Het spoorproject in Delft |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Spoorproject brengt Delft in financiële nood»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de weigering om uitstel van betaling van 32 miljoen euro te verlenen en 5 miljoen euro aan meerkosten op het project kwijt te schelden Delft dichter bij een artikel 12-status brengt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dit is niet aan IenM om over te oordelen. De financiële status van de gemeente Delft is het resultaat van alle financiële verplichtingen die de gemeente Delft de afgelopen jaren is aangegaan en niet alleen van de verplichtingen die de gemeente ten behoeve van de spoortunnel en het stadsvernieuwingsproject Spoorzone Delft is aangegaan.
Het door de gemeente gewenste renteloze uitstel van betaling en gedeeltelijke kwijtschelding van door de gemeente verschuldigde bijdragen aan het spoortunnelproject zijn niet mogelijk. Het behoort niet tot de mogelijkheden van IenM om een renteloze lening aan de gemeente Delft te verstrekken om de gevolgen van tegenvallende grondopbrengsten voor Delft te compenseren.
IenM is door de regio in 2004 gevraagd om deel te nemen in het o.a. door de gemeente gewenste spoortunnelproject met een eenmalige bijdrage van € 344 miljoen waarbij de regio zelf voor eigen kosten en risico de aanbesteding en de bouw van de spoortunnel ter hand zou nemen. Inmiddels bedragen de uitgaven van het Rijk voor de spoortunnel Delft in totaal € 552 miljoen. Eerdere verzoeken van de gemeente aan het Rijk voor het opvangen van opgetreden risico’s als ook in 2008 voor het overnemen van de verantwoordelijkheid voor de bouw van de spoortunnel, nadat door de regio was aangegeven dat de regio de risico’s van het project niet meer kon dragen, zijn door het Rijk gehonoreerd. IenM heeft daarmee ruimschoots haar deel bijgedragen om de financiële problematiek rond de bouw van de spoortunnel op te lossen.
Klopt het in het artikel gestelde dat indien Delft een artikel 12-status krijgt, het nog maar de vraag is of Delft dan nog meebetaalt aan toekomstige meerkosten in het spoortraject, en of er toestemming komt voor leningen om de 32 miljoen euro aan u terug te betalen?
Nee. De door de gemeente Delft aangegane verplichtingen inzake de spoortunnel zijn vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. Een eventuele artikel-12 status doet niet af aan de financiële verplichtingen van de gemeente. Het klopt dat eventuele nieuwe meerkosten in het spoortunnelproject niet voor rekening van de gemeente komen. In 2008 heeft het Rijk op verzoek van Delft de volledige verantwoordelijkheid voor de bouw van de spoortunnel overgenomen van de gemeente. In ruil hiervoor heeft Delft zich verplicht om maximaal 5 miljoen euro aan eventuele meerkosten bij te dragen. Deze meerkosten hebben zich al eerder voorgedaan en de gemeente dient de 5 miljoen euro te betalen. Alle overige meerkosten en eventuele toekomstige meerkosten komen dus al voor rekening van het Rijk.
Is er naar uw mening in dit geval sprake geweest van aansporingen van de gemeente Delft door Rijk en/of provincie om de bewuste (woning)bouwlocatie te ontwikkelen, zoals volgens het rapport «Grond, geld en gemeenten» van de Raad voor de financële verhoudingen in veel gevallen is gebeurd?2
Nee, het spoortunnelproject is door de regio aan het Rijk voorgelegd met het verzoek om deel te nemen met een eenmalige financiële bijdrage. Van aansporingen vanuit het Rijk is daarbij geen sprake geweest.
Wilt u een reactie geven op de aanbevelingen uit het rapport «Grond, geld en gemeenten»? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft uw Kamer in het wetgevingsoverleg van de Omgevingswet van 1 en 8 juni 2015 een beleidsbrief over het grondbeleid toegezegd. (zie het verslag van het Wetgevingsoverleg Kamerstukken II, 2014/15, 33 962, nr. 101, p. 42). De Minister wil het debat over grondbeleid in het kader van de Aanvullingswet grondeigendom voeren. In de toegezegde beleidsbrief zal ook het advies «Grond, geld en gemeenten» van de Raad voor de Financiële Verhoudingen aan de orde komen, althans voor zover dat advies de verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Milieu betreft. De meeste aanbevelingen houden verband met de regeling van de grondexploitatie in het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV). Het Ministerie van BZK werkt samen met de Commissie BBV – waarin o.a. de VNG is vertegenwoordigd – aan een vernieuwing van het BBV. De Commissie BBV zal het advies van de Raad voor de Financiële Verhoudingen daarbij betrekken.
De rol van Nederland in het faciliteren van belastingontwijking vanuit Griekenland |
|
Harry van Bommel |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Nederland belastingontwijking vanuit Griekenland faciliteert door middel van brievenbusfirma’s?
Ja, dat gebeurt ook niet. Activiteiten van (ook Griekse) internationale concerns kunnen via Nederlandse vennootschappen gefinancierd worden. In een dergelijk geval ontvangen zij vergoedingen voor die investeringen in de vorm van dividenden, rente en royalty’s. Het is niet mogelijk via dit soort vennootschappen de winst in andere landen te verminderen. De afdracht van winstbelasting in Griekenland wordt hierdoor dan ook niet verlaagd. Het beeld dat Nederland belastingontwijking zou faciliteren door middel van brievenbusfirma’s herken ik dan ook niet.
Kunt u bevestigen dat Griekenland 1,7 miljoen euro belasting is misgelopen in de afgelopen twee jaar doordat het mijnbouwbedrijf Eldorado Gold via een Nederlandse brievenbusfirma belasting ontweek?1
Ik kan op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen informatie geven over individuele belastingplichtigen. Evenmin kan ik een overzicht geven van Griekse bedrijven die in Nederland als vennootschap geregistreerd staan, nog daargelaten dat er geen registratie plaatsvindt op basis van een dergelijk nationaliteitscriterium. Zonder in strijd te komen met die bepaling kan ik wel een reactie geven op algemene vragen over de fiscale behandeling van Griekse bedrijven met een Nederlandse aandeelhouder.
Er is geen aanleiding te veronderstellen dat Griekse winstbelasting kan worden ontweken door het opnemen van een Nederlands lichaam in een internationale structuur. Griekenland past net als Nederland de OESO-verrekenprijsregels toe. Op basis van deze regels wordt winst belast in het land waar risico’s worden gelopen en de belangrijkste functies worden uitgeoefend: waar de waarde wordt gecreëerd.
Voor zover de inhouding van Griekse bronheffing op dividenden of rente wordt voorkomen, is dat in elk geval geen gevolg van Nederlandse wetgeving. Ook ligt het niet voor de hand dat de oorzaak ligt in het bilaterale belastingverdrag tussen Nederland en Griekenland, nu het daarin overeengekomen bronbelastingtarief op dividenden en rente niet substantieel afwijkt van dat in de meeste andere verdragen die Griekenland heeft gesloten.
Voor zover Griekenland geen bronbelasting inhoudt op grond van de Moeder-dochterrichtlijn of de Interest en Royalty richtlijn, wijs ik erop dat deze richtlijnen de toepassing van nationale (in dit geval Griekse) anti-misbruikmaatregelen toelaat.
Indien Griekenland voor de toepassing van die anti-misbruikmaatregel informatie uit Nederland nodig heeft, werkt Nederland op basis van het belastingverdrag tussen onze twee landen uiteraard mee aan verstrekking van die informatie.
Kunt u een overzicht geven van Griekse bedrijven die in Nederland als vennootschap geregistreerd staan, en daarbij aangeven welke van deze bedrijven als brievenbusfirma aangemerkt kunnen worden?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het feit dat het Nederlandse trustkantoor TMF een persbericht heeft uitgegeven dat Griekse bedrijven aanspoort om zich fiscaal in Nederland te vestigen?3
Het staat eenieder, en dus ook trustkantoren, vrij zich positief uit te laten over het Nederlandse vestigingsklimaat. Belastingontwijking via lege brievenbusfirma’s wordt niet gefaciliteerd door Nederland.
Erkent u dat de belastingontwijking die Nederland faciliteert een wissel trekt op de Griekse begroting, en gelijktijdig het MKB in Griekenland onder druk zet door de stijgende belastingdruk?4
Nee. Zoals bekend hebben belastingontwijking en grondslaguitholling door multinationale ondernemingen internationaal de aandacht. Nederland werkt in OESO en EU-verband actief samen met andere landen om dit tegen te gaan.
Erkent u dat het niet steekhoudend is om te blijven herhalen dat de Griekse regering de belastingproblemen in Griekenland niet heeft aangepakt, terwijl Nederland belastingontwijking vanuit Griekenland mogelijk maakt?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat de Griekse regering wel degelijk stappen heeft gezet als het gaat om de Lagarde-lijst, het aanpakken van zwartspaarders met een bankrekening in Zwitserland en smokkel?5
Van de Nederlandse ambassade in Athene heb ik begrepen dat de Griekse autoriteiten zich naar eigen zeggen als doel hebben gesteld om per maand 100 personen die op de zogenaamde bankenlijst staan te onderzoeken. Op deze bankenlijst staan o.a. de nog verdachte personen van de Lagarde lijst. Ik heb over de voortgang en status van dit onderzoek echter geen officiële informatie. Op het gebied van smokkel is de Griekse regering volgens de ambassade bezig met het verbeteren van controles op brandstoffensmokkel bij tankstations. Verdere stappen die de Griekse regering onderneemt op het gebied van zwartspaarders en smokkel zijn vastgelegd in het MoU. Zo is vastgelegd dat de Griekse regering maatregelen neemt om belastingontwijking (ook op het gebied van spaartegoeden) en smokkelen tegen te gaan. Er worden bijvoorbeeld bank transacties onderzocht om zowel in binnen en buitenland niet opgegeven spaarrekeningen op te sporen. Ook komt er een regeling (met passende sancties) voor zwartspaarders die vrijwillig hun spaartegoeden opgeven. Op het gebied van smokkel worden er bij de douane drie mobiele antismokkel teams opgericht. Deze stappen staan verspreid over het komende half jaar gepland en zullen op het in het MoU afgesproken moment worden uitgevoerd.
Kloppen de volgende uitspraken van de voormalige Griekse Minister van Financiën Varoufakis: «One of the very first things I said to my Eurogroup colleagues was, why don’t we push some of the legislation we agree on – the taxation system, the anti-corruption rules – through parliament and meanwhile continue the negotiations? And I was actually told a number of times if I dare to suggest this again this would constitute reason to settle the negotiations»6 en «And they [de trojka] said «No, no, no, this has to be a comprehensive review. Nothing will be implemented if you dare introduce any legislation. It will be considered unilateral action inimical to the process of reaching an agreement.»»?7 Zo ja, kunt u verklaren waarom de trojka en de voorzitter van de eurogroep regelmatig beweerd hebben dat de Griekse regering te weinig vooruitgang heeft geboekt op dossiers als het belastingstelsel en corruptiebestrijding, terwijl de Griekse regering deze maatregelen niet mocht doorvoeren?
Ik ga niet in op wat individuele collega’s in de eurogroep wel of niet gezegd zouden hebben. Het stond de Griekse regering vrij om maatregelen te nemen op deze terreinen in het kader van het EFSF programma. Als de Griekse regering aanspraak wilde blijven maken op financiële noodsteun mochten er alleen geen ongedekte, unilaterale maatregelen genomen worden die tegen het programma in zouden gaan.
Klopt het dat de trojka een in maart ingevoerde wet, die een bronbelasting van 26% voor transacties die via vennootschappen verlopen introduceert, wil terugdraaien? Zo ja, wat is de motivatie van de trojka om deze wet terug te willen draaien?8
In de verklaring van de Eurozonetop van 12 juli jl. is vastgelegd onder welke voorwaarden een nieuw ESM programma mogelijk is. Eén van deze voorwaarden was dat de maatregelen genomen door de Griekse regering die tegen het Eurogroep statement van 20 februari ingingen moeten worden teruggedraaid of gecompenseerd. In het algemeen is dus vastgelegd dat maatregelen die tegen verplichtingen uit het oude programma ingaan sowieso moeten worden teruggedraaid. In het bijzonder voor deze wet (wet L4321/2015) geldt dat een voorstel tot wijziging al opgenomen was in het Griekse voorstel voor een hervormingspakket van 9 juli. In deze wet moest een artikel geschrapt worden omdat de bepalingen hierin een schending van het vrij verkeer van kapitaal in de Europese Unie inhielden. Op 13 augustus jl. is het betreffende artikel door het Grieks parlement geschrapt.
Klopt het dat het voorstel van de trojka waarover de Griekse regering een referendum heeft georganiseerd door de voorzitter van de eurogroep werd voorgelegd aan de Griekse regering als een «take-it-or-leave-it» deal?9
Nee, dit klopt niet. De gesprekken tussen de instituten en de Griekse autoriteiten waren nog gaande tot het moment dat de Griekse autoriteiten de onderhandelingen afbraken en een referendum uitriepen. Er lag dan ook geen onderhandelingspakket in de Eurogroep voor.
De zware belasting van de mantelzorger |
|
Mona Keijzer (CDA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van De Wachtkamer van 22 juli 2015?1
Ja.
Deelt u de mening dat het uitgangspunt van beleid, namelijk Eén gezin, één plan, niet vanzelfsprekend gehaald wordt wanneer vier wetten van toepassing zijn op één gezin? Zo nee, waarom niet?
Het nieuwe zorgstelsel is zoveel mogelijk ingericht vanuit de gedachte «Eén gezin, Eén plan» en ondersteunt de uitvoering hiervan in de praktijk. Door de decentralisatie van de zorg naar de gemeenten kan meer dan voorheen de zorg dichter bij mensen en op een integrale manier worden vormgegeven. De nieuwe wettelijke kaders bieden professionals meer ruimte om tot goede onderlinge afstemming te komen, ook wanneer er meerdere wetten van toepassing zijn. Bij de totstandkoming van de wetgeving is de wetgeving ook op elkaar afgestemd.
Al lerende weg krijgt dit in de praktijk verder vorm en wordt er gewerkt aan de daadwerkelijke vernieuwingsslag die de zorg en ondersteuning aan mensen beter moet maken. Signalen zoals die van mevr. Stekelenburg en andere mantelzorgers zijn in dit proces uiterst waardevol, zowel lokaal als landelijk. Op dat niveau spreek ik periodiek, samen met de VNG en ZN, met de cliëntorganisaties en koepels van aanbieders over het totaalbeeld aan signalen dat zij binnenkrijgen. Tot nu toe blijkt dat door goede samenwerkingsafspraken de meeste problemen kunnen worden opgelost. Wanneer er belemmeringen in wet- en regelgeving worden ervaren, ben ik bereid daarnaar te kijken en deze waar nodig weg te nemen. Daarom is mijn ministerie ook in gesprek met mevr. Stekelenburg.
Wat vindt u van de driedubbele belasting van de mantelzorger in kwestie, namelijk de te verlenen zorg, de werkzaamheden buitenshuis en het omgaan met de veel te grote hoeveelheid bureaucratie?
Aandacht voor de belastbaarheid en goede ondersteuning van mantelzorgers is van groot belang. Gemeenten, wijkverpleegkundigen, maar ook de huisarts zoals in de uitzending is te zien, vervullen hierin een belangrijke rol. In de voortgangsbrief over de informele zorg die ik u op 24 juni jl. heb gestuurd, informeer ik u over de stappen die ik samen met de partijen van de Toekomstagenda Informele Zorg heb gezet of die nog gepland staan.
De wetten bieden ruimte om de werkprocessen goed op elkaar af te stemmen. Informatie kan ook gedeeld worden als cliënten daarvoor toestemming geven.
Op dit moment wordt door de gemeenten Woerden en Delft en Per Saldo een pilot voor een integraal pgb uitgewerkt.
In deze pilot zal onder meer terugkomen of en hoe de belasting van cliënt en mantelzorger met betrekking tot het regelen van zorg en ondersteuning uit verschillende domeinen kan worden verlicht. Daarbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan het creëren van één toegang(sloket) en het opstellen van één ondersteuningsplan levensbreed. Ik zal de gemeenten vragen hun ervaringen al werkende weg breed met anderen te delen. Voor zover dat nodig is, kan artikel 10.1.2. van de Wet langdurige zorg (Wlz) experimenteerruimte bieden om een verzekerde/cliënt een integraal, op zijn situatie afgestemd pakket aan langdurige zorg, geneeskundige zorg, maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp te bieden.
Zit in de werkprocessen bij zorgkantoren, zorgverzekeraars en gemeenten de mogelijkheid opgenomen dat niet om informatie gevraagd hoeft te worden omdat deze al voorhanden is of van onvoldoende belang is gezien de belasting die deze oplevert voor de mantelzorger? Zo nee, bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid gebruik te maken van artikel 10.1.2 Wet langdurige zorg (Wlz) waarmee in de Wlz een experimenteerartikel is opgenomen op basis waarvan de werking van verschillende wettelijke bepalingen kan worden aangepast opdat gezinnen niet langer te maken hebben met de regimes van verschillende wetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat de desbetreffende algemene maatregel van bestuur in werking treden? Annette heeft haar succesvolle eigen bedrijf opgegeven om fulltime te gaan mantelzorgen voor haar man en kinderen, die lijden aan een progressieve spierziekte. Maar er blijft nauwelijks tijd over om te zorgen, Annette is namelijk veel te druk met het invullen van papierwerk om haar PGB rond te krijgen. De strijd met de bureaucratie gaat Annette dapper aan, maar hoe lang houdt ze dit nog vol? Kan ze de zorg voor haar man en kinderen blijven dragen of moet ze voortaan andere zorgverleners vragen om de broek van haar zoon op te hijsen? http://www.npo.nl/de-wachtkamer/22-07-2015/VPWON_1240503
Zie antwoord vraag 3.
De erkenning van MTCS als een duurzaam certificeringssysteem voor hout in het Nederlands beleid voor duurzaam inkopen en de reactie hierop van inheemse volken |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de reactie van Jaringan Orang Asal SeMalaysia (JOAS) van 24 juli 2015 op uw brief1 aan de Kamer van 13 juli 2015, waarin het stellig ontkent dat het tijdens uw consultaties zou hebben bevestigd dat alle inheemse gemeenschappen, zoals u in uw brief schrijft, door de bosbeheerders met een «Malaysian Timber Certification Scheme»-certificaat (MTCS) zorgvuldig worden geconsulteerd zowel voorafgaand, tijdens als na de bosbouwactiviteiten, en waarin het juist bevestigt dat JOAS MTCS afwijst en veel van zijn 89 leden bij voortduring hebben geklaagd over de gebrekkige of volledig afwezige consultatie door MTCS?
Ja.
Hoe verklaart u de verschillen tussen uw persoonlijke verslag over onder andere uw consultatie met verschillende vertegenwoordigers van Maleisische inheemse volkeren en de schriftelijke verklaring die als reactie hierop wordt afgegeven door JOAS, waarin het aangeeft in de consultatie van 19 januari duidelijk te kennen hebben gegeven dat het niet van mening is dat het criterium «free and prior informed consent» op goede wijze in de guidelines van MTCS is opgenomen en in de praktijk correct wordt toegepast?
De brief aan uw Kamer is gebaseerd op de meest recente stand van zaken en gesprekken en observaties gedaan tijdens het bezoek van juli 2015. Tijdens dat bezoek heeft Staatssecretaris Dijksma gesproken met meerdere belangengroepen op het gebied van de rechten van inheemse bevolkingsgroepen, waaronder JOAS. Alle belangengroepen hebben zich positief uitgesproken over MTCS in het algemeen en de mogelijkheden die dat systeem aan inheemse bevolkingsgroepen biedt om mee te praten over de bossen waarin zij leven, alsook over de recente verbeteringen bij het keurmerk en de toepassing daarvan. We constateren dat de punten die JOAS in hun brief van 24 juli noemt, niet overeen komen met het beeld dat zij tijdens het gesprek met Staatssecretaris Dijksma hebben geschetst. We kunnen dit verschil niet verklaren.
MTCS-gecertificeerde bosbeheerders zijn verplicht de rechten van inheemse volkeren in ogenschouw te nemen en hebben van hen «free, prior and informed consent» nodig voordat er kapwerkzaamheden kunnen plaatsvinden in een gebied.
De organisaties waarmee gesproken is maakten kenbaar dat MTCS het criterium «free, prior and informed consent» (FPIC) goed heeft opgenomen in de guidelines en dat dit in de praktijk ook wordt toegepast.
Heeft u uw persoonlijke verslag van uw consultaties met inheemse volken in Maleisië geverifieerd met de organisatie JOAS alvorens u de Tweede Kamer hierover hebt geïnformeerd?
Nee, de gesprekken met betrokkenen in Maleisië hebben ons een duidelijk beeld gegeven van de verbeteringen die in het MTCS systeem zijn doorgevoerd, de lokale discussies over MTCS en van de positie van inheemse volkeren. Op basis van deze gesprekken en observaties in het veld hebben wij uw Kamer geïnformeerd over onze bevindingen.
Welke waarde hecht u aan de inbreng van Persatuan Orang Alsi Perak (POAP) en Federation of Orang Ulu Associations Sarawak (FORUM) als vertegenwoordigers van Maleisische inheemse volkeren na kennisneming van informatie in de brief van JOAS over de representativiteit en onafhankelijkheid van deze twee geconsulteerde organisaties die u in uw brief noemt?
In Maleisië zijn veel organisaties actief die aangeven te spreken namens de inheemse volkeren. Het is niet aan ons een oordeel te vellen over de onderlinge verhoudingen tussen deze organisaties. Door te spreken met meerdere organisaties hebben wij geprobeerd om een zo breed mogelijk beeld te krijgen van de betrokkenheid van inheemse bevolkingsgroepen bij bosbouwactiviteiten in MTCS-gecertificeerd bos.
Bent u nog steeds van mening dat er zeer gedetailleerde kaarten zijn van alle bossen die MTCS-gecertificeerd zijn en dat deze publiek toegankelijk zijn? Hoe verklaart u dan de mededeling van JOAS dat de topografische kaarten en luchtfoto’s alleen beschikbaar zijn voor overheidsbureaus en houtbedrijven maar niet voor ngo’s en Orang Asli-gemeenschappen? Deelt u de mening dat de genoemde kaarten voor iedereen toegankelijk moeten zijn?
Het bezoek aan Maleisië bevestigde dat de Forestry Departments over zeer gedetailleerde kaarten van alle MTCS-gecertificeerde bossen beschikken, zowel in de hoofdstad Kuala Lumpur als in de regiokantoren in de deelstaten. Eenieder die dat aanvraagt krijgt inzage in het kaartmateriaal. De Maleisische overheid geeft aan terughoudend te zijn met het op internet vrijgeven van gedetailleerd kaartmateriaal, onder andere omdat dit illegale houtkap, stroperij en conversie in de hand kan werken. Daarom is gekozen voor een andere manier om het kaartmateriaal beschikbaar te maken voor iedereen, zowel overheidsorganisaties, houtbedrijven als ngo’s en burgers.
Waarom draait u de volgorde om en trekt u nu al een conclusie over het opnemen van MTCS in het duurzaam inkoopbeleid van Nederland en wacht u niet eerst het advies van TPAC af?
Op 2 juni 2014 is door de staatsecretaris van IenM besloten MTCS toe te laten tot het houtinkoopbeleid voor een periode van twee jaar. Binnen die twee jaar moeten de door TPAC geconstateerde tekortkomingen verholpen zijn.
Er zijn meerdere bezoeken naar Maleisië geweest om ons op de hoogte te stellen van de vorderingen die de afgelopen jaren gemaakt zijn. Ter plaatse is vastgesteld dat de resterende punten opgepakt zijn en het MTCS-systeem daarmee zover is dat deze punten door TPAC opnieuw bezien kunnen worden.
Deelt u de mening dat het Timber Procurement Assessment Committee (TPAC) voldoende in staat is om meningen en feiten van ngo's te onderscheiden en er dus geen zorgen hoeven te zijn over belangenverstrengeling van ngo’s?
De opdracht aan TPAC is om op basis van objectief verifieerbare informatie advies te geven.
Vindt u dat het hogere doel van duurzaam bosbeheer ook wordt gediend als er areaal wordt gecertificeerd door systemen die op belangrijke punten niet aan de Nederlandse eisen van duurzaam bosbeheer voldoen?
Het doel van het beleid voor duurzaam inkopen van hout door de Nederlandse overheid is bijdragen aan duurzaam bosbeheer. Certificering helpt om duurzaam bosbeheer aantoonbaar en beloonbaar te maken. De duurzaamheidscriteria voor het duurzaam inkoopbeleid van hout zijn daarbij leidend. Naar onze mening zijn er geen belemmeringen meer om MTCS te erkennen in het duurzaam inkoopbeleid voor hout. TPAC wordt gevraagd een laatste check te doen.
Wat verstaat u precies onder de «informatie en resultaten van het afgelopen bezoek» op basis waarvan u TPAC zal vragen om op korte termijn een laatste check te doen op de in uw brief genoemde punten? Wordt daarbij ook de brief van JOAS betrokken?
Voor de check door TPAC moeten de onafhankelijkheid, zorgvuldigheid en snelheid geborgd zijn, mede in het licht van het Europese kader terzake. Hiermee komen we tegemoet aan de wens van uw Kamer uit Motie Van Veldhoven c.s. (Kamerstuk 30 196, nr. 239) dat er geen uitloop zal zijn bij de eindevaluatie van MTCS en het al dan niet toelaten van MTCS in het inkoopbeleid.
Momenteel wordt bezien hoe het beste invulling gegeven kan worden aan de laatste check van MTCS door TPAC.
Krijgen andere ngo’s nog gelegenheid te reageren en mag TPAC dit ook meenemen?2
Zie antwoord vraag 9.
Waarom wilt u het onderzoek van TPAC beperken tot de «informatie en resultaten van het afgelopen bezoek»?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u dat het onderzoek van TPAC nog als onafhankelijk geldt als u bepaalt welke informatie TPAC wel en niet mag betrekken bij zijn onderzoek en oordeel?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid TPAC zelf te laten beslissen welk onderzoek het nodig acht om tot een degelijk en onafhankelijk oordeel over MTCS te komen? Zal TPAC bij dit onderzoek in ieder geval conform de motie-Van Veldhoven c.s. (Kamerstuk 30 196 nr. 238) uit 2014 ook veldonderzoek doen inclusief raadpleging van JOAS en de Malaysian Nature Society (MNS)?
Zie antwoord vraag 9.
De luchtaanvallen op IS en PKK doelen door Turkije. |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het besluit van NAVO-bondgenoot Turkije om na een lange periode van afzijdigheid nu actief zowel de Koerdische Arbeiderspartij (PKK) als Islamitische Staat (IS) te bombarderen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de plotselinge ommezwaai van Turkije en hoe ziet u deze beoordeling in relatie tot de antwoorden op eerdere vragen die over de rol van Turkije in de strijd tegen IS zijn gesteld?2
Het besluit om deze aanvallen uit te voeren lijkt vooral ingegeven door de dreigingsperceptie in Turkije na de zelfmoordaanslag in Suruç op 20 juli jl. Daarnaast vond diezelfde week in Zuid-Turkije een dodelijke beschieting plaats van een Turkse soldaat vanuit door ISIS gecontroleerd gebied.
Een moord op 22 juli van twee Turkse politieagenten is geclaimd door de PKK. Hetzelfde geldt voor een aanslag op een militair konvooi diezelfde week waarbij twee soldaten omkwamen.
Turkije is al langere tijd actief in de anti-ISIS coalitie. Turkije heeft ISIS ook al lange tijd geleden op de nationale terrorismelijst geplaatst, en het is samen met Nederland voorzitter van de Foreign Terrorist Fighters werkgroep in de anti-ISIS coalitie.
Bombardeert Turkije alleen PKK-doelen, of bestookt het ook doelen van bijvoorbeeld de Koerdische militie Volksbeschermingseenheden (Yekîneyên Parastina Gel, YPG)?
Turkije voert acties uit tegen stellingen van de PKK. Bekend is dat de YPG – de militaire tak van de Syrische PYD, gelieerd aan de PKK – zegt te zijn beschoten door Turkije in Jarablus en Tel Abyad, maar Turkije ontkent dit.
Ligt de Turkse prioriteit bij het bestrijden van IS, bij het bestrijden van de Koerden of bij het verdrijven van president Assad, de voormalige bondgenoot van Turkije die tegenstander werd?
Het grootste belang van Turkije is het bewaken van de veiligheid van en de stabiliteit in Turkije. Turkije beschouwt zowel ISIS als de PKK als terroristische organisaties, die een directe bedreiging vormen voor de regionale en nationale veiligheid en stabiliteit. Daarnaast streeft Turkije naar het vertrek van president Assad.
Hoe verhoudt het feit dat vele Westerse landen, waaronder Nederland, de Koerden trainen en wapens leveren, zich tot de grote hoeveelheid bombardementen die Turkije op Koerdisch grondgebied en doelen uitvoert?
Zoals Nederland ook in de Noord Atlantische Raad (NAR) van 28 juli jl. verklaarde, moeten maatregelen van Turkije tegen terroristische dreigingen, ook als die uitgaan van de PKK, proportioneel zijn. Verdere escalatie in de regio moet worden voorkomen. In de NAR heeft Nederland ook zijn bezorgdheid uitgesproken over een mogelijke escalatie van de situatie in de regio en heeft het Turkije en de betrokken Koerdische groeperingen opgeroepen het vredesproces te continueren en het staakt-het-vuren in acht te blijven nemen. Diverse bondgenoten hebben gelijkluidende oproepen aan Turkije gedaan. Dat is mede van belang gezien de veiligheidssituatie in de regio en de rol die diverse Koerdische groeperingen, gesteund door verscheidene coalitiepartners, spelen in de strijd tegen ISIS. De Turkse aanvallen hebben geen gevolgen voor de trainingen en de leveranties.
Is er een overeenkomst om Turkse bases nu ook te gebruiken voor het bestrijden van IS? Zo ja, geldt dat dan alleen voor de VS, of kunnen ook andere NAVO-bondgenoten gebruik maken van het Turkse luchtruim bij de bestrijding van IS?
Er is een bilaterale overeenkomst tussen Turkije en de Verenigde Staten over het gebruik van de Turkse basis Inçirlik voor de bestrijding van ISIS. De Verenigde Staten zijn inmiddels begonnen met het uitvoeren van operaties vanaf deze basis. Indien andere landen van deze coalitie gebruik willen maken van deze basis voor dat doel, zullen zij ook afspraken met Turkije moeten maken.
Is er enige overeenstemming binnen de NAVO welke groepen in de strijd in Syrië en Irak gesteund worden, welke niet en op welke wijze er in deze totaal verscheurde landen vrede gesloten zou kunnen worden?
In de NAVO wordt gesproken over de rol van de organisatie bij de bestrijding van ISIS. Op 31 juli jl. bereikte de NAVO overeenstemming over een pakket maatregelen om bij te dragen aan capaciteitsopbouw van de veiligheidssector in Irak. Hierbij zijn zeven aandachtsgebieden geïdentificeerd, waaronder advies over security sector reform, countering improvised explosive devices, civil emergency planning en cyber defence. Deze steun richt zich op de Iraakse overheid en de Iraqi Security Forces (ISF).
De coördinatie van de strijd tegen ISIS in Syrië en Irak geschiedt in de anti-ISIS coalitie. Op deze manier zijn ook niet-NAVO-leden direct betrokken bij de strijd tegen ISIS en is er een belangrijke rol weggelegd voor de landen in de regio.
Welke precieze justificatie heeft Turkije in NAVO- en VN-verband gegeven voor het bombarderen van IS in Syrië en/of Irak? Hoe beoordeelt u deze justificatie?3
Op 24 juli jl. heeft Turkije een brief gestuurd aan de VN-Veiligheidsraad. In deze brief heeft Turkije verklaard militaire acties in Syrië tegen ISIS uit te voeren op basis van het recht op individuele en collectieve zelfverdediging zoals neergelegd in artikel 51 van het VN-Handvest. Zoals gemeld in de brief van 26 juni jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 543) is het kabinet van oordeel dat er een volkenrechtelijke grondslag is voor het bestrijden van ISIS in Syrië. Het kabinet concludeerde al eerder dat er binnen de kaders van het internationale recht een grondslag is voor de bestrijding van ISIS in Irak.
Bent u overigens zelf inmiddels ook al de mening toegedaan dat het aanvallen van IS in Syrië noodzakelijk en ook mogelijk is op basis van collectieve zelfverdediging, vooral ook door de te beperkte capaciteit van de coalitie in Syrië?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, acht het kabinet een actieve bestrijding van ISIS noodzakelijk, en daarom is Nederland lid van de internationale coalitie ter bestrijding van ISIS. Het standpunt van het kabinet over de aanvallen op ISIS in Syrië is vastgelegd in de brieven aan uw Kamer van 19 juni 2015 (Kamerstuk 27 925, nr. 539) en 26 juni jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 543).
Heeft Turkije enige reden gegeven (in NAVO- of VN-verband) waarom het Koerdische stellingen bombardeert? Acht u deze bombardementen gewenst en acht u deze bombardementen toegestaan onder internationaal recht?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Heeft het feit dat Turkije nu feitelijk in oorlog is met IS en (wederom) met de PKK nog gevolgen voor het reisadvies voor de regio?
De veiligheidssituatie in de regio wordt constant gevolgd, ook met het oog op het reisadvies. Alle reizen naar het Turkse grensgebied met Syrië en Irak werden al ontraden.
Bent u bereid en in staat om in nauw contact met de toerismebranche bij escalatie over te gaan tot evacuatie van vakantiegangers?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken levert optimale consulaire dienstverlening aan de burger. Het is echter de primaire verantwoordelijkheid van de reiziger om, eventueel in overleg met zijn of haar reisorganisatie, desgewenst een terugkeer naar Nederland te organiseren. Alleen wanneer er sprake is van (een levens-) bedreigende situatie en de reisorganisaties niet in staat blijken om hun klanten te repatriëren, zal ik in nauw contact met onder andere de reisorganisaties die consulaire bijstand verlenen die gegeven de omstandigheden mogelijk is. Dit laatste is in Turkije op dit moment niet aan de orde.
Borden ter verduidelijking van de milieuzone |
|
Remco Dijkstra (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bijna 5.000 mensen met te oude auto in milieuzone Utrecht»?1
Ja.
Klopt het dat Rijkswaterstaat overweegt om informatie over de milieuzone op matrixborden op rijkswegen te melden? Zo ja, waarom overweegt Rijkswaterstaat dit? Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat de matrixborden voor allerlei lokale doeleinden worden gebruikt? In hoeverre gaat dit ten koste van het gebruik van matrixborden ten behoeve van het informeren over files en maximumsnelheden?
Nee, Rijkswaterstaat heeft geen plannen om op de DRIPs (Dynamisch Route Informatie Panelen) rond de stad Utrecht de milieuzones in de stad te gaan vermelden. De DRIPs zijn primair bedoeld voor het verstrekken van verkeersinformatie/reistijden in het kader van verkeersveiligheid en verkeersdoorstroming. Op rustige momenten worden ze gebruikt voor het melden van campagnes van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (onder andere ben jij de BOB, VanAnaarBeter, gordels vast).
Deelt u de mening dat het adequaat informeren van chauffeurs een verantwoordelijkheid van de lokale overheid is, die zelf tot het instellen van de milieuzone is overgegaan, in plaats van een verantwoordelijkheid van het Rijk? Dient de gemeente Utrecht, in dit geval, dan ook niet zelf tot een adequate informatievoorziening en bebording te komen? Zo ja, gaat u de gemeente Utrecht hierop aanspreken, zodat mensen ook niet onnodig in een boetefuik terechtkomen?
Ja, ik deel die mening. Het is een taak van de lokale overheid om weggebruikers te informeren over de gemeentelijke milieuzone en niet van het Rijk. De gemeente Utrecht informeert de bestuurders van personenwagens en bestelauto’s door verkeersborden aan de grens van de milieuzone en met waarschuwingsborden bij het binnenrijden van de stad.
De gemeente Utrecht onderzoekt of er mogelijkheden zijn om de bestuurders al buiten de stad over de milieuzones te informeren en heeft daarbij recent ook het verzoek aan Rijkswaterstaat gedaan om vaste borden langs de rijkswegen in de regio Utrecht te mogen plaatsen.
De bestaande wettelijke kaders staan dit echter niet toe. Tevens is hier van belang dat voor de (grote) groep weggebruikers op de rijksweg voor wie de milieuzone niét van toepassing is, een dergelijke boodschap afleidt. De verkeersveiligheid is hier niet bij gebaat. Rijkswaterstaat zal de gemeente Utrecht dan ook melden dat er geen vaste borden, met informatie over de milieuzone, langs de snelwegen geplaatst mogen worden. Wel kan de gemeente Utrecht desgewenst aansluiten bij de ontwikkelingen die worden gestimuleerd door bijvoorbeeld de programma’s Beter Benutten en Connecting Mobility gericht op het in-car brengen van gepersonaliseerde reisinformatie. De informatievoorziening over milieuzones in steden is – gezien de zeer beperkte groep van weggebruikers die dit betreft – in mijn ogen een voorbeeld van een verkeersmaatregel waarvoor gepersonaliseerde informatievoorziening via bijvoorbeeld smartphones en navigatiesystemen zeer effectief kan zijn. De gemeente kan zelf zorg dragen voor het verstrekken van de relevante data, die dan door dienstverleners vertaald kunnen worden naar navigatie- en reisinformatieapp’s, gekoppeld aan de route en bestemming van de individuele weggebruiker.
Wat zijn de mogelijke kosten van het gebruik van de matrixborden voor dit doel? Wie draagt deze kosten? Deelt u de mening dat deze kosten door de lokale overheid zelf dienen te worden gedragen, aangezien de boetehoogte en dus opbrengst voor de lokale overheid hoog genoeg zijn om zelf zorg te dragen voor adequate informatievoorziening?
Er is geen berekening gedaan naar extra kosten, de DRIPs worden immers niet gebruikt voor andere doeleinden dan het verstrekken van verkeersinformatie/ reistijden in het kader van verkeersveiligheid en verkeersdoorstroming.
Wat betekent dit voor andere steden die afwijkend lokaal verkeersbeleid instellen? Zouden zij ook in de toekomst gebruik kunnen maken van bijvoorbeeld matrixborden op rijkswegen om chauffeurs te informeren? Zo nee, waarom wordt voor milieuzones mogelijk een uitzondering gemaakt door het lokale beleid op rijkswegen te duiden?
Rijkswaterstaat krijgt regelmatig verzoeken van derden over het melden van informatie op de DRIPs en ook voor het gebruik van vaste borden langs de snelwegen. Het standpunt van Rijkswaterstaat daarin is altijd dat de DRIPs en verkeersborden primair bedoeld zijn voor het verstrekken van verkeersinformatie/reistijden in het kader van verkeersveiligheid en verkeersdoorstroming. Op rustige momenten worden DRIPs soms gebruikt voor het melden van campagnes van het Ministerie van I&M met dezelfde doelstellingen (onder andere ben jij de BOB, VanAnaarBeter, gordels vast). Zoals ik in mijn antwoord 3 heb aangegeven, kunnen gemeenten zelf zorgen voor het op maat informeren van weggebruikers door de betreffende data adequaat te ontsluiten ten behoeve van navigatie- en reisinformatiediensten op smartphones.
Het stimuleren om aan het werk te gaan, door werken vanuit de WW lonend te maken |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u van mening dat mensen die WW ontvangen gestimuleerd moeten worden om aan het werk te gaan door werken vanuit de WW lonend maken?
Ja.
Kunt u toelichten wat de reden is dat vanaf 1 juli 2015 slechts alleen voor nieuwe ww-gerechtigden de inkomensverrekening ingaat en niet voor bestaande ww-gerechtigden, waarbij van elke verdiende bruto euro altijd 30% zelf gehouden mag worden?
Uitgangspunt bij de invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz) is dat bestaande WW-rechten worden geëerbiedigd. UWV heeft bij de voorbereidingen van het wetsvoorstel Wwz bovendien aangegeven dat aan een grootschalige conversie van de lopende WW-uitkeringen naar de nieuwe systematiek van inkomensverrekening, uitvoeringstechnische consequenties verbonden zijn. Daarom blijft de WW zoals die luidt voor 1 juli 2015 van toepassing op de WW-uitkeringen waarvan het recht voor 1 juli 2015 is ontstaan. Er is één uitzondering namelijk wanneer er sprake is van samenloop van twee WW-uitkeringen en waarbij het oude WW recht (van voor 1 juli 2015) en het nieuwe WW-recht (vanaf 1 juli 2015) tegelijkertijd voor één uitkeringsgerechtigde van toepassing zouden zijn. In de Wwz is geregeld dat in die specifieke situatie het zogenaamde «oude» WW-recht wordt omgezet in een «nieuw» WW-recht en dat de systematiek van inkomensverrekening van toepassing wordt.
Bent u bereid om werken voor iedereen in Nederland lonend te maken, door ook bestaande WW-gerechtigden in aanmerking te laten komen voor deze nieuwe inkomensverrekening?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u van mening dat andere uitkeringen ook in aanmerking kunnen komen voor een soortgelijke inkomensverrekening om voor mensen werken lonend te maken, denk aan mensen die deels arbeidsongeschikt zijn? Wellicht kan het gemeenten helpen met de huidige bijstand problematiek, kunt u daar uw zienswijze over geven?
De wijze van inkomensverrekening zoals die vanaf 1 juli 2015 van toepassing is in de WW, geldt reeds enige jaren in de andere sociale zekerheidsuitkeringen zoals de Wet WIA. Tijdens het VAO Handhaving op 2 juli jl. is een motie over het onderwerp inkomensverrekening en de Participatiewet op mijn verzoek aangehouden. Uw Kamer wordt na de zomer over dit onderwerp nader geïnformeerd.
Het bericht dat sporters en scholieren zijn blootgesteld aan gifgrond |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Sporters kropen over gifgrond op sportterrein Ouderkerk»?1
Het artikel is bekend. Naar aanleiding hiervan en om tot een goede beantwoording van uw Kamer te komen is navraag gedaan bij de provincie Noord-Holland als ook bij de gemeente Ouder-Amstel, de eigenaar van de locatie en verlener van de vergunning voor het sportevenement.
Hoe oordeelt u over de opvatting van de geraadpleegde deskundigen, die naar aanleiding van de in het artikel genoemde rapporten uit 2008 grote zorgen hebben en het gebruik van het terrein volstrekt onverantwoord vinden?
Waar het gaat om bodemsanering en stortplaatsen is de provincie bevoegd gezag. De provincie Noord-Holland heeft voor de voormalige stortplaatsen (zogenaamde NAVOS-locaties) in haar gebied rapporten op laten stellen waarin ingegaan wordt op eventuele risico’s voor mens en milieu, bij passief- en actief gebruik. Het is aan het bevoegde gezag deze rapporten te interpreteren en daaruit conclusies te trekken. Voor de voormalige stortplaats Ouder-Amstel bleek uit de rapporten, dat bij het actuele gebruik, (wandelen over paden) geen risico’s voor de volksgezondheid aanwezig waren. Het bevoegd gezag heeft aangegeven dat indien het gebruik wijzigt, d.w.z. een passieve situatie overgaat in een actieve situatie (het ontwikkelen van een hindernisbaan/sportlocatie), opnieuw onderzocht moet worden of er risico’s zijn. Uit dit onderzoek moet blijken of het gebruik verantwoord is. Vooralsnog is er geen aanleiding te veronderstellen dat dit niet het geval is. Zie ook vraag 5.
Waarom zijn de rapporten uit 2008 niet bij de vergunningverlening betrokken?
Bevoegd gezag voor deze vergunningverlening is de gemeente Ouder-Amstel. Ouder-Amstel geeft aan dat er op basis van de vergunningaanvraag bij het verlenen van de evenementenvergunning niet vanuit werd gegaan dat de voormalige stortplaats gebruikt zou gaan worden op een wijze zoals beschreven in het artikel gebruikt.
Vindt u het wenselijk en verantwoord dat de GGD op basis van een gedeeltelijk onderzoek dat niet het gehele terrein beslaat en door deskundigen wordt afgedaan als een «slap en goedkoop aftreksel», een positief advies over het gebruik van de grond heeft gegeven?
De GGD is onafhankelijk en vanuit haar functie in staat te beoordelen wat de gezondheidsrisico’s zijn. De gemeente Ouder-Amstel heeft haar besluit op basis van dit advies genomen.
Op welke gronden zijn de benodigde vergunningen verleend? Zijn hierbij alle richtlijnen gevolgd?
Zoals hierboven aangegeven is de gemeente bevoegd gezag en vergunningverlener. De gemeente heeft de benodigde evenementenvergunning verleend op grond van de «Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Ouder-Amstel 2013». Voor het aangevraagde parcours was geen grondslag om de vergunning te weigeren. En voor het Obstacle Course Training Centre (OCTC) was geen vergunning noodzakelijk, aangezien dit gebruik past binnen het vigerende bestemmingsplan.
Wat is in 2008 met de conclusies van de genoemde rapporten gedaan? Waarom is toen niet het besluit genomen de grond zorgvuldig te saneren?
Zie ook het antwoord op vraag 2.
Aangezien er bij het actuele gebruik (extensieve recreatie, wandelpaden) geen risico’s aanwezig waren, zag het bevoegd gezag geen noodzaak om te saneren.
Hoe oordeelt u over de reactie van de beheerder van het terrein, die niet alleen sporters over de vervuilde grond heeft laten tijgeren maar ook scholieren het vuil heeft laten opruimen, en die nu alle verantwoordelijkheid van zich afschuift en dit afdoet als «een heksenjacht»?
De reactie waarnaar u verwijst, is – volgens het betreffende artikel – de reactie van de organisator van het evenement. Als dit juist is dan valt het te betreuren dat de reactie inderdaad op deze wijze heeft plaatsgevonden en ligt de verantwoordelijkheid daarvan bij de organisator.
Hoe oordeelt u over de reactie van de verantwoordelijke bestuurder, die zegt de rapporten niet te kennen maar toch geen reden ziet zich zorgen te maken over de gezondheid van de sporters en scholieren, die daarnaast aangeeft de regels niet te kennen en geen grip te hebben op wat daar gebeurt? Vindt u dit de aangewezen persoon om deze positie te bekleden?
De reactie waarnaar u verwijst, is – volgens het betreffende artikel – de reactie van de bestuurder. Als dit juist is dan ligt de verantwoordelijkheid van deze uitspraak bij de bestuurder.
Op basis van de contacten met de gemeente is er voldoende vertrouwen in de aanpak van de gemeente.
Op welke wijze worden betrokken sporters en scholieren op de hoogte gesteld van het gevaar dat zij hebben gelopen?
Navraag leert dat de gemeente direct contact heeft opgenomen met de directie van het ROC waar de betrokken leerlingen onderwijs volgen. Door de gemeente is de directie in contact gebracht met de GGD. De GGD heeft de directie van het ROC geadviseerd wat de beste vervolgstappen zijn voor de leerlingen. De gemeente laat aanvullend onderzoek uitvoeren. De uitkomsten van het onderzoek zullen openbaar gemaakt worden voor de betrokken exploitant, de onderwijsinstelling en alle deelnemers.
Komt er een grondig onderzoek naar dit incident?
Zie vraag 9. Afhankelijk van het resultaat van het onderzoek is het aan de gemeente als vergunningverlener en aan de provincie als het bevoegd gezag Wet bodembescherming zo nodig verdere stappen te nemen.
Deelt u de mening dat dit slechts één voorbeeld is van een reeks incidenten de laatste weken, dat duidelijk maakt dat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid en gezondheid van omwonenden niet altijd in juiste handen is?
Nee. Het Rijk is verantwoordelijk voor goede wet- en regelgeving. Het beoordelen van de lokale situatie en de vergunningverlening liggen bij het lokaal bevoegd gezag. Deze bevoegdheidsverdeling is zorgvuldig vastgelegd in wet- en regelgeving. In dit verband is bovendien nauw samengewerkt met het Ministerie van BZK, waar het gaat om het omgaan met risico’s en incidenten.
Hoe oordeelt u in dit licht over de incidenten op Chemelot te Geleen en de brand bij een afvalverwerkingsbedrijf in Middenmeer2? Hoe verhoudt zich bijvoorbeeld de uitspraak van betrokkenen dat er bij de brand in Middenmeer geen schadelijke stoffen vrijgekomen zouden zijn, tot het advies van de brandweer geen groenten uit eigen tuin te eten?
Er is geen verband tussen de incidenten te Geleen, de brand in Middenmeer en de vergunningverlening voor het evenement op sportterrein Ouderkerk.
Waar het gaat om het mogelijk vrijkomen van schadelijke stoffen: Veiligheidsregio Noord-Holland Noord en gemeente Medemblik hebben gemeld dat er geen hoge concentraties schadelijke stoffen zijn vrijgekomen. Door de brand zijn er wel roetdeeltjes vrijgekomen. Daarom is omwonenden geadviseerd om geen groenten uit eigen tuin te eten als ze daar roet op hebben aangetroffen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de gezondheid en veiligheid van de bevolking wel in juiste handen is?
Gezondheid en veiligheid van de bevolking is in Nederland via wet- en regelgeving goed geregeld, met toewijzing van verantwoordelijkheden aan de betreffende bevoegde gezagen (de provincies en gemeenten).
In het afwegingskader Bewust Omgaan met Veiligheid is expliciet aangegeven wie waarvoor verantwoordelijk is: overheden, bedrijfsleven, burgers, wetenschappers, media, zodat we elkaar ook kunnen aanspreken op die verantwoordelijkheid en vanuit die verantwoordelijkheden ons gezamenlijk kunnen richten op de aanpak van veiligheidsvraagstukken. Ook voor gezondheidsvraagstukken geldt in principe dit afwegingskader en zoals begin juli gemeld zal de Gezondheidsraad mij nog dit jaar nader adviseren op de meer precieze toepassing daarvan op gezondheidsaspecten, gericht op een kwalitatieve insteek bij het maken van afwegingen. Zoals toegezegd zal dit advies naar verwachting begin 2016 naar uw Kamer gestuurd worden.
Het beter aanbesteden van architectuuropdrachten |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kunt u de beoogde openheid van de markt meer gaan verzekeren door de veelal gehanteerde selectiecriteria, die nu het aantal potentiele inschrijvers betrekkelijk willekeurig lijken te beperken, te laten monitoren door een onafhankelijke organisatie? Zo nee, waarom niet?
Selectiecriteria worden door aanbestedende diensten gesteld bij een aanbestedingsprocedure die uit twee fasen bestaat om het aantal gegadigden dat zich heeft gemeld terug te brengen. Alleen de geselecteerde bedrijven mogen een offerte indienen, waardoor niet alle potentiële gegadigden kosten hoeven te maken voor het opstellen van een offerte. In de aankondiging voor een overheidsopdracht, die openbaar is, moet een aanbestedende dienst aangeven welke objectieve selectiecriteria hij zal hanteren en welke weging aan die criteria wordt toegekend. Indien ondernemers worden geconfronteerd met selectiecriteria die willekeurig of niet vooraf gepubliceerd zijn, kan de ondernemer een klacht indienen bij de aanbestedende dienst. De ondernemer kan daarna een advies van de Commissie van Aanbestedingsexperts vragen over de betreffende casus. Ook kan hij de zaak voorleggen aan de rechter. Daarnaast volgen diverse brancheorganisaties aanbestedingen in hun branche actief, en attenderen zij aanbestedende diensten op aspecten in aanbestedingen die in hun ogen onjuist zijn. Ik zie geen aanleiding om daarbovenop aanbestedende diensten te laten monitoren door een onafhankelijke organisatie.
Kan – in navolging van de tussentijdse evaluatie van de Commissie van Aanbestedingsexperts1 – ook de «Gids proportionaliteit» geëvalueerd worden? Zo ja, kunt u daar het veld bij betrekken en expliciet de handhaving van in de gids voorgestelde maatregelen nagaan?
De Gids proportionaliteit is onderdeel van de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012. Over de uitkomsten daarvan is uw Kamer, zoals aangegeven bij vraag 3 van de bovenstaande set Kamervragen geïnformeerd.
Bent u bekend met het feit dat aanbesteders competenties van architecten stapelen in één referentie-eis, iets dat nadrukkelijk verboden is volgens de Gids proportionaliteit? Neemt u daarbij het advies van de Commissie van Aanbestedingsexperts over? Zo nee, waarom niet?
Indien door de vraagsteller wordt gedoeld op advies 52 van de Commissie van Aanbestedingsexperts ben ik bekend met het advies dat de voorschriften uit de Gids proportionaliteit in het betreffende geval niet zijn nageleefd. Het advies van de Commissie strekt ter beoordeling van een klacht en richt zich daarmee op de betrokken partijen. Ik heb daar geen rol in.
Kunt u een snelle en toegankelijke procedure (laten) instellen voor gevallen waar de proportionaliteitsgids niet wordt gerespecteerd?
De Commissie van Aanbestedingsexperts biedt een snelle en laagdrempelige procedure voor aanbestedingsklachten. Ondernemers kunnen de Commissie verzoeken te bemiddelen of niet-bindend advies te geven in het geval een aanbestedende dienst in een aanbesteding in strijd met de Gids Proportionaliteit handelt. De Commissie is recent geëvalueerd. In de evaluatie komt naar voren dat ruimte is voor verbetering ten aanzien van de doorlooptijd van de adviezen. In de brief over de evaluatie van de Commissie van Aanbestedingsexperts (32 440, nr. 90) heb ik aangegeven op welke wijze de Commissie de doorlooptijd verder wil verkorten.
Bent u bereid een onafhankelijke organisatie, zoals Architectuur Lokaal, meer ruimte te geven voor verplichtende adviezen en ruimte te geven tot het opleggen van sancties wanneer verboden vanuit de Gids proportionaliteit niet nageleefd worden? Zo nee, waarom niet?
Bij de oprichting van de onafhankelijke Commissie van Aanbestedingsexperts is bewust de keuze gemaakt dat adviezen niet-bindend zijn. De Commissie van Aanbestedingsexperts vormt geen extra rechtsgang, maar biedt een vrijblijvende en laagdrempelige mogelijkheid om naast reeds bestaande mogelijkheden een geschil op te lossen. Op ieder gewenst moment kan het geschil bij de rechter aanhangig worden gemaakt. De bovengenoemde evaluatie geeft geen aanleiding om in afwijking daarvan een andere organisatie wel de bevoegdheid te geven bindende adviezen te geven.
Bent u bereid te onderzoeken of de mogelijkheid bestaat om aanbestedingsprocedures, inclusief het verloop daarvan, openbaar te maken, waarna de «tracking» eindigt in publicatie van de resultaten en verantwoording van de gunning? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij gepubliceerde aanbestedingen zijn de belangrijkste aanbestedingsdocumenten openbaar waaronder de aankondiging, de offerteuitvraag en de publicatie van de aankondiging van de gunning. De inhoudelijke motivering van de afwijzing van bedrijven die de opdracht niet gegund krijgen wordt bij alle aanbestedingen, zowel gepubliceerde als onderhandse, rechtstreeks aan de betrokken ondernemer gestuurd. Dit geldt ook voor de inhoudelijke motivering van de toewijzing van een opdracht aan de inschrijver die de aanbesteding gewonnen heeft. Het openbaar maken van ingediende offertes mag op grond van artikel 2.57 van de Aanbestedingswet 2012 niet en is vanuit mededingingsrechtelijk oogpunt onwenselijk aangezien deze bedrijfs- en concurrentiegevoelige informatie kunnen bevatten en openbaarmaking schadelijk kan zijn voor de betrokken ondernemer in een volgend aanbestedingstraject.
Bent u bereid om de, in 2013, weggevallen structurele financiering te heroverwegen2 en een EU-pilot-project op te starten waarbij men zou kunnen komen tot een «EU-Golden Standard» die vervolgens door Nederland kan worden doorontwikkeld om innovatief, digitaal en transparant aan te besteden?
Zoals ik eerder in reactie op een gelijkluidend verzoek richting uw Kamer heb aangegeven (33 750 XIII) richten zowel PIANOo als Architectuur Lokaal zich op het verbeteren van professioneel opdrachtgeverschap door aanbestedende diensten. Architectuur Lokaal doet dit echter alleen voor de architectenbranche, PIANOo voor alle branches en alle aanbestedende diensten. Daarom kies ik ervoor het beschikbare budget aan PIANOo te besteden. PIANOo heeft op haar website marktdossiers waarin specifieke informatie wordt gegeven over branches. Daarbij is ook een marktdossier architecten dat PIANOo samen met Architectuur Lokaal en BNA, de branchevereniging van architectenbureaus, vult.
Het verzoek van Israël om de financiering van omstreden NGO's stop te zetten |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Israël vraagt Nederland financiering kritische NGO's stop te zetten»?1 2
Ja.
Deelt u de afschuw dat een mede door Nederland gesubsidieerde organisatie als The Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat, instellingen als Badil (verheerlijken van zelfmoordenaars), Addameer (oprichter in verband gebracht met de Palestijnse terreurorganisatie PFLP) en Al Haq (keurt terreur tegen burgers goed) heeft bekostigd?
Mensenrechten zijn de hoeksteen van het buitenlands beleid. In dat kader verleent Nederland onder meer via het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat ondersteuning aan Palestijnse en Israëlische NGO’s. Deze NGO’s komen op voor de rechten van Palestijnse burgers en stellen schendingen door de Palestijnse en Israëlische autoriteiten aan de orde. Tijdens mijn recente bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden heb ik in een gesprek met de Israëlische viceminister van Buitenlandse Zaken Hotovely het belang van het werk van mensenrechtenorganisaties voor een vrije en pluriforme samenleving benadrukt.
Het kabinet wil geen steun verlenen aan organisaties die antisemitische uitingen doen danwel terreur verheerlijken of aan organisaties die deze subsidies doorgeven aan organisaties die zich daaraan schuldig maken. Zoals aangegeven in de antwoorden op eerdere vragen van het lid Van Klaveren (ingezonden 7 mei 2014 met kenmerk 2014Z08201), bieden de procedures van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat voldoende waarborgen om dat te voorkomen bij organisaties die het financiert. Daarbij benadrukt het kabinet dat het van belang is om onderscheid te blijven maken tussen stellingname ten aan zien van Israël en antisemitisme.
Begrijpt u het terechte verzoek van de bevriende staat Israël om de stroom Nederlands belastinggeld naar organisaties als The Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat te stoppen? Zo nee, waarom denkt u nog steeds door te moeten gaan met het indirect bekostigen van antisemitisme en terreurverheerlijking?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om gehoor te geven aan het Israëlische verzoek om in ieder geval instellingen die zich antisemitisch uitlaten of organisaties subsidiëren die terreur verheerlijken, niet langer te bekostigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht van de VNG over de herbeoordeling van overgangscliënten AWBZ/Wmo |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van de VNG dat het herbeoordelen voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) van cliënten met een AWBZ-indicatie en overgangsrecht voor gemeenten een forse opgave betekent1?
Ja.
Herkent u de signalen die de VNG krijgt dat dit proces meer tijd vraagt dan voorzien? Zo ja, wat is uw verklaring? Wat zijn de consequenties hiervan voor cliënten en voor de financieringsstromen? Zo nee, waarom niet?
Het bericht van de VNG over herbeoordelingen is voor mij aanleiding geweest om met de VNG in overleg te treden over dit onderwerp. VNG heeft mij laten weten dat de publicatie niet kan worden onderbouwd met een landelijk overzicht van de stand van zaken bij gemeenten ten aanzien van de herbeoordelingen. Wel zijn er enkele gemeenten die hun zorgen bij VNG hebben geuit over deze opgave. Er zijn zowel door VNG als door mij geen signalen ontvangen waarin gemeenten aandringen op uitstel of andere maatregelen. Het doel van het bericht van de VNG was om gemeenten er nogmaals op te wijzen dat de herbeoordelingen een forse opgave betreft en dat er door toedoen van de VNG desgevraagd gerichte ondersteuning aan gemeenten kan aangeboden om dit in goede banen te leiden.
Met de inwerkingtreding van de Wmo 2015 en de Jeugdwet per 1 januari 2015 hebben gemeenten de verantwoordelijkheid gekregen voor de zorg en ondersteuning van een grote groep cliënten die tot dat moment een beroep op de AWBZ konden doen. Voor die cliënten geldt overgangsrecht tot het tijdstip van afloopdatum van de afgegeven indicatie en uiterlijk tot 1 januari 2016. Met het oog op het aflopen van het overgangsrecht dient voor de betrokken cliënten – die vaak jarenlang een bepaald zorgaanbod hebben gehad – tijdig een herbeoordeling plaats te vinden, afgerond met een besluit over de (passende) ondersteuning na die datum. Voor gemeenten betreft dit een reeds lang voorziene en inderdaad grote opgave. Teneinde de beoogde transformatieslag te maken hecht ik er zeer aan dat gemeenten bij dit proces uiterste zorgvuldigheid betrachten. Gemeenten dienen bij de herbeoordelingen de eisen die de wetgeving aan de (voorbereiding van) de besluitvorming ter zake stelt, te respecteren.
Hierbij maak ik nog wel de volgende kanttekening. Het herbeoordelen van overgangscliënten met een persoonsgebonden budget (pgb), de besluitvorming en de goede administratieve verwerking daarvan kent een langere doorlooptijd dan een besluit na herbeoordeling over zorg in natura. Nadat een budgethouder een beschikking heeft ontvangen van de gemeente, dient hij in de gelegenheid te worden gesteld om nieuwe afspraken te maken met zijn zorgverlener(s) en zijn zorg en ondersteuning waar nodig aan te passen aan de nieuwe besluitvorming. De budgethouder heeft daarbij enige tijd nodig om de (nieuwe) zorgovereenkomsten in orde te maken. De SVB heeft vervolgens tijd nodig om zorgovereenkomsten te registreren en de gemeente heeft tijd nodig om de zorgovereenkomst te beoordelen en goed te keuren.
Vanwege deze (minimale) doorlooptijd heeft de VNG haar leden op 5 augustus jl. opgeroepen om de «overgangscliënten» met pgb met voorrang te herbeoordelen.
Op 7 augustus jl. heb ik alle wethouders aangeschreven om deze opgave voortvarend ter hand te nemen, waarbij zij zijn verzocht om de besluitvorming over de herbeoordelingen zo veel als mogelijk voor 1 oktober te doen plaatsvinden. De door mij aangestelde ketenregisseurs trekkingsrecht werken in opdracht van mij en betrokken ketenpartners momenteel een stappenplan uit om te zorgen voor een stabiel systeem van trekkingsrechten per 1 januari 2016. Over dit brede stappenplan, waarbij ook de herbeoordelingen voor overgangscliënten met een pgb worden betrokken, vindt op 3 september in een bestuurlijk overleg met alle betrokken ketenpartners nadere besluitvorming plaats.
Ik zal de Kamer op de hoogte brengen van de resultaten van dit overleg.
Klopt het dat het niet lukt om alle cliënten in 2015 te herbeoordelen? Zo ja, wanneer was u voornemens de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom communiceert de VNG een dergelijk signaal nu?
Zie antwoord vraag 2.
Is door u overleg geweest met de VNG over hoe hier mee om te gaan? Zo ja, wanneer en wat is de uitkomst van dit overleg geweest? Zo nee, waarom bent u nog niet op basis van dit zorgwekkende signaal in overleg getreden met de VNG?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe groot het probleem is? Zo ja, hoeveel gemeenten zijn in staat te komen tot een tijdige herbeoordeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De peperdure vliegtrips van de politietop |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Peperdure vliegtrips politietop»1?
Ja.
Klopt het dat de nationale politie vorig jaar 50.000 euro uitgaf aan luxe reizen en dat het in 2013 om 35.000 euro ging?
De genoemde bedragen betreffen de uitgaven aan businessclass vliegreizen voor de top 61 van de Nationale Politie.
Deelt u de mening dat er zo zuinig mogelijk omgegaan dient te worden met gemeenschapsgeld? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat extra geld is besteed aan onnodig businessclass reizen terwijl dat ook aan het vangen van boeven besteed had kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Dienstreizen naar het buitenland staan in alle gevallen in het teken van de bestrijding van criminaliteit, kennisuitwisseling en het versterken van de samenwerking met andere landen.
In het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie is opgenomen dat bij vliegreizen binnen Europa in economy class gereisd wordt en buiten Europa in businessclass. De politie handelt conform dit besluit.
Begin juni 2015 ben ik met de politievakorganisaties overeen gekomen het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie te wijzigen, als onderdeel van een breder pakket aan (rechtspositionele) maatregelen, waaronder een salarisverhoging van 0,8% per 1 januari 2015. Door deze wijziging is businessclass reizen bij vliegreizen buiten Europa niet langer een recht. In uitzonderingsgevallen kan het bevoegd gezag besluiten dat er toch businessclass gereisd wordt. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de betreffende regelgeving. Deze wijziging heeft overigens geen verband met het geciteerde bericht van 24 juli 2015.
Klopt het dat de nationale politie heeft besloten het vliegen per businessclass aan banden te leggen en dat daar nu een aanpassing van een wetsartikel voor in de maak is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zo ja, waarom is dit nooit eerder door de nationale politie, althans degenen die de declaraties indienen of behandelen, geconstateerd? Worden dit soort verspillingen van gemeenschapsgeld altijd pas aan banden gelegd op het moment dat het openbaar wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat bij congressen en andere dergelijke activiteiten altijd gekeken moet worden of het wel noodzakelijk is om deze bij te wonen en zo ja, of dit eventueel op een andere manier kan, bijvoorbeeld via videoconferentie? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder gemeld in antwoord op de Kamervragen van de leden Bontes en Van Klaveren op 21 januari 2013 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1074), is voor de politietop het Beleidskader arbeidsvoorwaarden politietop inclusief een gedragscode Buitenlandse Dienstreizen van toepassing. Deze gedragscode is met de start van de Nationale Politie opgesteld om een verantwoord buitenlands reisgedrag te waarborgen. In deze code staan zaken als de omvang van het gezelschap en de doelmatigheid van de reis (die altijd door het bevoegd gezag moet worden getoetst, vooraf en na afloop van de reis). Voorts worden buitenlandse dienstreizen – inclusief reizen aangaande congressen – regelmatig in overleggen tussen mijn ministerie en de politie tegen het licht gehouden en beoordeeld op criteria zoals nut, noodzaak, inhoud, risico’s en het vereiste niveau van deelname van Nederlandse zijde.
Bent u bereid om naast het betreffende wetsartikel daarom ook het doel van de reizen kritisch tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De toename van euthanasie bij psychiatrisch patiënten via de levenseindekliniek |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er via de levenseindekliniek in de eerste helft van 2015 vaker euthanasie is toegepast bij psychiatrische patiënten dan in heel 2014?1
Ja.
Klopt het dat steeds meer kankerpatiënten bij de levenseindekliniek terecht komen omdat de «eigen» arts niet bereid is een euthanasieverzoek uit te voeren? Zo ja, wat is uw mening hierover?
Uit gegevens van de Levenseindekliniek blijkt dat in het eerste half jaar van 2015 bijna evenveel kankerpatiënten met een euthanasieverzoek door de Levenseindekliniek zijn geholpen als in heel 2014. Het is mij niet bekend wat de oorzaak is van de toename van euthanasieverzoeken afkomstig uit deze groep.
Hoe groot is de groep artsen die gewetensbezwaren heeft of om andere redenen dan gewetensbezwaren geen euthanasie wil verrichten? Klopt het dat de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) een plan heeft gelanceerd waarin artsen die geen euthanasieverzoek willen inwilligen tijdig kunnen doorverwijzen naar andere artsen die daartoe wel bereid zijn? Wat zijn de resultaten van dit plan?
Uit de evaluatie van de Euthanasiewet, uitgevoerd in 2012 door ZonMw, blijkt dat ongeveer de helft van alle artsen wel eens een verzoek om levensbeëindiging heeft afgewezen. Het rapport meldt een verscheidenheid aan oorzaken voor het niet inwilligen van ingediende euthanasieverzoeken. In 16% van de gevallen werden gewetensbezwaren van de arts en een te hoge emotionele belasting als reden gegeven. Andere redenen waren: de arts voert nooit levensbeëindiging op verzoek uit (26%), lijden door dementie of lijden aan het leven, een niet terminaal zieke patiënt of een patiënt met een psychiatrische aandoening (13%), een onvoldoende behandelrelatie met de patiënt (12%), en de onmogelijkheid van levensbeëindiging op verzoek in de instelling waar de arts werkte (6%).
De KNMG is van mening dat een arts de patiënt tijdig en helder dient te informeren over zijn opvattingen en dat, bij voorkeur binnen het samenwerkingsverband, er sluitende afspraken behoren te worden gemaakt met betrekking tot euthanasieverzoeken die om principiële redenen of persoonlijke redenen niet kunnen worden ingewilligd. In het standpunt van de KNMG uit 2011 omtrent de rol van de arts bij het zelfgekozen levenseinde, heeft de KNMG dit aangegeven. Daarin staat tevens dat de arts een morele en professionele verantwoordelijkheid heeft om de patiënt tijdig hulp te verlenen bij het vinden van een arts die geen principiële bezwaren heeft tegen euthanasie, wanneer de arts daar zelf niet toe bereid is.
Deelt u de mening van de levenseindekliniek dat euthanasieverzoeken van psychiatrische patiënten, mensen met niet-terminale ziekten, dementie of een stapeling van ouderdomsklachten steeds ingewikkelder worden? Zo ja, op welke wijze kan ervoor gezorgd worden dat artsen genoeg geschoold en voorbereid worden op deze complexe euthanasieverzoeken? Worden deze vraagstukken eveneens in de commissie van wijzen onderzocht?
Ik erken de complexiteit van de discussie rondom euthanasie bij verschillende groepen patiënten. Om deze discussie goed te kunnen voeren heb ik reeds diverse trajecten geïnitieerd. In de werkgroep «schriftelijke wilsverklaring bij euthanasie» is gewerkt aan het opstellen van handreikingen die meer duidelijkheid moeten bieden over de rol van de schriftelijke wilsverklaring bij euthanasie, bijvoorbeeld in geval van dementie. Daarnaast zorgt de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie op dit moment voor herziening van de richtlijn omtrent het – al dan niet – bieden van hulp bij zelfdoding bij psychiatrische patiënten. Tevens onderzoekt de commissie van wijzen de wens van ouderen tot levensbeëindiging vanuit het gevoel van «voltooid leven» waarbij er geen sprake is van uitzichtloos lijden met een medische grondslag. Deze trajecten zullen ook behulpzaam zijn bij het creëren van duidelijkheid voor artsen over de (on)mogelijkheden van euthanasie in de genoemde situaties.
Klopt het dat de commissie van wijzen onder voorzitterschap van de heer Paul Schnabel in het voorjaar van 2015 een rapport zou presenteren? Zo ja, kan de Kamer binnenkort het rapport van deze commissie ontvangen?
Op 11 juni jl. heb ik uw Kamer per brief bericht dat ik met mijn collega’s van Veiligheid en Justitie en voor Wonen en Rijksdienst heb besloten de benoemingstermijn van de adviescommissie met een half jaar te verlengen (Kamerstuk 32 647, nr. 46). Aanleiding hiervoor is een verzoek van de commissie, in het licht van de complexiteit van het onderwerp en het belang om bij de totstandkoming van het rapport een hoge mate van zorgvuldigheid te kunnen betrachten. Het rapport verwacht ik later dit jaar te ontvangen, en zal ik na het verschijnen aan uw Kamer sturen.
De bedreiging en intimidatie in asielzoekerscentra (AZC) door islamitische asielzoekers (vervolgvragen) |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Spanningen tussen christenen en moslims in asielzoekerscentra»?1
Ja.
Hoe verhoudt uw antwoord op eerdere Kamervragen2, dat verschillen in religieuze oorsprong doorgaans niet de reden vormen voor conflicten, zich met de incidenten in Gilze, Budel en Lutelgeest waar de islamitische achtergrond van bepaalde groepen juist wel de reden is van conflicten?
Het woord doorgaans impliceert dat verschillen in religieuze oorsprong wel degelijk de reden kunnen vormen voor conflicten, maar dat aan de meeste conflicten die zich in AZC’s voordoen een andere reden ten grondslag ligt.
Ziet u in dat de politiek-correcte antwoorden die zijn gegeven, totaal voorbij gaan aan onder meer het feit dat de politie in Dronten een einde heeft moeten maken aan een massaal gevecht in het AZC tussen Syrische moslims en Eritrese christenen? Erkent u dat het schreeuwen van «Allahu Akhbar» toch echt lijkt te wijzen op een religieuze component in het conflict? Zo nee, waarom niet?
In mijn feitelijk-correcte antwoord op uw eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat het niet is uitgesloten dat verschil in etnische of religieuze oorsprong tot conflicten tussen bewoners kan leiden. Mijn antwoord gaat derhalve ook niet voorbij aan eventuele religieuze componenten in een conflict.
Ziet u in dat een antwoord als «de meeste spanningen ontstaan tussen twee of meerdere individuen» totaal nietszeggend is en absoluut geen recht doet aan de ervaren bedreiging, intimidatie en discriminatie door de christelijke asielzoekers? Zo nee, waarom niet?
Dat de meeste spanningen ontstaan tussen twee of meerdere individuen en dus niet tussen (etnische of religieuze) groepen blijkt uit de COA-praktijk. Het beeld dat een (meerderheid van een) bepaalde groep een andere groep intimideert, lastigvalt en/of bedreigt herkent het COA niet.
Dat de meldingsbereidheid een punt van aandacht is, onderkent het COA. In het rapport van Deloitte zijn aanbevelingen gedaan om de drempel zoveel mogelijk weg te nemen. Het COA heeft daarop maatregelen getroffen, zoals toegelicht in de beantwoording van eerdere kamervragen. Er is een werkgroep meldingsbereidheid ingesteld die zich hiermee bezig houdt. Tevens is er een samenwerkingsverband met COC en stichting Gave, zodat meldingen van discriminatie die niet bij COA binnen komen maar wel bij COC/stichting Gave alsnog bij het COA terecht komen. Op deze manier wordt er alles aan gedaan om de meldingen toch binnen te krijgen. Dat neemt niet weg dat de asielzoeker hierin een eigen verantwoordelijkheid heeft. Overigens is het niet zo dat er nooit meldingen worden gedaan door asielzoekers. Het beeld dat de leiding van AZC’s nooit geïnformeerd wordt over ervaren bedreiging, intimidatie en/of discriminatie herkent het COA niet.
Hoe oordeelt u over het feit dat de leiding van AZC's blijkbaar niet geïnformeerd wordt door de christelijke slachtoffers van islamitische bedreiging, intimidatie en discriminatie?
Zie antwoord vraag 4.
Welke concrete maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde aan deze vreselijke situatie een einde te maken?
Wat het COA in algemene zin doet om intimidatie, bedreiging en/of discriminatie te voorkomen, heb ik laten weten in reactie op uw eerdere Kamervragen. In een AZC gelden Nederlandse waarden, waaronder vrijheid van godsdienst. Het belemmeren van deze vrijheid door medebewoners wordt dan ook niet getolereerd.
In hoeverre bent u bereid de procedures van asielzoekers die zich schuldig maken aan bedreiging, intimidatie en discriminatie stop te zetten?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de eerdere Kamervragen kunnen misdragingen consequenties hebben voor de asielprocedure. Of een en ander gevolgen heeft, is afhankelijk van wat er is gebeurd en van de strafmaat die daarop is gesteld.
Het bericht dat de helft van de ziekenhuizen Ivf-behandelingen aan alleenstaande vrouwen weigert. |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Helft ziekenhuizen weigert single vrouwen Ivf»?1
Ja.
Deelt u de mening dat alleenstaande vrouwen in principe in elk ziekenhuis een In-vitrofertilisatie behandeling (Ivf-behandeling) moeten kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op Kamervragen 3 en 5 van het Kamerlid Arib (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3287)
Acht u het acceptabel dat ziekenhuizen bij Ivf-behandelingen onderscheid maken tussen koppels en alleenstaanden? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Houdt een verschil tussen het beschikbaar stellen van Ivf-behandelingen voor koppels en alleenstaanden in uw opvatting staande ten overstaan van de in Nederland geldende wetgeving tegen discriminatie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de praktijk dat sommige ziekenhuizen alleenstaande vrouwen onderwerpen aan een psychologische en/of economische screening, en dit bij koppels niet gebeurt? Kunt u bij uw antwoord op deze vraag ingaan op de uitlating van dhr. Fauser, hoogleraar gyneacologie bij de UMC, die zegt dat hij veel kritiek kreeg toen hij voorstelde ook koppels te screenen, omdat «dat zou te veel ingaan tegen de autonomie om zelf te mogen beslissen over het krijgen van kinderen»?
Ook hierbij geldt dat er op basis van de Algemene wet gelijke behandeling geen onderscheid gemaakt mag worden op grond van burgerlijke staat. Het protocol van de NVOG meldt dat voor het afnemen van een algemene toets/beoordeling van allen (vrouwen of paren) die zich voor IVF aanmelden met betrekking tot de geschiktheid tot het opvoeden van het kind geen plaats is, vanwege het recht op privacy (privéleven) en zelfbeschikking. Echter, een arts die IVF toepast is moreel medeverantwoordelijk voor het ontstaan van leven en deze verantwoordelijkheid houdt in dat, bij toepassing van deze behandeling, andere belangen dienen te worden meegewogen, zoals de toekomstige situatie van het door IVF te verwekken kind. Dit is ook neergelegd in het protocol van de NVOG. Zijn er aanwijzingen die de arts reden geven te vermoeden dat sprake kan zijn van een situatie die het stellen van contra-indicaties zou rechtvaardigen, dan is een nadere multidisciplinaire beoordeling aangewezen. Het uitsluiten van hulpvragers mag volgens het protocol niet berusten op het particuliere oordeel van individuele hulpverleners.
Het is aan de beroepsgroep om te bepalen op welke wijze dit geoperationaliseerd wordt.
Deelt u de opvatting van hoogleraar Broekmans, die zegt: «Ht is geen medisch noodzakelijke zorg, dus is het gerechtvaardigd dat een zorginstelling zegt: wij vinden dit een brug te ver»?
Nee. Zie mijn eerdere antwoorden op vragen 3 en 5 van het Kamerlid Arib.
(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3287)
Zijn religieuze opvattingen, dan wel opvattingen over de ideale samenstelling van het gezin, in uw ogen een argument dat ziekenhuizen mogen hanteren voor het weigeren van Ivf-behandelingen? Zo ja, waarom?
Nee. Ook onderscheid bij het aanbieden of verlenen van diensten door zorginstellingen op basis van godsdienst of levensovertuiging is niet toegestaan volgens de AWGB. Zie ook mijn eerdere antwoorden.
Bent u bereid in gesprek te treden met ziekenhuizen die Ivf-behandelingen weigeren aan alleenstaanden en hen in dit gesprek aan te sporen tot het opheffen van ongelijke behandeling tussen koppels en alleenstaanden? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie het niet als mijn rol om in gesprek te treden met individuele ziekenhuizen. Ik zal in gesprek gaan met de NVOG over deze kwestie, maar zie het als taak van de beroepsvereniging om het eigen protocol opnieuw onder de aandacht te brengen van de beroepsbeoefenaren en ziekenhuizen wanneer het vermoeden bestaat dat deze onvoldoende nageleefd worden.
Het bericht dat toekenning van DLO-gelden via de topsectoren een hoog ons-kent-ons-gehalte heeft |
|
Eric Smaling , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Ons kent ons in de topsector»?1
Ik herken mij niet in het geschetste beeld. Het artikel focust op de verdeling van de onderzoeksbudgetten voor DLO binnen de topsectoren Agri&Food (A&F) en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen (T&U). Tegelijkertijd is het instrumentarium dat de topsectoren ter beschikking staat breder. Voorbeelden hiervan zijn de instrumenten die onder meer voor het mkb zijn ontwikkeld, zoals de regeling Mkb-Innovatiestimulering Topsectoren (MIT) en Small Business Innovation Research (SBIR). Zie ook het antwoord op vraag 7.
Herkent u zich in het beeld dat wordt geschetst over de wijze waarop het onderzoeksgeld voor de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO)-instituten via de topsectoren wordt verdeeld?
Nee. De onderzoeksmiddelen voor DLO worden op een transparante manier verdeeld. De topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen doen een open oproep (call) voor het indienen van onderzoeksvoorstellen. De criteria staan vooraf vast. Alle private partijen uit beide sectoren – van mkb tot grote bedrijven – kunnen een voorstel indienen.
Deelt u de conclusie dat de overheid zich nog amper inhoudelijk bemoeit met de keuzes die gemaakt worden? Vindt u dit een goede zaak? Graag een toelichting.
Nee. De essentie van het Topsectorenbeleid is dat bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid samen de onderzoeksagenda’s voor kennis en innovatie programmeren. De overheid neemt dan ook volwaardig deel aan zowel de topsector Agri&Food als de topsector Tuinbouw&Uitgangsmaterialen. Zij is onder meer inhoudelijk betrokken bij het opstellen van de Kennis- en Innovatieagenda, bij de oproepen die de topsector doet voor nieuwe PPS-en, en de overheid is onderdeel van de tripartite (bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen) samengestelde commissies die de topsectoren adviseren over de innovatiethema’s. Voor beide topsectoren wordt de overheidsrol op een vergelijkbare wijze ingevuld.
Vindt u het juist dat het bedrijfsleven met behulp van goed ingevoerde marktleiders de projecten binnenhaalt, terwijl belastinggeld eerder geïnvesteerd zou moeten worden in niet direct competitief onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
De topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen doen een open oproep (call) aan alle private partijen voor het indienen van onderzoeksvoorstellen. Voorstellen die als competitief of anderszins niet-subsidiabel worden beoordeeld, vallen af. De overige voorstellen worden vervolgens door een onafhankelijke commissie beoordeeld en gerankt op basis van kwaliteit en maatschappelijke, economische en wetenschappelijke impact. De criteria zijn vooraf opgenomen in de oproep. De ranking en beschikbare middelen bepalen welke voorstellen in de werkprogramma’s van DLO kunnen worden opgenomen. Aangezien de vraag naar onderzoeksmiddelen tot nu toe het beschikbare budget overstijgt, valt op basis van de ranking altijd een aantal projecten af. De adviezen omtrent de uit te voeren voorstellen worden vervolgens voor akkoord voorgelegd aan de besturen van de TKI’s (Topconsortia voor Kennis en Innovatie) bij A&F en T&U, aan de topteams en vervolgens aan mij. Eerder heb ik de Kamer al geïnformeerd over het belang dat de instituten voor toegepast onderzoek hebben voor overheid en bedrijfsleven, en over de wijze waarop het pre-competitieve karakter van het onderzoek voor de topsectoren wordt bewaakt (Kamerstukken 2014/15, 32 637, nr. 146). Zie ook vraag 11.
Wat zijn de risico’s van de situatie dat innovatie door creatieve geesten nu minder goed van de grond komt doordat de gevestigde orde («ons kent ons») de besteding van middelen bepaalt?
Zoals onder 4 aangegeven gaan de DLO-middelen die beschikbaar zijn voor de topsectoren naar de beste voorstellen. Er wordt een open oproep gedaan, waarbij iedereen kans heeft. Naast de maatschappelijke, economische en wetenschappelijke impact zijn ook de mate van vernieuwing en de kwaliteit van plan en uitvoerders belangrijke criteria bij de beoordeling van de voorstellen.
Hoe oordeelt u over het feit dat de posten directeur van een voederfabrikant, hoogleraar duurzame diervoeding én bestuurslid van de topsector Agri & Food door dezelfde persoon worden vervuld? Bent u van mening dat op deze wijze alle onderzoeksbelangen evenredig aan bod kunnen komen?
Het kabinet juicht het toe dat bedrijven met kennisinstellingen en overheid in de topsectoren met elkaar samenwerken. De samenwerking wordt vormgegeven in gezamenlijke publiek-private onderzoeksprogramma’s, in de vorm van leerstoelen voor bijzonder hoogleraren en in besturen van TKI’s. Deze samenwerkingsvormen dragen bij aan innovatie, valorisatie van kennis en aan de maatschappelijke oriëntatie in het universitaire onderwijs. Daarnaast draagt de samenwerking bij aan het streven van het kabinet naar meer investeringen door bedrijven in R&D, zoals verwoord in het bedrijfslevenbeleid en het beleid voor de topsectoren. Bij de uitvoering van de agenda van de topsector zijn inderdaad personen betrokken die meerdere functies bekleden. Juist vanwege hun expertise zijn ze gevraagd. De combinatie van deze functies bij één persoon zie ik, omdat daar transparant mee wordt omgegaan, niet als een belemmering. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Bent u het eens met de constatering dat het MKB geen voet tussen de deur krijgt als het gaat om de besteding van middelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u dat verbeteren?
Nee. Zoals ik op 9 oktober 2014 heb gerapporteerd in de jaarlijkse voortgangsrapportage «Samen werken aan groei: bedrijvenbeleid op koers» (TK 32 637 nr. 151), nemen er in de publiek-private onderzoekssamenwerking van de topsectoren 1900 bedrijven deel, waarvan 1400 mkb’ers. De topsector Agri&Food geeft in aanvulling hierop aan dat van de 400 bedrijven die participeerden in PPS-onderzoeksprojecten van de topsector Agri&Food ruim 300 bedrijven tot het mkb behoren. Op enkele grote veredelingsbedrijven na nemen bij de topsector Tuinbouw& Uitgangmaterialen uitsluitend mkb’ers of hun (vaktechnische) organisaties deel aan de PPS-onderzoeksprojecten.
De Mkb-Innovatiestimulering Topsectoren (MIT)-regeling is in het leven geroepen om de betrokkenheid van het mkb bij het Topsectorenbeleid te versterken. Dankzij de MIT-regeling hebben in 2013 ruim 700 mkb-ers innovatieprojecten kunnen uitvoeren en daarmee bijgedragen aan het realiseren van de topsectorenagenda’s. De MIT-regeling voorziet duidelijk in een behoefte van het mkb: vanaf het beginjaar 2013 is het beschikbare budget volledig uitgeput, hetzelfde geldt voor de herhaalde ophoging hiervan. In 2015 hebben Rijk en regio voor de MIT gezamenlijk € 50 mln beschikbaar gesteld (TK 29 697 nr. 20). Daarnaast hebben de topsectoren A&F en T&U samen met DLO speciaal voor het mkb DLO-(kennis)vouchers ontwikkeld.
Bent u tevreden over de manier waarop de middelen tot nu toe zijn toegekend? Zo ja, kunt u dat inhoudelijk onderbouwen?
Ik ben tevreden over de manier waarop de middelen voor DLO binnen de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen zijn toegekend. Dit is op een transparante manier gebeurd, door middel van calls, waarbij de criteria vooraf vaststaan en gecommuniceerd worden. Ik krijg het advies welke onderzoeksvoorstellen te honoreren – dat de beide Topteams mij geven op basis van de call procedure – ter goedkeuring voorgelegd en tot nu toe heb ik deze adviezen altijd kunnen overnemen.
Bij de calls is aangesloten op de Kennis- en Innovatie agenda’s van beide topsectoren die zijn opgesteld door bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid.
Waarom gaat een groot deel van het budget naar veehouderijonderzoek en weinig naar consumentenonderzoek? Is dat het gevolg van de verschillen in kwaliteit van de onderzoeksvoorstellen? Vindt u dat hier sprake is van een disbalans? Zo nee, waarom niet?
Als het totale onderzoekspalet van de topsector Agri&Food in ogenschouw wordt genomen, is er geen sprake van een disbalans. Ook onderzoek met betrekking tot gezonde voeding, hoogwaardige producten en biobased economie heeft een stevige omvang. Zeker als hier de programma’s bij andere kennisinstituten als TNO en universiteiten en die van de topsector Tuinbouw&Uitgangsmaterialen worden meegenomen.
De relatief beperkte omvang van onderzoek gericht op consumenten en voedselveiligheid heeft wel de aandacht van de topsector Agri&Food. Voor consumentenonderzoek waren afgelopen jaar de voorstellen van onvoldoende kwaliteit. In de oproep voor onderzoek voor komend jaar heeft de topsector Agri&Food meer accent gelegd op voorstellen voor consumentenonderzoek, om deze kansrijker te maken. Ook zet ik mij in voor de ontwikkeling van het zogeheten Grand Design, waarbij TNO en DLO hun activiteiten op het gebied van voedselonderzoek gaan bundelen tot een gezamenlijk, toonaangevend instituut, waarmee een belangrijke bijdrage wordt geleverd op het gebied van maatschappelijke uitdagingen. Ik heb voor het faciliteren van de gehele transitie binnen Agri&Food € 8 mln vrijgemaakt.
Hoe verhoudt het veehouderijonderzoek zich tot de noodzaak in de nabije toekomst minder dieren te houden in Nederland en minder mest te produceren?
Het veehouderijonderzoek in de topsector is van belang om de transitie naar een integraal duurzame Nederlandse veehouderij te realiseren. Ik constateer dat het veehouderijonderzoek voldoende gericht is op innovaties die bijdragen aan de maatschappelijke opgaven van de sector, zoals nieuwe stalsystemen waarin milieu en welzijn integraal worden verbeterd en het gebruik van antibiotica wordt teruggedrongen.
Op welke wijze gaat u bevorderen dat de beoordeling van onderzoeksvoorstellen transparanter verloopt en men goed zicht heeft op nevenfuncties van betrokkenen?
De beoordeling van de voorstellen verloopt transparant. De werkwijze en criteria die worden toegepast vermelden de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen in de oproepen op hun websites. Voor de beoordeling van de ingediende voorstellen nodigen de TKI’s onafhankelijke deskundigen uit. De samenstelling van de beoordelingscommissies is zodanig dat de maatschappelijke, economische en wetenschappelijke impact goed worden overzien. In het enkele geval dat een deskundige betrokkenheid of belangen bij een voorstel heeft, is dat van te voren bekend en neemt deze voor het betreffende voorstel niet deel aan de beoordeling. De resultaten van de beoordeling worden bekend gemaakt aan de indieners. Met eventuele vragen kunnen zij terecht bij het betreffende TKI.
Tevens heb ik voor de instituten voor toegepast onderzoek (TO2) gedragsregels ingesteld (zie ook Kamerstukken 32 637, nr. 146 en 32 637, nr. 123). Daarin is de transparantie van de programmering geborgd, onder meer doordat de instituten hun conceptprogrammering publiek beschikbaar stellen via internet.
Het pre-competitieve karakter wordt in de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen bewaakt door onafhankelijke commissies. Daarnaast hebben alle instituten een klachtenregeling ingesteld voor klachten over oneerlijke concurrentie door bijvoorbeeld private kennisaanbieders. Ze rapporteren mij jaarlijks over eventuele ontvangen klachten, en stellen mij onmiddellijk op de hoogte als een klacht niet naar tevredenheid wordt opgelost. Tot op heden is er over DLO geen enkele klacht binnengekomen.
De enquête onder architecten en de toepassing van de Europese regels bij aanbestedingen |
|
Eric Smaling |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Aanbestedingen vaak in nadeel van architecten» en «Een dialoog vinden ze nu gedoe»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat een meerderheid van de gevraagde architecten vindt dat aanbestedingen leiden tot machtsongelijkheid tussen architecten en opdrachtgevers, dat er vaak geen vergoeding is, en kosten niet kunnen worden verhaald?
Ik ben bekend met de geschetste problematiek. In de Aanbestedingswet 2012 zijn maatregelen genomen om de gevallen tegen te gaan waarin sprake is van disproportionaliteit. Recentelijk is de Aanbestedingswet 2012 geëvalueerd. Over de uitkomsten van de evaluatie heb ik uw Kamer bij brief van 8 juli 2015 geïnformeerd (34 252, nr. 1). Uit de evaluatie blijkt dat de genomen maatregelen ten aanzien van proportionaliteit effect hebben gehad. Er is echter nog ruimte voor verbetering in de toepassing van de (nieuwe) regels. Gelet op de korte periode na inwerkingtreding van de wet is mijn verwachting dat de verbetering verder door zal zetten. Zoals aangekondigd in de brief zet ik in op het stimuleren van beter aanbesteden. Daarbij zal de aandacht liggen op het verbeteren van de toepassing van aanbestedingsregels en zal aandacht worden gevraagd zowel op ambtelijk als bestuurlijk niveau in gemeenten.
Herkent u het beeld dat bij de toepassing van de Europese regels door gemeentebesturen deze strak worden geïnterpreteerd, waarbij het volgens architecten vaak leidt tot grove onrechtvaardigheden waaraan men moeilijk kan ontsnappen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat ziet u daarbij aan mogelijkheden om deze tendens te keren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat 97% van de gevraagde architecten de gevraagde inspanningen niet in redelijke verhouding vindt staan tot de opdracht, en het daarnaast schort aan de uitleg van beslissingen en overwegingen van opdrachtgevers?
In de uitkomsten van de enquête van de heer Uytenhaak staat een percentage van 86% weergegeven die de gevraagde inspanningen niet in redelijke verhouding vindt staan tot de opdracht. Dat sluit aan bij de overige uitkomsten van de enquête waarin naar voren komt dat architecten disproportionaliteit ervaren bij aanbestedingen en dat bepalingen uit de Gids proportionaliteit niet worden nageleefd. Voor een reactie daarop verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3.
Verder wordt aangegeven dat het schort aan uitleg van beslissingen en overwegingen van opdrachtgevers. In de evaluatie naar de Aanbestedingswet 2012 is ook naar voren gekomen dat ondernemers klachten hadden over de motivering van afwijzingen. Daarvoor kan ook aandacht zijn bij het stimuleren van beter aanbesteden.
Vindt u het terecht dat bij een eerste fase van het ontwerp om een visie gevraagd wordt die in de praktijk neerkomt op een omvangrijk voorontwerp waarin vaak tientallen tot honderden uren arbeid zitten en waarvoor geen vergoeding wordt gegeven? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Aanbestedingswet 2012 is bepaald dat voor de voorschriften uit de Gids proportionaliteit geldt pas toe of leg uit. In de Gids is het voorschrift opgenomen dat de aanbestedende dienst een vergoeding moet aanbieden wanneer een gedeelte van de te plaatsen opdracht moet worden uitgevoerd om de inschrijving in te kunnen dienen. Wanneer een aanbestedende dienst dit niet doet, moet dat worden gemotiveerd. Als toelichting bij dat voorschrift worden als voorbeeld genoemd visiepresentaties, maquettes en modellen, schetsen of (constructie) doorberekening waarbij verhoudingsgewijs aanzienlijke kosten per inschrijving gemaakt moeten worden. Het is niet terecht als zonder motivering van dit voorschrift wordt afgeweken. Architecten kunnen hierover een klacht indienen bij de aanbestedende dienst. Daarna kan een advies van de Commissie van Aanbestedingsexperts worden gevraagd over de betreffende casus. Ook kan de zaak worden voorgelegd aan de rechter.
Herkent u het feit dat een architect volgens de Europese regels zogeheten referenties moet overleggen om te mogen inschrijven op een opdracht voor bijvoorbeeld een nieuwe school of gemeentehuis, waarbij het er in de praktijk op neerkomt dat men in de drie voorafgaande jaren aan drie soortgelijke of zelfs identieke opdrachten moet hebben meegedaan als uitvoerend architect? Wat vindt u van het feit dat hierdoor bureaus uit de markt worden gestoten?
De Europese aanbestedingsregels verplichten aanbestedende diensten niet om referenties te vragen. Ze bieden wel de mogelijkheid dat te doen. In de Aanbestedingswet 2012 is geregeld dat niet naar soortgelijke of precies gelijke opdrachten mag worden gevraagd als referenties, maar alleen op onderdelen van de opdracht naar eerder verrichte vergelijkbare opdrachten. Daarnaast is in de Gids proportionaliteit geregeld dat per kerncompetentie maximaal één referentie mag worden gevraagd. Wanneer bureaus worden geconfronteerd met een dergelijke eis staan voor bureaus de mogelijkheden open die in de vraag hierboven zijn omschreven. In het najaar zal het wetsvoorstel tot implementatie van de Europese aanbestedingsrichtlijnen in de Aanbestedingswet 2012, dat momenteel voor advies bij de Raad van State ligt, naar uw Kamer worden gestuurd. In dit wetsvoorstel wordt aanbestedende diensten de mogelijkheid geboden ook opdrachten in aanmerking te nemen over een langere periode dan drie jaar als er anders niet voldoende gegadigden zijn om een toereikend niveau van mededinging te waarborgen. Dit kan voorkomen in branches zoals de architectenbranche waarin sprake is van langdurige opdrachten waardoor relatief weinig opdrachten per jaar worden uitgevoerd en het goed mogelijk is dat ondernemers niet over voldoende passende referenties beschikken die in de afgelopen drie jaar zijn uitgevoerd.
Is het u bekend dat door de zogenaamde referentie-eis bureaus gedwongen zijn in te schrijven op bouwprojecten ook al ontbreekt een vergoeding? Bent u bereid hiervoor een oplossing aan te dragen waarmee voorkomen wordt dat hele generaties jonge architecten, tussen de twintig en vijfendertig jaar, gaan behoren tot een verloren generatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om bij zogenaamde «open opdrachten» die verder gaan dan een eenvoudige offerte een richtlijn te ontwikkelen waarbij rekening wordt gehouden met een redelijke vergoeding van tenminste de gemaakte kosten? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid om de afgenomen enquête te bestuderen en om samen met het veld te werken aan de in het artikel geschetste zorgen over de kwaliteit en innovatie van ontwerpen en aan het funest gebrek aan transparantie bij beoordelingen van het ingestuurde werk? Zo nee, waarom niet?
Ik zal in gesprek gaan met de heer Uytenhaak om de uitkomsten nader te bespreken. Ook ben ik bereid samen met het veld te werken aan het stimuleren van beter aanbesteden, zoals aangegeven in reactie op vraag 3. Dit zal zien op de hele breedte van het aanbesteden en niet alleen op architectenopdrachten.
Bent u van mening dat de gewijzigde Wet op de architectentitel, die ziet op beroepservaring, bij – en nascholingsregeling voor stedenbouwkundigen, en voor tuin – en interieurarchitecten, en die per 20 juli 2015 is ingegaan, slechts de architectentitel volgens de Europese richtlijn beschermt, maar geen soelaas biedt voor de geschetste problematiek? Zo nee, waarom niet?
De werking van de (gewijzigde) Wet op de architectentitel is enerzijds gericht op vakbekwaamheid en deskundigheid van architecten, zodat de keuze voor een architect voldoende waarborg biedt voor de gewenste kwalitatieve uitvoering van een opdracht. Anderzijds wordt met de wet de positie van Nederlandse architecten in Europees verband – en daarmee hun kansen voor de Europese markt – versterkt.
Aldus draagt de wet ertoe bij dat bij de selectie voor een uit te voeren publieke ontwerp/bouwopdracht uit moet worden gegaan van gekwalificeerde – en volgens het Register ingeschreven – architecten. Deze wet is er niet op gericht de wijze van selectie en vergoeding voor te schrijven.
Het bericht over vermeende overtreding van regels rondom de beursgang van ABN Amro |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over mogelijke overtreding van regels rondom de beursgang van ABN AMRO?1
Ja.
Klopt het dat een medewerker van het staatsagentschap NLFI2, die betrokken is bij de beursgang van ABN AMRO, en een topman van de Amerikaanse zakenbank JP Morgan gezamenlijk hebben gedineerd?
De voorzitter van NLFI, de heer M. Enthoven heeft mij gemeld dat hij eind maart 2015 een uitnodiging van JP Morgan Chase & Co heeft geaccepteerd voor een diner waar circa vijftien bestuurders en commissarissen van grote Nederlandse ondernemingen – waaronder financiële instellingen – aanwezig waren. Bij het diner was ook de heer J. Dimon (Chairman en CEO van JP Morgan Chase & Co) aanwezig. Het diner heeft plaatsgevonden op 30 juni 2015 in Amsterdam.
Indien dit het geval is, is dit contact wettelijk toegestaan of zijn er regels omtrent de beursgang van ABN AMRO overtreden?
Ik heb geen aanwijzing dat gehandeld zou zijn in strijd met een wettelijk voorschrift of regels omtrent de beursgang.
Welke acties heeft u, gezien uw verantwoordelijkheid voor het NLFI, genomen naar aanleiding van de genoemde publicatie?
Naar aanleiding van de publicatie is de heer Enthoven gevraagd om een toelichting te geven op de in de publicatie omschreven zaken. De heer Enthoven heeft in zijn toelichting aangegeven dat hij de uitnodiging voor het diner achteraf gezien beter niet had kunnen accepteren gezien het lopende selectieproces voor zakenbanken bij de voorgenomen beursgang van ABN AMRO.
Uit publicaties in dagbladen3 komt het beeld naar voren dat er Nederlandse banken gepasseerd zijn bij de beursgang van ABN AMRO; vindt u dit een wenselijke situatie, in overweging nemende de eisen die wij nationaal stellen aan banken op onder andere het gebied van beloning?
NLFI heeft een open, transparant en non-discriminatoir proces gevoerd voor de selectie van zakenbanken bij de beoogde beursgang van ABN AMRO. Dat heeft geleid tot de benoeming van drie zakenbanken in de rol van global coordinator, waaronder een Nederlandse bank. NLFI heeft primair geselecteerd op kwaliteit. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om hoge kennis- en ervaringseisen op het gebied van grote effectentransacties, zogenoemde Equity Capital Market (ECM)-transacties, en beursintroducties. Ook zijn hoge eisen gesteld aan onderzoeksvaardigheden van de analisten en de competenties van het voorgestelde core deal team. Het beloningsbeleid is ook meegenomen als een van de selectiecriteria. NLFI heeft bij de selectie geen onderscheid gemaakt naar de vestigingsplaats van de zakenbanken.
Zijn de zaken zoals ze zich nu ontwikkelen rondom de selectie van banken voor de rol van Global Coördinator bij de beursgang van ABN AMRO aanleiding om het proces opnieuw op te (laten) starten?
Nee.
Kunt u aangeven waarom Nederland, als huisvester van het Internationaal Strafhof, niet onder de wereldwijde oproep van 16 Ministers van Buitenlandse Zaken staat om het Internationaal Strafhof te versterken?1
Nederland was op de hoogte van het initiatief van Liechtenstein. Nederland hecht als gastland van het Internationaal Strafhof zeer aan steun voor het Strafhof en speelt daarin vaak een leidende rol. Nederland brengt het Strafhof regelmatig op in multilaterale fora en bilaterale gesprekken, faciliteert de jaarlijkse resolutie in de AVVN over het Strafhof, ondersteunt seminars ten behoeve van het versterken van draagvlak voor het Strafhof en universaliteit en steunt diverse NGO’s actief op dit terrein.
Nederland heeft geen monopolie op deze steun en het kabinet is dan ook ingenomen met deze brief. Nederland heeft, met het oog op bestaande beeldvorming in een aantal Afrikaanse landen dat het Strafhof een westers instituut is, aangedrongen op ondertekening door landen vanuit verschillende regio’s alvorens te ondertekenen. Die bredere groep is mede gezien de beperkte tijd tussen het eerste voorstel van Liechtenstein en International Criminal Justice Day niet tot stand gekomen. Van de 16 ondertekenende Ministers zijn 13 afkomstig uit Europa. Desondanks waardeert Nederland dit initiatief zeer en zal ons land zich blijven inzetten voor het Strafhof.
Deelt u de oproep van uw collega Ministers wereldwijd? Zo ja op welke wijze bent u voornemens om die oproep alsnog expliciet en publiekelijk te steunen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht 'Afrikaanse voetballers verhandeld in Azie' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Marith Volp (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichtgeving over het verhandelen in Azië van Afrikaanse voetballers? Zo ja, wat is uw opvatting daarover? 1
Van de berichtgeving op de BBC- website heb ik kennisgenomen. Op basis van één persartikel kan ik geen oordeel geven over specifieke situaties die daarin wordt beschreven. Wel kan ik aangeven dat ik handel in jonge spelers verwerpelijk vind.
Zijn er voor zover u bekend naast de schatting van Culture Foot Solidaire dat er zo'n 15.000 kinderen verhandeld zijn voor het voetbal, andere betrouwbare schattingen van het aantal slachtoffers? Indien het u niet bekend is, bent u bereid dit nader te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals uit het artikel blijkt is de FIFA bezig met het verzamelen van alle informatie om deze zaak te beoordelen en de belangen van de betrokkene minderjarigen te behartigen. Aanvullend onderzoek naar aantallen is naar mijn oordeel dan ook niet nodig.
Zijn er sinds de antwoorden op eerdere2 signalen geweest dat er jonge spelers op een verkeerde manier in Nederland terecht zijn gekomen? Zo ja, wat is de omvang hiervan? Bent u bereid dit (nader) te onderzoeken met uw Europese collega's?
Nee, die signalen hebben mij niet bereikt. Op basis van de FIFA Regulations on the Status and Transfer of Players kunnen geen internationale overschrijvingen van spelers onder achttien jaar plaatsvinden behoudens de daarin vastgestelde uitzonderingen. Met ingang van 1 maart jl. hebben alle clubs toestemming nodig van de FIFA als ze spelers vanaf tien jaar uit het buitenland willen halen. Zonder deze toestemming kan een speler niet uitkomen voor zijn nieuwe club in een ander land. Daar bovenop heeft de KNVB als vast beleid dat spelersmakelaars zich moeten onthouden van activiteiten en werkzaamheden voor zover het spelers jonger dan zestien jaar betreft.
Indien er inderdaad nauwelijks sprake lijkt van enige vooruitgang in de bestrijding van de handel in jonge spelers, wat is daarover uw opvatting?
Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 1 vind ik elke vorm van handel in jonge spelers verwerpelijk. Als er sprake is van schending van de regelgeving zoals door de FIFA opgesteld, moet dit door betrokken partijen (te weten de ouders, de clubs, de makelaars en de (inter)nationale federaties en bonden) worden bestreden, waarbij FIFA moet optreden tegen nationale voetbalbonden en individuele clubs als die de regels overtreden. Recent is dit gebeurd met de bestraffing van F.C. Barcelona en de Spaanse voetbalbond voor de transfer van een aantal jeugdspelers waarbij ze niet voldeden aan de uitzonderingsvoorwaarden. De Spaanse voetbalbond en F.C. Barcelona zijn hier voor beboet. F.C. Barcelona heeft hiernaast ook een nog lopend transferverbod van een jaar gekregen.
Kunt u aangeven op welke manier(-en) voetbalbonden de handel in kinderen voor het voetballen effectiever kunnen bestrijden? Zo nee, bent u bereid hierover op kort termijn onderzoek naar te doen? Doen naar uw mening de KNVB, UEFA en FIFA hier voldoende tegen? Is het u bekend of de FIFA en UEFA voldoende zicht hebben op de bewegingen van jonge spelers wereldwijd? Zo nee, bent u bereid hier actie op te ondernemen? Zo ja, welke?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 4 is het aan de betrokken partijen om schending van de regelgeving binnen de voetbalwereld tegen te gaan. De KNVB heeft over transfers van jonge voetballers vaker contact met de FIFA. Specifiek hebben ze in dit geval bij FIFA aangekaart dat de grens van 12 jaar voor het verkrijgen van een International Transfer Certificate (ITC) te hoog zou zijn, en deze is, zoals in het antwoord op vraag 3 ook is aangegeven recentelijk verlaagd naar 10 jaar. Door het Transfer Matching System van de FIFA (een digitaal systeem voor internationale overschrijvingen) en het daarbij behorende ITC systeem hebben nationale voetbalbonden en de FIFA goed zicht op de beweging van jonge spelers omdat elke grensoverschrijdende transfer moet worden goedgekeurd door de FIFA.
Op welke manier kunnen overheden de handel in kinderen voor het voetballen effectiever bestrijden? Hoe gaat u zich daar in Europees en internationaal verband voor inzetten?
In mei 2014 is een Raadsbijeenkomst van de EU Sportministers een resolutie aangenomen betreffende het werkplan van de Europese Unie voor sport voor de jaren 2014–2017 (2014/C 183/03). Eén van de thema’s is de integriteit in de sport, in het bijzonder de bestrijding van doping en wedstrijdvervalsing, de bescherming van minderjarigen, goed bestuur en gendergelijkheid.
Slachtoffers van mensenhandelaren blijven vaak met schulden achter als zij vervroegd teruggaan naar hun eigen land als beloften niet worden nagekomen; kunt u aangeven op welke wijze is te voorkomen dat zij daardoor opnieuw in de problemen komen? Hoe zal dat in het geval van de voetballertjes die naar Laos zijn gegaan worden opgepakt? Welke maatregelen bent u eventueel bereid te nemen om deze slachtoffers bij te staan?
Op basis van de informatie in het BBC-bericht valt niet op te maken of het voorval voldoet aan alle elementen van de definitie van mensenhandel. Blijkens het artikel is in het voorval dat door de BBC wordt beschreven reeds actie ondernomen door FIFPro en FIFA, hetgeen ertoe leidde dat de meeste jonge spelers naar hun land terugkeerden, terwijl een aantal ervoor koos in Laos te blijven. Ik zie derhalve geen aanleiding voor Nederlandse instanties om in dit specifieke geval te interveniëren.