De stemming omtrent de verlenging van glyfosaat |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitkomst van de stemming binnen de Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) over de mogelijke verlenging van de handelsvergunning van glyfosaat?
Uw Kamer is op 16 november geïnformeerd over de uitkomst van het beroepscomité over de verlenging van de goedkeuring van glyfosaat (Kamerstuk 27 858, nr. 641). Tijdens dit beroepscomité is wederom geen meerderheid vóór of tegen het voorstel van de EC bereikt, waardoor de EC nu gemachtigd is om een eigenstandig beslissing op het voorstel te nemen. De EC heeft inmiddels aangekondigd een positieve beslissing te zullen nemen op het huidige voorstel. Een daadwerkelijk besluit moet uiterlijk 14 december 2023 worden gepubliceerd omdat de huidige goedkeuring van glyfosaat op 15 december 2023 afloopt.
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie (EC) het gebruik van glyfosaat nog niet met tien jaar heeft verlengd zoals uit berichtgeving blijkt, maar dat de EC nu is bevoegd om daarover te besluiten en dat dat vóór 15 december 2023 dient te gebeuren?
Zie antwoord vraag 1.
Welke voorwaarden en condities zijn verbonden aan die 10-jarige verlenging, gegeven het feit dat de EC op korte termijn zal besluiten tot het verlengen van het gebruik van glyfosaat?
In het voorstel van de EC zijn verschillende voorwaarden een aandachtspunten opgenomen (Kamerstuk 27 858, nr. 636) waar lidstaten rekening mee moeten houden bij de (her)beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen op basis van glyfosaat. Het betreft de volgende punten:
Zijn de door Nederland aangevoerde voorwaarden, zoals geuit bij de eerdere Nederlandse stemverklaring, te weten: aanvullend wetenschappelijk onderzoek naar het European Food Safety Authority (EFSA)-toetsingskader op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten, onderdeel van het voorstel van de EC?
De toetsingskaders waarop gewasbeschermingsmiddelen en werkzame stoffen worden beoordeeld zijn door de lidstaten gezamenlijk vastgesteld en gebaseerd op de laatste stand van de wetenschap. Op basis van alle beschikbare wetenschappelijke informatie en aangeleverde studies over neurotoxische effecten concluderen EFSA en het Ctgb dat glyfosaat geen neurodegeneratieve effecten veroorzaakt. In aanvulling hierop heeft Nederland in de stemverklaring (Kamerstuk 27 858, nr. 635) EFSA opgeroepen om prioriteit te geven om specifieke testprotocollen te ontwikkelen om neurodegeneratieve effecten inzichtelijk te maken zodat 2023Z04745deze vervolgens ook in de beoordeling kunnen worden opgenomen. Uw Kamer is op 25 april 2023 geïnformeerd (Kamerstuk ) dat een eerste call for tender van EFSA om het neurodegeneratieve effecten van gewasbeschermingsmiddelen hiervoor door het RIVM als onvoldoende toereikend werd gezien. Inmiddels is EFSA voornemens om dit project in aangepaste vorm in 2024 op te starten. Ik zal dit uiteraard nauwlettend in de gaten houden.
Zo nee, bent u bereid om met andere landen die zich hebben onthouden van stemming of tegen de verlenging hebben gestemd, gezamenlijk op te trekken zodat deze voorwaarden onderdeel worden van een aangepast EC-voorstel?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid, gelet op de eerdere wens van de Tweede Kamer om tegen de verlenging van het gebruik van glyfosaat te stemmen «en de nieuwe situatie die zich na de SCoPAFF-stemming voordoet», zich op korte termijn in te zetten voor een intelligente oplossing waarin de wetenschap leidend is bij het herijken van de EFSA-toelatingscriteria voor gewasbeschermingsmiddelen?
De mogelijke risico’s van gewasbeschermingsmiddelen worden beoordeeld door de hiervoor aangewezen onafhankelijke instanties op basis van internationaal afgestemde toetsingscriteria. De toetsingscriteria worden vastgesteld op basis van de laatste stand van de wetenschap en met regelmaat aangepast wanneer nieuwe wetenschappelijke inzichten hier aanleiding toe geven. Nederland levert hier altijd een actieve bijdrage aan en zal dat ook, in het geval van de ontwikkeling van een specifiek toetsingskader voor neurodegeneratieve effecten, blijven doen.
Het oprichten van een brievenbusfirma in Nederland door het grootste vleesbedrijf ter wereld |
|
Eva Akerboom (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichten in internationale media dat JBS SA, het grootste vleesbedrijf ter wereld, geld wil ophalen met een beursgang in de VS om verder te kunnen groeien?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
In hoeverre bent u bekend met de omvang van uitstoot van broeikasgassen door JBS SA, geschat op 288 miljoen ton CO2eq, meer dan de uitstoot van heel Spanje2 en met dat het bedrijf al meerdere keren op de vingers is getikt voor onterechte claims dat ze in 2040 CO2-neutraal zouden kunnen zijn3? Zo ja, wat vindt u van het faciliteren van groei van een bedrijf met een dusdanig grote uitstoot? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
Ik ben op de hoogte van de aantijgingen richting JBS. Ik deel de zorgen van uw Kamer over negatieve effecten van bedrijven op mens en milieu en neem afstand van activiteiten en stafbare feiten die inbreuk maken op mens, dierenwelzijn en milieu. Het kabinet doet echter geen uitspraken over claims en mogelijke wetsovertredingen van individuele bedrijven.
In algemene zin kan ik aangeven dat in een toekomstbestendige economie het van belang is dat bedrijven maximale economische, maatschappelijke en sociale waarde creëren.12 Het kabinet verwacht dan ook van bedrijven die zich in Nederland willen vestigen dat zij opereren binnen planetaire grenzen en hun internationale waardeketen verduurzamen en risico’s voor mens en milieu aanpakken. In dat kader verwacht het kabinet van bedrijven in Nederland dat zij handelen conform de internationale standaarden voor internationaal verantwoord ondernemen: de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (OESO-richtlijnen) en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Risico’s voor mens en milieu, zoals klimaatimpact, in de waardeketen moeten daarbij worden geïdentificeerd en aangepakt. Ook verwacht het kabinet dat bedrijven zich houden aan lokale wet- en regelgeving en zich onthouden van belastingontwijking.
In hoeverre bent u bekend met de betrokkenheid van JBS SA bij grootschalige ontbossing in de Amazone – uit onderzoek van de Braziliaanse overheid blijkt dat JBS bewezen tienduizenden tot honderdduizenden stuks vee heeft gekocht van boerderijen die handelen in strijd met regelgeving omtrent het voorkomen van illegale ontbossing4? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met de betrokkenheid van JBS SA bij het veroorzaken van ernstig dierenleed, waar dieren die naar het slachthuis worden gereden vele uren in extreme hitte zitten opgesloten in vrachtwagens5 en waar vastgelegd is hoe arbeiders onder meer dieren in het gezicht schopten en sloegen, biggetjes zeer gewelddadig werden gedood, en testikels werden uitgerukt6? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met de betrokkenheid van JBS SA bij corruptie – bijvoorbeeld in 2020 gaf de moedermaatschappij van JBS in de Verenigde Staten toe in 2017 ongeveer 150 miljoen dollar aan steekpenningen te hebben betaald aan Braziliaanse politici om goedkope overheidsfinanciering veilig te stellen7? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met de betrokkenheid van JBS SA bij kinderarbeid waarbij JBS in de Verenigde Staten tenminste 27 kinderen tussen 13 en 17 jaar aan het werk waren in vleesverwerkingsfabrieken en daar werkten met gevaarlijke chemicaliën en vleesverwerkingsapparatuur schoonmaakten, waarbij dit gezien werd als systemisch probleem en dus geen incidentele misstap8? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met beschuldiging van betrokkenheid van JBS SA bij schendingen van mensenrechten waarbij werknemers op boerderijen die aan JBS leveren naar verluid acht dollar per dag kregen en waren gehuisvest in hutten zonder toiletten of stromend water, waarbij condities deden denken aan slavernij9? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze aantijgingen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met beschuldiging van betrokkenheid van JBS SA bij belastingontwijking – ingeschat werd dat het Verenigd Koninkrijk meer dan 160 miljoen pond heeft misgelopen door agressieve vormen van belastingontwijking10? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze aantijgingen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met beschuldiging van betrokkenheid van JBS SA bij dood door schuld – families van meerdere werknemers van slachterijen van JBS in de Verenigde Staten zijn omgekomen door COVID-19 hebben rechtszaken aangespannen voor dood door schuld omdat JBS de veiligheid van werknemers doelbewust heeft genegeerd door de slachterij open te houden tijdens de pandemie11? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze aantijgingen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat dit controversiële bedrijf als onderdeel van deze beursgang een nieuwe houdstermaatschappij (ultimate holding) in Nederland wil vestigen?12
Ja, ik ben hiermee bekend.
Is er contact geweest tussen de overheid en JBS over de vestiging van deze houdstermaatschappij in Nederland? Zo ja, hoe en waarover?
Ik heb navraag gedaan bij de volgende overheidsdiensten over hun contact met JBS over de vestiging van de houdstermaatschappij in Nederland: het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), het Ministerie van Financiën, de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), de Nederlandse ambassade in Brasília en de Belastingdienst.
De Belastingdienst is het op basis van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) niet toegestaan informatie over de fiscale positie van een individuele belastingplichtige voor iedereen kenbaar te maken. In algemene zin geldt wel dat ingevolge de belastingplicht er tussen belastingplichtigen en de Belastingdienst contacten kunnen zijn.
De andere genoemde overheidsdiensten vallen niet onder de geheimhoudingsplicht van art. 67 AWR. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is er geen contact geweest tussen JBS en de andere genoemde overheidsdiensten over de vestiging van deze houdstermaatschappij in Nederland.
De Netherlands Foreign Investment Agency geeft overigens aan in het verleden wel contact te hebben gehad met (andere onderdelen van) JBS. De NFIA verleent echter geen actieve ondersteuning aan brievenbusmaatschappijen of andere papieren constructies.
Op welke manier is de Nederlandse overheid actief betrokken bij grote multinationale bedrijven die hier brievenbusfirma’s willen vestigen?
De Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), onderdeel van RVO, dat in opdracht van het Ministerie van EZK en het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) bedrijven ondersteunt die zich in Nederland willen vestigen, is niet betrokken bij brievenbusmaatschappijen of andere papieren constructies. De NFIA verleent alleen actieve hulp en ondersteuning aan bedrijven die concrete werkgelegenheid en fysieke toegevoegde waarde creëren.
Voor de Belastingdienst geldt dat het voor nog niet in Nederland actieve bedrijven mogelijk is om contact op te nemen met het aanspreekpunt potentiële buitenlandse investeerders (APBI). Het APBI is – binnen het kader van wet- en regelgeving, jurisprudentie en beleid – bevoegd, na accordering van het College IFZ, tot het maken van afspraken vooraf over de fiscale aspecten van voorgenomen investeringen door een potentiële buitenlandse investeerder. Als een potentiële buitenlandse investeerder wordt aangemerkt: de investeerder die overweegt een eerste substantiële (fysieke) investering in Nederland te doen die werkgelegenheid oplevert in Nederland.14
In hoeverre is voor deze steun over het algemeen voorwaardelijk dat deze bedrijven een effectief en realistisch beleid hebben voor het terugdringen van broeikasgassenuitstoot op korte termijn en niet betrokken zijn bij ontbossing, dierenleed, corruptie, kinderarbeid, mensenrechtenschendingen, belastingontwijking, dood door schuld?
De NFIA doet klantonderzoek (customer due diligence) voordat actieve ondersteuning geleverd wordt aan een bedrijf bij vestiging of uitbreiding in Nederland. Daarbij wordt ook gekeken naar risico’s voor de nationale veiligheid en naar mogelijke internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) schendingen en sancties.
De Belastingdienst houdt zich bezig met belastingheffing en de overige genoemde onderwerpen vallen daarbuiten. De Belastingdienst gaat niet in vooroverleg als belastingbesparing de doorslaggevende reden van een rechtshandeling is of als een belanghebbende op de EU-sanctielijst staat.15 Daarnaast kan erop worden gewezen dat voor vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een ruling met een internationaal karakter onder andere vereist is dat het verzoekende lichaam deel uitmaakt van een concern dat in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uitoefent (de zogenoemde economische nexus) en er bovendien voor rekening en risico van de verzoekende belanghebbende bedrijfseconomische operationele activiteiten worden uitgeoefend, waarvoor op concernniveau voldoende relevant personeel in Nederland aanwezig is.
Kunt u uitsluiten dat JBS de Nederlandse holding zal gebruiken om hun activiteiten met hele hoge CO2-uitstoot, die flink bijdragen aan ontbossing en andere illegale activiteiten, verder uit te breiden?
Onlangs is de EU-Verordening Ontbossingsvrije producten aangenomen. Door de eis dat relevante producten ontbossingsvrij en legaal geproduceerd moeten zijn, in combinatie met de traceerbaarheidsverplichting naar gebied van herkomst, wordt handel in producten afkomstig van illegale ontbossing uit de Amazone naar de EU geminimaliseerd. Tegelijk wordt de handel in ontbossingsvrije producten gestimuleerd door de verordening. Bovendien biedt de verordening, nadat deze per 30 december 2024 volledig van toepassing is en in Nederland is geïmplementeerd, ook een wettelijke basis om op te treden indien het verbod gericht op producten die bijdragen aan de vernietiging en aantasting van bossen binnen de EU wordt overtreden.
Bent u ervan op de hoogte dat de Rabobank in de top drie wereldwijd een belangrijke financier is van JBS13? Wat is uw mening over deze steun, ook met het oog op de aangenomen motie-Van Raan (Kamerstuk 35 300, nr. 58) waardoor toezichthouders aangemoedigd zouden worden de financiële stabiliteitsrisico’s van stranded assets te identificeren en aan te pakken, en de Kamer hierover terug te koppelen?
Ik ben op de hoogte van het onderzoek Banktrack naar de financieringsactiviteiten van de Rabobank in de vlees- en zuivelindustrie. Het is niet aan het kabinet om dit beleid van de Rabobank te becommentariëren. Wel zie ik in zijn algemeenheid dat een abrupte overgang naar een duurzame economie mogelijk tot een forse afwaardering van uitzettingen in niet-duurzame sectoren kan leiden. Dit zijn de zogenoemde stranded assets.Deze stranded assets zouden een risico voor de financiële stabiliteit kunnen vormen. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft op 10 juni 2020 uw Kamer een terugkoppeling verschaft over de motie-Van Raan.17 In deze terugkoppeling gaf het kabinet aan dat het risico van stranded assets de aandacht heeft van het kabinet en de toezichthouders. Dit is nog steeds het geval. Het kabinet is doorlopend in overleg met de financiële sector en de toezichthouders over de financiëlestabiliteitsrisico’s van de duurzame transitie.
De toezichthouders hebben hier de afgelopen jaren ook belangrijke stappen in gezet. Zo heeft De Nederlandsche Bank (DNB) financiële instellingen opgeroepen om meer rekening te houden met duurzaamheidsrisico’s en hen gewezen op de risico’s van stranded assets, onder andere in het onderzoek «Op weg naar een duurzame balans» uit 2021.18 In 2020 heeft de Europese Centrale Bank (ECB) een gids uitgebracht waarin zij voor de significante banken de verwachtingen uiteenzet wat betreft prudent beheer van en transparante informatieverschaffing over klimaat- en milieurisico’s binnen de huidige prudentiële regels. Van banken wordt verwacht dat ze tegen eind 2023 klimaat- en milieurisico’s hebben opgenomen in hun governance, strategie en risicobeheer en tegen eind 2024 voldoen aan alle toezichtsverwachtingen die in 2020 zijn opgesteld (zie ECB toezichtsprioriteiten 2024–2026).19 Voor pensioenfondsen, verzekeraars en beleggingsinstellingen heeft DNB op 30 maart 2023 een gids uitgebracht waarin zij aankondigt hoe zij klimaat en milieu meeneemt in het toezicht. Het beheersen van de risico’s van stranded assets is ook hier een expliciet onderdeel van.20 De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft op 30 maart 2023 een verkenning gepubliceerd over de klimaatrapportages van bedrijven die vanaf boekjaar 2024 moeten voldoen aan de Richtlijn duurzaamheidsrapportering. De AFM concludeert hierin dat deze bedrijven nog belangrijke stappen te zetten hebben in het geven van voldoende rekenschap van hun klimaat-gerelateerde transitieplannen en de mogelijke afwaardering van niet-duurzame activa.21
In algemene zin verwacht het kabinet ook van financiële instellingen dat zij handelen conform de internationale standaarden voor IMVO: de OESO-richtlijnen en UNGP’s.
Welke mogelijkheden heeft de overheid met de huidige wettelijke instrumenten om vestiging van dergelijke brievenbusfirma’s te voorkomen die de onlangs gewijzigde OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de VN-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen schenden? Als voorkomen niet mogelijk is, hoe kan dit sterk worden ontmoedigd?
Buitenlandse bedrijven zijn vrij om zich in Nederland te vestigen. Bij het besluit van bedrijven om zich in Nederland te vestigen, spelen verschillende aspecten een rol. Een belangrijk onderdeel is de in Nederland geldende wet- en regelgeving die op een bedrijf van toepassing zal zijn.
Het kabinet verwacht van alle bedrijven in Nederland dat zij handelen conform de internationale standaarden voor IMVO: de OESO-richtlijnen en de UNGP’s. Risico’s voor mens en milieu in de waardeketen moeten daarbij worden geïdentificeerd en aangepakt.
In december 2023 is een politiek akkoord bereikt op de Europese IMVO-richtlijn, de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Na instemming met het akkoord door de Raad en het Europees Parlement en publicatie van de definitieve richtlijn start het kabinet met het implementatietraject waarin de richtlijn wordt omgezet in nationale wetgeving. Wanneer deze in werking treedt zal een deel van de Nederlandse bedrijven hieraan gehouden zijn, afhankelijk van hun omvang en omzet. Onder deze wet wordt van bedrijven verwacht dat zij risico’s op mens en milieu in de waardeketen identificeren en deze aanpakken. Daarnaast verplicht de richtlijn duurzaamheidsrapportering, ook wel bekend als de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), in de EU of EER genoteerde beursvennootschappen (met uitzondering van micro-vennootschappen), alle andere grote vennootschappen, en grote banken en verzekeringsmaatschappijen in de komende jaren tot het opstellen van een duurzaamheidsrapportering. Zij moeten inzicht geven in hun strategie en beleid over duurzaamheid, hoe zij dit implementeren en hoe zij presteren op de betreffende prestatiemaatstaven. Een accountant moet vervolgens de duurzaamheidsrapportering controleren.
Het JBS-management wenst een Nederlandse moederhoudstermaatschappij voor het bedrijf om het hele bedrijf op papier te herstructureren en verder expliciet alles verder bij het oude te laten14?; hoe verhoudt het vestigen van een dergelijke brievenbusmaatschappij zich tot het Nederlandse beleid om dit soort constructies te ontmoedigen?
De Commissie Doorstroomvennootschappen heeft geconcludeerd dat, hoewel er legitieme redenen kunnen zijn voor het opzetten van een doorstroomvennootschap, een deel van de doorstroom door Nederland fiscaal of door investeringsbescherming wordt gedreven en vanuit internationaal perspectief onwenselijk is.23 Voor de motivatie van het bedrijf om een Nederlandse nv op te richten, moet ik afgaan op de uitlatingen van het bedrijf zelf. Uit de openbare informatie waar ook de vragensteller naar verwijst, maak ik op dat dit bedrijf een Nederlandse nv opricht om een duale beursnotering in Brazilië en de Verenigde Staten mogelijk te maken. Dat lijkt op zichzelf een legitiem economisch doel. De Commissie Doorstroomvennootschappen benoemt ook dat de Nederlandse vennootschap een zekere populariteit geniet bij buitenlandse multinationals bijvoorbeeld ten behoeve van een beursnotering in de Verenigde Staten.24
Als vennootschappen met weinig reële economische activiteiten echter worden gebruikt om fiscale voordelen te halen, vindt het kabinet dit onwenselijk. Het belang van doorstroomvennootschappen voor de werkgelegenheid en belastingopbrengsten in Nederland is namelijk beperkt, terwijl deze vennootschappen negatieve effecten kunnen hebben op de belastingopbrengsten van andere landen en daarmee op de internationale reputatie van Nederland. De Commissie doorstroomvennootschappen benoemt dat een internationale aanpak de voorkeur geniet.25 Het kabinet onderschrijft deze conclusie en wil zich blijven inzetten voor een EU-brede aanpak onder het richtlijnvoorstel «Unshell». Momenteel bestaat er verdeeldheid tussen lidstaten over de Unshell-richtlijn. Het kabinet blijft zich inzetten om progressie te maken in deze onderhandelingen. Mochten de richtlijnonderhandelingen niet tot het gewenste resultaat leiden, of niet binnen een acceptabele termijn, dan kan Nederland heroverwegen of nog unilaterale implementatie van één of meer van de aanbevelingen van de Commissie doorstroomvennootschappen geboden is. Eventuele aanvullende maatregelen zijn aan een nieuw kabinet.
Bent u bekend met de motivatie van dit vleesbedrijf om alle financiële stromen voortaan door een Nederlandse nv te laten lopen, zonder dat er verder iets verandert aan hun bedrijfsvoering? Zo ja, welke is dat en wat is uw mening hierover? Zo nee, deelt u de mening dat het relevant is om te achterhalen waarom JBS hiervoor zou willen kiezen?
Zie antwoord vraag 17.
Het bericht dat het aantal kinderen met longontsteking het grootste is in drie jaar tijd |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Aantal jonge kinderen met longontsteking stijgt, grootste aantal in drie jaar tijd»?1
Het is mij inderdaad bekend dat het aantal longontstekingen onder jonge kinderen toeneemt. Deze trend is ook waarneembaar in andere Europese landen en wereldwijd, zoals in China. Dit fenomeen past nog binnen het seizoenspatroon, hoewel het vroeger in het seizoen is en hoger dan gebruikelijk, speciaal in de leeftijdsgroep 5 tot en met 14 jaar.
Wat is uw reactie op het bericht dat het aantal jongeren tussen 15–24 jaar en 65-plussers met longontsteking ook gestegen is?
De toename bij 65-plussers is niet ongebruikelijk voor het seizoen van luchtwegaandoeningen en vergelijkbaar met getallen vóór de coronapandemie. De stijging onder 15–24-jarigen is minder gebruikelijk: deze is wat hoger en eerder dan pre-corona.
Vertoont de leeftijdsgroep ertussen 25–64 jaar ook een stijging?
Ja, onder mensen van de leeftijdsgroep 25–64 jaar is er ook een toename van longontstekingen, maar deze is niet zo afwijkend van de jaren voor de coronapandemie.
Wat kunnen de oorzaken hiervan zijn?
De toename kan worden toegeschreven aan een gelijktijdige verheffing van verschillende luchtwegvirussen en -bacteriën, waaronder RSV, SARS-CoV-2, rhinovirus en Mycoplasma pneumoniae.Dit blijkt uit de cijfers van de Nivel huisartsenpeilstations over acute luchtweginfecties bij huisartspatiënten, de virologische weekstaten over voornamelijk ziekenhuislaboratoria diagnostiek en Infectieradar over acute luchtweginfecties bij de algemene bevolking.2 Deze trend wordt ook in andere Europese landen3 en China4 waargenomen.
Zou er een relatie kunnen zijn met de lockdowns tijdens corona, toen mensen elkaar veel minder vaak troffen en alle virussen daardoor minder rondgingen en dat die virussen bezig zijn met een inhaalslag?
Kunt u bij de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) nagaan of het klopt wat indiener van deze vragen van haar huisarts hoorde, dat allerhande luchtwegvirussen meer dan anders welig tieren? Om welke virussen gaat het zoal?
Het klopt dat het aantal mensen met luchtwegklachten de afgelopen weken is toegenomen. De toename is niet meer dan gebruikelijk voor deze tijd van het jaar, hoewel het wat vroeger is in het seizoen dan anders. Voor informatie over luchtwegvirussen verlaat ik mij voornamelijk op de gegevens van huisartsenpeilstations, verzameld door Nivel en het RIVM, en andere bronnen (zie ook antwoord op vraag 8). Volgens deze gegevens zijn de virussen RSV, SARS-CoV-2,en rhinovirus en de bacterie Mycoplasma pneumoniae de voornaamste verwekkers van de huidige luchtweginfecties.
Hoeveel antibioticakuurtjes en prednisolonkuurtjes werden de afgelopen maand meer voorgeschreven bij luchtwegaandoeningen door huisartsen en uitgereikt door apothekers dan een jaar geleden? Hoeveel meer dan in 2019?
Op basis van het aantal medicatie-verstrekkingen van antibiotica aanbevolen voor gebruik bij luchtweginfecties door de apotheek (maandelijks bijgehouden door de Stichting Farmaceutische Kengetallen5) is er een licht hogere toename te melden in het voorschrijven van antibiotica voor luchtweginfecties bij kinderen (0–10 jaar) vanaf september 2023, in vergelijking met de gebruikelijke toename vanaf september in de pre-corona jaren en ook in 2022. Het gebruik van prednison/prednisolon vertoont de gebruikelijke toename vanaf augustus in de pre-corona jaren, die licht hoger is dan de toename vanaf augustus 2022. Over het algemeen blijft het jaarlijkse patroon vergelijkbaar met voorgaande jaren, ook voor de andere leeftijdsgroepen.
Als Nivel en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) aangeven geen onderzoek te doen naar de verklaring voor de toename, bent u dan bereid te bewerkstelligen dat dat wel gebeurt? Zo nee, waarom niet?
De huidige toename van longontstekingen lijkt te wijten aan diverse luchtwegvirussen en -bacteriën, die gelijktijdig rondgaan. Uit diverse bronnen wordt wekelijks actuele informatie verzameld en geduid: huisartsenpeilstations (Nivel en RIVM), ziekenhuislaboratorium gegevens (virologische weekstaten; RIVM), Infectieradar algemene bevolking; (RIVM) en data uit de rioolwatersurveillance (RIVM). In overleg met RIVM en Nivel wordt nu een intensivering van de surveillance bij de huisartsenpeilstations uitgezet, door extra bemonstering en uitgebreider testen (op meer pathogenen) van longontstekingen onder kinderen in de leeftijdsgroep onder 15 jaar, omdat daarin de grootste toename van longontstekingen wordt gevonden.6
Het achterwege blijven van afspraken met de industrie over reductie van de stikstofuitstoot |
|
Roelof Bisschop (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat nog nauwelijks met industriële piekbelasters is gesproken over reductie van de stikstofuitstoot, terwijl bedrijven wel aangeven dat er mogelijkheden zijn?1
Ja. Het bewuste artikel wekt ten onrechte de indruk dat de industrie vrijelijk stikstof mag uitstoten in afwezigheid van afspraken met de overheid hierover. Het maken van afspraken met industriële piekbelasters stikstof is een sluitstuk op een uitgebreide wet- en regelgeving waar de industrie zich aan heeft te houden. Sinds de jaren ’90 vallen industriebedrijven onder wet- en regelgeving die emissiegrenswaarden voorschrijven die gekoppeld zijn aan de beste beschikbare technieken (BBT). De Europese emissiegrenswaarden worden geregeld aangescherpt. Mede door deze harde wet- en regelgeving is de NOx-uitstoot van de industrie en energiesector sinds 1990 met 79% gedaald; over 2022 bedroeg de daling zelfs 10%.2 Daarnaast is in 2022 de generieke grens voor ammoniakemissies met een wijzigingsbesluit aangescherpt.3 De bijdrage die de industrie en energiesector tezamen leveren aan de depositie van stikstof in Nederland bedraagt 1,7%.4 Dit wordt beïnvloed door de ongelijke relatie tussen uitstoot en depositie en de wisselende nabijheid van overbelast Natura 2000-areaal.
Uit de Emissieramingen van het PBL blijkt dat de NOx-emissies vanuit de industrie verder zullen dalen aan de hand van het klimaatbeleid, het Schone Luchtakkoord en de maatregelen die bij Tata Steel en in de chemie en raffinagesector genomen worden.5 Zo worden via het spoor van de reguliere vergunningverlening of een provinciale aanpak reducties bewerkstelligd.6 Daarnaast worden er in het kader van de maatwerkaanpak verduurzaming industrie onder meer bovenwettelijke afspraken gemaakt op het gebied van NOx-reductie met de twintig grootste industriële CO2-uitstoters. Hieronder valt ook een klein aantal piekbelasters en valt een groot aantal bedrijven in de Top100 van grootste stikstofoxiden-bronnen. Op dit moment zijn reeds met elf bedrijven intentieverklaringen (Expression of Principles) getekend die ook NOx-reductie omvatten. De uiteindelijke afspraken zullen ook leiden tot een vermindering van de stikstofdepositie door de industrie op stikstofgevoelige natuur. De aanpak piekbelasters industrie7 vormt dus het sluitstuk op al het nationale en Europese beleid dat al tot reductie van stikstofemissies in de industrie en energiesector heeft geleid en nog tot verdere reductie zal leiden.
Kunt u precies aangeven met welke industriële piekbelasters inmiddels wel of niet is gesproken en welke afspraken al zijn gemaakt?
In zijn rapport Bepalen drempelwaarde piekbelastersaanpak8 heeft het RIVM een overzicht opgenomen van bedrijven uit de industrie en energiesector die in 2019 en 2020 tot de piekbelasters behoorden. Daarbij is piekbelaster gedefinieerd als een bedrijf dat behoort tot de 3000 bedrijven die de meeste depositie veroorzaken op stikstofgevoelig en overbelast Natura 2000-areal dat binnen een straal van 25 km van het bedrijf ligt. In die twee jaren behoorden 19 industriebedrijven, vier afvalcentrales (AVI’s) en vijf energiebedrijven tot de piekbelasters. De aanpak piekbelasters industrie richt zicht op de 19 industriebedrijven. De AVI’s vallen onder een sectorale aanpak van het Ministerie van IenW die naar de emissies in bredere zin kijkt. De energiecentrales vallen onder het klimaat- en energiebeleid van de Minister voor K&E.
Van de 19 industriebedrijven vallen er drie onder de CO2-maatwerkaanpak: Tata Steel, BP en, Chemelot (vanwege de koepelvergunning gecategoriseerd als één piekbelaster). Met alle bedrijven is inmiddels gesproken. De status van de aanpak piekbelasters industrie is als volgt9:
1
Tata Steel Nederland
EoP: 30% NOx-reductie in 2025 (Roadmap+ programma), plannen voor 2030 in voorbereiding.
2
Chemelot
AnQore
EoP: 50% NOx-reductie in 2030
Fibrant
Vervolggesprekken over bovenwettelijke ammoniakreductie
OCI
EoP: 30% NOx-reductie in 2030 + onderzoek.
SABIC
Gesprekken over EoP incl. NOx reductie
3
Rockwool
Vervolggesprekken over bovenwettelijke ammoniakreductie lopen
4
OFI/Olam Cacao
Aangescherpte vergunning mbt ammoniakuitstoot: 95% reductie per Q4 2024 tov 2020.
5
Cargill Aurora
Procedure aanscherping vergunning met OD gaande
6
Parenco
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
7
DS Smith de Hoop
Bedrijfssluiting
8
BP
EoP: 20–30% NOx-reductie van alles wat onder project H-Vision valt
9
Sappi Maastricht
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
10
OI-Manufacturing Maastricht
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
11
Rodruza
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
12
Nyrstar
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
13
Suiker Unie – Cosun Beet company
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
14
Ardagh Glas Dongen
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
15
Folding Boxboard Eerbeek
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
16
Crown van Gelder
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
17
Saint Gobain Construction Products
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
18
Wienerberger Steenfabriek Heteren
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
19
OI-Manufacturing Leerdam
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
Ook in de CO2-maatwerkaanpak van bedrijven die niet als piekbelaster kwalificeren wordt stikstof meegenomen in de onderhandelingen, als onderdeel van het streven naar het gelijktijdig verminderen van de impact op de leefomgeving. In de Expressions of Principles (EoP’s) die met de CO2-maatwerkbedrijven zijn overeengekomen die niet hierboven al genoemd zijn is het volgende opgenomen:
Dow Chemicals
10% NOx-reductie en onderzoek naar meer (5–25%) in 2030
LyondellBasell
Vergunning van emissies cf BBT en zo laag mogelijke NOx-emissiewaarden.
Nobian
500 ton NOx-reductie in 2030 (betekent vrijwel geen NOx-uitstoot in 2030)
Shell
In Moerdijk en Pernis: 10% NOx-reductie in 2030 + onderzoek naar meer
Yara Sluiskil
20% NOx-reductie en 20% NH3-reductie in 2030 +onderzoek naar meer
Zeeland Refineries
Minstens 10% NOx-reductie + onderzoek naar meer, mogelijk 50%.
Het beeld dat er mogelijkheden zijn bij de bedrijven die kwalificeren als piekbelaster om hun stikstofuitstoot nog verder bovenwettelijk te reduceren herken ik. Maar dat iets technisch gezien mogelijk is, betekent niet dat iets direct praktisch uitvoerbaar is. Voordat een bedrijf een beslissing neemt over een nieuwe investering wordt doorgaans onder andere onderzoek gedaan naar de technische, financiële en juridische risico’s en mogelijkheden, ontwerp, de milieueffecten en de gevolgen voor de bedrijfsvoering. Daarnaast moeten bedrijven rekening houden met doorlooptijden bij vergunningverlening, mogelijke netcongestie en een planning van de ombouw die normaliter samen valt met een onderhoudsstop. De aanpak piekbelasters industrie heeft om deze redenen niet binnen het tijdsbestek van één jaar kunnen leiden tot (bindende) afspraken met alle industriële piekbelasters, bovenop de vergunningsplichten. Mijn ministerie werkt sinds het afgelopen voorjaar nauw samen met de Ministeries van IenW en LNV, de provincies, de omgevingsdiensten en de bewuste bedrijven om de reductiemogelijkheden in kaart te brengen en een inschatting van de technische, juridische en financiële haalbaarheid te maken.
Waarom is alleen met de zeven grootste uitstoters inhoudelijk gesproken en nog niet met andere industriële piekbelasters?
Zoals hierboven aangegeven is met alle (19) industriële piekbelasters gesproken. Bij deze aanpak is een begin gemaakt met de piekbelasters met de grootste impact op nabijgelegen natuurgebieden. De groep van 19 is in subgroepen ingedeeld om ruimte te bieden om de aanpak gaandeweg aan te passen aan de hand van de ervaringen met de eerste gesprekken om zo te komen tot de meest effectieve aanpak. De zeven grootste piekbelasters zijn overigens niet noodzakelijkerwijs de grootste uitstoters vanwege de ongelijke relatie tussen uitstoot en depositie en de wisselende nabijheid van overbelast Natura2000-areaal.
Hoe kan het dat de gesprekken tot nu toe nog niet tot concrete resultaten hebben geleid?
Allereerst dient zicht verkregen te worden op de reductiemogelijkheden bij de bedrijven; daarna kan pas selectie van projecten plaatsvinden. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 is het lastig om binnen enkele maanden helder te hebben wat de mogelijkheden zijn, inclusief kosten en termijnen waarbinnen maatregelen gerealiseerd kunnen zijn. Daarnaast is het van belang om zorgvuldig te beoordelen of sprake is van een doelmatige besteding van publiek geld aan bovenwettelijke stikstofreductie, waarbij zulke maatregelen algauw (tientallen) miljoenen euro’s kunnen kosten. Daar komt bij dat – in tegenstelling tot de afweging bij vergunningverlening bij activiteiten waarbij NOx wordt uitgestoten – er geen kosteneffectiviteitsrange bestaat voor reductie van ammoniakemissies. Het ligt ook niet voor de hand deze op te stellen, omdat het aantal industriële uitstoters van ammoniak beperkt is. Voor het bepalen van de kosteneffectiviteit van een maatregel in het licht van depositiereductie bestaan evenmin getallen. Dat maakt het selecteren van doelmatige en doeltreffende reductieprojecten bij de industriële piekbelasters extra lastig. Het ontbreken van heldere indicatoren vergt een vergaring van mogelijkheden bij de verschillende industriebedrijven zodat zij met elkaar vergeleken kunnen worden. Het lijkt daarbij het meest effectief om projecten die leiden tot significante reductie van ammoniakuitstoot te prioriteren.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de stikstofuitstoot van in ieder geval de industriële piekbelasters op korte termijn verlaagd wordt?
Zoals aangegeven is de stikstof-uitstoot van de industrie al zeer fors afgenomen en zal de uitstoot door de reguliere toepassing en aanpassingen van wet- en regelgeving verder afnemen. De aanpak piekbelasters komt hier bovenop. Ik zal met niet aflatende inzet doorgaan met de aanpak van de industriële piekbelasters en de industriebedrijven die onder de CO2-maatwerkaanpak vallen om tot doelmatige en doeltreffende maatregelen te komen die tot verlaging van hun luchtverontreinigende emissies zullen leiden. Wel is het op voorhand onzeker of voldoende middelen beschikbaar zijn voor stikstofafspraken met alle piekbelasters in de industrie waar maatwerk een adequate aanpak zou kunnen zijn. Ik zal uw Kamer via de reguliere maatwerkbrieven van de voortgang op de hoogte houden.
Het bericht ‘1e gegevensuitwisseling onder Wegiz verplicht: Versturen van recept door huisarts aan terhandsteller’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Waarom stelt u de algemene maatregel van bestuur (AMvB) uit en krijgen de huisartsen extra tijd om een persoonlijke gezondheidsomgeving (PGO) aansluiting te realiseren? Huisartsen wisten toch ruim op tijd waaraan zij moesten voldoen?
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Deelt u de mening dat verkeerd gedrag wordt beloond met dit uitstel? Wat betekent dit voor andere AMvB’s?
In het belang van de patiënt vind ik het essentieel een goede invulling te geven aan de PGO. In mijn brief «Voortgang persoonlijke gezondheidsomgevingen» van 11 mei 2023 heb ik u geïnformeerd over het beleid dat ik hiervoor ontwikkel en inzet.1 Het is mijn wens om de invulling van de PGO zo snel mogelijk te realiseren en daarbij zorgvuldig te werk te gaan. In het kader van de AMvB die het elektronisch versturen van het recept door huisarts aan terhandsteller aanwijst, is ook de verplichting van het beschikbaar stellen van de medicatieafspraak aan de PGO van de patiënt voorzien.
Eerder heeft het succesvolle «Versnellingsprogramma Informatie-uitwisseling tussen Professional en Patiënt (VIPP) Open» ertoe geleid dat op dit moment al 97% van de huisartsenpraktijken de medicatieafspraken2 kan ontsluiten naar een PGO. Dit betekent dat 3% van de huisartsenpraktijken nog een aansluiting op de PGO moet regelen. Uit het VIPP Open is gebleken dat de technische aansluiting gemiddeld 6 maanden in beslag neemt.
Na reactie van de huisartsenkoepels op de internetconsultatie van het Besluit elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Begiz) heb ik besloten dat de huisartsen, na inwerkingtreding van de AMvB op 1 januari 2024, een half jaar de tijd krijgen om op PGO’s aan te sluiten. Ik ben in overleg met de huisartsenkoepels voor een ondersteuningsprogramma voor de groep huisartsen die nog niet is aangesloten. De AMvB «Versturen van recept door huisarts aan de terhandsteller» zal daarom in twee fases in werking treden. Per 1 januari 2024 gaat de verplichting voor huisartsen gelden om het recept elektronisch aan de terhandsteller te sturen. De tweede fase, waarin ontsluiting van de medicatieafspraak aan de PGO wordt verplicht, treedt in werking op 1 juli 2024.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is (tijdspaden, ingangsdata, etc.) van alle andere geplande AMvB’s inclusief de AMvB’s op basis van de amendementen 25 en 44 van de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz) die betrekking hebben op het aanpakken van de marktmacht van ICT-leveranciers in de zorg?1, 2
Bij elke AMvB wordt bepaald of, hoe en wanneer aansluiting op de PGO haalbaar is. Dit wordt mede bepaald door het percentage van de sector dat is aangesloten op de PGO en hoeveel ondersteuning er nog noodzakelijk is. Het betreft hier bovendien de eerste keer dat volgens de Wegiz-systematiek middels een AMvB een gegevensuitwisseling wordt aangewezen. De daarbij horende verplichte PGO-aansluiting voor de huisarts werd pas in de loop van 2023 bekend. Dat vraagt om een gedegen afweging van belangen om van de Begiz-implementatie een succes te maken. Door nu te kiezen voor een aanvullende implementatietermijn van een half jaar, hebben huisartsen de tijd gekregen om zich goed op de wettelijke verplichting voor te bereiden. Bovendien doen we op deze wijze kennis op over een passende implementatie van de Begiz en de PGO-aansluiting. Mogelijk dat hierdoor toekomstige Wegiz-AMvB’s, met de PGO-aansluitingsverplichting, in zijn geheel in werking kunnen treden.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Voksgezondheid, Welzijn en Sport beantwoorden?
In mijn brief «Voortgang Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg» van 2 oktober 2023 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de AMvB’s voor de gegevensuitwisselingen op de Meerjarenagenda Wegiz.5 De uitwerkingen van de amendementen nr. 25 en nr. 44 worden bij het opstellen van de AMvB’s meegenomen en lopen mee in de planning.
Zoals benoemd in amendement nr. 25 worden ICT-leveranciers verplicht tenminste Open API’s te gebruiken. Vanuit dit oogpunt is de AMvB voor de Basisgegevensset Zorg (BgZ) opgesteld, waarin ICT-leveranciers (via de aangewezen NEN-norm) verplicht worden de BgZ uit te wisselen volgens tenminste Open API's. Deze Open API's worden gedefinieerd volgens de API-strategie van Nictiz. Het is tevens vereist dat deze API's worden gedocumenteerd en opgenomen in de Nationale Bibliotheek van Zorg-ICT-standaarden.
Om de marktwerking in de zorg-ICT-markt te verbeteren is, op 4 april 2023, het Actieplan Zorg-ICT-markt aan de Tweede Kamer verstuurd.6 Het hoofddoel van het Actieplan (2023–2025) is om de zorg-ICT-markt opener, toegankelijker en eerlijker te maken om bij te dragen aan databeschikbaarheid en interoperabiliteit. Aan de hand van het genoemde Actieplan Zorg-ICT-markt, onderzoek ik momenteel de mogelijkheden om het gericht afdwingen van dataportabiliteit, zoals beschreven in amendement nr. 44, te versnellen. Ook worden toekomstbestendige voorwaarden gecreëerd die bijdragen aan elektronische gegevensuitwisseling in de zorg. In het Actieplan wordt beschreven hoe VWS meer regie neemt op de zorg-ICT-markt, zonder de verantwoordelijkheid van andere betrokken partijen over te nemen. Het is belangrijk dat er een gezamenlijke inzet plaatsvindt van alle betrokken partijen om de interventies uit het Actieplan te laten slagen. De Tweede Kamer zal jaarlijks worden geïnformeerd over de voortgang van het Actieplan Zorg-ICT-markt. In het eerste kwartaal van 2024 kan uw Kamer een brief over dit onderwerp tegemoet zien.
De rechtspositie van slachtoffers van (relationeel) geweld |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Wat gaat u doen tegen de contraproductieve en soms zelfs ronduit gevaarlijke overheidsbemoeienis met slachtoffers van Intieme Terreur, waardoor bijvoorbeeld in het kader van herstel en contact of behoud van het contact tussen ouders en kinderen een omgangsregeling met de agressor wordt afgedwongen en waardoor slachtoffers worden gedwongen om te rapporteren over het welzijn van kinderen aan de geweldspleger, zelfs als het gezag van één van de ouders is beëindigd vanwege een ernstig geweldsincident?1
In gezag- en omgangszaken, zoals de vaststelling van een omgangsregeling, vormt het belang van het kind altijd een eerste overweging. De familierechter kijkt naar alle signalen rondom het gezin. Ook signalen van onveiligheid worden hierin meegenomen.
Rechters kunnen bij gezag- en omgangszaken ook op verschillende manieren bijdragen aan het borgen van de veiligheid van slachtoffers van intieme terreur, zoals bijvoorbeeld het stellen van bindende voorwaarden aan de contactmomenten tussen de ex-partners of zelfs de omgang opschorten als de veiligheid van een van de ex-partners of het kind daarom vraagt.
Zoals wij in een recente voortgangsbrief over de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling aan uw Kamer hebben laten weten, hebben wij signalen ontvangen dat verschillende vormen van (ex-)partnergeweld, zoals bijvoorbeeld dwingende controle of intieme terreur, niet altijd als zodanig worden herkend binnen het familierecht.2 De Minister voor Rechtsbescherming heeft de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) gevraagd om te onderzoeken of de veiligheidsrisico’s in gezag- en omgangszaken voldoende onder de aandacht zijn en om daarover te adviseren. In dit onderzoek zal ook de situatie die u schetst meegenomen worden. Op basis van het advies zal worden bezien of en zo ja op welke wijze, de aandacht op veiligheidsrisico’s bij ouders en kinderen in gezag- en omgangszaken verder versterkt kan worden. Dit advies van de RSJ wordt in de tweede helft van 2024 verwacht.
Kunt u aangeven waarom in Nederland het recht van plegers op familieleven voorrang heeft op de rechten van slachtoffers en hun kinderen op leven en veiligheid, in het licht van het in 2015 geratificeerde Verdrag van Istanbul en artikel 8 van het Europees Verdrag voor Rechten van de Mens?
Volgens de internationale en Europese verdragen heeft het kind recht op contact met beide ouders3 en hebben de ouders en het kind allen recht op veiligheid én op familie- en gezinsleven.4 Tussen al deze verschillende rechten van zowel beide ouders als het kind kan spanning ontstaan, waarbij het ene recht niet in algemene zin altijd voorrang heeft op het andere. Dat hangt af van de feiten en omstandigheden in een specifiek geval. In een individuele casus zal worden bekeken of het recht op veiligheid voldoende kan worden gewaarborgd terwijl tegelijkertijd zo goed mogelijk invulling wordt gegeven aan het recht op contact met beide ouders. Per casus worden door de familierechter de verschillende belangen en signalen, wanneer deze uit het dossier blijken, afgewogen om tot een beslissing op maat te komen waarbij de individuele belangen van het kind altijd leidend zijn. Dit betekent dat de rechter eventuele veiligheidsrisico’s moet beoordelen en moet afwegen tegen de andere rechten en belangen van zowel het kind als beide ouders. Ook de knelpunten rond deze ingewikkelde belangenafweging zal de RSJ meenemen in haar advies.
Wat is er nodig om hetzelfde gevoel van urgentie te creëren voor de aanpak van relationeel geweld als bijvoorbeeld bij de aanpak van geweld onder drugscriminelen, aangezien 1 op de 8,5 vrouwen omkomt door geweld van een (ex)partner en 4 op de 5 vrouwen die omkomen door geweld slachtoffer zijn van een (ex)partner of familielid?
Op 27 september jl. heeft de Minister voor Rechtsbescherming uitgebreid met uw Kamer gesproken over de aanpak van femicide. De urgentie van de aanpak van (ex-)partnergeweld, kindermishandeling en andere vormen van huiselijk geweld voelen wij en kan moeilijk overschat worden. Uit prevalentieonderzoek en CBS-cijfers over moord en doodslag blijkt dat dit in Nederland een omvangrijk veiligheidsprobleem is. De gevolgen kunnen ingrijpend zijn, voor zowel volwassenen als kinderen, en kunnen doorwerken in volgende generaties. Kinderen die opgroeien in een gevaarlijke privéomgeving en op jonge leeftijd al structureel slachtoffer worden van verwaarlozing, mishandeling, bedreiging of misbruik, krijgen later vaker te maken met armoede- of schuldenproblematiek, verslaving en/of criminaliteit. Een goede aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is dus niet alleen essentieel voor de veiligheid van de betrokkenen, maar ook voor het voorkomen van andere urgente persoonlijke en maatschappelijke problemen.
Daarom investeren wij in maatschappelijk bewustzijn, in kennis en in de samenwerking tussen Veilig Thuis, politie, Openbaar Ministerie, Raad voor de Kinderbescherming, reclassering, gecertificeerde instellingen en vrouwenopvang. Voor een goede aanpak is het bovendien nodig dat wachttijden en lange doorlooptijden bij de verschillende organisaties worden aangepakt. Ook moeten signalen die duiden op structurele onveiligheid en die dodelijk geweld kunnen voorspellen zo vroeg mogelijk worden herkend, zodat de juiste interventies kunnen worden ingezet. Daarom werken we aan verbetering van veiligheids- en risicotaxatie, deskundigheidsbevordering en grondslagen voor informatie-uitwisseling. Uw Kamer wordt in het voorjaar van 2024 nader geïnformeerd over het plan van aanpak om femicide (of fatale vormen van huiselijk geweld, schadelijke praktijken en kindermishandeling) te voorkomen en te bestrijden.
Kunt u inzicht geven in het aantal gevallen van een bijna dodelijk relationeel incident? Zo nee, waarom niet?
Er wordt door organisaties zoals Veilig Thuis, de politie en het Openbaar Ministerie niet specifiek geregistreerd op «bijna dodelijk relationeel of huiselijk geweld». Wel is het aantal gevallen waarin een verdenking bestond van een poging tot moord of doodslag in combinatie met een verdenking van een situatie van huiselijk geweld of kindermishandeling uit de registratie van het Openbaar Ministerie af te leiden. Let wel: bij een (verdenking van) poging tot moord of doodslag in juridische zin is niet per se sprake van bijna dodelijk geweld. De instroom van deze zaken bij het Openbaar Ministerie is in de afgelopen vijf jaar gestegen, zie eerste kolom.
In de tweede kolom staat voor de volledigheid de instroom bij het Openbaar Ministerie vermeld van het aantal verdenkingen van moord en doodslag in combinatie met een verdenking van een situatie van huiselijk geweld of kindermishandeling.
Jaar
Aantal verdenkingen van poging tot moord of doodslag (huiselijk geweld en kindermishandeling)
Aantal verdenkingen van moord of doodslag (huiselijk geweld en kindermishandeling)
2018
135
18
2019
151
33
2020
153
36
2021
172
54
2022
228
40
De achtergrond van deze stijging in de instroom van het Openbaar Ministerie hebben wij nu niet kunnen onderzoeken. Wel tonen deze cijfers een stijging aan van het aantal verdenkingen van escalerend geweld in de huiselijke kring waarvoor het strafrecht in de afgelopen vijf jaar is ingeschakeld. Dit onderstreept het belang van het vroegtijdig beëindigen van huiselijk geweld en kindermishandeling om verdere escalatie te voorkomen. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 werken wij hier momenteel aan. Ook heeft de Minister voor Rechtsbescherming het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) gevraagd om te verkennen of en hoe dergelijke zaken in Nederland op structurele wijze wetenschappelijk geanalyseerd kunnen worden, zodat deze cijfers in de toekomst goed geduid kunnen worden en de aanpak verder kan worden verbeterd.
Waarom krijgen vrouwen die relationeel bedreigd worden niet dezelfde beschermings- en beveiligingsmaatregelen als slachtoffers van bedreiging in bijvoorbeeld het criminele circuit?
Elk slachtoffer heeft recht op bescherming. Hiervoor kunnen beschermingsmaatregelen worden ingezet, ongeacht het delict, zo passend mogelijk. Ook in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling zet de politie de veiligheid voorop. Zodra een vermoeden van onveiligheid ontstaat, werkt de politie samen met partners in het strafrecht en de zorg. Zij brengen informatie bij elkaar, zorgen voor een veiligheidsbeoordeling en zetten maatregelen in die bijdragen aan de veiligheid. Dat kunnen veiligheidsafspraken zijn of inzet van hulpverlening. Ook kunnen fysieke beschermingsmaatregelen aan de orde zijn, zoals aanhouding van de verdachte, een tijdelijk huisverbod, een contact- of locatieverbod voor de verdachte, beveiliging van personen of objecten, een AWARE-aansluiting of een veilig opvangadres waar slachtoffers hulp ontvangen. Met de individuele beoordeling beoordeelt de politie structureel en op gestandaardiseerde wijze of er al dan niet sprake is van kwetsbaarheid van het slachtoffer en bepaalt, in afstemming met het slachtoffer, welke individuele beschermingsmaatregelen nodig zijn. Daarnaast kan de politie in de procedure rond de aangifte een aantal beschermende maatregelen inzetten. Zo kunnen in de verhoorfase persoonsgegevens worden afgeschermd, bijvoorbeeld door het kiezen van een domicilie-adres, het geven van een verklaring onder nummer, een aangifte door een werkgever of een afgeschermde aangifte, het audio/visueel horen van het slachtoffer of verhoren in een daarvoor passende ruimte.
Ziet u mogelijkheden om de aanpak van femicide te versterken door bijvoorbeeld een betere inzet van beschermings- en beveiligingsmaatregelen voor vrouwen en kinderen en/of het verzwaren van de strafmaat bij huiselijk geweld en specifiek het strafbaar stellen van bijvoorbeeld Intieme Terreur, waaronder ook psychisch geweld?
Ja er zijn mogelijkheden om de aanpak van femicide te versterken. In eerdergenoemde voortgangsbrief van 22 september 2023 over de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling hebben wij uw Kamer geïnformeerd over de noodzakelijke verbeteringen in de aanpak van femicide. In het commissiedebat over femicide van 27 september 2023 heeft de Minister voor Rechtsbescherming toegezegd in het voorjaar van 2024 met een plan van aanpak femicide te komen.
Momenteel bekijkt de Minister voor Rechtsbescherming samen met de betrokken organisaties hoe de inzet van het tijdelijk huisverbod kan worden verbeterd. Daarnaast worden in het programma Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming onder meer de mogelijkheden verkend om ook in civiel- en bestuursrechtelijk kader hulpverlening en beschermingsmaatregelen voor volwassenen (naast kinderbeschermingsmaatregelen) in te zetten. Ook worden afspraken gemaakt over de verbetering van de informatievoorziening aan de politie in gevallen waarin beschermingsbevelen daadwerkelijk zijn opgelegd, zodat de politie deze beter kan handhaven. De Staatssecretaris van VWS werkt aan de landelijke implementatie van een zorg- en beschermingsarrangement voor slachtoffers van intieme terreur en aan een landelijk kader stalking, waarin afspraken worden gemaakt over de inzet van de juiste interventies, zorg- en hulpverlening. Ook verwijzen wij u naar de antwoorden op vraag 1 en 2 met betrekking tot het oog hebben voor veiligheidsrisico’s in gezag- en omgangszaken.
Gezien de mogelijkheden die het strafrecht biedt, acht het kabinet een verhoging van de strafmaat bij huiselijk geweld of femicide niet nodig. Femicide, in de zin van moord of doodslag van een vrouw met seksistisch motief, valt onder de reikwijdte van de bestaande strafbaarstellingen van doodslag (287 Sr) en moord (289 Sr). Het Openbaar Ministerie en de strafrechter kunnen een eventueel seksistisch oogmerk op dit moment al als strafverzwarende omstandigheid meewegen in respectievelijk strafeis- en oplegging. Met de wetswijziging verhoging wettelijk strafmaximum doodslag is de maximumstraf van doodslag bovendien substantieel verhoogd van 15 naar 25 jaar gevangenisstraf. Daarmee is het verschil met de maximumstraf voor moord (30 jaar gevangenisstraf) verkleind. Ook wordt strafverhoging opgelegd in geval van mishandeling als het slachtoffer een partner of kind is (304 Sr) of in geval van een zedendelict als het slachtoffer zich in een kwetsbare of afhankelijke positie bevindt (248 Sr).
Ten slotte zet het kabinet niet in op specifieke strafbaarstelling van psychisch geweld (waaronder dwingende controle of intieme terreur): het Wetboek van Strafrecht biedt al goede mogelijkheden voor een strafrechtelijke aanpak. Het kabinet zet in plaats van een specifieke strafbaarstelling in op de verbetering van de uitvoeringspraktijk, zoals in de brieven van 14 december 2022, 20 maart 2023 en 22 september 2023 is toegelicht.5
Bent u bekend met gespecialiseerde centra tegen complex huiselijk geweld en kindermishandeling? Zo ja, bent u bereid om deze een rol te geven bij het formuleren van een passende aanpak?
Ja, wij zijn bekend met gespecialiseerde centra tegen complex huiselijk geweld. Deze centra hebben over het algemeen een regionale of soms zelfs landelijke rol. Tot op heden zijn deze centra ook betrokken geweest bij het formuleren van een passende aanpak. Zo is er in het kader van intieme terreur met meerdere van deze centra gekeken naar een screeningsinstrument en beschermingsarrangement.
Met de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet is de verantwoordelijkheid voor ook de complexe casuïstiek van huiselijk geweld en kindermishandeling belegd bij gemeenten. De rijksoverheid betrekt onder andere deze gespecialiseerde centra bij kennisontwikkeling en kennisdeling. De verantwoordelijkheid voor de lokale dan wel regionale invulling van de aanpak ligt bij gemeenten. De expertise, inzet en aanpak van de gespecialiseerde centra zijn een cruciale aanvulling maar niet direct te vertalen naar een landelijke inzet en aanpak, mede omdat de werkwijze in de regio’s van elkaar verschilt.
Deelt u de mening dat de huidige verkokering in het beleid tussen zorg en justitie ervoor zorgt dat we veel minder effectief zijn in het beschermen van slachtoffers, omdat alleen het strafrecht niet toereikend genoeg is? Zo ja, hoe kijkt u aan tegen een meer effectieve en innovatieve aanpak om plegers van intieme terreur aan te kunnen pakken, ook zonder dat er bloed aan de muur zit?
Nee, die mening delen wij niet. Zowel in de beleidsvorming als in de uitvoering wordt in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling intensief samengewerkt tussen zorg, politie en justitie. We blijven ons inzetten om deze samenwerking verder te verbeteren. Ook in het aankomende plan van aanpak ter voorkoming en bestrijding van femicide, met daarin onder meer aandacht voor intieme terreur, zal deze samenwerking een belangrijk element zijn. Hierbij zijn wij, de Staatssecretaris van VWS (coördinerend bewindspersoon) en de Minister voor Rechtsbescherming, de primair verantwoordelijke bewindspersonen en wordt nauw samengewerkt met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).
Bent u bereid om een onderzoek in te stellen naar de rechtspositie van slachtoffers van relationeel geweld? Zo nee, waarom niet?
Slachtoffers hebben in het strafproces verschillende rechten, waaronder het recht op bescherming, het recht op bijstand en het recht om een schadevergoeding te vragen. Daarnaast hebben slachtoffers van bepaalde (ernstige) delicten spreekrecht tijdens de zitting waar de strafzaak inhoudelijk behandeld wordt. Deze slachtofferrechten gelden uiteraard ook voor slachtoffers van huiselijk geweld. We zien in het huidige stelsel geen aanleiding voor het doen van onderzoek naar de rechtspositie van slachtoffers van huiselijk geweld.
Het artikel 'US, UK Lead Pledge to Triple Nuclear Power by 2050 at COP28' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «US, UK Lead Pledge to Triple Nuclear Power by 2050 at COP28»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat is uw reactie op het recent aangekondigde plan van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk om tijdens de COP28 te pleiten voor een verdrievoudiging van de nucleaire energievoorziening?
Ik beantwoord deze vraag in het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven in hoeverre deze ontwikkelingen het fiscaal aantrekkelijker maakt om te investeren in nucleaire energie in Nederland? Kunt u aangeven wat de impact is van het commitment van de Verenigde Staten en Verenigd Koninkrijk om te investeren in nucleaire energie? In hoeverre zal dit nucleaire kennis in Nederland bevorderen of beïnvloeden?
De «Triple Nuclear Power»-verklaring (hierna: verklaring) formuleert een mondiale ambitie en het verplicht individuele landen niet tot specifieke nationale doelstellingen. Ik verwacht op de korte termijn geen effect van deze verklaring op het investeringsklimaat in ons land, bijvoorbeeld als het gaat om fiscale overwegingen.
Het is desondanks wel mogelijk dat op langere termijn deze oproep tot het vrijmaken van additionele middelen voor kernenergie (en het verkennen van innovatieve financieringsmechanismen) leidt tot nieuwe mogelijkheden voor wat betreft investeringen in Nederland. Financiële instellingen zullen de ambities van o.a. de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Frankrijk naar verwachting als belangrijk signaal zien van toewijding aan kernenergie als essentiële vorm van elektriciteitsproductie. Dit heeft mogelijk een effect op hun investeringsbereidheid en financieringsvoorwaarden.
Kunt u aangeven of Nederland zich ook zal committeren aan het pleidooi voor een verdrievoudiging van nucleaire energie? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het huidige Nederlandse beleid zet in op kernenergie als complementair aan hernieuwbaar, op weg naar een CO2-vrij energiesysteem in 2050. Met de verklaring wordt tijdens de COP28 op een actieve manier aandacht gevraagd voor kernenergie als belangrijk onderdeel voor het bereiken van de klimaatdoelstellingen. De verklaring benadrukt het belang van kernenergie voor een betrouwbare energieopwekking en de rol van kernenergie bij zowel het verduurzamen van energie-intensieve industrieën als de productie van waterstof. Het gaat bij het pleidooi voor een «een verdrievoudiging van de nucleaire energievoorziening» om een mondiale ambitie. De verklaring verplicht individuele landen dus niet tot formuleren van specifieke nationale doelstellingen. De verklaring conflicteert daarmee niet met Europees en Nederlands beleid ten aanzien van de nationale invulling van de energiemix. Op basis van bovengenoemde redenen steun ik de verklaring, die op de COP28 wordt gepresenteerd door o.a. de Verenigde Staten.
Deelt u de mening dat tijdens de COP28 er techniekneutraal moet worden gekeken voor het behalen van de klimaatdoelstellingen?
In de Europese context ben ik terughoudend met het begrip techniekneutraliteit bij de klimaat- en energiedoelen, omdat ik het belangrijk vind dat er voldoende prikkels in het beleidskader zijn om nieuwe capaciteit voor elektriciteitsopwekking te bouwen, zoals nieuwe kernreactoren en nieuwe hernieuwbare elektriciteitsopwekking. Dit is van belang voor het Nederlandse concurrentievermogen – alle landen zullen immers bij moeten dragen aan het bouwen van nieuwe capaciteit om schaarste te voorkomen en leveringszekerheid te garanderen.
Tijdens de COP28 steun ik zowel het mondiale doel voor de verdrievoudiging van hernieuwbare capaciteit als de inzet verdrievoudiging van de capaciteit van kernenergie. Daarmee bied ik ruimte voor de opschaling van diverse bronnen van fossielvrije energiecapaciteit. Tegelijkertijd acht ik het van belang dat het mondiale doel voor de opschaling van hernieuwbare capaciteit overeind blijft om gerichte prikkels te geven voor de ontwikkeling van de hernieuwbare sector in gebieden waar dit nu achterwege blijft.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de COP28 plaatsvindt?
Ja.
Een nieuw azc in Alphen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat bewoners in rep en roer zijn inzake de komst van een nieuw asielzoekerscentrum (azc) in Alphen aan den Rijn?
Ja, ik ben op de hoogte dat een aantal bewoners uit de directe omgeving van de beoogde AZC-locatie zorgen heeft geuit over de komst van het AZC en hierover in gesprek is met de gemeente.
Hoe kan het zo zijn dat er maximaal 400 vluchtelingen, voor een periode van vijf jaar direct naast een al bestaand centrum waar zo’n 200 Poolse arbeidsmigranten en Oekraïense vluchtelingen zitten én een gevangenis met 1.100 gedetineerden komt? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven hoe je het kunt verzinnen om deze mensen allemaal bij elkaar te stoppen?
De gemeente Alphen aan den Rijn is voornemens opvang mogelijk te maken voor maximaal 400 asielzoekers. Ik ben het gemeentebestuur van de gemeente Alphen aan den Rijn daarvoor zeer erkentelijk. De gemeente geeft daarmee invulling aan haar verantwoordelijkheid ten aanzien van het mogelijk maken van opvang voor asielzoekers. Het is aan de gemeente om invulling te geven aan hoe de asielopvang in Alphen tot stand komt.
Wat zegt het over de huidige staat van de democratie dat bezorgde bewoners, a) nooit voor een grootschalig asielzoekerscentrum hebben gestemd en b) daarover zeer grote zorgen hebben, zorgen die niet gehoord worden, want bewoners stellen dat er geen structureel overleg is geweest met de bewoners en de aangrenzende bedrijven op het bedrijventerrein, ook gezien het feit dat de gevangenis en de bestaande locatie voor arbeidsmigranten van niks weten?
Het Rijk en gemeenten dragen een gezamenlijke verantwoordelijkheid om opvang te realiseren voor mensen die asiel aanvragen. Het is aan het gemeentebestuur om invulling te geven aan de wijze waarop democratische besluitvorming tot stand komt, om asielopvang mogelijk te maken. Afhankelijk van de situatie hebben de gemeenten verschillende mogelijkheden om hieraan uitvoering te geven. De gemeenteraad van Alphen aan den Rijn heeft in april 2023 besloten om de realisatie van een AZC-voorziening in de gemeente te onderzoeken en heeft in november 2023 wensen en bedenkingen aan het college kenbaar gemaakt ten aanzien van de concept bestuursovereenkomst met het COA. Het is aan het gemeentebestuur zelf om te bepalen op welke wijze ze haar burgers daarbij betrekt en hoe inbreng van haar burgers wordt verwerkt en betrokken bij definitieve besluitvorming. Het spreekt voor de gemeente Alphen aan den Rijn dat zij haar bewoners, bedrijven, sociale partners en maatschappelijke (vrijwilligers)organisaties al in een vroeg stadium heeft betrokken.
Deelt u de mening dat een burgemeester zou moeten kiezen voor het dienen van de belangen van de eigen inwoners, in dit geval de inwoners van Alphen, voor wie zij burgemeester is? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat bewoners waarschuwen voor ernstige overlast en veiligheidsproblemen? En kunt u duiden waarom voorzieningen zoals onderwijs, openbaar vervoer, winkelen en recreatie nauwelijks voorhanden zijn?
Uiteraard begrijp ik de zorgen van de bewoners. Overlast en veiligheidsproblematiek is altijd onaanvaardbaar. Om het draagvlak voor opvang te behouden, is het van blijvend belang om overlastgevend en crimineel gedrag gericht aan te pakken. In mijn brief van 10 november jl. heb ik toegelicht welke maatregelen ik tref in het kader van de nationale aanpak overlast om overlastgevend gedrag door asielzoekers te voorkomen en aan te pakken.1 Tevens zijn er lokale maatregelen die getroffen kunnen worden door de gemeente. De gemeente kan hierbij geholpen worden door de ketenmariniers en de toolbox te raadplegen. Het is aan de gemeente om te zorgen dat voorzieningen als onderwijs, openbaar vervoer, winkels en recreatie beschikbaar zijn voor alle inwoners van de gemeente.
Wat gaat u doen om een einde te maken aan deze vorm van dwang en drang waar bewoners en andere betrokkenen volledig buitenspel worden gezet? Kunt u in uw antwoord gedetailleerd aangeven wat u gaat doen om de bezorgde bewoners uit Alphen aan den Rijn, die allen slachtoffer zijn van uw asielbeleid, te helpen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het inmiddels met de stelling eens het absorptievermogen van wat Nederland qua asielzoekers aankan allang is bereikt? Zo ja, wanneer komt u met voorstellen zoals een asielstop, het opzeggen van het Vluchtelingenverdrag uit 1951, het uitzetten van veilige landers en asielzoekers die de wet overtreden en het invoeren van grenscontroles? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Nederland is op grond van internationale en Europeesrechtelijke verdragen verplicht om asielzoekers die daar recht op hebben opvang te bieden. Een asielstop is derhalve niet mogelijk. Ik vind het belangrijk dat er meer grip op migratie komt en ik zet mij daar al geruime tijd voor in, zowel binnen als buiten de EU. Op het terrein van de nieuwe Europese asielwetgeving zijn onlangs goede stappen gezet middels de aanname van Raadsposities op o.a. de Screeningsverordening en de Asielprocedureverordening. Als onderdeel van het wetgevende proces vinden deze week de onderhandelingen met het Europees Parlement plaats in de zogenoemde triloog. Daarnaast zet het kabinet in op het ontwikkelen van brede en gelijkwaardige migratiepartnerschappen om terugkeer te bevorderen, migranten te beschermen en irreguliere migratie te beperken.
Het niet doorgaan van amateur wielrenwedstrijden |
|
Harmen Krul (CDA), Inge van Dijk (CDA), Bart van den Brink (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de column van de heer Zonneveld in het Algemeen Dagblad?1
Ja. Ik heb kennisgenomen van de column van de heer Zonneveld in het Algemeen Dagblad. Ik ben bekend met het feit dat de politie motoragenten veelal moet inzetten voor andere taken zoals het begeleiden, beveiligen, bewaken en beschermen van personen. Hierdoor kunnen substantieel minder motoragenten worden ingezet voor de begeleiding van wielerwedstrijden. Dit vind ik, als Minister voor Langdurige Zorg en Sport, erg spijtig.
Verder wil ik benoemen dat ik de oplossingsgerichtheid van de wielersector erg waardeer. De organisatie van een wielerkoers is een samenspel tussen onder andere de organisator, de vergunningverlener en de politie. Om vanuit het perspectief van de veiligheid de wensen van de organisatoren en de mogelijkheden van de politie op elkaar te laten aansluiten is de afgelopen jaren regelmatig contact tussen de organisatoren en de politie. Er worden op nationaal, regionaal en lokaal niveau gezamenlijk afspraken gemaakt en soms wordt een parcours aangepast om de wedstrijden toch op een veilige manier door te kunnen laten gaan met minder politie-inzet.
Herinnert u zich de aangenomen motie waarin de regering verzocht werd samen met de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie (KNWU) praktische problemen rond de inzet van vrijwillige burgermotorrijders op te lossen en tevens voor het eind van het jaar met een oplossing te komen waarbij zo spoedig mogelijk vrijwillige burgermotorrijders ingezet kunnen worden bij wielerkoersen?2
Ja. In de motie3 wordt de regering opgeroepen om samen met de KNWU praktische problemen rond de inzet van (vrijwillige) burgermotorrijders op te lossen die rijdend aanwijzingen zouden kunnen geven. Samen met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat doen wij wat vanuit onze rol mogelijk en gepast is om bij te dragen aan het oplossen van de problematiek omtrent de inzet van motoragenten bij wielerwedstrijden. Daarbij staat veiligheid altijd voorop. Zoals uw motie verzoekt, heb ik hierover regelmatig contact met de KNWU.
Naast bovengenoemde motie is er nog een motie omtrent deze problematiek4. In het kader van beide moties wordt momenteel een pilot uitgevoerd. In overleg met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat heb ik de opdracht gegeven aan Antea Group om te onderzoeken op welke manier wielerwedstrijden op een verkeersveilige manier plaats kunnen vinden met een verminderde politie-inzet. In augustus 2023 is Antea Group gestart met het interviewen van betrokken partijen, zoals de KNWU, de politie en vrijwillige burgermotorrijders. Daarnaast heeft Antea Group wielerwedstrijden in het parcours bijgewoond om zo een beeld te krijgen van de te onderzoeken situatie. Omdat er momenteel geen wielerwedstrijden georganiseerd worden, zal het onderzoek pas vervolgd worden in 2024.
Herinnert u zich dat u heeft toegezegd de Kamer hierover voor het wetgevingsoverleg Sport (dat op 20 november 2023 zou plaatsvinden) zou informeren over de voortgang van de gesprekken over een oplossing voor de verminderde politie-inzet bij wielerwedstrijden? Wanneer kan de Kamer deze informatie verwachten?3
De uitkomsten van het bovengenoemde onderzoek verwacht ik in de zomer van 2024. Ik ben voornemens het rapport en de inzichten die mijn collega’s van Justitie en Veiligheid en Infrastructuur en Waterstaat en ik hebben opgedaan met mogelijke vervolgstappen met u te delen.
Beseft u dat dit een dossier is dat al vele jaren speelt, aangezien de politie al in 2018 heeft aangegeven mogelijk geen capaciteit meer te hebben voor de begeleiding van amateur wielerwedstrijden? Beseft u dat een mogelijke oplossing voor het probleem – de inzet van burger-motards – in omliggende landen al lange tijd wordt ingezet?
Ja, daarvan ben ik me bewust. In Nederland worden ook al burger motorverkeersregelaars in beperkte mate ingezet, onder toeziend oog van de politie. De wielerrondes die in het voorjaar mogelijk als pilot zullen fungeren zijn nog niet bekend. Hierover worden de gesprekken nog gevoerd. Het onderzoek van Antea Group is erop gericht om te onderzoeken of een uitbreiding van de rol van burger motorverkeersregelaars mogelijk en wenselijk is. Volledigheidshalve zij hierbij opgemerkt dat de wet- en regelgeving in de buurlanden heel anders ingekleed is.
Deelt u de mening dat het volstrekt onwenselijk is als amateur wielerwedstrijden in de nabije toekomst alleen nog maar op een afgesloten terrein (bijvoorbeeld volledig afgezette «rondjes om de kerk»; koersen op het afgezette VAM-terrein in Drenthe) kunnen plaatsvinden? Deelt u ook de mening dat het onverteerbaar is als dit het gevolg is van te lang uitstellen door de overheid van het verkennen van de mogelijkheid om burger-motards in te zetten?
Ik kan dit niet helaas voorkomen. Motoragenten zijn in veel gevallen nodig om de wielerwedstrijden te begeleiden en daarmee veiligheid te waarborgen. Op dit moment is slechts een beperkte capaciteit bij de politie hiervoor. Dus als dat betekent dat sommige evenementen niet plaats kunnen vinden of in een andere vorm, omdat het niet op een veilige manier kan, dan is dat zeer spijtig en ook begrijpelijk.
Op dit moment wachten de betrokken ministeries het onderzoek van Antea Group af. Het doel is dat de uitkomsten van het onderzoekinzichten geven in de vraag of en zo ja hoe vrijwillige burgermotorrijders op een veilige manier in kunnen worden gezet bij wielerwedstrijden, ter vervanging van politie.
Klopt het dat er mogelijkheden zijn om in het kader van een proefproject de benodigde tijdelijke ontheffingen te kunnen verlenen voor eventuele pilots met burger-motards bij wielerrondes? Zo nee, waarom niet?
Om een tijdelijk experiment uit te voeren onder de wegenverkeerswet is naast een wetswijziging ook een algemene maatregel van bestuur (AMvB) nodig, waarin het specifieke experiment wordt opgenomen. Een dergelijke AMvB kost gemiddeld een jaar aan voorbereidingstijd (naast de gemiddelde twee jaar voorbereidingstijd voor een wetswijziging). Daarom wordt gekeken om binnen de huidige kaders van een wielerwedstrijd toch een pilot te kunnen doen die voldoende inzicht geeft in de mogelijke inzet van burger motorverkeersregelaars.
Zijn er inmiddels wielerrondes van de KNWU aangewezen als pilot voor het werken met burger-motards? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke wielerrondes zijn dit?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u de komende jaren voorkomen dat nog meer evenementen, wielerkoersen, maar ook heel veel goede-doelenevenementen, zullen moeten worden afgezegd?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken van het (verkennen van) het wijzigen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) om de inzet van burger-motards mogelijk te maken?
De uitkomsten van het onderzoek van Antea Group kunnen een aanleiding zijn om verder te kijken naar de organisatorische en juridische randvoorwaarden. Veiligheid staat voorop, dus is het zaak om eerst de uitkomsten van het onderzoek af te wachten.
Klopt het dat burger-motards thans – noodgedwongen – formeel op basis van artikel 58a van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) op moeten treden als (bevoegde) evenementenverkeersregelaars (waarbij zij vanaf de motor dus geen aanwijzingen mogen geven aan het overige verkeer)? Is het als alternatief van het wijzigen van het RVV 1990 ook mogelijk om in artikel 58a van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW), een vierde soort verkeersregelaar toe te voegen, namelijk de motor-verkeersregelaar, zodat aan die categorie aparte voorwaarden kunnen worden gesteld en bevoegdheden worden toegekend?
Momenteel wordt onderzocht of en hoe burger motorverkeersregelaars verkeersveilig op een veilige manier kunnen worden ingezet, ter vervanging van motoragenten. Het rijdend aanwijzingen kunnen geven wordt daarbij ook onderzocht. Het is namelijk vanzelfsprekend gevaarlijk om rijdend aanwijzingen te geven vanaf een motorfiets waarbij in het geval van een wielerkoers ook nog eens harder wordt gereden dan normaal.
In algemene zin wordt het kader van de Wegenverkeerswet 1994 toegepast voor een wielerwedstrijd. Deze schrijft in artikel 10 voor dat er geen wedstrijden op de openbare weg mogen worden gehouden. Artikel 148 biedt hiervoor een uitzonderingsgrond. Het klopt dat burger motorverkeersregelaars geen wettelijke mogelijkheden hebben om rijdend aanwijzingen te geven. Anderzijds gebeuren er tijdens de koers veel verkeersovertredingen. Denk aan het harder rijden dan de maximumsnelheid, rechts inhalen en over zebrapaden rijden; deze zijn net zo goed als het rijdend aanwijzingen geven niet geregeld. Tegelijkertijd accepteren we deze overtredingen wel omdat ze onder toezicht van de politie, met toestemming van het bevoegd gezag, plaatsvinden. Naar deze gedoogsituatie is eerder onderzoek gedaan door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Waarover de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, mede namens het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Justitie en Veiligheid, heeft laten weten dat uit het onderzoek blijkt dat deze gedoogsituatie geen gevolgen voor de verkeersveiligheid of voor de renners heeft, zolang de koers wordt beveiligd of de wegen zijn afgesloten6.
We wachten nu eerst de uitkomsten van het lopende onderzoek van Antea Group af. Zoals beschreven bij de beantwoording van vraag 9, kunnen de uitkomsten van het onderzoek een aanleiding zijn om verder te kijken naar de organisatorische en juridische randvoorwaarden. Waarbij uiteraard ook de uitkomsten van de eerder onderzoeken worden meegenomen7.
De afhandeling van het toeslagenschandaal |
|
Nicole Temmink |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hoe gaat u de aangenomen motie-Temmink (kamerstuk 31 066, nr. 1306) uitvoeren, die u ontraadde, over het schrappen van de deadline van 31 december 2023 voor gedupeerden in het toeslagenschandaal om zich aan te melden?
Tegelijkertijd met de beantwoording van deze vragen is een brief aan uw Kamer verstuurd waarin hierop wordt ingegaan.
Hoe gaat u de aangenomen motie-Temmink (kamerstuk 31 066, nr. 1305) uitvoeren, die u ontraadde, over het niet categorisch uitsluiten van DUO-schulden die kinderen van toeslagenouders hebben gemaakt?
Tegelijkertijd met de beantwoording van deze vragen is een brief aan uw Kamer verstuurd waarin hierop wordt ingegaan.
Waarom heeft u niet voldaan aan het verzoek binnen twee weken met een brief te komen over de uitvoering van deze moties?
Er was afstemming nodig met andere partijen die betrokken zijn bij de uitvoering van de hersteloperatie. Hiervoor was tijd nodig.
Hoeveel van de gedupeerde ouders hebben aangegeven voldoende compensatie te hebben ontvangen van de UHT, en zijn daarom gestopt met de procedures? En na welke procedures hebben ouders dit aangegeven?
Circa 7.500 ouders (peildatum 27 oktober 2023) hebben aangegeven af te willen zien van een integrale beoordeling, waarvan 2.900 bij de eerste toets zijn beoordeeld als gedupeerde en € 30.000 hebben ontvangen. Daarnaast zijn er circa 13.800 ouders die na hun laatst ontvangen beslissing naar aanleiding van de integrale beoordeling, een ingediend bezwaar/beroep of een verzoek bij de CWS (vooralsnog) geen vervolgprocedure hebben gestart (zie pagina 3 van VGR mei-aug 2023).
Welke precieze opdracht heeft de UHT aan gemeenten gegeven voor de brede ondersteuning? Welke taken zijn gemeenten verplicht om uit te voeren, en bij welke taken kunnen gemeenten zelf bepalen of ze deze uitvoeren?
Het rijk heeft gemeenten gevraagd om, naast het financieel herstel dat UHT uitvoert, brede ondersteuning te bieden aan (mogelijk) gedupeerde ouders, ex-toeslagpartners en kinderen van erkend gedupeerde ouders op vijf leefgebieden: financiën, wonen, zorg, gezin en werk. Brede ondersteuning kan op ieder moment worden aangevraagd of stopgezet door de (mogelijk) gedupeerde ouder, ex-toeslagpartner of het kind van de gedupeerde ouder. De gemeente legt op het moment dat de ouder, ex-toeslagpartner of het kind zich meldt eerst contact. Daarna wordt gezamenlijk bekeken welke hulp nodig is bij het maken van een nieuwe start en wat op dat moment aan inzet nodig is per leefgebied om deze nieuwe start te faciliteren.
Bij het bepalen welke ondersteuning wordt ingezet geldt slechts één kader, namelijk dat de ingezette ondersteuning helpt om een nieuwe start te maken. Gemeenten hebben daarmee veel ruimte om maatwerk te bieden. De ondersteuning wordt gemotiveerd in een plan van aanpak.
Waarom worden kinderen van gedupeerde ouders alleen geholpen met problematische schulden, en niet alle schulden die zij hebben opgelopen door het toeslagenschandaal? Zorgt deze aanpak wel voor rechtvaardig herstel?1
In de Kamerbrief van 4 juli 20232 is toegelicht wat we allemaal doen voor deze kinderen en waarom er geen generieke schuldenregeling bestaat voor kinderen van gedupeerde ouders.
Kunt u aangeven of bedragen die toeslagenouders ten onrechte moesten terugbetalen aan kinderopvangtoeslag, en die verrekend zijn met andere toeslagen of een teruggave inkomstenbelasting, volledig worden vergoed? Zo nee, waarom niet?
De bedragen die gedupeerde ouders destijds hebben terugbetaald en/of zijn verrekend – als gevolg van de terugvorderingsbeschikking die het gevolg is van een vooringenomen handeling en/of hardheid van het stelsel – worden volledig vergoed. Het totale compensatiebedrag waar gedupeerde ouders recht op hebben bestaat uit verschillende componenten. Zo heeft de gedupeerde ouder onder andere recht op een vergoeding van 25% over het bedrag dat onterecht is teruggevorderd of niet is verstrekt. Daarnaast heeft de gedupeerde ouder ook recht op een immateriële schadevergoeding van € 500 per half jaar en andere kostenvergoedingen zoals rente.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat, indien iemand ten onrechte een betalingsregeling is geweigerd vanwege de onterechte kwalificatie opzet/grove schuld, daarvan 30% vergoed wordt?
De groep ouders met een onterechte opzet/grove schuld-kwalificatie (O/GS-kwalificatie) is gedupeerd doordat de Belastingdienst er te snel vanuit is gegaan dat er sprake was van opzet en/of grove schuld. Deze O/GS-kwalificaties zorgden ervoor dat ouders voor hun (terechte) terugvorderingen niet in aanmerking kwamen voor een persoonlijke betalingsregeling die rekening hield met hun betaalcapaciteit.
Bij deze gedupeerden waren de terugvorderingen op zichzelf dus niet onterecht. Daarbij is geen sprake van institutioneel vooringenomen handelen of gedupeerdheid door de hardheid van het stelsel. Deze terugvorderingen worden daarom ook niet gecompenseerd. Omdat ouders echter indirecte negatieve effecten ondervonden van een O/GS-kwalificatie, is door de Tweede Kamer met het amendement van het lid Leijten c.s.3 besloten om deze ouders herstel te bieden. Gedupeerde ouders krijgen daarom naar aanleiding van dit amendement in de integrale beoordeling een financiële tegemoetkoming voor het ondervonden nadeel van 30% van de betreffende terugvorderingen.
Is matiging van bedragen door de UHT gerechtvaardigd volgens u, als de Staat erkend heeft onrechtmatig te hebben gehandeld? Zo ja, waarom?
Bij deze vraag is ervan uitgegaan dat met «matiging van bedragen» bedoeld wordt dat gedupeerde ouders een financiële tegemoetkoming voor het ondervonden nadeel van 30% van de terugvorderingen ontvangen in het geval een van O/GS-kwalificatie, zoals benoemd in vraag 8.
Zoals benoemd bij de beantwoording op vraag 8, waren de terugvorderingen in het geval van een O/GS-kwalificatie niet onterecht. Er is dan ook geen sprake van matiging door UHT van onterecht gevorderde bedragen, maar van een financiële compensatie voor het nadeel dat ouders hebben ondervonden.
Kunt u de brief over de uitvoering van de moties binnen een week aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet, aangezien dit verzoek al op 27 oktober is gedaan?
De betreffende brief is tegelijkertijd met de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer verstuurd.
Het bericht dat de Consumentenbond het getreuzel contractering door zorgverzekeraars zat is |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Consumentenbond het getreuzel contractering door zorgverzekeraars zat is?1
Zorgverzekeraars en zorgaanbieders maken jaarlijks via de contractering afspraken over de te leveren zorg en de budgetten daarvoor. De inspanningen daarbij zijn erop gericht dat de zorgverzekeraar aan de zorgplicht kan voldoen en dat de zorg die geleverd wordt kwalitatief goed is en doelmatig geleverd wordt.
Ik betreur het dat in de media het beeld naar voren komt dat er sprake is van getreuzel. Mijn ervaring is dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars juist heel hard aan het werk zijn om gezamenlijk tot goede afspraken te komen in het belang van de patiënt.
Bent u het ermee eens dat het feit dat het contracteringsproces voor het zoveelste jaar op rij niet op tijd af is, duidelijk maakt dat de huidige inzet om het proces te verbeteren onvoldoende is?
Het tijdig afronden van de contractering vraagt stevige inspanning van zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars. In het Integraal Zorg Akkoord (IZA) is afgesproken om de komende jaren het contracteerproces zodanig te verbeteren dat er ruim voor het einde van het jaar duidelijkheid is voor verzekerden welke zorg wel en niet gecontracteerd is. Partijen zetten hier met een breed verbetertraject volop op in. Het doel van partijen is om het contracteerproces steeds meer voorafgaand aan 12 november (de start van het overstapseizoen) te organiseren. Dit vraagt echter een verandering van de contractering, het contracteerproces en de contracteercultuur en vraagt daarmee veel inspanning van zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders.
Herinnert u zich deze uitspraak: «Het is al even benoemd, maar het voorgaande contracteringsjaar was om verschillende redenen bijzonder. Het ging om het afsluiten van het Integraal Zorgakkoord (IZA) in september, om inflatie, om hoge energiekosten et cetera», die u deed tijdens het commissiedebat over het Zorgverzekeringsstelsel afgelopen juni? Bent u het ermee eens dat deze redenen dit jaar geen excuus meer kunnen zijn voor de vertraging, aangezien zorgverzekeraars zich hierop inmiddels zouden kunnen hebben voorbereid?2
In het voorjaar van 2023 hebben de IZA-partijen gezamenlijk gereflecteerd op het contracteerseizoen 2023 en met elkaar vooruitgeblikt hoe de contractering en het contracteerproces verder te verbeteren. Het contracteerproces 2023 kwam inderdaad later op gang dan andere jaren omdat er onzekerheden waren. De IZA-partijen hebben toen de ambitie uitgesproken om het komende contracteerseizoen te verbeteren. Daarnaast hebben de IZA-partijen de ambitie uitgesproken om stappen te zetten naar een nieuwe contracteercultuur en -werkwijzen. Ik ben ervan overtuigd dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders handelen naar deze afspraken en dit in de contractering voor 2024 hebben meegenomen. Er zijn op dit moment ook (nog) geen signalen dat de contractering over de hele linie in een specifieke sector of bij een specifieke zorgverzekeraars vertraagd is.
Bent u tevreden als u kijkt naar de huidige berichtgeving, aangezien u in het debat over het Zorgverzekeringsstelsel aangaf dat u tevreden bent «als voor verzekerden duidelijk is of een zorgaanbieder gecontracteerd is of niet, zodat ze beter geïnformeerd een polis kunnen kiezen»?
Op dit moment zijn er geen brede signalen die erop duiden dat de zorgcontractering met het oog op 2024 moeizaam verloopt. Wel kan het zijn dat nog niet met alle individuele zorgaanbieders een contract is afgesloten. Om te zorgen dat voor de verzekerden duidelijk is wat de consequenties hiervan zijn is ingezet op het verbeteren van de informatievoorziening aan verzekerden. Zorgverzekeraars hechten belang aan eenduidige en uniforme communicatie naar verzekerden. Alle zorgverzekeraars hanteren nu daarom dezelfde definities om de contracteerstatus weer te geven aan de hand van vijf kernboodschappen, zodat duidelijk is in hoeverre er al een contract is afgesloten en wat de mogelijke financiële consequenties zijn:
Tijdens het komende overstapseizoen voert ZN een onderzoek uit om na te gaan of de teksten ook de gewenste duidelijkheid hebben opgeleverd bij verzekerden en zo niet, wat er dan verder verbeterd moet worden, ten einde de verzekerde goed te informeren, zodat deze een weloverwogen keuze kan maken tijdens het overstapseizoen.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat de contractering dit jaar wel is afgerond voor 1 januari 2024, zodat mensen weten waar ze aan toe zijn op het moment dat zij hun zorgverzekering voor het nieuwe jaar afsluiten?
Voor het contracteerseizoen 2024 ga ik geen aanvullende maatregelen nemen. Interveniëren in het onderhandelingsproces acht ik niet nodig en is ook niet wenselijk. Door te veel druk te zetten kan er onwenselijke spanning komen te ontstaan op een evenwichtige onderhandelpositie van zowel de zorgverzekeraar als de zorgaanbieder. Met als mogelijk gevolg slechtere onderhandeluitkomsten van de contractering in termen van betaalbaarheid, kwaliteit en de veranderopgaven zoals beschreven in het IZA.
Na afloop van het jaar ga ik wel het contracteerseizoen 2024 evalueren om te bezien of er nog verbeteringen nodig zijn voor het contracteerseizoen 2025.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat de contractering volgend jaar wel is afgerond voor 12 november 2024?
Begin 2024 gaan de IZA-partijen gezamenlijk met de NZa het contracteerseizoen 2024 evalueren. Indien nodig worden naar aanleiding hiervan aanvullende afspraken gemaakt voor het contracteerseizoen 2025. De Tweede Kamer wordt hierover in het voorjaar 2024 geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat verzekerden niet de dupe moeten zijn van de vertraging in de onderhandelingen tussen verzekeraars en zorgaanbieders? Zo ja, zouden verzekerden dan niet het recht moeten worden geven op vergoeding van zorgaanbieders die het afgelopen jaar ook vergoed werden, als de contractering niet op tijd af is?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 en 2 aangeven wordt er door zorgaanbieders en zorgverzekeraars volop ingezet op het afronden van de contracten voor 2024. Naast het verbeteren van het contracteerproces is het afgelopen jaar ook ingezet op het verbeteren van de informatievoorziening aan verzekerden. Tijdens het komende overstapseizoen voert ZN een onderzoek uit om na te gaan of de teksten ook de gewenste duidelijkheid hebben opgeleverd bij verzekerden en zo niet, wat er dan verder verbeterd moet worden.
De oproep van de Israëlische regering om 300.000 militaire reservisten deel te laten nemen aan de lopende vijandelijkheden, met name in de Gazastrook |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de Israëlische regering op 9 oktober 2023 de oproep heeft goedgekeurd voor 300.000 militaire reservisten om deel te nemen aan de lopende vijandelijkheden, met name in de Gazastrook?1
Ja.
Klopt het dat ook burgers die zich in Nederland bevinden, zijn opgeroepen om als reservist, vrijwilliger of anderszins werkzaamheden te verrichten voor de Israëlische strijdkrachten?2, 3, 4, 5
Nederlandse burgers mogen in een vreemde krijgsdienst treden, tenzij ze militair zijn in Nederland of wanneer Nederland in gewapend conflict zou zijn met het land in kwestie. Voor militairen geldt dat een machtiging (formele goedkeuring) van de Minister van Defensie nodig is om toe te mogen treden tot een vreemde krijgsdienst. Er zijn op dit moment geen militairen bekend die toestemming hebben gevraagd. Nederlandse burgers actief in het Israëlische leger blijven onder het Nederlandse strafrecht vallen, alsook onder de nationale wet- en regelgeving van Israël. Het is het kabinet niet bekend hoeveel Nederlanders momenteel actief zijn in het Israëlische leger noch hoeveel recentelijk zijn opgeroepen of afgereisd.
Zijn er burgers met de Nederlandse nationaliteit opgeroepen om als reservist, vrijwilliger of anderszins werkzaamheden te verrichten voor de Israëlische strijdkrachten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel Nederlandse burgers bevinden zich momenteel in Israël en bezet Palestijns gebied? Hoeveel van hen bevinden zich in Israël zelf? Hoeveel van hen zijn er op de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem, en hoeveel van hen hebben daar hun gebruikelijke verblijfplaats? Hoeveel van hen bevinden zich momenteel in de Gazastrook?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen exacte informatie over de aantallen Nederlanders die zich in het buitenland bevinden. Er is namelijk geen registratieplicht voor Nederlanders in het buitenland. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken roept Nederlanders in Israël en de Palestijnse Gebieden – die dat nog niet hebben gedaan – op zich te registreren bij de Informatieservice van Buitenlandse Zaken. Hierdoor weet het Ministerie van Buitenlandse Zaken beter hoeveel personen er in deze gebieden zijn en hoe hen te bereiken indien dat nodig is. Sinds 7 oktober heeft Nederland meerdere repatriëringen vanuit Israël en Gaza (via Egypte) uitgevoerd. Nederland staat op dit moment vrijwel dagelijks in contact met nog 15 Nederlanders, inclusief hun kerngezinsleden, en verblijfsvergunninghouders in Gaza. Het Kabinet blijft zich actief inspannen opdat zij Gaza zo snel mogelijk kunnen verlaten.
Hoeveel Nederlandse burgers dienen momenteel, doen vrijwilligerswerk bij, of zijn anderszins actief voor de Israëlische strijdkrachten (IDF), inclusief als reservisten?
Het is het kabinet niet bekend hoeveel Nederlanders momenteel actief zijn voor de Israëlische strijdkrachten noch hoeveel recentelijk zijn opgeroepen of afgereisd. Er zijn dus geen adviezen gegeven over mogelijke juridische gevolgen van dienst of vrijwilligerswerk. Zie antwoord vraag 2 en 3.
Heeft de Nederlandse overheid adviezen gegeven aan Nederlandse burgers die mogelijk dienen of vrijwilligerswerk doen bij de IDF over de mogelijke juridische gevolgen en individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid die zouden voortvloeien uit hun daden of nalatigheden voortvloeiende uit hun dienst of vrijwilligerswerk, gezien de aanwijzingen van grootschalige schendingen van het internationaal humanitair recht (IHL) door Israëlische troepen in de Gazastrook?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat het verboden is iemand voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd te werven?
Artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht stelt het werven voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd strafbaar. Van werven is onder andere sprake in geval van benaderen, bespelen, beïnvloeden of anderszins overreden van personen om in vreemde krijgsdienst te treden of zich aan te sluiten bij een gewapende groepering. Zie hiervoor ook Kamerstukken II 2002/03, 28 463, nr. 8, p. 4, en Kamerstukken II 2003/04 28 643, nr. 10, pp. 11–16. Het oproepen van reservisten veronderstelt echter enige voorafgaande en dus al bestaande vorm van dienstbetrekking of arbeidsrelatie tussen de reservist en de krijgsmacht in kwestie. Dergelijke oproeping van reservisten is dus geen werving in de zin van voornoemd delict. Ten aanzien van buitenlandse dienstplicht, voor zover van toepassing, geldt eveneens dat dit niet onder deze delictsomschrijving valt. Een dienstplichtige wordt immers niet geworven maar daartoe verplicht.
Kan de Israëlische oproep worden beschouwd als het werven voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn de Ministers bekend met het feit dat de woordvoerder van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EEAS) van de Europese Unie het geweld, gepleegd door kolonisten in de bezette Palestijnse gebieden, omschrijft als terrorisme?6
Ja.
Delen de Ministers de mening van de woordvoerder van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EEAS) van de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Het toenemend kolonistengeweld op de Westelijke Jordaanoever moet stoppen. Daartoe heeft Nederland tijdens de open sessie van de VN-Veiligheidsraad ook opgeroepen. Ook heeft het de jaarlijkse VN-resolutie inzake Israëlische nederzettingen gesteund waarin geweld, vernielingen, provocaties en opruiing door kolonisten wordt veroordeeld. De aanwezigheid van de nederzettingen en de kolonisten in de bezette Palestijnse gebieden is een schending van het bezettingsrecht. Op Israël rust de (internationaal-)rechtelijke plicht om geweldsgebruik door zowel kolonisten als Israëlisch overheidspersoneel zoveel mogelijk te voorkomen en hiertegen handhavend op te treden. Nederland zal hiertoe blijven oproepen, zoals het altijd heeft gedaan. In het gesprek met de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken is dit expliciet naar voren gebracht, tijdens het bezoek van Minister Bruins Slot aan Israël en de Palestijnse Gebieden.
Zijn de Ministers van mening dat het door kolonisten tegen de Palestijnse bevolking gerichte geweld op basis van de definitie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid als terrorisme kan worden aangemerkt? Zo nee, waarom niet?7, 8, 9, 10
Zie antwoord vraag 10.
Hoeveel burgers met de Nederlandse nationaliteit verblijven in de Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied?
Zie antwoord vraag 4.
De berichten dat AEB (Amsterdams afvalverwerkingsbedrijf) door de gemeente Amsterdam opnieuw in de verkoop is gezet’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Hoe groot is de overcapaciteit bij Nederlandse afvalenergiecentrales momenteel precies als het verschil tussen de import en export van brandbare afvalstromen wordt afgezet tegen de totale hoeveelheid verwerkt afval in Nederlandse afvalenergiecentrales uitgedrukt in tonnen en een percentage?1
Voor de beantwoording van deze vraag wordt overcapaciteit gedefinieerd als de capaciteit die overblijft als de totale hoeveelheid afval die is verbrand door Nederlandse afvalverbrandingsinstallaties, wordt vergeleken met het totaal aan brandbaar afval dat in Nederland wordt geproduceerd. Dit is dus inclusief het brandbaar afval dat niet in Nederland wordt verwerkt maar naar buitenlandse afvalverbrandingsinstallaties wordt geëxporteerd, maar exclusief het afval dat wordt geïmporteerd om hier te verbranden. Voor het bepalen van de export van brandbaar afval vanuit Nederland wordt hier alleen uitgegaan van export naar afvalverbrandingsinstallaties en niet van export naar andersoortige afvalverbrandingslocaties, zoals cementovens, biomassacentrales en draaitrommelovens. Dat betreft in het algemeen een ander type afval qua samenstelling.
De totale vergunde capaciteit van de Nederlandse afvalverbrandingsinstallaties is 8.254 kiloton. In 2021, het meest recente jaar waarvoor deze data beschikbaar zijn, werd in deze installaties in totaal 7.504 kiloton afval verwerkt. Daarvan was 6.387 kiloton afkomstig uit Nederland zelf en werd 1.117 kiloton afval geïmporteerd uit het buitenland.2 Er werd voor 317 kiloton Nederlandse brandbaar afval geëxporteerd naar buitenlandse afvalverbrandingsinstallaties.3
De overcapaciteit, zoals gedefinieerd voor de beantwoording van deze vraag, is dan 7.504 kiloton minus 6.387 kiloton, plus de 317 kiloton die momenteel geëxporteerd wordt, wat resulteert in 800 kiloton op jaarbasis (10,7% van het totaal bij afvalverbrandingsinstallaties verwerkte afval). De verwachting is dat het aanbod van Nederlands brandbaar afval de komende jaren verder zal dalen door de transitie naar de circulaire economie, waardoor de overcapaciteit ook verder zal toenemen.
Uit hoeveel verbrandingslijnen bestaat het AEB en hoeveel verbrandingscapaciteit heeft elke afzonderlijke lijn?
De afvalverbrandingsinstallatie van AEB bestaat uit twee delen die afzonderlijk van elkaar kunnen opereren, te weten de «Afval Energie Centrale» (AEB AEC) en de «Hoog Rendement Centrale» (AEB HRC). De AEC bestaat uit vier afzonderlijke verbrandingslijnen die elk een capaciteit hebben van ongeveer 213 kiloton op jaarbasis. De HRC bestaat uit twee afzonderlijke verbrandingslijnen, met elk een capaciteit van ongeveer 250 kiloton.4
Met het sluiten van hoeveel van deze lijnen bij AEB zou de Nederlandse overcapaciteit momenteel weer opgelost zijn?
Op basis van de berekende overcapaciteit in het antwoord op vraag 1 is er met het sluiten van de AEB AEC in theoretische zin geen overcapaciteit meer. Als het deel AEB HRC gesloten zou worden, moeten er nog één of twee lijnen bij AEB AEC gesloten worden wil er geen overcapaciteit meer zijn. Echter, het abrupt sluiten van lijnen heeft gevolgen voor de energielevering in de regio. AEB is de belangrijkste leverancier van warmte voor het warmtenetwerk van Amsterdam Noord en West. Ook vervult AEB een belangrijke rol in het verwerken van gevaarlijk afval in Nederland. Die capaciteit is landelijk gezien al zeer beperkt en voor de verwerking ervan is Nederland momenteel in grote mate afhankelijk van het buitenland. Tot slot moet bij afbouw van verbrandingscapaciteit ook rekening worden gehouden met het in stand houden van voldoende capaciteit om eventueel in te kunnen zetten voor het geval een grote calamiteit bij een AVI plaatsvindt (denk bijvoorbeeld aan de brand die september jl. bij afvalverwerker AVR Rozenburg woedde). Kortom, het verminderen van verbrandingscapaciteit ziet de Rijksoverheid als een geleidelijk proces waarbij mitigerende maatregelen worden getroffen voor de beschreven gevolgen.
Begrijp ik goed dat de reservering van € 222 miljoen in het Klimaatfonds toch kan worden aangewend voor de afbouw van verbrandingscapaciteit?
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen heb aangegeven,5 kan de reservering worden aangewend voor maatregelen die leiden tot een hoogwaardige verwerking van afval en dan specifiek recycling. De middelen zijn dus bedoeld voor een investering. Vanuit het oogpunt van circulaire economie is het echter van belang dat ook het afbouwen van verbrandingslijnen onderdeel is van de bredere afspraken waar die investering deel van uitmaakt. De huidige aanpak ziet echter niet toe op het sec financieel compenseren van een bedrijf met middelen uit het Klimaatfonds voor het afbouwen van een verbrandingslijn.
Bent u bereid via maatwerkafspraken met gemeente Amsterdam – die aangekondigd heeft AEB te koop te zullen zetten – één of meerdere lijnen van AEB te sluiten zodat AEB als bedrijf niet gesloten hoeft te worden en nog steeds verkocht kan worden, maar zodat uw beleidsintentie (om de Nederlandse verbrandingscapaciteit aan te laten sluiten bij de hoeveelheid binnenlands geproduceerd restafval) uitgevoerd kan worden? Zo nee, graag een uitvoerige uitleg waarom deze capaciteit van een publieke organisatie niet uit de markt gehaald kan worden?
Momenteel ben ik bezig met het opstellen van een toekomstbeeld voor afvalverbranding in Nederland richting 2030 en 2050, en een routekaart waarin wordt ingegaan op de keuzes die gemaakt moeten worden om het geschetste toekomstbeeld te realiseren. Op basis daarvan wordt bezien of er maatwerkgesprekken met afvalverbrandende bedrijven kunnen worden aangegaan. Afbouw van verbrandingscapaciteit zou daar onderdeel van kunnen zijn.
En kunt u precies aangeven wat er bedoeld wordt met de duiding dat de € 222 miljoen voor afvalenergiecentrales uit het Klimaatfonds ook aangewend kan worden voor de afbouw van verbrandingscapaciteit?
Deze reservering kan worden aangewend voor maatregelen die leiden tot een hoogwaardige verwerking van afval en dan specifiek recycling. De middelen zijn dus bedoeld voor een investering. Afbouw van verbrandingscapaciteit zou onderdeel kunnen zijn van afspraken over dergelijke investeringen. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven op welke aspecten dit naar uw mening toch niet duurzaam is?
De circulaire economie beoogt het efficiënt en effectief inzetten van grondstoffen. Het vernietigen van materialen die we op een andere manier nog kunnen inzetten past hier niet bij. Afbouwen van onze afvalverbrandingscapaciteit kan, zoals eerder aangegeven, onderdeel zijn van de maatwerkafspraken.
Welke mogelijkheden ziet u in dat geval wel voor bedrijven als AEB om in aanmerking te komen voor gelden uit de € 222 miljoen reservering voor afvalenergiecentrales uit het Klimaatfonds?
Dan kunt u denken aan het opschalen van sorteer- en scheidingscapaciteit bij afvalverbranders, of het opzetten van recyclingcapaciteit als alternatief voor afvalverbranding. Dit alles onder de voorwaarden dat het reguliere subsidie-instrumentarium (SDE++, VEKI, DEI en NIKI) hier niet toereikend voor is en er sprake is van additionele CO2-reductie bij het bedrijf. Bovendien kan ook het moderniseren van de rookgasreinigingsinstallaties en het terugdringen van de stikstofuitstoot onderdeel uitmaken van de afspraken.
Dreigende huisuitzettingen van weeskinderen |
|
Caroline van der Plas (BBB), Daniel Koerhuis (VVD), Pieter Grinwis (CU), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de dreigende huisuitzetting van ten minste vijf weeskinderen uit hun sociale huurwoningen, nog voordat de Wet huurbescherming weeskinderen in werking treedt?
Ja.
Deelt u de verontwaardiging van de indieners van de Wet huurbescherming weeskinderen dat deze huisuitzettingen dreigen?
Ik deel dat jongvolwassenen die wees worden in hun kwetsbare situatie beschermd moeten worden en dat niemand in deze situatie op straat mag komen te staan. Ik deel ook dat het wenselijk is dat corporaties nu al in de geest van de wet handelen. Op dit moment hebben we voor de invulling van de huurbescherming van weeskinderen in huurwoningen de in 2021 afgesproken gedragscode. De huurbescherming die voortkomt uit de Wet huurbescherming weeskinderen gaat in na inwerkingtreding, waarbij ik ernaar streef dat dit op 1 januari 2024 zal zijn. De gevallen waarbij jongvolwassenen in de afgelopen maanden wees zijn geworden bevinden zich tussen deze twee regimes in. Dat neemt niet weg dat het van corporaties verwacht mag worden dat zij nu al in de geest van de wet handelen. Ik ben dan ook verheugd dat Aedes haar leden adviseert om dat te doen.
Deelt u de mening dat de betreffende corporaties volledig voorbij gaan aan de geest van de genoemde wet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze dreigende huisuitzetting koste wat het kost voorkomen dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe spant u zich in om dreigende huisuitzetting van deze weeskinderen te voorkomen?
Ik heb nauw contact met Aedes om in de genoemde situaties te zorgen voor een passende oplossing in de geest van de Wet huurbescherming weeskinderen.
Bent u bereid om de betreffende corporaties op indringende wijze duidelijk te maken dat hun handelwijze zeer laakbaar is en dat zij hiermee volledig voorbijgaan aan de bedoelingen van de wetgever?
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden ziet u om de betreffende corporaties te houden aan de strekking van de Wet huurbescherming weeskinderen?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer treedt de Wet huurbescherming weeskinderen in werking? Is het mogelijk deze onverwijld in werking te laten treden? Welke mogelijkheden ziet u om de inwerkingtreding van de Wet huurbescherming weeskinderen te bespoedigen?
Het wetsvoorstel Huurbescherming jongvolwassen wezen met het voorstel tot bekrachtiging zal ik zo snel mogelijk aan de ministerraad voorleggen. Ik streef naar een inwerkingtreding per 1 januari 2024.
Kunt u, vanwege de dreigende huisuitzettingen, deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Signalen van institutioneel racisme tegen ambtenaren in zes gemeenten’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit artikel van de NOS op 30 oktober 2023?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat is uw eerste reactie op dit rapport?
Ik heb met verontrusting kennisgenomen van het rapport van het Kennisplatform Inclusief Samenleven over institutioneel racisme door de gemeente als werkgever. Discriminatie en racisme mogen niet worden getolereerd. Ook niet binnen de overheid. Dat staat buiten kijf. Het is van belang dat de overheid hierin een voorbeeldfunctie en een leidende rol heeft. In de Kamerbrief van 25 januari 2023 heeft mijn ambtsvoorganger, op basis van uw eerdere verzoek, de Rijksbrede aanpak voor (institutioneel) racisme binnen de rijksdienst uiteengezet en waar nog welke versterkingen nodig worden geacht.2
Deelt u de mening dat het een schande is dat er sprake is van signalen van institutioneel racisme tegen gemeenteambtenaren met een migratieachtergrond?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren hoe discriminatie niet alleen in de sociale omgangsvormen maar ook in de gemeentelijke procedures voor in- en doorstroom, en beoordeling van ambtenaren is terecht gekomen?
Ik heb geen zicht op de gemeentelijke procedures en sociale omgangsvormen bij gemeenten. In haar eerste voortgangsrapportage van afgelopen december 2023 concludeert de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme wel dat discriminatie een complex en omvangrijk probleem is en dat het beschikbare onderzoek laat zien dat in elke sector waarin het is onderzocht werd vastgesteld. In dat licht verbaast het niet. Maar dat wil niet zeggen dat we moeten accepteren dat discriminatie overal voorkomt. Het aanpakken van discriminatie en racisme is daarom juist van groot belang.
Bent u bereid om standaardprocedures met objectieve criteria vast te stellen voor het bepalen van de in- en doorstroom van gemeenteambtenaren? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun werkgeversbeleid en daarmee ook voor het tegengaan van discriminatie en institutioneel racisme hierbij. Van een aantal gemeenten zoals de G4 is wel bekend dat zij een diversiteits- en anti discriminatiebeleid voeren. Ik beschik als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet over bevoegdheden om het beleid van gemeenten op dit gebied te sturen, dat is een verantwoordelijkheid van gemeenten zelf. Het is daarom niet direct aan mij om standaardprocedures met objectieve criteria vast te stellen voor de in- en doorstroom van gemeenteambtenaren.
Wat vindt u ervan dat leidinggevenden aangeven dat men bij het bepalen van promoties en werving en selectie afgaat op «een klik» tussen de werknemers? Vindt u dit een rechtvaardige manier van selectie?
Afgaan op een «klik» vind ik geen goede manier van selecteren. Uit onderzoek van KIS en het TNO blijkt dat werkgevers het bieden van gelijke kansen in werving en selectie en het tegengaan van discriminatie belangrijk vinden. Toch selecteert een meerderheid van werkgevers in belangrijk mate nog altijd op een «klik» met de kandidaten, terwijl juist dan onbewust vooroordelen en stereotiepe beelden een rol kunnen spelen. Objectief werven en selecteren, zo blijkt eveneens uit onderzoek, is een rechtvaardiger manier, waarbij iedereen gelijke kansen krijgt om op basis van functierelevante kennis en competenties beoordeeld te worden. Ook voor de organisatie zelf is het beter om op een objectieve manier te werven en te selecteren. Het levert een breder aanbod van kandidaten op, leidt tot diversere teams en ook tot een betere match. Het Wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en selectie, waarmee uw Kamer op 14 maart 2023 heeft ingestemd, voorziet in het opstellen en toepassen van een objectieve procedure voor werving en selectie. De plenaire behandeling van dit wetsvoorstel in de Eerste Kamer vindt plaats op 27 februari 2024.
Deelt u de conclusie dat er sprake is van vriendjespolitiek in sommige gemeenten, waarbij men bekenden uit eigen kring aanstelt voor functies zonder het volgen van de procedure, en dat gemeenten gebruik maken van schijnvacatures, waarbij van tevoren al bekend is wie de functie gaat vervullen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee, deze conclusie deel ik niet. Wel is het zo dat het (h)erkennen van talenten zonder vooroordeel aandacht blijft vragen bij alle werkgevers, dus ook bij gemeenten en ook bij het Rijk. Het is belangrijk dat iedereen een gelijkwaardige kans heeft om aangenomen te worden, en dat maatregelen worden genomen om inclusie en diversiteit te bevorderen en discriminatie bij werven en selecteren te voorkomen.
Hoewel het onder de gemeentelijke autonomie valt om werkgeversbeleid op te stellen, zullen wij daarom in onze contacten met gemeenten en de VNG naar aanleiding van het rapport van KIS wijzen op de aanbevelingen uit het rapport en de noodzaak van inclusief werkgeversbeleid.
Ook de VNG is momenteel met meerdere gemeenten uit het land in gesprek om de behoeften omtrent discriminatie op te halen. Dit zijn gemeenten van verschillende grootte.
Daarnaast geeft Movisie, in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, workshops aan gemeenten over institutioneel racisme en etnisch profileren. Deze workshops worden onder andere gegeven aan ambtenaren werkzaam bij werving en selectie.
Tot slot vinden er gesprekken plaats met het Kennisplatform Inclusief Samenleven, de VNG, BZK en SZW om na te denken over de uitkomsten en aanbevelingen van dit KIS rapport.
Gaat u onderzoeken of er in meer gemeenten sprake is van vriendjespolitiek? Hoe gaat u dit aanpakken?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe wilt u het niet volgen van de juiste procedures aanpakken? Bent u bereid om sancties op te leggen aan leidinggevenden in gemeenten die niet de juiste procedures volgen bij het bepalen van de in- en doorstroom van gemeenteambtenaren, en bij de algehele beoordeling van ambtenaren?
Werkgeversbeleid valt onder de gemeentelijke autonomie. Gemeenten zijn daarmee zelf verantwoordelijk voor hun werkgeversbeleid en daarmee ook voor het tegengaan van discriminatie en institutioneel racisme hierbij. Het is daarom niet aan mij om sancties op te leggen aan leidinggevenden in gemeenten: ik ben niet hun werkgever. Daarnaast vind ik het belangrijker om de oorzaken aan te pakken en te zorgen dat het niet meer voorkomt, dan om sancties op te leggen.
Kunt u een landelijk steun- en meldpunt organiseren waar ambtenaren anoniem terechtkunnen om discriminatie en racisme te melden? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Amsterdam heeft afgelopen december bekendgemaakt dat discriminatie.nl regio Amsterdam, de lokale anti-discriminatievoorziening (ADV), op verzoek van de gemeente een apart meldpunt speciaal voor gemeentemedewerkers heeft ingericht. De gemeente Amsterdam heeft dit gedaan om het melden van discriminatie helder, volgbaar en vindbaar voor de medewerkers te maken. Ik zou, in plaats van een nieuw landelijk steun- en meldpunt, dit voorbeeld willen aanbevelen. De ADV’s voeren deze taak al uit binnen de gemeente en zij zijn bekend met de materie en de wet- en regelgeving.
Het ADV-stelsel zal de komende jaren worden verstevigd en uitgebreid. In de Kamerbrief «Versterking antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s)» heb ik de Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken ten aanzien van dit traject.3
Bent u bereid om gemeenten te verplichten om beleid te ontwikkelen op het gebied van discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Werkgevers moeten nu al op grond van de Arbowet een beleid voeren gericht op het voorkomen en beperken van discriminatie als onderdeel van psychosociale arbeidsbelasting (PSA). Discriminatie is een van de arbeidsrisico’s die onder deze verplichting van de werkgever valt. Gemeenten hebben, net als alle werkgevers in Nederland, deze verplichting.
In het Nationaal Programma van de NCDR is wel te lezen dat ik voor de zomer een hoofdlijnenbrief aan uw Kamer zal sturen over de herziening van het stelsel van ADV’s. Dit heeft tot doel de lokale en regionale aanpak van discriminatie te versterken. Het bepalen van de rol van gemeenten bij de aanpak van discriminatie is een aspect van dat traject. In dat kader wordt ook bekeken of het wenselijk en mogelijk is om gemeentelijk antidiscriminatiebeleid verplicht te stellen. De rol van de gemeente als werkgever kan hier ook onderdeel van zijn.
Gaat u gemeenten verplichten om een vertrouwenspersoon aan te stellen waar men terecht kan bij discriminatie en racisme? Zo nee, waarom niet?
Met het Initiatiefwetsvoorstel van GroenLinks «Wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met het verplicht stellen van een vertrouwenspersoon» wordt de Arbowet mogelijk aangepast met een wettelijke plicht voor werkgevers om bij meer dan 10 personen een interne of externe vertrouwenspersoon te hebben. Dit voorstel is afgelopen mei aangenomen door de Tweede Kamer en het voorstel ligt nu voor behandeling in de Eerste Kamer. Het kabinet omarmt dit wetsvoorstel.
Bent u bereid om te werken aan een wet die gemeenten verplicht om op te treden bij discriminatie en racisme? Zo nee, waarom niet?
Deze wettelijke verplichting bestaat al. Artikel 5 van de Algemene wet gelijke behandeling bepaalt dat discriminatie bij de arbeid verboden is. Deze wet geldt voor alle werkgevers, ook voor gemeenten. Als zich toch discriminatie voordoet (op de werkvloer, bij de in-, door of uitstroom, bij de arbeidsvoorwaarden of bij de arbeidsomstandigheden) is een werkgever op grond van de vaste oordelenlijn van het College voor de rechten van de mens – die toezicht houdt op de naleving van deze wet – verplicht om klachten daarover zorgvuldig te onderzoeken en behandelen, maatregelen te nemen om een einde te maken aan de discriminatie of ervoor te zorgen dat de discriminatie niet nog eens voorkomt.
De Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen schrijft voor dat gemeenten een ADV moeten hebben die onafhankelijke bijstand verleent aan personen bij de afwikkeling van hun klachten betreffende onderscheid als bedoeld in de gelijke behandelingswetgeving. Daaronder valt ook discriminatie door de gemeente als werkgever. Dit betekent dat gemeenteambtenaren dus al terecht kunnen bij de onafhankelijke ADV als zij discriminatie ervaren op de werkvloer of bij in- en doorstroom in een gemeente. De ADV kan de melder advies en bijstand bieden en zal het gesprek aangaan met de werkgever.
Klimaatstress onder jongeren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u nader toelichten hoe het kabinet van plan is de participatie van jongeren in het klimaatbeleid te vergroten, afgezien van het verlagen van de leeftijdsgrens voor deelnemers aan het Burgerforum Klimaat? Zijn er concrete initiatieven in ontwikkeling om de stem van jongeren te versterken in het besluitvormingsproces?
Tijdens het Kamerdebat over de instelling van het Burgerforum Klimaatbeleid1 heb ik toegezegd in overleg met de jongeren naar extra participatiemogelijkheden te kijken. Er zal daarom op korte termijn in samenwerking met het Nationaal Klimaatplatform (NKP) een bijeenkomst met jongeren georganiseerd worden waarin de kansen en belemmeringen voor meer en betere participatie geïnventariseerd worden. Ook zal samen met het NKP een consulatie van jongeren worden georganiseerd over het Klimaatplan 2024. Verder komt er in 2024 een speciale jongerenversie van de nieuwe klimaatcampagne. Deze versie zal in nauwe afstemming met jongeren en rekening houdend met het kritisch oordeel van deze doelgroep worden ontwikkeld.
Uit uw beantwoording blijkt dat er in het recente onderzoek geen verband is gevonden tussen geïnternaliseerde zorgen over het klimaat en de psychische gezondheid van jongeren, kunt u meer inzicht geven in hoe het kabinet deze specifieke kwestie blijft monitoren en hoe het reageert op eventuele veranderingen in deze dynamiek?
Het Ministerie van VWS heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gevraagd de gezondheidseffecten van klimaatverandering en de samenhang daartussen te onderzoeken. Als eerste stap daarin heeft het RIVM een plan van aanpak opgesteld2. Dit plan van aanpak maakt duidelijk op welke gebieden kennis ontbreekt over klimaatverandering en de gezondheidseffecten. Het beschrijft de onderzoeksvragen die nodig zijn om bij te dragen aan een integrale analyse van huidige en toekomstige gezondheidsrisico’s van klimaatverandering. Het onderzoek gaat vooral over de lichamelijke effecten van klimaatverandering, maar heeft voor het eerst ook aandacht voor mentale effecten. Voor het Ministerie van VWS is meer kennis van belang om de eigen beleidsprioriteiten in de toekomst beter te kunnen bepalen.
Het kabinet heeft speciale aandacht voor het verbeteren van de mentale gezondheid van jongeren. We zetten in op het versterken van mentale weerbaarheid en het bieden van laagdrempelige ondersteuning met de aanpak «Mentale gezondheid van ons allemaal»3. De recente cijfers over de mentale gezondheid van jongeren benadrukken het belang van de aanpak. Volgend jaar zal de aanpak worden doorontwikkeld. De aanpak is opgesteld samen met jongeren en zij zullen ook in de doorontwikkeling weer nauw betrokken worden. In de gesprekken die hierover worden gevoerd met jongeren zal het onderwerp klimaatstress worden meegenomen.
In hoeverre wordt er rekening gehouden met de langetermijneffecten van klimaatstress op de mentale gezondheid van jongeren bij het vormgeven van het beleid? Zijn er specifieke strategieën om proactief om te gaan met mogelijke toekomstige uitdagingen op dit gebied?
De kabinetsaanpak «Mentale gezondheid van ons allemaal» is gericht op het versterken van mentale weerbaarheid. Door in te zetten op een veerkrachtige samenleving, willen we mensen in staat stellen om goed om te kunnen gaan met uitdagingen in het leven. Door in gesprek te blijven met jongeren over hun leefwereld blijven we proactief omgaan met toekomstige uitdagingen. Klimaatstress zal ook tijdens de halfjaarlijkse gesprekken die ik voer met klimaatjongeren4 op de agenda worden gezet. Zie ook antwoord 2.
In uw beantwoording benadrukt u dat jongeren meer stress ervaren als ze het gevoel hebben dat de overheid niet voldoende doet tegen klimaatverandering. Kunt u concreet aangeven welke maatregelen het kabinet neemt om aan deze zorgen tegemoet te komen en het vertrouwen van jongeren in het klimaatbeleid te versterken? Bent u niet van mening dat er hier sprake is van een selffulfilling prophecy, aangezien de klimaatstress onder jongeren niet heeft kunnen ontstaan zonder de alarmistische berichtgeving over klimaatverandering door de overheid en in de media?
Met de doelen uit de Klimaatwet en de maatregelen uit het beleidsprogramma Klimaat is er een volwaardig pakket ontwikkeld waarmee de afgesproken klimaatdoelen binnen bereik komen. Dit pakket richt zich alle actoren, zowel burgers, bedrijven als overheden. Een dergelijk appèl op breed nationaal draagvlak en medewerking draagt bij aan het vertrouwen van jongeren in het huidige klimaatbeleid en in hun eigen toekomst. Van de in de vraagstelling veronderstelde alarmistische berichtgeving van de zijde van de overheid is geen sprake. Het is ook bekend uit sociaal wetenschappelijk onderzoek5 dat het opwekken van angstgevoelens om een boodschap over te brengen contraproductief werkt. Feitelijke informatie was en is het fundament voor overheidscommunicatie.
Kunt u meer inzicht verschaffen in de verwachte impact van de publiekscampagne «Zet ook de Knop Om», op het verminderen van klimaatstress onder jongeren? Hoe wordt het succes van deze campagne gemeten en welke indicatoren worden hierbij gehanteerd?
Als onderdeel van de campagne «Zet ook de Knop Om», wordt momenteel ook een jongerencampagne in overleg met jongeren zelf ontwikkeld. Daarbij zullen ook de doelen en gewenste effecten worden vastgelegd. Pas als het campagneconcept gereed is kan iets gezegd worden over de beoogde resultaten of impact. Voor het meten van de uiteindelijke resultaten van deze campagne zal worden gebruik gemaakt van het standaard instrumentarium waarmee alle campagnes van de rijksoverheid worden gemonitord en beoordeeld.
Vreest u niet dat een intensievere inzet op klimaatverandering, een actievere externe communicatie en het voorschrijven van een bepaalde leefstijl het risico met zich meebrengt dat dit de klimaatstress onder jongeren juist vergroot? Erkent u dat het mogelijk is dat zij het gevoel kunnen krijgen dat hun inspanningen ontoereikend zijn en dat het redden van het klimaat onhaalbaar lijkt, waarmee de aanpak dus contraproductief wordt?
Het is niet juist om de oorzaak van klimaatstress onder jongeren te zoeken bij het klimaatbeleid en de communicatie van de overheid daarover. Over de noodzaak om klimaatverandering tegen te gaan bestaat juist veel eensgezindheid. Zo is op initiatief van de Tweede Kamer en met een grote parlementaire meerderheid de Klimaatwet tot stand gekomen. In de eerder genoemde campagne «Zet ook de Knop Om» is de kernboodschap daarom dat het aanpakken van het klimaatvraagstuk om een gezamenlijke inspanning vraagt van overheden, bedrijven en burgers waarbij iedereen naar eigen vermogen een steentje bijdraagt en we elkaar helpen. De campagne geeft feitelijke informatie over duurzame keuzemogelijkheden zonder dat een leefstijl wordt voorgeschreven. Zie ook antwoord op vraag 4.
Gezien het ontbreken van specifiek onderzoek naar de langetermijneffecten van klimaatstress onder jongeren, overweegt de regering om dergelijk onderzoek te initiëren en zo meer inzicht te verkrijgen in de mogelijke gevolgen van klimaatstress op het latere leven van deze jongeren?
Zoals gesteld in antwoord 2 wordt momenteel onderzoek gedaan naar de toekomstige gezondheidsrisico’s van klimaatverandering door het RIVM. Mentale gezondheid wordt hierin meegenomen.
Hoe reageert u op de bevindingen van het Trimbosinstituut met betrekking tot de invloed van maatschappelijke onzekerheid, waaronder klimaatverandering, op studenten in het hbo en WO? Overweegt u specifieke maatregelen in het onderwijs, om studenten beter te ondersteunen bij het omgaan met deze onzekerheden en stressfactoren?
Voor de zomer heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een brief6 naar de Tweede Kamer gestuurd over de aanpak studentenwelzijn in het mbo, hbo en wo. Daarin wordt ook ingegaan op de bevindingen uit het onderzoek waarnaar u verwijst. Uit het onderzoek blijkt dat de hoge ervaren stress en prestatiedruk verklaard lijkt te kunnen worden door een opeenstapeling van onzekerheden. De onzekerheid komt voort uit de 1) persoonlijke omstandigheden, 2) het studieklimaat en 3) de maatschappij.
Dat onzekerheid voortkomt uit deze drie domeinen laat zien dat de oorzaken én oplossingen van onzekerheid en de daaropvolgende stress en prestatiedruk breed zijn en niet enkel binnen het vervolgonderwijs liggen. Maar binnen het onderwijs ligt er wel degelijk een opgave. Ten eerste kan worden ingezet op het versterken van de zelfregie van studenten, bijvoorbeeld door hen mentale vaardigheden (persoonlijk leiderschap, herkennen van risicosignalen) aan te leren en hen te laten zorgdragen voor het eigen leerproces. Ten tweede kan worden ingezet op het reduceren van onzekerheden waar studenten zelf geen invloed op hebben. Zo kan binnen het onderwijs worden gedacht aan verbetering van de studeerbaarheid van het curriculum door bijvoorbeeld vermindering van piekbelasting en aandacht te geven aan binding in het onderwijsontwerp en informatievoorziening. Hier wordt binnen het onderwijs al aan gewerkt, door bijvoorbeeld de pilots van een «Slimmer Collegejaar», maar ook door de implementatie van het kader studentenwelzijn. We zien al verschillende voorbeelden van opleidingen waar (mentale) vaardigheden al onderdeel zijn van het curriculum of anderszins binnen het onderwijs.
Overweegt u samenwerking met het Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg (Nivel), om de zorgregistraties te verfijnen en specifieker te maken, zodat het aantal jongeren dat professionele hulp zoekt specifiek voor klimaatstress beter kan worden gemonitord en geanalyseerd?
Klimaatstress is geen DSM-5-diagnose. Daarom kan dit ook niet als zodanig door zorgverleners wordt onderscheiden en geregistreerd.
Gezien de verwachting van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat de gevolgen van klimaatverandering kunnen leiden tot een toename van jongeren en volwassenen die psychische hulpverlening nodig hebben, welke concrete strategieën zijn er ontwikkeld om de geestelijke gezondheidszorg voor te bereiden op de mogelijk toenemende vraag naar hulp en is er een toereikend hulpaanbod voor deze specifieke probematiek?
De verwachte toename van het aantal jongeren dat psychische hulpverlening nodig heeft als gevolg van klimaatstress, wordt volgens het RIVM veroorzaakt door het zichtbaarder worden van (de gevolgen van) klimaatverandering7. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 wordt met de aanpak «Mentale gezondheid van ons allemaal» gewerkt aan het versterken van de mentale gezondheid van onze samenleving.
Onderkent u dat het toevertrouwen van het initiatief voor klimaatacties aan jongeren zou kunnen leiden tot een verhoogde klimaatstress onder deze doelgroep? Vreest u niet dat het neerleggen van een dergelijke verantwoordelijkheid bij jongeren ervoor kan zorgen dat zij zichzelf persoonlijk verantwoordelijk gaan voelen voor verslechteringen in het klimaat, wat mogelijk resulteert in toenemende stress en psychische klachten?
Het initiatief voor klimaatactie wordt door het kabinet niet alleen toevertrouwd aan jongeren. Zoals eerder vermeld richt het huidige klimaatbeleid zich nadrukkelijk op álle actoren, zowel burgers, bedrijven als overheden. Een dergelijk appèl op breed nationaal draagvlak en medewerking draagt bij aan het vertrouwen van jongeren in het huidige klimaatbeleid en in hun eigen toekomst. Zie ook antwoord op vraag 4.
Hoe beoordeelt u de impact van twijfels over het krijgen van kinderen, zelfs als klimaatstress (nog) niet als directe oorzaak van de afname van de kinderwens kan worden beschouwd, op de Nederlandse bevolking op de lange termijn?
Er zijn niet voldoende gegevens beschikbaar om de conclusie te kunnen trekken dat klimaatstress leidt tot een afgenomen kinderwens. De wens om kinderen te krijgen is een persoonlijke afweging die uit veel aspecten bestaat. Zorgen voor de toekomst en het klimaat is één van de vele thema’s die hier invloed op hebben. Het is erg moeilijk om onderzoek te doen naar dit specifieke aspect en daar vervolgens conclusies uit te trekken.
Bent u voornemens om gericht onderzoek uit te voeren naar de mogelijke relatie tussen klimaatstress en een afgenomen kinderwens onder jongeren, zodat er wellicht wel een duidelijke conclusie kan worden getrokken over een verband? Indien uit dit onderzoek blijkt dat klimaatstress daadwerkelijk een impact heeft op de kinderwens van jongeren, welke concrete stappen overweegt u dan om dit aan te pakken en jongeren te ondersteunen bij het omgaan met deze zorgen en hun kinderwens?
Zie antwoord op vraag 12.
Overweegt u in het licht van de toenemende erkenning van de mentale effecten van klimaatverandering specifieke programma's of interventies te implementeren ter ondersteuning van jongeren met klimaatgerelateerde zorgen? Zo ja, kunt u concrete informatie verstrekken over deze programma's, inclusief de verwachte kosten en beoogde effectiviteit?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 zal volgend jaar een doorontwikkeling van de aanpak Mentale gezondheid van ons allemaal plaatsvinden. Hierin worden de actuele wensen en zorgen van jongeren besproken. Over verwachte kosten en beoogde effectiviteit kan in deze verkennende fase nog geen uitspraak worden gedaan.
Wordt er actief geluisterd naar feedback van jongeren zelf over hoe zij de klimaatcommunicatie ervaren? Zo ja, welke kanalen worden hiervoor ingezet en welke wijzigingen in de communicatiestrategie zijn doorgevoerd op basis van deze feedback, om de voorlichting en informatievoorziening positiever te maken?
Ja. Er is in opdracht van EZK afgelopen maanden door bureau Motivaction een flitspeiling onder jongeren gehouden waarin is onderzocht hoe jongeren tegen het klimaatvraagstuk aankijken en hoe ze over klimaatbeleid denken. De resultaten van het onderzoek zullen gebruikt worden als basis voor de jongerencampagne die in 2024 van start zal gaan. Het onderzoek is onlangs op rijksoverheid.nl gepubliceerd. Daarnaast spreken de jongeren ieder half jaar met de bewindspersoon voor Klimaat en Energie. Klimaatcommunicatie is hierbij meerdere keren aan de orde geweest en mede naar aanleiding hiervan zal de jongerencampagne in nauw overleg met de doelgroep worden opgezet.
Kunt u meer details verstrekken over de concrete resultaten of wijzigingen die zijn voortgekomen uit de halfjaarlijkse gesprekken met jongerenorganisaties? Op welke manieren heeft dit overleg bijgedragen aan de aanpassing van het beleid en de communicatiestrategie?
Bij deze gesprekken gaat het om een vrije en open dialoog, waarbij de jongeren zelf de agenda bepalen. Mede op verzoek van de jongeren worden de halfjaargesprekken niet verder geformaliseerd of ingekaderd. Zoals hierboven ook benoemd bij vraag 15 hebben de gesprekken er bijvoorbeeld toe geleid dat de jongerencampagne in nauw overleg met de jongeren zal worden vormgegeven.
Zijn er plannen om de evaluatie en feedback van jongeren te integreren in een bredere reflectie op de communicatiestrategie van de overheid met betrekking tot klimaat- en duurzaamheidszaken?
Wat betreft de communicatiestrategie zal in ieder geval de nieuwe jongerencampagne onder het label «Zet ook de knop om» in nauw overleg met jongeren zelf worden ontwikkeld. Daarnaast is de kernboodschap en het concept van de algemene klimaatcampagne «Zet ook de knop om» uitgebreid getest en besproken in panels van burgers en ondernemers. Hierbij waren ook enkele jongeren aanwezig, maar de panels hadden een bredere samenstelling omdat de algemene klimaatcampagne alle Nederlanders uit elke leeftijdscategorie moet aanspreken.
Hoe evalueert u de specifieke impact van de communicatie en beeldvorming van de overheid over de klimaatcrisis op de polarisatie in de samenleving en de effecten daarvan op de levens van jongeren? Zijn er specifieke maatregelen genomen of overwegingen gemaakt om de negatieve effecten van polarisatie door klimaatcommunicatie te verminderen?
De toename van polarisatie doet zich voor op verschillende maatschappelijke thema’s en binnen verschillende maatschappelijke domeinen. Er is dus sprake van een algemene trend in de samenleving. Het is daarom niet juist om de oorzaak van deze maatschappelijke polarisatie alleen te zoeken bij de communicatie van de overheid over toenemende klimaatverandering. Over de noodzaak om klimaatverandering tegen te gaan bestaat juist ook veel eensgezindheid. Zo is op initiatief van de Tweede Kamer en met een grote parlementaire meerderheid de Klimaatwet tot stand gekomen. Ook wordt bij nieuwe maatregelen steeds vaker het aspect van klimaatrechtvaardigheid meegenomen.
Het gebruik van Russisch uranium door kerncentrale Borssele |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er een langdurig contract is tussen Elektriciteits Produktiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ) en een Europese leverancier die gebruikt maakt van een Russische subcontractor? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er een langdurig contract is, waardoor EPZ een indirecte relatie heeft met Rusland. EPZ heeft deze indirecte relatie geëvalueerd. EPZ is daarbij helaas tot de conclusie gekomen dat er op de korte termijn geen alternatief is. We onderschrijven de conclusie van EPZ. Tegelijkertijd hebben we ook geconstateerd dat het, met het oog op de voorgenomen bedrijfsduurverlenging en de mogelijke bouw van twee nieuwe kerncentrales, wenselijk is te onderzoeken of en hoe we de indirecte afhankelijkheid van Rusland kunnen doorbreken en welke afwegingen daarbij zijn te maken. Wij zullen onder meer kijken naar het ontwikkelen van alternatieven om zoveel mogelijk gebruikt uranium te hergebruiken en ook de consequenties van eventueel niet-opwerken zullen nader in beeld gebracht worden.
Daarnaast is het kabinet op doorlopende basis in gesprek met partners binnen en buiten de EU over het verhogen van de druk op Rusland met nieuwe sanctiemaatregelen. Wat het kabinet betreft liggen alle opties op tafel, waarbij oog gehouden dient te worden voor leveringszekerheid en EU-eenheid.
Kunt u toelichten waarom u in antwoord op eerder gestelde vragen aangaf dat het vervoeren van Russisch nucleair materiaal naar EPZ onmogelijk zou zijn terwijl dit nu toch het geval blijkt te zijn?
In antwoord op uw eerdere vragen is aangegeven dat er geen vervoersvergunningen van kracht zijn die het mogelijk maken om nucleair materiaal uit Rusland naar EPZ te vervoeren. Hier is op dit moment nog steeds geen sprake van. EPZ heeft in haar brief gemeld dat in het gehele proces van het opwerken van gebruikte splijtstof één stap wordt uitgevoerd door een Russische subcontractor. Deze subcontractor levert met haar diensten het product vervolgens aan de leverancier van EPZ. Deze leverancier, die niet in Rusland zit, levert vervolgens de nucleaire brandstof aan EPZ. Voor dat vervoer is een vervoersvergunning noodzakelijk die door de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) wordt verleend. Alleen in het geval zich een weigeringsgrond voordoet, bijvoorbeeld als het algemene veiligheidsniveau van het vervoer onvoldoende is of als er sprake is van sancties, kan de ANVS weigeren een vervoersvergunning af te geven. Van een dergelijke weigeringsgrond is op dit moment echter geen sprake.
Was u ten tijde van bovenstaande uitspraak op de hoogte dat de leverancier van EPZ gebruikmaakt van een Russische subcontractor?1
In de beantwoording van eerdere Kamervragen is reeds aangegeven dat EPZ een indirecte relatie met Rusland heeft, welke dateert van voor de start van de oorlog. Tegelijkertijd is daarbij aangegeven dat EPZ deze indirecte relatie evalueert, waarvan de uitkomsten hierboven zijn toegelicht.2
Waarom was het mogelijk voor EPZ om in 2019 langdurige contracten te sluiten met levering vanuit Rusland?
EPZ heeft in 2019 een contract afgesloten met een Europese (niet-Russische) partij. EPZ heeft dus geen directe contracten met een partij uit Rusland. Het gaat hierbij om een processtap in het hergebruik van gebruikte brandstoffen. De Russische militaire agressie startte op 24 februari 2022. In reactie hierop heeft de EU sancties ingesteld om hier tegen op te treden. In 2019 golden er derhalve, net als nu, geen sancties voor de bewerking en transport van nucleaire brandstof vanuit Rusland. Voor de Europese partij was het dus mogelijk om een contract te sluiten met een Russische subcontractor.
Waren de Russische subcontractors bij de Europese leverancier al bekend ten tijde van bovenstaande onjuiste uitspraken?
Wij hechten eraan te benadrukken dat er geen onjuiste uitspraken zijn gedaan. Zoals hierboven aangegeven is op 14 februari jl. en op 11 mei jl. in de beantwoording van eerdere Kamervragen aangegeven dat EPZ de indirecte relatie met Rusland evalueert.
Deelt u de mening dat er een afhankelijkheid is ontstaan van Russische leveringen en komt u daarmee terug op de eerdere uitspraak dat er geen afhankelijkheid bestaat?2 Deelt u de mening dat dit zeer zorgelijk is?
In de beantwoording van Kamervragen is aangegeven dat er geen afhankelijkheid bestaat van Russisch uranium voor de elektriciteitsproductie. In dezelfde beantwoording is ook reeds aangegeven dat EPZ de indirecte relatie met Rusland evalueert. De indirecte afhankelijkheid ziet niet op uranium voor elektriciteitsproductie, maar op het hergebruik van uranium en de daarmee gepaard gaande vermindering van het radioactieve afval en inzet van natuurlijke grondstoffen. Tegelijkertijd is, zoals hierboven ook aangegeven, geconstateerd dat het wenselijk is te onderzoeken of en hoe we de indirecte afhankelijkheid kunnen doorbreken.
Kunt u toelichten waarom u zich volledig achter de verklaring van EPZ stelt over waarom er geen alternatief beschikbaar zou zijn voor Russisch uranium?
Het gaat om een processtap in het hergebruik van splijtstof. EPZ stelt in haar brief dat er de komende jaren nog geen alternatief is voor de specifieke stap voor het geschikt maken van het gebruikte uranium voor hergebruik. Het is een complex proces en er bestaan voor dit proces momenteel geen direct vergelijkbare alternatieven.
Er bestaat wel een andere manier voor het omgaan met gebruikte splijtstof en dat is directe opslag. Dit zou betekenen dat geen hergebruik plaatsvindt van de gebruikte splijtstoffen. Echter, dit houdt in dat de manier waarop nu de Nederlandse infrastructuur voor de opslag van radioactief afval is ingericht aanzienlijk veranderd zou moeten worden. Zoals in de beantwoording van het schriftelijke overleg is geschetst is dat dit op de korte termijn niet realiseerbaar.
Bent u bereid de evaluatie van EPZ onafhankelijk te laten toetsen?
Zoals in de beantwoording van het schriftelijk overleg4 en hierboven is gemeld, zal bekeken worden of er alternatieven zijn voor deze stap ten behoeve van het hergebruik van gebruikte uranium. Hierbij zal ook de evaluatie die EPZ heeft uitgevoerd getoetst worden.
EPZ zal ook zelf onderzoek doen naar de brandstofcyclus, waaronder of de huidige brandstofcyclus met opwerking kan worden voortgezet na 2033. Dit is onderdeel van de technische haalbaarheidsstudies die EPZ gaat uitvoeren in het kader van een mogelijke bedrijfsduurverlenging.
Hoe beoogt u deze afhankelijkheid in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u duidelijkheid bieden over de banden met MSZ Machinery Manufacturing Plant JSC, gevestigd in Rusland, met kerncentrale Borssele? Bent u zich ervan bewust dat de Oekraïense regering aangeeft dat deze fabriek militaire producten heeft gemaakt en geleverd voor de Oekraïense invasie?
Het kabinet doet in zijn algemeenheid geen uitspraken over bedrijfsvertrouwelijke informatie. Het kabinet is bekend met wat de Oekraïense regering aangeeft over MSZ Machinery Manufacturing Plant JSC.
Gaat u deze bevindingen over de Russische subcontractor van kerncentrale Borssele opnemen in de volgende Actualisering beleidskader, in tegenstelling tot de versie van vorig jaar?3
In een volgende actualisering van het beleidskader voor de opwerking van radioactief afval zullen de bevindingen van de evaluatie van EPZ, evenals de aangekondigde acties om naar alternatieven te kijken die in de beantwoording van het schriftelijk overleg zijn gemeld meegewogen worden.
Gaat u uw beleidsuitgangspunt voor de voorkeur voor opwerking van verbruikte splijtstof heroverwegen met de kennis van de lock-in van EPZ met de Russische subcontractor? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het kabinet geldt nog steeds de voorkeur om verbruikte splijtstof op te werken. Zeker ook met de komst van eventuele nieuwe kerncentrales is dit de meest gewenste manier, omdat daarbij minder radioactief afval ontstaat en hergebruik wordt bevorderd. Zoals hierboven aangegeven zal bekeken worden of en hoe we de indirecte afhankelijkheid van Rusland kunnen doorbreken. Hierbij zullen de consequenties van eventueel niet-opwerken nader in beeld gebracht worden.
Kunt u aangeven of kerncentrale-exploitanten in Japan en Frankrijk ook ERU-splijtstof inzetten? Laten zij het RepU ook in Rusland bewerken? Zo ja, hoe evalueren zij deze relatie met Rusland in het licht van de Russische agressie in Oekraïne?
Zover bij ons bekend maken zowel kerncentrale-exploitanten in Frankrijk als Japan gebruik van het opwerken en hergebruiken van uranium. Op welke wijze zij dit precies doen is bij ons niet bekend en is bovendien bedrijfsvertrouwelijke informatie.
Het bericht ‘Bewoners De Olmenhof over vertrek uit flat: ‘Ik kan bij Leger des Heils gaan aanbellen' |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat vindt u van het bericht «Bewoners De Olmenhof over vertrek uit flat: «Ik kan bij Leger des Heils gaan aanbellen»?1
Het is altijd vervelend als mensen gedwongen hun woonruimte moeten verlaten. Dit leidt tot woononzekerheid, zeker in deze tijden van enorme schaarste aan woningen.
Bent u het eens met de stelling dat bewoners van De Olmenhof absoluut niet op straat of in de opvang terecht mogen komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunt u dat voorkomen?
Op voorhand was het de toekomstige bewoners bekend dat de woonruimte tijdelijk beschikbaar zou zijn en dat zij een tijdelijke huurovereenkomst aangingen. De bewoners hebben de tijd gehad om op zoek te gaan naar andere woonruimte en hebben zich kunnen inschrijven op de wachtlijst voor een reguliere woning. Ik onderken dat het momenteel lastig is om andere woonruimte te vinden. Ik doe er alles aan om samen met gemeenten en provincies vaart te maken met het bouwen van meer (betaalbare) woningen. Daarnaast wordt er ingezet op de bouw van flexwoningen zodat spoedzoekers snel gehuisvest kunnen worden.
Bent u het eens met de stelling dat de bewoners van De Olmenhof door de wooncrisis gedupeerd zijn en derhalve (ook) een verantwoordelijkheid van de (lokale) overheid zijn? Zo ja, wat moet de (lokale) overheid volgens u voor hen doen? Zo nee, wie is er dan verantwoordelijk?
Ik verwacht van gemeenten dat zij zorgen voor uitbreiding van de betaalbare woningvoorraad door middel van nieuwbouw, het beter benutten van de bestaande woningvoorraad en door flexwoningen te bouwen voor onder andere spoedzoekers. Daarnaast is er de regulering van het betaalbare deel van de voorraad in relatie tot inkomensgroepen. Het kabinet stuurt hierop door het hernemen van de regie op de volkshuisvesting, zoals tot uiting komt met het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting dat ik voornemens ben begin volgend jaar aan uw Kamer aan te bieden.
Bent u het eens met de stelling dat de bewoners van De Olmenhof minimaal recht hebben op vervolghuisvesting? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De verhuurder is niet wettelijk verplicht vervolghuisvesting te vinden voor de huurders. De huurovereenkomst is tijdelijk en beide partijen weten dit vooraf. Het is aan de betrokken partijen om wel of geen vervolghuisvesting te organiseren.
Bent u het eens met de stelling dat huurders na een lange huurperiode bescherming zouden moeten krijgen? Zo ja, wanneer gaat u de wet- en regelgeving hierop aanpassen? Zo nee, waarom niet?
In de casus die de aanleiding voor deze vragen is, wordt verhuurd onder de Leegstandwet. Bij verhuur onder de Leegstandwet is geen sprake van huurbescherming, aangezien een woning op termijn wordt verkocht of leeg moet worden opgeleverd vanwege sloop of vernieuwbouw. De gemeente controleert bij de vergunningsaanvraag vooraf of aan de vereisten is voldaan en beoordeelt bij een verlenging van een vergunning voor tijdelijke verhuur op grond van komende sloop of vernieuwbouw of deze plannen nog aannemelijk kunnen worden gemaakt. Indien een gemeente in dat geval twijfelt of deze plannen haalbaar zijn kan zij ertoe besluiten de vergunning niet te verlengen. Hiermee wordt oneigenlijk gebruik van de Leegstandwet voorkomen. Om te voorkomen dat een woning of een gebouw in afwachting van sloop of vernieuwbouw een tijdje leeg komt te staan, kan men gedurende een maximale periode van zeven jaar gebruik maken van tijdelijke verhuur onder de Leegstandwet. Bij woonruimte in een gebouw, dat blijkens zijn constructie dan wel inrichting bestemd is voor doeleinden van groepsgewijze huisvesting, betreft dit maximaal tien jaar. Zo kan er optimaal gebruik worden gemaakt van de bestaande woningvoorraad. Het gaat om aanbod dat we hard nodig hebben en dat er zonder de Leegstandwet niet zou zijn geweest. Huurbescherming ligt bij verhuur onder de Leegstandwet dus niet in de rede en daarom zal de wet op dit punt niet worden gewijzigd.
Bent u het eens met de stelling dat een groep woningzoekenden niet ingeruild mag worden voor een andere groep woningzoekenden?
De vergunning voor het verhuren via de Leegstandswet heeft zijn maximale termijn bereikt. De woningen kunnen daarom via de Leegstandswet niet opnieuw verhuurd worden. Uit de media valt op te maken dat het pand hierna mogelijk gebruikt zal worden voor de opvang van Oekraïense ontheemde mensen. In dat geval gaat het om tijdelijke opvang en niet om een situatie met een huurovereenkomst. Het is aan de lokale partijen om te bepalen wat er nu gaat gebeuren met het pand.
Wat vindt u ervan dat deze bewoners ook nog eens te maken hebben met achterstallig onderhoud?
Een gebouw dat gesloopt gaat worden, wordt over het algemeen niet meer onderhouden zoals dat gebeurt bij andere panden. Indien er ernstige gebreken zijn, kunnen de bewoners wel terecht bij de Huurcommissie. De Huurcommissie doet dan uitspraak of het onderhoud alsnog uitgevoerd moet worden.
Herkent u dat woningzoekenden niet alleen in dit complex maar ook elders in het land tegen elkaar opgezet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, voelt u zich daar medeverantwoordelijk voor? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Het is bekend dat er door het woningtekort veel woningzoekenden zijn die met elkaar in concurrentie zijn voor woonruimte. Daarom zet ik in op het zo snel mogelijk uitbreiden van de woningvoorraad. In deze tijden van schaarste op de woningmarkt moeten de meest kwetsbare mensen beschermd worden. Daarom zet ik via de Wet Versterking Regie op de Volkshuisvesting in op verdeling van bestaande woningen over urgente groepen.
Bent u het eens met de stelling dat de situatie waarin bewoners van De Olmenhof zich bevinden, geen incident is maar veel vaker voorkomt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat huurders niet meer gezien worden als «wegwerpproducten»?2, 3, 4, 5, 6
Ik zie mensen niet als wegwerpproducten. Ik ben bekend met het feit dat er gebruik wordt gemaakt van tijdelijke verhuur onder de Leegstandwet. Voor die situaties waarvoor dat instrument is bedoeld, zie ik dit als goede oplossing om leegstand te voorkomen en elke woning te gebruiken nu daar zo een groot tekort aan is.
Wat zegt u tegen studenten die geen vervolghuisvesting kunnen vinden en in hun examenjaar zitten?
De huurders van De Olmenhof wisten op voorhand dat de woonruimte die zij huurden tijdelijk beschikbaar zou zijn. Zij hebben de tijd gehad om te zoeken naar een andere woning of kamer, maar ik begrijp dat dat met de huidige druk op de woningmarkt lastig is. Met het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting 2022–2030 zet ik me samen met het Ministerie van OCW, gemeenten, hogeronderwijsinstellingen, studentenhuisvesters, Nuffic en studenten in voor voldoende studentenhuisvesting. Doel is om te komen tot een uitbreiding van 60.000 betaalbare studentenwoningen in de periode 2022–2030.
Hoe vaak komt het voor dat huurders na een lange periode alsnog op straat worden gezet?
Hier zijn geen gegevens over beschikbaar. Als huurders een lange periode ergens hebben kunnen wonen, waarbij ze wisten dat het tijdelijk is, hebben zij ook een lange periode gehad om andere woonruimte te zoeken en wachttijd op te bouwen voor een andere huurwoning.
Bent u het eens met de stelling dat de Leegstandwet aangepast moet worden om situaties als deze te voorkomen? Zo ja, neemt u dit mee in de evaluatie van de Leegstandwet? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel woningen en gebouwen worden momenteel verhuurd onder de Leegstandwet?
Recente cijfers hierover zijn er niet.
Bent u het eens met de stelling dat bij verhuur onder de Leegstandwet huurders vanuit het recht op behoorlijke huisvesting meer woonzekerheid en rechtsbescherming moeten krijgen? Zo nee, kunt u dan uitleggen waarom dat vanuit het recht behoorlijke huisvesting niet problematisch is? Zo ja, hoe gaat u die huurders meer woonzekerheid en rechtsbescherming bieden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om contact op te nemen met de bewoners van De Olmenhof om hun kant van het verhaal aan te horen?
Het is aan de betrokken lokale partijen om aan een juiste naleving van de wet- en regelgeving te voldoen en een passende oplossing te vinden.
Bent u het eens met de stelling dat deze en vele andere bewoners geen kant op kunnen (het alternatief is buiten slapen of de opvang) en daarom dus uit noodzaak wel onder de Leegstandwet moeten huren?
Ik begrijp dat er schaarste is aan woningen en niet iedereen een passende woning heeft. Echter juist door het gebruik van de Leegstandwet de bewoners in ieder geval tijdelijk een dak boven hun hoofd hebben. Er is behoefte aan veel meer betaalbare woonruimte, daarom zet ik in op het zo snel mogelijk uitbreiden van de woningvoorraad.
Bent u het eens met de stelling dat mensen die via de Leegstandwet moeten huren (vanwege het ontbreken van een alternatief zoals in De Olmenhof), onder de (nieuwe) definitie van dakloosheid vallen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Dat ben ik niet met u eens. Naast de data die het CBS periodiek als schatting oplevert van het aantal dakloze mensen, werken het Rijk en partijen uit het veld aanvullend aan een aantal andere monitoringsinstrumenten om het aantal dak- en thuisloze mensen beter in beeld te brengen, waaronder de ETHOS-light tellingen. Mensen die woonruimte huren onder de Leegstandswet worden daarbinnen niet meegeteld als dak- of thuisloos.
Bent u het eens met de stelling dat huren onder de Leegstandwet niet voldoet aan een thuis zoals dat vanuit het recht op behoorlijke huisvesting gedefinieerd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de Leegstandwet op basis van die definitie van een thuis aanpassen?
Ik ben niet voornemens om de Leegstandswet aan te passen. Idealiter zouden mensen een reguliere woonruimte huren met een regulier huurcontract. Er zijn echter altijd mensen die voor een korte periode woonruimte zoeken, waarvoor huren via de Leegstandswet een uitkomst is. In deze tijden van schaarste op de woningmarkt biedt wonen via de Leegstandswet tijdelijk een oplossing.
Is er onderzoek gedaan naar de gevolgen voor de mentale gesteldheid van mensen die onder de Leegstandwet moeten huren? Zo nee, bent u bereid om daar onderzoek naar te verrichten? Zo ja, kunt u dat onderzoek met de Kamer delen?
Nee, een dergelijk onderzoek is niet gedaan. De relatie tussen de door u genoemde factoren zijn niet inzichtelijk te maken. Zonder verhuur onder de Leegstandwet kunnen woningen en gebouwen in afwachting van sloop of vernieuwbouw niet worden gebruikt voor tijdelijke verhuur en staat het onnodig leeg. Andersom zou ook geredeneerd kunnen worden dat juist door het gebruik van de Leegstandwet meer aanbod beschikbaar komt en mensen die dreigend dakloos worden nu tijdelijk een dak boven hun hoofd hebben.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden en gelieve niet te clusteren?
De vragen zijn zo veel als mogelijk separaat beantwoord.
Het bericht ‘Universiteit Leiden keurt demonstratie locatie Wijnhaven af’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Universiteit Leiden keurt demonstratie locatie Wijnhaven af»?1
Ja.
Vindt u ook dat het zonder toestemming demonstreren in gebouwen of op terreinen van een universiteit bij gevoelige onderwerpen als de situatie in Israël en Gaza tot sterke gevoelens van onveiligheid bij studenten kan leiden, in dit geval bij Joodse studenten? Welke middelen heeft de universiteit om te voorkomen dat studenten en personeelsleden bij herhaling tot zulke ontoelaatbare acties overgaan?
Ik kan mij voorstellen dat demonstraties in gebouwen of op terreinen van een universiteit gevoelens van onveiligheid kunnen oproepen bij studenten en medewerkers, en in het geval van de situatie op de Universiteit Leiden bij Joodse studenten en medewerkers. Laat ik voorop stellen dat iedereen zich veilig moet kunnen voelen in het onderwijs en op de onderwijsinstelling. Antisemitisme, moslimhaat en elke andere vorm van discriminatie is volstrekt onacceptabel.
Hoger onderwijsinstellingen dragen zorg voor het borgen van een veilige omgeving voor al hun studenten en medewerkers. Universiteiten hebben, passend bij de context van hun instelling, nadere regels over de wijze waarop er demonstraties kunnen plaatsvinden op hun campussen. Bij demonstraties in gebouwen of op terreinen van onderwijsinstellingen is het van belang dat deze plaatsvinden binnen de grenzen van de wet en met inachtneming van de huisregels en gedragscodes van de instelling. Huisregels en gedragscodes dienen bij te dragen aan een veilige leer- en werkomgeving waarbinnen geen plaats is voor welke vorm van discriminatie dan ook.
Bij het overtreden van huisregels kunnen zowel tijdens als nadien maatregelen worden genomen, die afhangen van de ernst van de overtreding en de relatie met de universiteit. Het is aan de universiteit om dergelijke casuïstiek proportioneel af te handelen, waar nodig daarbij de daartoe bevoegde partijen in te schakelen en bij strafbare feiten aangifte te doen bij de politie.
Daarbij is het ook van belang dat instellingen zich nadrukkelijk uitspreken tegen alle vormen van discriminatie, racisme, antisemitisme en moslimhaat. Voorts kunnen zij open en verbindende gesprekken stimuleren en ondersteunen. Diverse universiteiten en hogescholen hebben bijeenkomsten georganiseerd en initiatieven genomen om het moeilijke gesprek over het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden te faciliteren. Ik vind het belangrijk dat we deze moeilijke gesprekken over het conflict op een respectvolle wijze op de instellingen blijven voeren. De academische gemeenschap heeft daarin tevens een belangrijke rol om dit conflict van context en duiding te voorzien door middel van haar wetenschappers en hun inzichten.
Bent u ermee bekend dat door Students for Palestine eerder flyers zijn verspreid waarin solidariteit werd betuigd met de terreuraanslagen van Hamas in Israël («Al-Aqsa Flood») en dat daarbij ook gewraakte teksten over de «bevrijding» van Palestina zijn gebruikt en deelt u de opvatting van het bestuur van de universiteit dat geen tolerantie kan bestaan voor bijeenkomsten waar haat en terreur gesteund worden?
Ik ben ermee bekend dat deze flyers zijn verspreid. Alle universiteiten staan voor een veilige leer- en werkomgeving. Daarom kan er op geen enkele instelling tolerantie bestaan voor bijeenkomsten waar haat en terreur worden gesteund.
Kunt u aangeven wat het bestuur van de universiteit Leiden in vervolg op het websitebericht heeft gedaan om onacceptabele uitingen daadwerkelijk te stoppen en te voorkomen en bent u bereid in overleg te treden met het bestuur om te bezien wat nodig is om herhaling effectief te voorkomen?
De voorzitter van het College van Bestuur heeft aangegeven dat het uitdelen van pamfletten waarin geweld wordt verheerlijkt niet is toegestaan op de universiteit en dat het concrete maatregelen neemt tegen het verspreiden ervan. Zo heeft de beveiliging van de universiteit de opdracht gekregen om scherp op te letten dat dit niet gebeurt en mocht iemand het toch proberen, diegene dan direct te sommeren om daarmee te stoppen. Daarbij heeft het College van Bestuur mij laten weten dat de universiteit, als gevolg van de toegenomen spanningen, de beveiliging op de locaties heeft verscherpt. Ook heeft de universiteit een taskforce ingesteld die kennisdeling over het conflict zal stimuleren en coördineren, en docenten een helpende hand zal reiken wanneer zij het conflict in hun colleges bespreken, waarvoor ook een webpagina is ingericht2. De Universiteit Leiden heeft tevens laten weten de gang van zaken te evalueren en ik ga er vanuit dat de universiteit opvolging zal geven aan de bevindingen die hieruit naar voren zullen komen en dat de universiteit zich blijft inzetten om respectvolle gesprekken en samenkomsten over ingewikkelde en gevoelige thema’s te bevorderen in haar gebouwen. Ik zie op dit moment in het handelen van het bestuur van de universiteit in deze casus en de follow-up daarvan geen aanleiding voor een nader overleg.
Is het mogelijk om personen of organisaties die aan universiteiten tijdens bijeenkomsten steun betuigen aan terroristische organisaties de mogelijkheid te ontzeggen verdere activiteiten te ontplooien en bent u bereid te verkennen wat nodig is om universiteiten hierin verder te ondersteunen?
Universiteiten hanteren huisregels en gedragscodes om zo een veilige leer- en werkomgeving te borgen en te voorkomen dat individuen of groepen zich onveilig voelen op de instelling. Als daar aanleiding voor is, kunnen en zullen universiteiten hun huisregels en gedragscodes aanpassen. Indien huisregels en gedragscodes worden overtreden kunnen instellingen daar op verschillende manieren tegen optreden. Dit is afhankelijk van de situatie en de relatie die personen of organisaties met de universiteit hebben. Het is aan de instellingen om casuïstiek proportioneel af te handelen, waar nodig de daartoe bevoegde partijen hierbij in te schakelen en bij (vermoedens van) strafbare feiten aangifte te doen bij de politie. Universiteiten zijn bekend met deze procedures.
In het hoger onderwijs werken universiteiten en hogescholen samen aan een veilige leer- en werkomgeving via het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs en via het netwerk van integrale veiligheidsadviseurs van de Universiteiten van Nederland (UNL). Langs die weg ondersteunen zij elkaar door het ontwikkelen en delen van expertise, het bespreken van casuïstiek en het opstellen van methodieken en handreikingen op de vele aspecten van veiligheid. Momenteel voer ik actief het gesprek met onder meer studenten, docenten, wetenschappers en onderwijsbestuurders over de impact van het conflict en hoe zij daarmee omgaan. Ook langs die weg worden kennis en ervaringen onderling gedeeld.
Klopt het dat de groep Students for Palestine opnieuw organisator is van een serie bijeenkomsten aan de universiteit Leiden en hoe waarborgt de universiteit dat, in overeenstemming met de huisregels, geen overlast ontstaat voor Joodse studenten?
Ja, navraag bij de Universiteit Leiden leert dat dit het geval is. De universiteit staat bijeenkomsten toe die volgens haar huisregels worden aangevraagd. De universiteit houdt een vinger aan de pols en zal ingrijpen indien daarvoor aanleiding is. Dat kan ertoe leiden dat vervolgbijeenkomsten geen doorgang meer kunnen vinden. Het College van Bestuur van universiteit Leiden heeft aangegeven erop toe te zien dat er ruimte blijft voor constructieve discussies en dat dergelijke samenkomsten rustig verlopen, en er geen onveilige situatie ontstaat voor individuen of groepen.
Een onderwijsinstelling is bij uitstek ook de plaats waar ruimte moet zijn en blijven voor gesprekken en debatten over gevoelige en complexe thema’s. Ik roep daarom docenten en instellingen op om het gesprek over het conflict te blijven faciliteren en zo te zorgen voor verbinding.
Vindt u ook dat bij het waarborgen van de veiligheid van studenten de locatie van demonstraties een relevant gegeven is en bent u bereid te bevorderen dat demonstraties als die van Students for Palestine in ieder geval niet plaatsvinden in gebouwen waar veel Joodse studenten verblijven of wonen?
Het staat buiten kijf dat iedereen zich veilig moet kunnen voelen in het onderwijs. Er is binnen het onderwijs geen enkele plek voor antisemitisme, moslimdiscriminatie en elke andere vorm van discriminatie. Bij het waarborgen van de veiligheid is het aan de Universiteit Leiden in dit geval om te wijzen op de huisregels en zorg te dragen voor de handhaving hiervan en om met organisatoren van bijeenkomsten afspraken te maken over het verloop.
Bent u bereid deze vragen met het oog op de urgente veiligheidssituatie van de Joodse studenten zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ik heb getracht aan uw verzoek te voldoen. Met het verzamelen van de benodigde gegevens ging echter enige tijd gemoeid.
De huisartsenzorg in Brunssum |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Wat is, naar aanleiding het wegvallen van een huisartsenpraktijk door de schorsing van de huisarts, uw reactie op de problemen met de huisartsenzorg in Brunssum?1
De ontstane situatie van de huisartsenzorg in Brunssum vind ik vervelend voor de betrokken patiënten. Huisartsenzorg vormt een belangrijke schakel in de eerstelijnszorg in Nederland. Daarom is het belangrijk dat iedere inwoner in Nederland toegankelijke huisartsenzorg tot zijn of haar beschikking heeft.
Waarom is de zoektocht naar een nieuwe huisarts niet eerder gestart, aangezien de rechtszaak tegen de huisarts al langer liep?
De IGJ heeft mij laten weten dat de casus nog bij de rechter lag en er geen beroepsbeperkende maatregelen voor de betreffende huisarts waren. De huisarts was nog niet onherroepelijk veroordeeld en tot op dat moment was de continuïteit van de huisartsenzorg voor de patiënten populatie gewaarborgd. Zodoende was er geen reden om eerder een zoektocht naar een nieuwe huisarts te starten.
Op basis van het onderzoek naar een nieuw signaal over een recente gebeurtenis heeft de IGJ echter gemeend per direct te moeten ingrijpen en de betreffende huisarts op 25 augustus 2023 een last tot onmiddellijke onthouding van beroepsactiviteiten (LOOB) opgelegd. Vanaf dat moment mocht de betreffende huisarts per direct niet meer werken als arts, totdat het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg over dat handelen heeft geoordeeld.
In eerste instantie is het in die situatie aan de praktijkhouder in zijn hoedanigheid als zorgaanbieder om zorg te dragen voor de continuïteit van zorg. Daarnaast hebben de zorgverzekeraars een wettelijke zorgplicht. Dit betekent dat hun verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. De IGJ heeft de huisarts gemeld dat hij als zorgaanbieder zelf moet zorgdragen voor de continuïteit van zorg van zijn praktijk en patiënten hierover moet informeren. De zorgaanbieder en de preferente zorgverzekeraar zijn vanaf dat moment op zoek gegaan naar een structurele oplossing. Waar dat mogelijk was, hebben ook de omliggende praktijken hieraan bijgedragen.
Waarom was het überhaupt mogelijk voor de huisarts om door te werken na de initiële veroordeling voor seksueel misbruik, waardoor er nog meer misbruik kon plaatsvinden?2
De IGJ heeft mij laten weten dat na de uitspraak in eerste aanleg van de Rechtbank Limburg van 31 oktober 2022 de huisarts in hoger beroep is gegaan. Daarmee is er een schorsende werking op de tenuitvoerlegging ontstaan. Daarnaast heeft de rechtbank in haar uitspraak geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een beroepsverbod op te leggen in afwachting van een (mogelijk) hoger beroep.
Hoe moet de ontstane situatie voor de patiënten van de gesloten praktijk worden opgelost, aangezien veel andere praktijken in Brunssum een patiëntenstop hebben en praktijken buiten Brunssum voor patiënten die afhankelijk zijn van het OV vaak niet goed bereikbaar zijn?
De primaire verantwoordelijkheid voor de continuïteit van zorg ligt zoals gezegd bij de praktijkhouder en de zorgverzekeraar. In «acute» situaties zoals in de casus van Brunssum is samenwerking tussen de zorgverzekeraar, regionale huisartsenorganisatie en de andere huisartsen in de omgeving van belang. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 hebben de zorgaanbieder, de zorgverzekeraar en waar dat mogelijk was ook de omliggende praktijken bijgedragen aan de waarborging van de continuïteit van huisartsenzorg van de betreffende patiëntenpopulatie. Samenwerking tussen lokale en regionale partijen blijft ook belangrijk voor het realiseren van een structurele oplossing in de huisartsenpraktijk in Brunssum.
Bent u bereid om zich samen met zorgverzekeraars en de lokale huisartsen in te zetten om ervoor te zorgen dat er weer een nieuwe huisartsenpraktijk in Brunssum komt, zodat patiënten weer een huisarts op loop- of fietsafstand hebben?
Zoals hiervoor is aangegeven, ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de toegankelijke huisartsenzorg bij de zorgaanbieder en de verzekeraar. Daarnaast is op regionaal niveau een goede samenwerking tussen de zorgaanbieder, zorgverzekeraar, regionale huisartsenorganisaties en omliggende huisartsenpraktijken van belang om de continuering van de huisartsenzorg voor de patiëntenpopulatie te waarborgen, ook bij dit soort acute situaties. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid span ik mij er, samen met het veld, voor in dat de huisartsenzorg toegankelijk is. Voorbeelden van dit soort acties zijn het anders inrichten van de avond-, nacht-, en weekendzorg, het mogelijk maken van meer tijd voor de patiënt voor elke huisartsenpraktijk, en het opstellen van een handreiking huisvesting huisartsen en gezondheidscentra. Deze afspraken komen onder andere terug in het Integraal Zorg Akkoord (IZA).