Bent u bekend met het bericht «Christenen Pakistan in angst»?1
Ja.
Hoe duidt u de achtergronden van deze terreuraanslag op Eerste Paasdag? Komt het vaker voor dat christenen expliciet doelwit zijn van dergelijke aanslagen?
De aanslag op Eerste Paasdag is opgeëist door de soennitische extremistische organisatie Jamaat-ul-Ahrar, een groepering die sinds twee jaar een afsplitsing vormt van de Pakistaanse Taliban. De organisatie claimt dat de aanval gericht was tegen christenen. Bij de aanslag vielen 72 doden, voornamelijk vrouwen en kinderen en in meerderheid moslim.
Naast het religieuze motief, zou de aanslag ook een vergelding kunnen zijn voor militaire operaties die Pakistan al langere tijd uitvoert in het grensgebied met Afghanistan en voor de politie operaties die de laatste maanden in Punjab plaatsvinden. Deze operaties zijn gericht tegen aan de Taliban gerelateerde groeperingen.
Aanslagen komen met regelmaat voor in Pakistan. In 2015 kwamen meer dan 4000 mensen bij aanslagen om het leven. Ook christenen zijn het doelwit, zoals in mei vorig jaar, toen dezelfde organisatie een aanslag pleegde op twee kerken in Lahore.
In hoeverre bent u, gezien het feit dat Pakistan momenteel zesde staat op de ranglijst christenvervolging van Open Doors, kerken zwaar beveiligd moeten worden en christenen worden gezien als tweederangs burgers, van mening dat door de Pakistaanse overheid voldoende bescherming geboden wordt aan religieuze minderheden? Deelt u de mening dat naast de bescherming van de rechten van religieuze minderheden ook serieus werk moet worden gemaakt van de sociale en economische ontwikkeling van de meest kwetsbare groepen in de Pakistaanse samenleving?
Het kabinet deelt uw mening betreffende het belang van de bescherming van religieuze minderheden. Nederland wijst daarom in bilateraal en multilateraal verband voortdurend op de verantwoordelijkheid van de Pakistaanse autoriteiten om minderheden te beschermen. Zo is dit opgebracht tijdens een ontmoeting met mijn Pakistaanse collega in november jl., tijdens de ASEM ministeriële bijeenkomst. De Nederlandse ambassadeur in Islamabad stelt het onderwerp ook regelmatig aan de orde, zoals onlangs in een gesprek met Khalil Tahir Sandhude, Minister van Mensenrechten en Minderhedenzaken van Punjab.
Pakistan kent grote uitdagingen op het gebied van rechtsorde, waaronder toegang tot rechtspraak en toepassing van het recht, en op het gebied van sociaaleconomische ontwikkelingen inclusief snelle bevolkingsgroei en werkeloosheid. Deze uitdagingen komen onder meer tot uiting door een zorgelijke veiligheidssituatie, sektarisch geweld, ontheemding en migratie. Nederland is daarom voornemens om vanaf dit najaar via het Addressing Root Causes fonds ngo-programma’s in Pakistan te steunen om de toegang tot rechtspraak te verbeteren en de werkgelegenheid voor jongeren uit kwetsbare groepen te vergroten.
Ook via de Strategische Partnerschappen voor Samenspraak en Tegenspraak, de Partnerschappen voor Seksuele Reproductieve Gezondheid en Rechten en het Accountability Fund zal Nederland zich inzetten voor kwetsbare groepen in Pakistan.
Wat doet u, of wat gaat u doen, om ook in Europees verband de Pakistaanse overheid erop aan te spreken dat zij aan de Taliban gelieerde groeperingen effectief bestrijdt? Op welke wijze kan de internationale gemeenschap de Pakistaanse overheid daarbij concreet assistentie verlenen?
De veiligheid en stabiliteit in de regio komen zowel in bilateraal als multilateraal verband regelmatig aan de orde in gesprekken met de Pakistaanse autoriteiten. Sinds de aanslag op een militaire school in Peshawar op 16 december 2014 lijkt de Pakistaanse regering de noodzaak van effectievere bestrijding van terrorisme in te zien. Pakistan heeft een nationaal actieplan tegen terrorisme opgesteld, verschillende maatregelen genomen en een aantal militaire operaties uitgevoerd. In EU verband zal binnenkort met Pakistan worden gesproken over verdere mogelijkheden tot samenwerking, onder andere op het gebied van contraterrorisme. Daarnaast is Pakistan lid van het Global Counterterrorism Forum (GCTF), waar Nederland covoorzitter van is. Het voorkomen van radicalisering en gewelddadig extremisme staan binnen dit forum hoog op de agenda.
Het bericht dat zorginstelling Huis in de Duinen te Zandvoort uit het dal zou zijn |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huis in de Duinen in Zandvoort uit het dal»?1 Kent u tevens het recente rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over Huis in de Duinen?2 Bent u tevens bekend met de herhaaldelijke vragen over misstanden bij Huis in de Duinen in de jaren 2008, 2009 en 2010?3
Ja.
Wat vindt u van het feit dat na de ernstige misstanden in 2008 nu in 2016 nog steeds meer dan de helft van het aantal zorgcriteria bij Huis in de Duinen niet in orde is? Wat vindt u van de kwalificatie «uit het dal» die we in de krant lezen, als feitelijk zoveel zorgcriteria nog altijd niet op orde zijn?
Naar aanleiding van signalen, meldingen en een onaangekondigd bezoek op 16 juli 2015, is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), bij Amie Ouderenzorg, locatie Huis in de Duinen een intensief toezicht traject gestart. Daarbij zijn door de IGZ ook direct verbetermaatregelen geëist. Zo moest Amie Ouderenzorg, locatie Huis in de Duinen binnen vier weken voldoen aan zes normen gericht op veilige woonomgeving en medicatieveiligheid. Verder eiste de IGZ dat de zorgaanbieder binnen een half jaar zichtbare resultaten dient te boeken op het gebied van kwaliteit en veiligheid. In een bestuursgesprek d.d. 12 oktober 2015 met de raad van toezicht en de nieuwe voorzitter van de raad van bestuur van Amie Ouderenzorg is door de IGZ indringend op de fouten uit het verleden en de te nemen verbeteringen ingegaan.
Op 21 januari 2016 heeft de IGZ in het kader van het monitoren van de voortgang van de opgelegde verbetermaatregelen en op basis van door de IGZ van de zorgaanbieder ontvangen resultaatverslagen, een onaangekondigd bezoek uitgevoerd bij Amie Ouderenzorg, locatie Huis in de Duinen. Het oordeel van de IGZ zoals in het rapport dat in maart 2016 openbaar is gemaakt, is dat de zorgaanbieder ondanks het nog niet voldoen aan alle normen wel verbeterkracht laat zien en aanzienlijke verbeterslagen heeft gemaakt. De kwaliteit van zorg bij Amie Ouderenzorg, locatie Huis in de Duinen is op dit moment dusdanig dat de IGZ geen verscherpt toezicht of bestuursrechtelijke maatregelen overweegt.
Wat zegt het feit dat de helft van de zorgcriteria nog altijd niet op orde is over hoe de IGZ haar taak uitvoert? Heeft de IGZ voldoende gedaan om de kwaliteit van zorg bij Huis in de Duinen op orde te krijgen? Wat is uw oordeel over de rol van de IGZ bij dit jarenlang slepende dossier?
Zie antwoord vraag 2.
Als één van de huidige nog bestaande problemen het melden en analyseren van fouten is, zou het dan kunnen dat medewerkers nog altijd problemen niet durven aan te kaarten, omdat ze bang zijn dat er, net als in 2008, keiharde represailles van het management volgen? Hoe gaat u het veilig melden van fouten voor de medewerker borgen, zodat dit onaanvaardbare risico voor de bewoners weggenomen wordt?
De IGZ heeft op dit moment geen aanwijzingen dat medewerkers niet durven te melden. De IGZ besteedt aandacht aan «Veilig melden» bij zorgaanbieders. De per 1 september 2015 aangetreden nieuwe bestuurder heeft ook op dit vlak verbeteringen doorgevoerd. De IGZ constateert dat het personeel positief is gestemd over verbeteringen en dat de zorgaanbieder het personeel nauw betrekt bij ingezette veranderingen binnen de organisatie.
Hoe kan het dat er in juli 2009 al vragen uit de Kamer waren over het niet altijd zorgvuldig toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen zoals separeren, dwangmedicatie en vastbinden en dat de IGZ er in de tussenliggende jaren kennelijk bij stond en niets deed en er dus niets verbeterde voor de bewoners?
De IGZ heeft in de jaren 2009–2015 bij Amie Ouderenzorg, locatie Huis in de Duinen toezichttrajecten uitgevoerd waarna deze zorgaanbieder verbeteringen liet zien. Bij een deel van de instellingen in de ouderenzorg constateert de IGZ echter dat – na een intensieve periode van toezicht – instellingen wederom tekortkomingen laten zien. De borging van verbetermaatregelen vindt onvoldoende plaats. Zo ook tijdens het onaangekondigd bezoek bij Amie Ouderenzorg, locatie Huis in de Duinen op 16 juli 2015. Zie voorts mijn antwoord op vraag 2 en 3 op dit punt.
Als «de grote stap voorwaarts», waarover gesproken wordt, een zware wissel op de medewerkers trekt, hoe kan het dan dat, onder verwijzing naar de eerdere vragen uit november 2009, er nu nog steeds te weinig medewerkers zijn? Wat betekent dit voor de kwaliteit van zorg voor de bewoners? Komen taferelen als twee medewerkers op 35 bewoners nog steeds voor?
Om goede zorg te kunnen leveren dienen de werkomstandigheden optimaal te zijn. Voldoende gekwalificeerde medewerkers is daarbij een randvoorwaarde. Binnen Amie Ouderenzorg is dit een punt van aandacht waar zij op dit moment hard aan werkt om dit te verbeteren. Zie ook het oordeel van de IGZ op dit punt in mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat de opmerking van de directeur, dat «de werkomstandigheden niet optimaal zijn» onacceptabel is, en dat goede zorg valt of staat met voldoende en gekwalificeerde medewerkers? Welke plannen heeft de directeur om te bewerkstellingen dat de werkomstandigheden wel optimaal zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Bestaat de klokkenluidersregeling nog, die na het debacle in 2008 werd ingesteld, en kan daar nog steeds anoniem gebruik van worden gemaakt? Hoeveel medewerkers maakten er in de periode 2008–2016 gebruik van? Wat werd er met de input gedaan?
De klokkenluidersregeling is nog steeds van kracht. Hierin is de procedure voor intern of extern melden van misstanden geregeld met alle rechtsbescherming voor de melder die daar bij hoort. Geen van de medewerkers maakte in de periode van 2008–2016 gebruik van deze regeling.
Wat is de oorzaak van het nog altijd vele malen hogere ziekteverzuim in Huis in de Duinen in vergelijking met het landelijke gemiddelde? Bent u bereid te bewerkstellingen dat de IGZ hier onderzoek naar doet? Zo nee, waarom niet?
Het ziekteverzuim bij Huis in de Duinen en de oorzaken daarvan maakt onderdeel uit van het huidige toezichttraject van de IGZ (zie ook mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Is het sterftecijfer onder de bewoners van de verpleegafdeling van Huis in de Duinen, dat in 2008 tweeënhalf keer hoger was dan het landelijke gemiddelde, genormaliseerd? Zo ja, wat is de bewezen reden hiervoor?
Navraag leert dat de bestuurder niet over een sterftecijfer beschikt.
Wat mogen familieleden van bewoners van Huis in de Duinen van u verwachten als het gaat om het borgen van de kwaliteit van zorg voor hun geliefden de komende jaren?
De familieleden van bewoners van Huis in de Duinen mogen van mij verwachten dat er op wordt toegezien dat de kwaliteit van zorg binnen iedere zorgaanbieder op peil is. De IGZ houdt toezicht en mocht de IGZ opnieuw constateren dat de kwaliteit van zorg nog niet geborgd is, dan zal de IGZ nadere maatregelen nemen.
Welke acties mogen bewoners van Huis in de Duinen van u verwachten, mocht de zorgverlening onverhoopt opnieuw – weer – niet voldoen aan de wettelijke kwaliteitsnormen?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat het onterecht is dat de toenmalig Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Bussemaker destijds meer bezig was om haar betrokken partijgenoten in Zandvoort de hand boven het hoofd te houden, dan goede zorg voor de bewoners van Huis in de Duinen te verlangen? Is dit mede de oorzaak dat de zorg voor de bewoners van Huis inde Duinen acht jaar later nog altijd niet op orde is? Zo nee, waarom niet?
Ik vind de suggestie in uw vraag dat politieke motieven van de toenmalig Staatssecretaris van VWS mede de oorzaak zou zijn dat de zorg bij Huis in de Duinen niet op orde zou zijn ongepast en laat deze voor uw rekening. Het is primair de verantwoordelijkheid van de bestuurder om de kwaliteit van zorg te bewerkstellingen en te behouden. De inspectie ziet daarop toe.
Tolheffing in België |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «België weigert tolheffing vrachtvervoer uit te stellen»?1
Ja.
Is het u bekend dat Nederlandse vrachtvervoerders bij België tevergeefs hebben aangedrongen op uitstel van de tolheffing? Heeft u daarover met Transport en Logistiek Nederland (TLN) overleg gevoerd? Zo ja, wat was daarvan het resultaat?
Ja, in de afgelopen jaren is met regelmaat overleg met TLN geweest over de Belgische kilometerheffing, hetgeen de laatste maanden voor invoering is geïntensiveerd. Als gevolg van de aanhoudende problemen en in overleg met het ministerie, heeft TLN een brief gestuurd naar de Belgische intergewestelijke organisatie ViaPass. Naar aanleiding van deze brief en het uitblijven van antwoord daarop, is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu contact opgenomen met ViaPass over de verwachte problemen rondom de invoering van de Belgische van de Belgische kilometerheffing voor vrachtvervoer. Hierop is door ViaPass antwoord gegeven en is de dag erna een schriftelijk antwoord aan TLN gestuurd met een reactie op de gestelde vragen.
Is het u bekend dat het Belgische tolsysteem kampt met technische problemen en dat er te weinig tolkastjes beschikbaar zijn? Zo ja, sinds wanneer is dat het geval? Heeft u dit aangekaart bij uw Belgische ambtsgenoot? Zo ja, wat was daarvan de uitkomst?
Ja, de problemen zijn mij bekend. Zoals hierboven ook uiteengezet is contact geweest met ViaPass over deze punten. Het is in eerste instantie aan de daarvoor opgerichte organisatie ViaPass om orde op zaken te hebben, in samenwerking met de uitvoerende partij, Satellic.
Echter is op 1 april bij de invoering van de kilometerheffing gebleken dat dit toch onvoldoende gerealiseerd werd, getuige de klachten van de Nederlandse wegtransportsector, maar ook van de Belgische, Franse, Duitse en de internationale vervoersorganisatie. Naar aanleiding hiervan heb ik contact opgenomen met mijn Vlaamse collega, Weyts, Minister voor Mobiliteit en Openbare Werken. Ik heb verzocht de problemen met spoed op te lossen en om coulance gevraagd ten aanzien van de handhaving zolang de invoeringsproblemen niet zijn opgelost.
De Minister heeft dit punt erkend en heeft mij vandaag laten weten dat de Belgische overheid heeft nog niet geverbaliseerd. De betrokken instanties wijzen er tot op heden alleen op dat een OBU (OnboardUnit) aanwezig moet zijn. In de loop van de week worden de controles verscherpt en gaat de overheid ook kijken of de OBU werkt. Als de chauffeur kan aantonen dat de OBU buiten zijn schuld niet werkt of niet aanwezig is, dan zullen ze coulance tonen. Daarnaast is de uitvoerende instantie Satellic aangesproken op het nakomen van haar verplichtingen, zowel wat betreft het functioneren van het call center, alsook de beschikbaarheid van voldoende OBU bij servicecenters langs de weg.
Deelt u de conclusie dat het voor Nederlandse chauffeurs vrijwel onmogelijk is om op tijd aan de verplichtingen te voldoen? Zo ja, welke rol heeft u gespeeld bij het oplossen/voorkomen van dat probleem of welke rol bent u voornemens te gaan spelen?
Het was op 1 oktober 2015 reeds mogelijk om te pre-registreren voor een Belgisch OBU voor het vrachtvervoer. Dit om zodoende te wennen aan het gebruik hiervan. In mijn beleving is er daarmee voldoende tijd geboden aan de transportsector om de nodige kastjes te bestellen. Evengoed begrijp ik dat er gevallen zijn waar OBU’s tijdig besteld zijn, maar in de praktijk niet altijd (goed) werken of niet tijdig zijn geleverd. Nakoming wordt dan natuurlijk moeilijk.
Wanneer heeft u gesprekken over uitstel van invoering met uw Belgische ambtsgenoot gevoerd en wat was de uitkomst van die gesprekken?
Het voornemen tot de Belgische tolplannen is al sinds 2011 bekend. Sindsdien heb ik meermalen gesproken met mijn Vlaamse collega, waarbij ik heb aangegeven dat Nederland geen voorstander is van de invoering van nieuwe vormen van wegbeprijzing in België. Sinds begin 2015 is meermalen contact geweest tussen mijn ministerie en de Belgische Intergewestelijke organisatie ViaPass, hetgeen uiteraard de laatste tijd is geïntensiveerd naar aanleiding van de problemen met de OBU’s. In de gesprekken zijn vragen en zorgen die aan Nederlandse zijde leven uiteengezet, onder andere over de OBU’s.Daarnaast heb ik de laatste dagen meerdere malen contact gehad met de Vlaamse Minister Weyts. Voor de uitkomst van mijn laatste gesprek op 4 april verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Veel transportbedrijven wachten nog op aflevering van de On Board Unit (OBU) die eerder zijn besteld en betaald; wat adviseert u de vele transportbedrijven, die nog wachten op de levering van de On Board Unit (OBU) die zij eerder hebben besteld en betaald?
Wanneer transportbedrijven voor vervoerssystemen in het buitenland contracten afsluiten, bijv. voor de ontvangst van benodigde OBU’s, welke niet, niet tijdig of niet werkend geleverd worden, is sprake van een privaatrechtelijk contract. Indien er geen tevredenheid bestaat over de geleverde prestatie van de tegenpartij, staan daar de gebruikelijke rechtsmiddelen voor open. Zoals eerder al aangegeven heb ik met de Vlaamse Minister hierover contact gehad. Voor de uitkomst hiervan verwijs ik u naar vraag 3.
Deelt u de visie dat België coulance moet tonen in de handhaving in de eerste periode na invoering van deze kilometerheffing en bent u bereid dat aan uw ambtsgenoot te melden?
Ja, zoals ook gemeld bij vraag 3 heeft de Vlaamse Minister vandaag laten weten dat de Belgische overheid nog niet heeft geverbaliseerd. De betrokken instanties wijzen er tot op heden alleen op dat een OBU (OnboardUnit) aanwezig moet zijn. In de loop van de week worden de controles verscherpt en gaat de overheid ook kijken of de OBU werkt. Als de chauffeur kan aantonen dat de OBU buiten zijn schuld niet werkt of niet aanwezig is, dan zullen ze coulance tonen. Daarnaast is de uitvoerende instantie Satellic aangesproken op het nakomen van haar verplichtingen, zowel wat betreft het functioneren van het call center, alsook de beschikbaarheid van voldoende OBU bij servicecenters langs de weg.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Ja.
De zwakke beveiliging van de Nederlandse kerncentrales tegen terrorisme |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Beveilig kerncentrales beter tegen terrorisme»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het onacceptabel en zeer zorgelijk is dat er op dit moment, zeker met het oog op de terreurdreiging, in Nederland slechts onbewapende beveiligers bij kerncentrales staan?
Nee.
Het beveiligingsniveau van Nederlandse kerncentrales en daarmee het weerstandsniveau tegen o.a. terroristische dreiging is hoog en is in lijn met nationale en internationale wet- en regelgeving. Dreiging en risico voor kerncentrales worden continu gemonitord en indien nodig worden aanvullende maatregelen getroffen. Op dit moment is er geen concrete informatie beschikbaar die een verhoogde dreiging op deze sector genereert.
Hoe duidt u de oproep van de Amerikanen om ook in Nederland kerncentrales te beveiligen met teams op het terrein van de centrale, die uitgerust zijn met automatische geweren?
Internationaal zijn er afspraken/richtlijnen over het benodigde algemene niveau van de beveiliging van kerninstallaties waartoe ook kerncentrales behoren. Experts worden daar nadrukkelijk betrokken bij beoordelingen. Ten grondslag aan de richtlijnen ligt een breed palet aan mogelijke typen dreigingen en risico’s. Landen kunnen beveiligingsmaatregelen altijd nog nader afstemmen op de lokale situatie, ook omdat niet alle installaties hetzelfde zijn, en landen soms een specifieke uitstraling willen bereiken.
Ik heb geen concrete dreigingsinformatie uit de Verenigde Staten ontvangen die wijst op aanslagen tegen kerncentrales in Nederland.
Kunt u aangeven waarom in Nederland kerncentrales slechts beveiligd worden op het niveau van landen als Slowakije en Argentinië?
Voor kerninstallaties, waartoe ook kerncentrales behoren, gelden al uitgebreide beveiligingseisen die zijn vastgelegd in nationale en internationale wet- en regelgeving. Nationale en internationale experts worden daarbij betrokken. De beveiligingsmaatregelen rond de Nederlandse kerninstallaties zijn in lijn met deze wet- en regelgeving. Deze maatregelen worden geregeld in de praktijk getest en geëvalueerd. Over specifieke beveiligingsmaatregelen worden verder geen inhoudelijke mededelingen gedaan.
Bent u bereid het verstandige advies van de Amerikaanse nucleaire veiligheidsexperts zo spoedig mogelijk op te volgen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse aanpak voor beveiliging van nucleaire installaties is in lijn met nationale en internationale wet- en regelgeving. Deze aanpak is niet gericht op inzet van bewapende beveiliging zonder concrete dreigingsinformatie. Alle geldende beveiligingsmaatregelen en (beoefende) procedures maken het ook onnodig om dit uitgangspunt te wijzigen. Op dit moment is er geen concrete informatie beschikbaar die een verhoogde dreiging op deze sector genereert.
Het bericht 'Naar een duurzame energiehuishouding met LNG' |
|
Barbara Visser (VVD), Betty de Boer (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Naar een duurzame energiehuishouding met LNG»?1
Ja.
In het artikel wordt geschreven over de uitrol van een dekkend netwerk van liquefied/liquid natural gas (LNG) vulpunten binnen de gehele Europese Unie; hoe wordt dit netwerk ingericht? Wie is er voor dit netwerk verantwoordelijk? Door wie worden de investeringskosten gedragen van dit netwerk?
In 2014 is de EU Richtlijn Infrastructuur voor Alternatieve Brandstoffen voor Transport (2014/94EC) een verplichting voor alle lidstaten geworden. Deze richtlijn schrijft onder meer voor dat er een Europees breed dekkend netwerk moet worden gerealiseerd voor alternatieve brandstoffen, waaronder LNG. In de zomer van 2016 zal het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een beleidskader naar de Tweede Kamer sturen waarin wordt aangegeven hoe de richtlijn in Nederland wordt geïmplementeerd. In principe is de markt aan zet om de netwerken van alternatieve tank- en laadstations te realiseren. De overheid moet zorgdragen voor de juiste randvoorwaarden, zoals regelgeving voor veiligheid en procedures voor vergunningen, zodat het voor de private sector rendabel wordt om te investeren. De private sector omvat partijen die betrokken zijn bij de productie, distributie, transport en afzet van alternatieve brandstoffen. Voor de benodigde investeringen kan gebruik worden gemaakt van onder andere Europese cofinancieringsmiddelen.
De Nederlandse infrastructuur behelst op dit moment 19 tankstations voor wegvervoer en meerdere locaties voor het bunkeren van schepen (ook vanuit vrachtwagens of bunkerschepen).
Welke rol kan Nederland spelen in de Europese energiemarkt?
Nederland is een sterk voorstander van het tot ontwikkeling brengen van de interne markt voor energie, waarbij de grensoverschrijdende handel in en het transport van energie niet op (onnodige) belemmeringen stuiten. Een goed functionerende interne energiemarkt is essentieel voor het borgen van de leveringszekerheid. Nederland ondersteunt de Commissie dan ook in haar streven om de implementatie van het derde energiepakket en de daaruit volgende netcodes nauwgezet te volgen en lidstaten zonodig aan te spreken indien daarbij onvoldoende voortgang wordt geboekt.
Hoe worden de kansen voor Nederland in de Europese LNG markt optimaal benut? Welke rol vervult u hierin en in welke acties vertaalt dit zich?
LNG draagt bij aan het borgen van de leveringszekerheid. De inzet van LNG maakt diversificatie van bronnen en aanvoerroutes mogelijk bij de invoer van gas en zorgt daarmee tevens voor meer concurrentie op de gasmarkt. LNG kan voorts een rol spelen in het verduurzamen van het zware wegvervoer en de scheepvaart.
Door de mede in het kader van de gasrotondestrategie gebouwde LNG terminal in Rotterdam is het sinds 2011 mogelijk om LNG naar Nederland aan te voeren en hier over te slaan. Dit LNG kan worden ingezet voor zowel de Nederlandse markt als voor markten in omliggende landen. Nederland zet in op voltooiing van de interne markt in de EU zodat betere marktwerking kan leiden tot het aantrekken van meer LNG en deze LNG binnen de EU grensoverschrijdend kan worden verhandeld en getransporteerd.
Voor de introductie van LNG als brandstof in de transportsector is in 2013 door het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de sector (via Havenbedrijf Rotterdam, Deltalinqs en Energy Valley) de Green Deal LNG Rijn en Wadden ondertekend. In het kader van deze Green Deal is er door de overheid in samenwerking met het aan de Green Deal verbonden LNG Platform een aantal belemmeringen aangepakt. Verder is met een LNG veiligheidsprogramma aanvullende kennis verzameld omtrent de risico’s van met name vervoer, verlading en opslag van LNG. Voor het opzetten van een veiligheidskader voor de uitrol van LNG in de transportsector is in 2015 een zgn. Safety Deal afgesloten door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Ook is er vanuit Nederland binnen de Centrale Commissie voor de Rijnvaart bijgedragen aan een integraal regelgevend kader dat schoon en veilig gebruik van LNG mogelijk maakt in de grensoverschrijdende binnenvaart.
In de Internationale Maritieme Organisatie heeft Nederland bijgedragen aan de «International Code of Safety for Ships using Gases or other Low flashpoint Fuels» (IGF Code), waarin de internationale regelgeving voor zeeschepen die LNG als brandstof gebruiken is vastgelegd. Deze code treedt op 1 januari 2017 in werking.
In de onder leiding van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu opgestelde visie op duurzame brandstoffen heeft (bio) LNG een rol in de verduurzaming van het zware wegvervoer en scheepvaart. Binnen het Topconsortium voor Kennis en Innovatie voor Gas (TKI-Gas) is er een aparte programmalijn om innovaties op het gebied van LNG te stimuleren, onder andere gericht op het reduceren van methaanslip in de scheepvaart. De Nederlandse kennis en expertise op het gebied van LNG komt ook aan de orde in diverse bilaterale activiteiten gericht op handelspromotie binnen en buiten Europa. Het kabinet zet zich dus krachtig in voor de bredere toepassing van LNG en het benutten van economische kansen voor Nederland daarbij.
De toename van het tekort aan seniorenwoningen |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het tekort aan seniorenwoningen toeneemt?1
Ja.
Deelt u de conclusie uit het onderzoek van Ipso Facto dat in opdracht van de ouderenbond ANBO is uitgevoerd, dat er een tekort aan seniorenwoningen dreigt in 2020? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre is het huidige beleid toereikend om het hoofd te bieden aan die tekorten?
De vraag en het aanbod van seniorenwoningen2 is een lokaal vraagstuk en daarmee, zoals ook aangegeven in de kabinetsreactie op het rapport van het Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen, primair een lokale en regionale verantwoordelijkheid. Langer zelfstandig wonen gaat bovendien om meer dan alleen de geschiktheid van een woning. Vooral ook andere aspecten zijn van belang, zoals een sociaal netwerk, zorg, welzijn en andere voorzieningen in de omgeving. De huidige ouderen willen zo lang mogelijk in hun eigen woning blijven wonen en de regie behouden en dat is door de ontwikkelingen in de technologie en de zorg ook steeds beter mogelijk. Dit maakt dat een specifieke seniorenwoning vaak niet nodig is. De matige verhuurbaarheid van bestaande seniorenwoningen, zoals uit een recent onderzoek van het Kenniscentrum Wonen en Zorg3 blijkt, onderstreept dat. Daarnaast blijkt uit onderzoek van Rigo4 dat de sociale huursector op dit moment vrij sterk vergrijsd is, waardoor de opgave voor woningcorporaties in kwantitatief opzicht niet groter zal worden. Van de huurders in de gereguleerde huur is op dit moment 31% 65 jaar of ouder en 17% boven de 75 jaar. Door natuurlijke ontwikkeling zal het aandeel ouderen in de sociale huur de komende jaren naar verwachting verder afnemen om vervolgens te stabiliseren. Woningcorporaties krijgen volgens het rapport wel te maken met een toename van de groep met zware beperkingen.
Ik zie dan ook niet een tekort aan seniorenwoningen ontstaan, hoewel vraag en aanbod, net als bij andere soorten woningen, natuurlijk nooit volledig in evenwicht zullen zijn.
Kunt u verklaren waarom juist in kleinere gemeenten nu al een tekort aan seniorenwoningen wordt ervaren?
Het is moeilijk om een verklaring te geven voor dit onderzoeksresultaat. In het rapport wordt niet op een verklaring ingegaan. Wel wil ik opmerken dat in het onderzoek wordt aangegeven dat deze resultaten met voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd vanwege het kleine aantal gemeenten dat deze waarden heeft ingevuld. Daarnaast is een ervaren tekort een subjectief begrip wat een vergelijking en verklaring moeilijk maakt.
Deelt u de zorg dat een aanzienlijk deel van de gemeenten de feiten over wonen van senioren nog niet op een rij heeft en dat daar spoedig verandering in dient te komen? Bent u bereid gemeenten daarbij te helpen? Zo ja, hoe denkt u dat te willen doen?
In de eindrapportage van het Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen is een aanbeveling gedaan aan het Rijk om cijfers op lokaal niveau te leveren. Zoals in de reactie van de Staatssecretaris van VWS en mij op de eindrapportage, die onlangs aan uw Kamer is verzonden, is opgenomen dat wij de komende periode in overleg met koepelorganisaties zullen bezien welke onderzoekscijfers al beschikbaar zijn, waaraan nog behoefte is en wat verder onderzoek inhoudelijk, technisch en financieel vergt. De Staatssecretaris van VWS en ik zijn in overleg met de VNG over een ondersteuningsprogramma over langer zelfstandig wonen. Het is aan gemeenten om te bepalen hoe zij hun woonvisie, en daarop gebaseerde prestatieafspraken in willen vullen. Om gemeenten te ondersteunen wordt vanuit het kennis- en experimentenprogramma Langer Thuis een praktische handleiding gemaakt om woonvisies (gemeenten) en prestatieafspraken (gemeente, corporatie en huurders) over wonen en zorg vorm te geven.
Bent u bereid om, in overleg met de VNG, de gemeenten te stimuleren het inzicht in bijvoorbeeld de omvang van beschikbare woningen voor deze doelgroep te vergroten en expliciet een rol te laten spelen bij de prestatieafspraken?
Zie antwoord vraag 4.
Zeer verontrustende berichten over uitbuiting van personeel van Emirates en Flydubai en de gevolgen voor de vliegveiligheid |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat piloten van Flydubai en Emirates oververmoeid en geïntimideerd zijn?1
Ik heb kennis genomen van de signalen over de werkdruk en cultuur zoals die zijn gepresenteerd in de uitzending van Russia Today. In de media was aan de orde dat er anonieme klachten van piloten zijn over oververmoeidheid en processen bij ziekmeldingen. Met betrekking tot de onderwerpen die aan de orde zijn gesteld wil ik benadrukken dat het aan de lokale autoriteiten is om na te gaan of hier een grond van waarheid in zit.
Omwille van de vliegveiligheid hecht ik er waarde aan dat de landen en maatschappijen aan de internationaal vastgestelde eisen voldoen. De ILT controleert in Nederland steekproefsgewijs buitenlandse toestellen. Hierbij wordt ook naar het voldoen aan de regels over de werk- en rusttijden gekeken.
In de betreffende uitzending wordt een directe link gelegd met het ongeval van het toestel van Flydubai op 19 maart 2016. Er zal conform het ICAO-verdrag een onafhankelijk onderzoek naar het ongeval worden uitgevoerd. Momenteel is dit nog niet afgerond en ik wil daarom niet vooruitlopen op de mogelijke oorzaken van het ongeval.
Het is de verantwoordelijkheid van bevoegde autoriteiten in de Verenigde Arabische Emiraten zelf aandacht te besteden aan mogelijke veiligheid- en gezondheidsproblemen bij het vliegend personeel.
Wat is uw reactie op de uitzending van Russia Today die gemaakt is naar aanleiding van een dodelijk vliegtuigongeval van Flydubai en waarin 60 piloten anoniem de noodklok luiden?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er sprake is van een angstcultuur bij Emirates, zoals eerder bij Ryanair? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanvullende informatie en op basis van de uitzending van Russia Today kan ik geen oordeel vormen over de aanwezigheid van een mogelijke angstcultuur bij Emirates. Daarbij wil ik benadrukken dat het de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit is om zich een beeld te vormen van de cultuur en de impact daarvan op de veiligheid.
Vindt u het een wenselijke situatie dat piloten van Emirates alleen klachten kunnen indienen bij de luchtvaartautoriteiten, die van dezelfde eigenaar zijn als de airline?
De eigenaar van Emirates is ook President van de Dubai Civil Aviation Authority. Het melden van voorvallen en incidenten dient te worden gedaan bij de General Civil Aviation Authority van de Verenigde Arabische Emiraten, de bundeling van 7 staten. Met deze organisatiestructuur is er sprake van gescheiden verantwoordelijkheden.
Zijn er bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) berichten bekend waaruit blijkt dat er oververmoeide piloten en cabinepersoneel werkzaam zijn op Emiratesvluchten? Zo ja, welke maatregelen heeft de ILT genomen? Zo nee, bent u bereid om dit tot op de bodem uit te zoeken?
Internationaal is vastgelegd dat het land waar de luchtvaartmaatschappij is gecertificeerd verantwoordelijk is voor de controle op de wijze waarop met werk- en rusttijden wordt omgegaan. In de uitzending wordt aangegeven dat de luchtvaartmaatschappijen zich houden aan de geldende regels. Die regels zijn vergelijkbaar met de Europese regels met betrekking tot werk- en rusttijden: ze kennen maximale eisen voor aaneengesloten uren en verplichtingen die moeten zorgen voor roosters die niet tot oververmoeidheid leiden.
De ILT kan geen diepgaand onderzoek starten naar een maatschappij waar geen formele toezichtrelatie bestaat. De ILT controleert tijdens de zogenaamde Safety Assessment Foreign Aircraft (SAFA) steekproefsgewijs buitenlandse toestellen. Hierbij wordt ook naar de werk- en rusttijden gekeken. In dit kader is niet gebleken dat er verifieerbare voorvallen zijn van oververmoeide piloten en cabinepersoneel die werkzaam zijn op de Emirates vluchten. De inspectiegegevens van de EU lidstaten worden in een Europese database opgeslagen welk beheerd wordt door EASA. Vanuit EASA zijn geen signalen gegeven dat bij Emirates structurele onregelmatigheden voorkomen.
Klopt het dat bij Emirates zeven piloten hetzelfde werk verzetten als tien tot elf piloten bij reguliere Europese airlines? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van de huidige Europese werk- en rusttijden regeling is de totale vliegtijd van een Europese piloot maximaal 1.000 uren gedurende 12 opeenvolgende kalendermaanden. In de werk- en rusttijden regelgeving van de Verenigde Arabische Emiraten is een limiet gesteld van 900 uren per 12 kalendermaanden met inachtneming van de wettelijk vastgesteld rust tussen de verschillende diensten.
In CAO’s van Europese luchtvaartmaatschappijen is veelal sprake van een geringer aantal vlieguren per jaar dan met het oog op de veiligheid wettelijk toegestane maximum.
De Belastingdienst die in publiekscontacten in Friesland niet in het Fries communiceert |
|
Manon Fokke (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fiskus is taalferoardering brek», het bericht «Fiscus spreekt geen Fries» en het persbericht «Dingtiid: skûtsje van de Friese taal heeft een schipper nodig»?1 2 3
Ja.
Is het waar dat Friese belastingplichtigen bij de Belastingtelefoon niet in het Fries te woord worden gestaan? Zo ja, waarom wordt er geen Fries gesproken? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Met het Belastingkantoor in Leeuwarden kan in de Friese taal worden gecommuniceerd. Dit kan zowel aan de balie als schriftelijk. Friezen kunnen schriftelijk bezwaar maken in het Fries als ze het bezwaar naar het Belastingkantoor te Leeuwarden sturen. Het klopt dat belastingplichtigen bij de Belastingtelefoon niet in het Fries te woord worden gestaan. De Belastingtelefoon is inhoudelijk georganiseerd. Dit betekent dat gesprekken naar onderwerp over de verschillende vestigingen van de Belastingtelefoon over het land worden verspreid.
Kunnen Friezen die dat willen, schriftelijk met de Belastingdienst communiceren, bijvoorbeeld als zij bezwaar tegen een aanslag willen maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn rijksdiensten zoals de Belastingdienst verplicht om op basis van de Wet gebruik Friese taal een taalverordening te hebben en er voor te zorgen dat zij in het Fries kunnen communiceren? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
De Belastingtelefoon is een landelijk opererende dienst en is niet aan te merken als een rijksdienst die in Friesland is gevestigd. Rijksdiensten waarvan het werkterrein zich uitstrekt over heel Nederland, zoals de Belastingdienst, zijn op grond van de Wet gebruik Friese taal niet verplicht om de mogelijkheid te bieden om in het Fries te communiceren.
Zijn de genoemde berichten voor u aanleiding om er voor te zorgen dat de Belastingdienst op korte termijn wel in het Fries gaat communiceren? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Is daarvoor een taalverordening nodig of kan het op een andere manier eerder worden geregeld? Zo nee, waarom niet?
Het belastingkantoor Leeuwarden is in staat om met Friezen zowel mondeling als schriftelijk in het Fries te communiceren. Landelijke onderdelen van de Belastingdienst omvormen naar deze meertaligheid is een onevenredige belasting voor de Belastingdienst. De genoemde berichten zijn voor mij geen aanleiding om de Belastingdienst te vragen om ook via de Belastingtelefoon in het Fries te communiceren.
Deelt u de menig van Dingtiid dat het ontbreekt aan sturing en monitoring op de uitvoering van de Wet gebruik Friese taal? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren en wat denkt u van het instellen van een «taalschipper»? Zo nee, waarom niet?4
De introductie van een «taalschipper», die onder meer tot taak heeft de bij het taalbeleid betrokken overheden te ondersteunen, is een van de vier adviezen die het Orgaan voor de Friese taal DINGtiid geeft in het rapport «verandering en verbetering». Ik zal over het rapport in gesprek gaan met DINGtiid en daarna een eventueel vervolg geven aan het advies.
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van de Keuringsdienst van Waarde over de euro, waarin werd onderzocht hoe de euro gemaakt wordt?1
Ja.
Klopt het dat het produceren van clustermunitie verboden is onder de «Convention on Cluster Munition» (CCM)?
De CCM verplicht elke deelnemende staat ertoe om onder geen enkele omstandigheid: a) clustermunitie te gebruiken; b) rechtstreeks of onrechtstreeks clustermunitie te ontwikkelen, te produceren, anderszins te verwerven, op te slaan, aan te houden of aan derden over te dragen; c) enige activiteit die op grond van het verdrag verboden is voor een staat die partij is, te steunen, aan te moedigen of derden ertoe aan te zetten.
Klopt het dat ieder land dat het CCM geratificeerd heeft, zich op geen enkele wijze mag bezighouden met het steunen dan wel aanmoedigen van activiteiten die verboden zijn onder het CCM?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Nederland het CCM op 23 februari 2011 geratificeerd heeft?
Ja.
Wanneer was u voor het eerst op de hoogte van het feit dat Poongsan clustermunitie produceert?
Het Ministerie van Financiën ontdekte eind 2014 voor het eerst dat Poonsang naast de productie van rondellen (ongeslagen muntstukken) ook betrokken is bij de productie van clustermunitie.
Kunt u aangeven voor de periode tussen 23 februari 2011 en 24 maart 2016 of de Koninklijke Nederlandse Munt (KNM) zaken heeft gedaan met Poongsan en om wat voor orders het in die jaren dan ging (graag ook in absolute aantallen)?
In genoemde periode heeft KNM in 2013 voor de productie van Nederlandse 2-euromunten, twee keer een bestelling geplaatst bij Poonsang. Dit was op 27 maart 2013 en 12 september 2013. Het ging hier in totaal om 40 miljoen rondellen. Op dat moment was bij het ministerie nog niet bekend dat een onderdeel van het bedrijf Poongsan ook clustermunitie produceerde.
Daarnaast heeft KNM in 2015 rondellen bij Poongsan ingekocht voor de opdrachten die zij van andere landen heeft verkregen. In onderstaande overzicht is weergegeven hoeveel rondellen door KNM zijn ingekocht bij Poongsang in de periode tussen 2013 en 2015 en hoe zich dat verhoudt tot de totale productievolume van KNM over deze jaren. In 2014 heeft KNM geen rondellen bij Poonsang besteld.
Jaar
Inkoop bij Poongsan (aantal)
Totale jaarproductie
% t.o.v. jaarvolume
2013
43.000.000
422.000.000
10,19%
2015
10.000.000
1.200.000.000
0,83%
Klopt het dat de KNM in het jaar 2015 in ieder geval een order van 10 miljoen zogeheten «coin blanks» (onbedrukte euromuntstukken) heeft afgenomen van Poongsan?
Zie antwoord vraag 6.
Op 24 februari 2015 heeft u nog aangegeven in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Merkies over duurzaam bankieren dat u het belang van maatschappelijk verantwoord bankieren onderstreept; hoe kunt u dan verklaren dat Nederland zaken heeft gedaan met een bedrijf als het Zuid-Koreaanse Poongsan, dat naast «coin blanks» ook clustermunitie maakt?2
In de kabinetsreactie op de initiatiefnota-Merkies is beschreven dat de staat als aandeelhouder eraan hecht dat alle staatsdeelnemingen transparant zijn over de keuzes die zij maken in hun bedrijfsvoering en de maatschappelijke gevolgen van deze keuzes. In de nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2013 is opgenomen dat deelnemingen dienen te rapporteren over hun MVO-beleid conform de GRI-rapportagestandaard en dat zij worden opgenomen in de zogenoemde transparantiebenchmark. Wij zien er als aandeelhouder op toe dat de deelnemingen zich hieraan conformeren en rapporteren daarover in ons Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen. De bestuurders van de onderneming zijn verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering en het is dan ook aan hen om de initiële afweging te maken ten aanzien van de maatschappelijke gevolgen van bedrijfsmatige keuzes.
KNM beperkt zich voor haar inkoop van rondellen tot de leveranciers die zijn goedgekeurd door de Mint Directors Working Group («MDWG»). De MDWG is in het leven geroepen door de Europese Commissie en bestaat (voornamelijk) uit de directeuren van de Europese munthuizen. Zij houden een lijst bij van door hen goedgekeurde rondellenleveranciers. Poonsang is een van de bedrijven die in deze lijst zijn opgenomen. Dit zijn leveranciers die voldoen aan de technische specificaties en andere waarborgen ter voorkoming van valsemunterij. KNM zal de positie van Poongsan op deze lijst ter discussie stellen.
KNM is in januari 2015 door het ministerie op de hoogte gebracht dat Poongsan ook clustermunitie produceert en derhalve geen wenselijk partij is om zaken mee te doen. Daarbij is afgesproken dat KNM voor de productie van de Nederlandse euromunten niet meer zal bestellen bij Poonsang. KNM heeft Poonsang toen, blijkt nu, niet van haar algemene leverancierslijst afgehaald. KNM heeft Poonsang na haar interview met de Keuringsdienst van Waarde wel van haar algemene leverancierslijst gehaald.
Op welke manier heeft de KNM vastgesteld of Poongsan wel of geen clustermunitie produceerde alvorens het met dit bedrijf zaken ging doen?
Zie antwoord vraag 8.
Bestaat er een beleid ten aanzien van staatsdeelnemingen over hoe ze zich ervan verzekeren dat ze geen zaken doen met ondernemingen die clustermunitie produceren?
Zie antwoord vraag 8.
In de eerder genoemde uitzending van de Keuringsdienst van Waarde deed de heer René van Dijk van de KNM de belofte dat de KNM vanaf heden geen zaken meer zou doen met Poongsan; hoe gaat u er op toezien dat deze belofte wordt nagekomen?
Om rondellen te kunnen bestellen die nodig zijn voor de productie van Nederlandse euromunten heeft KNM vooraf instemming van het ministerie nodig. Het bedrijf is zelf verantwoordelijk voor haar mvo-beleid en haar inkoopbeleid. De raad van commissarissen ziet hierop toe. De staat zal als aandeelhouder navragen of KNM inderdaad niet meer bij Poonsang bestelt.
ING Bank, Van Lanschot bank en ABP-pensioenfonds zijn enkele voorbeelden van ondernemingen die geen zaken doen met Poongsan, omdat zij op de hoogte zijn van het feit dat Poongsan clustermunitie produceert; hoe kan het dat een instelling die voor 100% in handen van de staat is niet op de hoogte is van dit feit?
Zie antwoord vraag 8.
Weet u of andere staatsdeelnemingen ook zaken doen met Poongsan? Zo ja, wat gaat u daar dan aan doen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de resultaten van dit onderzoek te delen met de Tweede Kamer?
De staat als aandeelhouder zal deze specifieke casus gebruiken als algemene waarschuwing richting de andere staatsdeelnemingen dat het van belang is om klant- en leveranciersrelaties ook op MVO-aspecten te beoordelen.
Onder artikel 9 van het CCM valt te lezen dat sancties opgelegd kunnen worden aan een lidstaat die het CCM heeft geratificeerd; kan de Nederlandse overheid een sanctie opgelegd krijgen nu blijkt dat zij zaken heeft gedaan met een partij die zich bezighoudt met de productie van clustermunitie? Zo ja, heeft u enig idee van de zwaarte van die sanctie?
Aangezien de CCM niet voorziet in een verbod op (handels)contacten, is van een overtreding van de verplichting, vastgelegd in artikel 1 van de CCM, geen sprake.
Is u bekend of andere landen ook gebruik maken dan wel gebruik hebben gemaakt bij de productie van hun euromunten van de «coin blanks» van Poongsan? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik heb begrepen dat Poongsan ook rondellen aan andere muntproducenten heeft geleverd omdat het bedrijf op de lijst van MDWG staat als een van de acceptabele leveranciers. In welke mate dit is gebeurd, en in hoeverre dit nog steeds gebeurt, is mij niet bekend. Het is aan de betreffende overheden om te bepalen hoe hiermee om te gaan.
Het inhuren van detentietoezichthouders via een extern beveiligingsbedrijf |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom is ertoe besloten detentietoezichthouders in te huren via een extern beveiligingsbedrijf?1
Bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is op dit moment binnen de functiegroep beveiligers (waar ook de functie Detentie Toezicht Houder onder valt) sprake van schaarste. Indien er schaarste ontstaat beziet DJI eerst hoe dit met interne mobiliteit opgelost kan worden. Als geen interne oplossing kan worden gevonden wordt er via een mantelpartij tijdelijk extern beveiligingspersoneel ingehuurd. Op deze wijze kan de veiligheid binnen de inrichtingen gegarandeerd worden. De huidige raamovereenkomst met dit externe beveiligingsbedrijf is van kracht sinds 1 april 2013.
Sinds wanneer worden er via dit externe beveiligingsbedrijf detentietoezichthouders aangenomen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en niet uit te leggen is dat eerst wordt besloten detentiemedewerkers te ontslaan, in het kader van het Masterplan en de nieuwe reorganisatieronde, om vervolgens over te gaan tot het inhuren van externen? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de uitvoering van het Masterplan is tot nu toe geen sprake van reorganisatieontslagen. Binnen de rijksoverheid geldt het Van Werk Naar Werk-beleid (VWNW), waarmee medewerkers naar ander werk begeleid worden. Reorganisatieontslag is op grond van dit beleid niet mogelijk. Eigen DJI-medewerkers hebben voor structurele vacatures voorrang boven externe inhuur, vanzelfsprekend onder toepassing van de regels van het VWNW-beleid. Er wordt alleen extern ingehuurd indien de vacatures niet tijdig kunnen worden vervuld door gekwalificeerd DJI-personeel. De situatie dat externe medewerkers structureel in de plaats komen voor eigen beveiligers- of penitentiair inrichtingswerkers is dan ook niet aan de orde.
Betekent dit dat de Dienst Justitiële Inrichtingen dergelijke expertise niet zelf in huis heeft? Kunt u uw antwoord toelichten? Waarom worden externe medewerkers aangenomen terwijl interne medewerkers worden ontslagen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre komen deze externe medewerkers in de plaats van het eigen beveiligings- en Penitentiair Inrichtingswerkerspersoneel? Wat zijn daar de redenen van?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is of wordt er niet voor gekozen eigen personeel in dienst houden en eventueel om te scholen tot detentietoezichthouder?
Waar dit mogelijk is en past binnen het VWNW beleid worden DJI medewerkers ingezet, en zo nodig omgeschoold, binnen betreffende functies. Dit neemt niet weg dat de situatie zich kan voordoen dat er niet tijdig DJI-medewerkers inzetbaar zijn. In dat geval moet een tijdelijk beroep op externe inhuur gedaan kunnen worden. Het betreft immers de veiligheid binnen de inrichtingen, waar bij personele tekorten snel ingegrepen moet worden. Het kostenaspect speelt hierin geen doorslaggevende rol.
Kunt u aangeven waarom u het inhuren van externen goedkoper vindt dan het aannemen, in dienst houden of omscholen van intern personeel?
Zie antwoord vraag 6.
De mishandeling van twee homoseksuele mannen in Marokko |
|
Michiel Servaes (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de afgelopen weekend verschenen video en de daaropvolgende nieuwsberichten over de schokkende mishandeling van twee homoseksuele mannen in Marokko? Zo ja, wat is uw reactie hierop?1
Ja. Het kabinet heeft met afschuw kennis genomen van deze berichten en de beelden.
Kunt u bevestigen dat de daders van de genoemde mishandeling op vrije voeten zijn en niet hoeven te vrezen voor vervolging, terwijl de mishandelde mannen inmiddels zijn veroordeeld tot een celstraf van twee maanden?2
Deze informatie is onjuist. Eén van de slachtoffers was in eerste instantie veroordeeld tot een onvoorwaardelijke straf van vier maanden gevangenisstraf voor «onnatuurlijke seksuele daden». Zijn straf is in hoger beroep omgezet in een voorwaardelijke straf, waarna hij op vrije voeten is gesteld. Het andere slachtoffer is veroordeeld tot een voorwaardelijke straf van drie maanden gevangenisstraf wegens «seksueel afwijkend gedrag». Twee verdachten van de mishandeling zijn tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen veroordeeld van respectievelijk zes en vier maanden voor «huisvredebreuk, geweldpleging en onrechtmatig wapenbezit. De derde verdachte is minderjarig en staat terecht voor een speciale rechtbank voor minderjarigen.
Kun u aangeven hoe u de situatie van seksuele minderheden in Marokko in zijn algemeenheid beoordeelt?
LHBT-personen in Marokko worden geconfronteerd met moeilijkheden op verschillende fronten, zowel juridisch, als cultureel en maatschappelijk.
Het Marokkaanse Wetboek van Strafrecht stelt in artikel 489: «onnatuurlijke daden met een lid van dezelfde sekse» strafbaar. Veroordeling op basis van dit artikel komt voor, al is er – zo is de algemene indruk – van een actief vervolgingsbeleid geen sprake.
Naast de strafbaarstelling in het Wetboek van Strafrecht, verhinderen de gangbare maatschappelijke opvattingen over LHBT in het land een open debat hierover. Ook het op velerlei terrein, zoals mensenrechten in den brede, goed ontwikkelde maatschappelijk middenveld dient hier behoedzaam op te treden en is daarom niet erg actief. In sommige media wordt het onderwerp veelal negatief belicht. Toch zijn er ook andere geluiden. Voornoemde gebeurtenissen hebben, ook vanwege de internationale publiciteit, nationaal de nodige aandacht getrokken. Sommige politieke partijen – zoals de Parti du Progrès et du Socialisme (PPS) en de Union Constitutionelle (UC) – hebben voorzichtig openingen bepleit richting LHBT-rechten als onderdeel van het respect voor individuele vrijheden. Een grotere tolerantie op dit punt blijft hoe dan ook een zaak van lange adem.
Zoals bekend steunt het kabinet actief de bevordering van gelijke rechten voor LHBT wereldwijd. Strafbaarstelling van homoseksualiteit is niet alleen onwenselijk en zeer zorgelijk, het is ook duidelijk in strijd met de internationale verdragen die Marokko zelf heeft onderschreven. Niet alleen gaat het in tegen artikel 1 van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, dat onomwonden stelt dat iedereen wordt geboren «vrij en gelijk in waardigheid en rechten», het is tevens een schending van het recht op privacy zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Ook de VN-Werkgroep inzake Arbitraire Detentie heeft geoordeeld dat arrestaties vanwege homoseksualiteit een schending zijn van de mensenrechten.
Los van de daadwerkelijke implementatie van deze wetgeving, versterken soortgelijke bepalingen de discriminatie, het geweld en het stigma waar LHBT-personen dagelijks mee te maken hebben. Het kabinet zal zich daarom onverkort blijven inzetten voor de rechten van deze kwetsbare minderheid.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat «homoseksuele handelingen» in Marokko nog altijd strafbaar zijn en dat deze strafbaarstelling bovendien geweld tegen homoseksuelen en andere seksuele minderheden in de hand werkt?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u in eerdere contacten met de Marokkaanse autoriteiten, dan wel bilateraal dan wel in EU-verband, de situatie van seksuele minderheden aan de orde gesteld? Zo ja, wat was daarvan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
In EU-verband is deze zaak aan de orde gesteld bij de Nationale Raad voor de Mensenrechten. Hierbij was ook een vertegenwoordiger van de Nederlandse Ambassade aanwezig. Daarbij zijn nadere inlichtingen ingewonnen en is het staande beleid van de EU inzake gelijkberechtiging van LHBT nogmaals uitgedragen waaronder ook een pleidooi voor afschaffing van artikel 489 Wetboek van Strafrecht. De Raad volgt bedoelde rechtszaak op de voet.
Bent u bereid om deze specifieke kwestie aan de orde te stellen bij de Marokkaanse autoriteiten en hierbij expliciet aan te dringen op vervolging van de daders en op te roepen tot het voorkomen en bestrijden van dergelijke lynchpartijen in de toekomst? Zo nee, waarom niet?
Meer in algemeen steunt de Nederlandse ambassade in Rabat, in het kader van de bevordering van gelijke rechten voor LHBT wereldwijd, die delen van het lokale maatschappelijk middenveld die zich daarvoor inzetten, zoveel mogelijk met gelijkgezinde landen. Een belangrijk moment daarvoor is de Internationale Dag tegen Homofobie. Lokale evenementen worden actief ondersteund. De EU heeft de afgelopen jaren het tijdschrift «Mithlia» gefinancierd, dat een platform biedt voor de LHBT-rechten in Marokko.
Techniekopleidingen in het nieuwe vmbo |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de vrees van VNO-NCW dat vmbo scholen straks minder gespecialiseerde techniek opleidingen zullen inrichten?1 2
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat zeer gespecialiseerde technische vmbo opleidingen hogere kosten met zich mee brengen voor scholen dan bredere opleidingen?
Een vo-school ontvangt voor een beroepsgerichte vmbo-leerling meer middelen dan voor een leerling in het algemeen vormend onderwijs. Deze hogere bekostiging komt tegemoet aan de hogere kosten van de beroepsgerichte profielen.
In hoeverre deelt u de mening dat scholen, vanwege een kostenverschil, tactische keuzes kunnen gaan maken over de opleidingen die zij aanbieden?
De invoering van de nieuwe profielen kan incidentele kosten met zich meebrengen. Dit verschilt echter per school en is afhankelijk van welke afdelingsvakken de school in de huidige situatie aanbiedt. Zo zal een school die nu bijvoorbeeld Techniek breed aanbiedt en straks de nieuwe profielen PIE of BWI wil gaan aanbieden, gemiddeld meer investeringen moeten doen dan een school die nu meerdere smalle afdelingsvakken aanbiedt. De reserves die schoolbesturen hebben, kunnen worden ingezet om de incidentele kosten te dekken. Eenmaal ingevoerd zijn de kosten van de nieuwe profielen vergelijkbaar met de huidige afdelingsvakken.
VO-besturen zetten, naar mijn waarneming, het belang van de leerling voorop. De school kijkt bij de inrichting van haar onderwijsaanbod naar haar (toekomstige) leerlingen, het aansluitende regionale vervolgonderwijs en de mogelijkheden op de regionale arbeidsmarkt. Scholen maken met elkaar een regionaal plan onderwijsvoorzieningen (RPO) zodat zij met elkaar in de regio zorgdragen voor een breed aanbod van voorzieningen. Aansluitend op dit plan kunnen scholen hierbij ook het vervolgonderwijs en het regionale bedrijfsleven betrekken. Ik zie hiervan in de praktijk al mooie voorbeelden en zal deze regionale samenwerking verder stimuleren. Als scholen ondanks het aangaan van regionale samenwerking tegen problemen aanlopen, sta ik altijd open voor gesprek.
Er wordt op dit moment vanwege de zorgen van onder andere VNO/NCW een steekproef uitgevoerd om meer zicht te krijgen op de keuzes die scholen voornemens zijn te maken in hun aanbod aan profielen. Eerder kondigde ik in de Kamerbrief van 20 november 2015 over leerlingendaling in het vmbo aan dat ik dit najaar de stand van zaken op zou nemen van de keuzes die scholen gemaakt hebben in hun aanbod van profielen.3 Ik heb dus besloten die inventarisatie vooraf te laten gaan door een steekproef. Ik verwacht de resultaten van de steekproef reeds in mei.
In hoeverre heeft u signalen ontvangen uit het (vmbo) onderwijsveld dat met name technische opleidingen onder druk komen te staan door financiële afwegingen? Zo ja, wat was de essentie van deze signalen? Zo nee, hoe hebben deze scholen dit opgelost?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre zijn er bedrijven of andere organisaties die als partner van een school kunnen bijdragen aan het inrichten van technisch onderwijs?
Ik zie mooie voorbeelden van bedrijven die bijdragen aan het inrichten van het technisch onderwijs in de regio.
In hoeverre deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is als in een grotere regio er geen specialistische vakmanschap opleidingen meer beschikbaar zijn? Hoe gaat de u ervoor zorgen dat dit niet het geval zal zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaan mbo instellingen om met het verschil in kosten voor een technische opleiding ten opzichte van andere opleidingen? In hoeverre zou dit voor het vmbo een mogelijke oplossingsrichting zijn?3
De bekostiging van het mbo bestaat uit een verdeelmodel van het landelijk beschikbaar budget voor het mbo. Het budget wordt verdeeld aan de hand van de ingeschreven studenten en de afgegeven diploma’s. Bij deze verdeling wordt ook rekening gehouden met kostenverschillen tussen de opleidingen door middel van de prijsfactor die aan een opleiding is toegekend. Door deze prijsfactor ontvangen instellingen voor studenten die ingeschreven staan bij een opleiding met een hoge prijsfactor een relatief hogere bekostiging. Alle technische opleidingen in het mbo hebben een relatief hoge prijsfactor. Instellingen mogen de lumpsumbekostiging naar eigen inzicht verdelen over de opleidingen die ze verzorgen.
Ook in het vo wordt op basis van het aantal ingeschreven leerlingen de jaarlijkse bekostiging vastgesteld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het avo en vmbo-onderwijs. De bekostiging van het vmbo ligt vooral op het gebied van de materiële bekostiging hoger dan die in het avo, dat heeft alles te maken met de hogere kosten per leerling voor de beroepsgerichte vakken. In beide sectoren wordt dus rekening gehouden met kostenverschillen.
De vervanging van een dorpswindmolen |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «gemeente Leeuwarden steunt hogere windmolen in Reduzum»?1
Ja.
Bent u bekend met de positieve effecten van energie initiatieven op de voorzieningen en economische activiteit van deze krimpdorpen?
Ja.
Deelt u de mening dat dorpsinitiatieven zoals deze de ruimte moeten krijgen omdat deze leefbaarheid in krimpgebieden vergroten en tegelijkertijd bijdragen aan de doelen van het Energieakkoord? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat dit soort dorpsinitiatieven de leefbaarheid in krimpgebieden kunnen vergroten en tegelijk bijdragen aan de doelen van het Energieakkoord.
Deelt u de mening dat de genoemde berichtgeving op gespannen voet staat met afspraken die het Rijk en de provincies hebben gemaakt in het «actieplan windenergie», zeker gezien het maatschappelijk draagvlak en de voornemens van het actieplan om lokale energiecoöperaties te stimuleren, zelfs als deze niet binnen ruimtelijke plannen vallen?
Mijn rol bestaat uit het zetten van de kaders en het creëren van de juiste randvoorwaarden, zoals de beschikbaarheid van SDE+ subsidie. Ik ga niet over de wijze waarop een provincie invulling geeft aan de bestuurlijke afspraken tussen IPO en het Rijk en aan het actieplan windenergie. Het is de verantwoordelijkheid van de provincies om in overleg met gemeenten en de lokale bevolking te beslissen over concrete initiatieven zoals dit project. Daarbij verwacht ik wel dat de provincies hun doelstelling voor 2020 halen.
Ziet u voor u zelf een rol weggelegd in het mogelijk maken van lokale energie initiatieven als deze dorpswindmolen? Zo ja, hoe wilt u die rol vorm geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre ligt de provincie Friesland op schema betreffende de doelstellingen voor windenergie op land?
In de Monitor wind op land 2015 (Kamerstuk 33 612, nr. 62) concludeert RVO.nl op basis van gegevens over 2015 dat het niet waarschijnlijk is dat de provincie Friesland de doelstelling voor wind op land tijdig realiseert. Van de doelstelling van 530,5 MW was op 31 december 2015 32% gerealiseerd en 6% in aanbouw. Van de resterende opgave van 332 MW kan het overgrote deel tijdig worden gerealiseerd met Windpark Fryslân (316 MW), dat in 2015 van de voorfase is opgeschoven naar de vergunningenfase. Wel kent dit project nog een aantal knelpunten dat vertraging met zich kan brengen. RVO.nl noemt als belangrijkste punten van zorg voor de tijdige realisatie van de provinciale doelstelling het project Kop van Afsluitdijk, waarover besluitvorming in 2015 is uitgebleven, en de verwachte afname van vermogen tussen nu en 2025, omdat een groot deel van de huidige windturbines in Friesland in die periode aan vervanging toe is.
Sinds 31 december 2015 is het beeld verbeterd. De provincie heeft namelijk op 19 januari 2016 bekend gemaakt dat gedeputeerde staten gaat starten met een provinciale coördinatieprocedure om het project Kop van Afsluitdijk te realiseren. De provincie geeft aan dat het project daarmee op tijd kan worden gerealiseerd.
Ik ga er daarmee van uit dat andere locaties als alternatief voor Kop van Afsluitdijk niet nodig zijn. Wel verwacht ik dat in Friesland de komende jaren nieuwe projecten nodig zijn om te voorkomen dat het opgesteld vermogen afneemt. Welke rol kleinere initiatieven daarin spelen is niet aan mij om te bepalen, maar aan de regio.
Is het in januari geplande besluit betreffende de komst van het windpark op de kop van de Afsluitdijk al genomen? Zo nee, wanneer komt dit besluit?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe moeten de productiedoelstellingen van de provincie Friesland gehaald worden, mocht de bouw van het windmolenpark op de kop van de Afsluitdijk niet doorgaan? Zijn hier passende maatregelen achter de hand? In hoeverre ziet u hier een rol voor kleinere windmoleninitiatieven weggelegd en houdt u daarbij ook rekening met de uitfasering van oude windmolens als die in Reduzum?
Zie antwoord vraag 6.
Weer een voorzorgslanding door een Apache gevechtshelikopter |
|
Ronald Vuijk (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Weer voorzorgslanding Apache-heli in weiland»?1
Ja, op 25 maart jl. heeft een Apache een voorzorgslanding gemaakt.
Kunt u op hoofdlijnen toelichten welk onderzoek is uitgevoerd aan het toestel na het incident? Zijn ook andere toestellen onderzocht?
Defensie onderzoekt met fabrikant Boeing de oorzaak en verzamelt daartoe vlucht- en systeemdata van de helikopter. Het onderzoek is nog niet voltooid. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek bepaalt Defensie of deze klacht tot maatregelen leidt en, zo ja, welke. Daarbij wordt ook bezien of er gevolgen zijn voor de overige Nederlandse Apaches. Als dat zo is, worden ook andere landen die de Apache gebruiken op de hoogte gesteld. Dit zijn standaardprocedures in het kader van de Militaire Luchtvaart Eisen.
Is reeds bekend welke oorzaak de foutmelding had die de piloot in de cockpit kreeg? Zo ja, wat veroorzaakte de foutmelding? Was er sprake van technisch falen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een relatie tussen dit incident en de voorzorgslanding die een Apache maakte op 17 maart? Heeft de oorzaak van de foutmelding een relatie met het technisch falen van een Apache gevechtshelikopter in Mali (maart 2015), waardoor een Apache crashte? Kunt u dit toelichten?
Naar het zich nu laat aanzien hebben de klachten die op 17 en 25 maart jl. tot een voorzorgslanding van een Apache leidden een verschillende oorzaak. Of er een relatie met het ongeval in Mali is, kan pas worden vastgesteld als de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn.
Bent u bekend met de uitspraken van scheidend generaal De Kruif over de gevolgen van jarenlange bezuinigingen op Defensie?2 Zijn de recente voorzorgslandingen van Apaches in het licht van die uitspraken te plaatsen? Anders geformuleerd: is er een relatie tussen bezuinigingen op Defensie en deze recente incidenten? Zo ja, hoe duidt u die relatie?
Ik ben bekend met de uitspraken van luitenant-generaal b.d. De Kruif. De voorzorgslandingen op 17 en 25 maart jl. zijn geen gevolg van bezuinigingen op Defensie.
Kunt u deze vragen beantwoorden tegelijk met de eerdere vragen over het incident op 17 maart jl.?3
Ja.
De Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak?1
Ja, ik ben bekend met de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak. Het Ministerie van VWS is op geen enkele wijze betrokken bij de activiteiten van deze Taskforce.
Naar aanleiding van de teleurstellende cijfers voor de naleving van de verkoop van tabak (en alcohol) aan minderjarigen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 27 565, nr. 135) heb ik alle brancheorganisaties van verstrekkers van alcohol en tabak gevraagd om een plan ter verbetering van de naleving. De brancheorganisaties van verstrekkers van tabak hebben vervolgens een Taskforce opgericht. Deze Taskforce voert onder meer eigen nalevingsonderzoek uit. Het Ministerie van VWS en de NVWA zijn hierover geïnformeerd, maar hebben hier verder geen betrokkenheid bij en zijn evenmin van plan de onderzoeken onderling af te stemmen, zoals wordt gesuggereerd.
In hoeverre is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) betrokken bij de activiteiten van de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het volgende: «De Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak stelt dat er geen directe rol is voor de overheid binnen de taskforce, wel zal TNLT de gegevens en resultaten die uit de mysteryshop onderzoeken naar voren komen met het Ministerie van VWS delen. Ook hoopt de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak op regelmatige basis overleg met het ministerie hebben, teneinde de voortgang, resultaten en (voorlopige) conclusies te kunnen bespreken. Maar ook om onze activiteiten af te stemmen met de onderzoeken die in opdracht van het ministerie door de NVWA en derden worden uitgevoerd. Dit alles met als doel het structureel verbeteren van de naleving van de leeftijdgrens bij tabaksverkopen»? Is er wel een indirecte rol voor de overheid binnen de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak? Welke rol heeft het Ministerie van VWS binnen de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak?
Zie antwoord vraag 1.
Is er informatie gedeeld tussen de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak en het Ministerie van VWS? Zo ja, om welke informatie gaat het en op welke momenten hebben er contacten plaatsgevonden? Kan deze informatie ook naar de Kamer worden gestuurd? Vindt er inderdaad regelmatig contact plaats tussen de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak en het Ministerie van VWS? Zo ja, hoe vaak en wanneer hebben deze contacten plaatsgevonden en wie waren daar bij aanwezig? Kunt u hiervan een uitputtend overzicht geven?
Het Ministerie van VWS heeft alle verstrekkers van alcohol en tabak op 30 september 2016 inzicht gegeven in de wijze waarop het nalevingsonderzoek door Nuchter is uitgevoerd. De Taskforce heeft haar plan van aanpak naar mij gestuurd, en vervolgens het plan mondeling toegelicht in een gesprek op 26 november 2015. De Taskforce heeft mij op 21 januari 2016 een rapportage toegestuurd die ik ter kennisgeving heb aangenomen.
Het betreft hier contacten die vallen onder artikel 5.3 van het FCTC verdrag. Het gaat hier nadrukkelijk om een uitvoeringstechnische kwestie die contact met verstrekkers van tabak rechtvaardigt. In het kader van transparantie maak ik alle documentatie hieromtrent openbaar.
Zie hiervoor https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/roken/inhoud/transparant-over-contact-tabaksindustrie.
Voor uw vraag of de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak hetzelfde is als het Platform Verkooppunten Tabak, verwijs ik u naar beide organisaties.
Is de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak hetzelfde als het Platform Verkooppunten Tabak? Deelt u de mening dat contacten met de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak vallen onder het Framework Convention on Tobacco Control (FCTC) verdrag, gegeven het feit dat de tabaksindustrie direct betrokken is bij deze Taskforce?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak aangeeft dat haar activiteiten «rechtstreeks het gevolg zijn van de vraag van de Staatssecretaris voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) naar een plan van aanpak om de naleving van de leeftijdsgrens bij tabaksverkopen te verbeteren»? Zo ja, wat vindt u hiervan?2
Het is goed dat de brancheorganisaties van verstrekkers van tabak (en alcohol) laten zien dat zij hun verantwoordelijkheid nemen.
Bent u ervan op de hoogte dat de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak eigen onderzoek uitvoert met mysteryshoppers? Wat is uw reactie op de resultaten van deze onderzoeken tot nu toe? Hoe verhouden de resultaten van dit onderzoek zich tot de resultaten van andere onderzoeken naar de naleving van de leeftijdsgrens bij de verkoop van tabak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben ervan op de hoogte dat de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak eigen onderzoek uitvoert met mysteryshoppers en ik heb kennisgenomen van de resultaten. Zie ook het antwoord op vraag 4 en 5.
Zoals eerder met u gedeeld, heb ik Bureau Nuchter opdracht gegeven het eerdere nalevingsonderzoek dit jaar te herhalen. Rond de zomer zal ik u over de uitkomsten van dit onderzoek informeren. Het onderzoek van Bureau Nuchter wordt onafhankelijk van het onderzoek van de Taskforce uitgevoerd.
Wat vindt u ervan dat zo’n 700.000 euro van de totale kosten (ongeveer één miljoen euro) van het de onderzoek met mysteryshoppers van de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak wordt betaald door de tabaksindustrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb hier geen mening over. Ik ben geen opdrachtgever van dit onderzoek en ik betrek dit onderzoek ook niet in mijn eigen conclusies over de naleving van de leeftijdsgrens voor tabak en alcohol.
Hoe verhoudt het vonnis van de Rechtbank Den Haag dat het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) een kartel heeft gevormd om effectieve leeftijdscontrolesystemen buiten de deur te houden zich tot de activiteiten van de leden van de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak? Hebben de bij de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak aangesloten brancheorganisaties (brancheorganisatie voor de tabaksdetailhandel/NSO, belangenvereniging tankstations/BETA, bond van auto(mobiel)handelaren en garagehouders/BOVAG, vereniging nederlandse petroleum industrie/VNPI en de stichting tabaks- en zoetwarengroothandel nederland/TZN) afspraken gemaakt over de manier waarop de leeftijdscontrole moet worden georganiseerd? Wordt door deze brancheorganisaties exclusief ingezet op opleiding van en controle door caissières, gelijk het CBL? Steunt u de leeftijdscontrole aanpak van deze brancheorganisaties?
Verstrekkers zijn ten principale zelf verantwoordelijk voor het verbeteren van de naleving van de leeftijdsgrens bij de verkoop van tabak (en alcohol). De meeste verstrekkers kiezen in de praktijk voor een combinatie van voorlichting, opleiding, inzet van een leeftijdsverificatie hulpmiddel en monitoring. Zie hiertoe het rapport van Berenschot (kenmerk Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 011, nr. 29). Ik ben niet op de hoogte van eventuele onderlinge afspraken hieromtrent.
Is binnen de coalitie de afspraak gemaakt dat na de verhoging van de leeftijdsgrens geen extra maatregelen worden gesteund op het gebied van alcohol of tabak, anders dan uit hoofde van verplichtingen vanuit de Europese Unie (EU)? Zo ja, wanneer is deze afspraak gemaakt, op wiens initiatief is deze afspraak gemaakt en waarom is deze afspraak gemaakt? Kunt u deze afspraak naar de Kamer sturen?
Na de verhoging van de leeftijdsgrens heb ik nog maatregelen genomen zoals de rookvrije horeca en de elektronische sigaret met en zonder nicotine. Ik heb ook aangeven maatregelen te nemen als uit het nuchter onderzoek deze zomer zou blijken dat de naleving van de leeftijdsgrens toch nog achterblijft. Dit mag een illustratie zijn van het feit dat er geen sprake is van afspraken binnen de coalitie om geen andere maatregelen te nemen.
Kunt u aangeven op welke manier de activiteiten van de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak zich verhouden tot de NIX18-campagne?
De activiteiten van de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak staan los van de NIX 18 campagne. De NIX 18 campagne is gericht op het versterken van de maatschappelijke norm dat het normaal is dat je onder de 18 niet rookt en niet drinkt, zie ook het antwoord op vraag 12 en 13. De Taskforce is een initiatief van de brancheorganisaties van verstrekkers van tabak en beoogt de naleving van de wettelijk verankerde leeftijdsgrens voor verkoop van tabak te bevorderen.
De Taskforce maakt gebruik van de NIX 18 materialen zoals die beschikbaar zijn gesteld voor alle verstrekkers van tabak en alcohol.
Kunt u aangeven welke partijen allemaal betrokken zijn geweest bij de ontwikkeling van de NIX18-campagne? Kunt u aangeven welke partijen hebben meegedacht, meegepraat en meebeslist over de volgende zaken:
De NIX 18 campagne beoogt de norm, dat het normaal is om voor je 18e niet te roken en niet te drinken, te verankeren in de samenleving. De campagne is een initiatief van meerdere partijen waaronder de overheid.
Om de samenwerking tussen de betrokken partijen vorm te geven is een klankbordgroep ingesteld. Deze klankbordgroep bestaat uit de volgende leden: GGD GHOR, Trimbos Instituut, NOC*NSF, KHN, CBL, Ahold, Stiva, Thuiswinkel.org, KWF Kankerbestrijding, Longfonds, GGD Noord- en Oost Gelderland, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Ministerie van Algemene Zaken en de NVWA. Het Trimbos Instituut ondersteunt professionals met materialen bij de regionale en lokale implementatie van NIX 18. Hiervoor ontvangt het Trimbos Instituut een subsidie. De campagne is ontwikkeld door reclamebureau Roorda.
De brancheorganisaties van verstrekkers van tabak zijn – met uitzondering van CBL – nadrukkelijk geen lid van de klankbordgroep vanwege artikel 5.3 van het FCTC-Verdrag. Zij hebben niet meegedacht bij de campagne.
De klankbordgroep is op de volgende data bij elkaar gekomen: 23 april 2013, 24 juni 2013, 23 juli 2013, 18 september 2013, 22 oktober 2013, 11 februari 2014, 24 november 2014, 8 juni 2015 en 25 januari 2016. De klankbordgroep heeft op deze momenten meegedacht over de ontwikkeling (inhoud, slogan, logo en campagnemiddelen) en over de uitvoering (planning) van de campagne. Deze bijeenkomsten worden ook benut om te inventariseren wat partners op dit onderwerp doen en om ervoor te zorgen dat de NIX 18 campagne goed aansluit op campagnes/activiteiten van partners. Verschillende ideeën zijn aangedragen door klankbordleden en verwerkt in de campagne. Zo hebben CBL en NOC*NSF voorgesteld om een legitimatiespot te ontwikkelen. GGD-regio’s hebben via het Trimbos Instituut gevraagd om gadgets als manier om het onderwerp NIX met ouders en jongeren makkelijker bespreekbaar te maken.
VWS heeft op drie momenten (12 april 2013, 18 april 2013, 22 juli 2013 en 21 augustus 2013) over de NIX 18 campagne gesproken met de Vereniging Nederlandse Brouwers, STIVA en verschillende individuele brouwers. Deze gesprekken gingen over het logo, de bijbehorende ondertitel «niet roken, niet drinken» en de participatie van de brouwers in de klankbordgroep.
Op basis van deze gesprekken hebben de brouwers besloten niet deel te nemen aan de NIX 18 campagne. Op 15 oktober 2013 is een presentatie over NIX 18 gegeven in het Directeuren Overleg Alcohol.
Op 24 juni 2013 is een presentatie over NIX 18 aan het CBL en individuele supermarkten gegeven. De NSO was bij deze bijeenkomst als toehoorder aanwezig. De NSO en TZN (Tabaks- en Zoetwarengroothandel Nederland, de brancheorganisatie voor tabaksautomaten) zijn rond de zomer van 2013 in een gesprek geïnformeerd over de stickers en verzocht om deze te gebruiken. Op 19 maart 2015 heeft VWS een presentatie over de effecten van de NIX 18 campagne gegeven aan het CBL en individuele supermarkten.
Op welke momenten is over bovenstaande contact is geweest met welke partijen en op welk moment? Welke adviezen of ideeën van wie zijn overgenomen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe plaatst u de NIX18-campagne en de activiteiten van de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak in het licht van de publicatie «It is time to abandon youth access tobacco programmes» van Ling, Landman en Glantz?3
In de publicatie «It is time to abandon youth access tobacco programmes» van Ling, Landman en Glantz’wordt geconcludeerd dat programma’s voor wettelijke leeftijdsgrenzen niet effectief zijn in het terugdringen van de rookprevalentie onder jongeren en dat beter gebruik kan worden gemaakt van o.a. media campagnes. NIX 18 is een media campagne die zich niet richt op de wet, maar op de positieve norm dat het normaal is om niet te roken en niet te drinken vóór je 18e. De campagne richt zich op de omgeving van jongeren, behalve verstrekkers, zijn dat vooral ook de ouders en de vrienden van jongeren. Het is van belang dat de gehele samenleving doordrongen is van deze norm en daarnaar gaat handelen. Om die reden is gekozen voor een meerjarige campagne.
Subsidiegelden |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Hoeveel heeft de rijksoverheid, zowel financieel als materieel, in 2014 en 2015 bijgedragen aan de stichtingen Greenpeace, Milieudefensie, Natuur en Milieu, Urgenda, Sea Shepard, International Union for the Conservation of Nature (IUCN) en Wakker Dier? Kunt u een overzicht van de subsidies per stichting vanuit alle departementen geven?
De subsidiebetalingen van de rijksoverheid worden gepubliceerd als open data via Rijksbegroting.nl.1 De subsidiebetalingen 2015 worden met ingang van Verantwoordingsdag in mei 2016 als open data gepubliceerd. Hieronder staan de subsidiebetalingen in 2014 (afgerond op 1.000 euro).
Stg Greenpeace
0
0
0
0
0
0
Stg Milieudefensie
0
0
1001
82
0
182
Stg Natuur en Milieu
0
60
0
322
184
566
Stg Urgenda
0
0
0
109
0
109
Stg Sea Shepherd
0
0
0
0
0
0
IUCN
963
0
3001
45
0
1.308
Stg Wakker dier
0
0
0
0
0
0
n.b. Via allianties en andere samenwerkingsverbanden ontvangen IUCN: (8.655, en Stg Milieudefensie: 1.369).
Wat doen deze stichtingen en/of organisaties met de ontvangen subsidies? Kunt u hier een gedetailleerd overzicht van geven?
Stg Milieudefensie:
Subsidieregeling Burgerschap en OS
100
Het Voedselafdruk project. Doel van dit project is de Nederlandse burger bewust te maken van de impact die de productie en consumptie van vlees heeft in ontwikkelingslanden. Dit gebeurt door inzichtelijk te maken hoe het gebruik van Latijns-Amerikaanse soja als veevoer in Nederland leidt tot ontbossing, landrechtenschendingen en armoede aldaar. Tegelijkertijd wordt de Nederlandse landbouwsector gestimuleerd om veevoer in Nederland te telen.
MFS2 (Fair, Green and Global Alliance)
1.208
Milieudefensie maakt onderdeel uit van de Fair, Green and Global Alliance die zich richt op het bevorderen van sociaal rechtvaardige en ecologisch duurzame ontwikkeling. Deze alliantie versterkt maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden zodat ze samen met de alliantie in staat zijn tot: (1) het ontwikkelen en opschalen van praktijkvoorbeelden van duurzame ontwikkeling; (2) het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen bij bedrijven; (3) het heroriënteren van zowel het Europees handels- en investeringsbeleid, als het financieringsbeleid van banken (waaronder de Wereldbank), zodat dit ten goede komt aan de bevolking in ontwikkelingslanden en hun leefomgeving.
MFS2 (Ecosystem Alliance)
161
Milieudefensie heeft voor de Ecosystem Alliance een project uitgevoerd gericht op de verduurzaming van de handelsketen van de metaalverwerkende en -producerende industrie, met name op het gebied van tin uit Indonesië. Hieronder valt onder meer het opzetten van de Tin Working Group van het Initiatief Duurzame Handel (IDH) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in samenwerking met Philips, Tata Steel en zusterorganisatie WALHI (Friends of the Earth Indonesia).
16:UDV
82
De subsidie is verstrekt in het kader van de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij (UDV), waarmee wordt gewerkt aan een toonaangevende Nederlandse veehouderij die met behoud van concurrentiekracht, produceert met respect voor mens, dier, milieu.
Stg Natuur en Milieu:
(art. 16)
322
Het betreft verschillende subsidies die zijn verstrekt in de periode 2012 t/m 2014. De meeste daarvan waren subsidies voor projecten in het kader van de UDV, bijv. het project Duurzame dierlijke producten herkenbaar in het winkelschap en het project verduurzamen veevoer en het sluiten van mineralenkringlopen.
(art. 2.1)
60
Projectactiviteiten in het kader van het partnerschap tussen BZK en Natuur&Milieu: Slimwonercampagne in het kader van afspraken in het Energieakkoord over energiebesparing in gebouwde omgeving.
178
Het opzetten en uitbreiden van Cleaner Car Contracts. In deze organisatie zijn wagenparkbeheerders en leasemaatschappijen vertegenwoordigd. Het streven van de organisatie is het verbruik van de eigen voertuigvloot terug te dringen en waar mogelijk te kiezen voor de meest zuinige voertuigen.
6
Sustainability Challenge: Pensioenfondsen en Klimaat. Een project om pensioenfondsen te bewegen hun vermogen en hun maatschappelijke positie aan te wenden om de verdere opwarming van de aarde te voorkomen.
Stg Urgenda:
(art. 16)
30
De ontwikkeling van een concept waarmee een grotere betrokkenheid van consumenten bij
duurzaamheidsinspanningen van producenten bereikt kan worden, dat moet leiden tot een betere herkenbaarheid van duurzame producten in het winkelschap
(art. 14)
79
De bijdrage is verstrekt in het kader van het programma Elektrische auto.
IUCN:
Project ATEWA
300
Save Atewa Forest is een 2,5-jarig programma gericht op de bescherming van het Ghanese Atewa bosreservaat. Dit bos, 100 kilometer ten noorden van Accra, is cruciaal voor de watervoorziening in de regio.
MFS 2 (Ecosystem Alliance)
6.858
De Ecosystem Alliance (EA) werkt aan het behoud en duurzaam beheer van natuur. De projecten van de Ecosystem Alliance worden uitgevoerd in gebieden waar mensen direct afhankelijk zijn van ecosystemen voor hun water- en voedselzekerheid. Veel van deze ecosystemen staan onder grote druk, bijvoorbeeld door klimaatverandering, grootschalige houtkap, landbouwexpansie, overbevissing en mijnbouw. De projecten van de Ecosystem Alliance stellen de lokale gemeenschappen in staat om deze bedreigingen het hoofd te bieden, zodat zij de natuur – en daarmee hun levensvoorziening – veilig kunnen stellen voor de toekomst.
People Unlimited 4.1 programma
278
Het programma streeft naar een wereld waarin vrouwen en mannen gelijke toegang hebben tot middelen en kansen voor ontwikkeling en waarin zij actief en gelijkwaardig deelnemen aan politieke processen. De projecten binnen dit programma omvatten het stimuleren van vrouwenrechten, groen ondernemerschap en actief burgerschap.
Project TGAL.
1.114
Bescherming van het Afrikaanse Grote Merengebied. De meren en de omringende natuur zijn van groot belang voor de levensvoorziening van de lokale bevolking. Ze vormen een bron van inkomsten voor duizenden vissers en voorzien miljoenen mensen van schoon drinkwater. De druk op deze ecosystemen wordt echter steeds hoger, onder andere doordat oliemaatschappijen zich in de regio willen vestigen. Het programma richt zich op twee aspecten. Enerzijds wordt de politieke positie van lokale gemeenschappen versterkt, zodat zij zeggenschap krijgen over oliewinning in hun omgeving. Anderzijds wordt gewerkt aan een goede organisatie van de visvangst.
Project SUSTAIN.
33
Binnen het SUSTAIN initiatief werkt IUCN NL aan duurzame economische groei. SUSTAIN biedt concrete, klimaatbestendige oplossingen die bijdragen aan de economische ontwikkeling in de zogenoemde Afrikaanse groeicorridors en tegelijkertijd zorgen voor een verbetering van de voedselzekerheid en watervoorziening. SUSTAIN werkt hiervoor samen met de publieke en private sector en met lokale gemeenschappen.
Project DAWCA.
372
De Dutch Agro-Water Climate Alliance (DAWCA) ondersteunt bedrijven in de agrarische en water sector bij het integreren en mitigeren van klimaatrisico’s in hun waarde ketens en helpt hen met de aanvraag van klimaatfinanciering om deze veranderingen te bekostigen.
(art. 18 regeling draagvlak natuur)
45
De regeling draagvlak natuur is beëindigd, maar er vinden nog betalingen plaats voor in eerdere jaren toegezegde subsidies. Met de regeling werden subsidies voor projecten verstrekt gericht op het vergroten van de kennis van de natuur en aandacht voor natuur.
(art. 2.2)
938
IUCN stelt de subsidie ter beschikking aan de Dutch Caribean Nature Alliance (DCNA). Deze stichting beheert een fonds waaruit subsidies worden versterkt voor organisaties die in het Caribisch deel van het Koninkrijk natuurparken beheren.
(art. 2.2)
25
Beheervergoeding voor het bovenstaande project voor 2013.
Hoeveel heeft de rijksoverheid begroot om, zowel financieel als materieel, in 2016 bij te dragen aan de genoemde stichtingen/organisaties?
De rijksoverheid kent geen exploitatiesubsidies toe aan de genoemde stichtingen/organisaties. Ten behoeve van overheidsdoelstellingen is (stand ontwerpbegroting 2016) begroot om in 2016 aan verplichtingen toe te kennen (bedragen afgerond in Keuro):
Stg Greenpeace
0
0
0
0
0
0
Stg Milieudefensie
0
0
5.368
0
0
5.368
Stg Natuur en Milieu
0
0
0
100
350
450
Stg Urgenda
0
0
0
0
0
0
Stg Sea Shepherd
0
0
0
0
0
0
IUCN
50
0
12.292
0
0
12.342
Stg Wakker dier
0
0
0
0
0
0
Toelichting per organisatie:
Stg Milieudefensie:
Samenspraak en tegenspraak (Fair, Green and Global Alliance)
2.326
Het betreft hier een voortzetting van de FGG alliantie zoals omschreven bij het antwoord op vraag 2.
Samenspraak en tegenspraak (Green Livelihoods Alliance)
3.042
Milieudefensie is penvoerder voor de Green Livelihood Alliance (GLA). Deze alliantie versterkt maatschappelijke organisaties in hun rol als pleiter en beïnvloeder zodat zij samen met gemeenschappen kunnen pleiten voor het duurzame gebruik en herstel van boslandschappen. Naast het veilig stellen van internationale publieke goederen zoals biodiversiteit, voedselzekerheid en schone lucht draagt bosbehoud ook bij aan armoedebestrijding omdat het gemeenschappen in staat stelt om met behulp van duurzame bosproducten beter in hun levensonderhoud te voorzien.
Stg Natuur en Milieu:
(art. 16)
100
Er zijn op voorhand geen nieuwe subsidies aan Natuur en Milieu gepland, maar wanneer Natuur en Milieu een subsidieverzoek indient voor bijv. een UDV-project dat aan de criteria van de UDV voldoet, kan dit wel leiden tot een nieuwe toekenning. Daarnaast zijn in 2016 voor de lopende verplichtingen uit eerdere jaren nog voor een bedrag van 100 Keuro aan betalingen gepland.
Nederlandse Klimaatcoalitie (NKC)
350
Het voornemen bestaat in 2016 een subsidie te verstrekken aan de Nederlandse Klimaatcoalitie (NKC). De NKC is een groeiende coalitie tussen bedrijven, overheden en NGO’s (waaronder de Stichting Natuur en Milieu) die streven naar klimaatneutraliteit in Nederland, uiterlijk in 2050. Als zodanig vormt deze coalitie de belichaming voor de betrokkenheid van niet-statelijke actoren bij het Nederlandse klimaatbeleid. De NKC was nauw betrokken bij de organisatie van de klimaattreinen en het Nederlandse paviljoen op de COP21 in Parijs.
IUCN:
50
In 2016 worden alleen nog de beheervergoedingen voor het bovengenoemde Dutch Caribean Nature Alliance project over 2014 en 205 betaald.
Samenspraak en tegenspraak (Shared Resources, Joint Solutions alliance)
8.195
IUCN is penvoerder van de Shared Resources, Joint Solutions alliance. Deze alliantie versterkt Zuidelijke maatschappelijke organisaties in hun rol als pleiter en beïnvloeder zodat zij in een constructieve dialoog kunnen treden met bedrijven en overheden over de bescherming van internationale publieke goederen zoals water, voedselzekerheid en klimaatbestendigheid.
Samenspraak en tegenspraak (Green Livelihood Alliance)
2.574
IUCN is lid van de Green Livelihood Alliance (GLA). Zie voor de volledige omschrijving het antwoord hierboven bij stg. Milieudefensie.
Project TGAL
117
Zie omschrijving antwoord op vraag 2.
Project SUSTAIN
150
Zie omschrijving antwoord op vraag 2.
Project ATEWA
322
Zie omschrijving antwoord op vraag 2.
Project Wildlife Crime
934
Het project Wildlife Crime gaat zich bezighouden met de illegale jacht op wilde dieren in Kenya, Ethiopië en Oeganda en de handel in dierlijke producten vooral naar Azië.
Welke van deze genoemde stichtingen en/of organisaties krijgt ook een bijdrage vanuit de Nationale Postcode Loterij, zoals bij het Goed Geld Gala in 2016 waar in totaal 328 miljoen euro is uitgekeerd? Welke bedragen hebben deze organisaties tijdens het gala ontvangen van de Nationale Postcode Loterij? Kunt u inzichtelijk maken wat deze organisaties met de ontvangen gelden doen?
De Postcode Loterij kent financiering voor goede doelen toe in de vorm van vaste bijdragen, 1-malige schenkingen en extra projecten. In de onderstaande tabel is de informatie verkregen via de website van de Postcode Loterij verwerkt (bedragen in Keuro).2
Greenpeace
2.250
Milieudefensie
1.350
Natuur en Milieu
1.800
Urgenda
500
1.650
Thuisbaas: een energieleverend huis voor iedereen
Sea Shepherd
900
IUCN
900
2.180
Bescherm de natuurbeschermer
Wakker Dier
500
De betrokken stichtingen/organisaties leggen over de van de Postcode Loterij ontvangen gelden geen verantwoording af aan de rijksoverheid. In de jaarverslagen van de stichtingen/organisaties verstrekken de stichtingen/organisaties informatie over wat ze met de ontvangen gelden doen.
Wat deze organisaties met de ontvangen gelden doen staat vermeld op de site van de Postcode Loterij.
Bent u van mening dat de rijksoverheid ook nog moet bijdragen als organisaties worden gesteund door dergelijke gulle sponsoren? Zo ja, waarom?
Ja, mits de activiteiten van de organisaties passen binnen de doelen van het Rijk en voldoen aan de eisen van de regelingen worden deze organisaties niet uitgesloten van subsidies.
De rijksoverheid verleent geen exploitatiesubsidie aan genoemde stichtingen/organisaties.
In hoeverre worden overheidsgelden en subsidies door deze organisaties gebruikt om te protesteren tegen dezelfde overheid die hen subsidieert?
Op de verstrekte subsidies is het uniform subsidiekader van toepassing. Dat betekent dat er voor alle verstrekte subsidies verantwoording door de rijksoverheid wordt gevraagd en door de stichtingen/organisaties zal worden afgelegd. Dit laat onverlet dat genoemde organisaties vanuit hun organisatiedoelstellingen aanleiding kunnen zien om te protesteren tegen overheidshandelen of nalaten daarvan.
Het misbruik van privégegevens door apps |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het item «Tinder schendt je privacy» in de uitzending van Radar van 28 maart 2016?1
Ja.
Kent u het bericht «Facebook Mines Data Off Cancer Sites, Users Say?2
Ja.
In hoeverre schenden apps als Facebook en Tinder met hun inlogsystemen de huidige regels voor de bescherming van privacygevoelige informatie?
De wetgever heeft de Autoriteit persoonsgegevens ingesteld om bij uitsluiting van andere organen te oordelen of verantwoordelijken voor de verwerking van persoonsgegevens zich aan de in Nederland geldende wetgeving voor de bescherming van persoonsgegevens houden. De Autoriteit persoonsgegevens is onafhankelijk. Het past mij dan ook niet een oordeel uit te spreken over de vraag of Facebook en Tinder de geldende regelgeving schenden.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat apps als Facebook (soms zeer) gevoelige (medische) gegevens uit een profiel van een gebruiker met derden delen? Zo ja, welke consequenties trekt u daaruit voor de privacywetgeving? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om vast te stellen of apps zoals Facebook bijzondere persoonsgegevens uit het profiel van een gebruiker aan derden verstrekken, of een oordeel uit te spreken over de toelaatbaarheid van concrete feiten. Dat is aan de Autoriteit persoonsgegevens. Ik kan wel in zijn algemeenheid aangeven dat artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de verwerking van gegevens betreffende de gezondheid verbiedt, behoudens de in de wet geregelde uitzonderingen. In de context van sociale mediasites zoals Facebook en de apps die deze site op mobiele telefoons toegankelijk maken geldt dat de verwerking van gegevens betreffende de gezondheid slechts is toegelaten indien de gebruiker daarvoor uitdrukkelijke toestemming heeft verleend of door de betrokkene duidelijk openbaar zijn gemaakt. Facebook zal er daarom voor moeten zorgen dat voor zover de gegevens niet door de betrokkene openbaar zijn gemaakt de verzameling en eventuele verdere verstrekking gedekt wordt door de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene. Op grond van de artikelen 33 en 34 van de Wbp behoort Facebook de betrokkene daarover behoorlijk voor te lichten. Ik meen dan ook dat de geldende wetgeving de gebruiker voldoende bescherming biedt tegen de mogelijke nadelen van de verwerking van diens gezondheidsgegevens.
Deelt u de mening dat het akkoord gaan met de algemene voorwaarden niet voldoet om de privacy van de gebruiker te beschermen, zeker omdat een gebruiker niet of nauwelijks beseft waarvoor hij toestemming geeft? Zo ja, hoe gaat u gebruikers beschermen tegen de makers van apps die een verdienmodel hanteren waarin het gebruiken en/of doorverkopen van privacygevoelige informatie centraal staat? Zo nee, waarom niet?
Ik meen dat het op de weg van de op de weg van exploitanten van socialemediasites ligt om de gebruikers goed in te lichten over de inhoud van een gebruikersovereenkomst en consequenties van het aanvaarden daarvan. Ik ben echter ook van mening dat ook van de gebruiker verwacht mag worden dat hij zich realiseert dat het gebruik van sociale mediasites, apps, zoekmachines en andere diensten die op zichzelf genomen zonder hoge drempels en zonder geldelijke tegenprestatie worden aangeboden wel een tegenprestatie vragen in de vorm van het verzamelen en verder verwerken van persoonsgegevens. In zoverre is er ook een eigen verantwoordelijkheid van de gebruiker. De gebruiker behoort op grond van informatie die door de verantwoordelijke moet worden verstrekt te kunnen beoordelen of hij de consequenties van het gebruik van de aangeboden dienst aanvaardt. Het is een ervaringsregel dat de algemene voorwaarden bij een gebruikersovereenkomst moeilijk toegankelijk zijn voor gebruikers door omvang en taalgebruik. Die moeilijke toegankelijkheid wil op zichzelf genomen nog niet zeggen dat de genomen beschermingsmaatregelen inhoudelijk onvoldoende zijn. Dat zal van geval tot geval verschillen. Om de toegankelijkheid te verbeteren voorzien veel websites daarom naast de voorwaarden ook in een wat eenvoudiger toelichting. De Europese wetgever heeft in de inmiddels vastgestelde Algemene verordening gegevensbescherming geregeld dat indien toestemming in het kader van een geschreven verklaring, zoals algemene voorwaarden, wordt gevraagd het verzoek om toestemming duidelijk moet worden onderscheiden van alle overige informatie, deze gemakkelijk toegankelijk moet zijn en in duidelijke en eenvoudige taal moet zijn gesteld. Ik acht dit een verbetering van de bescherming van gebruikers.
Wat is uw reactie op het advies van Bits of Freedom om niet bij apps in te loggen met een Facebook- of Twitteraccount?3
Ik juich toe dat organisaties die zich de belangen van gebruikers aantrekken de gebruikers keuzes aanreiken die zij kunnen uitoefenen. Van een uitspraak over een concreet advies onthoud ik mij.
Gaat u, gezien het privacyschendende verdienmodel van Facebook en het advies van Bits of Freedom, ervoor zorgen dat apps van de rijksoverheid niet met een Facebook- of Twitteraccount toegankelijk (meer) worden? Zo nee, waarom niet?
Voor zover bekend, maakt de rijksoverheid bij zijn apps geen gebruik van de inlogmogelijkheid via Facebook- of Twitteraccount.
Zieke werknemers die ten onrechte geen verlofdagen opbouwen, hiervoor schadevergoeding ontvangen en daarom gekort worden op hun uitkering in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) |
|
Grace Tanamal (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het arrest van 29 januari 2009 (zaak C-350/06 en C-520/06) van het Hof van Justitie met betrekking tot de jaarlijkse opbouw van verlofdagen tijdens ziekte?
Ja.
Is het waar dat het minimum aantal verlofdagen, zoals volgt uit de Europese Richtlijn 2003/88/EG, door het arrest geldt voor zieke werknemers?
Ja.
Welke consequenties heeft deze uitspraak van het Hof van Justitie voor de Nederlandse staat?
Na de uitspraak van het Europese Hof van Justitie is het Burgerlijk Wetboek zodanig gewijzigd dat er geen beperkingen meer gelden voor de opbouw van verlofrechten ten aanzien van het wettelijke minimum aantal vakantiedagen bij ziekte. Deze wetswijziging is ingegaan per 1 januari 2012. Verder heeft de Staat verzoeken om schadevergoeding ontvangen van werknemers die door de onjuiste implementatie van de Europese Richtlijn bij einde van het dienstverband te weinig vakantiedagen uitbetaald hebben gekregen. Het Agentschap SZW neemt deze verzoeken in behandeling.
Kent u het arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR2015:2722) waarin een zieke werknemer schadevergoeding ontvangt wegens het onterecht niet opbouwen van verlofdagen?
Ja.
Klopt het dat deze schadevergoeding, voor mensen met een WIA-uitkering, door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) wordt gezien als inkomen waardoor zij gekort kunnen worden op deze uitkering?
Nee. De betreffende schadevergoeding wordt niet als sv-loon aangemerkt en daarom niet verrekend met een WIA-uitkering.
Wat vindt u ervan dat zieke werknemers ten onrechte geen verlofdagen opbouwen, hiervoor een schadevergoeding ontvangen en daarom gekort worden op hun WIA-uitkering?
Zie antwoord op de vorige vraag.
Het bericht dat de zorgverlening in bijna alle gemeenten onvoldoende is |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u ook zo geschrokken van het bericht dat vijf op de zes gemeenten van cliënten een onvoldoende krijgt voor de wijze waarop gemeenten voorzien in noodzakelijke zorg en hulpmiddelen?1
Cliëntervaringen zijn in tijd van transitie en bij beoordeling van de uitvoering belangrijk. Dat is namelijk waar de zorg en ondersteuning om moet gaan. Om die reden financier ik het programma «mijn kwaliteit van leven» ook. Niet alleen om te laten zien wat de ervaringen nu zijn, maar ook om te laten zien wat beter kan. In het rapport wordt aangegeven dat ruim een derde aangeeft dat het op alle leefgebieden goed gaat. De helft geeft aan dat met een enkele verbetering (bv. ander hulpmiddel) hun situatie zal verbeteren. Iets meer dan een op de tien cliënten geeft aan dat passende hulp in hun situatie geen oplossing meer zal bieden.
De cijfers per gemeente, die via de website www.mijnkwaliteitvanleven.nl te vinden zijn, zijn een beoordeling van hoe «positief» de cliënt is over het contact met de gemeente als er (hulp)middelen nodig zijn. Ik lees dat gemiddeld genomen gemeenten hier een 5,1 krijgen. Waar het hier wat mij betreft om gaat, is dat de gemeente die hier niet goed scoren zichzelf verbeteren, onder andere door te leren van gemeenten die wel goed scoren. Het programma «Mijn kwaliteit van leven» ondersteunt hier ook bij.
Wat vindt u ervan dat slechts twee op de vijf mensen denken dat hun zorg in de toekomst betrouwbaar is? Wat gaat u hieraan doen?
De hervorming van het zorgstel is ingezet om de zorg in Nederland dichter bij de cliënt te brengen, met goede kwaliteit en op financieel houdbare wijze. Ook voor volgende generaties. De verandering van het stelsel in 2015 heeft onzekerheid gebracht bij individuele cliënten. Gemeenten en cliëntorganisaties werken aan verbetering van de uitvoering, zodat cliënten dat ook meer gaan merken.
De exacte vraag die in het onderzoek gesteld wordt, is of men vertrouwt of de zorg voor iedereen betaalbaar en goed blijft. Dat deze vraag tot een onzeker antwoord leidt, is begrijpelijk. Men kan dat immers niet van iedereen beoordelen.
Wat vindt u ervan dat twee derde van de cliënten zich toch beperkt voelt, ondanks de ondersteuning die zij krijgen? Wat zegt dit volgens u over het «maatwerkbeleid» van gemeenten?
Hoe goed de ondersteuning ook is en moet zijn, deze zal in veel gevallen het gevoel van beperking niet geheel kunnen wegnemen.
Ik lees in het rapport veel ervaringen en meningen van cliënten die met een beperking, ziekte of ouderdom mee willen (blijven) doen aan de samenleving. Ik zie het rapport als een middel om bij gemeenten en uitvoerende instanties onder de aandacht te brengen welke verwachtingen en behoeften met betrekking tot zorg en ondersteuning het met zich meebrengt om met een beperking te leven. Gemeenten zullen ondersteund worden bij de implementatie van het VN-verdrag, en zullen dan veel kunnen hebben aan een rapport als deze.
Het cliëntervaringsonderzoek in de Wmo is vanaf eind 2016 de maatstaf voor gemeenten om af te leiden welke verbeterpunten nodig zijn. Nu de nieuwe taken in de organisatie zijn ingeregeld, zijn gemeenten, met ondersteuning van landelijke partijen, in de fase beland om beleid en uitvoering verder te brengen richting de doelstellingen van de wet. Maatwerk is daarvan een belangrijk onderdeel.
Wat vindt u ervan dat de helft van alle cliënten die (thuis)zorg, hulpmiddelen of mantelzorgondersteuning zoeken niet de best passende hulp krijgen, omdat deze niet beschikbaar of te duur is?
De gemeenten zijn verantwoordelijk ondersteuning te leveren, daar waar dat nodig is. Met de cliënt onderzoekt de gemeente wat passende ondersteuning zou kunnen zijn. Ik vind het essentieel dat dit onderzoek zorgvuldig plaatsvindt. Dit houdt ook in dat (op grond van artikel 2.3.2 van de Wmo 2015) de financiële situatie en mogelijkheden van de betrokkene bezien worden. Indien de cliënt de eigen bijdrage voor de Wmo-ondersteuning niet kan betalen, dan dient dit onderwerp van gesprek te zijn tussen de gemeente en de cliënt.
Hoe kan het dat zorg niet beschikbaar is voor mensen die zorg, ondersteuning en/of hulpmiddelen nodig hebben? Bent u bereid in uw onderzoek dat u doet onder gemeenten mee te nemen welke vormen van zorg, ondersteuning en hulpmiddelen niet beschikbaar zijn, en/of te duur waardoor mensen niet de zorg krijgen die zij nodig hebben? Zo neen, waarom niet?
In het debat van 10 maart jl. met uw Kamer heb ik- in aanvulling op het kwantitatieve onderzoek van CBS – een kwalitatief onderzoek toegezegd naar zorgmijding, eigen bijdragen en maatwerk op grond van de Wmo 2015. Zoals aangegeven in mijn brief van 13 april jl. is dit onderzoek in samenspraak met de VNG, het CAK en Ieder(in) reeds opgepakt.
Kunt u uitleggen waarom de deelnemers van dit onderzoek niet uw conclusie onderschrijven dat de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning «beheerst» is verlopen?
Beheerst verlopen duidt op het feit dat – ondanks grote aanpassingen in het systeem – de zorg en ondersteuning voor de cliënt in de transitie gewaarborgd is gebleven. Dat neemt uiteraard niet weg dat ervaringen van de veranderingen op individueel niveau, aanleiding moeten zijn voor gemeenten om te investeren in verbetering en vernieuwing van de uitvoering op lokaal niveau. De agenda en activiteiten waarlangs dit gebeurt, heb ik in de Kamerbrief over de voortgang en ambities van de Wmo, die op 2 mei jl. naar uw Kamer is gestuurd, nader toelichten.
Hoe oordeelt u nu over deze berichtgeving? Gaat u daadwerkelijk maatregelen nemen om te zorgen dat mensen hun zorg krijgen, en hun onzekerheid wordt weggenomen, of laat u dit zoveelste signaal dat uw beleid niet werkt wederom passeren?
Zie antwoord vraag 6
Het verschil in schuldpositie van Aruba tussen de rapportages van de Centrale Bank van Aruba en de rapportages van het CAFT (College Aruba financieel Toezicht) |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat Aruba een land is dat niet te maken heeft met een recente regeringswissel? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat Aruba een land is dat niet te maken heeft met een coalitieregering? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat Aruba een land is dat zijn financiële zaken niet goed op orde heeft? Zo neen, waarom niet?
Zoals u bekend hebben de zorgen die de Rijksministerraad had over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën van Aruba aanleiding gegeven tot het instellen van financieel toezicht en afspraken over een bijbehorend traject naar een begrotingsoverschot in begrotingsjaar 2018 en verder, ter reductie van de staatsschuld.
Conform de afspraken werkt Aruba op dit moment aan het duurzaam op orde krijgen van de overheidsfinanciën. Het College Aruba financieel toezicht (CAft) adviseert de regering van Aruba en indien nodig de Rijksministerraad op basis van de Landsverordening Aruba tijdelijk financieel toezicht (LAft) over het door de regering van Aruba gevoerde financieel beleid. Het jaar 2015 heeft Aruba op grond van de voorlopige cijfers ruimschoots binnen de tekortnorm uit de LAft van 3,7% afgerond. De eerste positieve resultaten zijn daarmee zichtbaar.
Echter, zo waarschuwt ook het CAft, de houdbaarheid van de financiën op de lange termijn vergen nog de nodige structurele maatregelen en hervormingen. Het CAft zal hier op toezien.
Heeft Nederland onlangs ingestemd met de mogelijkheid voor Aruba om internationaal geld te lenen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waarom heeft Nederland hier mee ingestemd?
Ja, op grond van artikel 29 Statuut dient de regering van Aruba een verzoek tot aangaan van een buitenlandse geldlening ter instemming voor te leggen aan de Rijksministerraad. De Rijksministerraad kan instemming alleen onthouden wanneer de belangen van het Koninkrijk zich daartegen verzetten.
Ik heb advies gevraagd aan het CAft. Het CAft heeft geadviseerd in te stemmen met deze geldlening.
Aangezien de belangen van het Koninkrijk zich niet tegen dit verzoek verzetten, heeft de Rijksministerraad ingestemd met het verzoek van Aruba.
Kunt u aangeven wat het begrotingstekort van Aruba in 2015 was? Zo neen, waarom niet?
Het College Aruba financieel toezicht rapporteert in haar reactie (te vinden op www.cft.cw) op de vierde uitvoeringsrapportage van Aruba dat de voorlopige cijfers 2015 een realisatie laten zien van in totaal AWG 1.253 miljoen aan middelen en AWG 1.351 miljoen aan uitgaven, waardoor het tekort uitkomt op AWG 98 miljoen (2,0% van het BBP).
Hierbij plaatst het College wel de kanttekening dat twee incidentele posten verantwoordelijk zijn voor het realiseren van dit tekort, te weten de kwijtschelding van de schuld van Aruba aan de Sociale Verzekeringsbank (SVb) van AWG 60,5 miljoen en de invoering van de Voldoening op Aangifte Systeem (VAS), waarbij inkomsten uit de winstbelasting 2016 naar voren zijn gehaald. De VAS samen met de invorderingsactie hebben geleid tot een meeropbrengst in 2015 ten opzichte van de begroting van AWG 74,8 miljoen. Deze incidentele meevallers, tezamen goed voor 2,7% van het BBP, nuanceren het beeld en maken duidelijk dat de structurele uitdagingen blijven bestaan voor de regering van Aruba.
Kunt u aangeven waarom het bedrag van het begrotingstekort volgens de Centrale Bank van Aruba anders is dan genoemd in de cijfers van het CAFT? Zo neen, waarom niet?
De verschillen in cijfers tussen het Land en de CBA zijn een jaarlijks in meer of mindere mate terugkerend verschijnsel. Dit verschil is met name te verklaren uit het feit dat de financiële overzichten van het land Aruba (conform de comptabiliteitswetgeving) op transactiebasis zijn opgesteld, en enkel het land Aruba omvatten. De Centrale Bank van Aruba daarentegen stelt haar overzichten op kasbasis (kasstelsel) op. Tevens betreft dit een geconsolideerd overzicht van ontvangsten en uitgaven van het land samen met de investeringen van het Fondo Desaroyo Aruba (FDA), en hanteert de CBA een eigen set van economische classificaties van uitgaven en ontvangsten, welke afwijkt van die van het Land.
Een voorbeeld waarbij dit tot verschillen leidt is de dividenduitkering van overheidsbedrijven. De CBA verantwoordt deze op het moment van ontvangst, terwijl het land deze verantwoordt op het moment dat het besluit tot uitkering door de aandeelhoudersvergadering is genomen.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.