De erkenning van non-EU rijbewijzen en certificaten in de sector transport en logistiek |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gegarandeerde baan voor 2000 vrachtwagenchauffeurs»?1
Ja.
Klopt het dat rijbewijzen en certificaten van vrachtwagenchauffeurs uit Turkije niet erkend worden in Nederland en dat daarom chauffeurs uit Turkije met deze papieren niet mogen werken als vrachtwagenchauffeur in Nederland? Zo ja, waarom niet?
Rijbewijzen, afgegeven door de autoriteiten van een niet EU-land, zoals ook Turkije, worden in Nederland erkend als de bestuurder niet in Nederland woont en hier tijdelijk aan het verkeer deelneemt. Bijvoorbeeld als toerist of als chauffeur in het internationaal vrachtverkeer, werkend voor een onderneming gevestigd buiten de EU op basis van een ritmachtiging. In die situatie hoeft niet aangetoond te worden dat men voldoet aan de Europese vakbekwaamheidseisen.
Indien een chauffeur van buiten de EU bij een in Nederland gevestigde onderneming wil gaan werken dient hij zich hier te vestigen. Dan zijn de Europese eisen op het terrein van rijbewijzen en vakbekwaamheid van toepassing.
Dit betekent dat zijn Nederlandse werkgever een bestuurdersattest moet aanvragen bij de NIWO. Dit wordt pas afgegeven als de chauffeur over een Nederlands of EU rijbewijs C beschikt met code 95, het bewijs van vakbekwaamheid.
Klopt het dat rijbewijzen en certificaten van vrachtwagenchauffeurs uit Turkije niet omgeruild kunnen worden voor Nederlandse rijbewijzen en certificaten? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Turkse rijbewijzen kunnen in Nederland niet omgewisseld worden tegen een Nederlands rijbewijs. Hiervoor is een wettelijke bilaterale regeling tot wederzijdse erkenning nodig.
Als vrachtwagenchauffeurs uit een niet-EU land in Europa willen gaan werken en geen EU certificaat van vakbekwaamheid hebben, dan dienen zij dit in het betreffende EU-land te halen.
Klopt het dat rijbewijzen en certificaten van vrachtwagenchauffeurs uit Turkije wel erkend worden in andere lidstaten van de Europese Unie, zoals België, Roemenië, Polen, Italië en Hongarije?
Wat betreft de rijbewijzen staat het lidstaten vrij op basis van bilaterale regelingen rijbewijzen van niet-EU landen te erkennen. Daarmee zijn dergelijke rijbewijzen niet automatisch door andere EU lidstaten erkend.
Dit geldt niet voor de eisen die gesteld worden voor de vakbekwaamheid. Er bestaat voor een EU land geen mogelijkheid certificaten van niet EU landen te erkennen. Alle EU lidstaten zijn gehouden de Europese eisen ten aanzien van vakbekwaamheid ook op te leggen aan chauffeurs van buiten de EU.
Welke andere buitenlandse rijbewijzen en certificaten van vrachtwagenchauffeurs, behalve die uit de lidstaten van de Europese Unie, worden erkend in Nederland?
Rijbewijzen voor vrachtwagenchauffeurs uit Jersey, The Isle of Man en Monaco worden erkend. Vakbekwaamheidscertificaten van landen buiten de EU worden, op grond van EU regels, niet in Nederland erkend.
Deelt u de mening dat het niet erkennen van non-EU rijbewijzen en certificaten niet bijdraagt aan het aanbod van personeel en zelfs leidt tot schaarste van personeel in de transport- en logistieksector? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is er voldoende aanbod van chauffeurs vanuit de EU die voldoen aan de basiskwalificaties met betrekking tot rijbewijzen en certificaten.
Deelt u de mening dat het niet erkennen van non-EU rijbewijzen en certificaten van vrachtwagenchauffeurs de bedrijven in de transport- en logistieksector benadeelt, omdat deze geen werkplek kunnen aanbieden aan arbeiders waar juist een schaarste voor heerst? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om dit probleem, waardoor ervaren vrachtwagenchauffeurs niet aan het werk kunnen, op te pakken in uw sectorplan Transport en Logistiek?
Nee.
De vergoeding van een morfinepomp |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichtgeving over «Geblunder met een morfinepomp»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat een zorgverzekeraar de vergoeding van een morfinepomp weigert? Kunt u een reconstructie geven van deze afwijzing en duiden wat er mis ging?
Ik heb de zorgverzekeraar om een reactie gevraagd. Deze heeft mij het volgende laten weten: De vergoeding van een morfinepomp wordt in principe nooit geweigerd. Een morfinepomp wordt door de zorgverzekeraar kosteloos in bruikleen verstrekt en kan zonder toestemming vooraf op aangeven van een thuiszorgorganisatie door de leverancier onmiddellijk geplaatst worden. Er zijn daarvoor afspraken gemaakt met alle grote leveranciers die landelijk actief zijn en direct kunnen leveren. In ieder geval nog dezelfde dag, maar vaak al binnen enkele uren. In dit geval heeft de thuiszorgorganisatie vooraf contact opgenomen met de zorgverzekeraar in plaats van direct met de leverancier. Vervolgens is er in de communicatie verwarring ontstaan over de bekostiging van de morfinepomp en van de verpleegkundige zorg in verband met een persoonsgebonden budget (pgb) voor thuiszorg van de verzekerde.
Naar oordeel van de zorgverzekeraar zijn er twee zaken niet goed gegaan. Thuiszorg-organisaties mogen rechtstreeks de aanbieder benaderen voor het leveren van morfinepompen. Dit is zo geregeld omdat het hier precaire zorg betreft die onmiddellijk ingezet moet kunnen worden. De zorgverzekeraar zal de thuiszorgorganisatie hier nogmaals over informeren. De zorgverzekeraar geeft toe dat verkeerde informatie is gegeven vanwege de verwarring over de vergoeding voor verpleging en van het hulpmiddel. Inmiddels heeft de zorgverzekeraar de medewerkers hierover bericht en zijn de procedures aangescherpt.
Denkt u dat de erkenning van de fout, inclusief excuses, ook had geschied als de zorgverlener geen aandacht via sociale media had gevraagd? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Dat kan ik niet beoordelen. Uit de reactie van de zorgverzekeraar begrijp ik dat men het misverstand betreurt.
Erkent u dat in een situatie van stervensbegeleiding er geen tijd is bij de geschillencommissie aanhangig te maken dat de zorgverzekeraar een voorgeschreven hulpmiddel niet vergoedt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het reglement van de Geschillencommissie Zorgverzekeringen van de SKGZ voorziet in een spoedprocedure dat speciaal met het oog op dit soort situaties is opgenomen. Ik ben mij er echter van bewust dat in een dergelijke situatie een gang naar de SKGZ niet reëel is en door afspraken van directe levering in een normale gang van zaken ook gelukkig onnodig.
Vindt u ook dat het vergoeden van zorg en van benodigde hulpmiddelen juist in stervenssituaties niet ter discussie moet staan? Bent u bereid de zorgverzekeraars te sommeren inzet van zorg en benodigde hulpmiddelen in een stervensfase altijd te vergoeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) hebben zorgverzekeraars een zorgplicht die bepaalt dat zij ervoor moeten zorgen dat een verzekerde te allen tijde adequate hulpmiddelenzorg krijgt waar hij aanspraak op heeft. Daarbij gaat het dan niet alleen om de inhoud en vergoeding van zorg, maar ook om de kwaliteit, tijdigheid en bereikbaarheid van deze zorg. Ook in stervenssituaties moet de zorgverzekeraar een hulpmiddel verstrekken of vergoeden dat voor de patiënt adequaat is. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) houdt toezicht op de zorgplicht van de zorgverzekeraar.
Komt het vaker voor dat (medische) hulpmiddelen niet vergoed worden, ook al zijn ze wel geïndiceerd door een arts of verpleegkundige? Zo ja, hoe vaak, en in welke situaties?
Het komt voor dat een hulpmiddel niet vergoed wordt bijvoorbeeld wanneer het hulpmiddel niet in het basispakket zit of als de aanvraag niet aan de indicatiecriteria voldoet. Voor het aantal klachten en geschillen beroep ik me op informatie van de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ). Volgens de SKGZ kunnen geen harde cijfers over het aantal zaken worden genoemd vanwege het feit dat bepaalde hulpmiddelen niet tot de hulpmiddelenzorg worden gerekend, maar tot de medisch specialistische zorg (bijvoorbeeld een pacemaker). In 2015 heeft de Geschillencommissie Zorgverzekeringen 38 zaken aangaande hulpmiddelenzorg behandeld. De verdeling van deze zaken naar aard van het hulpmiddel/onderwerp is als volgt: hoortoestel (10), prothese (6), hulphond (2), overig/anders (20). De commissie beoordeelt eerst of het betreffende hulpmiddel tot de verzekerde zorg behoort en betrokkene daarvoor een indicatie heeft. Verder moet de zorg doelmatig zijn en moet er voldaan zijn aan de vereisten in de polisvoorwaarden. Een geschil kan ook gaan over de hoogte van de vergoeding wanneer de verzekerde zich niet heeft gewend tot een gecontracteerde leverancier. In voornoemde zaken was de verdeling als volgt: indicatie (8), doelmatig (7), verzekerde zorg (11), eigen bijdrage/eigen risico (3), hoogte vergoeding (3), formele vereisten (5), overig/anders (1).
Niet alle behandelde zaken hebben geresulteerd in een bindend advies. De uitkomsten over 2015 zijn: 13 zaken werden opgelost voorafgaand aan de hoorzitting, 9 verzoeken van verzekerden werden afgewezen, 1 maal werd het verzoek toegewezen, 15 zaken lopen nog. Naast de Geschillencommissie Zorgverzekeringen kent de SKGZ een Ombudsman Zorgverzekeringen die in 2015 bemiddelde in 186 zaken over hulpmiddelenzorg.
Mocht het niet bekend zijn hoe vaak een (medisch) hulpmiddel niet vergoed wordt, bent u dan bereid hier onderzoek naar te (laten) doen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen de resultaten van dat onderzoek worden verwacht?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel zaken over vergoeding van hulpmiddelen worden jaarlijks voorgelegd aan de geschillencommissie en/of het Zorginstituut?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe luiden de uitkomsten van de geschillen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat zorgverzekeraars op basis van hun taak te toetsen op «doelmatigheid» in mogen grijpen bij geïndiceerde hulpmiddelen? Zo ja, kunt u uitleggen waarom zorgverzekeraars het oordeel van een specialist naast zich neer kunnen leggen? Op welke grond wordt bepaald of mensen «teveel» of «te dure» hulpmiddelen voorgeschreven krijgen?
Het staat de zorgverzekeraar vrij om aanbieders selectief te contracteren op basis van prijs en kwaliteit, zolang in alle gevallen aan de verzekerde een adequaat hulpmiddel wordt geleverd of vergoed als de verzekerde daarop aangewezen is. Ook de omvang van de geleverde hulpmiddelen moet voldoende zijn en zorgverzekeraars mogen hierbinnen doelmatigheidsafwegingen maken. Dat hoort bij hun rol als inkoper van de zorg. Het is aan de NZa om te beoordelen of de zorgverzekeraar aan zijn zorgplicht voldoet. Daarbij is van belang dat mensen over voldoende keuzevrijheid kunnen beschikken, omdat dit een belangrijke voorwaarde is voor de zelfredzaamheid van de patiënt. De NZa ziet daarop toe. Voor mijn reactie op het voorschrijven van hulpmiddelen verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 12, 13 en 14.
Is het voor een patiënt/verzekerde mogelijk fatsoenlijk in beroep te gaan tegen het weigeren van een vergoeding van een voorgeschreven hulpmiddel als de zorgverzekeraar beslist dat het ook met een ander hulpmiddel of minder (bijvoorbeeld bij incontinentiemateriaal) kan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat is mogelijk. Bij een verschil van mening over het vergoeden van bepaalde zorg is het gebruikelijk dat de verzekerde de zorgverzekeraar eerst verzoekt om zijn besluit te heroverwegen. Indien het meningsverschil niet wordt opgelost, heeft de verzekerde de mogelijkheid om naar de SKGZ te stappen. De Ombudsman Zorgverzekeringen en de Geschillencommissie Zorgverzekeringen zijn onderdeel van de SKGZ en zorgen voor een onafhankelijke behandeling van problemen tussen verzekerde en zorgverzekeraar. De verzekerde kan de Ombudsman Zorgverzekeringen vragen te bemiddelen. Deze bemiddeling is gratis en heeft in ongeveer de helft van de gevallen een positief resultaat.
Als de Ombudsman geen mogelijkheid ziet tot bemiddeling, kan zij direct verwijzen naar de Geschillencommissie. Dit komt echter niet vaak voor. Als de bemiddeling niet helpt dan kan men een klacht indienen bij de Geschillencommissie Zorgverzekeringen.
Begrijpt u dat het zeer ontwrichtend is voor iemand als een voorgeschreven hulpmiddel niet vergoed wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik begrijp goed dat het niet vergoeden van een voorgeschreven hulpmiddel ontwrichtend kan zijn voor iemand. Ik meen dat dit kan worden voorkomen door goede voorlichting over welke hulpmiddelen onder welke voorwaarden tot het basispakket behoren en hoe de zorgverzekeraar de hulpmiddelenzorg voor de verzekerde heeft geregeld. Voor hulpmiddelen geldt geen wettelijke voorschrijfplicht (receptplicht) die als voorbehouden handeling is toegewezen aan bepaalde beroepsgroepen. Het is aan de individuele zorgverzekeraar om te bepalen hoe de rechtmatigheid en doelmatigheid van de aanspraak van de verzekerde op hulpmiddelenzorg getoetst wordt.
Tijdens de afgelopen begrotingsbehandeling is een motie3 aangenomen waarin u mij vraagt om de voor- en nadelen van het opnemen van het criterium «medische noodzaak» bij verstrekking van hulpmiddelen te onderzoeken en de Kamer hierover in juni 2016 te adviseren. Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u naar mijn brief die ik u in juni zal sturen.
Bent u bereid de zorgverzekeraars de taak toetsen op doelmatigheid te ontnemen, wanneer een hulpmiddel door een arts of specialist is voorgeschreven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Zou niet vergelijkbaar met een recept op medische noodzaak het zo moeten zijn dat, wanneer een arts of specialist een hulpmiddel medisch noodzakelijk acht, de zorgverzekeraar tot vergoeding moet overgaan? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht dat Rusland de Nederlandse politiek financieel beïnvloedt |
|
Kees Verhoeven (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Russia accused of clandestine funding of European parties as US conducts major review of Vladimir Putin’s strategy»?1
Het kabinet heeft kennis genomen van dit bericht in de Britse media.
Klopt het dat er vanuit Rusland pogingen zijn gedaan om de Nederlandse politiek te beïnvloeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het jaarverslag AIVD 2014 (blz. 29–30) is vermeld dat de Russische inlichtingen- en veiligheidsdiensten structureel aanwezig zijn in Nederland en dat de wereldwijde Russische campagne om beleid en beeldvorming ten aanzien van Rusland te beïnvloeden ook Nederland raakt.
Het kabinet beschikt echter niet over aanwijzingen dat er in het geval van het aanstaande raadgevend referendum over het Associatieverdrag tussen Oekraïne en de Europese Unie sprake is van beïnvloeding op oneigenlijke wijze vanuit Rusland.
Beschikt u over enige aanwijzing dat het aanstaande raadgevend referendum over het Associatieverdrag tussen Oekraïne en de Europese Unie op enige wijze, al dan niet financieel, is beïnvloed vanuit Rusland?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u in het geheel uitsluiten dat het aanstaande raadgevend referendum over het Associatieverdrag tussen Oekraïne en de Europese Unie op enige wijze, al dan niet financieel, is beïnvloed vanuit Rusland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de argumenten voor een referendum over het Associatieverdrag met Oekraïne grote gelijkenis vertonen met Russische propaganda? Zo ja, kunt u aangeven om welke argumenten het gaat?
Het referendum is conform de Nederlandse wet tot stand gekomen.
Zijn er bij u gegevens of feiten bekend over (clandestiene) Russische financiële ondersteuning van Nederlandse politieke partijen?
Nee.
Zijn er Nederlandse inlichtingendiensten betrokken bij het onderzoek naar Russische beïnvloeding van Europese politieke partijen, zoals dat wordt uitgevoerd door autoriteiten in de VS?
In het openbaar kunnen geen mededelingen gedaan worden over eventuele onderzoeken van de Nederlandse inlichtingendiensten.
Bent u bereid een proactieve houding aan te nemen ten aanzien van dit onderzoek, dat wil zeggen, na te gaan wat de uitkomsten zijn van het onderzoek en, zodra het onderzoek is afgerond, de Kamer daarover uitgebreid te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is niet bekend met de bronnen op basis waarvan de Telegraph meldt dat er sprake zou zijn van een dergelijk onderzoek en ziet dan ook geen reden om navraag te doen bij de autoriteiten van de Verenigde Staten.
De aanbevelingen van kinderorganisatie Eurochild aan het Nederlandse EU-Voorzitterschap over de belangen van kinderen |
|
Manon Fokke (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aanbevelingen van de Europese kinderrechtenorganisatie Eurochild aan het Nederlandse EU-Voorzitterschap?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze verschillende aanbevelingen en kunt u aangeven op welke wijze u die tijdens het Nederlandse EU-Voorzitterschap invult?
Nederland zal tijdens het EU voorzitterschap de kansen om de positie van kinderen te verbeteren niet laten liggen. Het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport heeft tijdens het Nederlands EU voorzitterschap het onderwerp radicalisering onder jongeren geagendeerd («An integrated approach in the prevention of violent radicalisation»). Op dit thema zullen Raadsconclusies worden aangenomen. Voor een reactie op de specifieke aanbevelingen van Eurochild, zie ook de beantwoording van vragen 4, 5, en 6.
Verder worden kinderen en jongeren op diverse manieren direct betrokken bij het Nederlandse EU voorzitterschap.
Europese jongeren worden elk halfjaar door het roulerende EU voorzitterschap uitgenodigd om met elkaar en met beleidsmakers van gedachten te wisselen over beleidsthema’s die jongeren raken. De komende editie zal plaatsvinden van 4 tot en met 7 april in Amsterdam. Ook hier zal radicalisering een van de onderwerpen van discussie zijn. Deze jongerenconferentie vormt de vijfde cyclus van de zogeheten «structured dialogue». Het centrale thema van deze dialoog is: «Enabling all young people to engage in a diverse, connected and inclusive Europe. Ready for life, ready for society». Dit onderwerp wordt vervolgens verder uitgewerkt onder het voorzitterschap van Slowakije en Malta.
Voor het onderwerp «Cross-sectoral cooperation to strengthen participation by young people with mental health issues» zal het Nederlandse voorzitterschap de EU lidstaten uitnodigen om deel te nemen aan peer learning. Zowel in het voortraject als bij het opstellen van de peer learning worden jongeren (met ervaring met psychische problematiek) betrokken. Ook bij de side-events zoals de in februari georganiseerde internationale conferentie in Maastricht over «youth mental health» waren op verzoek van het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport ervaringsdeskundige jongeren aanwezig. Zij hadden een actieve rol tijdens de plenaire delen in de conferentie en gaven ook een eigen workshop.
Daarnaast coördineert het Ministerie van Buitenlandse Zaken het programma EU Back to School in Nederland.2 Via dit programma geven ambtenaren van de rijksoverheid en verschillende Europese instellingen gastlessen over Europa op (middelbare) scholen en gaan zij met jongeren in gesprek over het werk dat zij doen. De interactieve lesmethode voor de gastlessen is door het Ministerie van Buitenlandse Zaken samen met jongeren ontwikkeld. In de eerste twee maanden van het Voorzitterschap zijn hiermee ruim 1900 leerlingen bereikt. Er worden ook gastlessen gegeven in het bezoekerscentrum op het voorzitterschapsterrein in Amsterdam. Ook zullen meerdere bewindspersonen een gastcollege geven over het EU-voorzitterschap aan scholieren en studenten. Bij de inrichting van dit bezoekerscentrum zijn studenten van verschillende onderwijsinstellingen betrokken. Tijdens informele Raden in het Scheepvaartmuseum worden tot slot ook Instagram take-overs georganiseerd voor kinderen uit groep 7 en 8. Hierbij nemen ze voor één dag het Instagram account @EU2016NL over en krijgen zo de mogelijkheid een kijkje in de keuken van de EU te nemen.
In het kader van BZ voor de Klas gaan medewerkers van het ministerie jaarlijks op eigen initiatief naar een (middelbare) school of universiteit waar zij een persoonlijke band mee hebben. Tot slot vinden vanuit het programma In gesprek met BZ presentaties plaats over alle onderwerpen op het terrein van Buitenlandse Zaken. Dit programma bereikt veel studenten van hogescholen en universiteiten; in 2015 werden ca. 8.000 bezoekers bereikt.3
Op welke wijze zijn kinderen betrokken bij het Nederlandse EU-Voorzitterschap? Kunt u de belangen en rechten van kinderen in de EU tijdens dit half jaar bevorderen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de belangen van kinderen prominent aanwezig moeten zijn in de sociale pijler van de Europese Unie? Zo ja, op welke wijze wilt u als EU-Voorzitter bevorderen dat die daar deel van gaan uitmaken? In hoeverre kan dit onderwerp ook in de gesprekken over de Britse voorstellen betrokken worden?
Armoedebestrijding in de EU is één van de prioriteiten tijdens het Nederlandse voorzitterschap. Armoedebestrijding is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf, maar lidstaten kunnen wel van elkaar leren. Nederland wil daarom de uitwisseling van kennis, ervaringen en «best practices» tussen lidstaten bevorderen en heeft armoedebestrijding geagendeerd tijdens diverse voorzitterschapsbijeenkomsten. Ook de bestrijding van kinderarmoede zal in dit kader aandacht krijgen. Om op EU-niveau politieke aandacht voor het belang van armoedebestrijding te genereren, zet Nederland zich daarnaast in voor Raadsconclusies over dit onderwerp.
De Europese Commissie heeft op 8 maart jl. een Mededeling over een «European Pillar of Social Rights» gepresenteerd. Deze Mededeling zal de start vormen van een breed consultatieproces. Het kabinet zal de Mededeling zorgvuldig bestuderen en de Kamer informeren over de Nederlandse inzet. Als voorzitter van de EU zal Nederland zich ervoor inzetten om het consultatieproces in goede banen te leiden en alle relevante stakeholders aanmoedigen om hun bijdrage te leveren.
De afspraken in het pakket voor het Britse referendum hebben uitsluitend als doel een aantal zorgen te adresseren die door de Britten zijn geformuleerd. De besprekingen beperkten zich hier dan ook toe. De positie van kinderen viel daarmee buiten de reikwijdte van de gesprekken.
Deelt u de mening dat de bestrijding van kinderarmoede in Europa bovenop de Europese agenda moet staan? Zo ja, hoe gaat u daaraan bijdragen?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze gaat u als EU-Voorzitter bevorderen dat ook met betrekking tot de vluchtelingencrisis in de hele Europese Unie de noden van kinderen, zoals alleenstaande minderjarige asielzoekers, voorop worden geplaatst?
Minderjarigen vormen een steeds groter deel van de migrantenstroom naar Europa. Als EU voorzitter verwelkomt Nederland de aanvullende aandacht en deelt de zorgen van de Europese Commissie en de Raad van Europa voor deze zeer kwetsbare groep. In de mededeling van de Europese Commissie van 10 februari 2016 met betrekking tot de uitvoering van de Europese Migratieagenda4 heeft de Commissie een overzicht gegeven van lopende maatregelen, inclusief de uitvoering van het actieplan alleenstaande minderjarige asielzoekers (2010–2014). De Commissie zal dit actieplan later dit jaar evalueren en er over rapporteren. De Raad van Europa heeft onlangs aangekondigd een fact-finding mission te starten om een beter beeld te krijgen van de situatie van kinderen in de migratiestromen.
Hiernaast wordt ook in de diverse richtlijnen en verordeningen van het Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel bijzondere aandacht geschonken aan de kwetsbare positie van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s). Nieuwe instrumenten doen dat ook, zoals de herplaatsingsbesluiten van september 2015 die prioriteit geven aan amv’s als kwetsbare groep. Nog recenter is de Mededeling van de Europese Commissie van 16 maart jl. (COM(2016) 165 final), waarin staat dat het Europees Asielondersteuningsbureau een instrument aan het ontwikkelen is om het belang van de amv te beoordelen. Dit instrument kan gebruikt worden in de hotspots, maar ook daarbuiten.
Op welke wijze bent u bereid samen met ProDemos te verkennen hoe (schoolgaande) kinderen dit komende half jaar zoveel mogelijk betrokken kunnen worden bij het EU-Voorzitterschap en hierover kennis kunnen opdoen?
Zie beantwoording van vraag 2 en 3 over de lopende lesprogramma’s.
Bent u bereid na afloop van het Nederlandse EU-Voorzitterschap een overzicht van uw initiatieven en resultaten voor het bevorderen van kinderrechten, mede in relatie tot de aanbevelingen van Eurochild, naar de Kamer te sturen?
Na afloop van het EU voorzitterschap volgt een algemene rapportage om de Kamer te informeren over activiteiten en uitkomsten van het voorzitterschap.
De nieuwe eindtermen van het economieonderwijs |
|
Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Examenvragen over syllabi economie 2017»?1
Uit het artikel blijkt dat er veel en langdurig verschil van mening is tussen economen over de modellen en theorieën die gebruikt moeten worden om de macro-economie in het examenprogramma te toetsen. Deze meningsverschillen deden zich ook voor in de syllabuscommissie, waar de auteurs van het artikel zitting in hadden. Uiteindelijk is er een knoop doorgehakt door het CvTE en is besloten de Philipscurve en NAIRU in de syllabus op te nemen, Het ligt niet in de rede dat ik me uitlaat over dit type inhoudelijke meningsverschillen.
Hoe staat het met de invoering van de vernieuwde eindtermen voor economie, zoals verwoord in de syllabi 2017?
Het betreft hoofzakelijk de specificatie van de eindtermen voor de domeinen H en I (macro-economie). Deze zijn inmiddels vastgesteld en worden in het centraal examen van 2017 getoetst.
Hoe verliep het gesprek tussen de VECON en de Commissie voor Toetsing en Examens (CvTE) over de vernieuwde syllabi? Zijn er nog struikelblokken of verloopt de invoering inmiddels succesvol?2
Dit gesprek zal nog plaatsvinden in februari 2016. Over de specificatie van de domeinen H en I hebben alle scholen een brief van het CvTE ontvangen. Ook uitgevers hebben met de gebruikers van hun methode gecommuniceerd over de specificatie van de domeinen H en I.
Deelt u de mening dat de nieuwe eindtermen een maatschappelijk noodzakelijke hervorming van het economieonderwijs inluiden?
Het examenprogramma is niet veranderd, er is dus geen sprake van nieuwe eindtermen. Het debat over de specificaties van de eindtermen macro-economie in het programma is nog steeds gaande, maar het is van belang dat er duidelijkheid is over wat er getoetst kan worden in het centraal examen, zodat leraren hun leerlingen daar goed op kunnen voorbereiden
Gaat u zich met behulp van de CvTE inspannen voor de succesvolle invoering van de vernieuwde eindtermen macro-economie?
Jazeker, het CvTE is daar mee bezig. Goede samenwerking met VECON is ook van belang. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3, hebben scholen over de specificaties in de domeinen H en I een brief ontvangen van het CvTE. Binnenkort verschijnen de voorbeeldopgaven en in de Septembermededeling voor het centraal examen 2017 komt een toelichting bij de syllabus.
Een politiek onderzoek in Nederland door de Amerikaanse geheime dienst |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de opvatting van de Amerikaanse geheime diensten dat het referendum in Nederland over de wet die strekt tot goedkeuring van de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne wordt georganiseerd op initiatief van de regering van Rusland?1
Nee. Die opvatting blijkt overigens ook niet uit het genoemde krantenartikel.
Zo ja, kunt u aangeven hoe het referendum in Nederland «tot duidelijk doel heeft de Westerse wil om te vechten aan te tasten», zoals de Amerikanen beweren?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de opvatting van de Amerikanen dat de verkiezing van Jeremy Corbyn als leider van Labour in Groot-Brittannië onderdeel is van een strategie van de Russen om in Europa de democratie te ondermijnen?
Nee. Die opvatting blijkt overigens ook niet uit het genoemde krantenartikel.
Hoe hebben de Amerikanen u op de hoogte gebracht van dit politieke onderzoek in Nederland? Is de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) op enige wijze betrokken bij dit onderzoek?
Het is de Amerikaanse inlichtingendiensten genoegzaam bekend dat het niet toegestaan is inlichtingenoperaties in Nederland uit te voeren zonder toestemming van de Nederlandse regering. In het openbaar kunnen geen mededelingen gedaan worden over eventuele onderzoeken van de Nederlandse inlichtingendiensten.
Bent u bereid de Amerikaanse regering te laten weten dat politiek onderzoek door de Amerikaanse geheime diensten in Nederland niet wordt geaccepteerd?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Don’t mention the Brexit: EU bans Plan B studies’ |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Don’t mention the Brexit: EU bans Plan B studies»?1
Ja.
Klopt het dat economen van de Europese Commissie een verbod hebben gekregen om onderzoek te doen naar de gevolgen van een Brexit, of er zelfs over te praten? Zo ja, om welke onderzoeksafdeling van de Europese Commissie gaat het? Wat waren de redenen hiertoe?
Het kabinet is hiervan niets bekend. De Europese Commissie heeft in eerdere woordvoering al aangegeven geen «plan B» te hebben in het geval het Britse EU-referendum leidt tot een vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de EU.
Kunt u bevestigen dat deze instructie afkomstig is van (de afdeling van) van Jean-Claude Juncker? Zo ja, hoe oordeelt u over het feit dat hij dit verbod uitgevaardigd heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het, met het oog op het Brexit-referendum, voor andere lidstaten evenzeer van belang is om te weten wat de kosten van een Brexit zijn, en de uitkomst van een dergelijk onderzoek juist een bijdrage levert aan een goed onderbouwde discussie over een eventuele Brexit?
Het kabinet is van mening dat het EU-lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk in het politiek en economisch belang is van alle lidstaten, inclusief het Verenigd Koninkrijk zelf. De economische impact van een Brits vertrek uit de EU is, voor zover mogelijk, reeds door meerdere instanties in kaart gebracht. Deze informatie is via het internet vrij toegankelijk. De discussie gaat wat het kabinet betreft dan ook niet over de wenselijkheid van een Brits vertrek uit de EU, maar over hervorming van de EU in het voordeel van alle lidstaten.
Deelt u de mening dat de onderzoeksagenda van de Europese Commissie een onafhankelijk karakter zou moeten hebben? Is dat momenteel volgens u het geval? Zo nee, bent u bereid om de Commissie hierover aan te spreken, vanuit uw Voorzittersrol?
De Commissie kan bij de uitoefening van haar verdragsrechtelijke taken zelf bepalen hoe zij haar diensten inzet. De Commissie zet in op het bereiken van een akkoord met het Verenigd Koninkrijk en niet op een vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie. Het kabinet steunt de Commissie in dit streven en ziet geen reden de Commissie op dit punt aan te spreken.
De penibele situatie van gestrande migranten bij de Griekse grensplaats Idomeni |
|
Attje Kuiken (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Welke actuele informatie heeft u over de situatie voor vluchtelingen bij de Griekse plaats Idomeni, bij de Macedonische grens? Klopt het dat zich daar duizenden migranten op doorreis ophouden, die geen mogelijkheid hebben tot basisvoorzieningen en onderdak?1
Het kabinet heeft aandacht voor de situatie in Idomeni, die zeer fluïde is, en volgt de ontwikkelingen op de voet. Het door u genoemde opvangkamp is inmiddels wederom in gebruik genomen. Het aantal migranten dat hier wordt opgevangen verschilt per dag en hangt mede af van de mogelijkheden de Grieks-Macedonische grens over te kunnen steken. Het gaat voornamelijk om migranten die geen asiel in Griekenland wensen aan te vragen.
Tot twee weken geleden bedroeg de wachttijd bij de grensovergang Idomeni enkele uren. Deze is sindsdien toegenomen als gevolg van tijdelijke maatregelen aan de Macedonische kant van de grensovergang. Het kabinet onderstreept het belang dat in Europese context wordt gewerkt aan het oplossen van de migratiedruk om situaties zoals aan de grens met Idomeni te voorkomen. Dat betekent onder andere het tegengaan van instroom uit Turkije, betere registratie van migranten, verbeterd grensbeheer en herplaatsing via de hotspotbenadering.
Welke informatie heeft u dat betrokken hulporganisaties ter plaatse, zoals Save the Children en Medicins Sans Frontières, deze week een noodkreet richting de autoriteiten hebben gedaan om een nabijgelegen ongebruikt opvangkamp in gebruik te nemen, zodat deze mensen in nood onderdak kunnen krijgen?2
Zie antwoord vraag 1.
Met welke redenen houden de Griekse autoriteiten dit opvangkamp gesloten voor deze migranten? Op welke wijze gaat u dit zo snel mogelijk uitzoeken en zo mogelijk bilateraal of in EU-verband contact zoeken met uw Griekse collega’s met als doel aan te dringen op humanitaire hulp voor deze migranten, waaronder het ter beschikking stellen van het opvangkamp, eventueel met Europese praktische hulp?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe lang verblijven deze migranten gemiddeld bij Idomeni totdat zij de grens kunnen oversteken? Wordt deze mensen een asielprocedure geboden in Griekenland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke andere nijpende vergelijkbare knelpunten aan de grenzen in/met de Europese Unie zijn er, waar groepen mensen zich ophopen en geen of onvoldoende voorzieningen aanwezig zijn?
De humanitaire situatie langs de zogenoemde Westelijke Balkanroute wordt nauwlettend in de gaten gehouden. Vanuit verschillende landen en met behulp van meerdere internationale organisaties, zoals UNHCR en het Internationale Rode Kruis, wordt gezorgd voor voldoende opvangcapaciteit. Op dit moment lijkt deze adequaat. Verder bevinden zich in Calais relatief veel migranten die verlangen door te reizen naar het Verenigd Koninkrijk.
NL heeft tot nu toe in totaal EUR 1.5 mln bijgedragen aan humanitaire hulp in de landen langs de Westelijke Balkan-route, ten behoeve van de opvang van vluchtelingen. Zo is bijvoorbeeld EUR 500.000 bijgedragen aan de activiteiten van UNHCR in Griekenland (eind 2015) en is via het Rode Kruis in Griekenland een bijdrage geleverd van EUR 1 mln (dec 2015). Daarnaast heeft NL waterpompen, veldbedden en lichtmasten gedoneerd aan respectievelijk Griekenland, Servië en Slovenië, via het Europese civiele beschermingsmechanisme, als antwoord op hun noodhulpverzoek.
UNHCR en IOM hebben op 25 januari een appeal gepresenteerd, waarin zij vragen om ruim EUR 500 mln voor humanitaire hulp aan vluchtelingen in Europa. Het appeal betreft Turkije, Griekenland en de Westelijke Balkan landen. Naast een bijdrage voor opvang en bescherming van vluchtelingen en migranten in Europa, roept dit appeal tegelijkertijd op tot een gecoördineerde, humane, op recht gebaseerde respons. Het appeal besteedt specifiek aandacht aan de kwetsbare positie van kinderen, vrouwen en meisjes, en mensen met special needs. NL heeft besloten vooralsnog geen bijdrage te leveren aan dit appeal, maar houdt regelmatig contact met o.a. UNHCR en andere humanitaire situaties om op de hoogte te blijven van de humanitaire situatie.
Deelt u de mening dat de Europese Unie deze weken en maanden alles op alles moet zetten om te voorkomen dat vluchtelingen en andere migranten in de winterkou op straat moeten leven als gevolg van grenscontroles en het ontbreken, of onvoldoende beschikbaar stellen, van onderdak en basisvoorzieningen? Zo ja, op welke wijze gaat u zich daar als voorzitter van de EU extra hard voor maken?
Het is van groot belang het menselijk aspect niet uit het oog te verliezen bij de aanpak van de Europese vluchtelingenproblematiek. Er wordt hard gewerkt om bestaande faciliteiten waar nodig verder te verbeteren en er voor te zorgen dat er voldoende opvangcapaciteit beschikbaar is in zowel Griekenland als langs de zogenoemde Westelijke Balkan-route. Naar aanleiding van de bijeenkomst van enkele leiders op 25 oktober jl. wordt i.s.m. UNHCR gewerkt aan het creëren van 50.000 opvangplekken in Griekenland en 50.000 in verschillende landen langs de route. Vooral bij de grenzen van Macedonië en Servië zijn de tijdelijke opvangfaciliteiten de afgelopen tijd verbeterd en uitgebreid.
Het kabinet zet zich actief in voor een effectieve aanpak van de vluchtelingenproblematiek op de Westelijke Balkan-route. En marge van de informele Raad Justitie en Binnenlandse Zaken heeft Nederland een bijeenkomst georganiseerd van de ministers van de meest betrokken landen. Daar is benadrukt dat landen nog meer hun nationale maatregelen op elkaar moeten afstemmen om te voorkomen dat er een ongewenst domino-effect ontstaat. Deze bijeenkomst heeft in de marges van de informele Raad Buitenlandse Zaken (Gymnich) van 5 en 6 februari een vervolg gekregen. Ook in bilaterale contacten met de betrokken ministers van Macedonië en Griekenland is gesproken over de huidige problemen bij de grensovergangen en mogelijkheden deze uitdagingen in regionale en/of Europese context aan te pakken.
Deelt u de mening dat dit soort situaties de noodzaak onderstrepen om met nog meer urgentie te zorgen voor het opzetten en inrichten van de afgesproken hotspots in Griekenland en Italië? Op welke wijze gaat u zich daar in Europees verband, bijvoorbeeld tijdens de aanstaande Europese Raden (Raad Algemene Zaken, Raad Buitenlandse Zaken, Raad Justitie en Binnenlandse Zaken), extra hard voor maken?
De hotspots moeten ervoor zorgen dat migranten bij binnenkomst in de Europese Unie, direct worden gescreend, geïdentificeerd en geregistreerd. Daarna kan worden beoordeeld of ze in aanmerking komen voor herplaatsing, de asielprocedure of terugkeer. De hotspots dienen daarnaast als opvanglocatie, waar ook basisvoorzieningen zoals medische zorg worden aangeboden. Meer en beter functionerende hotspots zijn van belang voor het in goede banen leiden van de migratiestroom. Dit dient ook gepaard te gaan met het creëren van de nodige opvangcapaciteit en het organiseren van terugkeer indien asielzoekers niet voor asiel in Griekenland of Italië of herplaatsing in aanmerking komen.
De Europese Commissie en de lidstaten blijven daarom met man en macht werken aan meer en beter functionerende hotspots. In verschillende Europese overleggen wordt de voortgang van de implementatie van de hotspots nauwlettend gevolgd. Met de betrokken lidstaten en de Commissie is nauw contact om ervoor te zorgen dat er resultaten worden behaald. Daarnaast zal dit onderwerp op de agenda staan van de komende JBZ-Raden en Europese Raden en zal Nederland zich ook in dat verband hard maken voor een snelle implementatie.
Het Nederlandse grensbewakingsteam dat nu voorbereidingen treft op Chios is een heel concreet voorbeeld van de aanvullende bijdrage die wordt geboden aan Griekenland om de versnelde inrichting van de hotspot op Chios te ondersteunen.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het gegeven dat de Rijksoverheid samenwerkt met de tabaksfirma Japan Tobacco International (JTI) |
|
Pia Dijkstra (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «rijksoverheid werkt samen met tabaksindustrie»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Kent u artikel 5.3 van het Framework Convention on Tobacco Control (FCTC) dat stelt dat overheden publieke gezondheidsmaatregelen met betrekking tot tabakscontrole zullen beschermen van commerciële belangen van de tabaksindustrie?2
Ja, dit artikel ken ik.
Kunt u aangeven in hoeverre u de samenwerking van de rijksoverheid, door het subsidiëren van «KIMO» in het kader van de Green Deals, met de tabaksfirma Japan Tobacco International (JTI) vindt passen binnen het geschetste kader van het FCTC?
Op 20 november 2014 is de Green Deal Schone Stranden (GDSS) in werking getreden.
Dit is een initiatief van verschillende partijen, waaronder het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, om zwerfvuil op stranden tegen te gaan. Het bestrijden van zwerfafval vraagt om gedragsverandering van de burger. Die gedragsverandering kan ook worden gestimuleerd door betrokkenheid van de producenten.
Daarom is het wenselijk dat producenten van zwerfafvalgevoelige items (zoals peuken) ook hun verantwoordelijk nemen in het bestrijden ervan. In de Landelijke Aanpak Zwerfafval die in december aan uw Kamer is gestuurd (TK 2015–2016, 30 872, nr. 202) vraag ik daarom de sigarettenbranche haar verantwoordelijkheid te nemen.
Sigarettenpeuken zijn volgens expert judgement een van het meest gevonden afval op toeristische stranden. De aanpak van de peukenproblematiek is daarom opgenomen als speerpunt in de GDSS. Bij deze aanpak is de tabaksfirma Japan Tobacco International (JTI) betrokken. JTI heeft een Toolkit en een aanpak genaamd «laat je peuk niet alleen» ontwikkeld.
Gemeenten kunnen gebruik maken hiervan.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 21 september 2015 jl. een de verduidelijking van artikel 5.3 WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, aan de Kamer gestuurd. Met deze verduidelijking schetst de Staat der Nederlanden hoe dit artikel begrepen moet worden. Onder andere wordt aangegeven dat «samenwerking met de tabakslobby in publiekactiviteiten tegen het roken, andere publieke evenementen of activiteiten die onder de noemer van maatschappelijk verantwoord ondernemen worden ontplooid, in strijd zijn met artikel 5.3 WHO-Kaderverdrag» en dat «contacten met de tabaksindustrie moeten worden beperkt tot uitvoeringstechnische kwesties.»
De GDSS is van start gegaan voordat deze verduidelijking was gegeven en loopt door tot 2020. Ik heb de GDSS, gelet op de resterende doorlooptijd, opnieuw bestudeerd. Ik ben van mening dat voortzetting van de GDSS in de huidige vorm niet meer acceptabel is gelet op de huidige invulling van artikel 5.3 WHO-kaderverdrag. Ik ga onderzoeken hoe de GDSS voort te zetten zonder dat de tabaksindustrie hierbij als partij betrokken is. Daarbij bekijk ik op welke wijze de tabaksindustrie, binnen de kaders van artikel 5.3 WHO Kaderverdrag, aangesproken kan blijven worden op het voorkomen van zwerfafval door sigarettenpeuken vanuit haar producentenverantwoordelijkheid.
De organisatie KIMO, een vereniging van kustgemeenten, voert het secretariaat van deze Green Deal en heeft hiervoor een contract met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Het KIMO heeft geen direct contact met JTI.
In hoeverre vindt u het acceptabel dat een dergelijke samenwerking plaatsvindt, terwijl u op 10 november 2015 in uw brief naar gemeenten (betreffende: «omgang gemeenten met de tabaksindustrie») artikel 5.3 onder de aandacht heeft gebracht?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven in hoeverre het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, of andere ministeries, nog meer subsidies verstrekt heeft aan organisaties die, al dan niet opgemerkt, banden hebben met de tabaksindustrie? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Binnen mijn ministerie is het beleid er niet op gericht om subsidiebeschikkingen te geven aan organisaties die banden hebben met de tabaksindustrie. Hier wordt op gelet.
We hebben de administratie erop nagegaan en we zijn geen subsidies tegengekomen die zijn verstrekt aan organisaties die banden hebben met de tabaksindustrie. Dit geldt ook voor het Ministerie van VWS.
Welke stappen bent u voornemens te zetten om deze samenwerking zo spoedig mogelijk te beëindigen?
Voor wat betreft mijn voornemen voor het herzien van het initiatief van de GDSS verwijs ik naar het antwoord op de vragen 3 en 4.
De 39 aanhoudingen tijdens een PEGIDA demonstratie |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met de 39 aanhoudingen die plaats hebben gevonden op 19 december 2015 in Rotterdam tijdens een PEGIDA Nederland demonstratie?
Ja.
Bent u bekend met de gewelddadige aanhouding van de Amerikaans-Nederlandse journalist Kevin P. Roberson?1
Van het bevoegd gezag heb ik informatie ontvangen over deze zaak. Ik heb begrepen dat het optreden van de politie in deze zaak naar aanleiding van de aangifte van de journalist wordt onderzocht door het Bureau Veiligheid Integriteit en Klachten van de politie. Gedurende dit onderzoek kan ik geen uitspraak doen over de inhoud van deze zaak.
Vindt u dat het geweld dat de politie in Rotterdam heeft ingezet bij de arrestaties van de Nederlands-Amerikaanse journalist tijdens de PEGIDA demonstratie proportioneel? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen? Zo ja, waarom wel?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de desbetreffende journalist medische hulp is ontzegd door de politie? Zo ja, hoe is dit mogelijk?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de desbetreffende journalist pas na uren ondervraging, zijn advocaat mocht bellen? Wat is de normale procedure als een verdachte vraagt om zijn/haar advocaat te bellen?
Zoals aangegeven kan ik gedurende het onderzoek geen uitspraak doen over de inhoud van deze individuele zaak.
De normale procedure is dat elke aangehouden verdachte die voor verhoor naar een politiebureau is gebracht conform de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor door de politie moet worden gewezen op het recht om voorafgaand aan het eerste inhoudelijke verhoor een raadsman te raadplegen. Dat verdachte hierop gewezen is, wordt vermeld in een proces-verbaal. Daarbij wordt ook de (eventuele) reactie van de verdachte vastgelegd. De hulpofficier van justitie aan wie de verdachte wordt voorgeleid, vergewist zich ervan dat deze mededelingen aan de verdachte zijn gedaan. Afhankelijk van de zwaarte van de zaak vindt een gesprek plaats op het politiebureau of telefonisch.
Deelt u de mening dat journalisten zonder bemoeienis van de politie hun werk moeten kunnen uitoefenen? Zo ja, hoe is dit te verenigen met de gewelddadige aanhouding van Kevin P. Roberson? Zo nee, waarom niet?
Standaard is inderdaad dat journalisten zoveel mogelijk ongehinderd hun werk kunnen doen, uiteraard binnen de grenzen die de wet stelt. Zij kunnen daartoe beschikken over de NVJ Perskaart, uitgegeven door de Nederlandse Vereniging van Journalisten. Daarnaast verstrekt de NVJ ook – onder voorwaarden – de landelijke Politieperskaart, die samen met de bijhorende rellenkaart en het zogeheten calamiteitenjasje dient ter identificatie van (foto)journalisten die in gebieden die de politie heeft afgezet hun werk doen voor de verslaglegging van bijvoorbeeld demonstraties, rellen of calamiteiten.
Klopt het dat het de journalist in kwestie aanvankelijk onmogelijk werd gemaakt om aangifte te doen? Klopt het dat de uiteindelijke aangifte is bewerkt door de agent die in eerste instantie het proces verbaal heeft opgemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er meer gevallen bekend in Nederland waar journalisten ingeperkt zijn op hun vrijheden door de politie? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven?
Ik heb hierover navraag gedaan bij de NVJ. Een tamelijk recent geval (11 oktober 2015) betreft een fotojournalist die werd aangehouden bij een Pegida-tegendemonstratie in Utrecht. Deze zaak is inmiddels geseponeerd. Andere gevallen zijn mij niet bekend.
Wat vind u ervan dat Nederland vorig jaar twee plekken is gedaald op de lijst van Reporters Without Borders?2 Wat gaat u eraan doen om deze negatieve ontwikkeling tegen te gaan?
Nederland staat doorgaans hoog op deze ranglijst en bekleedde in het verleden meerdere malen de eerste plaats (laatste keer in 2010). Waarom Nederland in de Index 2015 van plaats 2 naar plaats 4 is gedaald, is niet duidelijk. Reporters without Borders geeft daar geen toelichting bij. Overigens kwalificeert Reporters without Borders de plaatsen 1 tot en met 21 op de Index 2015 allemaal als «Good», de hoogst haalbare kwalificatie.
De aanpak van de N35 naar aanleiding van werkbezoek georganiseerd door de gemeenten Hellendoorn en Raalte d.d. 15 januari 2016 |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voorstel van de provincie Overijssel in samenspraak met de gemeenten Hellendoorn en Raalte om in het kader van het verbeteren van de N35, het kruispunt Bos gezamenlijk met de rijksoverheid aan te willen pakken?
Ja.
Is de aanpak van de N35, meer specifiek het kruispunt Bos, eerder door de provincie Overijssel geagendeerd voor een bestuurlijk overleg over het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT)?
In het BO MIRT 2013 heb ik met de betrokken regionale partners waaronder de provincie Overijssel besproken welke maatregelen wenselijk zijn (TK 33 750 A, 2013–2014, nr. 25).
In het BO MIRT 2014 is de bestuursovereenkomst N35 Wijthmen-Nijverdal ondertekend. Kruispunt Bos maakt hier onderdeel van uit (TK 34 000 A, 2014–2015, nr. 15).
In het BO MIRT 2015 heeft de provincie Overijssel om een aanvullende substantiële bijdrage voor kruispunt Bos gevraagd. Ik heb aangegeven geen aanleiding te zien voor een extra bijdrage (TK 34 300 A, 2015–2016, nr. 17).
Wordt de verkeersdruk op de N35 stelselmatig gemonitord? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is nu de verkeersdruk? Klopt de stelling dat sinds de openstelling van de combitunnel Nijverdal het verkeer met 60% is toegenomen? Wat zijn de verwachtingen tussen 2020–2030 en daarna? Wordt bij de beoordeling van de verkeersdruk ook breder gekeken naar het onderliggende en nationale wegennetwerk, zoals de A1? Zo nee, waarom niet?
Ja. RWS monitort continu de verkeersdruk op een 3-tal locaties langs de N35. De verkeersdruk varieert, afhankelijk van de locatie, tussen de 17.200 en 22.000 motorvoertuigen per etmaal (peildatum eind 2015). Met de opening van de Salland-Twentetunnel (combitunnel Nijverdal) is het verkeer, met 6 tot 11% toegenomen (afhankelijk van de locatie).
In het MIRT-onderzoek Wijthmen-Nijverdal (2012) is gekeken naar de toekomstige verkeersdruk op de gehele N35 na aanleg van de aanlegprojecten Combiplan Nijverdal en N35 Zwolle-Wijthmen. Het aantal motorvoertuigen op de N35 neemt door deze aanpassingen toe (marge 20% – 70% afhankelijk van het economisch groeiscenario en de locatie). Deze cijfers zijn gebaseerd op de oude WLO scenario’s. In de nieuwe WLO-scenario’s die 1 december 2015 zijn gepubliceerd is het hoogste groeiscenario naar beneden bijgesteld. De verwachte groei leidt vooralsnog niet tot een knelpunt voor wat betreft de doorstroming (streefwaarde SVIR).
Bij de berekening van de toekomstige verkeersdruk wordt gebruik gemaakt van het verkeersmodel (NRM). Hierin is het totale hoofdwegennet en de belangrijkste delen van onderliggend wegennet opgenomen. Zo maken de A1 en N35 onderdeel uit van deze verkeersprognoses.
Wat betekent de eventuele toename van de verkeersdruk voor de aanpak van de N35 naar 2x2 rijstroken? Wat is er voor nodig om deze uitbreiding naar 2x2 voor de gehele N35 te realiseren in tijd, geld, regionale bijdragen en procedures?
De afgelopen jaren is in totaal circa 600 mln Euro in de N35 geïnvesteerd, waarvan circa 450 mln Rijksgeld. Hiermee is de doorstroming op de N35 al fors verbeterd. Het traject Almelo-Wierden en de Salland Twentetunnel is reeds een 2x2-weg en voor de trajecten Zwolle – Wijthmen en Nijverdal – Wierden is de uitbreiding naar 2x2 in voorbereiding. Op het traject Wijthmen – Nijverdal tref ik maatregelen om de verkeersveiligheid te verbeteren, wat tegelijkertijd een positief effect heeft op de doorstroming. Hiermee vinden op het gehele traject van de N35 verbeteringen plaats.
Wat is de voortgang in de aanpak van veiligheidsmaatregelen rond Wijthmen-Nijverdal? Ligt de aanpak op schema? Welke inhoudelijke uitgangspunten en welke uitgangspunten voor burgerparticipatie worden hierbij gehanteerd?
In het BO MIRT van 2014 zijn met regionale partners concrete afspraken gemaakt om verkeersveiligheidsmaatregelen te treffen op de N35 Wijthmen-Nijverdal
(TK 34 000 A, 2014–2015, nr. 15). Over de planning van het project N35 Wijthmen-Nijverdal heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 9 oktober 2015
(Ah TK, 2015–2016, nr. 254). Aan de planning die ik u toen melde wordt invulling gegeven. In 2016 zullen Rijk en regio eerst in een participatietraject de haalbaarheid van de maatregelen vaststellen. Op basis hiervan zal de rangorde van de maatregelen opnieuw bepaald worden. Onderdeel daarvan is een actualisatie van de planning. Hierna zal tot realisatie over worden gegaan. In de bestuursovereenkomst is afgesproken dat de maatregelen uiterlijk 2018 worden gerealiseerd. Mijn ambitie is nog steeds om zoveel mogelijk maatregelen uit te voeren in 2017 en 2018.
Een opgepakte anti-IS-strijder |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Anti-IS-strijder opgepakt»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het moedige besluit van de betreffende veteraan om zich in te zetten voor de strijd tegen de terroristen van Islamitische Staat (IS)?
Het onderzoek door het Openbaar Ministerie naar Jitse A. loopt nog. Ik ga niet in op een individuele casus die nog onderwerp is van een strafrechtelijk onderzoek.
Waarom kunnen teruggekeerde jihadisten in Nederland hulp krijgen bij het vinden van een baan, huis en opleiding en wordt deze anti-IS-strijder opgepakt en zelfs vastgezet?
Het onderzoek door het Openbaar Ministerie naar Jitse A loopt nog. Ik ga niet in op een individuele casus die nog onderwerp is van een strafrechtelijk onderzoek.
Ten aanzien van mogelijk terugkerende jihadisten geldt dat alle beschikbare middelen bij de landelijke en lokale partners worden aangewend om eventuele risico’s die van hen uit kunnen gaan weg te nemen. Politie en AIVD maken een inschatting van de potentiële dreiging die van onderkende terugkeerders uitgaat. Bij een terugkeerder is een merkbare interventie gewenst. Het uitgangspunt is dan ook direct aanhouden van terugkeerders en veilig stellen van bewijsmateriaal. Het OM kan, waar opportuun, overgaan tot strafvervolging. Waar nodig houden politie en AIVD terugkeerders scherp in beeld, blijven zij alert op ontwikkelingen en delen zij relevante informatie waar mogelijk.
Terugkeerders worden daarnaast in het lokale domein regelmatig besproken in een multidisciplinair casusoverleg. Hierin werken de betrokken landelijke en lokale partijen (strafrechtelijk en bestuurlijk) intensief samen met het doel informatie uit te wisselen en een pakket met de meest effectieve maatregelen samen te stellen. Deze aanpak is altijd maatwerk en verschilt dus van persoon tot persoon. De casusoverleggen dragen binnen gemeenten bij aan een integraal beeld van de gekende (potentiële) uitreizigers en terugkeerders. De NCTV heeft bij deze casusoverleggen een adviserende rol en brengt, waar nodig, expertise in.
Hoe verhoudt het voornemen van het Openbaar Ministerie (OM) om de veteraan in kwestie te gaan vervolgen zich tot de volgende uitlatingen van het OM eerder dit jaar: «Vroeger was het in dienst treden bij buitenlandse strijdkrachten strafbaar, nu is het niet langer verboden. Je mag alleen niet deelnemen aan een strijd tegen Nederland»?2
In oktober 2014 heeft het OM laten weten dat drie personen die met de Koerden meevochten tegen ISIS niet konden worden vervolgd voor het in vreemde krijgsdienst treden, omdat dit enkel strafbaar is wanneer men in krijgsdienst treedt bij een vreemde mogendheid waarmee Nederland in oorlog is of dreigt te raken. Naar aanleiding van deze mededeling is de onjuiste suggestie in de media gewekt dat personen die deelnemen aan een gewapende strijd in het geheel niet vervolgd zouden kunnen worden.3 In reactie hierop heeft het OM op 31 oktober 2014 laten weten dat deelname aan het gewapend conflict in Irak en Syrië in beginsel strafbaar is en dat Nederlanders die daar vechten gewoon onder het Nederlandse strafrecht kunnen worden vervolgd voor commune of terroristische misdrijven.4 Het doden van anderen, waaronder ISIS-leden, kan dus leiden tot een strafrechtelijke vervolging voor commune delicten, zoals moord. Het OM weegt per geval zorgvuldig af of opsporing en aansluitend vervolging haalbaar en opportuun is. Dit is uiteraard afhankelijk van de concrete omstandigheden.
Op dit moment wordt opsporingsonderzoek verricht naar de handelingen van A. in Syrië. Op basis van de resultaten van dit onderzoek zal het OM vervolgens beoordelen of een strafrechtelijke vervolging mogelijk en opportuun is.
Het bericht dat Amerikaanse inlichtingendiensten onderzoek doen naar onder meer het GeenPeil-initiatief |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «America to investigate Russian meddling in EU»?1
Ja.
Hoe duidt u de uitlatingen van de Amerikaanse inlichtingendiensten dat zij grootschalig onderzoek doen naar een aantal Europese initiatieven die onder Russische invloed zouden staan, waarbij het referendum-initiatief eveneens wordt genoemd?
Het is de Amerikaanse inlichtingendiensten niet toegestaan operaties in Nederland te verrichten zonder toestemming van de Nederlandse overheid. Het artikel waarnaar verwezen wordt is onvoldoende aanwijzing dat dit wel het geval zou zijn.
Bent u bereid, voor zover dat nog niet is gebeurd, bij de Amerikanen na te gaan in hoeverre de initiatiefnemers van het referendum (GeenPeil) in de gaten worden gehouden door Amerikaanse inlichtingendiensten en op welke wijze dit gebeurt?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze zijn de Nederlandse inlichtingendiensten hierbij betrokken?
Het kabinet kan niet in het openbaar ingaan op (vermeende) activiteiten van de Nederlandse inlichtingendiensten.
Baart deze ontwikkeling u zorgen?
Zie antwoord vraag 2.
De zienswijze en opstelling van de gemeente Rotterdam inzake leerplicht en kinderbescherming |
|
Eppo Bruins (CU), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de zienswijze en opstelling van de gemeente Rotterdam inzake leerplicht en kinderbescherming?1
Ja.
Onderkent u dat de wetgever, zonder vervangend onderwijs te verplichten, ouders bewust de mogelijkheid heeft gelaten om een beroep te doen op vrijstelling van de leerplicht op grond van artikel 5b van de Leerplichtwet 1969? Vindt u het in dit licht acceptabel dat ouders wegens het enkele feit dat zij een beroep doen op de wettelijke vrijstelling, conform de voorschriften van de Leerplichtwet, geconfronteerd kunnen worden met een gemeente die hierin bij voorbaat grond ziet voor een verzoek om onderzoek bij de Raad voor de kinderbescherming? Zo ja, hoe is dit te verenigen met internationaalrechtelijke kaders inzake rechtszekerheid en verbod van willekeur?
Ouders kunnen op grond van artikel 5b van de Leerplichtwet 1969 vrijgesteld worden van de verplichting om te zorgen dat hun kind als leerling van een school staat ingeschreven. Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen gesteld aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en aan mij, is ook voor kinderen, voor wie een vrijstelling van toepassing is, goed onderwijs een noodzakelijke voorwaarde voor een gezonde ontwikkeling.2 Ieder kind heeft recht op onderwijs. Dit recht vloeit rechtstreeks voort uit de artikelen 28 en 29 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
De handhaving van de Leerplichtwet is belegd bij de leerplichtambtenaren van de gemeente. Ouders die een beroep doen op vrijstelling dienen de gemeente hiervan in kennis te stellen. De leerplichtambtenaar controleert vervolgens of aan de wettelijke eisen is voldaan. Een gesprek met de ouders kan deel van het onderzoek uitmaken.3 Door het ontbreken van informatie en de weigering van ouders om informatie te verschaffen over de situatie van de kinderen, kan een gemeente niet nagaan of de kinderen zich op een gezonde manier ontwikkelen. De burgemeester kan dan – in het kader van de gemeentelijke regierol in de jeugdhulp – een Verzoek Tot Onderzoek (VTO) indienen bij de Raad voor de Kinderbescherming. Een dergelijke situatie kan bijvoorbeeld ontstaan bij kinderen die zijn vrijgesteld van inschrijving op een school en ouders de gemeente niet informeren of er voorzien is in vervangend onderwijs. Het niet volgen van onderwijs kan een bedreiging vormen voor de ontwikkeling van een kind, omdat onderwijs voorbereidt op participatie in de samenleving.
Het indienen door de gemeente van een VTO bij de Raad voor de Kinderbescherming om voornoemde reden acht ik verenigbaar met internationaalrechtelijke kaders inzake rechtszekerheid en niet strijdig met het verbod van willekeur.
Bent u ook van mening dat de sfeer van de kinderbescherming voor zover het de uitwerking van het recht op onderwijs betreft volgens de wetgever slechts na een eerdere veroordeling van ouders op grond van de Leerplichtwet aan de orde is (artikel 22, vijfde lid) en dat de onduidelijkheid die kan ontstaan als gevolg van een terecht beroep op artikel 5b ontoereikend is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hierover in contact te treden met de gemeente Rotterdam?
Ouders kunnen naar eigen inzicht de opvoeding van hun kinderen vormgeven, maar er zijn wel grenzen in de wet en internationale verdragen. Het IVRK bepaalt dat passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen getroffen moeten worden om het kind te beschermen tegen verwaarlozing. In dit kader kan gedacht worden aan «educational neglect» als een vorm van emotionele verwaarlozing. Hiervan is sprake indien vastgesteld kan worden dat er een tekortkoming is in het verschaffen van de zorg en toezicht die noodzakelijk zijn om onderwijs te bevorderen. Wanneer hier vermoedens van bestaan, is het legitiem dat een melding bij de Raad voor de Kinderbescherming wordt gedaan. De Raad voor de Kinderbescherming maakt zijn eigen afweging om een onderzoek op te starten.4
Het is niet nodig dat ouders eerder zijn veroordeeld op grond van de Leerplichtwet om als gemeente een melding bij de Raad voor de Kinderbescherming te kunnen doen bij vermoedens van «educational neglect».
Wat is, in het licht van de criteria voor een verzoek om onderzoek, uw oordeel over mededelingen van de gemeente Rotterdam dat geen kinderbeschermingsmaatregel is overwogen, dat slechts een onafhankelijk oordeel over de situatie in deze gezinnen gewenst is en dat niet is vastgesteld of sprake is van vrijwillige hulpverlening? Hoe is het ontbreken van duidelijkheid, in casu inzake het recht op onderwijs, als motivering voor een verzoek om onderzoek door de Raad voor de kinderbescherming te verenigen met het vereiste dat sprake moet zijn van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling of de veiligheid van de minderjarige en dat daarom een gezagsmaatregel overwogen moet worden?2
Zoals ik in mijn reactie op vraag twee heb aangeven, is ook voor kinderen voor wie een vrijstelling van toepassing is, goed onderwijs een noodzakelijke voorwaarde voor een gezonde ontwikkeling. Dit vloeit voort uit het IVRK. Wanneer de gemeente zorgen heeft over de ontwikkeling van een kind, omdat niet geconstateerd kan worden dat het internationaal vastgestelde recht op onderwijs geborgd wordt, kan zij een VTO bij de Raad voor de Kinderbescherming indienen. De gemeente heeft binnen haar regierol in de jeugdhulp de vrijheid om zelf te beoordelen wanneer zij een bedreiging van de ontwikkeling van een kind ziet en daarnaar handelt.
Wanneer sprake is van vrijwillige hulpverlening in het gezin zal de Raad voor de Kinderbescherming dat kunnen constateren tijdens het onderzoek en mee laten wegen in haar beoordeling van die specifieke casus.
In hoeverre vindt u het acceptabel dat het criterium educatieve verwaarlozing (educational neglect) in de sfeer van de kinderbescherming wordt opgevoerd, terwijl de wetgever tot op heden kennelijk van oordeel is dat een vrijstelling van de leerplicht zonder vervangend onderwijs hoe dan ook acceptabel is? Onderkent u, op basis van internationale jurisprudentie, dat het de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de wetgever is, en niet van de gemeente, om uitwerking te geven aan het recht op onderwijs en te beoordelen wanneer sprake is van educatieve verwaarlozing?
Zie antwoord vraag 4.
Welke rechtsmiddelen kunnen ouders aanwenden om te voorkomen dat een door de gemeente kenbaar gemaakt voornemen tot een verzoek om onderzoek ten onrechte tot een ingrijpend onderzoek door de Raad voor de kinderbescherming leidt? In hoeverre geldt het voornemen van de gemeente als een besluit?
Ouders staan geen rechtsmiddelen ter beschikking om een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming om te zien of de ontwikkeling van een kind wordt bedreigd af te wenden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft de specifieke en wettelijke taak om onderzoek te doen in dergelijke situaties, ook als ouders daar tegen zijn. Dit is de waarborgfunctie van de overheid waar het gaat om behartiging van de rechten van kinderen.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft mij laten weten dat hij de ontvangen (meldings-)informatie kritisch en zorgvuldig beoordeelt, conform zijn methodisch kader waarbij rekening wordt gehouden met de aard van de mogelijke bedreiging en de (on)mogelijkheden van de vrijwillige zorg inzet. Over de kwaliteit van het onderwijs doet de Raad voor de Kinderbescherming overigens geen uitspraken.6
Het voornemen van de gemeente tot het indienen van een VTO bij de Raad voor de Kinderbescherming is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Het bericht “Weer dode potvissen gezien bij Texel” |
|
Dion Graus (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Weer dode potvissen gezien bij Texel»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de elektromagnetische straling van onderzeese stroomkabels om bijvoorbeeld windmolenparken op zee aan te sluiten de navigatie van zeezoogdieren kan verstoren?2 3 4
Er is tot nu toe voornamelijk onderzoek gedaan naar de mogelijkheid dat zeezoogdieren elektromagnetische straling kunnen waarnemen. Voor alle soorten walvissen en dolfijnen wordt verondersteld dat zij veranderingen in een magnetisch veld vanaf een bepaald niveau (0,05 μT (microTesla)) kunnen waarnemen. Of een magnetisch veld van een onderzeese stroomkabel de navigatie van zeezoogdieren verstoort, is niet bekend. Er zijn aanwijzingen dat verschillende soorten walvisachtigen geringe afwijkingen in aardmagnetische velden gebruiken voor navigatie en oriëntatie. Er zijn ook aanwijzingen dat de zogenoemde live-strandingen vooral plaatsvinden op locaties waar tijdelijke afwijkingen in het aardmagnetisch veld bepaalde misleidende patronen veroorzaken. Overigens zijn er verschillende andere theorieën bekend van oorzaken voor de strandingen van walvissen (toename in zonneactiviteit met veranderingen in het aardmagnetisch veld tot gevolg; verstoring van de zeewatertemperatuur; ziekte of sterfte van een leidend dier in een groep), maar tot nu toe is geen daarvan wetenschappelijk bewezen. Er zijn sinds de Middeleeuwen al strandingen van potvissen op de Nederlandse kust bekend; de oudste, gedocumenteerde stranding stamt uit 1254 of 1257 bij Stavoren. De meeste strandingen vinden plaats in de maanden van november tot februari. Dat is de periode waarin potvissen naar het zuiden trekken over de Atlantische Oceaan. Het verdwalen van potvissen in de Noordzee vormt een nog onopgelost raadsel.
Kunt u aangeven in hoeverre er bij het plaatsen van nieuwe stroomkabels op zee rekening wordt gehouden met de stralingseffecten op zeezoogdieren?
In de Milieu Effect Rapportage (MER) voor de kabelverbindingen tussen de windparken voor de kust van Zeeland en het vasteland worden uitkomsten van diverse onderzoeken op dit gebied in beeld gebracht. Geconstateerd wordt dat het niet bekend is dat magnetische velden van onderzeese stroomkabels aantoonbare effecten veroorzaken op zeezoogdieren.
Bent u bereid om in het onderzoek naar de doodsoorzaak van de aangespoelde potvissen het verstorende effect van onderzeese stroomkabels mee te nemen, en zo niet, waarom niet?
De doodsoorzaak bij een stranding van dergelijke grote zeezoogdieren is in het algemeen verstikking onder het eigen gewicht. Dat is iets anders dan de strandingsoorzaak, die – zoals aangegeven bij vraag 2 – niet bekend is.
Spitsstroken |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht geven van de top 10 in 2015 aan drukst bereden spitsstrooktrajecten die opengesteld worden in de ochtend- en avondspits? In hoeverre worden deze stroken ook buiten de spits opengesteld?
Hieronder is de top 10 van zwaarst belaste spitsstroken weergegeven in 2015
Nr.
Wegnr. + Rijbaan
Benaming
1
A13 L
Berkel en Rodenrijs – Delft Zuid
2
A27 R+L
Hagestein – Houten v.v.
3
A4 R+L
Badhoevedorp – Nieuwe Meer v.v.
4
A1 R+L
Bussum – Eemnes v.v.
5
A28 R+L
Hoevelaken – Leusden Zuid v.v.
6
A10 R+L
Nieuwe Meer – Amstel v.v.
7
A1 R
Hoevelaken – Barneveld
8
A2 R+L
Vonderen – Urmond v.v.
9
A1/A6 R
Muiden Oost – Almere Stad West
10
A9 R
Badhoevedorp – Raasdorp
Bovengenoemde spitsstroken blijven vanwege aanhoudende drukte doorgaans ook tussen de ochtend- en avondspits open.
Is bekend op welke spitsstrooktrajecten nu of in de toekomst sprake is van een structurele (kans op) file?
Voor alle bovengenoemde spitsstroken is de verwachting dat er in de toekomst sprake zal zijn van een structurele kans op file. Daarom worden voor het merendeel van deze trajecten (trajecten 2, 5, 6, 7, 8, 9, 10) reeds maatregelen getroffen of is besluitvorming daarover in voorbereiding. Voor de ombouw van spitsstroken naar reguliere situaties gelden de standaard procedures voor de aanleg van rijkswegen.
Kunt u onderbouwen wat ervoor nodig is om van deze spitsstrooktrajecten definitieve reguliere rijstroken te maken qua procedures, tijd en financiën en in hoeverre is hier al in voorzien?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u het openingsregime van spitsstroken inmiddels aangepast, namelijk dichterbij het moment van 1.350 voertuigen? Is het mogelijk om de effectiviteit van het strenger hanteren van het openingsregime op korte termijn te evalueren? Zo nee, waarom niet?
Het door mij toegezegde1 vervolgonderzoek naar verdere verbetermogelijkheden van het openingsregime is in gang gezet. Rijkswaterstaat verwacht in het tweede kwartaal de eerste aanpassingen door te kunnen voeren.
Wordt er gemonitord in welke mate het openstellen van een spitsstrook tot agressief rijgedrag leidt en daarmee verkeersonveilige situaties? Komt dit volgens u alleen bij onderbenutting van de spitsstrook voor? Welke invloed heeft de snelheidsverlaging op het rijgedrag en de verkeersveiligheid?
In de periodieke monitoring van de verkeersveiligheid van het Rijkswegennet wordt niet specifiek gemonitord in welke verkeerssituaties agressief rijgedrag voorkomt. Hierdoor kunnen weggebruikers beter op elkaar en onverwachte verkeerssituaties anticiperen en worden de snelheidsverschillen met bijvoorbeeld het vrachtverkeer kleiner.
Vindt u dat de automobilist voldoende op de hoogte is van de regels rondom openstelling van spitsstroken en bijbehorende snelheidsverlagingen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat heeft hier al aan gedaan of gaat u hier aan doen? Welke communicatiemiddelen heeft u gebruikt of gaat u gebruiken om een homogeen verkeersbeeld bij de weggebruikers te creëren?
Uit gebruikersonderzoek naar spitsstroken2 blijkt dat de regels rondom spitsstroken voldoende duidelijk zijn voor de automobilist. Verder wordt de snelheidslimiet bij open en gesloten spitsstrook duidelijk aangegeven op rotatiepanelen. In het verleden zijn reeds diverse campagnes gevoerd rond het gebruik van spitsstroken.
Is het bekend of risicovolle manoeuvres, waaronder rechts inhalen, vaker voorkomt op opengestelde spitsstroken dan op reguliere rechter rijstroken? Zo ja, welke aanvullende maatregelen kunnen genomen worden om de onveiligheid aan te pakken of denkt u dit volledig op te lossen met het strenger hanteren van het openingsregime en procesoptimalisaties?
Rechts inhalen op opengestelde spitsstroken komt voor, maar het is mij niet bekend of het vaker gebeurt op spitsstroken dan op reguliere rijstroken. Door het openingsregime met behulp van procesoptimalisaties strenger te hanteren wil ik onderbenutting van de strook als gevolg van onnodige openstelling en daarmee het rechts inhalen terugdringen.
Heeft u in beeld bij welke specifieke locaties en spitsstroken op drukke momenten de verkeersveiligheid in het geding is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Jaarlijks rapporteer ik over de veiligheid van de Rijkswegen en de mogelijke maatregelen in de rapportage «Veilig over rijkswegen» die gepubliceerd wordt op de website van de rijksoverheid. Hierin worden ook de spitsstrooktrajecten meegenomen. Bij ongevallenconcentraties en blackspots wordt door Rijkswaterstaat een analyse gedaan naar de oorzaken van de verkeersonveiligheid en worden waar mogelijk maatregelen voorgesteld.
Bent u voornemens om locaties waarbij het onveilig is en files ontstaan – zoals bij de oprit A10/Ring Oost – nogmaals onder de loep te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
De aanhoudende ellende met de keukentafelgesprekken |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wordt u ook zo boos als u de verhalen hoort van zorgbehoevende mensen die belazerd worden tijdens hun keukentafelgesprek?1
Het onderzoek dat het college in vervolg op de melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning moet uitvoeren speelt een essentiële rol bij de goede uitvoering van de Wmo 2015 door gemeenten. Ik vind het van groot belang dat dit onderzoek, waaronder het persoonlijk contact met mensen, zorgvuldig plaats vindt. Om die reden stelt de Wmo 2015 in artikel 2.3.2 ook expliciete eisen aan de inrichting en uitvoering van dit onderzoek. Indien ik signalen ontvang dat een gemeente het voorgeschreven onderzoek, anders dan in incidentele gevallen, niet overeenkomstig de daaraan gestelde eisen uitvoert, spreek ik deze gemeente daarop aan.
Ik hecht eraan afstand te nemen van het beeld dat cliënten, die zijn aangewezen op ondersteuning, onder verantwoordelijkheid van de gemeente tijdens het keukentafelgesprek zouden worden belazerd. Dat is zeker niet mijn beeld. Dat neemt niet weg dat de kwaliteit van de uitvoering van het onderzoek en de gespreksvoering door gemeenten – mede gegeven het grote belang daarvan – in een aantal gevallen beter moet en kan.
Met het oog hierop ontwikkelt de VNG op dit moment binnen de VNG-academie een opleiding ten behoeve van training en toerusting van Wmo-consulenten. De ANBO als ook partners die betrokken zijn bij het programma «Aandacht voor iedereen» worden, daartoe uitgenodigd door de VNG, betrokken bij de ontwikkeling van deze opleiding.
De invoering van de Wmo 2015 is een grote verandering die een van alle betrokkenen het nodige vraagt. Het afgelopen jaar heeft in het teken gestaan van het voorbereiden op en het inregelen van de nieuwe uitvoering. Er is een solide basis gelegd voor de ingezette, omvangrijke hervorming. De continuïteit van de ondersteuning staat daarbij voorop. In de uitvoering gaat veel goed maar niet alles. Er zijn thema’s die in meer of mindere mate vragen om een snelle en gerichte verbetering. Daar wordt gezamenlijk met de betrokken partijen aan gewerkt. Ik verwijs hiervoor naar de derde voortgangsrapportage HLZ die ik op 2 november 2015 aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 34 104, nr. 83).
Het is op dit moment nog veel te vroeg om de bewust gekozen fundamentele uitgangspunten, amper 1 jaar na de inwerkingtreding, ter discussie te stellen. De ervaringen tot nog toe geven daar naar mijn oordeel ook geen aanleiding toe.
Hoe oordeelt u over de signalen dat gemeenten uw wet «Wmo 2015» (Wet maatschappelijke ondersteuning) aan hun laars lappen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe lang gaat u het beleid van gemeenten nog goed praten, terwijl zorgbehoevende mensen massaal aangeven dat het mis gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het ook een verstrengeling van belangen als keukentafelgesprekken worden gevoerd door mensen die hetzelfde werk binnenhalen voor hun zorgorganisatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het onderzoek in vervolg op een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning dat door of onder verantwoordelijkheid van het college wordt uitgevoerd mogen commerciële belangen van de aanbieder, die de eventuele ondersteuning gaat verlenen, geen rol spelen. In het onderzoek dat – ongeacht wie dit uitvoert – moet voldoen aan de ter zake in de Wmo 2015 gestelde eisen, moeten de belangen en de rechten van de cliënt centraal staan. Het is aan de gemeente om dit in beleid en uitvoering te waarborgen.
Hoe oordeelt u over de situatie die in de Monitor wordt aangekaart, waarin gemeenten sjoemelen met codes in de Wmo, waardoor er sprake is van foutieve declaraties; dus fraude? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind fraude in de uitvoering onaanvaardbaar. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om in te staan voor een fraudebestendige uitvoering en de handhaving daarvan. Het is aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en wethouders te controleren. Mocht mij blijken dat men deze verantwoordelijkheden in dit kader niet neemt, dan zal ik hen daarop aanspreken.
Gaat u onderzoek doen onder gemeenten om gesjoemel en fraude in kaart te brengen en aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het eerlijk dat mensen gekort worden op hun uren zorg, maar vervolgens wel de mededeling krijgen dat ze zorg kunnen bijkopen? Deelt u de mening dat mensen die zorg nodig hebben beschermd moeten worden in plaats van dat geld uit hun zakken wordt geklopt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Wmo 2015 bepaalt dat de gemeente een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning zorgvuldig moet onderzoeken. De kenmerken van de persoon en diens situatie, zijn voorkeuren en de mogelijkheden om zelf op eigen kracht dan wel met gebruikelijke hulp of met inzet van zijn sociaal netwerk deze ondersteuning te organiseren maken hier onderdeel van uit. Mocht een ondersteuningsbehoefte resteren en ook een algemene voorziening onvoldoende passend zijn, dan is de gemeente gehouden een maatwerkvoorziening te verstrekken. Dit dient een passende bijdrage te zijn en te worden onderbouwd met de uitkomsten van het onderzoek. Mocht een cliënt de bijdrage onvoldoende passend vinden, bijvoorbeeld daar waar het de omvang van de ondersteuning betreft, dan kan hij dit melden en heeft hij – uiteindelijk voor zover nodig – de mogelijkheden van bezwaar en beroep. Dit moet natuurlijk voorkomen worden.
Het komt voor dat een gemeente – na en op basis van specifiek onderzoek – het aantal uren huishoudelijke hulp aan de cliënt vermindert, maar op basis van de inzet van de middelen voor de Huishoudelijke Hulp Toelage (HHT) een cliënt de mogelijkheid biedt tegen een gereduceerd tarief huishoudelijke hulp bij te kopen, bovenop de maatschappelijke ondersteuning die door de gemeente – op basis van het uitgevoerde onderzoek – als passende bijdrage is aangemerkt.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat er gemeenten zijn die eerst ondersteuningsgesprekken voeren, zodat zorgaanbieders vervolgens de bezuinigingsmededeling kunnen verkondigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik stel vast dat de eisen die de Wmo 2015 stelt aan het onderzoek dat moet volgen op een verzoek om maatschappelijke ondersteuning helder in de wet zijn opgenomen. Deze eisen gelden ongeacht de precieze benaming of vorm van het onderzoek. Het onderzoek vindt, los van de vraag wie het precies uitvoert, altijd plaats onder verantwoordelijkheid van de het college van B en W. Ook het afgeven van de beschikking in vervolg op een aanvraag om een maatwerkvoorziening vindt plaats onder verantwoordelijkheid van het college. De precieze vormgeving van de daadwerkelijke uitvoering is de verantwoordelijkheid van het college.
Deelt u de mening dat het beter is als de indicatiestelling door professionals in de Wmo wordt gedaan, zodat commerciële belangen, belangenverstrengeling, fraude en foutieve indicaties voorkomen worden? Zo ja, per wanneer gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op de vragen 1, 2 en 4.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak «Ik heb duidelijk meerdere keren aangegeven dat ik een onafhankelijke cliëntondersteuner wilde, maar die was er niet werd mij verteld»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is op basis van de Wmo 2015 (artikel 2.2.4, eerste lid onder a en artikel 2.1.4, eerste lid onder a Wmo 2015) volstrekt helder dat het college desgevraagd moet zorgen voor gratis cliëntondersteuning. Ook moet het college de cliënt en zijn mantelzorger voorafgaand aan het onderzoek wijzen op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning (artikel 2.3.2, derde lid Wmo 2015).
Zoals al eerder vermeld biedt de Wmo 2015 tal van mogelijkheden om (op lokaal niveau) toe te zien op de correcte uitvoering van de Wmo 2015.
In vervolg op de motie Voortman en Otwin van Dijk over ondersteuningstrajecten voor (nieuwe) budgethouders (Kamerstuk 25 657, nr. 214) en signalen van cliëntorganisaties dat gemeenten burgers niet goed informeren over het recht op gratis cliëntondersteuning, worden inmiddels de nodige activiteiten ontwikkeld. Zo pakt de VNG het thema cliëntondersteuning actief op en is er een wethouder in de bestuurlijke commissie van VNG expliciet aangewezen die optreedt als trekker van het onderwerp cliëntondersteuning. Verder is er een zelftest voor gemeenten ontwikkeld aan de hand waarvan kan worden nagegaan of de cliëntondersteuning aan de eisen van de Wmo 2105 voldoet. Ook de cliëntorganisaties besteden de nodige aandacht aan de goede uitvoering en doorontwikkeling van cliëntondersteuning. Tot slot heb ik in mijn brief van 21 september 2015 aan de wethouders aandacht gevraagd voor het recht op cliëntondersteuning en het belang om burgers/cliënten hierover adequaat te informeren.
Het voorgaande moet ertoe leiden dat cliënten zich bewust worden van de mogelijkheid en ook het recht om gebruik te maken van cliëntondersteuning. Ik zie, gegeven het grote aantal activiteiten gericht op een goede uitvoering van de wet op dit vlak, op dit moment geen aanleiding om apart onderzoek te doen naar de vraag of gemeenten cliëntondersteuning aanbieden tijdens het onderzoek op basis van artikel 2.3.2 Wmo 2015.
In hoeverre bieden gemeenten onafhankelijke cliëntondersteuners aan voor het keukentafelgesprek? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u ervan op de hoogte, hoewel u in uw reactie aan de Monitor aangeeft dat bij een keukentafelgesprek geen commerciële belangen van een aanbieder een rol mogen spelen, dat dit wel gebeurt? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke praktijken per direct worden gestopt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Herinnert u zich dat u In uw reactie aan de Monitor aangeeft dat uw ministerie een rol speelt in het toezicht op keukentafelgesprekken bij gemeenten? Deelt u de mening dat enkel briefjes sturen aan wethouders niet voldoende is om de problemen die nu spelen op te lossen? Wanneer gaat u nu eens daadkrachtig ingrijpen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verantwoording over de uitvoering van de Wmo 2015 door een gemeente vindt primair plaats aan de gemeenteraad.
Op basis van mijn verantwoordelijkheid als Staatssecretaris heb ik de colleges van burgemeester en wethouders in de afgelopen periode een aantal brieven gestuurd waarin ik hen heb gevraagd zich te vergewissen van een goede uitvoering van de Wmo 2015 (en Jeugdwet) op de betreffende thema’s binnen hun gemeente. Het is vervolgens aan de betreffende colleges en gemeenteraden om hun beleid en of de uitvoeringspraktijk aan te passen in die gevallen waarvoor daartoe aanleiding is. Met mijn brieven ondersteun ik mede het proces van lokale (horizontale) verantwoording.
Mochten mij signalen bereiken dat een gemeente noodzakelijke wijzingen in beleid en of de uitvoering daarvan niet aanbrengt en – anders dan incidenteel – afwijkt van de wettelijke kaders en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid niet neemt, heb ik de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken. Mij is in de afgelopen periode gebleken dat de door of namens mij benaderde colleges zeer open staan voor kritische vragen over hun uitvoering en – zo nodig – aanpassing van hun beleidsuitvoering. Nu gemeenten hierin verantwoordelijkheid nemen zie ik op dit moment geen aanleiding tot meer, generieke maatregelen.
Waarom vindt u het te vroeg om te concluderen dat de Wmo 2015 aanpassing behoeft? Zijn er niet genoeg problemen aangekaart om over te gaan tot bijsturing van uw beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Het verzwijgen van een medische calamiteit door het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is, in aanvulling op eerdere vragen over het verzwijgen van een medische calamiteit door het AMC, uw reactie op het bericht dat er al jaren geen veilig opleidingsklimaat blijkt te zijn op de KNO-afdeling?1 2 3
Zie hiervoor de antwoorden op vragen 2 en 7 van de Kamervragen van het Lid De Lange (VVD).
Kunt u aangeven wat er sinds het uitbrengen van het visitatierapport van de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten (RGS) van maart 2015 is ondernomen om de veiligheid op de KNO-afdeling te verbeteren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de uitspraak van de Federatie Medisch Specialisten dat de patiëntveiligheid in het geding is wanneer er geen veilig klimaat is op de afdeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik onderschrijf dat een veilig werk- en opleidingsklimaat belangrijke randvoorwaarden zijn voor patiëntveiligheid. Dat wil echter niet zeggen dat, wanneer er sprake is van tekortkomingen in de opleiding, er per definitie een acuut risico is voor de patiëntveiligheid.
Wat zegt u tegen patiënten die morgen onder het mes moeten op de KNO-afdeling van het AMC? Is de patiëntveiligheid op dit moment in het geding door de verziekte werksfeer met een angst- en pestcultuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Patiënten die op de afdeling KNO van het AMC een medische ingreep moeten ondergaan, wens ik allereerst een voorspoedig en volledig herstel. Ik kan daaraan toevoegen dat de IGZ mij heeft laten weten op dit moment niet van oordeel te zijn dat de KNO-afdeling tijdens het thans lopende onderzoek naar de mogelijke calamiteit gesloten zou moeten worden. Zie ook mijn antwoord op vraag 10. Voor wat betreft de geconstateerde problemen met betrekking tot het opleidingsklimaat zijn inmiddels maatregelen genomen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van de Kamervragen van het Lid De Lange.
Is het gebruikelijk dat bevindingen van de RGS gedeeld worden met andere toezichthoudende instanties, zoals de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Zo nee, waarom niet? Levert dit dan geen onnodige gevaarlijke situaties op, omdat relevante informatie niet wordt gedeeld?
Het belang van het systeem van opleidings- en kwaliteitsvisitaties is dat deze kwaliteit stimuleren en minimumnormen borgen. Het is vooral een verantwoordelijkheid van de zorginstellingen zelf om continu te werken aan verdere verbetering van de kwaliteit.
De rapportages van opleidingsvisitaties worden in de regel niet met de inspectie gedeeld, omdat de inspectie geen toezicht houdt op de opleidingen. De rapportages van kwaliteitsvisitaties worden wel gedeeld als daar aanleiding toe wordt gezien.
Had de zwaarwegende kritiek van de RGS, en het gegeven dat het AMC slechts voor twee jaar erkend werd als opleider in plaats van de reguliere termijn van vijf jaar, niet alle alarmbellen moeten doen rinkelen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Kunt u uw antwoord toelichten?
De visitaties worden door de RGS verricht om de kwaliteit van de opleidingen te controleren. Daarbij komen soms kleine of grote tekortkomingen aan het licht. Afhankelijk van de ernst worden passende maatregelen getroffen, zoals ook in dit geval. Wanneer de RSG op basis van de bevindingen van de visitatiecommissie van mening is dat de problemen zodanig zijn dat voortzetting van de opleiding niet verantwoord is, heeft zij de mogelijkheid om deze per direct te beëindigen. In dit geval heeft de RSG, alles afwegende, dergelijke maatregelen niet nodig geacht.
Had de Raad van Bestuur melding moeten maken bij de IGZ van het zeer kritische visitatierapport van de RGS? Zo ja, is dit ook daadwerkelijk gebeurd? Zo nee, waarom niet, en wat zijn hiervan de gevolgen voor de Raad van Bestuur?
De raad van bestuur van het AMC was niet verplicht om bij de IGZ melding te maken van de bevindingen het RGS-rapport. De inspectie verwacht echter wel van bestuurders dat zij zich transparant en toetsbaar opstellen. De inspectie heeft dan ook aangegeven de gang van zaken nog wel te willen bespreken met de raad van bestuur.
Waarom is, ondanks dat de problemen met de verziekte werksfeer als sinds 2008 bekend zijn en er juist daarom in 2010 een andere opleider is aangesteld, in 2013 niet ingegrepen toen die andere opleider weer vertrok?
Bij de visitatie in 2010 is geconstateerd dat de inmiddels aangestelde nieuwe opleider een belangrijke verbetering in het opleidingsklimaat had bewerkstelligd. Het vertrouwen van de RGS was zodanig dat de opleidingsbevoegdheid voor 5 jaar werd verlengd. In 2013 viel deze opleider echter uit wegens ernstige ziekte en viel ook onvoorzien diens vervanger uit. Nadat duidelijk was geworden dat de opleider niet terug zou keren is in 2014 de huidige opleider aangesteld.
Kan volgens u de Raad van Bestuur, de IGZ of de RGS een passieve houding verweten worden, waardoor de patiëntveiligheid op de KNO-afdeling van het AMC over een lange periode in het geding is geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het AMC heeft steeds adequate maatregelen genomen naar aanleiding van de opleidingsvisitaties. De RGS heeft haar verantwoordelijkheid binnen het systeem van opleidingsvisitaties genomen. De inspectie houdt risicogestuurd toezicht en heeft geacteerd op de informatie waar zij over beschikte. Het onderzoek naar de melding bij de inspectie loopt en ik zal uw Kamer binnenkort over de uitkomst informeren, zie ook het antwoord op vraag 5 van de Kamervragen van het Lid De Lange (VVD).
Onderzoekt de IGZ momenteel slechts de calamiteit, waarbij het strottenhoofd van een pasgeboren baby ernstig beschadigd raakte, of maakt ook de verziekte werksfeer op de KNO-afdeling onderdeel uit van de scope van het onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inspectie doet conform het uitvoeringsbesluit Wkkgz onderzoek naar de betreffende gebeurtenis. De inspectie ziet in de haar nu beschikbare informatie geen aanleiding om een breder onderzoek in te stellen. Zie voorts mijn antwoord op vraag 5 van de Kamervragen van het Lid De Lange (VVD).
De berichtgeving dat de politie in Zweden kennis over de achtergrond van daders van aanrandingen niet naar buiten heeft gebracht |
|
Mona Keijzer (CDA), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u garanderen dat situaties zoals in Keulen, waarover in het onderstaande nieuwsbericht gesproken wordt, zich in Nederland niet hebben voorgedaan?1 Indien nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te doen?
Er zijn op dit moment geen signalen dat dergelijke situaties zich in Nederland hebben voorgedaan. Bij de politie vindt voortdurende monitoring van incidenten plaats en is daarover continu overleg binnen de politie en met het lokaal gezag, zodat relevante informatie snel wordt gedeeld. Ik heb geen aanleiding om aan deze werkwijze te twijfelen en/of daar onderzoek naar te (laten) doen. Wanneer zich dergelijke incidenten als in Keulen voordoen, word ik daarover door het bevoegd gezag geïnformeerd.
Heeft er naar aanleiding van de gebeurtenissen in Keulen binnen de Nationale Politie overleg plaats gevonden over de vraag of dit soort gebeurtenissen ook in Nederland hebben plaatsgevonden? Indien ja, wat is de uitkomst van dit overleg en bent u hierover geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het algemene beleid van de Nationale Politie als het gaat om het openbaar maken van gebeurtenissen/meldingen die mogelijk tot maatschappelijke onrust kunnen leiden?
Het openbaar maken van incidenten en meldingen valt onder de verantwoordelijkheid van het lokaal gezag en/of het Openbaar Ministerie. Bij gebeurtenissen of meldingen die mogelijk tot maatschappelijke onrust kunnen leiden, is de afweging dan ook aan de burgemeester en/of het Openbaar Ministerie of en zo ja, welke informatie hierover openbaar wordt gemaakt. Overigens wordt uw Kamer, conform de toezegging van de Staatssecretaris, vanaf heden halfjaarlijks geïnformeerd over het aantal incidenten en meldingen op en rondom COA-locaties.
Kunt u garanderen dat de verschillende eenheden van de Nationale Politie transparant en open communiceren over de afkomst van daders van in groepsverband gepleegde zedenmisdrijven en diefstal of berovingen? Indien dit niet het geval is, kunt u aangeven wat de reden daarvoor is? Indien u dat niet kunt garanderen, wilt u daar dan onderzoek naar doen?
De politie registreert bij aanhoudingen van verdachten op geboorteplaats/-land en eventueel aanvullend op nationaliteit. Hierover wordt de burgemeester of het Openbaar Ministerie als lokaal bevoegd gezag geïnformeerd. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
De gevolgen van de nieuwe loodsplicht voor kleine Nederlandse zeeschepen |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken rond de loodsplicht nieuwe stijl?
Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan een voorstel voor het nieuwe loodsplichtregime dat ook een overzicht bevat van de invulling per zeehaven. Dit is gebaseerd op de adviezen van de rijkshavenmeesters die ik medio 2015 ontving. Dit voorstel wordt in februari naar alle betrokkenen en stakeholders gestuurd voor een informele consultatie. Daarna zal ik het definitieve voorstel in de vorm van conceptwetgeving in procedure brengen. Ik verwacht de benodigde wijziging van de Scheepvaartverkeerswet voor de zomer in formele- en in internetconsultatie te brengen. De lagere regelgeving verwacht ik later dit jaar in procedure te brengen.
Is het waar dat in het nieuwe voorstel een verzwaring van de loodsplicht dreigt voor schepen die nu opgenomen zijn in het Register loodsplicht kleine zeeschepen?
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vragen 4 en 5.
Bent u bereid in de nieuwe loodsplicht rekening te houden met de goede veiligheidsprestaties van deze kleine schepen onder de huidige vrijstelling?
Om tot een nieuw regime voor loodsplichtvrijstellingen te komen, worden de belangen van veiligheid, kosten en uitvoerbaarheid zorgvuldig afgewogen. De omstandigheid dat er geen noemenswaardige incidenten zijn met de schepen die zijn opgenomen in het Register loodsplicht kleine zeeschepen, wordt daarbij uiteraard ook meegenomen.
Deelt u de mening dat de nieuwe loodsplicht aan de kapitein, het schip en het traject gekoppeld dient te worden, en niet langer aan het schip alleen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw mening. In het nieuwe loodsplichtstelsel zullen de ontheffingen gekoppeld worden aan de combinatie van een kapitein, het schip en een traject. Zoals ik in het Algemeen Overleg Scheepvaart van 5 november 2015 heb aangegeven, wens ik dit uitgangspunt ook door te voeren voor de huidige registerschepen. Overigens is dit ook de wens van de betrokken stakeholders.
Bent u bereid de gevolgen van de nieuwe loodsplicht voor kleine(re) Nederlandse schepen door te rekenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bij substantiële negatieve effecten bereid uw voorstel te herzien, zodat deze negatieve effecten niet of beperkter op zullen treden?
Vanzelfsprekend komen er doorrekeningen van de gevolgen van het nieuwe loodsplichtregime en van de wijziging in (administratieve) lasten. Deze berekeningen komen er voor alle categorieën vrijstellingen en ontheffingen van de loodsplicht, dus ook voor de huidige registerschepen. Deze berekeningen worden opgenomen in de conceptwetgeving. Ik streef er naar om geen substantiële negatieve effecten voor de huidige registerschepen op te werpen en de gevolgen zo klein mogelijk te houden voor deze groep schepen. Wél zal er sprake zijn van enige verzwaring, omdat het uitrollen van een «PEC-systeem» (Pilot Excemption Certificate) voor de huidige groep registerschepen sowieso een verzwaring is, omdat nu alleen eisen gesteld worden aan het schip en daar straks ook eisen bijkomen die aan de kapitein/stuurman worden gesteld. Uiteindelijk staat daarbij de veiligheid voorop.
Wanneer hoopt u over te kunnen gaan tot invoering van de loodsplicht nieuwe stijl?
Ik streef naar een inwerkingtreding op 1 januari 2018 of eventueel 1 juli 2018.