convenant zijn afspraken gemaakt over het in 2015, 2016 en 2017 door het Rijk jaarlijks beschikbaar stellen van € 1 miljoen voor de kosten van het opruimen van gedumpt drugsafval. In de evaluatie van het convenant in 2016 zullen onder meer de mogelijkheden verkend worden voor de in het amendement beoogde duurzame financieringsoplossing na 2017. Daarmee wordt ook voldaan aan de strekking van de motie Segers c.s.
Bent u bereid de pluk-ze gelden van drugscriminelen te laten terugvloeien in een fonds voor het opruimen van drugsafval, waardoor ook decentrale overheden hier een beroep op kunnen doen?
Zie antwoord vraag 12.
Is het fonds voor opruimen van drugsafval dat door u is ingesteld toereikend? Hoe staat het in dat kader met de uitvoering van de motie-Segers c.s. (Kamerstuk 24 077 nr. 351)? Worden situaties zoals in Someren met de komst van dit fonds voorkomen? Kan met de komst van dit fonds geen discussie meer bestaan over wie de kosten draagt voor het opruimen van drugsafval?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om in Noord-Brabant de strijd tegen drugs te intensiveren? Zo ja, hebben politie en het Openbaar Ministerie voldoende capaciteit om daar die strijd te voeren?
Na verontrustende signalen van OM, politie en het bestuur over fors toenemende drugscriminaliteit in Zuid-Nederland is reeds medio 2014 besloten om capaciteit te labelen om dit probleem aan te pakken. Voor deze aanpak – Intensivering Zuid – is 125 fte binnen de politie en 15 fte binnen het OM gelabeld in speciale ondermijningsteams.
De Intensivering Zuid vergroot de strafrechtelijke slagkracht binnen de integrale aanpak (samenwerking OM, politie, openbaar bestuur, Belastingdienst, FIOD, Douane, Koninklijke Marechaussee, de RIECs en de Taskforce Brabant-Zeeland) om criminele netwerken te verstoren en de productie van hennep en synthetische drugs substantieel terug te dringen. Zo wordt bovendien dumping van drugsafval in het milieu (met gevaar voor mens en dier) teruggebracht en vermenging tussen de boven- en onderwereld bestreden. Tevens draagt het bij aan de bewustwording en beeldvorming van een daadkrachtige overheid. De intensieve samenwerking werpt zijn vruchten af. Het jaarverslag van de intensivering wordt op dit moment samengesteld, over de resultaten zal ik uw Kamer informeren.
De berichten dat veel vluchtelingenkinderen nog steeds geen onderwijs ontvangen |
|
Loes Ypma (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten in diverse media die aangeven dat het onderwijs aan vluchtelingenkinderen te wensen overlaat?
Ik ben bekend met deze berichtgeving. Voor leerplichtige asielzoekerskinderen die op een bestaande opvanglocatie (AZC) terecht komen, is er al een onderwijsvoorziening en kunnen kinderen snel naar school. Door de sterke instroom van het aantal asielzoekers is het gebruik van noodopvanglocaties echter noodzakelijk. Op deze nieuwe locaties is nog geen onderwijs voorhanden. Het kost tijd om een onderwijsvoorziening in te richten. Uitgangspunt is dat dit gebeurt binnen de termijn van uiterlijk drie maanden na binnenkomst in Nederland, conform de Europese Richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten.1
Was u al op de hoogte van de situatie dat het voor scholen onduidelijk is hoeveel kinderen onderwijs nodig hebben en zij zich hierdoor niet kunnen voorbereiden op de komst van vluchtelingenkinderen? Kunt u aangeven hoeveel kinderen op dit moment wachten op onderwijs en hoe lang zij al wachten?
Ja, dat is mij bekend. Ik heb u toegezegd om u voor 1 april 2016 te informeren over het aantal asielzoekersjongeren op school in Nederland.2 Op dit moment is de registratie van asielzoekerskinderen in de diverse opvanglocaties van het COA niet gekoppeld aan de registratie van jongeren in het onderwijs. Ik heb met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgesproken dat deze koppeling, met inachtneming van de privacyregels, tot stand wordt gebracht. Zodra dit gelukt is, komt in beeld welke kinderen naar school gaan en welke nog niet.
Bent u zich bewust van de problemen die deze onduidelijkheid kan geven? Hoe gaat u het tekort aan ondersteuning op het gebied van traumaverwerking, onvoldoende NT21 docenten en te weinig of geen geschikt lesmateriaal zo spoedig mogelijk oplossen?
Ik ben me ervan bewust dat onduidelijkheid over het aantal asielzoekerskinderen tot problemen kan leiden voor de scholen die het onderwijs moeten verzorgen. Daarom streven de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik er naar om die gegevens zo snel mogelijk en structureel ter beschikking te krijgen.
Voor traumaverwerking gelden specifieke afspraken. Gemeenten zijn in principe vanuit de Jeugdwet verantwoordelijk voor de jeugdhulp aan alle kinderen. Dit geldt ook voor de jeugdhulp aan vluchtelingenkinderen. Voor de hulp aan vluchtelingenkinderen die in een opvanglocatie van het COA verblijven, is een afwijkende afspraak gemaakt. Het COA organiseert en financiert in deze gevallen de jeugdhulp. Voor het onderwijs zijn er verschillende organisaties actief die leerkrachten kunnen helpen bij het herkennen van trauma’s, het organiseren van veiligheid in de klas en bij eventuele doorverwijzing.
Ik krijg ook signalen dat er te weinig bevoegde NT2-docenten zijn maar een analyse ontbreekt. Ik heb het CAOP opdracht gegeven om te onderzoeken hoe groot dit tekort nu en in de nabije toekomst is. Daarnaast heb een aantal maatregelen in gang gezet.4 Ik laat uitzoeken of flexibele opleidingsroutes zijn in te richten. Voorts zorgen we ervoor dat meer pabo-gediplomeerden met bijscholing en een ontheffing in aanmerking komen om bevoegd les te geven aan nieuwkomers.
Tot slot heb ik het LOWAN gevraagd om zowel voor het primair onderwijs als het voortgezet onderwijs leskisten te ontwikkelen samen met de diverse onderwijsorganisaties en leerkrachten. Dit lesmateriaal is dit voorjaar gereed en beschikbaar voor de scholen.
Welke mogelijkheden zijn er voor scholen en samenwerkingsverbanden om signalen en vragen door te geven? Hoe gaat u naar scholen communiceren hoe zij aan de aangekondigde ondersteuning kunnen komen en wanneer deze beschikbaar is? Welke extra stappen bent u bereid te ondernemen als de aangekondigde middelen onvoldoende blijken te zijn om scholen te ondersteunen?
Om te zorgen dat alle signalen en vragen over asielzoekersonderwijs mij bereiken, zet ik sinds 1 februari negen ervaren accountmanagers in. De accountmanagers informeren samen met LOWAN en de sectororganisaties scholen en gemeenten over maatwerkfinanciering, geven voorlichting en verspreiden kennis. Daarnaast hebben onderwijswethouders van de G37 onlangs van mij een informatiedocument over asielzoekersonderwijs ontvangen. Ik verspreid dit document door middel van nieuwsbrieven en websites nu breed. Tot slot heeft de PO-Raad een helpdesk ingericht. Samen met de sectororganisaties, het LOWAN en de VNG bezie ik of deze maatregelen afdoende zijn of dat aanvullende activiteiten noodzakelijk zijn.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitwerking van motie Ypma betreffende duidelijke communicatie over maatwerkfinanciering voor onderwijs zowel in opvangcentra als in reguliere scholen2 en met de motie Ypma waarin vragen gesteld worden over het aantal peilmomenten en verstrekking van financiering vanaf één kind in het basisonderwijs?3
De informatie over maatwerkfinanciering heb ik de afgelopen periode breed verspreid door middel van nieuwsbrieven, websites en de aangestelde accountmanagers. Bovendien wordt het informatiedocument regelmatig geactualiseerd.
De scholen voor primair onderwijs kunnen maatwerkfinanciering aanvragen voor het verzorgen van onderwijs aan asielzoekerskinderen. Op basis van de ervaringen met de maatwerkfinanciering pas ik de huidige regelingen aan waarbij ik het aantal peilmomenten en de drempels die nu in de bekostiging zitten, kritisch zal bezien. Ik zal u hierover nader informeren in de eerstvolgende voortgangsrapportage asielzoekersonderwijs. Deze rapportage stuur ik u voor de zomer van 2016 toe.
Een docent die structureel wordt overbelast door het schoolbestuur |
|
Jasper van Dijk , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het artikel «Docent wordt structureel overbelast door het schoolbestuur»?1
Ik maak mij, net als u, zorgen om het aantal leraren dat aangeeft last te hebben van een zeer hoge werkdruk en het aantal leraren dat hierdoor uitvalt. Ik vind het belangrijk dat leraren zich in voldoende mate gesteund voelen in hun werk en voldoende tijd en aandacht kunnen besteden aan hun hoofdtaken. De leraar is immers de spil van ons onderwijs en absoluut onmisbaar. De oplossing voor de ervaren hoge werkdruk is niet eenvoudig en maar beperkt te beïnvloeden door landelijk beleid. Aandacht voor de werkdruk die een leraar ervaart, is in de eerste plaats een zaak van de leraar en diens leidinggevende. Een onevenredig hoge werkdruk kan immers heel veel oorzaken hebben en in het gesprek met de leidinggevende moet gezocht worden naar oplossingen. In voorkomende gevallen zal de schoolleider voor oplossingen in gesprek moeten met het bestuur. Dit maakt werkdruk een onderwerp dat door de werkgever en de werknemer gezamenlijk besproken wordt. Daar zijn in het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) en in de cao ook afspraken over gemaakt. Het TALIS-onderzoek geeft aan dat leraren in de onderbouw van het voortgezet onderwijs in Nederland met een fulltime aanstelling gemiddeld 41,2 uur per week werken. Dat komt overeen met de afspraken in de cao. Bovendien is dit gemiddeld ongeveer even lang als de werkweek van collega’s uit Noordwest Europese landen (41,1 uur).2
Ik kan op dit moment niet ingaan op het in het artikel aangehaalde individuele geval, omdat de betreffende lerares na de uitspraak van de rechter op 26 januari jongstleden hoger beroep heeft aangetekend en ik mij van commentaar wil onthouden zolang deze zaak onder de rechter is.
Is het waar dat het schoolbestuur bepaalt hoeveel tijd een docent krijgt voor een taak? Zo ja, deelt u de mening dat een schoolbestuur dan ook de vrijheid heeft om veel meer taken te geven dan redelijk is, binnen een bepaald aantal uren?
Ja, de CAO VO 2011–12 bepaalt in artikel 7 dat elke school met inachtneming van het in dat artikel bepaalde, een taakbeleid moet ontwikkelen. In dat taakbeleid staat de te besteden tijd onderverdeeld in algemene taken en bijzondere taken. Ik ga er van uit dat een schoolbestuur hierbij de uitvoerbaarheid in het oog houdt.
Deelt u de berekening van docent H., waaruit blijkt dat haar baan geen 75% omvat, maar 125%? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op de vragen 3 tot en met 5 en 7 en 9 geldt dat ik niet kan ingaan op dit individuele geval, omdat deze zaak onder de rechter is.
Is het waar dat het schoolbestuur het mailadres van docent blokkeerde, nadat zij via de mail met collega’s wilde overleggen over de werkdruk? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Is het waar dat docent op non-actief werd gezet toen «de directie merkte dat ze opnieuw met collega’s over beleid sprak»?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat docenten altijd vrijuit met collega’s moeten kunnen spreken over hun werkzaamheden? Zo ja, bent u bereid het schoolbestuur aan te spreken op hun autoritaire werkwijze? Zo nee, waarom niet?
Het lijkt mij in algemene zin dat het de werksfeer bevordert als leraren met collega’s vrijuit kunnen praten over hun werkzaamheden. Voor goed onderwijs is werken in teamverband onmisbaar.
Hoe oordeelt u over deze uitspraak van het schoolbestuur over de uitvoerbaarheid van de werkzaamheden: «we tellen niet de uren, maar we houden in de gaten dat het werk voor docenten haalbaar blijkt»? Vindt u dit een verantwoorde werkwijze of erkent u dat het nogal onzorgvuldig is?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het taakbeleid van scholen zorgvuldig onderbouwd en transparant moet zijn, zodat docenten weten waar zij aan toe zijn? Wat onderneemt u om dit te bevorderen?
Ik deel die mening, maar zie het niet als een overheidstaak op dit specifieke aspect beleid te voeren. Het in dit verband toepasselijke artikel 7 CAO VO 2011–12 schrijft de werkgever voor een taakbeleid te ontwikkelen. Een (nieuw) taakbeleid kan uitsluitend van kracht worden indien het is vastgesteld in overleg met de personeelsgeleding van de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad (P(G)MR). Bovendien is vereist dat het voorgenomen beleid met werknemers van de school wordt besproken en door hen met een tweederde meerderheid wordt goedgekeurd. De cao schrijft voor aan welke onderwerpen in het taakbeleid aandacht moet worden besteed, maar laat de verdere invulling daarvan over aan werkgevers/scholen.
Bent u bereid een «tegenberekening» te vragen van het schoolbestuur, een tabel waarin het bestuur aantoont hoe alle taken in het aantal uren van docent passen? Zo nee, erkent u dat zonder tegenberekening onduidelijkheid blijft bestaan?
Zie mijn antwoord bij vraag 3.
Bent u het ermee eens dat deze docent uw volledige steun verdient, omdat zij strijdt voor goede arbeidsomstandigheden in het onderwijs?
Zoals eerder vermeld ga ik niet in op zaken die onder de rechter zijn. Ik bied in generieke zin alle leraren in Nederland steun via de Lerarenagenda en ook via mijn beleid om de professionele ruimte te vergroten en regeldruk merkbaar te verminderen.
Wat onderneemt u om de hoge werkdruk in het onderwijs te bestrijden?
Het tegengaan van werkdruk begint in de school. Werkdruk komt vooral door de manier waarop schoolteams het onderwijs en het werk invullen. Ze gaan zelf over de manier van vergaderen of van het bijhouden van administratie. Onderzoek van CNV onderwijs laat zien dat tweederde van de leraren vindt dat ze te veel tijd aan vergaderen besteden, terwijl driekwart aangeeft teveel tijd kwijt te zijn aan administratie en papierwerk.3 De schoolleider speelt een belangrijke rol om hier op te sturen en te prioriteren.
De aanpak van werkdruk is echter niet alleen zaak van de school. Ook de overheid speelt daarin in een rol. Het landelijk beleid is er op gericht om de acties op schoolniveau verder te ondersteunen. Zo investeert OCW gezamenlijk met de VO-raad in de versterking van HRM-beleid. Hierdoor wordt de organisatie versterkt en worden leraren toegerust om hun bijdrage aan de onderwijsdoelstellingen te kunnen realiseren en gericht te professionaliseren waar dat nodig is. Leraren die zich sterker voelen in hun vak, kunnen het werk beter aan.
Daarnaast onderneem ik stappen om de regeldruk merkbaar te verminderen. In het kader van de Regeldrukagenda 2014–2017 werkt OCW samen met partijen in het veld aan de uitvoering van de afspraken. Voor het vo is dat onder andere het stimuleren van professionele dialoog, het bieden van meer ruimte voor flexibiliteit en maatwerk, het wegnemen van belemmeringen voor (regionale) samenwerking, het opstellen van een handreiking over taakbeleid en slim omgaan met «tijd».
Het Ministerie van SZW is in 2014 een campagne rondom werkstress gestart, mede gericht op scholen. Doel van deze campagne is het bevorderen dat werkgevers en werknemers de signalen van werkstress vroegtijdig herkennen en dat het onderwerp bespreekbaar wordt. Ik wil, samen met mijn collega van SZW, de generieke activiteiten voor de publieke sector nog gerichter inzetten voor scholen.
Bent u bereid onafhankelijk te laten onderzoeken wat de werkelijke inspanning en tijdsduur is van taken die docenten moeten uitvoeren? Zo nee, hoe voorkomt u dat hierover onduidelijkheid blijft bestaan?
Het Ministerie van OCW maakt gebruik van een regulier onderzoek naar onder andere werkdruk, zoals de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van TNO.
Daarnaast is werkdruk binnen het internationale onderzoek onder leraren in het vo (TALIS) één van de thema’s. Ook lopen er vanuit OCW incidentele onderzoeken naar de werkdruk onder leraren. Aanvullend op andere onderzoeken hebben de sociale partners in het kader van de Regeldrukagenda 2014–2017 opdracht gegeven een vervolgonderzoek te verrichten op eerder onderzoek naar de werkdruk. De precieze onderzoeksvraag wordt thans gedefinieerd en taakbeleid zal hierbij aan de orde komen. Ik verwacht dat het onderzoek snel van start zal kunnen gaan. Ondertussen blijf ik met de bonden en met leraren en schoolleiders en de VO-raad graag in gesprek om samen te bezien of aanvullende acties mogelijk zijn om de ervaren werkdruk te verminderen.
De penibele situatie waarin onderwijsinstelling Kikidio als aanbieder van onderwijs voor hoogbegaafde kinderen, verkeert |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brandbrief en/of statement van Kikidio, waarin zij als school voor begaafde kinderen aangeeft niet langer financieel het hoofd boven water te kunnen houden? Zo ja, hoe beoordeelt u dit zorgwekkende signaal van Kikidio, met name vanwege de gevolgen voor de leerlingen en hun ouders die hiermee mogelijk zonder een bij deze doelgroep passend onderwijsaanbod komen te zitten?
Ik heb kennis genomen van deze brief. Kikidio is een kleinschalig initiatief dat nu een oplossing biedt voor enkele hoogbegaafde basisschoolleerlingen met een extra ondersteuningsvraag. Deze school voldoet sinds het moment dat de school is aangemerkt als «school in de zin van de Leerplicht 1969» aan de eisen zoals die in het Toezichtkader niet bekostigd primair onderwijs zijn vastgelegd. Dit houdt in dat leerlingen die bij Kikidio onderwijs volgen, voldoen aan de leerplicht. In de afgelopen periode zijn enkele kinderen overgestapt naar een plek in het bekostigd onderwijs. Vanwege het beperkte aantal kinderen dat er onderwijs volgt, mede omdat scholen en samenwerkingsverbanden zelf steeds meer alternatieven organiseren voor hoogbegaafde leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte, geeft Kikidio aan in financiële problemen te komen. OCW heeft hier in de afgelopen weken met Kikidio over gesproken. Er vindt op korte termijn een vervolgoverleg plaats met de samenwerkingsverbanden primair onderwijs in de regio om te bespreken hoe de expertise van Kikidio in de regio kan worden ingezet.
Hoe verhoudt deze penibele situatie zich tot de uitvoering van de motie Ypma1 over financiering van maatwerkoplossingen zoals Kikidio? Kunt u aangeven hoe u dit in relatie tot elkaar beziet?
Op dit moment is het niet mogelijk om met onderwijsbekostiging onderwijs bij kleinschalige inititieven te volgen, wel is het mogelijk om deskundigheid in te kopen. Daarmee kan een samenwerkingsverband of school een leerkracht of onderwijsmateriaal van Kikidio inkopen om bijvoorbeeld in te zetten in een plusklas. In de brief over onderwijs op een andere locatie heb ik aangekondigd het wettelijk mogelijk te willen maken dat in uiterste gevallen, als het samenwerkingsverband niet zelf in een passend aanbod kan voorzien, de bekostiging van een aanbod op kleinschalige initiatieven toe te staan.2 Hiervoor is een wetswijziging nodig.
Deelt u de mening dat een succesvolle maatwerkoplossing zoals Kikidio en de kinderen die daar gebaat bij zijn, gebaat zijn bij het wegnemen van financieringsdrempels, zoals beoogd met de motie van het lid Ypma? Zo ja, wat betekent dit concreet voor uw inzet? Zo nee, waarom niet?
Ik deel het uitgangspunt dat er voor elk kind met een extra ondersteuningsbehoefte een passende plek moet worden aangeboden. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de school en bij het samenwerkingsverband. Als zij niet zelf in een passend aanbod kunnen voorzien, wil ik het mogelijk maken dat er met onderwijsbekostiging onderwijs bij een kleinschalig initiatief wordt gevolgd.
Deelt u de mening dat hoogbegaafde leerlingen vaak tussen de wal en het schip vallen en een organisatie als Kikidio van groot belang is, ook vanwege hun reeds 13 jaar lange ervaring, het feit dat ze voldoen aan inspectietoezicht en werken met bevoegde docenten, die allen met hart en ziel onder het cao loon werken omdat ze geloven in de noodzaak van hun werk?
Nee, ik deel de mening dat hoogbegaafde leerlingen vaak tussen wal en schip vallen niet. Scholen en samenwerkingsverbanden zijn, ondersteund door het Informatiepunt Onderwijs & Talentontwikkeling, in toenemende mate in staat om hoogbegaafde leerlingen binnen de basisondersteuning en in bijvoorbeeld plusklassen het onderwijs te bieden dat zij nodig hebben en dat past bij hun mogelijkheden.
Is er onlangs gesproken met Kikidio over de penibele situatie waarin deze onderwijsorganisatie verkeert? Ziet u een oplossing op korte termijn, waardoor deze onderwijsorganisatie kan blijven bestaan? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dit gesprek alsnog aan te gaan?
Er is in januari 2016 met Kikidio gesproken over de situatie waarin de school verkeert. Met hen is afgesproken dat er op korte termijn met ondersteuning vanuit OCW een gesprek wordt gefaciliteerd met de samenwerkingsverbanden primair onderwijs in de regio om te bespreken hoe de expertise van Kikidio in de regio kan worden ingezet. De accountmanagers passend onderwijs van de betreffende samenwerkingsverbanden zullen bij dat gesprek aanwezig zijn.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het binnenkort plaatsvindende Algemeen overleg over Passend Onderwijs?
Ja.
De Special Olympic World Games |
|
Carla Dik-Faber (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de Special Olympics World Games; een uniek en wereldwijd sportevenement voor sporters met een verstandelijke handicap, waaronder sporters met het syndroom van Down?
Ja, ik ken de Special Olympics World Games. Aan het begin van de voorbereidingsperiode van de zomereditie afgelopen zomer in Los Angeles heb ik voor de sporters een videoboodschap ingesproken om ze veel succes en plezier toe te wensen.
Bij de editie daarvoor in Athene (2011) was ik zelf aanwezig om ze persoonlijk aan te moedigen. Ik denk nog altijd met veel plezier terug aan het enthousiasme van alle sporters, begeleiders en staf in de sportieve strijd van de World Summer Games.
Is u bekend dat bij de Special Olympics World Summer Games in Los Angeles afgelopen zomer de Nederlandse équipe maar liefst 17 gouden medailles heeft binnen gehaald?1 Bent u ook trots op de prestatie van deze sporters?
Ja, ik ben op de hoogte van de goede resultaten die het Nederlandse team heeft behaald. De 65 sporters die naar Los Angeles zijn afgereisd hebben in 13 takken van sport deelgenomen en daarbij niet alleen 17x goud, maar ook 33x zilver en 20x brons gewonnen. En niet te vergeten nog de vele vaantjes voor de vierde t/m achtste plaats. De Staatssecretaris van VWS heeft na afloop van de Special Olympics bij de huldiging in Utrecht de sporters toegesproken en gefeliciteerd met hun uitstekende prestatie. Van de Nederlandse begeleiders heb ik begrepen dat daarnaast ook het zelfvertrouwen en de zelfredzaamheid is toegenomen van de deelnemers. Ook hebben ze betere sociale vaardigheden opgedaan. Ik ben daarom ontzettend trots op alle 65 sporters en hun begeleiders, coaches en de sponsoren die dit mede mogelijk hebben gemaakt.
Is u bekend dat komende World Winter Games in 2017 in Oostenrijk worden gehouden? Op welke manier kunt u de sporters die zullen meedoen aan de World Winter Games een hart onder de riem steken bij het trainen en de voorbereidingen die ze komend jaar zullen treffen?
Ik weet dat in 2017 de Special Olympics World Winter Games in maart in Oostenrijk plaatsvinden. Ik zal mij inzetten om net zoals tijdens de voorbereiding van de World Summer Games in Los Angeles de sporters een hart onder de riem te steken. Afhankelijk van mijn agenda of die van de Staatssecretaris is het wellicht mogelijk om volgend jaar de Winter Games te bezoeken en de sporters persoonlijk aan te moedigen. Ik heb dat met veel plezier in Athene gedaan en ik hoop dit ook weer in Oostenrijk te kunnen doen.
Wat vindt u van het idee om komende World Winter Games in Oostenrijk met een delegatie van de regering onze sporters aan te moedigen?
Zie antwoord vraag 3.
Een reclame-event voor accountants dat meetelt als permanente educatie (PE)-activiteit |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het reclame-event Getwalk waar accountants voor deelname 5 PE-punten in het vooruitzicht worden gesteld?1
Ja.
Deelt u de mening, dat het tegen betaling van 598,95 euro luisteren naar sales pitches werkelijk niets te maken heeft met permanente educatie? Kunt u aangegeven hoe het dan kan, dat accountants 5 PE-punten in het vooruitzicht worden gesteld voor deelname aan een reclame-event?
Het is van belang voorop te stellen dat de NBA de verantwoordelijkheid heeft voor de kwaliteit van het PE-stelsel en de beoordeling van PE-activiteiten. Ten aanzien van deze casus heeft de NBA al op eigen initiatief actie ondernomen. De organisator kon het evenement promoten met de mogelijkheid tot het verkrijgen van gecertificeerde PE-punten, omdat hij een door de NBA erkende leerinstelling is voor het organiseren van PE-activiteiten. De NBA heeft de mogelijkheid om individuele PE-activiteiten desalniettemin af te keuren. Ten aanzien van dit evenement heeft de NBA, nadat zij bekend werd met de negatieve signalen, de organisatoren inhoudelijke vragen gesteld en twee medewerkers naar het evenement gestuurd om poolshoogte te nemen. Naar aanleiding daarvan heeft de NBA geconcludeerd dat aan het evenement inderdaad geen gecertificeerde PE punten kunnen worden toegekend. Promotie van producten en permanente educatie zijn twee heel verschillende dingen. De NBA moet zeer kritisch blijven bij het toekennen van gecertificeerde PE-punten.
De weg naar kwaliteitsverbetering van de accountantscontrole, die met de Wet toezichtaccountantsorganisaties en de oprichting van de NBA is ingezet, is een nog lopend proces waarbij al belangrijke stappen zijn gezet. Dat scholing (waaronder de permanente educatie) hierbij een belangrijk aandachtspunt blijft, blijkt uit de maatregelen hieromtrent die in de Wta zijn opgenomen en door de NBA zijn genomen en nog worden voorbereid (zie antwoord vragen 5 en 6).
Vindt u ook, dat de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) op voorhand moet uitsluiten dat voor een dergelijk evenement PE-punten kunnen worden toegekend? Bent u bereid de NBA aan te spreken op hun halfslachtige houding in deze casus?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening, dat de kwaliteit van de accountantscontrole nog steeds dient te worden verbeterd, dat serieuze scholing daar een belangrijke rol in speelt, maar dat bovenstaande evenementen niet bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit? Bent u het er mee eens dat het toekennen van PE-punten voor dit soort evenementen de kwaliteitsslag die de sector moet maken ondermijnt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke acties worden ondernomen om ervoor te zorgen dat in het vervolg voor dit soort evenementen geen PE-punten in het voorzicht kunnen worden gesteld dan wel worden toegekend?
Momenteel wordt een herziening van het PE-stelsel door de NBA voorbereid. Hiermee wordt beoogd ervoor te zorgen dat de PE die accountants volgen altijd goed aansluit bij hun werkzaamheden en carrière. Ook krijgen hierdoor andere dan de thans gecertificeerde instellingen de ruimte om PE-activiteiten aan te bieden, hetgeen het aanbod ten goede komt. De stelselherziening voorziet in de invoering van een PE-stelsel, waarin niet langer leerinstellingen worden erkend, maar de programma’s die gegeven worden. De NBA kan hierdoor kritischer naar de toekenning van PE-punten aan cursussen kijken, hetgeen de kwaliteit van de PE-cursussen voor accountants ten goede komt. Leden van de NBA moeten in het nieuwe stelsel een persoonlijk ontwikkelingsplan maken of een passend beroepsprofiel kiezen en op basis daarvan de PE en daarbij behorend leerprogramma’s volgen. Daarnaast zullen accountants ook verplicht kennistoetsen afleggen, waarvan de eindtermen zijn gebaseerd op de eindtermen van de Commissie Eindtermen Accountantsopleiding en de bevindingen van de AFM en de Raad van toezicht van de NBA. Voor de invoering van het nieuwe PE-stelsel, die naar verwachting in 2017 kan plaatsvinden, vindt in 2016 een pilot plaats. Eerste verplichte kennistoetsen hebben reeds in 2014 plaatsgevonden.
In het toezicht van de AFM op accountantsorganisaties wordt er reeds gelet op de koppeling tussen kwaliteit en scholing. De AFM ziet erop toe dat accountantsorganisaties, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitsbeheersing, de kennis en vaardigheden van hun accountants op peil houden. Hierdoor worden accountantsorganisaties ook zelf gedwongen kritisch te kijken naar de opleidingen die hun accountants volgen. Daarnaast is het nu al praktijk dat de NBA erop let dat er in PE-cursussen aandacht wordt gegeven aan door de AFM geconstateerde tekortkomingen bij accountantsorganisaties.
Hoe kijkt u in het algemeen aan tegen de kwaliteit van het «cursusaanbod»? Bent u bereid met de sector in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat de bijscholing er ook echt toe leidt dat accountants betere kwaliteit leveren? Is alleen aanwezigheid bij evenementen dan voldoende of vindt u ook dat opgedane kennis moet worden getoetst?
Zie antwoord vraag 5.
De vermeende angstcultuur bij Zorggroep Charim |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onderzoek naar angstcultuur bij Zorggroep Charim»? Zo ja, wat vindt u daarvan?1
Ja. Ik ben van mening dat in geen enkele organisatie sprake mag zijn van een angstcultuur. Dit geldt zeker bij zorgorganisaties waar professionals zorg bieden aan kwetsbare mensen. De omstandigheden waaronder zij werken, moeten hen motiveren om de zorg zo te leveren als de cliënt dat nodig heeft en wil. Een angstcultuur is daar contrair aan.
Kunt u de Kamer informeren over de wijze waarop het rapport dat destijds is opgesteld naar aanleiding van de eerdere onrust binnen de organisatie «Zorggroep Charim, een onafhankelijk open oor» is geïmplementeerd binnen de organisatie? Zijn er door de organisatie verbeterpunten geformuleerd? Zijn deze ook geïmplementeerd?
Uit navraag bij de Zorggroep Charim blijkt het volgende. In het eerdere rapport (2012) werd geconstateerd dat er op zes thema's verbeteringen nodig waren, zoals de kwaliteit van zorg, personeelsbeleid en communicatie. Deze thema’s zijn door een nieuwe bestuurder verwerkt in het Strategisch Meerjaren Plan Zorggroep Charim 2013 – 2017. Kwaliteit van zorg heeft prioriteit gekregen, waardoor het verscherpt toezicht door de IGZ niet langer aan de orde was. Navraag bij Charim leert dat de organisatie voorziet om de komende weken de rapportages over de ontwikkeling van cliënt- en medewerkerstevredenheid in 2015 op haar website te publiceren.
Deelt u de mening dat het van belang is dat Zorggroep Charim weer een gezonde organisatie wordt, met tevreden medewerkers en cliënten, die klaar is voor de veranderingen in de zorg?
Ja.
Door wie zal het onafhankelijk onderzoek worden uitgevoerd? Wanneer worden de resultaten van het onafhankelijke onderzoek bekend?
Uit navraag bij de Zorggroep Charim blijkt het volgende. De vakbonden, de ondernemingsraad en de zorggroep Charim overleggen momenteel over de onderzoeksvraag. Aan twee bureaus wordt gevraagd om een onderzoeksvoorstel op te stellen om samen tot de keuze voor een bureau te komen. De planning is dat het onderzoeksrapport in april 2016 beschikbaar komt. Het voornemen van de vakbonden, de ondernemingsraad en de zorggroep Charim is het rapport samen bekend te maken.
Op welke wijze kunt u Zorggroep Charim door middel van expertise bijstaan in het verbeteren van zijn organisatie?
Uiteraard is de Zorggroep Charim primair zelf verantwoordelijk voor het verbeteren van zijn organisatie. Wel zijn er in het kader van «Waardigheid en Trots» mogelijkheden tot bijstand. Zo kunnen zorgaanbieders met een kwaliteitsprobleem een beroep kunnen doen op «InVoorZorg». Daarnaast wordt er een expertpool van ervaringsdeskundigen in het leven geroepen waarop Zorggroep Charim een beroep kan doen.
Op welke manier kan Charim van andere organisaties leren om zijn governance te verbeteren?
Zorggroep Charim kan zelf het initiatief nemen om een beroep te doen op andere zorgaanbieders om hun ervaringen te delen. Daarnaast kan Zorggroep Charim via de beroepsvereniging voor bestuurders in de zorg (NVZD) in contact komen met andere zorgaanbieders.
Naast hetgeen reeds in het antwoord op vraag vijf is opgenomen, en wat vanuit branche-organisaties wordt aangeboden, worden vanuit «Waardigheid en Trots» diverse mogelijkheden geboden. Op de website van het programma zijn goede voorbeelden en tools opgenomen. Daarnaast worden de ervaringen van de ruim 150 verpleeghuizen die ruimte hebben gekregen om best practice te worden, op deze website gevolgd. Rondom diverse thema’s worden (gratis) bijeenkomsten georganiseerd waar Charim aan kan deelnemen.
Het bericht dat sport voor kinderen onbetaalbaar wordt |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het ernstig is dat een groeiend aantal Nederlanders geen sportclubs meer kan betalen voor hun kinderen?1
Ja, sport moet betaalbaar zijn voor iedereen. Daarom wordt de motie van Van Dekken (Kamerstuk 33 750-XVI, nr. 55) uitgevoerd en ondersteun ik samen met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het Jeugdsportfonds met een meerjarensubsidie van ruim € 1,2 miljoen om sport toegankelijk te houden voor kinderen die opgroeien in een gezin met een laag inkomen.
Wat vindt u ervan dat het Jeugdsportfonds afgelopen jaar ruim 42.000 kinderen, bijna een kwart meer jongeren dan het jaar daarvoor, heeft geholpen om te kunnen sporten door financieel bij te dragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het positief dat het Jeugdsportfonds via zijn regionale en lokale geledingen in staat is steeds meer middelen te verwerven, waardoor voor een toenemend aantal kinderen dat opgroeit in een gezin met een laag inkomen sporten mogelijk wordt/blijft.
Hoe oordeelt u over het bericht dat de contributies van sportclubs al jarenlang fors zijn verhoogd, omdat de lasten waar sportclubs mee te maken hebben zijn gestegen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een van de belangrijkste uitgaven die sportverenigingen doen is de uitgave aan huur die zij aan de gemeente betalen. Eerder heb ik u het rapport van het Mulier Instituut toegestuurd over de uitgaven van gemeenten aan sport (Kamerstuk 30 234, nr. 138). Over heel Nederland bezien blijven deze gelijk, maar zonder inflatie correctie. Er zijn gemeenten waar bezuinigd wordt op de sport. Gemeenten zijn echter autonoom in hun beslissingen omtrent de uitgaven aan sport. De Stichting Waarborgfonds sport geeft aan dat hoewel zij vinden dat de rek er bij de verenigingen uit is, zij ook zien dat het percentage verenigingen waarvan zij de financiële situatie als problematisch of matig waarderen, nagenoeg gelijk gebleven is.3 Er lijkt dus een stabilisatie plaats te vinden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de stichting Waarborgfonds Sport dat de rek er bij veel verenigingen uit is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er zicht op welke (soorten) sportverenigingen moeite hebben het hoofd boven water te houden, en zijn hierin verschillen te zien in bepaalde regio’s? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
NOC*NSF heeft in de Sportaanbiedersmonitor 20154 de verenigingen ook gevraagd naar de financiële armslag. Zij concluderen dat met name de verenigingen met 100 tot 500 leden minder financiële armslag hebben. Het is echter niet bekend of hierin ook regionale verschillen zijn. NOC*NSF zet zich momenteel in om beter inzicht te krijgen in alle ontwikkelingen rondom sportverenigingen. De resultaten van de Sportaanbiedersmonitor zijn vrij beschikbaar voor iedereen.
Deelt u de mening dat het belang van meer en beter bewegingsonderwijs groot is, gelet op het feit dat steeds meer ouders geen geld meer hebben om hun kinderen te laten sporten, en de school dé plek is waar alle kinderen de mogelijkheid krijgen te leren sporten en bewegen? Zo neen, waarom niet?
School is een van de plekken waar kinderen veel zijn en kunnen (leren) bewegen. Mijn collega van Onderwijs heeft met de onderwijsraden de ambitie uitgesproken dat vanaf 2017 iedere basisschoolleerling 2 lesuren bewegingsonderwijs per week ontvangt, gegeven door een bevoegd (vak)docent. Scholen die nu al twee uur geven worden aangemoedigd om te streven naar 3 lesuur. Ik ondersteun deze ambitie.
Welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat de lasten voor sportverenigingen niet buitensporig hoog worden, en dat alle kinderen kansen en mogelijkheden krijgen om te kunnen sporten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven zijn met name de banden tussen de gemeente en de sportvereniging van groot belang. Ik volg de uitgaven van gemeenten aan de sport op de voet. Wel zijn gemeenten zoals eerder aangegeven autonoom in hun beslissingen.
Sinds 4 januari kunnen verenigingen gebruik maken van de subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties, hiermee kunnen verenigingen flink besparen op de energielasten.
Lokale sportaanbieders kunnen subsidie aanvragen via het subsidieprogramma Sportimpuls waarvan een groot deel bestemd is voor het deelprogramma Sportimpuls Jeugd in lage inkomensbuurten. Voorts zal het kabinet naar aanleiding van het aanvaarde amendement Van Dekken en Yücel (Kamerstuk 34 300, nr. 17) 5 miljoen euro extra beschikbaar stellen om meer kinderen uit gezinnen met een laag inkomen de kans te geven om mee te doen aan sportactiviteiten.
Het bericht ‘De kindermaag gamet lekker mee’ |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «De kindermaag gamet lekker mee»?1
Het belangrijkste doel van voedingsreclame is om meer consumptie voor die producten te bewerkstelligen. Dit wordt ook aangegeven in het onderzoek. Een van de uitkomsten van het onderzoek laat zien dat dit principe, door middel van een online spelletjes voor een bepaald product of merk (advergame), deels werkt. Deze uitkomst is in lijn met eerdere onderzoeken. Overigens geeft de onderzoeker hierbij ook nadrukkelijk aan dat kinderen die de advergame speelden met hoogcalorische snacks niet meer aten dan de kinderen die de advergame speelden met fruit; deze kinderen aten beiden vervolgens meer, zowel van hoogcalorische snacks als in het algemeen. Ook aten de kinderen die de advergame speelden met fruit niet meer van het fruit dan de andere kinderen. De algemene conclusie die het onderzoek meegeeft is dus dat kinderen meer hoogcalorisch voedsel eten na het spelen van een advergame waarin überhaupt voedsel wordt gepromoot. De resultaten laten tevens zien dat de hoeveelheid hoogcalorische snacks die kinderen aten na het spelen van een advergame waarin hoogcalorisch voedsel werd gepromoot niet per se geassocieerd wordt met het BMI, noch met de gezondheid of het welzijn, van kinderen twee jaar later. De onderzoeksresultaten gaan tenslotte niet in op het feit of de effectiviteit van reclame, via bijvoorbeeld advergames, een causaal verband heeft met het niet herkennen van de game als reclame door kinderen.
De uitkomsten van het onderzoek neem ik serieus. Een gezonde leefstijl van de jeugd is een prioriteit in mijn beleid. In het kader van omgaan met verleidingen en reclamevormen is het van belang dat kinderen enerzijds ontzien worden van misleidende reclamevormen, maar tegelijkertijd ook weerbaar opgroeien. Zoals de heer Folkvord, hoofdonderzoeker, in het door u genoemde artikel aangeeft, zijn reclame en marketing voor voedingsmiddelen een onlosmakelijk onderdeel van ons leven. We komen er mee in aanraking op straat, in de supermarkt, maar ook online via games en sociale media. Ik ben het met de heer Folkvord eens dat de verantwoordelijkheid voor verstandig omgaan met voedingsreclame gericht op kinderen bij ouders en/of verzorgers ligt in het kader van de opvoeding. Daarbij is het belangrijk om kinderen optimaal voor te bereiden op een gezonde en kritische deelname aan de maatschappij. Hier zijn, ook in de toekomst, reclame en marketing onderdeel van. Het is daarom belangrijk dat kinderen handelingsperspectief aangereikt krijgen om hier effectief en weerbaar mee om te gaan. Voor een uitvoerigere visie op voedingsreclame gericht op kinderen en weerbaarheid, en hoe ik op deze thema’s inzet, verwijs ik u naar mijn brief van 6 juli 2015 (Kamerstuk 32 793, nr. 194).
Naast de rol die ouders, maar ook bijvoorbeeld scholen, kunnen spelen op dit thema, hebben de industrie en mediapartijen ook een belangrijke rol op het gebied van verantwoorde marketing. Via de Reclamecode voor Voedingsmiddelen (artikel 8 en verder) hebben de industrie en mediapartijen zelfregulerende afspraken gemaakt over dit onderwerp. Hierin is onder andere afgesproken geen reclame te richten op de doelgroep kinderen tot 7 jaar, en slechts onder bepaalde (voedings)criteria op de doelgroep tussen de 7 en 13 jaar. Belangrijk is om te benadrukken dat hierbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen mediavormen: games vallen hier ook onder. En ook sluikreclame, zoals in advergames het geval kan zijn, is niet toegelaten vanuit onder meer de Kinder- en Jeugdreclamecode.
De afspraken uit de bovenstaande codes zijn onderdeel van de huidige zelfregulering op dit thema. Het past bij de verantwoordelijkheid van de industrie en mediapartijen om regelmatig de gemaakte afspraken te herzien, en in te spelen op de actualiteit. De berichtgeving over de rol van social media en games bij reclame voor voedingsmiddelen, maar ook de rol van idolen zoals K3, zijn dergelijke actualiteiten. In de huidige zelfregulering is de inzet via games overigens al meegenomen in de reclamecodes.
Het onderzoek van de Radboud Universiteit Nijmegen richt zich op het effect van advergames op eetgedrag, niet op de vraag of dergelijke reclames in games ook daadwerkelijk aangetroffen worden in Nederland. Een effectieve zelfregulering valt of staat bij de naleving door de industrie en mediapartijen zelf. Momenteel heeft de voedingsindustrie het vertrouwen om afspraken te maken over voedingsreclame gericht op kinderen, en er voor te zorgen dat men zich hier aan houdt. Ik heb nog geen signalen ontvangen dat de huidige afspraken van de Reclamecode onvoldoende zijn om te voorkomen dat de industrie de grenzen van de regels opzoekt via advergames reclame wordt gemaakt voor: de Reclame Code Commissie heeft hierover vooralsnog ook geen klachten ontvangen. Hieruit volgt dat wetgeving op dit gebied momenteel dan ook niet aan de orde is. Momenteel laat ik wel onderzoek doen naar de naleving van de voedingsindustrie op onder andere social media, internet en games. Hieruit moet blijken of dergelijke advergames, maar ook voedingsreclame via andere media, vóórkomen in Nederland en hoe effectief de zelfregulering is op het voorkomen van dergelijke online reclamevormen gericht op kinderen. Ik heb de onderzoekers uiteraard in kennis gesteld van de onderzoeksresultaten uit Nijmegen.
Op 9 oktober 2015 heb ik met de Alliantie Stop kindermarketing ongezonde voeding gesproken over dit thema. Dit was een constructief gesprek, waarbij aangegeven werd dat een overleg met de industrie over dit thema van belang is. Dit voorjaar zal ik, als vervolg op het overleg met de Alliantie, in overleg gaan met de FNLI en een aantal bestuursleden vanuit de voedingsindustrie over voedingsreclame gericht op kinderen. Hierbij zal ik actuele voorbeelden aan de orde stellen en zullen tevens de resultaten van mijn onderzoek naar aangetroffen vormen van voedingsreclame gericht op kinderen via onder andere internet, games en social media, besproken worden. Uiteraard doe ik u dit onderzoek ook toekomen.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van het onderzoek van de Radboud Universiteit Nijmegen, bijvoorbeeld dat kinderen na het spelen van spelletjes waar reclame van snoep- of snackfabrikanten in verstopt zit 55% meer snoepen dan kinderen die spelletjes speelden waarin geen reclame was verstopt? Verbazen deze resultaten u? Neemt u deze uitkomsten serieus? Zo ja, wat gaat u naar aanleiding van deze resultaten ondernemen? Zo nee, waarom neemt u deze resultaten niet serieus?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het ernstig is dat deze snoepspelletjes zo effectief zijn omdat kinderen het reclameaspect in het spel niet herkennen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat doet u op dit moment al om het snoep- en snackfabrikanten onmogelijk te maken (sluik)reclame te maken, gericht op kinderen? Bent u van mening dat u voldoende doet om (de gezondheid van) kinderen hierin te beschermen? Wat onderneemt u tegen dit soort reclames? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het relevant is kinderen bewust en weerbaar te maken, maar dat het te gemakkelijk is als overheid verder geen stappen te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u tevens de conclusie dat het overlaten aan bedrijven niet werkt, omdat bij zelfregulering bedrijven elke keer op zoek gaan naar een manier om onder de regels uit te komen, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van spelletjes met daarin de door de industrie verstopte reclameboodschappen? Gaat u dan nu zelf ook serieus actie ondernemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het beïnvloeden van kinderen door snoep- en snackfabrikanten door middel van deze spelletjes in gaat tegen het welzijn van kinderen? Gaat u dit soort reclames verbieden? Bent u hiertoe bereid?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u er nu eindelijk voor zorgen dat niet meer de marketeers winnen, maar dat de gezondheid van de kinderen op de eerste plek wordt gezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
De Franse dreiging om de content van een Nederlandse website te censureren |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Frankrijk wil TPO.nl censureren wegens ISIS-filmpje»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de ongehoorde Franse dreiging om specifieke inhoud van ThePostOnline (TPO.nl) te blokkeren voor alle bezoekers vanuit Frankrijk, tenzij TPO die inhoud vrijwillig censureert?
Na de aanslagen op Charlie Hebdo hebben de Europese regeringsleiders vastgesteld dat het voorkomen van radicalisering een essentieel element is in de strijd tegen terrorisme. Zij hebben ertoe opgeroepen passende maatregelen te treffen voor de opsporing en verwijdering van content die terrorisme of extremisme propageert, in overeenstemming met de nationale grondwetten van de eigen lidstaat.
Europese lidstaten zijn zelf verantwoordelijk voor implementatie van de gemaakte afspraken en hanteren daarvoor hun eigen nationale regelgeving. Hierbij zijn de nationale rechtsmiddelen van toepassing. Het specifieke verzoek waaraan wordt gerefereerd in het TPO-artikel is uitgegaan van de Franse autoriteiten. Zij gaan in het uiterste geval over tot blokkering van bezoekers vanuit Frankrijk.
Nationaal en internationaal wordt de bestrijding van jihadistische content ter hand genomen. Hierin wordt de samenwerking gezocht met private partijen, zoals bijvoorbeeld websites, providers en sociale-mediabedrijven. Dit leidt er regelmatig toe dat overheden verzoeken doen bij bijvoorbeeld providers om deze content te toetsen aan de eigen gebruikersvoorwaarden. Deze maatregelen zijn specifiek en dus geen algemeen of ongericht middel voor censuur.
Voor een toelichting op de maatregelen die de Europese Commissie heeft genomen met betrekking tot Polen verwijs ik u graag naar eerdere beantwoording door de Minister van Buitenlandse Zaken van 11 januari (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1132).
Kunt u aangeven waarom de EU wel Polen op de vingers tikt vanwege het aanpassen van mediawetten, maar dat de Fransen blijkbaar zonder enige ophef buitenlandse content kunnen censureren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het censureren van de content in strijd is met de vrijheid van meningsuiting die in heel Europa zou moeten gelden? Zo nee, waarom niet?
Om haatzaaiende jihadistische content, die aanzet tot radicalisering, het hoofd te bieden wordt nationaal en internationaal ingezet op samenwerking met internetbedrijven. In dit kader kunnen maatregelen worden getroffen voor zover deze bij wet zijn voorzien en noodzakelijk en proportioneel zijn in het belang van onder meer de nationale of openbare veiligheid, het voorkomen van strafbare feiten en de bescherming van de rechten van anderen. In deze samenwerking staat, in aanvulling op de verzoekprocedure zoals hierboven genoemd, de Notice-and-Take-Action procedure centraal. Middels de Notice-and-Take-Action procedure worden internetbedrijven op de hoogte gesteld indien iemand misbruik maakt van de internetdienst en, in strijd met de gebruikersvoorwaarden van het bedrijf, jihadistische content verspreidt. Naar eigen inzicht kan het internetbedrijf deze content zelf verwijderen. Daarnaast is er de Notice-and-Take-Down procedure, die alleen wordt ingezet tegen onrechtmatige en strafbare content. Hierbij kan handhaving langs strafrechtelijke weg plaatsvinden.
In hoeverre bent u bereid u zowel nationaal als internationaal hard te maken voor de vrijheid van meningsuiting en de Fransen aan te spreken op deze onzalige en vrijheidsbeperkende ontwikkeling?
Tijdens de informele Europese Raad in februari 2015 is bevestigd dat bestrijding van terrorisme binnen het kader van de rechtsstaat dient plaats te vinden. Binnen de Europese Unie zijn mensenrechten en politieke vrijheden sterk verankerd, onder meer in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Vrijheid van meningsuiting is een kernwaarde van Nederland en de Europese Unie, alsook de Raad van Europa. In mei 2015 heeft het Comité van Ministers van de Raad van Europa een actieplan tegen gewelddadig extremisme en radicalisering aangenomen. Een onderdeel daarvan is de aanpak van uitingen op internet, waarbij uitdrukkelijk is opgenomen dat deze aanpak de vrijheid van meningsuiting zoals vastgelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) moet eerbiedigen.
Het kabinet zal zich ervoor blijven inzetten dat deze rechten worden geborgd. Daarnaast zal het kabinet ook in Europees verband blijven benadrukken dat maatregelen die worden genomen in de strijd tegen terrorisme in evenwicht moeten zijn met de bescherming van fundamentele rechten.
Hoe verhoudt de Franse werkwijze zich tot de uitspraak van het Europese Hof van 2 december 2015, dat het blokkeren van YouTube door Turkije strijdig is met de vrijheid van meningsuiting? Graag een toelichting.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in zijn uitspraak van 1 december 2015 (Cengiz e.a. tegenTurkije – klachtnummers 48226/10 en 14027/11)) bepaald dat de volledige blokkade van Youtube door Turkije in strijd was met de vrijheid van meningsuiting (ingevolge artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden – EVRM). De blokkade was door Turkije ingesteld ten behoeve van het blokkeren van enkele video’s die, naar mening van de Turkse overheid, de nalatenschap van Atatürk beledigden. De blokkade duurde van 5 mei 2008 tot 30 oktober 2010, en gold voor de integrale website. Het EHRM had al in een eerdere uitspraak tegen Turkije geoordeeld dat er geen wettelijke grondslag bestond voor de blokkade van een integrale website vanwege de inhoud van een van de webpagina’s. Het EHRM oordeelde dan ook onder meer dat deze algehele blokkade een onevenredige inbreuk maakte op de vrijheid van meningsuiting van de verzoeker, waarna Turkije de blokkade ophief.
In het geval van het verzoek van de Franse autoriteiten gaat het om een gericht verzoek specifieke content te verwijderen. Daarmee is de onderhavige situatie dus fundamenteel anders dan die in de Turkse zaak, waarbij overigens mag worden opgemerkt dat betrokken providers uiteraard een gang naar de Franse rechter openstaat en daarna, desgewenst, naar het EHRM.
Tegenwerken door Israël van de Speciale VN-gezant voor mensenrechten in de bezette Palestijnse gebieden |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de Speciale VN-gezant voor de mensenrechtensituatie in de bezette Palestijnse gebieden, de ervaren Indonesische diplomaat Makarim Wibisono, zijn ontslag heeft ingediend? Klopt de reden die hij hiervoor aanvoert, namelijk dat Israël hem sinds zijn aantreden in juni 2014 de toegang tot de bezette Palestijnse gebieden heeft ontzegd?1
Ja, Speciaal Rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in de Palestijnse Gebieden Wibisono diende op 4 januari 2016 schriftelijk zijn ontslag in, met als reden dat Israël de toegang tot de Palestijnse gebieden sinds zijn aantreden in juni 2014 had geweigerd, waardoor hij zijn mandaat niet naar behoren kon uitvoeren.
Deelt u de opvatting dat de Speciale VN-gezant voor de mensenrechtensituatie in de bezette Palestijnse gebieden onvoorwaardelijke toegang moet hebben tot deze gebieden om ongehinderd zijn werk te kunnen doen en dat het onwenselijk is als Israël dit zou blokkeren? Zo ja, bent u bereid Israël hierop bilateraal aan te spreken en tijdens de aankomende Raad Buitenlandse Zaken te pleiten voor zowel een veroordeling van het ontzeggen van de toegang van de Speciale VN-gezant Wibisono als voor een oproep de volgende VN-gezant ongehinderd zijn werk te laten doen in de bezette Palestijnse gebieden? Zo nee, waarom niet?
Nederland hecht grote waarde aan vrije toegang voor Speciaal Rapporteurs. Het kabinet draagt dit standpunt uit in contacten met de Israëlische autoriteiten, onder andere bij het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Israël afgelopen jaar. De EU deelt dit standpunt en heeft Israël in verschillende verklaringen voor de Mensenrechtenraad opgeroepen per direct toegang te verlenen aan de Speciaal Rapporteur. Ook in de interventie van het Koninkrijk voor de Mensenrechtenraad op 29 februari jl. is Israël hiertoe opgeroepen.
Hoe beoordeelt u de kritiek van de Israëlische regering dat het mandaat van de Speciale VN-gezant Wibisono «distorted and biased» zou zijn en dat schendingen van mensenrechten van Israëliërs genegeerd zouden worden door de VN?
Het kabinet is bezorgd over de mensenrechtensituatie in de door Israël bezette gebieden en spreekt de verantwoordelijke autoriteiten hierop aan. Nederland verleent onder meer via het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat ondersteuning aan Palestijnse en Israëlische NGO’s. Deze NGO’s monitoren de situatie, komen op voor de rechten van Palestijnse burgers, stellen schendingen door de Palestijnse en Israëlische autoriteiten aan de orde en voeren hierover waar mogelijk een dialoog met de relevante autoriteiten.
Het kabinet is van mening dat het mandaat van de Speciaal Rapporteur, dat in 1993 werd geformuleerd door de toenmalige VN-Mensenrechtencommissie inderdaad als onevenwichtig kan worden gekwalificeerd aangezien het mandaat alleen ziet op schendingen van het internationaal recht door Israël. Het gaat echter te ver om te stellen dat schendingen van mensenrechten van Israëliërs worden genegeerd door de VN. De Mensenrechtenraad, een subsidiair orgaan van de AVVN, heeft in verschillende recente resoluties geweldplegingen richting Israëlische burgers veroordeeld en opgeroepen tot het respecteren van de mensenrechten door alle partijen in het conflict. De Algemene Vergadering van de VN heeft op 9 december 2015 resolutie A/RES/70/90 aangenomen waarin zij alle geweldplegingen veroordeelt.
Deelt u de «grote zorgen» van vertrekkend Speciale VN-gezant Wibisono over «het ontbreken van effectieve bescherming voor Palestijnse slachtoffers van voortdurende mensenrechtenschendingen en schendingen van het internationaal recht»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Beïnvloedt volgens u het vertrek van de Speciale VN-gezant de opvolging van de aanbevelingen in de VN-onderzoeken (van de Board of Inquiry en de Commission of Inquiry) naar mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair oorlogsrecht tijdens de laatste Gaza-oorlog? Kunt u een update geven van de stand van zaken van de opvolging van de aanbevelingen in beide rapporten?
De implementatie van de aanbevelingen in de VN-onderzoeken is een verantwoordelijkheid van de betrokken partijen zelf. Er is geen reden om aan te nemen dat het aftreden van Wibisono de voortgang daarvan beïnvloedt. Wibisono rapporteert voor de laatste keer aan de Mensenrechtenraad tijdens de 31ste zitting in maart, alvorens hij definitief opstapt. Naar verwachting stelt de voorzitter van de Mensenrechtenraad aan het einde van deze sessie een nieuwe Speciaal Rapporteur aan.
De Mensenrechtenraad heeft de Hoge Commissaris verzocht om tijdens de 31ste zitting van de Raad in maart een rapport te presenteren met daarin een overzicht van de opvolging van de aanbevelingen van de Commission of Inquiry. Het rapport is op 7 maart jl. gepubliceerd.
Het bericht ‘Banden tussen moskee Utrecht en aan Al Qa’ida gelieerde instelling’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banden tussen moskee Utrecht en aan Al Qa’ida gelieerde instelling»?1
Ja.
Waar heeft de door u aangekondigde «snelle actie tegen deze moskee» van afgelopen december uit bestaan en als u nog niets heeft gedaan, waarom dan niet?2
Op 23 december 2015 heeft dit op lokaal niveau onder andere geresulteerd in een gesprek tussen de burgemeester en voorzitter van stichting Al Fitrah. Tijdens dit gesprek is Al Fitrah aangesproken op en geconfronteerd met hun gebrek aan openheid en samenwerking met gemeente en partners. Met Al Fitrah is afgesproken dat zij opener en transparanter zullen zijn over hun werkwijze. Dit geldt ook voor de financiering van de stichting.
Daarnaast is er tijdens het overleg met de burgemeester en Al Fitrah ook afgesproken, dat Al Fitrah meewerkt aan een onderzoek naar de (pedagogische) effecten van hun lesaanbod op kinderen/jongeren. Naar aanleiding van de resultaten hiervan zal samen met Al Fitrah gekeken worden naar eventuele extra inspanningen om radicalisering tegen te gaan.
Er is periodiek contact tussen burgemeester en voorzitter van de stichting om te monitoren of de gemaakte afspraken worden nagekomen.
Het Rijk heeft een ondersteunende functie daar waar het gaat om het versterken van de kennis- en informatiepositie en het fungeren als gesprekspartner met de gemeente over actuele vraagstukken, dilemma’s en mogelijke handelingsperspectieven. In dat kader heeft er ook een expertmeeting plaatsgevonden tussen gemeente, politie en SZW over Al Fitrah om de drie-sporen-aanpak verder door te ontwikkelen.
Hoeveel moskeeën in Nederland worden direct of indirect gefinancierd vanuit het buitenland en om welke moskeeën, stichtingen en landen gaat het hier?
Er wordt geen algemeen overzicht bijgehouden van welke moskeeën financiering ontvangen uit het buitenland. Verder worden er in het openbaar geen mededelingen gedaan over concrete gevallen door de veiligheidsdiensten. Indien personen of organisaties vanwege hun gedragingen een bedreiging vormen van de nationale veiligheid, dan doet de AIVD daar onderzoek naar.
Bent u bereid de Al Fitrah-moskee per direct te sluiten, alsmede alle andere moskeeën die gelieerd zijn aan dubieuze stichtingen, en de voorgangers uit te zetten? Zo neen, waarom niet?
Sluiting van een instelling is mogelijk als dit voor openbare orde noodzakelijk is, onder de voorwaarde gesteld in artikel 2:20, eerste lid, BW. Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel.
Het uitzetten van personen uit Nederland kan aan de orde zijn wanneer de betreffende persoon geen Nederlander is en niet meer voldoet aan de voorwaarden die aan het verblijf worden gesteld. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als is vastgesteld dat de betreffende persoon een actueel gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over boetes voor bijstandsfraude |
|
John Kerstens (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Boete bij bijstandsfraude moet redelijk zijn»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep waar in de berichtgeving naar verwezen wordt over de hoogte van boetes voor bijstandsfraude en de termijn waarin deze boetes betaald moeten worden?
Op 24 november 2014 heeft de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2014:3754) reeds geoordeeld dat bij het opleggen van een bestuurlijke boete rekening moet worden gehouden met de individuele situatie van betrokkene. De hoogte van de boete moet worden afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van betrokkene. In voorkomende gevallen kan daarbij ook de financiële draagkracht van de overtreder een rol spelen. Met de uitspraak van 11 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:12) en een vijftal andere uitspraken van dezelfde datum geeft de CRvB een nadere invulling hoe rekening te houden met de financiële draagkracht.
Kunt u nader inzicht geven in de gevolgen van deze uitspraak voor het boetebeleid binnen de bijstand? Wat is de reikwijdte van deze uitspraak?
In zijn uitspraak oordeelt de CRvB dat een bestuurlijke boete een betrokkene niet onevenredig in zijn inkomen en vermogen mag treffen. Zo wordt voorkomen dat als gevolg van het opleggen van een boete een betrokkene zeer langdurig op het absolute minimum moet leven. De CRvB oordeelt dat hierbij een begrenzing in tijd, afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid, van maximaal twee jaar in acht moet worden genomen. Het teveel aan ontvangen uitkering moet altijd worden terugbetaald.
Dit betekent dat een gemeente bij het bepalen van de hoogte van een boete, naast de ernst van de overtreding (het benadelingsbedrag) en de mate van verwijtbaarheid (opzet, grove schuld, normale verwijtbaarheid, verminderde verwijtbaarheid) zich er van dient te vergewissen dat de boete, gelet op de draagkracht van de overtreder, geen onevenredige gevolgen heeft. De CRvB hanteert daarbij het uitgangspunt dat het volledige bedrag van het inkomen boven de beslagvrije voet volledig beschikbaar is voor het betalen van de boete. Ook eventueel beschikbaar vermogen moet worden gebruikt voor het betalen van de boete. Het is in de eerste plaats aan de belanghebbende om inzicht te geven in zijn financiële draagkracht.
In hoeverre vereist de uitspraak aanpassing van kracht zijnde wet- of regelgeving met betrekking tot de hoogte van boetes voor bijstandsfraude en de termijn waarin deze betaald moeten worden?
Naar aanleiding van de uitspraak van de CRvB van 24 november 2014 wordt de wet- en regelgeving aangepast. Uw Kamer heeft 28 januari 2016 het wetsvoorstel tot wijziging van de socialezekerheidswetten in verband met de regeling van de bestuurlijke boete ontvangen. In de toelichting bij het wetsvoorstel wordt aangegeven dat voor de bepaling van de boetehoogte in het individuele geval de (persoonlijke) omstandigheden van het geval, waaronder de financiële draagkracht, mede van belang zijn. Ook in de toelichting bij het aan te passen Boetebesluit socialezekerheidswetten zal dit worden aangegeven. Naar aanleiding van de uitspraken van de CRvB van 11 januari 2016 hoeft de wet- en regelgeving niet te worden gewijzigd.
Het bericht ‘Inzet ID-scanners bij leeftijdscontrole tabak in strijd met Wet bescherming persoonsgegevens’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Inzet van ID-scanners bij de leeftijdscontrole bij de aankoop / verkoop van tabak in strijd is met de Wet bescherming persoonsgegevens»?1
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft mij hierover gemeld dat het niet zo is dat alle ID-scanners automatisch in strijd zijn met de Wet bescherming persoonsgegevens. Van belang is welke gegevens worden gescand en hoe de scanner wordt toegepast. Eventuele strijdigheid met de wet hangt dus af van de omstandigheden van het geval.
Was u reeds op de hoogte van het feit dat de inzet van ID-scanners bij leeftijdscontrole bij de verkoop / aankoop van tabak in strijd is met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)? Wanneer en hoe bent u van dit bericht op de hoogte gesteld en welke acties heeft u vervolgens genomen?
Wat ik over deze systemen weet, heb ik u gemeld en staat in het Trimbos rapport «Leeftijdsverificatie in het vizier» dat ik uw Kamer 3 juli 2014 gestuurd heb. Hierin werd gesteld dat nog onduidelijk was of de verwerking van
gegevens bij deze apparaten is toegestaan volgens de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 1. Voor mij is van belang dat verkooppunten de leeftijdsgrens naleven. Hoe zij dat doen laat ik aan hen. Natuurlijk dienen zij daarbij de geldende wet- en regelgeving in acht te nemen. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet hier op toe.
Deelt u de mening van de heer Hollemans dat «de branche de politiek jarenlang op het verkeerde been heeft gezet met de vermeende rekenproblematiek onder kassières»? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Verstrekkers dienen zich aan de wet te houden. Hoe en met welk instrument zij dat doen is aan hen. Het is niet aan de overheid om een bepaald systeem voor te schrijven.
Gaat u ingrijpen en voorkomen dat deze ID-scanners nog langer worden ingezet als leeftijdscontrole-middel? Zo ja, wat gaat u precies doen en wanneer gaat u actie ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens is krachtens de EU-privacyrichtlijn en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de onafhankelijke toezichthouder op de Wbp. Zij bepaalt zelf waarnaar zij onderzoek doet en/of zij ergens optreedt. Zij beslist ook zelf over de prioriteitsstelling in onderzoek en handhaving.
Kunt u aangeven of de Autoriteit Persoonsgegevens gaat handhaven op de constatering dat de inzet van de ID-scanners in strijd is met de Wbp? Op welke termijn wordt er actie ondernomen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om de naleving van de leeftijdsgrens bij het (ver)kopen van tabak nu wel op een effectieve en legale wijze plaats te laten vinden? Hoe gaat u de leeftijdscontrole op orde krijgen?
Ik heb uw Kamer bij brief van 23 juni 2015 gemeld dat ik ontevreden ben met de nalevingcijfers van de leeftijdsgrens bij de verkoop van tabaksproducten. Ik heb er bij de branche op aangedrongen de naleving te verbeteren. Medio dit jaar kijk ik of de naleving is verbeterd en informeer ik uw Kamer over eventuele vervolgstappen. Hierop wil ik nu niet vooruitlopen.
Zoals aan uw Kamer medegedeeld, is het toezicht door de NVWA op naleving van de leeftijdsgrenzen voor tabak geïntensiveerd. Daarnaast heb ik u gemeld dat ik kort na het uitkomen van de slechte nalevingscijfers de branches hierop heb aangesproken.
Deelt u de mening dat het overlaten aan de markt van de leeftijdscontrole bij de verkoop van tabaksproducten niet heeft gewerkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat er een enorm gaslek is in de Verenigde Staten |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Er is een enorm gaslek en niemand kan het (nog) dichten»?1 Zo ja, wat is hierover uw mening?
Ja. Ik ben op de hoogte van de ernstige lekkage uit een gasput in het gasopslagveld Aliso Canyon nabij Porter Ranch, Los Angeles in de staat California van de Verenigde Staten van Amerika (VS)2. Op 18 februari 2016 werd door de staat California bekend gemaakt dat de gasput is afgesloten en de lekkage is gestopt3.
Is een dergelijke situatie, waarbij gas voor langere periode uit een opslagreservoir lekt, of op een andere manier uit een opslagplaats lekt, ook in Nederland mogelijk? Zo ja, waarom is dit het geval?
Uit de berichtgeving heb ik begrepen dat men vermoedt dat het lek is ontstaan door slechte cementatie van de verbuizing van de gasput. Tevens wordt gemeld dat er geen ondergrondse afsluiter in de lekkende put is geïnstalleerd. Dergelijke afsluiters kunnen het ongecontroleerd ontsnappen van het gas uit de put voorkomen. In de berichtgeving is ook genoemd dat de kwaliteit van het onderhoud mogelijk niet voldoende was en dat de desbetreffende installatie enigszins gedateerd is.
Indien berichtgeving juist blijkt te zijn, is deze situatie niet vergelijkbaar met Nederland. In Nederland dient bijvoorbeeld een dergelijke put met een ondergrondse afsluiter te worden uitgerust. Ook schrijft het Mijnbouwbesluit andere eisen voor ten aanzien van de cementering.
De oorzaak van de gaslekkage wordt op dit moment nog onderzocht. Zodra het onderzoek naar de oorzaak en remedie van de lekkage beschikbaar komt, zal Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) de relevantie daarvan voor de Nederlandse situatie onderzoeken.
Is Nederland voorbereid op een eventuele gaslekkage? Welke protocollen bestaan er en met welke scenario’s wordt rekening gehouden?
Uitgaande van de huidige berichtgeving wordt door SodM ingeschat dat het onwaarschijnlijk is dat een soortgelijke situatie naar aanleiding van een vergelijkbare oorzaak zich in Nederland voor zal doen. In het kader van risicobeheersing wordt echter wel rekening gehouden met dergelijke lekkages. Ieder bedrijf dat gas opslaat of gas of olie produceert moet over een actueel bestrijdingsplan beschikken. In het bestrijdingsplan is, indien relevant voor de desbetreffende installatie, een zogenaamd «blow out» scenario opgenomen. In het kader van crisisbeheersing worden dergelijke calamiteiten ook door deze bedrijven geoefend.
In grote lijnen zijn er twee protocollen die men kan toepassen om een dergelijke lekkage te stoppen. Men zal eerst proberen om de put aan de oppervlakte te dichten door een afsluiter te plaatsen op de mond van de put. Indien dit niet lukt, of de lekkage niet stopt dan zal men de put ondergronds proberen af te dichten door een zware vloeistof en cement via een nieuwe geboorde put, een zogenaamde «relief well», in de lekkende put te pompen.
In Nederland vindt de coördinatie met betrekking tot de beheersing van een calamiteit plaats door de Veiligheidsregio. De coördinatie op zee wordt uitgevoerd door de Kustwacht. De branchevereniging van de in Nederland olie en gas producerende bedrijven, NOGEPA, heeft met zuster brancheverenigingen in het buitenland overeenkomsten afgesloten over de onderlinge hulpverlening in geval van calamiteiten. In deze overeenkomsten heeft men afgesproken dat men elkaar helpt door het beschikbaar stellen van materieel zoals boorinstallaties, brandbestrijdingsmaterieel en kennis. NOGEPA en haar leden organiseren om het jaar per toerbeurt een grote gezamenlijke oefening zodat men leert van elkaars bedrijfsspecifieke procedures. Bij dergelijke grootschalige oefeningen zijn ook SodM, het Ministerie van Economische Zaken, en indien van toepassing de Kustwacht en de Veiligheidsregio betrokken.
Voldoet de bestaande gasinfrastructuur nog aan wet- en regelgeving? Hoe wordt dit gecontroleerd?
De exploratie, het winnen en het ondergronds opslaan van gas is gereguleerd in het stelsel van de Mijnbouwwet. De daartoe behorende gasinfrastructuur staat onder toezicht van SodM.
SodM houdt toezicht op de naleving van wettelijke regelingen die van toepassing zijn op het opsporen, winnen, opslaan en transporteren van delfstoffen. Het toezicht vindt plaats via reguliere en onaangekondigde inspecties op zowel detail- als systeemniveau. De toezichthouder richt zich hierbij op de aspecten veiligheid, gezondheid, milieu, doelmatige winning en bodembewegingen.
SodM publiceert iedere vijf jaar een strategie- en beleidsdocument dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de opdracht gevende Ministeries (Ministerie van Economische Zaken, Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid). SodM heeft het document «Strategie & Programma 2012 – 2016» op haar website gepubliceerd, zie www.sodm.nl/publicaties/strategie-programma. Dit document is ook op 19 juni 2012 naar de Tweede Kamer gestuurd als bijlage bij Kamerstuk 32 849, nr. 18.
Hoe wordt het onderhoud van gasopslagen in Nederland geregeld?
Het onderhoud van gasopslagen is net als het onderhoud op gaswinninglocaties geregeld via de Mijnbouwwet en de Arbeidsomstandighedenwet. Op grond van artikel 2.42, onder lid e) van het Arbobesluit dienen mijnondernemingen te beschikken over bijvoorbeeld een onderhoudsmanagementsysteem als onderdeel van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem.
Is er zicht en controle op dit onderhoud? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wie doet dit en hoe vaak wordt dit gedaan? Op welke wijze wordt gecontroleerd? Komt de inspectie ter plaatse of gaat het om een schriftelijke controle?
SodM is belast met het toezicht op de naleving van de Mijnbouwwet en de relevante delen van de Arbowet waar het beheer van het onderhoud in het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem is ondergebracht. De controle op het onderhoud vindt plaats via inspecties op zowel detail- als systeemniveau op locatie. Daarnaast vallen de ondergrondse gasopslagen ook onder het regime van het Besluit risico zware ongevallen 2015 (BRZO). In het kader van het BRZO worden eveneens inspecties op detail- als systeemniveau uitgevoerd, door inspecteurs van SodM en vertegenwoordigers van de Veiligheidsregio’s en de waterkwaliteitsbeheerders. SodM verzorgt de coördinatie van deze inspecties.
Het dichten van het lek is in de VS erg lastig; hoe lastig zou het in Nederland zijn om een dergelijke lekkage te dichten? Zijn hier protocollen voor?
De huidige internationale protocollen zijn actueel en ook in Nederland goed toepasbaar. In de beantwoording op vraag 3 heb ik aangegeven welke methoden beschikbaar zijn voor het dichten van dergelijke lekkages. Het boren van een zogenaamde «relief well» duurt afhankelijk van de specifieke omstandigheden doorgaans twee tot drie 3 maanden. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 zal SodM zodra het onderzoek naar de oorzaak en remedie van de lekkage beschikbaar komt de relevantie daarvan voor de Nederlandse situatie onderzoeken.
Hoe oud zijn de gasopslaglocaties in Nederland, aangezien de lekkage in de gasopslag waarschijnlijk te wijten is aan oude infrastructuur?2 Welke risico’s zijn er verbonden aan de oudere infrastructuur?
De oorzaak van de gaslekkage in Aliso Canyon wordt op dit moment onderzocht. In de berichtgeving worden op dit moment drie mogelijke oorzaken genoemd: slechte cementatie van de verbuizing, het ontbreken van een ondergrondse veiligheidsklep, en de ouderdom van de installatie.
Het feit dat een installatie wat ouder is impliceert niet automatisch dat deze installatie een groter risico kent. Zoals eerder aangegeven worden er in Nederlands strengere eisen gesteld aan de cementatie van de verbuizing en de verplichte installatie van een ondergrondse afsluiter. Ondeugdelijke constructie van putten en achterstallig onderhoud kunnen risico’s voor zowel een oude als een recente gasput inhouden. De Nederlandse wet- en regelgeving is gericht op het voorkomen van schade voor mens en milieu via een deugdelijke constructie, duurzaam onderhoud, monitoring en mogelijkheid tot het ondergronds automatisch afsluiten van de put.
De volgende ondergrondse gasopslagen zijn in Nederland operationeel en voldoen aan de wettelijke vereisten:
Wat is het risico op lekkage uit (deels) verlaten olie- en gasputten? Hoe wordt dit in kaart gebracht? Wie houdt hier het toezicht op?
Het risico op lekkage uit een verlaten olie en gasput in Nederland is moeilijk te kwantificeren, omdat een dergelijke lekkage zich in Nederland nog niet heeft voorgedaan. De Mijnbouwwet stelt stringente eisen voor het verlaten van putten. Ook is de druk in verlaten olie- en gasputten als gevolg van de winning in de regel sterk gedaald, zodat lekkage naar de oppervlakte niet door druk zal worden gedreven, maar op basis van verschil in soortelijk gewicht zou moeten plaats vinden.
SodM is belast met het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving op dit gebied. De gegevens over verlaten putten worden opgenomen in de BasisRegistratie Ondergrond.
Wat zijn de consequenties voor gezondheid, natuur en milieu in Nederland bij een gaslekkage? Is in Nederland ook risico op grootschalige evacuatie uit het gebied met de lekkage?
Zoals gezegd gelden in Nederland strenge eisen voor gasopslagen. Mocht toch een gaslekkage ontstaan in de omvang zoals zich in Aliso Canyon (VS) heeft voorgedaan, zou logischerwijs ook in Nederland nadelige effecten op het milieu en de gezondheid van omwonende kunnen ontstaan. Het zou ook kunnen leiden tot een noodzaak tot evacuatie rondom de locatie van de lekkende put. Een dergelijke beslissing zal door de Veiligheidsregio in overleg met SodM en de betrokken partijen worden genomen.
Studieschuld als nieuwe restschuld en zieke werknemers als gevolg van schuld |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Wordt studieschuld de nieuwe restschuld»?1
Ik heb het bericht ter kennisgeving aangenomen.
Klopt het dat bij een verwachte gemiddelde studieschuld van € 35.000, mensen € 35.000 minder aan hypotheek kunnen opnemen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De in het artikel gegeven informatie is incorrect en onvolledig. Allereerst verwacht de regering niet dat de gemiddelde studieschuld € 35.000 gaat bedragen. Voor de introductie van het studievoorschot, leenden studenten gemiddeld € 10.000 (€ 15.000 voor de studenten die leenden, maar een derde van studenten leende niet). De verwachting, gebaseerd op de inschatting van het Centraal Planbureau, is dat studenten tweederde van de weggevallen basisbeurs gaan bijlenen, te weten € 6.000 extra.2
Vervolgens geldt dat het bedrag wat iemand aan hypotheek kan opnemen, afhankelijk is van meer factoren dan van studieschuld alleen. Op basis van een aantal factoren, waaronder de hoogte van het inkomen en de (toets)rente, wordt een woonquote vastgesteld: het percentage van het bruto inkomen dat besteed kan worden aan de woonkosten. Hierop wordt vervolgens een correctie toegepast wanneer de hypotheekaanvrager al een schuld heeft lopen.
Door de studieschuld mee te wegen bij de hypotheekverstrekking, doet de kredietverstrekker recht aan het feit dat een studieschuld een maandlast met zich meebrengt, zij het dat die aanmerkelijk lager wordt verondersteld dan die van een commerciële lening. Voor de aflossing van de studieschuld gelden immers beduidend gunstigere voorwaarden. Dit wordt ook erkend door de Nederlandse Vereniging van Banken en de Autoriteit Financiële Markten, waarmee de regering afspraken heeft gemaakt over hoe studieschulden worden meegewogen. Bij een consumptief krediet wordt ervan uitgegaan dat 2% van de hoofdsom als maandlast moet worden aangenomen, bij studieleningen onder het oude stelsel is dit 0,75%. Bij studieleningen onder de voorwaarden van het studievoorschot is deze zogeheten wegingsfactor vastgesteld op 0,45%. Dit omdat de leenvoorwaarden onder het studievoorschot aanmerkelijk socialer zijn dan de voorwaarden die onder het oude stelsel werden gehanteerd. Een studieschuld wordt dus niet een op een van de leenruimte afgetrokken, zoals in de vraag wordt verondersteld.
Doordat de wegingsfactor onder het nieuwe stelsel lager is dan onder het oude stelsel, wordt de leencapaciteit op verantwoorde wijze groter en wordt het dus makkelijker om een huis te kopen voor studenten met een studieschuld. De leencapaciteit is uiteraard wel lager dan voor hypotheekaanvragers zonder studieschuld. Zoals gezegd acht de regering het van belang dat studieschulden worden meegewogen, juist om overkreditering, betalingsmoeilijkheden en schuldenproblematiek te voorkomen.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat een studieschuld verzwegen kan worden bij de aanvraag van een hypotheek, zodat hoge studie- en woonlasten bij o.a. scheiding of werkloosheid kunnen leiden tot probleemschulden? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen? Zo nee, waarom niet?
De overheid heeft goede afspraken met de Nederlandse Vereniging van Banken en de Autoriteit Financiële Markten die hierop zien. Zo hebben hypotheekverstrekkers een zorgplicht om overkreditering te voorkomen. Om invulling te geven aan die zorgplicht zijn banken wettelijk verplicht om inzicht te hebben in de financiële positie van de consument. Financiële verplichtingen, zoals lasten verbonden aan kredieten, zijn daar onderdeel van. Daarnaast heeft de aanvrager een informatieplicht. Hij moet de vragen van de hypotheekverstrekker naar waarheid beantwoorden en bewijsstukken overhandigen wanneer de hypotheekverstrekker daar om vraagt. Het is derhalve zeer onverstandig om de studieschuld niet te betrekken bij de aanvraag van de hypotheek gezien deze wettelijke plichten en het belang van verantwoorde kredietverstrekking.
Om te borgen dat de hypotheeklasten nu en in de toekomst betaalbaar blijven, is het voor zowel de consument als de hypotheekverstrekker van belang dat alle uitstaande kredieten bij de hypotheekaanvraag worden meegewogen. Dit geldt ook voor studieschulden. Ter verificatie van de hoogte van de studieschuld en dus als bewijsstuk, kan de oud-student eenvoudigweg een overzicht vanuit mijnDUO uitdraaien.
Deelt u de mening dat een studieschuld mede oorzaak kan zijn van problematische schulden bij werknemers? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deelt de regering niet. Een studielening zorgt ervoor dat de student met een opleiding kan investeren in zijn eigen toekomst: in een gunstige positie op de arbeidsmarkt met bijbehorend salaris, in persoonlijke ontwikkeling en algemene vorming. Deze investering verdient zich na de studie doorgaans ruimschoots terug. Mocht dat echter onverhoopt niet het geval zijn, dan zorgen de sociale terugbetaalvoorwaarden ervoor dat de student beschermd is tegen te hoge maandlasten: onder het minimumloon betaalt hij niets terug, hij betaalt nooit meer dan 4% over het meerinkomen boven die drempel en de eventuele restschuld wordt na 35 jaar kwijtgescholden. Ook kan de student de terugbetaling tijdelijk opschorten. Door bij het terugbetalen niet alleen te kijken naar de hoogte van de studieschuld, maar ook naar het inkomen van de oud-student, wordt de studielening naar draagkracht terugbetaald en wordt een studieschuld geen problematische schuld voor werknemers.
Hoe denkt u nu, na uw antwoorden op eerdere vragen, over de verwachting dat steeds minder oud-studenten in staat blijken hun studieschuld terug te betalen?2
De regering heeft voor de invoering van het studievoorschot laten onderzoeken door het CPB welk percentage studenten onder welke voorwaarden zijn studielening aflost (de aflosquote). In het oude stelsel bedroeg de aflosquote van studieleningen 90%. In het huidige stelsel zal die naar verwachting 86,4% bedragen. Dat niet alle studenten in staat zullen zijn om hun schuld af te lossen, is juist een kernmerkend, sociaal aspect van een studielening: bij terugbetaling wordt gekeken naar het inkomen, zoals uiteengezet bij vraag 4, en na 35 jaar wordt een eventuele restschuld kwijtgescholden. Er is geen aanleiding om nu aan die percentages of aan de aannames waarop ze gebaseerd zijn, te twijfelen.
Kunt u bevestigen dat maar liefst één op de zes verzuimgevallen bij bedrijven als achterliggende oorzaak een ernstig financieel probleem heeft, wat in de afgelopen twee jaar tot steeds meer ziekteverzuim heeft geleid?3 Zo ja, wat is hierover uw mening? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken hoe groot dit probleem is?
Ik kan dit niet uit eigen onderzoek bevestigen, maar ik weet dat door veel individuele werkgevers verzuim wel wordt genoemd als een van de signalen die kunnen wijzen op financiële problemen. Dit bleek ook uit het onderzoek «Schuldhulpverlening in bedrijf – Financiële problemen op de werkvloer», van het Nibud en Divosa dat door het Ministerie van SZW is gefinancierd. In dit onderzoek wordt door de respondenten verzuim als een belangrijk signaal voor financiële problemen benoemd.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de gevolgen van verzuim door schulden bij werknemers voor hun gezondheid en toekomstperspectief? Zo nee, waarom niet?
Momenteel loopt er een meerjarig onderzoek «Stream» dat wordt uitgevoerd door TNO naar de factoren die van invloed zijn op duurzame inzetbaarheid, waaronder ook de financiële situatie. De komende maand zullen de eerste resultaten van dat onderzoek bekend zijn.
Uw Kamer zal hierover in maart worden geïnformeerd, via de voortgangsbrief over het programma Duurzame inzetbaarheid.
Welke maatregelen gaat u treffen om de sociaaleconomische en maatschappelijke gevolgen van schuldenproblemen bij werknemers te bestrijden?
Met Wijzer in Geldzaken, het Nibud, Divosa en de NVVK wordt een website voor werkgevers ontwikkeld, waar alle informatie over het bevorderen van financieel verantwoord gedrag bij werknemers te vinden is. Werkgevers kunnen een belangrijke rol spelen in het (vroeg) signaleren van financiële problemen. Bijvoorbeeld wanneer er loonbeslag gelegd wordt, maar ook wanneer er andere signalen zijn, zoals het vragen om een voorschot, concentratieproblemen en ziekteverzuim. Ook kunnen zij in de preventieve sfeer een rol spelen, door bijvoorbeeld duidelijk te communiceren over pensioenen en bij levensgebeurtenissen zoals een scheiding het gesprek aan te gaan. Op deze manier wil ik met eerder genoemde partijen werkgevers stimuleren om financieel verantwoord gedrag te vertonen en schulden te voorkomen. De manier waarop is natuurlijk volledig aan de werkgevers zelf. De website zal eind dit jaar getest worden door een kleine groep werkgevers, waarna hij in 2017 beschikbaar komt voor andere werkgevers.