Het farmaceutische bedrijf Mylan dat zich in Nederland heeft gevestigd en mogelijk doodstraf-medicatie levert aan Amerikaanse gevangenissen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over het Nederlandse farmaceutische bedrijf Mylan waarin u aangaf dat het kabinet kan bevestigen noch ontkennen dat Mylan het spierverslappende middel rocuroniumbromide levert aan Amerikaanse gevangenissen ter uitvoering van de doodstraf?1
Ja.
Heeft u inmiddels nader onderzoek gedaan of door het Nederlandse bedrijf inderdaad geen executiemiddelen zijn dan wel worden geleverd aan Amerikaanse gevangenissen, ook niet via het productieland India?
Sinds de beantwoording van de in vraag 1 genoemde Kamervragen heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken over deze kwestie verschillende malen contact gehad zowel met Mylan zelf, als met belegger APG, mensenrechten-ngo Reprieve, en de Nederlandse advocaat Stapert. Ook de ambassade in Washington, D.C. heeft bij lokale contacten navraag gedaan.
Bent u ervan op de hoogte dat de Amerikaanse staat Virginia op zeer korte termijn een aantal executies wil uitvoeren middels de dodelijke injectie bestaande uit drie verschillende drugs waaronder het spierverslappende middel rocuroniumbromide?
Ja, mij is bekend dat op 1 oktober een executie is gepland in Virginia. Ook is bekend dat rocuroniumbromide één van de drie middelen is die bij executies in Virginia in het verleden is toegediend. Of rocuroniumbromide ook voor de aanstaande executie zal worden ingezet, is mij niet bekend.
Nu vrijwel alle andere farmaceutische bedrijven maatregelen hebben genomen die verkoop en doorverkoop van medicatie aan Amerikaanse gevangenissen voorkomen, welke garantie kan Mylan geven dat het middel rocuroniumbromide niet rechtstreeks dan wel via India of groothandelaren is doorverkocht aan Amerikaanse gevangenissen ter uitvoering van de doodstraf?
Op 18 augustus jl. vond op het Ministerie van Buitenlandse Zaken een gesprek plaats met een delegatie van Mylan. In het gesprek heeft Mylan aangegeven die garantie niet te kunnen geven.
Wat was de uitkomst van het door u aangekondigde gesprek met Mylan over het beleid en de intenties van het bedrijf?
In het gesprek dat op 18 augustus jl. op het Ministerie van Buitenlandse Zaken plaats vond met een delegatie van Mylan, is van de zijde van het ministerie het volgende naar voren gebracht:
Tijdens het gesprek liet Mylan weten niet van plan te zijn contractuele afspraken te maken met distributeurs om te voorkomen dat het middel in kwestie voor dodelijke injecties wordt gebruikt. Het bedrijf voerde hiervoor aan dat gevangenisziekenhuizen het middel wel moeten kunnen gebruiken voor legitieme doeleinden (anesthesie), en dat contractuele afspraken nooit kunnen garanderen dat producten voor oneigenlijke doelen worden ingezet.
Mylan gaf verder aan niet op de hoogte te zijn van de aankoop van Mylanproducten door het Virginia Department of Corrections (VDOC). Kort na het gesprek heeft het bedrijf contact gezocht met het VDOC om zich ervan te vergewissen dat de rocuroniumbromide van Mylan niet zou worden gebruikt voor het uitvoeren van de doodstraf. Op 28 augustus bracht Mylan een persverklaring uit over de kwestie, waarin de brief aan het VDOC wordt genoemd.2 Een reactie op de brief is nog niet bekend.
Het kabinet verwacht dat Mylan aanvullende, proactieve stappen neemt om zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen, en dat het hierover in gesprek blijft met het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ook het ministerie zet zich in om deze situatie in de toekomst te voorkomen. Omdat het handelsbeleid een EU-bevoegdheid betreft, geeft het kabinet hiertoe de voorkeur aan regelgeving op EU-niveau. Zoals eerder gemeld wordt EU-verordening 1236/20053 momenteel herzien. Nederland zet zich ervoor in ook «tussenhandeldiensten» onder de verordening te laten vallen, en rocuroniumbromide toe te voegen aan de lijst van vergunningplichtige stoffen. Dat houdt in dat ook de handel van Mylan in rocuroniumbromide van India naar de VS onder de EU-exportcontrole zou gaan vallen, vanwege de tussenhandeldiensten die plaatsvinden in het hoofdkantoor van Mylan N.V. in Nederland.
Advocaat Stapert heeft tegen Mylan een melding ingediend bij het Nationaal Contactpunt (NCP) OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Het NCP heeft inmiddels aangegeven de zaak in behandeling te nemen.4 Dat wil zeggen dat het NCP gaat bemiddelen tussen Mylan en Stapert. Mogelijk leidt deze bemiddeling tot een oplossing. Het NCP zal in elk geval met aanbevelingen komen.
Is Mylan bereid om als Nederlands bedrijf zelf expliciete maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat medicijnen die door het bedrijf worden gemaakt, niet kunnen worden gekocht door of doorverkocht aan Amerikaanse gevangenissen voor dodelijke injecties?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat Nederlandse farmaceutische bedrijven alles in het werk moeten stellen om zelfs het risico van gebruik van medicatie voor uitvoering van de doodstraf te voorkomen?
Ja.
Bent u van mening dat Mylan bindende afspraken dient te hebben met distributeurs in lijn met industriestandaarden om te voorkomen dat medicijnen gebruikt kunnen worden bij executies? Bent u bereid met spoed wetgeving te introduceren om Mylan te dwingen zich te conformeren aan de wereldwijde standaarden van de farmaceutische industrie en om Mylan te dwingen het maximaal haalbare te doen om te voorkomen dat door Mylan geproduceerde medicijnen worden gebruikt in executies?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre vindt u in dit geval de «amorele werkwijze» van de Belastingdienst, waarbij de Belastingdienst bij de vestiging van buitenlandse ondernemingen geen waardeoordeel geeft over de oorsprong van de inkomsten en ook geen contact opneemt met het Ministerie van Buitenlandse zaken dan wel van Veiligheid en Justitie, nog houdbaar indien een bedrijf activiteiten heeft die haaks staan op Nederlands beleid en een principieel Kabinetsstandpunt en Nederlandse pensioenfondsen die beleggen in het bedrijf, in ernstige verlegenheid brengen?
Hoewel Mylan in Nederland is geregistreerd als naamloze vennootschap, verwacht het bedrijf na een transitiefase uitsluitend in het Verenigd Koninkrijk belastingplichtig te zijn.5 De Belastingdienst heeft overigens geen zeggenschap over de registratie van bedrijven in Nederland. Het Handelsregister wordt beheerd door de Kamer van Koophandel, maar deze heeft geen wettelijke titel om de registratie van Mylan te weigeren. Daarvan is pas sprake als de activiteitenomschrijving van de onderneming het begaan van één of meer misdrijven inhoudt.
De zorgelijke berichten over de zorg van "hulporganisatie" stichting Stoploverboys.nu |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie over de zorgelijke berichten over de zorgverlening van «hulporganisatie» stichting Stoploverboys.nu?1
De stichting Stoploverboys.nu is een particulier initiatief dat hulp en opvang biedt aan slachtoffers van loverboys. De stichting treedt op als particuliere zorgaanbieder. Dat betekent dat deze specifieke stichting geen (jeugd-)hulp verleent op grond van een wettelijk kader. De stichting was voorafgaand aan de Jeugdwet ook geen jeugdzorgaanbieder als bedoeld in de toenmalige Wet op de Jeugdzorg. In 2015 is de stichting ook niet door gemeenten aangemeld als zijnde een nieuwe toetreder.
De kwalificaties van de mensen die bij de stichting werken zijn ons niet bekend.
Wij vinden het zorgelijk als slachtoffers van loverboys/mensenhandel die specialistische opvang en hulp nodig hebben, verstoken blijven van de specialistische zorg die voorhanden is. Ouders en slachtoffers kunnen echter zelf een vrijwillige keuze maken om hulp te zoeken bij stichting Stoploverboys.nu. Zij kunnen ook terecht bij professionele dienstverlening.
De ernst van de problematiek waar slachtoffers van loverboys/mensenhandel mee te maken hebben, vraagt in veel gevallen om professionele hulp en opvang. Zowel door instellingen voor jeugdhulp als in de vrouwenopvang worden deze kwetsbare slachtoffers opgevangen en is specifieke expertise beschikbaar. Samen met de commissie Azough ontwikkelt de jeugdhulpsector momenteel een kwaliteitskader voor deze specifieke opvang en hulp.
Klopt het dat deze particuliere hulporganisatie opvang en hulp biedt aan getraumatiseerde of zeer kwetsbare meisjes die het slachtoffer zijn of zijn geweest van loverboy's? Klopt het dat de mensen die deze meisjes begeleiden hiertoe niet opgeleid en/of gekwalificeerd zijn? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke en zeer zorgelijke situatie is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat zorg aan kwetsbare en/of getraumatiseerde kinderen enkel uitgevoerd dient te worden door gecertificeerde jeugdzorgorganisaties?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de gemeente geen subsidierelatie heeft met deze stichting? Wat kan de gemeente zelf ondernemen als die zich zorgen maakt over deze stichting?
Uit navraag blijkt dat er geen subsidierelatie is vanuit de gemeente Alphen aan den Rijn, waar de stichting gevestigd is, met voornoemde stichting. De gemeente heeft de ministeries laten weten dat zij alert is op eventuele signalen en dat de wijkagent contact onderhoudt met de stichting en de slachtoffers.
De stichting geeft op haar website aan dat zij gebruik maakt van giften en donaties.
De opgevangen slachtoffers en/of hun ouders hebben zelf hulp of steun gezocht bij dit particulier initiatief. Hoe ouders en/of slachtoffers bij de stichting terechtkomen is ons niet bekend.
Wij vinden het belangrijk dat ouders en jeugdigen die hulp zoeken weloverwogen kunnen kiezen voor hulp vanuit het publieke domein of voor particuliere hulp. De Wegwijzer Mensenhandel, die op 18 juni 2015 online beschikbaar is gekomen, helpt hen hierbij. De Wegwijzer is het centrale punt waar professionals, slachtoffers en burgers terechtkunnen voor een overzicht van organisaties die hulp verlenen en ondersteuning bieden aan verschillende categorieën slachtoffers van mensenhandel. De keuze is uiteindelijk aan de ouders en slachtoffer zelf.
Hoe wordt stichting stoploverboys.nu gefinancierd, op welke gronden indiceert en verleent zij de zorg? Hoe komen mensen bij deze stichting terecht?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wordt het personeel voor stichting stoploverboys.nu aangetrokken, en welke opleidingseisen zijn er voor het personeel?
In ons antwoord op de vragen 1,2 en 3 hebben we reeds aangegeven dat de kwalificaties van het personeel ons niet bekend zijn omdat het een stichting betreft die niet als jeugdhulpaanbieder in het zin van de Jeugdwet aangemerkt is.
In hoeverre kloppen de signalen van ouders die soms amper contact konden krijgen met hun dochter die in het opvanghuis verbleef? Wat is er tot op heden met deze en andere signalen van deze ouders en slachtoffers gedaan?
In hoeverre de signalen van ouders kloppen, kunnen wij niet beoordelen.
Gemeente Alphen aan den Rijn heeft ons desgevraagd laten weten dat er in 2012 een melding is geweest die het toenmalige AMK heeft onderzocht. Op basis van de beschikbare informatie was er voor het AMK geen aanleiding om een nader onderzoek te starten. Op regionaal niveau bespreken Veilig Thuis en de ketenpartners hoe om te gaan met deze organisatie met het oog op de veiligheid van de slachtoffers van loverboys bij de stichting.
Klopt het dat het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) eerder al onderzoek en/of meldingen heeft gedaan naar aanleiding van eerdere zorgelijke signalen over deze stichting? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel meldingen over deze stichting zijn er al geweest bij de Inspectie Jeugdzorg? In hoeverre hebben zij al eerder deze particuliere stichting geïnspecteerd?
Zoals wij in het antwoord op de vragen 1, 2 en 3 aangaven, treedt stichting Stoploverboys.nu op als particuliere zorgaanbieder die geen (jeugd-) hulp verleent op grond van de Jeugdwet. Daarmee valt deze stichting niet onder het toezicht van de Inspectie Jeugdzorg en zij is ook niet via andere wegen onder het toezicht van de Inspectie Jeugdzorg te scharen. Over de stichting Stoploverboys.nu zijn ook geen meldingen bekend bij de Inspectie Jeugdzorg en zij is ook niet door de Inspectie Jeugdzorg bezocht.
Hoeveel kinderen met een ondertoezichtstelling of voogdij maatregel zijn in het verleden en op dit moment geplaatst bij deze stichting?
Wij hebben navraag gedaan bij de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen. Voor zover bekend zijn thans noch in het verleden kinderen met een ondertoezichtstelling of een voogdijmaatregel geplaatst bij deze stichting. We hebben Jeugdzorg Nederland gevraagd om een uitvraag te doen onder alle instellingen. Voor het Algemeen Overleg Slachtoffers loverboys op 7 oktober 2015 zullen wij de uitkomsten van deze uitvraag ontvangen.
Hoe houdt de Inspectie Jeugdzorg toezicht op particuliere jeugdzorgorganisaties? Heeft de Inspectie Jeugdzorg al eerder moeten ingrijpen bij particuliere jeugdzorgorganisaties?
Zoals wij reeds eerder hebben aangegeven op uw Kamervragen2, heeft de Inspectie Jeugdzorg geen toezicht op particuliere aanbieders.
Bent u bereid om de Inspectie Jeugdzorg onderzoek te laten doen bij deze organisatie?
Zie antwoord vraag 11.
Wat kan de Inspectie Jeugdzorg ondernemen tegen particuliere jeugdzorgorganisaties die niet functioneren?
Zoals wij hierboven reeds aangaven kan de Inspectie Jeugdzorg op dit moment geen stappen ondernemen tegen particuliere zorgaanbieders, zoals de stichting Stoploverboys.nu.
Met het wetsvoorstel Wet op de jeugdverblijven wordt beoogd om inrichtingen die niet door een Nederlandse overheid of krachtens een wettelijk voorschrift bekostigd worden en waar ten minste vier minderjarigen elk gedurende een half jaar meer dan de helft van de tijd buiten familie- of gezinsverband overnachten of naar verwachting zullen overnachten, onder toezicht van de betreffende gemeenten te brengen.
Wie en wanneer kan een niet functionerende particuliere jeugdzorgorganisatie worden gesloten? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Decentralisatie Jeugdhulp voorzien op 10 september 2015?
Aangezien het Algemeen Overleg Decentralisatie Jeugdhulp is uitgesteld, beantwoorden wij deze vragen voor het Algemeen Overleg dat thans gepland staat op 6 oktober 2015.
Het bericht dat het kabinet Sint Eustatius boycot voor verdere werkbezoeken |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Kabinet boycot Statia»?1
Ja
Klopt het dat het kabinet onderling heeft afgesproken dat er geen werkbezoeken aan Sint Eustatius zullen worden gebracht, zolang het eiland nog onder verscherpt financieel toezicht staat?
Een voorgenomen reis van een bewindspersoon naar Caribisch Nederland wordt altijd in goed overleg besproken tussen de Rijksvertegenwoordiger, de Minister van BZK en de betrokken bewindspersoon.
Gegeven de prioriteit die Nederland nu geeft aan het beleidsterrein van de overheidsfinanciën en het openbaar bestuur, wordt het door het Kabinet nu niet opportuun geacht om op een ander beleidsterrein, zoals landbouw en natuur, op bewindsliedenniveau met het bestuur van Sint-Eustatius het overleg te voeren. Het is van belang dat de bestuurders van Sint-Eustatius zich nu allereerst concentreren op het realiseren van een reële sluitende begroting en ook bestuurlijk zaken op orde brengen.
Dat betekent niet dat er geen dialoog met Nederland mogelijk is. Het bestuurscollege heeft voldoende gelegenheid om het gesprek met Nederland te voeren, in de persoon van de Rijksvertegenwoordiger. De Rijksvertegenwoordiger is daartoe altijd bereid en is in afgelopen maanden ook meerdere keren op het eiland geweest om te komen tot een plan van aanpak op bestuurlijk en financieel terrein. Op 14 september zal ook de Rijksvertegenwoordiger, samen met de SG van het Ministerie van BZK, spreken over de noodzakelijke maatregelen aangaande het bestuur en de financiën van het eiland.
Bij iedere volgende voorgenomen reis, van welke bewindspersoon dan ook, zal opnieuw een afweging gemaakt worden.
Wat is het doel van deze afspraak? Waarom bent u van mening dat dit het geëigende instrument is?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat er een precedent, ofwel in het Caribische ofwel in het Europese gedeelte van Nederland, voor een dergelijke afspraak om geen bezoeken meer af te leggen aan een gemeente omdat deze onder verscherpt toezicht staat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw inschatting van het effect van een dergelijke afspraak voor de samenwerking tussen het Nederlandse kabinet enerzijds en de bestuurders en inwoners van Sint Eustatius anderzijds?
Ook in de huidige situatie is samenwerking tussen het Kabinet en het bestuur van Sint Eustatius mogelijk. De inwoners van het eiland zijn juist gebaat bij het oplossen van de bestuurlijke en financiële problematiek van het eiland. Medio september zal een nader overleg tussen de Rijksvertegenwoordiger, het Ministerie van BZK en het bestuur van het eiland plaats vinden. Het plan van aanpak van de stuurgroep dient daarvoor als basis.
Toenemende onveiligheid door gewelddadige gelukszoekers |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Botsing over azc Ter Apel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat diefstallen, intimidaties, steekpartijen, schietpartijen en seksueel misbruik in asielzoekerscentra aantonen dat asielzoekers een gewelddadige cultuur meebrengen die niet past bij Nederlandse normen en waarden? Zo nee, waarom niet?2 3 4 5
Het is ontegenzeggelijk waar dat er incidenten plaatsvinden in asielzoekerscentra, zoals deze ook daarbuiten in de samenleving voorkomen. Uit uw vragen blijkt dat u de conclusie trekt dat de oorzaak van deze incidenten ligt in een door u veronderstelde gewelddadige aard van de mensen die daar opvang genieten. Tevens blijkt uit uw vragen de veronderstelling dat al deze mensen hetzelfde zijn. Mijn ervaring leert dat deze mensen onderling zeer verschillend zijn en als individu op grond van hun handelen beoordeeld dienen te worden. Tussen de asielzoekers en vergunninghouders die nu in Nederland verblijven zitten mensen die een aanwinst zullen blijken en zo zullen er ook mensen zijn die zich zullen misdragen. Dat is overigens niet anders bij mensen die in Nederland geboren zijn.
Mijn diensten zijn uiteraard steeds alert op mogelijke contra-indicaties in elke individuele zaak en betrekken dit bij het handelen en de besluitvorming.
Daarnaast zet het kabinet ook in op de beperking van de instroom. De beïnvloedingsmogelijkheden daarvoor zijn echter beperkt, gelet op de huidige conflicten in verschillende delen van de wereld. Opvang in de regio is voor het kabinet een belangrijk uitgangspunt. Dat is waarom het kabinet in grote mate (financieel) bijdraagt aan de opvang van vluchtelingen in de regio’s van herkomst.
Dit neemt niet weg dat Nederland ook bescherming biedt aan personen die bescherming tegen oorlog, vervolging of onmenselijke behandeling nodig hebben.
Waarom brengt u de Nederlandse bevolking willens en wetens in gevaar?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom gaat u door met het binnenhalen en in de watten leggen van gewelddadige gelukszoekers maar laat u de Nederlanders stikken en moeten zij zelf burgerwachten inzetten om de veiligheid in wijken rond asielzoekerscentra te waarborgen?6
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid alle asielzoekerscentra onmiddellijk te sluiten en de duizenden gelukszoekers desnoods met behulp van het leger uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nu eindelijk bereid om te stoppen met het importeren van gewelddadige gelukszoekers door de grenzen dicht te gooien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u iedere vraag afzonderlijk beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Indien de inhoud en aard van de vragen dit mogelijk maakt, geef ik er de voorkeur aan vragen in samenhang te beantwoorden.
De lage mate van vertrouwen van Nederlanders in zorgverzekeraars |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Maakt u zich ook zorgen over de uitkomst van het Trust Compass Onderzoek naar onder andere zorgverzekeraars, waaruit blijkt dat drie van de tien Nederlanders zorgverzekeraars niet vertrouwt en dat men hierbij vooral minder vertrouwt in de integriteit van zorgverzekeraars, hun competentie en de wijze waarop zij hun maatschappelijke rol invullen?1
Het onderzoek van Trust Compass Onderzoek bevat diverse interessante elementen. Het laat zien dat 30% van de Nederlanders zorgverzekeraars in zijn algemeenheid wantrouwt. Dit betekent dus ook dat 70% dat wantrouwen niet heeft. Zorgverzekeraars worden minder gewaardeerd dan artsen: 5,9 versus een 7,4. Maar zorgverzekeraars worden meer gewaardeerd dan pensioenfondsen en banken (5,4). Van alle Nederlanders heeft 75% de negatieve berichtgeving opgemerkt en geeft 19% van de ondervraagden aan dat hun beeld van zorgverzekeraars mede is beïnvloed door deze negatieve berichtgeving. Het vertrouwen dat Nederlanders hebben in hun eigen zorgverzekeraar (7,3) is hoger dan het vertrouwen dat men heeft in zorgverzekeraars in het algemeen (5,9). Het beeld van de eigen zorgverzekeraar wordt naast berichtgeving in de media beïnvloed door de persoonlijke ervaringen met de dienstverlening van de zorgverzekeraar en die zijn overwegend positief.
Mensen zijn verplicht verzekerd tegen ziektekosten. Zij vinden dat een belangrijk product, maar ingewikkeld en zien onder meer door het aantal polissen door de bomen het bos niet meer. Gebrek aan overzicht vergroot het vertrouwen in zijn algemeenheid niet. Ik juich daarom de ingeslagen koers «Kern gezond» van de zorgverzekeraars van harte toe. Het is een slag richting transparantie en het vereenvoudigen van de overstapprocessen. Dat is een noodzakelijke en goede eerste stap en ga er dan ook van uit dat verzekerden dat dit najaar zullen merken tijdens het overstapseizoen. Ik ga nog iets verder door de zorgverzekeraars op te roepen hun eigen portefeuille na te gaan op het aantal polissen en vooral labels. Het aantal polissen is enorm en het zou goed zijn voor de zorgverzekeringsmarkt als mensen kunnen kiezen uit een overzichtelijk aantal pakketten. Verzekeraars hebben als organisaties met een maatschappelijke rol de verantwoordelijkheid om de polis die zij aanbieden voor burgers begrijpelijk en transparant te maken.
Hoe duidt u het wantrouwen van de burgers jegens zorgverzekeraars enerzijds en het feit dat de zorgverzekeraars zorg geld namens deze burgers uitgeven anderzijds? Bent u ook van mening dat verzekerden vertrouwen moeten hebben in de verzekeraars waarbij burgers verplicht een basisverzekering moeten afsluiten en welke namens hen zorg wordt ingekocht?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat inkoopbeleid van zorgverzekeraars dat in echte samenspraak met verzekerden en patiëntenvereniging tot stand komt, de kwaliteit van inkoop en dienstverlening vergroot?
Ik ben met u van mening dat contact tussen diverse partijen een meerwaarde kan hebben voor het inkoopbeleid en het algemene beleid van zorgverzekeraars. Om verzekerden inspraak te geven op het inkoopbeleid en het algemene beleid van zorgverzekeraars, is op dit moment een wetsvoorstel in voorbereiding. Door verzekerden bij de vormgeving en uitvoering van het beleid te betrekken, zal het beleid beter aansluiten bij wat de verzekerde wenst. Dat vind ik belangrijk. Zo kan de zorgverzekeraar beter de belangen van zijn verzekerden behartigen.
Ik ben met u van mening dat contact tussen diverse partijen een meerwaarde zou hebben. Zo ben ik verheugd over het voorbeeld van Diabetes Vereniging Nederland, die met een groot aantal verzekeraars in overleg is over hulpmiddelen voor diabetespatiënten. Als gebruikers kunnen zij als geen ander de verzekeraar informeren over de consequenties van een nieuwe glucosemeter. Partijen zien elkaar nog niet in alle gevallen als natuurlijke partner. Die samenwerking is goed voor beide partijen en juich ik derhalve van harte toe.
Hoewel betrokkenheid van patiëntenverenigingen bij de totstandkoming van het inkoopbeleid van de zorgverzekeraar in beginsel goed is, ben ik geen voorstander van het formaliseren van dergelijke processen. Er zijn al veel contacten tussen patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars en bovendien gaan de belangen van patiënten niet één op één samen met de belangen van verzekerden. Ik ga er vanuit dat ook zonder formaliseren de samenwerking steeds meer vorm krijgt. In bepaalde gevallen is het nog slechts een kwestie van het inzichtelijk maken van die samenwerking die er al is.
Bent u bereid om patiëntenverenigingen formele inspraak te geven bij het inkoopbeleid en de dienstverlening van een Zorgverzekeraar, aangezien zij niet alleen groot vertrouwen van patiënten en verzekerden genieten, maar ook een schat zijn aan kennis en expertise over ziekten, behandeling, medische hulpmiddelen en – heel belangrijk – de patiënt-ervaring: hun wensen en noden, zodat dit bij kan dragen aan kwaliteit van inkoop en vergroten van vertrouwen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de stem van (individuele) verzekerden bij de zorgverzekeraar, naast de voorgenomen wettelijke borgen lange termijn, ook op korte termijn te versterken? Wat merkt een verzekerde daar in november van bij het kiezen van een nieuwe polis?
Ik verwijs u hiervoor graag naar het Actieplan Kern gezond van ZN, waarin zorgverzekeraars aangeven de invloed van verzekerden op hun beleid te zullen versterken. Ik verwacht dat verzekerden daar dit najaar echt iets van gaan merken. Ik ga er van uit dat zorgverzekeraars op hun website zullen laten zien hoe ze gebruik maken van de kennis en ervaring van verzekerden. Zorgverzekeraars zijn in het actieplan ook heel transparant over andere stappen die zij nemen. Zo zullen zij machtigingen van elkaar overnemen en worden verzekerden zonder medische selectie geaccepteerd voor een uitgebreide aanvullende verzekering, als de verzekerde daarover al beschikte bij een andere zorgverzekeraar. Dit zijn slechts twee voorbeelden. De sector heeft ook zelf belang bij tevreden verzekerden die de polissen begrijpen en zich senang voelen tijdens het overstapproces. Dat de sector daarin wil faciliteren blijkt uit het actieplan. En wellicht ten overvloede meld ik u dat het wetsvoorstel Invloed Verzekerden in voorbereiding is.
Het bericht dat de fraude binnen de Europese begroting is toegenomen |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «EU figures reveal increase in fraud within the EU budget?»1
Het bericht refereert aan het rapport: «Protection of the European Union’s financial interests – Fight against fraud 2014 Annual Report», dat op 31 juli 2015 is gepubliceerd door de Europese Commissie. Dit rapport wordt jaarlijks opgesteld in samenwerking met de lidstaten op grond van artikel 325 van het Verdrag betreffende de Werking van de EU. Nederland heeft ten behoeve van het rapport informatie gegeven over antifraudemaatregelen in ons land. Zo is er in 2013 een Anti Fraude Coördinatie Service (AFCOS) ingesteld bij het Douane Informatie Centrum (DIC), als centraal aanspreekpunt voor de Europese Commissie (DG OLAF). Verder vindt er in alle lidstaten voortaan een speciale audit plaats bij uitvoerende autoriteiten, om te controleren of er in de opzet van de beheers- en controlesystemen voor de besteding van EU-middelen, adequate fraudepreventiemaatregelen zijn genomen, conform nieuwe regelgeving voor de periode 2014–2020. Ook wordt momenteel onderzocht of Nederland gebruik kan maken van een risicomanagement tool van de Commissie genaamd ARACHNE. Ik ben met de Europese Commissie van mening dat er een zero-tolerance beleid moet zijn ten aanzien van fraude met EU middelen.
Kunt u bevestigen dat het percentage incidenten ten opzichte van 2013 met 48% is gestegen, en met 36% als het gaat om cash transacties? Hoe verklaart u deze stijgingen?2
Het onder vraag 1 genoemde rapport spreekt van een toename van 48% van het aantal gedetecteerde onregelmatigheden ten opzichte van 2013, en het daarbij behorende bedrag ligt met 36% hoger dan het bedrag aan onregelmatigheden in 2013. Hieruit volgt niet automatisch dat het aantal incidenten is toegenomen. De Commissie spreekt in haar rapport van een toegenomen effectiviteit in het bestrijden van fraude met EU middelen door de lidstaten, waardoor meer zaken aan het licht komen. De Commissie wijst eveneens op omstandigheden als de komende sluiting van de programmaperiode 2007–2013, waardoor het aantal transacties in absolute zin toeneemt, en de verbeterde kwaliteit van controles door de Commissie, Europese Rekenkamer en nationale opsporingsdiensten.
Bent u ervan op de hoogte dat de Europese Commissie de uitbetaling van 45 miljoen pond aan Schotland heeft opgeschort, nadat er onregelmatigheden geconstateerd waren die betrekking hadden op het Europese Sociale Fonds? Welke andere onregelmatigheden die dit jaar zijn voorgevallen zijn bij u bekend?3
Wanneer de Europese Commissie in een bepaalde lidstaat, of deelstaat daarbinnen, een zaak opent krijgen andere lidstaten daar geen melding van, anders dan de openbare rapportage in het rapport zoals vermeld onder vraag 1. Ik ben op deze wijze op de hoogte van de genoemde opschortingsmaatregelen en verwijs u graag naar ditzelfde rapport voor informatie over andere onregelmatigheden die dit jaar zijn voorgevallen. Zo meldt het rapport dat in 2014 de Commissie 16 nieuwe besluiten heeft genomen tot opschorting. Nederland rapporteert via de jaarlijkse Nationale Verklaring over de besteding van Europese middelen en onregelmatigheden in Nederland.
Welke oplossingen ziet u om de fraudegevoeligheid van de Europese begroting te verminderen? Is het verkleinen van de begroting wat u betreft een optie? Kunt u in uw antwoord specifiek ingaan op de rol van de diverse nationale en Europese instituties die betrokken zijn bij het opsporen en voorkomen van fraude?
Fraudegevoeligheid is niet per sé afhankelijk van de omvang van de begroting. De strijd tegen fraude wordt door de Commissie in samenwerking met de lidstaten gevoerd. Het centrale orgaan dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van het antifraudebeleid is het onafhankelijke Europees Bureau voor Fraudebestrijding van de Commissie, OLAF. Autoriteiten in lidstaten die zijn belast met het beheer van de EU-middelen in hun land hebben een meldplicht voor zowel onregelmatigheden als vermoedens van fraude. Op grond van meldingen die bij OLAF worden gedaan door private of publieke bronnen kan OLAF besluiten een zaak te openen. Na onderzoek met de autoriteiten van de lidstaat worden er door OLAF aanbevelingen geformuleerd. Het is vervolgens aan de lidstaat om deze aanbevelingen op te volgen. Het opvolgen van de aanbevelingen wordt gemonitord door de Commissie.
Een belangrijk middel ter voorkoming van fraude is implementatie van een adequaat beheers- en controlesysteem door de lidstaten. De EU-regelgeving voor de begrotingsperiode 2014–2020 is op dit punt aangescherpt. Zo is bijvoorbeeld in de EU Verordening 1303/2013 voor Europese Structuur- en Investeringsfondsen de verplichting genomen dat autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het financieel beheer van EU-middelen om via risicoanalyses doeltreffende fraudepreventiemaatregelen te nemen.
Bent u bereid om met uw Europese collega’s en relevante stakeholders, zoals de Europese Ombudsman en de Europese Rekenkamer, tijdens het Voorzitterschap in gesprek te gaan over een duurzame oplossing voor de structurele fraude met Europese gelden? Zo ja, kunt u aangeven welke initiatieven u daartoe zal ondernemen? Zal deze kwestie bijvoorbeeld aan de orde komen tijdens het seminar over het Meerjarig Financieel kader (MFK) dat u voornemens bent te organiseren in het kader van het Voorzitterschap?4
Tijdens het Nederlands Voorzitterschap vinden diverse reguliere overleggen plaats waar fraude met EU-middelen aan de orde wordt gesteld. Nederland is vertegenwoordigd in de hiertoe strekkende Europese organen en pleit daarbij o.a. voor strikte toepassing van regelgeving en nadruk op preventieve maatregelen en goed financieel beheer. Uw Kamer ontvangt binnenkort nadere informatie over de inzet van het kabinet op het Meerjarig Financieel Kader en de plek die de Voorzitterschapsconferentie daarbij inneemt.
Kunt u ingaan op de stand van zaken aangaande de voorstellen voor een meer transparante begrotingssystematiek en beter voorspelbare EU-afdrachten die u tijdens het Voorzitterschap wilt presenteren?5
Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd voorafgaand aan de behandeling van de ontwerpbegroting voor 2016 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Hoe oordeelt u over de volgende opvatting van Pawel Swidlicki (Open Europe): «With the vast majority of fraud perpetrated at the national level, member states which persistently fail to improve their own detection and prevention procedures should see their funding reduced, although this is a problem exacerbated by the overly complex and inefficient design of the EU budget itself»?6
Over opvattingen van privépersonen zoals de heer Swidlicki doet het kabinet geen specifieke uitspraken.
Het bericht dat hoge militairen en beleidsambtenaren businessclass vliegen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Klopt het dat Defensie in 2014 1.330 businessclass-tickets heeft aangeschaft? Hoe heeft dat aantal zich sinds 2010 ontwikkeld?1
Ja, in de periode 2010–2014 fluctueert dit aantal tussen ongeveer 1.000 en 1.300 businessclass-tickets.
Hoe verklaart u het relatief hoge aantal businessclass-tickets dat werd aangeschaft door de Marechaussee?
Deze tickets zijn voor het grootste deel gekocht voor personeel van de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten (BSB) van de Marechaussee. Eén van de taken van de BSB is persoonsbeveiliging van topmilitairen, hoge ambtenaren en bewindslieden van meerdere departementen. Wanneer deze functionarissen gaan reizen zijn persoonsbeveiligers van de BSB altijd in hun directe omgeving aanwezig en zitten dus ook fysiek naast deze functionarissen wanneer zij businessclass reizen. Daarnaast voert de BSB ook beveiligingsopdrachten uit voor andere ministeries. In die gevallen is gereisd volgens de richtlijnen van de opdrachtgever. De vraag naar inzet van BSB-personeel voor bewakings- en beveiligingstaken in het buitenland is de laatste jaren toegenomen.
Welk percentage businessclass-tickets werd in 2014 gebruikt voor vluchten binnen Europa?
In 2014 zijn er 19.092 tickets aangeschaft voor vluchten binnen Europa. Van dit aantal waren 549 tickets voor businessclass vluchten. Dit is minder dan 3 procent van het totaal aantal tickets voor vluchten binnen Europa.
Waarom is het voor hoge militairen en beleidsambtenaren wel toegestaan om binnen Europa businessclass te vliegen?
Rechtspositioneel is vastgelegd dat militairen in de rang van generaal-majoor en hoger en burgerfunctionarissen met schaal 17 en hoger gerechtigd zijn om businessclass te vliegen binnen Europa. Sinds 2010 is het businessclass vliegen binnen Europa om budgettaire redenen ingeperkt. Dit is echter nog niet in de rechtspositie vastgelegd. Dat vereist overeenstemming met de centrales van overheidspersoneel.
Daarnaast wordt businessclass gevlogen als de situatie dat vereist, bijvoorbeeld door persoonsbeveiligers die een topfunctionaris begeleiden of bij vliegreizen in geval van spoedeisende reparaties aan wapensystemen in een inzetgebied, waarvoor alleen nog businessclass stoelen beschikbaar zijn. In dergelijke gevallen wordt een afweging op grond van operationele noodzaak en doelmatigheid gemaakt.
Acht u het noodzakelijk dat hoge militairen en beleidsambtenaren voor korte Europese vluchten businessclass vliegen? Zo ja, welke argumenten heeft u hiervoor?
Zie antwoord vraag 4.
Is het beleid ten aanzien van businessclass-tickets voor defensiepersoneel gelijk aan het beleid voor ambtenaren bij andere ministeries? Zo nee, waar wijkt het beleid bij defensie af?
Nee, dit verschilt per ministerie. Afwegingen tussen businessclass en economyclass worden soms gemaakt op grond van functie en schaal, soms op grond van reisduur en soms op grond van continentaal of intercontinentaal. Defensie voert een beleidslijn waarbij rechtspositioneel vastgelegde regels, operationele noodzaak en doelmatigheid bepalend zijn voor het vliegen in de economyclass of businessclass.
Ziet u mogelijkheden om de uitgaven voor vliegtickets, in 2014 23 miljoen euro, naar beneden bij te stellen door bijvoorbeeld meer economyclass-tickets te kopen en/of vaker militaire toestellen in te zetten?
Bij vliegreizen van en naar missiegebieden wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van militair luchttransport. De beschikbare capaciteit is echter beperkt en de inzet, met name bij kleine missies, niet altijd doelmatig.
Sinds 2010 is het vliegen in de businessclass om budgettaire redenen ingeperkt. Dit zal nog in de rechtspositie, na overeenstemming met de centrales voor overheidspersoneel, moeten worden vastgelegd.
Het informeren van familie bij erfelijke aanleg voor kanker |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel van de heer Klaassen op de site van Medisch Contact «De Kwestie – Familiair kankerrisico: actief opsporen of niet?» en het bericht «Een levensgevaarlijk gen» in NRC next?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichten? Wat vindt u van het feit dat risicodragende familieleden niet zijn geïnformeerd door het betreffende klinisch genetische centrum over de aanwezigheid van de voor borst- en eierstokkanker risicovolle BRCA1-genmutatie?
Vooropgesteld zij dat het natuurlijk erg tragisch is dat de informatie deze tak van de familie niet had bereikt waardoor de keuze om preventief in te grijpen niet gemaakt kon worden. De richtlijn uit 2012 van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN) beschrijft het belang van het informeren van de familie, waarbij de patiënt centraal staat in de informatievoorziening. Deze richtlijn bouwt voort op de richtlijn Voorspellende DNA-diagnostiek van de VKGN uit 2007, waarin hetzelfde uitgangspunt werd gehanteerd. Ik kan in een individueel geval niet oordelen over de gang van zaken, maar ik constateer dat de beroepsgroep een aanscherping van de richtlijn heeft aangekondigd. In de reguliere contacten met de VKGN zal dit een onderwerp van gesprek zijn.
Wat is uw oordeel over het feit dat op dit moment de verantwoordelijkheid om familieleden te informeren wordt neergelegd bij de kwetsbare «indexpatiënt» waar de aanwezigheid van de risicovolle gen-mutatie als eerste is aangetroffen?
De beroepsvereniging heeft in 2012 de richtlijn «Het informeren van familieleden bij erfelijke aanleg voor kanker» aangescherpt. Het gaat hier om optimaal behartigen van de gezondheidsbelangen van familieleden die geen patiënt zijn en geen behandelrelatie hebben met de klinisch geneticus. In deze richtlijn wordt de verantwoordelijkheid voor het informeren van familieleden primair bij de patiënt gelegd. De klinisch geneticus kent tenslotte in de meeste gevallen de familie niet, laat staan dat de adressen beschikbaar zijn. Maar hierbij wordt uitdrukkelijk gekeken naar een oplossing die past bij de persoonlijke en familieomstandigheden van die patiënt. Als een patiënt bijvoorbeeld te ziek is, moet de klinisch geneticus een meer proactieve rol op zich nemen. Cascadescreening (waarin de patiënt centraal staat) is dus het uitgangspunt, en de klinisch geneticus neemt naar mate de omstandigheden daartoe nopen een proactievere rol op zich. In de richtlijn staat voorop dat het tot de verantwoordelijkheid van de klinisch geneticus behoort toe te zien op een optimale informatieverstrekking aan familieleden bij erfelijke en familiaire kanker. Dat gaat al verder dan de informatieplicht op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), die ziet op de relatie tussen patiënt en zorgverlener, niet diens familie.
Zou er in het geval van erfelijke ziekten, zoals de BRCA1-genmutatie, geen sprake moeten zijn van actieve cascadescreening in plaats van de thans toegepaste passieve cascadescreening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u inzicht in hoe vaak het voorkomt dat risicodragende familieleden niet worden geïnformeerd over het bestaan van erfelijke ziekten, zoals de BRCA1-genmutatie? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo nee, bent u bereid hiernaar een onderzoek uit te laten voeren? Is het mogelijk om daarbij in te gaan op de potentiële gezondheidswinst die kan ontstaan wanneer mensen in staat worden gesteld om risico’s weg te nemen door vroegtijdig preventief in te grijpen?
Nee, ik heb hier geen inzicht in. De verantwoordelijkheid voor een optimale informatieverstrekking ligt bij de beroepsgroep. De VKGN heeft aangekondigd de naleving van de richtlijn te monitoren en mee te nemen in de komende visitatieronde.
Wat is uw oordeel over de resultaten van het onderzoek van het Academisch Medisch Centrum (AMC) dat 40% van de belanghebbenden via de passieve cascadescreening wordt bereikt? Hoe vindt u dit in verhouding staan tot het aanzienlijk verhoogde risico op borst- en eierstokkanker bij dragers van het BCRA-gen?
Zoals ook in de uitzending van Argos wordt genoemd, zal de mate waarin familieleden worden bereikt, afhankelijk zijn van de graad van verwantschap en de familieomstandigheden. Daarnaast speelt de ernst/vergelijkbaarheid van aandoening een grote rol als het gaat om uptake. Dat maakt de interpretatie van de cijfers lastig. Het is nu eenmaal zo dat familiegegevens niet altijd beschikbaar zijn, bijvoorbeeld omdat er geen contact meer is. Ook kan het bij grote families lastig zijn om alle verre familieleden te identificeren. De klinisch geneticus heeft volgens de richtlijn de verantwoordelijkheid toe te zien op de optimale informatieverstrekking aan familieleden bij erfelijke kanker. De VKGN heeft afgesproken om hier op toe te zien.
Hoe kijkt u aan tegen de resultaten van het AMC onderzoek waaruit blijkt dat 90% van de betrokken familieleden wordt bereikt wanneer de actieve cascadescreening wordt toegepast? Deelt u de mening dat genetische centra meer een centrale rol moeten nemen in de informatievoorziening aan de familie?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de berichtgeving in de radiouitzending van Argos dat vier van de negen klinisch genetische centra de screeningsmethodiek en het informeren van familieleden niet volgens de geldende richtlijn uitvoeren?2
Er is geen wettelijke plicht om familieleden te informeren. Wel is het verantwoord zorgverlenerschap om gezondheidsschade zo mogelijk te voorkomen. De huidige richtlijn van de VKGN voorziet in drie stappen in de informatievoorziening: 1. de indexpatiënt het belang van het informeren van familieleden uitleggen, 2. de patiënt van informatie voor de familie voorzien (de familiebrieven) en 3. bij de patiënt navragen of de familie is geïnformeerd (nabellen). Die laatste stap was als advies opgenomen in de richtlijn, waardoor niet alle klinisch genetische centra deze stap op dezelfde wijze hebben uitgevoerd. Daarover hebben de leden van de VKGN nu afspraken gemaakt en die worden gemonitord. Het nabellen bij alle patiënten met een erfelijke aanleg voor kanker is als kwaliteitsindicator benoemd en wordt meegenomen in de komende visitatieronde. Zie ook de antwoorden op de vragen 6 en 7.
Wat vindt u van de toezegging van de voorzitter van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN) in NRC next dat alle klinisch genetische centra in Nederland de «indexpatiënt» actief willen gaan nabellen? Bent u bereid om met de VKGN in gesprek te gaan over welke maatregelen genomen kunnen worden om dit ook daadwerkelijk te realiseren en te kijken wat er verder nodig is om de informatievoorziening aan de familie te optimaliseren?
Zie antwoord vraag 8.
Biedt de geldende richtlijn over het informeren van familie bij erfelijke aanleg voor kanker hiervoor voldoende handvaten?
Zie antwoord vraag 8.
In reactie op het artikel op de site van Medisch Contact schrijft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat het «de taak van het veld is om de richtlijn en de daarin vermelde normen tijdig aan te passen aan de veranderende omstandigheden en mogelijkheden binnen het vakgebied»; bent u bereid om met de VGKN te bespreken of zij ervoor open staan om de werking van de huidige richtlijn te evalueren en waar nodig deze aan te passen?
De VKGN heeft reeds afgesproken om de naleving van de richtlijn bij de visitatieronde als kwaliteitsindicator mee te nemen. Ook de werkgroep ethiek en recht van de vereniging besteedt dit jaar aandacht aan het thema «informeren van familieleden». Naar mijn mening heeft de beroepsgroep, blijkend uit de verschillende acties die zij gaan ondernemen, deze kwestie goed op haar netvlies en acht ik het niet nodig om de VGKN hier op dit moment nader over te spreken. In de reguliere overleggen met de VKGN zal dit punt natuurlijk wel aan de orde komen.
Kunt u in uw antwoord aangegeven op welke wijze in de richtlijn, die gericht is op het informeren van familieleden die risico’s lopen op gezondheidsschade, rekening wordt gehouden met het schenden van het recht op niet-weten?
Daar gaat de richtlijn op in. Als een patiënt geen toestemming geeft voor het delen van diens informatie, heeft een klinisch geneticus de plicht om te zwijgen, ook ten opzichte van familieleden. Maar een arts kan de zwijgplicht doorbreken als het gaat om het voorkomen van ernstige schade bij de familie. Daar zijn randvoorwaarden voor geformuleerd (alles is in het werk gesteld om toestemming van de patiënt te krijgen, er wordt niet meer informatie verstrekt dan strikt noodzakelijk, het niet-doorbreken van de zwijgplicht brengt waarschijnlijk ernstige schade/ernstig leed toe die door te doorbreken kan worden voorkomen) die in een specifiek geval tot een afweging van belangen moeten leiden. Er is geen algemene regel of plicht tot informeren. Daarbij speelt mee dat een arts geen informatie heeft over de familie als de patiënt niet mee wil werken.
Deelt u de mening dat het voor genetici juridisch mogelijk moet zijn om het absoluut beroepsgeheim te doorbreken als sprake is van een situatie waarin er een groot risico is op ernstige gezondheidsschade voor een familielid, er preventieve, effectieve behandelopties zijn en een klinisch geneticus weet dat de «indexpatiënt» de familie niet zal informeren? Zou dit binnen bestaande wet- en regelgeving mogelijk gemaakt kunnen worden? Zo nee, bent u bereid om dit mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 12.
Mogelijk kindermisbruik in een asielzoekerscentrum |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Mogelijk kindermisbruik in asielzoekerscentrum Bellingwolde»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat er vier kinderen seksueel zijn misbruikt in het asielzoekerscentrum in Bellingwolde?
Ik kan u melden dat de politie naar aanleiding van een melding van seksueel misbruik een onderzoek is gestart naar mogelijk strafbare feiten op of rond het AZC Bellingwolde. In het kader van dit lopende onderzoek kunnen hierover geen verdere mededelingen worden gedaan.
Deelt u de mening dat de asielprocedure van de dader gestaakt moet worden en deze persoon de toegang tot ons land permanent moet worden ontzegd? Zo nee, waarom niet?
Indien het vermoeden bestaat dat er sprake is van een strafbaar feit, schakelt het COA altijd de politie in en adviseert het COA betrokkenen aangifte te doen. Opsporing, vervolging en sanctionering vindt bij asielzoekers op gelijke wijze plaats als bij andere in Nederland verblijvende personen. Criminele antecedenten worden door de IND steeds betrokken bij de individuele toelatingsbeslissing en kunnen, onder andere via de toepassing van de uw Kamer bekende glijdende schaal, inderdaad leiden tot een afwijzende toelatingsbeslissing.
Kunt u aangeven hoeveel meldingen van seksueel misbruik van kinderen in asielzoekerscentra er zijn gedaan en welke centra het betreft?
Elke melding over en ieder vermoeden van mogelijk seksueel misbruik van kinderen wordt door het COA doorgeleid naar de politie of het meldpunt Veilig Thuis. Het COA is samen met de politie nagegaan hoeveel meldingen van (vermoedens van) mogelijk seksueel misbruik van kinderen op een opvanglocatie zijn geregistreerd in 2014 en 2015. Hieruit is gebleken dat in 2014 zeven meldingen zijn geregistreerd. In 2015 zijn negen meldingen geregistreerd, inclusief deze melding in Bellingwolde. Op basis van deze cijfers kunnen geen conclusies worden getrokken over de relatieve veiligheid in specifieke opvanglocaties. Ik zie geen aanleiding om in dit verband specifieke locaties te benoemen.
Bent u bereid, zolang het kabinet weigert om te schakelen naar het Australische asielmodel, in ieder geval de procedures van asielzoekers die zich schuldig maken aan intimidatie, bedreiging en geweld (ook seksueel) te beëindigen en deze personen uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het sluiten van een rechtbank in Limburg |
|
Manon Fokke (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht waarin de sluiting van een rechtbank in Limburg wordt genoemd?1
Ja.
Is het waar dat er binnenkort een beslissing over de sluiting van de rechtbank Roermond dan wel Maastricht wordt genomen waardoor er nog maar een rechtbank in Limburg overblijft? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan op de hoogte brengen en tevens de overwegingen om de rechtbank te sluiten (dan wel open te houden) aan de Kamer bekend maken? Zo nee, wat is er niet waar?
Er is geen sprake van een voornemen om een van de twee locaties van de rechtbank Limburg, namelijk de zittingsplaatsen Maastricht of Roermond, te sluiten. Beide blijven een van de 32 bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zittingsplaatsen van de rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak (hierna: Raad) heeft op 31 augustus 2015 bij de bekendmaking van het voorgenomen Meerjarenplan van de Rechtspraak 2015–2020 (hierna: MJP) het voorgenomen locatiebeleid van de Rechtspraak gepresenteerd. Het MJP is een document van de Rechtspraak. De Raad heeft de besluitvorming over het MJP uitgesteld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27) aan uw Kamer. Zoals ik tijdens het algemeen overleg over de rechtspraak van 1 april 2015 heb toegezegd, zal uw Kamer het MJP, na vaststelling ervan, van mij ontvangen.
Als er sprake is van sluiting van een van de genoemde rechtbanken, zal dat ten koste gaan van werkgelegenheid? Zo ja, hoeveel arbeidsplaatsen gaan er (mogelijk) verloren? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit zich tot het beleid dat is uitgezet om krimpregio’s te sparen voor sluiting van overheidsinstanties om zo de werkgelegenheid in die gebieden te behouden?
Er is geen sprake van een voornemen om een van de twee locaties van de rechtbank Limburg, namelijk de zittingsplaatsen Maastricht of Roermond, te sluiten. In het voorgenomen locatiebeleid beschrijft de rechtspraak het plan om in zeven zittingsplaatsen, waaronder Maastricht, het zaakspakket te verkleinen, in die zin dat er in plaats van een volledig zaakspakket op termijn een uitgebreid zaakspakket wordt aangeboden. Ook wil de rechtspraak het aantal werkplekken in deze zittingsplaatsen terugbrengen tot een beperkt aantal flexibele werkplekken. Daarvoor worden er werkplekken, binnen het betreffende arrondissement, naar een andere zittingsplaats verschoven. Ten aanzien van Maastricht is het voornemen om werkplekken naar de zittingsplaats Roermond te verschuiven. Hiermee gaan er geen arbeidsplaatsen binnen de rechtbank Limburg verloren. Voor het Rijkshuisvestingsbeleid is relevant in hoeverre er sprake is van werkgelegenheidseffecten op het niveau van de provincie en of een locatie in een krimpregio ligt. De voorgenomen verschuiving van werkplekken betekent geen werkgelegenheidsverlies voor de provincie Limburg. De Minister voor Wonen en Rijksdienst probeert via coördinatie de rijkswerkgelegenheid in krimpgebieden te ontzien. Thans gaat het daar om vijf gebieden, Zuid-Limburg is daar één van. Om een effect te kunnen bepalen van rijkswerkgelegenheid op een krimpgebied is een totaalbeeld van de rijksoverheid nodig. De Minister stelt een beeld op waarmee hij in het najaar uw Kamer wil informeren.
Deelt u de mening dat het behoud van werkgelegenheid bij de rechtbank in Roermond dan wel Maastricht van belang is voor de arbeidsmarkt, de juridische infrastructuur en economie aldaar? Zo ja, wat kunt u doen ter behoud van die werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
De verdeling van zaken binnen een arrondissement staat niet los van de omgeving van een rechtbank. Het is in die zin ook niet uit te sluiten dat een aanpassing van het zaakspakket voor de zittingsplaats Maastricht mogelijk invloed heeft op de lokale arbeidsmarktsituatie, de juridische infrastructuur en de economie aldaar. Dit vraagt om een zorgvuldig proces bij de totstandkoming of wijziging van een zaaksverdelingsreglement, waarbij de rechtspraak in ieder geval rekening houdt met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak en contact legt met zijn omgevingspartners. Dit is primair een verantwoordelijkheid van het gerechtsbestuur, onder toezicht van de Raad. De Minister van Veiligheid en Justitie kan gebruikmaken van de vernietigingsbevoegdheid op grond van artikel 106 van de wet op de rechterlijke organisatie indien het instemmingsbesluit van de Raad in strijd is met het recht of het algemeen belang. Het behoud van werkgelegenheid kan geen grond opleveren voor vernietiging. Uiteraard voer ik met het oog op mogelijke werkgelegenheidseffecten overleg met de Minister voor Wonen en Rijksdienst.
Hoe verhoudt het bericht dat een van de genoemde rechtbanken zal sluiten zich tot de motie-Recourt waarin de regering wordt verzocht de gerechtelijke kaart zo in te richten dat waar kantonrechtspraak wordt aangeboden, tevens veelvoorkomende laagdrempelige zaken worden behandeld?2
De Raad heeft aangegeven dat in alle 32 zittingsplaatsen van de rechtspraak (met uitzondering van Haarlemmermeer) veelvoorkomende kantonzaken, Mulderzaken en overtredingen worden behandeld. Scheidingszaken, zaken met betrekking tot omgang en gezag, zaken met betrekking tot levensonderhoud kunnen eveneens in alle 32 zittingsplaatsen worden behandeld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27).
Het incident bij Urenco |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het incident dat plaats heeft gevonden bij Urenco, waarbij werknemers zijn blootgesteld aan straling?1
Ja. Als gevolg van het incident is geen sprake geweest van blootstelling van werknemers aan straling.
Hoeveel werknemers zijn blootgesteld aan het radioactief materiaal? Hoe is de (na)zorg voor deze werknemers geregeld?
De door Urenco uitgevoerde metingen wijzen aan dat er geen medewerkers zijn blootgesteld aan radioactief materiaal anders dan bij reguliere werkzaamheden. Er is daarom geen specifiek nazorg traject.
Urenco stelt dat de verhoogde radioactiviteit geen bedreiging vormt; kan worden toegelicht hoe men zo snel tot deze conclusie is gekomen?2
Urenco heeft het ventilatiesysteem waarin de radioactieve stoffen aanwezig waren kort na het incident uitgeschakeld. Het gebouw is geëvacueerd en verzegeld. Daarop heeft Urenco op het dak, waar de ventilatie uitmondt, metingen uitgevoerd. Hierbij is de aanwezigheid van een beperkte hoeveelheid radioactieve stoffen vastgesteld. Het dak is daarop gereinigd en metingen hebben aangetoond dat de radioactieve stoffen daarmee ook daadwerkelijk verwijderd zijn. Ook zijn in de omgeving tientallen metingen uitgevoerd, waarbij geen radioactiviteit is vastgesteld. Op basis hiervan kon Urenco tot de conclusie komen dat er geen bedreiging voor de omgeving is.
In een paar ruimten van het bedrijf is nog wel radioactief materiaal buiten de daarvoor bestemde installaties aanwezig. Urenco heeft deze ruimten van de omgeving afgesloten en is begonnen deze schoon te maken om de radioactieve stoffen te verwijderen. Toegang voor schoonmaakactiviteiten is alleen toegestaan met gebruik van veilige en gecertificeerde persoonlijke beschermingsmiddelen (maskers met filters, overalls, handschoenen etc.) en onder toezicht van de stralingsbeschermingsdienst van Urenco.
Bij wie ligt de uiteindelijke verantwoordelijkheid met betrekking tot incidenten met radioactief materiaal op de werkvloer? Welke instanties zijn hierbij betrokken en wie heeft welke taken en verantwoordelijkheden bij dit soort incidenten?
De verantwoordelijkheid voor de afhandeling van een incident op de werkvloer ligt bij de vergunninghouder, in dit geval Urenco.
Op grond van het Besluit Stralingsbescherming moeten incidenten met radioactief materiaal en straling bij de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) gemeld te worden. De ANVS houdt toezicht op de afhandeling door de vergunninghouder van incidenten met radioactief materiaal op de werkvloer bij nucleaire installaties, dus ook bij Urenco.
In voorkomende gevallen betrekt de ANVS daarbij de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Veiligheidsregio en de burgemeester.
Klopt het dat er bij het verdere onderzoek geen derden worden betrokken, zoals een onafhankelijke inspectie? Zo nee, welke partijen gaan hierbij betrokken zijn? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?3
Nee, dit klopt niet. De Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming houdt als onafhankelijke inspectie toezicht op het onderzoek naar de oorzaak en op de afhandeling van het incident. Op verzoek van de ANVS doet het RIVM stralingsmetingen en voert een contra-expertise uit op de door Urenco uitgevoerde metingen.
Voor het onderzoek naar de oorzaak van het incident en de consequenties daarvan heeft Urenco Nederland een team samengesteld met deskundigen uit andere Urenco vestigingen.
Het bericht dat voorschotfraude toeneemt |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat fraudeurs steeds meer geld opstrijken met een verzonnen erfenis of een zogenaamde loterij?1
Ik heb het bericht gelezen. De cijfers die in de media zijn verschenen betreffen de fraudevorm voorschotfraude. Hierbij worden slachtoffers onder andere via de e-mail benaderd door fraudeurs, die hen een hoog bedrag in het vooruitzicht stellen als het slachtoffer hen een bepaald bedrag vooruit betaalt, bijvoorbeeld voor zogenaamde notariskosten. Na betaling wordt het bedrag dat in het vooruitzicht is gesteld echter niet betaald. Voorschotfraude kent diverse verschijningsvormen, waarvan de meest in het oog springende erfenis-, loterij-, en datingfraude zijn.
In de media zijn verschillende cijfers genoemd over voorschotfraude waarbij de indruk wordt gewekt dat met name het schadebedrag van erfenis- en loterijfraude in 2015, vergeleken met 2014, fors is gestegen. Dit dient echter te worden genuanceerd. Het door de Fraudehelpdesk genoemde bedrag van daadwerkelijk geleden schade van 2,8 miljoen euro over de eerste 7 maanden van 2015 ziet op alle verschijningsvormen van voorschotfraude. Van de Fraudehelpdesk heb ik begrepen dat onder deze 2,8 miljoen euro twee meldingen vallen die het schadebedrag van 2,8 miljoen euro op significante wijze beïnvloeden.
Voor wat betreft de vraag naar redenen voor de toename van het aantal meldingen van voorschotfraude bij de Fraudehelpdesk, kan het toenemende gebruik van internet als verklaring worden aangedragen, tevens krijgt het fenomeen in de media meer aandacht en is er meer bekendheid met de werkzaamheden van de Fraudehelpdesk waardoor er mogelijk eerder melding van deze vorm van fraude wordt gemaakt. De Fraudehelpdesk doet veel om burgers te wijzen op erfenis-, loterij-, en datingfraude. Op deze manier wordt zoveel mogelijk voorkomen dat burgers het slachtoffer worden van deze vorm van fraude. Ik hecht aan de voorlichting van burgers meer waarde dan het doen van nader onderzoek naar de redenen van de toename.
Kunt u redenen geven van de toename van voorschotfraude? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te doen of te laten doen door bijvoorbeeld de Fraudehelpdesk?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier wordt voorschotfraude op dit moment zoveel mogelijk voorkomen en bestreden?
Het kabinet heeft de aanpak van horizontale fraude (fraude waarvan burgers en bedrijven het slachtoffer zijn) tot prioriteit benoemd. Dit is als zodanig opgenomen in de Veiligheidsagenda 2015–2018 van de politie, het openbaar ministerie en regioburgemeesters. De doelstelling is om het aantal strafzaken met betrekking tot horizontale fraude van 2015 tot in 2018 met in totaal 50 procent te laten stijgen. In de Veiligheidsagenda is daartoe opgenomen dat er in 2015 door de regionale eenheden 1.500 horizontale fraudezaken worden opgepakt. Voorschotfraude is een vorm van horizontale fraude en maakt als zodanig onderdeel uit van de verwoorde ambitie. De fraudedoelstelling in de veiligheidsagenda ziet op het aantal door de politie bij het openbaar ministerie aangeleverde zaken. Vanuit de gezagsrol stuurt het openbaar ministerie op verwezenlijking daarvan.
Ik beschik niet over gegevens om de exacte pakkans te bepalen. Veel fraudefenomenen – en dus ook voorschotfraude – hebben een internationaal karakter en vinden bovendien vaak via internet plaats. Hierdoor is voorschotfraude relatief eenvoudig te plegen en zijn de onderzoeken hiernaar complex. Het is daarom van belang om adequate barrières op te werpen en zo de kans op slachtofferschap te verkleinen en de pleegkans te verlagen.
In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing, waarin ik samen met mijn collega van Economische Zaken spreek met het bedrijfsleven over de aanpak van criminaliteit, is de aanpak van fraude tot gezamenlijk speerpunt benoemd. Binnen deze gezamenlijke, integrale aanpak wordt ingezet op de preventie van fraude door het vergroten van de bewustwording van burgers en bedrijven en het opwerpen van barrières door private en mogelijk ook publieke partijen om het frauderen zo moeilijk mogelijk te maken.
Welke mogelijkheden hebben de politie en het openbaar ministerie om voorschotfraude aan te pakken? Wat is daarbij de pakkans?
Zie antwoord vraag 3.
Is de nationale en internationale samenwerking op het gebied van de bestrijding van dit soort fraude voldoende? Zo ja, op welke manier is deze ingericht? Zo nee, welke maatregelen worden of moeten worden genomen om dit te verbeteren?
Er is een internationale werkgroep «International Mass-Marketing Fraud». De politie participeert in deze werkgroep. In de werkgroep wordt gesproken over diverse internationale fraudevormen zoals phishing, maar ook voorschotfraude zoals datingfraude en loterijfraude. De werkgroep bestaat uit internationale opsporings- en handhavingsdiensten. Binnen de werkgroep wordt operationele informatie en kennis gedeeld teneinde de deelnemende landen barrières op te laten werpen en fraude te voorkomen.
Ook ben ik met verschillende branches waar fraude voor komt in gesprek. Vorige week heb ik gesproken met vertegenwoordigers van de datingbranche om hun ervaringen en ideeën aan te horen.
Het bericht dat woningen onbereikbaar worden |
|
Peter Oskam (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat woningen onbereikbaar worden door de grote toename van asielzoekers die een verblijfsvergunning krijgen?1
Ja.
Herinnert u zich uw toezegging voor de zomer dat het «kabinet breed gaat bekijken hoe dit aangepakt kan worden en «actief aan de slag gaat om gemeenten te helpen en belemmeringen weg te nemen?»2
Ja. Omdat de hoge instroom van migranten en de daarmee gepaard gaande uitdagingen voor Nederland raken aan bijna alle departementen en lagere overheden, heeft dit Kabinet de Ministeriële Commissie Migratie ingesteld onder voorzitterschap van de Minister-President. Uw Kamer is hierover bij brief van 27 augustus 2015 geïnformeerd.
Deze Commissie zal op een aantal migratiegerelateerde onderwerpen voorstellen doen. Het gaat daarbij onder andere ook over maatregelen die een snelle en zorgvuldige opvang van en procedure voor zowel asielzoekers als vergunninghouders in Nederland waarborgen. Het actief helpen van en wegnemen van belemmeringen voor gemeenten maakt daar uiteraard onderdeel van uit.
Welke concrete maatregelen aangaande dit probleem zijn er uit uw overleg met de VNG gekomen in juli jl.?
Middels het Platform Opnieuw Thuis ben ik in overleg met de VNG en daar bespreken wij ook de mogelijkheden en alternatieven die er zijn om tot snelle huisvesting van vergunninghouders te komen. Daarbij wordt nadrukkelijk gekeken of het gebruik van voormalige kantoorpanden en ander vastgoed voor tijdelijke, maar kwalitatief adequate, huisvesting ingezet kan worden. Ik verwacht daarnaast dat de maatregelen die door de Ministeriële Commissie voorgesteld worden daarop nog aanvullingen zullen bieden.
Kunt u aangeven wat de meest recente en cijfermatige ontwikkelingen zijn ten aanzien van de aantallen beschikbare en benodigde woningen voor mensen met een verblijfsvergunning?
De taakstelling huisvesting vergunninghouders voor de tweede helft 2015 is vastgesteld op 14.900. De achterstand op 1 juli 2015 was 5.276. Dus in totaal moeten vóór het eind van 2015 20.176 personen woonruimte vinden. De prognose voor de eerste helft van 2016 is vastgesteld op 20.000 vergunninghouders. De definitieve vaststelling voor deze taakstellingsperiode zal rond 1 oktober as. in de Staatscourant gepubliceerd worden.
Ervaringscijfers van het COA leren dat per vergunninghouder iets minder dan 0,5 woning nodig is.
Kunt u daarbij ook aangeven (per gemeente, procentueel en absoluut) hoeveel woningen woningcorporaties beschikbaar dienen te stellen aan verblijfsgerechtigden? Zo ja, wat zijn uw voornemens om verdringing van andere woningzoekenden tegen te gaan?
Ja, in de bijlage bij deze antwoorden treft u de volgende overzichten:
In geval van schaarste op de woningmarkt kunnen gemeenten er voor kiezen om gebruik te maken van andere mogelijkheden om statushouders te huisvesten. Hierbij valt te denken aan gebruik van demontabele woningen of flexibele woonunits, het ombouwen van verzorgingstehuizen en/of leegstaand vastgoed en de huisvesting van meerdere alleenstaanden in een woning. Tevens hebben gemeenten binnen het huidige huisvestingsstelsel de mogelijkheid de opgelegde taakstelling onderling te herverdelen.
Tenslotte is het van groot belang dat gemeenten met een gespannen woningmarkt afspraken maken met corporaties over toevoegingen aan de woningvoorraad. Op basis van de nieuwe wetgeving voor woningcorporaties, de Woningwet 2015 en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting, die beide op 1 juli 2015 in werking zijn getreden, heeft de gemeente hiervoor meer instrumenten in handen. Gemeenten hebben met de nieuwe Woningwet meer mogelijkheden om middels prestatieafspraken te waarborgen dat er voldoende betaalbare woningen beschikbaar blijven of beschikbaar komen. Gemeenten zouden dit helder en concreet moeten benoemen in hun woonbeleid en daarbij aangeven in hoeverre een bijdrage van de corporatie(s) verwacht wordt. Corporaties zijn gehouden een bijdrage te leveren aan het woonbeleid van de gemeente.
Deelt u de conclusie dat er sprake is van verdringing van de groep die op zoek is naar een sociale huurwoning?
De sociale huurwoningvoorraad is bestemd voor mensen met een laag inkomen en voor specifieke doelgroepen, waaronder de vergunninghouders. De voorraad is in principe groot genoeg om huurders met lage inkomens en andere doelgroepen te huisvesten. Wel moet daarbij worden opgemerkt dat veel sociale huurwoningen worden gehuurd door mensen met een hoger inkomen, die niet tot doelgroep behoren. Om dit zogenaamd scheefwonen tegen te gaan is er beleid ontwikkeld dat de doorstroming uit de sociale woningbouw moet stimuleren en de beschikbare voorraad bij voorrang voor de doelgroep van beleid beschikbaar moet houden.
Kunt u aangeven wat de trend is wanneer de groei van asielzoekers van het afgelopen jaar zich voortzet voor de onder 2 genoemde cijfers op korte en langere termijn?
Wanneer de groei van het aantal asielzoekers dat met reden in Nederland asiel aanvraagt en een verblijfsvergunning krijgt aanhoudt, dan zal dat een navenant grotere invloed uitoefenen op de beschikbaarheid van woningen op de sociale woningmarkt.
Klopt het dat het aantal huurwoningen dat beschikbaar komt afneemt door o.a. het beleid om ouderen langer zelfstandig te laten wonen? Zo ja, wat is de (toekomstige) omvang daarvan?
Al geruime tijd is het beleid er op gericht om ouderen langer zelfstandig te laten wonen. Dit proces zal de komende jaren nog worden voortgezet.
Het aantal ouderen dat geen toegang meer heeft tot intramurale zorg als gevolg van de hervormingen in de langdurige zorg van het kabinet Rutte II wordt tot 2030 geschat op circa 75 duizend.
Klopt het dat de groep die vanwege urgentie een beroep doet op voorrang op de lijst van woningzoekenden, groter wordt? Zo ja, wat is de daarbij trendmatige ontwikkeling?
De Huisvestingswet biedt de gemeenten een instrumentarium om in te grijpen in de woonruimteverdeling en de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Gemeenten kunnen middels een huisvestingsverordening voor de duur van ten hoogste vier jaar regels stellen met betrekking tot woonruimteverdeling van goedkope woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad.
In de Huisvestingswet is bepaald dat mantelzorgers en -ontvangers, personen die in blijf-van-mijn-lijfhuizen verblijven en verblijfsgerechtigden (vergunninghouders) die voor de eerste keer een woning zoeken in ieder geval tot de urgente woningzoekenden moeten behoren. Deze groepen behoren dus in elk geval tot de urgente woningzoekenden. Gemeenten kunnen overwegen om ook andere categorieën urgent woningzoekenden aan te wijzen bijvoorbeeld woningzoekenden die technisch dakloos zijn, woningzoekenden na een echtscheiding of personen met een ernstige medische indicatie. Deze categorieën urgente woningzoekenden worden door de gemeente bepaald en vastgelegd in een door de gemeente op te stellen huisvestingsverordening. In die huisvestingsverordening kan de gemeente ook bepalen dat bij de verlening van huisvestingsvergunningen voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte, voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden die economisch of maatschappelijk gebonden zijn aan de woningmarktregio of aan een tot de gemeente behorende kern.
Het ligt voor de hand dat, naarmate de gemeente meer categorieën woningzoekenden als urgent aanmerkt, het aantal overblijvende reguliere woningzoekenden afneemt. In die zin is het signaal dat steeds meer vrijkomende woningen worden toegewezen aan urgent woningzoekenden, mogelijk ook gelegen in de lokale invulling van de taken die gemeenten zien.
Op welke wijze wordt bij de toewijzing van huurwoningen rekening gehouden met zogenaamde navolgers? Wordt daarbij geanticipeerd op toekomstige gezinshereniging? Zo ja, op welke wijze?
Zo veel als mogelijk wordt bij toewijzing van woonruimte geanticipeerd op de nareis van familieleden, die ook op hetzelfde adres komen wonen. Het COA informeert in voorkomende gevallen de gemeente wanneer informatie over nareizigers bekend is geworden.
Het is dus van cruciaal belang dat snel bekend is hoeveel en wanneer de familieleden komen nareizen. Dat is niet in alle gevallen mogelijk. Het komt dus voor dat, wanneer een vergunninghouder is gehuisvest en zijn gezin reist na, op termijn omgezien moet worden naar passender woonruimte.
De vrijstelling in de erfbelasting en het mantelzorgcompliment, dat sinds 1 januari 2015 door de gemeenten wordt uitgevoerd |
|
Mona Keijzer (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
|
|
Herinnert u zich nog dat u aan de Kamer geschreven heeft: «Mantelzorgcompliment De heer Omtzigt vraagt of ik – gelet op het vervallen van het mantelzorgcompliment ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 – bereid ben om de partnervrijstelling op een andere wijze voor mantelzorgers te laten voortbestaan. Voorts vraagt hij of het klopt dat een mantelzorgcompliment uit 2014 nog te gebruiken is bij erfenissen in 2015. Met de inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en het nog in behandeling zijnde wetsvoorstel Wet langdurige zorg op 1 januari 2015 vervalt de grondslag voor het mantelzorgcompliment en daarmee vervalt inderdaad ook de grondslag voor de daaraan gekoppelde regeling in de Successiewet 1956. Het betreft een regeling waarbij sommige ouders en kinderen – onder bepaalde voorwaarden – voor de erfbelasting als elkaars partner kunnen worden aangemerkt en daardoor in aanmerking kunnen komen voor de zogenoemde partnervrijstelling in die belasting. Hetgeen de heer Omtzigt vraagt, klopt inderdaad. Als een mantelzorgcompliment is verkregen in 2014 kan de partnervrijstelling in de Successiewet 1956 (uiteraard alleen als is voldaan aan alle voorwaarden) van toepassing zijn bij overlijdens in het kalenderjaar 2015. Naar de gevolgen van het vervallen van het mantelzorgcompliment voor de Successiewet 1956 wordt nog gekeken. Op dit punt kom ik op korte termijn terug bij uw Kamer»?1
Deelt u de mening dat het nu wel urgent wordt om uw plannen bekend te maken, omdat veel mensen willen weten waar ze aan toe zijn en hoe zij om moeten gaan met het mantelzorgcompliment en dat de erfbelastingvrijstelling ook een factor kan zijn in het kiezen wie een gemeentelijk compliment krijgt?
Bent u ervan op de hoogte dat je in sommige gemeentes een mantelzorgcompliment over 2015 tot en met 1 oktober 2015 kunt aanvragen?2
Bent u bereid om voor 12 september aan de Kamer uw plannen voor de toekomst van de erfvrijstelling en het mantelzorgcompliment aan de Kamer mee te delen?
Hoe gaat u om met mensen die wonen in een gemeente die geen mantelzorgcompliment toekennen?
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van Rechtbank Zeeland – West-Brabant?3
Heeft de Belastingdienst hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak?
Betekent deze uitspraak het einde van het uitgangspunt dat je voor toepassing van de Successiewet 1956 maar één partner kan hebben? Zo nee, waarom niet?
Het bericht in de Telegraaf over 'dure reizen' door de defensietop |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht over de hoge reisuitgaven door de defensietop?1
Duizenden militairen zetten zich wereldwijd in voor vrede en veiligheid. Daarvoor werden in 2014 ruim 65.000 vliegreizen gemaakt. Ongeveer 35.000 daarvan vonden met militaire vliegtuigen plaats. Voor de overige 30.000 zijn vliegtickets gekocht, waarvan 1.330 businessclass tickets. Dit is twee procent van het totaal aantal vliegreizen.
In principe vliegen alle defensiemedewerkers economyclass. Rechtspositioneel is vastgelegd dat militairen in de rang van kolonel en hoger en burgerfunctionarissen met schaal 14 en hoger gerechtigd zijn om businessclass te vliegen. Daarnaast wordt businessclass gevlogen als de situatie dat vereist, bijvoorbeeld door persoonsbeveiligers die een topfunctionaris begeleiden of in geval van spoedeisende reparaties aan wapensystemen in een inzetgebied, indien alleen nog businessclass stoelen beschikbaar zijn. In dergelijke gevallen wordt een afweging op grond van operationele noodzaak en doelmatigheid gemaakt.
Vindt u deze uitgaven aanvaardbaar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht geven van alle vliegreizen (en bijbehorende kosten) die in de afgelopen twee jaar gemaakt zijn door de defensietop?
In overeenstemming met de personeelsrapportage, wordt onder «defensietop» verstaan alle militairen in de rang van brigade-generaal en hoger en de burgerfunctionarissen met schaal 16 en hoger.
De drie firstclass tickets in 2013 zijn aangeschaft voor binnenlandse vluchten in Noord-Amerika. De vliegmaatschappijen in kwestie maken voor binnenlandse vluchten geen onderscheid tussen firstclass en businessclass.
Kunt u een overzicht geven van alle andere declaraties en bijbehorende kosten die door Defensie-medewerkers gemaakt worden?
Defensiemedewerkers (inclusief de defensietop) hebben in 2013 voor in totaal ruim 63 miljoen euro aan kosten gedeclareerd. In 2014 bedroeg dit ruim 68 miljoen euro. Dit bedrag is opgebouwd uit tien verschillende soorten declarabele kosten waaronder studiekosten, verhuiskosten en kosten van dienstreizen in binnen- en buitenland. De genoemde bedragen zijn in de begroting van Defensie opgenomen bij de verschillende artikelen van de defensieonderdelen onder de rubriek «Overige exploitatie».
Hoe rijmt u dit met de grote tekorten bij Defensie, bijvoorbeeld als het gaat om munitie?
Er is geen verband. Zoals ik eerder op 31 augustus jl. heb geantwoord op schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen TK, 2014–2015, nr. 3234), hebben variaties in het gebruik, lange levertijden en productievertragingen geleid tot het munitietekort voor opleidingen en trainingen.
Hoe rijmt u dit met het feit dat er nog altijd geen cao is afgesloten die breed wordt gedragen?
Er is geen verband. Op 2 oktober jl. is een akkoord met de centrales van overheidspersoneel bereikt, waarover ik uw Kamer dezelfde dag heb geïnformeerd.
Bent u van plan om het beleid rond vliegreizen en declaraties aan te scherpen? Zo ja, wat gaat u ondernemen?
Rechtspositioneel is vastgelegd dat militairen in de rang van generaal-majoor en hoger en burgerfunctionarissen met schaal 17 en hoger gerechtigd zijn om businessclass te vliegen binnen Europa. Sinds 2010 is het businessclass vliegen binnen Europa om budgettaire redenen ingeperkt. Dit is echter nog niet in de rechtspositie vastgelegd. Hiertoe wordt dit najaar een voorstel gedaan aan de centrales van overheidspersoneel. Daarnaast is een einde gemaakt aan het meereizen bij businessclass vluchten, wanneer een deel van het reisgezelschap op grond van rang of functie wel gebruik mag maken van businessclass. Verdere aanpassingen zijn niet voorzien.
Het sluiten van de rechtbank in Assen |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mogelijke sluiting rechtbank Assen: Ik denk niet dat er een advocaat in Drenthe is die dit ziet zitten»?1
Ja.
Is het waar dat er binnenkort een beslissing volgt over de sluiting van de rechtbank in Assen? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan op de hoogte brengen en tevens de overwegingen om de rechtbank te sluiten aan de Kamer bekend maken? Zo nee, wat is er niet waar?
Er is geen sprake van een voornemen om de locatie Assen van de rechtbank Noord-Nederland te sluiten. Assen is een van de 32 bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zittingsplaatsen van de rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak (hierna: Raad) heeft op 31 augustus 2015 bij de bekendmaking van het voorgenomen Meerjarenplan van de rechtspraak 2015–2020 (hierna: MJP) het voorgenomen locatiebeleid van de rechtspraak gepresenteerd. Het MJP is een document van de rechtspraak. De Raad heeft de besluitvorming over het MJP uitgesteld. Ik verwijs u op dit punt naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32891, nr. 27) aan uw Kamer. Zoals ik tijdens het algemeen overleg over de rechtspraak van 1 april 2015 heb toegezegd, zal uw Kamer het MJP, na vaststelling ervan, van mij ontvangen.
Als er sprake is van sluiting van een van de genoemde rechtbanken, zal dat ten koste gaan van werkgelegenheid? Zo ja, hoeveel arbeidsplaatsen gaan er (mogelijk) verloren? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit zich tot het beleid dat is uitgezet om krimpregio’s te sparen voor sluiting van overheidsinstanties om zo de werkgelegenheid in die gebieden te behouden?
Er is geen sprake van een voornemen om een van de elf rechtbanken te sluiten. Er is ook geen voornemen om de locatie Assen van de rechtbank Noord-Nederland te sluiten. In het voorgenomen locatiebeleid beschrijft de rechtspraak het plan om in zeven zittingsplaatsen, waaronder Assen, het zaakspakket te verkleinen, in die zin dat er in plaats van een volledig zaakspakket op termijn een uitgebreid zaakspakket wordt aangeboden. Ook wil de rechtspraak het aantal werkplekken in deze zittingsplaatsen terugbrengen tot een beperkt aantal flexibele werkplekken. Daarvoor worden er werkplekken, binnen het betreffende arrondissement, naar een andere zittingsplaats verschoven. Ten aanzien van Assen is het voornemen om werkplekken naar de zittingsplaatsen Leeuwarden en Groningen te verschuiven. Hiermee gaan er geen arbeidsplaatsen binnen de rechtbank Noord-Nederland verloren. Voor het Rijkshuisvestingsbeleid is relevant in hoeverre er sprake is van werkgelegenheidseffecten op het niveau van de provincie en of een locatie in een krimpregio ligt. De voorgenomen verschuiving van werkplekken heeft gevolgen voor de werkgelegenheid in de provincie Drenthe. De Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft gewezen op de motie-De Vries (TK 31 490, nr. 126). Ook probeert hij via coördinatie de rijkswerkgelegenheid in krimpgebieden te ontzien. Thans gaat het daar om vijf gebieden buiten Drenthe.
Deelt u de mening dat het behoud van werkgelegenheid bij de rechtbank in Assen van belang is voor de arbeidsmarkt, de juridische infrastructuur en economie aldaar? Zo ja, wat kunt u doen ter behoud van die werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
De verdeling van zaken binnen een arrondissement staat niet los van de omgeving van een rechtbank. Het is in die zin ook niet uit te sluiten dat een aanpassing van het zaakspakket voor de zittingsplaats Assen mogelijk invloed heeft op de lokale arbeidsmarktsituatie, de juridische infrastructuur en de economie aldaar. Dit vraagt om een zorgvuldig proces bij de totstandkoming of wijziging van een zaaksverdelingsreglement, waarbij de rechtspraak in ieder geval rekening houdt met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak en contact legt met zijn omgevingspartners. Dit is primair een verantwoordelijkheid van het gerechtsbestuur, onder toezicht van de Raad. De Minister van Veiligheid en Justitie kan gebruikmaken van de vernietigingsbevoegdheid op grond van artikel 106 van de wet op de rechterlijke organisatie indien het instemmingsbesluit van de Raad in strijd is met het recht of het algemeen belang. Het behoud van werkgelegenheid kan geen grond opleveren voor vernietiging. Uiteraard voer ik met het oog op mogelijke werkgelegenheidseffecten overleg met de Minister voor Wonen en Rijksdienst.
Hoe verhoudt het bericht dat de rechtbank in Assen zal sluiten zich tot de motie-Recourt waarin de regering wordt verzocht de gerechtelijke kaart zo in te richten dat waar kantonrechtspraak wordt aangeboden, tevens veelvoorkomende laagdrempelige zaken worden behandeld?2
De Raad heeft aangegeven dat in alle 32 zittingsplaatsen van de rechtspraak (met uitzondering van Haarlemmermeer) veelvoorkomende kantonzaken, Mulderzaken en overtredingen worden behandeld. Scheidingszaken, zaken met betrekking tot omgang en gezag, zaken met betrekking tot levensonderhoud kunnen eveneens in alle 32 zittingsplaatsen worden behandeld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32891, nr. 27).
Hordes gelukszoekers die Nederland overspoelen |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Asielzoekerscentra slibben dicht»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ongewenst is om van Nederland het Leger des Heils van Afrika te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, wat niet wegneemt dat ik waardering heb voor de diverse initiatieven die het Leger des Heils neemt.
Deelt u de mening dat het krankzinnig is om asielzoekers een gratis huis te geven, waardoor Nederlanders die wachten op een sociale huurwoning worden overgeslagen? Zo nee, waarom niet?
Asielzoekers worden opgevangen in asielzoekerscentra van het COA. Zij krijgen geen eigen woning. Vergunninghouders aan wie asiel verleend wordt, komen in aanmerking voor eigen woonruimte. Ik ben van mening dat dit niet altijd een eigen sociale huurwoning hoeft te zijn. Op dit moment ben ik samen met gemeenten, provincies en woningbouwcorporaties in overleg hoe we deze mensen woonruimte kunnen bieden zonder dat dit leidt tot langere wachttijden voor andere mensen die op de wachtlijst staan voor een sociale huurwoning.
Waarom blijft u maar doorgaan met het eindeloos pamperen van gelukszoekers en laat u de Nederlanders stikken?
U vraagt naar het waarom van een niet correcte stelling.
Bent u van plan asielzoekers in de toekomst weer op vakantieparken te huisvesten, terwijl veel Nederlandse gezinnen door het afbraakbeleid van dit kabinet niet eens op vakantie kunnen?
Voor het huisvesten van asielzoekers maakt het COA gebruik van een breed scala aan modaliteiten. Hieronder bevinden zich paviljoententen waar grote aantallen mensen tegelijk slapen alsook recreatiewoningen, overigens zonder toegang tot de recreatieve voorzieningen.
Heeft u zelf al een paar asielzoekers in huis genomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, noch heb ik daartoe anderen opgeroepen. Over de reden daartoe ben ik u geen verantwoording verschuldigd. Mochten er zich in uw nabije omgeving mensen bevinden die overwegen dit wel te doen, kan daarbij gebruik gemaakt worden van het zelfzorgarrangement dat ik onlangs heb opengesteld.
Deelt u de mening dat ongeletterde Afrikanen geen bijdrage leveren aan de Nederlandse maatschappij? Zo nee, waarom niet?
De mate waarin iemand een bijdrage levert aan de maatschappij en of deze positief dan wel negatief is, kan ik hooguit op individuele basis beoordelen. Afkomst of opleidingsniveau zijn daarbij niet doorslaggevend.
Deelt u de mening dat meer islam in Nederland een ramp is voor onze vrijheid? Zo nee, waarom niet?
De islam kent verschillende stromingen en vormen. De door u naar voren gebrachte mening deel ik dan ook niet aangezien deze te algemeen is gesteld. Radicale vormen van de islam die erop uit zijn onze samenleving te ontwrichten zijn, indien succesvol, wel degelijk een risico voor onze vrijheid. Dit heeft daarom alle aandacht.
Welke concrete stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat Nederland niet meer als luilekkerland wordt aangeduid op reisfolders voor asielzoekers?2
De aanpak en vervolging van mensensmokkelaars en het vernietigen van hun business model is voor ons prioriteit. Door het aanpakken van de smokkelaars, raken we ook hun communicatiemiddelen.
Bent u bereid om de tsunami asielzoekers te stoppen door ze allemaal linea recta terug te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aan uw kamer uiteengezet in de brief aan uw Kamer over de Europese asielproblematiek d.d. 8 september jl. is het kabinet van mening dat bij het aanwezig zijn van voldoende veilige opvang in de regio en onder de voorwaarden zoals in de brief vermeld, asielzoekers uit die regio die alsnog op eigen gelegenheid Nederland bereiken, teruggebracht dienen te worden naar de veilige opvang in de regio.
Bent u nu eindelijk bereid om de Nederlandse grenzen dicht te gooien voor gelukszoekers? Zo nee, waarom niet?
Asielaanvragen worden op individuele basis beoordeeld. Als een asielzoeker geen vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag, maar enkel vanwege economische motieven een asielaanvraag doet, wordt deze afgewezen en verkrijgt men geen verblijfsrecht in Nederland.
Kunt u dit keer het fatsoen opbrengen om elke vraag afzonderlijk te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Het oordeel over de kwalificatie «fatsoen» laat ik aan u, ook omdat het niet ondenkbaar is dat wij over fatsoen verschillende opvattingen hebben.
Grote klassen |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Scholieren hebben nog steeds last van grote klassen»?1
Dit bericht onderstreept mijn overtuiging dat niet eenduidig te zeggen is wanneer er sprake is van een te grote (of te kleine) klas in het voortgezet onderwijs.2 Zo gaf in het genoemde onderzoek 39 procent van de ondervraagde leerlingen met een relatief kleine «basisklas» (maximaal 26 leerlingen) aan dat zij vinden dat er te veel leerlingen in hun klas zitten, terwijl 42 procent van de ondervraagde leerlingen met een relatief grote «basisklas» (27 leerlingen of meer) juist aangaven het aantal leerlingen in hun klas «prima zoals het is» te vinden. Of een klas al dan niet als te groot wordt ervaren, hangt niet alleen samen met de feitelijke groepsgrootte, maar ook bijvoorbeeld met de didactische invulling van de les, de pedagogisch-didactische vaardigheden van de docent (waaronder diens differentiatievaardigheden) en de mate waarin de leerlingen geconcentreerd en gemotiveerd zijn.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat vier op de tien leerlingen zeggen «dat er afgelopen schooljaar te veel leerlingen in hun stamklas zaten om goed les te krijgen», onder meer omdat er «weinig tot geen tijd is voor extra vragen of uitleg over de lesstof»?
Als daadwerkelijk vier op de tien leerlingen van mening zouden zijn dat zij geen goede lessen van hun leraren zouden krijgen omdat er weinig tot geen tijd is voor extra vragen of uitleg over de lesstof, zou dat inderdaad zorgelijk zijn. Uit andere, uitgebreidere onderzoeken komt gelukkig een positiever beeld naar voren. Zo oordeelde in de drie meest recente LAKS-monitoronderzoeken (uit 2010, 2012 en 2014) zo’n 10 procent van de respondenten negatief op de vraag of leerlingen met hun vragen bij docenten terecht kunnen.3 Hoewel elke leerling die, wanneer hij of zij daar behoefte aan heeft, niet met zijn of haar vragen bij docenten terecht kan er uiteraard één te veel is, nuanceert dit wel het beeld dat leraren geen aandacht aan hun leerlingen zouden kunnen besteden.
Het is belangrijk dat leraren voldoende aandacht aan hun leerlingen kunnen besteden, bijvoorbeeld voor extra vragen of uitleg over de lesstof. Dit kan op verschillende manieren bewerkstelligd worden. Kleinere groepen inrichten is één van die manieren. Maar ook dan moet de leraar zijn of haar aandacht verdelen over de leerlingen en moeten leerlingen wel eens op hun beurt wachten en hangt het van de kwaliteit van de docent af in hoeverre zij zich aangesproken voelen.
Extra aandacht voor leerlingen kan ook op andere manieren georganiseerd worden, bijvoorbeeld met klassenassistenten of door speciale uren in te plannen (binnen of buiten het reguliere lesrooster) waar leerlingen terecht kunnen met hun vragen, of door verschillende vakken parallel in te roosteren. Ook is het van belang dat leraren over goede pedagogisch-didactische vaardigheden (zoals differentiatievaardigheden) beschikken. Leraren die deze vaardigheden goed beheersen en toepassen zijn beter in staat hun aandacht op een goede wijze over hun leerlingen te verdelen.
Bent u het eens met een ruime meerderheid (64%) van de leerlingen die zegt «dat ze beter gepresteerd hadden als er minder leerlingen in hun klas hadden gezeten»? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit onderbouwen?
In het EenVandaag-onderzoek wordt niet onderbouwd dat deze stelling juist is. Op basis van het EenVandaag-onderzoek kan ik daarom noch onderbouwen dat deze leerlingen niet beter gepresteerd zouden hebben als er minder leerlingen in hun klas hadden gezeten, noch dat zij dan wél beter gepresteerd zouden hebben. Ik kan dan ook geen antwoord geven op deze vraag.
Er is wel in algemene zin veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen klassengrootte en kwaliteit. Veel van deze onderzoeken vinden echter geen duidelijke relatie tussen klassengrootte en kwaliteit. Recentelijk heeft Andreas Schleicher van de OECD nog gepubliceerd over «Seven big myths about top-performing schools».4 Een van de «mythes» die Schleicher adresseert is het belang van klassengrootte. Hij concludeert dat de omvangrijke Pisa-onderzoeken geen significante relatie aantonen tussen klassengrootte en leerprestaties. Wel benadrukt hij het belang van goede leerkrachten.
Is het waar dat de klassen van 30 procent van de leerlingen het afgelopen jaar groter zijn geworden dan het jaar daarvoor (2012–2013)? Zo nee, wat zijn de juiste cijfers?
In het EenVandaag-onderzoek onder 1030 VO-leerlingen gaf 30 procent van de respondenten aan in een klas met meer leerlingen te zitten dan het vorige jaar, 35 procent van de respondenten in een klas met hetzelfde aantal leerlingen als vorig jaar en 33 procent van de respondenten in een klas met minder leerlingen dan vorig jaar.5 Of deze cijfers correct zijn kan ik bevestigen noch ontkennen. Het is sowieso niet te zeggen of «de» klassen groter (of kleiner) geworden zijn, want leerlingen in het voortgezet onderwijs volgen hun onderwijs in veel verschillende klassen, met verschillende groepsgrootten.
Wat hebt u te bieden aan leerlingen die de voorkeur geven aan een kleinere klas omdat zij dan beter onderwijs krijgen?
Per 1 augustus 2015 zijn de nieuwe wettelijke kaders voor onderwijstijd in het voortgezet onderwijs in werking getreden. Deze nieuwe kaders bieden schoolleiders en leraren handvatten om op schoolniveau ruimte te creëren voor maatwerk. Dit kan desgewenst ook leiden tot andere groepssamenstellingen en – groottes. Zo behoeven leerlingen niet noodzakelijkerwijs alle ingeplande uren onderwijs te volgen als zij, naar het professionele oordeel van de leraar, meer gebaat zijn met minder uren of met andere (onderwijs)activiteiten. Als bijvoorbeeld één van de drie voor een bepaald vak ingeroosterde lessen door een kleiner aantal leerlingen gevolgd wordt, kan de leraar in dat lesuur meer aandacht geven aan de leerlingen die het vak dan wél volgen. Ook kunnen bijvoorbeeld speciale uren worden ingepland (niet alleen buiten het lesrooster, maar ook als onderdeel van de op het lesrooster ingeplande onderwijstijd) waar leerlingen bij hun leraar terecht kunnen met hun vragen.
Deelt u de mening dat kleinere klassen bijdragen aan meer werkplezier, een rustiger leeromgeving en beter onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Ja, kleinere klassen kunnen hieraan bijdragen. Meer werkplezier, een rustiger leeromgeving, een prettiger werkdrukbeleving en beter onderwijs kan echter ook op andere manieren bewerkstelligd worden. Wat de beste invulling is, is bij uitstek een professionele afweging die op school gemaakt moet én kan worden.
Bent u bereid om een «Actieplan Kleine Klassen» te maken? Zo nee, waarom laat u leerlingen en leraren in de steek?
Nee. Een landelijk «Actieplan Kleine Klassen» suggereert dat al die verschillende lesroosters met veel verschillende klassen, verschillende werkvormen en veel verschillende vakken centraal, vanuit «Den Haag», geregeld zouden (kunnen) worden. Dat is eenvoudigweg niet waar te maken. Bovendien zou een landelijk actieplan alleen zin hebben wanneer daar ook (extra) middelen aan gekoppeld kunnen worden. Daarbij geldt dat elke euro maar één keer kan worden uitgegeven. Het kabinet kiest ervoor te investeren in maatregelen die de kwaliteit van het onderwijs het meest bevorderen: de kwaliteit van leraren en een proces van continue verbetering op scholen.
Ik acht een landelijk «Actieplan Kleine Klassen» bovendien onwenselijk. Zo zouden landelijke voorschriften ten aanzien van klassengrootte ingrijpen in de professionele vrijheid van leraren en scholen om het onderwijs naar eigen inzicht in te richten, passend bij de aard van het vak en de onderwijskundige visie van de school (het «hoe»). Ook zou dit forse extra regel- en toezichtdruk tot gevolg hebben en leiden tot extra administratieve lasten. Ik ben echter wel graag bereid om scholen actief te (blijven) wijzen op de mogelijkheden die de (nieuwe) wettelijke kaders bieden om zelf de ruimte aan te grijpen om het onderwijs anders te organiseren, hen te stimuleren van die ruimte gebruik te maken en hen daarbij desgewenst te ondersteunen. Dan kan er op schoolniveau voor gekozen worden hoe het onderwijs dusdanig in te richten dat dat leraren, binnen of buiten de reguliere onderwijstijd, voldoende aandacht kunnen besteden aan hun leerlingen, zeker aan de leerlingen die dat het meest nodig hebben.
Het achterhouden van TTIP-documenten |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Tweede Kamer geen toegang meer tot TTIP-documenten»?1
Eind juli heeft de Europese Commissie besloten om het verslag van de laatste onderhandelingsronde van TTIP niet meer op vertrouwelijke basis met de lidstaten te delen. Eerder deelde de Commissie nog een hard copy van dit verslag met de verantwoordelijke ministeries in de verschillende lidstaten.
De Commissie heeft dit besluit genomen nadat eerdere vertrouwelijke onderhandelingsdocumenten uitgelekt waren. Eurocommissaris Malmström heeft toegezegd de beperking weer op te heffen, zodra lidstaten voldoende maatregelen hebben genomen om toekomstige lekken te voorkomen.
Het kabinet heeft zich uitgesproken tegen de huidige beperking in de toegang tot het laatste onderhandelingsverslag en heeft dit, evenals andere lidstaten, op diverse manieren kenbaar gemaakt aan de Commissie. Het is noodzakelijk dat lidstaten zo volledig mogelijk op de hoogte zijn van de onderhandelingen en experts bij de verschillende ministeries kunnen betrekken.
De Commissie heeft tegelijk aangekondigd dat de publieke verslagen van de onderhandelingsrondes uitgebreider gaan worden en in alle EU-talen beschikbaar komen. Tevens beziet de Commissie de mogelijkheid om de geconsolideerde teksten vertrouwelijk ter inzage te leggen op de verantwoordelijk departementen in de lidstaten. Dit zijn positieve stappen naar meer transparantie.
Klopt het dat de Tweede Kamer bepaalde onderhandelingsdocumenten inzake het TTIP-verdrag niet meer ontvangt? Zo ja, om welke documenten gaat het?
In Nederland wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de onderhandelingen via debatten en Kamerbrieven. Zo vindt voor elke Raad Buitenlandse Zaken Handel een Algemeen Overleg plaats met de Tweede Kamer, waarvoor apart een geannoteerde agenda wordt opgesteld. Hierin is sinds het begin van de onderhandelingen altijd gesproken over TTIP. In de Kamerbrief over TTIP van 22 april 2014 (Kamerstuk 21501-02, nr. 1372) heeft het kabinet daarnaast geschreven dat, indien gewenst, de Kamer voor elke nieuwe ronde vertrouwelijk inzage kan krijgen in de onderhandelingsdocumenten van de EU.
Is het waar dat er sinds juli tenminste één document in de geheime leeskamer in Brussel ligt, onder andere over «interne discussies en tactische overwegingen»?2
In Brussel is een leeskamer, de zogenaamde «reading room», waarin het verslag van de laatste onderhandelingsronde is in te zien voor Europarlementariërs. Dat is het document waar Eurocommissaris Malmström naar verwijst in het artikel.
Deelt u de mening dat dit grote ergernis oproept bij nationale parlementariërs, omdat zij op deze manier buiten de discussie over het TTIP-verdrag worden gehouden?
Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven, wordt de Tweede Kamer volop betrokken bij de discussie over TTIP. Sinds het begin van de onderhandelingen zijn er meer dan 15 debatten in de Tweede Kamer geweest over handelspolitiek, waar TTIP altijd een belangrijk onderwerp van gesprek was. Daarnaast zijn er meer dan 25 Kamerbrieven geweest over TTIP, waaronder geannoteerde agenda’s voor de Raad Buitenlandse Zaken Handel, beantwoording Kamervragen en andere Kamerbrieven over TTIP.
Betreurt u deze werkwijze? Wat onderneemt u om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat slechts enkele Europarlementariërs in de geheime leeskamer inzage krijgen in beperkte delen van de onderhandelingsdocumenten die ook nog vaak verouderd zijn?
Alle Europarlementariërs hebben toegang tot de leeskamer in Brussel. Welke documenten Europarlementariërs in kunnen zien, is afhankelijk van het comité waarin zij zitten. Wat betreft het comité voor internationale handel (INTA) hebben de voorzitter, vicevoorzitter, coördinatoren van alle politieke partijen en rapporteurs toegang tot dezelfde documenten als lidstaten. Daarnaast kunnen per onderwerp ook andere Europarlementariërs van andere comités toegang krijgen als het een onderwerp betreft dat hen aangaat.
Deelt u de mening dat alle onderhandelingsdocumenten openbaar moeten worden zodat een volwaardig democratisch debat gevoerd kan worden over dit ingrijpende verdrag?
Het kabinet is voorstander van maximale transparantie van de onderhandelingen. De Europese Commissie publiceert al veel informatie. Zo worden alle EU-tekstvoorstellen online gepubliceerd, nadat een eerste versie met de VS is gedeeld. Ook is er voor elk hoofdstuk een toelichting van de inhoud en inzet van de EU en zijn er verschillende factsheets met verdere verdieping. Wel dient te worden bedacht dat iedere vorm van onderhandeling, of dit nu handelsakkoorden betreft of cao-onderhandelingen, gepaard gaat met enige mate van vertrouwelijkheid gedurende het proces. TTIP is daarin niet anders.
Het kabinet heeft in de Kamerbrief van 8 juni jl. toegelicht welke initiatieven al genomen zijn om het brede publiek te betrekken bij de onderhandelingen. Naast de regelmatige discussies in de Tweede Kamer, wordt het brede publiek geïnformeerd en geconsulteerd onder meer via de uitgebreide informatie op de website van de rijksoverheid en deelname aan publieke bijeenkomsten.
Klopt het dat ook de VS terughoudend zijn in het delen van documenten? Van welke Amerikaanse documenten bent u van mening dat zij openbaar moeten worden?3
De VS is terughoudend met het delen van documenten. Vorig jaar is op dit vlak een belangrijke stap gezet. Van hoofdstukken uit TTIP waar beide partijen een voorstel voor hebben gedaan, zijn in de reading room in Brussel geconsolideerde versies beschikbaar voor de eerder genoemde Europarlementariërs en experts van EU-lidstaten. Daarnaast is er in 2015 in de Amerikaanse ambassades in EU-hoofdsteden een reading room geopend, waar experts van overheden toegang tot hebben.
Bent u het er mee eens dat alle documenten over TTIP openbaar moeten worden omdat het een ingrijpend verdrag betreft met grote gevolgen voor de inwoners van de EU? Zo nee, hoe voorkomt u dat het TTIP-verdrag in de achterkamers wordt bedisseld?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het debat over TTIP nu in zijn volle omvang moet worden gevoerd en niet pas als de onderhandelingen zijn afgerond, omdat de kans op wijziging dan minimaal is?
Zie antwoord vraag 7.
Apotheken die ’s nachts in dorpen soms tien keer duurder zijn dan in de stad |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Dorpsapotheek 's nachts soms tien keer duurder dan in de stad»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de prijs voor spoedmedicatie ’s nachts voor patiënten in bepaalde regio’s vele malen hoger is dan in andere regio’s?
Er zijn signalen dat patiënten wachten op de reguliere openingstijden om het hogere tarief van bepaalde dienstapotheken te omzeilen. De dienstverlening in deze gebieden kan daar in een negatieve spiraal komen. Doordat minder mensen gebruik maken van de dienstapotheek als gevolg van de hoge tarieven, moeten de tarieven omhoog waardoor weer minder mensen er gebruik van maken.
Deelt u de mening dat patiënten in spoedsituaties geen reële keuze in apotheker hebben, vanwege de spoedsituatie en aangezien de patiënt vaak door de zorgverzekeraar gecontracteerde zorg bij de dienstapotheek in de eigen regio moet afnemen?
Ja.
Klopt het dat de grote prijsverschillen per receptregel bij dienstapotheken in de nacht en het weekend het gevolg zijn van de wijze van financiering die in 2014 is ingevoerd (het representatiemodel)?
In de marktscan van de NZa met betrekking tot de Extramurale Farmaceutische zorg (d.d. oktober 2014) wordt aangegeven dat de stijging van het tarief en de toegenomen verschillen zeer waarschijnlijk het gevolg zijn van de nieuwe contracteerwijze. Voor 2014 droegen de openbare apotheken in het adherentiegebied van de dienstapotheek bij aan het in de lucht houden van de dienstapotheek, wat ook zijn nadelen had (in verband met contractonderhandelingen tussen verzekeraars en apothekers en sturingsrelatie richting dienstapotheken).
Ziet u het risico dat patiënten zorg zullen mijden vanwege de veel te hoge kosten voor spoedmedicatie, met alle gevolgen van dien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat bijvoorbeeld in de Hoeksche Waard € 82 voor een medicijn betaald moet worden, waarvoor in Rotterdam slechts € 10 wordt betaald? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de oplossing voor dit probleem niet moet liggen in het ’s nachts sluiten van de apotheek in de regio, zoals in de Hoeksche Waard wordt overwogen?2 Zo nee, waarom niet?
Dat verzekerden in bepaalde gebieden fors meer betalen voor de Avond, Nacht en Zondag-dienstverlening dan in andere gebieden vind ik een probleem. Vanaf 2016 is dit opgelost. Ik ben hierover eerder dit jaar in gesprek gegaan met de NZa en veldpartijen.
Deelt u de mening dat de wijze van financiering van apotheken zou moeten veranderen, zodanig dat in alle dienstapotheken ’s nachts en in het weekend een redelijke prijs per receptregel voor medicijnen wordt gerekend? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe staat het met uw voornemen – dat u reeds op 6 maart in uw visie op curatieve zorg in de krimpregio's aan de Kamer hebt gemeld – om te bekijken hoe er een oplossing gevonden kan worden voor het probleem dat in krimpregio’s kosten voor farmaceutische spoedzorg veel hoger zijn dan in stedelijk gebied?3 Welke acties heeft u voor spoedzorg bij apotheken sindsdien ondernomen om deze situatie te wijzigen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) te vragen om samen met zorgverzekeraars tot een landelijke tariefstelling te komen voor de extra kosten per receptregel bij dienstapotheken in de nacht en in het weekend? Zo nee, waarom niet?
Hierover heb ik overleg gevoerd met de NZa en zorgverzekeraars. De vraag is of een dergelijk instrument (afspreken van landelijke tarieven) qua subsidiariteit (er zijn andere mogelijkheden) en proportionaliteit (het gaat om een beperkt aantal apotheken) de voorkeur heeft.
Bent u, als tariefstelling via de NZa en zorgverzekeraars niet mogelijk of haalbaar blijkt te zijn, bereid te onderzoeken of via een beschikbaarheidsbijdrage deze zorg betaalbaar gehouden kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.