De arrestatie van een Nederlands-Iraanse journalist in Iran |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de arrestatie van een Iraans-Nederlandse journalist in Iran?1 Kunt u dit bericht bevestigen?
De Nederlandse ambassadeur in Teheran heeft de Iraanse autoriteiten gevraagd te bevestigen of de Nederlands-Iraanse journalist is gearresteerd. De Nederlandse ambassadeur heeft daartoe op hoog ambtelijk niveau een gesprek gevoerd op het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken en om informatie verzocht. Thans worden de bevestiging van de arrestatie en verdere informatie daarover van de Iraanse autoriteiten afgewacht.
In voornoemd gesprek heeft Iraans BZ het bekende Iraanse standpunt herhaald inhoudende dat in geval van bipatride Iraniërs die in Iran worden gedetineerd, Iran alleen de Iraanse nationaliteit erkent. Dit betekent in de praktijk dat Iran geen bevestiging of informatie verstrekt aan de Nederlandse ambassade en niet meewerkt aan Nederlandse consulaire bijstand aan bipatriden (personen met zowel de Iraanse als Nederlandse nationaliteit). Niettemin zal van Nederlandse zijde in de contacten met de Iraanse autoriteiten blijven worden onderstreept dat Nederland op grond van artikel 36 van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen (Iran is partij bij dit verdrag) consulaire bijstand wenst te verlenen aan een Nederlandse gedetineerde in Iran indien deze persoon dat wenst. Dit geldt voor Nederland ook indien deze persoon bipatride is.
Zodra er zekerheid is over deze zaak zal Nederland zich inspannen om consulaire bijstand te verlenen en via stille diplomatie de zaak onder de aandacht te brengen van de Iraanse autoriteiten. In dit soort zaken is het geven van veel ruchtbaarheid niet in het belang van betrokkene.
Heeft uw ministerie reeds contact gehad met de Iraanse autoriteiten naar aanleiding van dit nieuws? Zo ja, kunt u iets mededelen over de toestand van de journalist in kwestie?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk informeren over de toestand van deze journalist en de uitkomst van de gesprekken met de Iraanse autoriteiten?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Strijd tegen kiloknaller gaat nieuwe ronde in’ |
|
Remco Bosma (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Strijd tegen kiloknaller gaat nieuwe ronde in»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Wakker Dier de definitie van het begrip «kiloknaller» zo heeft gewijzigd dat er plots 40 procent meer kiloknallers in 2015 zijn?2
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van het Schriftelijk Overleg naar aanleiding van de voedselagenda voor veilig, gezond en duurzaam voedsel van
19 mei jl. staat het de Stichting Wakker Dier vrij om haar eigen definitie van kiloknaller aan te passen. Het is echter niet gewenst dat Wakker Dier consumenten op het verkeerde been zet. Daarom moet zij deze aanpassing wel helder communiceren naar het brede publiek, zeker als door de nieuwe definitie een stijging wordt gesuggereerd die er bij het handhaven van de oorspronkelijke definitie niet of minder sterk zou zijn geweest.
Deelt u de mening van Wakker Dier dat vlees zonder Beter Leven Keurmerk dat zonder prijsverlaging in een folder vermeld staat ook onder kiloknallers geschaard dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat de vijftig wetenschappers de aanpassing van de gehanteerde definitie door Wakker Dier zien als een «woordenspel van ondergeschikt belang»?
Het is aan de wetenschappers zelf hoe zij de aanpassing van de door Wakker Dier gehanteerde definitie kwalificeren.
Deelt u de mening dat dit een vreemde manier is van onderzoek doen en dat dit binnen de reguliere wetenschap niet geaccepteerd zou worden?
Een (tussentijdse) wijziging van onderzoeksopzet is – ook in de reguliere wetenschap – niet ongebruikelijk, mits dit helder gecommuniceerd en beargumenteerd wordt en gevolgen hiervan voor bijvoorbeeld het volgen van trends over de jaren heen duidelijk worden gemaakt.
Deelt u de mening dat Wakker Dier een serieus, gefundeerd debat over de verkoop van vlees onmogelijk maakt door deze manipulatie van cijfers? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat dergelijke trucs tevens niet thuishoren in een serieus debat?
Nee. Het maatschappelijke debat heeft betrekking op de (on)wenselijkheid van het stunten met dieren en niet over de gehanteerde definitie van Wakker Dier.
Het melden van verdachte of ongebruikelijke transacties door notarissen en de angst voor bedreigingen als gevolg daarvan |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over witwasdossiers en de Financial Intelligence Unit1? Kan duidelijk toegelicht worden hoe het nu komt dat de naam van het kantoor van de notaris, die melding heeft gemaakt van een ongebruikelijke of verdachte transactie (MOT-melding), later in het strafproces bekend wordt, een en ander ogenschijnlijk in tegenstelling tot hetgeen uit uw beantwoording blijkt?
In de eerdere Kamervragen wordt gevraagd naar hoeveel verdacht verklaarde transacties er onderzoek is gedaan, door welke instantie en in hoeveel gevallen dat onderzoek heeft geleid tot strafrechtelijk vervolging. Ik heb uitgelegd dat een verdacht verklaarde transactie niet zonder meer als zodanig is terug te vinden in een strafdossier, onder meer omdat een verdacht verklaarde transactie op zich niet altijd leidt tot een strafrechtelijk onderzoek. In de gevallen dat een door de (Financial Intelligence Unit Nederland) FIU verdacht verklaarde transactie van belang is voor het strafdossier kan het voorkomen dat de verdachte transactie in het strafdossier wordt vermeld. Immers, de verdachte alsook de rechter moeten in de gelegenheid worden gesteld het onderzoek en dus ook de verdachte transactie te kunnen toetsen. Waar mogelijk betracht het OM terughoudendheid met het noemen van de naam van een melder.
Bent u bekend met het probleem dat notarissen soms bedreigd worden vanwege het melden van ongebruikelijke of verdachte transacties?
Vorig jaar heeft de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie deze problematiek aan de orde gesteld in de commissie meldplicht. Destijds is afgesproken dat notarissen bedreigingen kunnen melden bij de Landelijk Officier van Justitie Witwasbestrijding. Bij het OM zijn geen meldingen van notarissen binnengekomen met betrekking tot bedreigingen die zij hebben ervaren en gerelateerd zijn aan hun meldingen van ongebruikelijke transacties.
Verder wil ik opmerken dat een meldingsplichtige zoals een notaris of een bank, melding dient te doen van een ongebruikelijke transactie bij de FIU. Het is aan de FIU om aan de hand van overige informatie en een analyse te beoordelen of een ongebruikelijke transactie dient te worden aangemerkt als een verdachte transactie. De FIU stelt vervolgens de verdachte transactie ter beschikking aan de opsporings- en vervolgingsdiensten.
Een notaris dient – alvorens hij de cliënt accepteert – cliëntonderzoek in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) te verrichten en net als alle meldingsplichtige instellingen genoemd in artikel 1 sub a van de Wwft ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU. Indien een notaris of een meldingsplichtige instelling verzuimt melding te maken van een ongebruikelijke transactie maakt hij zich schuldig aan een overtreding van de Wwft.
Het voldoen aan de meldplicht geeft ook waarborgen. Zo geniet de melder die te goeder trouw meldt, zowel civielrechtelijke als strafrechtelijke vrijwaring. De civielrechtelijke vrijwaring betekent dat de melder niet civielrechtelijk aansprakelijk gesteld kan worden voor de schade die iemand anders (de cliënt of een derde) als gevolg van de melding lijdt. De strafrechtelijke vrijwaring houdt in dat de gegevens die de melder aan de FIU verstrekt niet gebruikt kunnen worden in een strafrechtelijk onderzoek tegen de melder, mits de gegevens of inlichtingen te goeder trouw zijn verstrekt. Deze vrijwaring zou in het geval van anoniem melden niet mogelijk zijn.
Wanneer een dreigende situatie ontstaat naar aanleiding van een melding of het afleggen van een verklaring daarover, dan zijn er mogelijkheden om melders te beschermen. Een dergelijke situatie wordt zeer serieus genomen door politie en OM. In uitzonderlijke gevallen kan de melder worden verhoord volgens de procedure voor het verhoor van anonieme getuigen. Tevens kunnen maatregelen worden genomen in het kader van getuigenbescherming.
Erkent u het dilemma dat voor de notaris kan ontstaan omdat op grond van de wet een ongebruikelijke of verdachte transactie verplicht gemeld moet worden en dat bij gebreke daarvan het tuchtrecht dreigt, maar dat de angst voor bedreigingen en gevaarlijke situaties soms reëel is met als gevolg dat de melding van de transactie achterwege blijft, dan wel de notaris de zaak uit voorzorg niet aanneemt zodat er geen verplichting tot het doen van een MOT-melding ontstaat?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk, maar desalniettemin begrijpelijk is, dat soms uit angst voor serieuze bedreigingen geen melding plaats vindt of dat de notaris er voor kiest de zaak niet in behandeling te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het een wenselijke gang van zaken dat het Openbaar Ministerie (OM) de MOT-melding met naam van de notaris in het strafdossier vermeldt? Zo nee, bent u dan bereid om het OM te verzoeken in het vervolg de melder van een MOT-melding niet meer in het strafdossier op te nemen?
Anoniem melden bij de FIU van een ongebruikelijke transactie is binnen de huidige wettelijke kaders niet mogelijk, zie hiertoe ook mijn antwoord op de vragen 2, 3, 4 en 7. Dat zou ook niet wenselijk zijn. Indien anoniem gemeld zou worden, zonder herleiding naar de meldende instelling, wordt de opsporing relevante informatie onthouden. De FIU en het OM kunnen alleen iets met de melding wanneer deze ook geverifieerd kan worden. Bovendien moet het OM de mogelijkheid hebben om aanvullende en verduidelijkende gegevens te kunnen vragen bij de melders, hetgeen belastend of ontlastend bewijs kan vormen. Verder kunnen er – zeker in de complexere zaken – bewijsproblemen ontstaan als de meldende instelling of persoon, die gebruikt zou zijn om bijvoorbeeld wit te wassen, niet bekend is.
Wel is het van belang dat zorgvuldig wordt omgegaan met de gegevens van melders. Verwijzingen naar namen van medewerkers zullen bij de analyse en verdachtverklaring van een transactie zoveel mogelijk achterwege blijven. De gegevens van de melder zijn ook na de verdachtverklaring slechts zeer beperkt toegankelijk. Alleen een beperkt aantal geautoriseerde medewerkers van de opsporingsdiensten heeft toegang tot de gegevens, die vallen onder de strikte geheimhouding van o.a. de Wet politiegegevens.
Kunt u toelichten in hoeverre de mogelijkheden reeds zijn bezien om het anoniem melden van ongebruikelijke of verdachte transacties mogelijk te maken en waarom daar tot nu toe van is afgezien?
Zie antwoord vraag 5.
Wat kunt u voor deze notarissen, in het belang van een goede rechtspleging en de integriteit van het notariaat, betekenen? Bent u bereid de mogelijkheden hiertoe te bezien, rekening houdend met het recht op een eerlijk proces en de volledigheid van het strafdossier, tevens rekening houdend met het feit dat het voor de betrouwbaarheid van de melding van belang is voor opsporingsinstanties te weten dat de melding door een notaris is gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er mogelijkheden om de persoonsgegevens of het kantoor van de melder niet in het strafdossier op te nemen, zodat de transactie zelf wel in het dossier zit en daar zo nodig verweer tegen gevoerd kan worden maar de gegevens van degene die gemeld heeft niet bekend raken bij de persoon tegen wie het onderzoek zich richt? Met andere woorden, bent u bereid de mogelijkheden om de anonimiteit en daarmee de veiligheid van de melder te waarborgen nogmaals te bezien en de Kamer daarover te informeren?
Zie antwoord vraag 5.
De omstreden benoeming van de voorzitter van de Raad van Toezicht van de Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Hogeschool van Amsterdam (HvA) |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Grote twijfels over rechtmatigheid herbenoeming Nicolaï»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Voor mijn oordeel verwijs ik u naar onderstaande beantwoording.
Is het waar dat u de heer Nicolaï heeft benoemd als voorzitter van de Raad van Toezicht, zonder inspraak van de medezeggenschap? Zo ja, waarom heeft u studenten en docenten niet geraadpleegd?
In de herbenoeming van de heer Nicolaï heb ik de bestaande procedure gevolgd. Volgens de WHW adviseert de medezeggenschap de Raad van Toezicht over het profiel op basis waarvan een RvT-lid wordt geworven. In de wet is geen inspraakprocedure op de (her)benoemingsbesluiten geregeld. Bovendien was er op het moment van de herbenoeming van de heer Nicolaï geen College van Bestuur van de UvA, zodat voor de continuïteit een vaste, ervaren kracht als de heer Nicolaï juist van belang was.
Is deze benoeming rechtmatig verlopen? Zo ja, waarom hebben de medezeggenschapsraden dan geen advies kunnen uitbrengen op het profiel van de kandidaat?
Ja, de benoeming is rechtsgeldig. Dat is ook de conclusie van advocatenkantoor Stibbe, dat hierover een advies uitbracht aan de Raden van Toezicht.
Is het waar dat de medezeggenschapsraden het recht hebben om gehoord te worden, alvorens de leden van de Raad van Toezicht worden benoemd? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd?
De veronderstelde hoorprocedure is in 2010 in de WHW vervangen door het voordrachtsrecht van de medezeggenschap ten aanzien van de benoeming van één van de leden van de Raad van Toezicht. Die wijziging moet nog worden aangepast in het universiteitsreglement van de UvA. Met de wet Versterking Bestuurskracht heeft de medezeggenschap daarenboven adviesrecht met betrekking tot de profielen voor de benoeming van de leden van de Raad van Toezicht. In het geval van de heer Nicolaï ging het om een herbenoeming. De procedure bij herbenoemingen heb ik veranderd, daarvoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening van UvA-hoogleraar staats- en bestuursrecht Adrienne de Moor-van Vugt: «Er is het afgelopen anderhalf jaar natuurlijk wel het een en ander gebeurd. Het zou dus in ieder geval vanuit bestuurlijk oogpunt goed zijn geweest wanneer men aan de medezeggenschap had gevraagd of men nog op- of aanmerkingen had. Bovendien zou dat ook vanuit de eisen voor zorgvuldige besluitvorming, één van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, de voorkeur hebben gehad»?
Ik begrijp de mening van mevrouw De Moor-van Vugt. Ik zal ik me er bij toekomstige herbenoemingen van alle leden van de Raad van Toezicht van de openbare universiteiten van vergewissen dat de medezeggenschap ook de kans heeft gekregen om te bezien of het profiel van de Raad van Toezicht waarover bij de eerste termijn is geadviseerd nog actueel is.
Begrijpt u dat de medezeggenschapsraden zich gepasseerd voelen door uw handelwijze?
Ik heb begrepen dat de medezeggenschap zich gepasseerd voelt en begrijp dat de medezeggenschap graag een betrokkenheid heeft. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 en 4.
Erkent u dat het onverstandig was om de heer Nicolaï in een achterkamertje te benoemen, aangezien hij zeer weinig draagvlak heeft binnen de Academische Gemeenschap?
Er is geen sprake geweest van een achterkamertje. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om de benoeming van de heer Nicolaï terug te draaien en te zorgen voor een open, democratische benoeming van leden van de Raad van Toezicht? Zo nee, hoe voorkomt u dat bestuurders volstrekt geen draagvlak hebben?
Inmiddels is de Raad van Toezicht van de UvA teruggetreden en heb ik een nieuwe Raad van Toezicht benoemd. De benoeming is in goed overleg verlopen met de Centrale Ondernemingsraad en de Centrale Studentenraad van de UvA.
Het bericht dat op Sheremetyevo Airport een vluchteling vast zit in de transit-zone |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Harry van Bommel |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «How Moscow Sheremetyevo Airport became a refugee camp?»1 Kunt u bevestigen dat de Syriër Khasan Mohamad Yasien vast zit in de transit-zone van Sheremetyevo Airport? Zo nee, wat is u hierover dan bekend?
Ja.
Klopt het dat Rusland heeft verklaard dat Syrië een veilig land is en asielzoekers uit Syrië geen asiel verleent? Zo ja, wordt hier vanuit de EU kritiek op geleverd?
Rusland is in het algemeen zeer terughoudend met het verlenen van de formele asielstatus. Dat geldt voor de meeste landen van herkomst. Alhoewel geen formele verklaring bekend is dat aan Syriërs géén asiel wordt verleend, geven de statistieken wel aan dat in 2015 geen enkele van de 337 Syrische aanvragen werd gehonoreerd. Rusland kiest eerder voor het verlenen van tijdelijk asiel. In 2015 werden volgens Russische statistieken 1.124 verzoeken voor een dergelijke status ingediend waarvan er 695 tijdelijk mochten blijven.
Klopt het dat Russisch vliegtuigpersoneel de paspoorten van vluchtelingen in beslag neemt waardoor zij wel Rusland uit kunnen maar een ander land niet in kunnen?
Wat er in dit specifieke geval met reisdocumenten van betrokkene is gebeurd, kan niet met zekerheid worden nagegaan.
Het is op zich wereldwijd gangbare praktijk dat reisdocumenten door een immigratiedienst aan personeel van een luchtvaartmaatschappij worden gegeven (en dus uit handen blijven van een passagier) om vervolgens in een kluis in het vliegtuig te worden bewaard. Dit gebeurt als iemand met valse/vervalste documenten in een land is aangekomen en de luchtvaartmaatschappij verplicht is deze persoon terug te nemen naar het opstappunt.
Is bij u bekend hoe vaak het voorkomt dat mensen vast komen te zitten in de transit-zone van Sheremetyevo Airport?
Het is bekend dat incidenteel reizigers (overigens om uiteenlopende redenen) langdurig verblijven in de transit-zone van Sheremetyevo Airport.
Zijn er andere «beruchte» vliegvelden waar ook mensen vast zijn komen te zitten? Zo ja, welke?
Het fenomeen dat reizigers voor kortere of langere strijd «stranden» in een transitzone komt wereldwijd met regelmaat voor. Wanneer het gaat om Nederlandse burgers verleent de Nederlandse ambassade in het desbetreffende land desgevraagd consulaire assistentie. Nederland houdt evenwel geen lijst bij van vliegvelden waar dergelijke problemen significant meer dan gemiddeld voorkomen.
Zijn u ook gevallen bekend waarbij mensen in EU-landen in een transit-zone vast zijn komen te zitten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om, eventueel in EU-verband, contact op te nemen met de Russische autoriteiten om ervoor te pleiten dat een einde wordt gemaakt aan dergelijke praktijken?
De zaak van Khasan Mohamad Yasien en een andere groep asielzoekers uit Syrië heeft de afgelopen periode ook de nodige aandacht gekregen in de Russische media. In het geval van de tweede groep heeft dat er zeer onlangs (op 25 april jl.) aan bijgedragen dat deze een tijdelijke verblijfstatus als bedoeld in het antwoord op vraag 2 heeft gekregen.
De Nederlandse ambassade heeft regelmatig contact met het lokale kantoor van UNHCR in Moskou over vluchtelingen- en migratiezaken. Deze organisatie heeft de meest effectieve ingang om dit soort schrijnende zaken bij de Russische autoriteiten aan de orde stellen en te zoeken naar een praktische oplossing.
Welke mogelijkheden ziet u voor Nederland om in het specifieke geval van Khasan Mohamad Yasien een oplossing te vinden?
Zie antwoord vraag 7.
Nader onderzoek naar het verband tussen het gebruik van bepaalde medicijnen en agressie |
|
Henk van Gerven , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de artikelen «Ruzie deskundigen over effect antidepressiva bemoeilijkt rechtszaken» en «Bewijs maar eens dat het de pillen waren»?1
Ja.
Herinnert u zich eerdere vragen over dit onderwerp? Wat zijn we sindsdien opgeschoten op dit gebied, in hoeverre is het kennisniveau verbeterd?2
Ja, eerdere vragen over het verband tussen het gebruik van bepaalde geneesmiddelen en agressie zijn gesteld door het Kamerlid Kuzu (destijds PvdA) over de bijwerkingen van antidepressiva (SSRI’s) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2209) en tevens vragen van het lid Klever (PVV) over het bericht dat experts alarm slaan over gevaarlijke bijwerkingen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2210). Beide sets vragen zijn door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport schriftelijk beantwoord.
In het antwoord op vragen 2 en 5 van de leden Van Nispen en Van Gerven (beiden SP) over onderzoek naar het verband tussen medicijngebruik en agressie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2412) is vermeld dat er, nadat geneesmiddelen op de markt zijn gekomen, aandacht blijft voor bijwerkingen en het opsporen ervan. Dit gebeurt onder meer door meldingen via een meldsysteem dat wordt onderhouden door het Nederlands Bijwerkingencentrum Lareb. Het Lareb analyseert deze meldingen en rapporteert hierover aan het College voor Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Het CBG neemt ook de Europese gegevens van onder meer de European Medicines Agency (EMA) mee en beoordeelt deze meldingen. Vervolgens beslist het CBG of, en zo ja, welke maatregelen er genomen moeten worden, zoals bijvoorbeeld het wel of niet opnemen van bijwerkingen in de bijsluiter. Met deze procedure is voorzien in het treffen van de noodzakelijke maatregelen, zoals bijvoorbeeld het aanpassen van de bijsluiters van geneesmiddelen.
In 2014 zijn de patiëntenbijsluiters van Paroxetine en Fluoxetine aangepast en is agressie als mogelijk optredende bijwerking vermeld. De bijsluiter van Fluvoxamine wordt ook op dit moment aangepast in het kader van de zogeheten periodic safety update report (PSUR)-beoordeling in Europees verband. Patiëntenbijsluiters van de antidepressiva Citalopram, Estalopram, Sertraline en Venlafaxine vermelden sinds 2014 reeds agressie en suïcidaal gedrag als mogelijke bijwerkingen. Dit betekent dat de patiëntenbijsluiters van alle SSRI’s (serotonine-heropnameremmers), behalve van Fluvoxamine, de vermelding van agressie als mogelijke bijwerking van het geneesmiddel bevatten.
Eind 2015 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het Lareb en het CBG verzocht om na te gaan welke inzichten er zijn over agressie en suïcidaal gedrag bij het gebruik van antidepressiva. Het Lareb heeft eind 2015 opnieuw het aantal meldingen van agressie en suïcidaal gedrag bij het gebruik van antidepressiva in kaart gebracht vanaf 1986 tot en met oktober 2015. Van het aantal meldingen in de afgelopen 30 jaar heeft ongeveer een derde van het aantal meldingen betrekking op agressie en het overige aantal meldingen had betrekking op suïcidaliteit. In de Jaarrapportage landelijke suïcidecijfers en voortgang Landelijke agenda suïcidepreventie d.d. 30 maart 2016 (Kamerstuk 32 793, nr. 218, pag. 7) heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de Tweede Kamer geïnformeerd over deze meldingen die door het Lareb in kaart zijn gebracht.
In 2016 hebben onderzoekers van Bijwerkingencentrum Lareb en het Erasmus MC geen verband aangetoond tussen het optreden van agressie tijdens het gebruik van SSRI’s en het bestaan van een eventuele erfelijke aanleg waardoor deze geneesmiddelen minder snel in het lichaam worden omgezet.3
Deelt u de mening dat om problemen, zoals beschreven in het artikel, in de toekomst te verminderen nader wetenschappelijk onderzoek zou moeten worden gedaan naar de relatie tussen agressie en antidepressiva, dit niet alleen vanwege de mogelijke gevolgen voor de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van individuen maar ook vanwege de mogelijkheden informatie in bijsluiters te verbeteren en gebruikers te waarschuwen voor bijwerkingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat advocaten stellen dat het Openbaar Ministerie zich verzet zou hebben tegen onderzoeken naar het verband tussen antidepressiva en agressie en dat deze zelfs zijn tegen gewerkt? Wat vindt u hiervan?
Het Openbaar Ministerie (OM) herkent zich niet in het geschetste beeld dat het advocaten tegenwerkt. Dat beeld wordt ook niet bevestigd in rechterlijke uitspraken.
Indien een onderzoek naar het gebruik van geneesmiddelen van een verdachte kan bijdragen aan het onderzoek ter terechtzitting en van belang kan zijn voor een door de rechter te nemen beslissing, zal het OM zich tegen een dergelijk onderzoek van de verdediging niet verzetten. Indien het OM en de advocaat van de verdachte in een concrete strafzaak met elkaar van mening verschillen over de noodzaak van een dergelijk onderzoek, is het uiteindelijk de rechter die daarop beslist.
Wat is uw reactie op het voorstel na ernstige (gewelds)misdrijven bij verdachten te vragen of er sprake is van medicijngebruik en vervolgens bloed af te nemen om te bepalen hoe hoog de concentratie medicatie is, zodat duidelijk wordt hoeveel antidepressiva en/of benzodiazepines (slaap en kalmeringsmiddelen) een verdachte heeft geslikt? Erkent u hier de voordelen van, al is het maar ten behoeve van de wetenschap en het nader onderzoek hiernaar? Wat zou hier op tegen zijn?
Op dit moment is er geen wettelijke grondslag om na een (gewelds)delict bloedmonsters af te nemen bij verdachten om te achterhalen of er sprake is van gebruik van geneesmiddelen. Ik acht het niet wenselijk – ook niet ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek – om een dergelijke grondslag te creëren. Bovendien zou een onderzoek naar gebruik van geneesmiddelen een grotere en minder te rechtvaardigen inbreuk maken op de privacy van de verdachte, in vergelijking met een onderzoek naar het gebruik van alcohol of drugs in dergelijke omstandigheden. Het staat een verdachte uiteraard vrij om zelf een dergelijk bloedonderzoek te laten uitvoeren.
Overigens is wel thans in behandeling bij de Eerste Kamer het wetsvoorstel Middelenonderzoek bij geweldplegers4. Dit voorstel heeft als doel om bij de straftoemeting rekening te kunnen houden met drank- of drugsgebruik en verdachten van geweldsmisdrijven te bevelen mee te werken aan een onderzoek naar het gebruik van alcohol of drugs. Dit omdat bekend is dat het gebruik van alcohol en een aantal nader bij AmvB te omschrijven drugs agressieverhogend kan werken en het gebruik daarvan als strafverzwarende omstandigheid kan gelden. Het voorgeschreven gebruik van reguliere geneesmiddelen valt niet onder de reikwijdte van dit wetsvoorstel.
In hoeverre wordt nu bij verdachten onderzocht hoe ze reageren op antidepressiva en benzodiazepines? Zijn daar mogelijkheden om het kennisniveau op dit gebied uit te breiden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 acht ik het niet wenselijk om een strafrechtelijk traject te gebruiken om het inzicht in de effecten van geneesmiddelengebruik, waaronder antidepressiva en benzodiazepines, op agressief gedrag te vergroten. De vraag in hoeverre bij verdachten wordt onderzocht hoe ze reageren op antidepressiva en benzodiazepines valt in zijn algemeenheid ook niet te beantwoorden. Het laten verrichten van een dergelijk onderzoek is sterk afhankelijk van alle omstandigheden van het geval en wordt niet standaard verricht.
Welke mogelijkheden ziet u verder nog om het kennisniveau over het verband tussen agressie en medicijngebruik te bevorderen?
In het kader van het Programma Goed Gebruik Geneesmiddelen dat door de Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie (Zonmw) wordt uitgevoerd, bestaat de mogelijkheid om onderzoeksvoorstellen in te dienen. Het staat onderzoekers vrij om dit te doen met onderzoeksvoorstellen die passen binnen dit programma. In juli aanstaande gaat een nieuwe ronde van start.
De sluiting van het Expertisecentrum Onderwijs Noord-Kennemerland |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat het Expertisecentrum Onderwijs (ECO) in Alkmaar op korte termijn gaat sluiten en de leerlingen met een beperking naar een reguliere vmbo-school worden overgeplaatst?1
Het ECO bestaat uit het orthopedagogisch didactisch centrum (opdc) en de rebound voorziening Traject Op Maat (TOM). De sluiting van het ECO duidt in de praktijk op de opheffing van het opdc en de doorontwikkeling van de rebound voorziening TOM voor leerlingen die tijdelijk intensieve ondersteuning buiten de eigen school nodig hebben.
De reden voor het opheffen van het opdc is een structurele, forse vermindering van de instroom van leerlingen, waardoor te grote financiële risico’s zijn ontstaan en te weinig ruimte om de kwaliteit en continuïteit van het onderwijs aan deze groep leerlingen te waarborgen.
De sluiting van het opdc is een gevolg van een beleidskeuze van het samenwerkingsverband Noord-Kennemerland. Het samenwerkingsverband is daartoe ook bevoegd. Uiteraard moet het samenwerkingsverband wel zorgen voor een dekkend ondersteuningsaanbod en samen met de reguliere scholen zorgdragen voor een passend aanbod voor de leerlingen die nu op het opdc verblijven.
Kunt u garanderen dat alle vmbo-scholen in het betreffende samenwerkingsverband de specifieke ondersteuningsbehoefte kunnen organiseren voor leerlingen die dat nodig hebben? Zo ja, kunt u per vmbo-school binnen dit samenwerkingsverband toelichten op welke wijze deze specialistische kennis geborgd wordt?
Om er voor te zorgen dat de reguliere vmbo-scholen kunnen voorzien in de specifieke ondersteuningsbehoefte van deze leerlingen, heeft het samenwerkingsverband een aantal maatregelen genomen, zoals het trainen van leerkrachten en mentoren. Daarnaast kunnen de scholen een beroep doen op de expertise van het personeel van het voormalige opdc.
Verder wordt de TOM-voorziening bij één van de scholen ondergebracht en wordt vanuit deze voorziening ook ondersteuning voor leerlingen op andere scholen georganiseerd.
Deelt u de mening dat elk samenwerkingsverband minstens één orthopedagogisch didactische centrum (OPDC) «in huis» zou moeten hebben, omdat deze voorziening juist noodzakelijk is voor leerlingen die op het regulier onderwijs tijdelijk niet te handhaven zijn en een OPDC een belangrijke rol speelt bij het voorkomen van schooluitval? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die mening deel ik niet. Voorop staat dat er voor alle leerlingen een passende plek moet zijn. Het is niet aan mij om te bepalen wat die passende plek is en welke extra ondersteuning deze leerlingen daarbij nodig hebben. Dat wordt bepaald in het samenspel tussen samenwerkingsverband, school en ouders. Mocht een samenwerkingsverband geen opdc hebben ingericht, dan moet op een andere manier invulling worden gegeven aan een passend aanbod voor deze leerlingen.
Kunt u garanderen dat alle docenten en het personeel zijn of haar functie, danwel werkzaamheden op reguliere vmbo-scholen kan voortzetten? Kunt u garanderen dat er door de sluiting van het ECO geen expertise verdwijnt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De besturen van het samenwerkingsverband hebben afgesproken dat de personeelsleden van het opdc met voorrang worden herplaatst op de scholen binnen het samenwerkingsverband. Hierdoor kan de expertise van het opdc behouden blijven en kan de ondersteuning van het regulier onderwijs worden versterkt. Het samenwerkingsverband verwacht dat er geen gedwongen ontslagen nodig zijn. De expertise van de reboundvoorziening blijft gewaarborgd door doorontwikkeling en uitbreiding van de TOM-voorziening.
Kunt de gevolgen en risico’s voor leerlingen met een beperking die gedwongen de overstap moeten maken naar het reguliere onderwijs in kaart brengen? Welke risico’s ziet u en welke maatregelen gaat u nemen om deze risico’s te ondervangen?
De leerlingen, die nu op het opdc zitten, maken het schooljaar af en worden voor het schooljaar 2016–2017 (terug)geplaatst bij een reguliere school voor voortgezet onderwijs. Het opdc zorgt hierbij voor een warme overdracht, zodat het ondersteuningsaanbod van de school aangepast kan worden op de behoeften van de leerling. Op deze manier kan de ondersteuning van de leerling worden gecontinueerd. De inspectie zal er op toezien dat deze overdracht ook daadwerkelijk zorgvuldig gebeurt.
Leerlingen die in aanmerking komen voor de TOM-voorziening, worden niet overgeplaatst naar een reguliere school. De TOM-voorziening blijft bestaan en wordt doorontwikkeld. Er komt een uitbreiding van de inzet van het TOM-team in de vorm van ambulante begeleiding op reguliere scholen.
De gevolgen en risico’s zijn daarmee voldoende afgedekt.
Kunt u aangeven wat het huidige aantal geregistreerde OPDC’s zijn? Is dit nog hetzelfde als in het najaar? Kunt u ook aangeven hoeveel van deze OPDC´s gaan sluiten of hoeveel OPDC’s worden bedreigd met sluiting?2
Op dit moment zijn er 44 geregistreerde opdc’s. Dat zijn er 9 meer dan op 5 oktober 2015. Er is de afgelopen jaren een stijging van het aantal opdc’s en geen daling. Ik ben verder niet op de hoogte van opdc’s die met sluiting worden bedreigd.
Soms kiest een samenwerkingsverband er voor om de ondersteuning van leerlingen op een andere manier te organiseren of wordt een bestaand opdc vervangen door een nieuw opdc. Een samenwerkingsverband heeft die vrijheid, zolang alle leerlingen een passend aanbod krijgen.
Hoe gaat u een einde maken aan de golf van sluitingen van OPDC’s?
Er is geen sprake van een golf van sluitingen van opdc’s (zie ook het antwoord op 6).
Vleermuizen die bouwprojecten belemmeren |
|
Hayke Veldman (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vleermuis blokkeert huisvesting migrant»?1 Wat is de mening van het kabinet hierover?
Het bericht «Vleermuis blokkeert huisvesting migrant» was mij bekend evenals de achterliggende problematiek. Ik heb onderzoek laten doen naar de problematiek en de economische gevolgen daarvan. Dit onderzoek zal ik op korte termijn voorzien van een beleidsreactie aan uw Kamer doen toekomen.
Kunt u aangeven hoe vaak bouwprojecten worden stilgelegd door middel van de Flora- en faunawet? Hebt u een inschatting van de kosten die hiermee gepaard gaan?
In de periode juli 2014 – juni 2015 zijn er door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland circa 250 ontheffingen van de Flora en Faunawet verleend, die betrekking hadden op bouwprojecten. Niet aan te geven is in hoeveel van die gevallen er sprake is geweest van stilleggen van een bouwproject. In het onder vraag één genoemde onderzoek wordt wel ingegaan op vertragingen en de economische gevolgen daarvan.
Biedt de Omgevingswet mogelijkheden dergelijke vertragingen met betrekking tot de vergunningverlening, zoals beschreven in het artikel, te voorkomen? Zo nee, zijn er andere mogelijkheden dergelijke vertragingen met betrekking tot vergunningverlening te voorkomen?
De Omgevingswet gaat uit van een integrale benadering van de fysieke leefomgeving aan het begin van het planproces. Dat is één van de verbeterdoelen van de Omgevingswet. Daarbij krijgen provincies en gemeenten de beschikking over meerdere instrumenten om deze integrale benadering samen vorm te geven, waartoe ook een vroegtijdige afstemming behoort van ontwikkelbelangen en natuurbelangen (naast andere belangen). Juist deze integrale benadering kan vertraging voorkomen.
Op dit moment geldt voor grote projecten, die over het algemeen een langere voorbereidingsperiode kennen, dat aan het begin van het voorbereidingsproces het doen van onderzoek naar aanwezige beschermde flora en fauna een belangrijk middel is om vertragingen te voorkomen. Dan kan aan het begin een maatregelenplan geïntegreerd worden in het planontwerp en kan vroegtijdig een ontheffing van de flora- en faunawet aangevraagd worden. Er zal dan veelal geen vertragend effect van de Flora- en faunawet optreden.
Daarnaast zal de Wet natuurbescherming, waar de inhoud van de Flora- en Faunawet onderdeel van uitmaakt, naar verwachting op 1 januari 2017 in werking treden. Deze wet zal als aanvullingswet onderdeel worden van de Omgevingswet en voorziet in een gemoderniseerd wettelijk kader voor de bescherming van natuurgebieden, dier- en plantensoorten en houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de verantwoordelijkheid voor de vergunningverlening voor ontheffingen van de Wet natuurbescherming belegd bij de provincies. Dit maakt het mogelijk dat provincies samen met gemeenten makkelijker afspraken kunnen maken over de procedures en lokale voorwaarden voor ontheffingen. Zij zijn door de regionale en lokale betrokkenheid beter dan het Rijk in staat om initiatiefnemers in hun regio vroegtijdig te wijzen op de vergunningplichten op grond van de natuurwetgeving.
Gemeenten hebben ook instrumenten om actief de bescherming en ontwikkeling van beschermde flora en fauna te bevorderen door specifieke gebiedsgerichte flora en fauna ontwikkelmaatregelen. Wordt de (op de Vogel- en Habitatrichtlijn gebaseerde) soortenbescherming in een gebied voldoende geborgd, dan kunnen ontheffingen worden verleend. Aan de gemeente Tilburg is onlangs een dergelijke gebiedsgerichte ontheffing verleend. Deze werkwijze sluit aan bij de uitgangspunten van de toekomstige Omgevingswet.
Een andere optie is het natuur-inclusief bouwen en projectontwikkeling, zoals deze gehanteerd is bij een project als de «Stroomversnelling» in de corporatiesector. Deze methodiek is vooral bruikbaar bij projecten die een hoog «herhalingskarakter» kennen. Er wordt dan gewerkt met een standaard-projectaanpak (zowel wat betreft projectfasering als ontwerpeisen als projectaanpak/bewaking), waarbij standaard rekening gehouden wordt met veel voorkomende beschermde flora en fauna in de betrokken typen panden.
Zijn er, in aanloop naar de invoering van de Omgevingswet in 2018, mogelijkheden om dergelijke vertragingen te voorkomen c.q. de vergunningverlening te versnellen? Zo nee, bent u dan bereid een tussenoplossing te zoeken?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre blokkeert deze problematiek het creëren van alternatieve huisvesting voor statushouders?
Kantoortransformaties, zoals in het artikel aangehaald, zijn vaak projecten met een hoog «herhalingskarakter». Er kan dan door de Minister van Economische Zaken (na 1-1-2017 de provincie) voor zo’n projectaanpak, als die projectaanpak aan een aantal specifieke voorwaarden voldoet, een ontheffing verleend worden aan bedrijven die projecten op die wijze uitvoeren voor de flora- en fauna faunasoorten waar vooraf rekening mee gehouden is. Er hoeft dan niet voor elk project apart een ontheffing aangevraagd te worden.
Daarnaast zal bij dergelijke kantoortransformaties, als zo’n transformatie in beeld komt, vroegtijdig onderzoek gedaan wordt naar aanwezig flora- en fauna, opdat vroegtijdig een adequaat maatregelenplan opgesteld kan worden op grond waarvan ontheffing wordt aangevraagd. Met deze werkwijze blokkeert de Flora- en faunawet de alternatieve huisvesting voor statushouders niet.
Kent u het bericht «Staatssecretaris Wiebes en zijn eigen Belastingdienst hanteren verschillende criteria rond (schijn)zelfstandigheid»?1
Ja.
Hanteert de Belastingdienst inderdaad het standpunt dat er sprake is van een dienstbetrekking, indien iemand hetzelfde werk doet als anderen in loondienst, bijvoorbeeld bij vervanging voor zwangerschap, ziekte of overbrugging?
Opdrachtgevers kunnen vanzelfsprekend zelfstandigen inhuren voor bijvoorbeeld de tijdelijke vervanging van een werknemer. Dit kon al onder het regime van de VAR en dat kan ook onder de Wet DBA. Een arbeidsrelatie, ook een tijdelijke ter vervanging van iemand die in loondienst is, wordt op zijn eigen fiscale merites beoordeeld. De beoordeling of er geen dienstbetrekking aanwezig is staat los van het gegeven of het gaat om tijdelijke, structurele of variabele werkzaamheden. Indien een invaller hetzelfde werk doet op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden als degene in loondienst die wordt vervangen, dan is er sprake van een dienstbetrekking. Onder de VAR was dat zo en dat is ook onder de Wet DBA het geval. Als de invaller hetzelfde werk doet, maar de voorwaarden en omstandigheden verschillen ten opzichte van degene die in dienstbetrekking werkte, dan kan de invaller wel degelijk buiten dienstbetrekking werken.
Zo ja, waarom hanteert de Belastingdienst dit standpunt? Waarom kunnen opdrachtgevers geen zelfstandigen inhuren voor tijdelijke vervanging van een werknemer?
Zie antwoord vraag 2.
Is het op grond van wet- en regelgeving mogelijk dat opdrachtgevers zelfstandigen inhuren voor werkzaamheden die ook in loondienst worden uitgevoerd, bijvoorbeeld als tijdelijke vervanging van een werknemer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid de Belastingdienst de instructie te geven dat zij het feit dat het betreffende werk ook in loondienst wordt gedaan, niet als criterium hanteert bij de beoordeling van een arbeidsrelatie?
Zie antwoord vraag 2.
Rookruimtes in de horeca |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht waarin vermeld wordt dat het aantal rookruimtes in cafés en discotheken is gestegen tot 25%?1 Deelt u de mening dat deze ontwikkeling haaks staat op het bereiken van gezondheidswinst? Hoe ziet u deze ontwikkeling in het licht van de ook door u gewenste nieuwe sociale norm van «niet-roken»?
Ja, ik ken het bericht. Met de brief aan uw Kamer d.d. 1 april 2016 (Kamerstuk 32 011, nr. 49) heb ik u o.a. geïnformeerd over de onderzoeksresultaten van Onderzoeks- en adviesbureau Intraval over de naleving van het rookverbod. Deze geven een positief beeld van de afwezigheid van rokers in de horeca over de periode 2009 tot en met 2015. Niet-roken in de horeca wordt steeds meer de norm en dat is een goed teken. Het rookverbod houdt in dat iedere horeca-inrichting rookvrij moet zijn. Dat is de hoofdregel. In de horeca-inrichting mag echter wel een rookruimte worden gecreëerd.
Een rookruimte biedt de roker de gelegenheid toch af en toe te roken zonder dat hij hiermee anderen hinder of overlast bezorgt. Daar komt bij dat het hebben van een rookruimte de naleving van het rookverbod in de horeca vergroot. Dit heeft tot effect dat steeds meer horeca-inrichtingen rookvrij toegankelijk zijn voor het publiek. Rookruimtes zie ik als een instrument om draagvlak voor de rookvrije horeca te creëren en om de (verslaafde) roker een alternatief te bieden.
De toename van het aantal rookruimtes kan meerdere redenen hebben, zoals vanwege een deur- of terrasbeleid. Het betekent niet zonder meer dat het aantal rokers toeneemt. Integendeel, het aantal rokers in Nederland neemt af. Dit neemt niet weg dat ik de aanwezigheid van rookruimtes blijf monitoren, want uiteindelijk is er voor rookruimtes geen plek in een rookvrije samenleving.
Hoe verklaart u dat het aantal rookruimtes in cafés en discotheken in enkele jaren (2009–2015) is gestegen van 10% naar 25%?
Zie antwoord vraag 1.
Wat bent u voornemens te doen om het percentage rookruimtes omlaag te brengen, aangezien u in de brief over de laatste handhavingscijfers aangeeft dat u zich zorgen maakt over de significante groei van rookruimtes?2
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de rookruimtes bij Holland Casino?3 Bent u nog altijd van mening dat de thans door de Nederlandse Voedsel – en Warenautoriteit (NVWA) gehanteerde norm, dat het aanbod in rookruimtes niet aantrekkelijker mag zijn dan in het niet-rokersgedeelte, volstaat in het licht van de forse groei van het aantal rookruimtes?
De door de NVWA gehanteerde norm, dat het aanbod in rookruimtes niet aantrekkelijker mag zijn dan in het niet-rokersgedeelte, volstaat naar mijn mening. Het is nooit de bedoeling van de wetgever geweest dat rookruimtes rookcafés worden, of als «kroeg in de kroeg» functioneren. Het rookverbod houdt nu juist in dat iedere horeca-inrichting rookvrij moet zijn. Alleen een rookruimte is toegestaan.
Aan deze uitzondering op het rookverbod is in de wetgeving echter wel een aantal eisen gesteld. Zo mag in de horeca de bezoeker er een consumptie mee naar binnen nemen. Daarentegen mag het personeel deze ruimte niet betreden in het kader van het uitoefenen van de normale horecawerkzaamheden, zoals het bedienen van klanten of het ophalen van glazen, terwijl deze ruimte als rookruimte wordt gebruikt. Verder moet een rookruimte goed afsluitbaar zijn, zodat er geen rookoverlast plaatsvindt naar andere ruimtes.
Het inrichten van een horeca-inrichting bestaande uit één grote rookruimte is daarom niet toegestaan.
Gezien het feit dat elke ondernemer een rookruimte mag inrichten, mits hij voldoet aan de geldende regels, is er geen sprake van oneigenlijke concurrentie. Bovendien heeft de wetgever geen minimum- of maximumeisen gesteld aan de omvang van een rookruimte.
Nu in de volledige horeca het rookverbod is ingevoerd en ik tal van andere maatregelen neem om het roken te ontmoedigen, wil ik eerst de effecten daarvan afwachten alvorens nieuwe regels voor rookruimtes vast te stellen.
Deelt u de mening dat het nooit de bedoeling van de wetgever is geweest dat rookruimtes rookcafés worden, of als «kroeg in de kroeg» functioneren? Kunt u zich voorstellen dat er vanuit de horecabranche kritiek is op het toestaan van rookruimtes, aangezien niet elke ondernemer hiervoor de mogelijkheden heeft en er aldus oneigenlijke concurrentie ontstaat?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich uw toezegging tijdens het debat over de wijziging van de Tabakswet om met de horecabranche in gesprek te gaan over de aanwezigheid en inrichting van rookruimtes?4 Kunt u aangeven hoe dit gesprek verlopen is?
Ja. Ik heb in januari van dit jaar overleg gevoerd met de horecabranche en mijn zorgen geuit over de groei van rookruimtes in relatie tot het bereiken van gezondheidswinst. De horecabranche ziet rookruimtes als een service voor de verstokte roker. Ik heb aangegeven de ontwikkeling scherp te blijven volgen.
Deelt u de mening dat het steeds moeilijker zal worden om de horeca volledig rookvrij te maken als in steeds meer gelegenheden rookruimtes worden ingericht, aangezien ondernemers van de rookruimtes een business model maken en hun investering zullen willen terugverdienen?
Het is niet verplicht om een rookruimte in te richten. Ondernemers die een rookruimte inrichten doen dit op eigen initiatief en aanvaarden het risico dat de regels kunnen veranderen waardoor ze hun bedrijfsvoering moeten aanpassen.
Bent u bereid om het Besluit uitvoering Tabakswet zodanig te wijzigen dat in bestaande rookruimtes alleen gerookt wordt? Bent u bereid maatregelen te nemen waardoor er met ingang van 2017 geen nieuwe rookruimtes meer worden toegestaan?
Zie antwoord vraag 4.
Slimme meters en dynamische leveringstarieven |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
![]() |
Bent u het eens met de stelling dat dynamische leveringstarieven van meerwaarde zijn voor de consument door het grotere aanbod aan energieleveringscontracten, de kansen voor energiebesparing en de betere benutting van decentraal opgewekte duurzame energie?
Ik onderschrijf het belang van de vrijheid van de consument om te kunnen kiezen voor een contract bij een leverancier dat hem het beste past. Het gaat er daarbij om dat het energiecontract aansluit bij de wensen van de consument. Een zo groot mogelijk aanbod is geen doel op zich. Dit kan zelfs nadelig werken, omdat de consument hierdoor het overzicht kan verliezen of de vele verschillende contracten moeilijk met elkaar kan vergelijken. Het is voor aanbieders de uitdaging de juiste balans te vinden tussen producten op maat en overzichtelijkheid. De huidige praktijk van de geliberaliseerde energiemarkt wijst uit dat er voor consumenten een breed aanbod aan energieproducten beschikbaar is. Het huidige aanbod zal op termijn naar verwachting uitgebreid worden met contracten met dynamische leveringstarieven of andere prikkels voor consumenten om flexibeler met energieverbruik om te gaan.
Een relatie tussen dynamische tarieven en kansen voor energiebesparing zie ik niet. Dynamische tarieven kunnen wel zorgen voor verschuiving van energiegebruik in de tijd, bijvoorbeeld het laden van de elektrische auto op het moment dat de elektriciteitsprijs laag is. Een lage elektriciteitsprijs kan veroorzaakt worden door een groot aanbod van energie bij een relatief lage vraag, bijvoorbeeld wanneer het ’s nachts hard waait en er veel windenergie wordt opgewekt. In die zin kunnen dynamische tarieven bijdragen aan een betere benutting van duurzame energie die centraal of decentraal is opgewekt.
Kunt u een overzicht geven van het aantal aangeboden en geplaatste slimme meters tot op heden?
Hieronder is het aantal aangeboden en geplaatste slimme meters te zien tot en met het eerste kwartaal van 2016.
Aangeboden slimme meters
Geplaatste slimme meters
Kleinschalige uitrol (t/m 2012)
n.v.t.1
1.213.028
Grootschalige uitrol (t/m Q1 2016)
1.019.453
873.104
Tijdens de kleinschalige uitrol van de slimme meter zijn er alleen meters geplaatst op eigen verzoek van de consument, bij nieuwbouw, renovatie en reguliere vervanging.
Dat niet alle aanbiedingen van slimme meters leiden tot daadwerkelijke plaatsing komt onder andere door de weigering van de meter door consumenten, mensen die herhaaldelijk niet thuis zijn en technische redenen.
Zijn er slimme meters geplaatst die niet beschikken over de zogenaamde P1-poort? Zo ja, om hoeveel meters gaat het en bent u voornemens om ervoor te zorgen dat deze meters indien dat mogelijk is een P1-poort krijgen?
Ja, er zijn voor 2012 circa 94.000 slimme meters geplaatst die niet voorzien zijn van een zogenaamde P1-poort. Wanneer een klant een slimme meter met een P1-poort wenst, kan de meter op zijn verzoek worden vervangen.
Kunt u aangeven welke aanpassingen van ICT-systemen nodig zijn voor dynamische leveringstarieven zoals u aangeeft in uw brief van 4 maart 20161?
Zoals in mijn brief van 4 maart jl. is aangegeven, zullen de ICT-systemen van leveranciers en programmaverantwoordelijken aangepast moeten worden. De ICT-systemen moeten mogelijk maken dat verbruik op kwartierwaarden kan worden toegewezen op individuele meters (allocatie). Ook moeten de ICT-systemen van de regionale netbeheerders voor het verrekenen van het verschil tussen het daadwerkelijke verbruik en het ingeschatte verbruik (reconciliatie) geschikt worden gemaakt voor een landelijk centraal ICT-systeem.
De programmaverantwoordelijken kopen energie in op de groothandelsmarkt voor de energieleveranciers (vaak zijn beide rollen in de organisatie van de leverancier belegd). In het huidige systeem wordt de energie ingekocht op basis van verschillende verbruiksprofielen voor consumenten. Dit betreft een profiel met het geschatte verbruik voor de verschillende momenten van de dag. Er is nu nog geen directe koppeling tussen de groothandelsmarkt en de energieverkoop aan consumenten op basis van kwartierwaarden. Wanneer een leverancier nu een contract op kwartierwaarden aanbiedt, ziet de leverancier de effecten van dynamische facturatie niet terug in zijn inkoop. Er zal dus een verschil ontstaan tussen de inkoop op basis van een profiel en de facturering aan de consument op basis van de kwartierwaarden op de beurs. Om dit systeem wel sluitend te maken zullen de netbeheerders de systemen moeten aanpassen, zodat het verbruik op kwartierwaarden toegewezen kan worden aan individuele meters. Daarnaast zullen de programmaverantwoordelijken hun inkoopprocessen moeten aanpassen (van inkoop op basis van profielen naar inkoop op basis van kwartierwaarden). De energieleverancier moet onder andere zijn facturatieprocessen aanpassen, waaronder de voorschotbepaling en tariefstelling, inclusief bijbehorende output (energienota en tariefoverzichten).
Kunt u inzichtelijk maken wanneer deze aanpassingen bij leveranciers, programmaverantwoordelijken en netbeheerders gereed zijn en welke investeringen hiermee gemoeid zijn?
Zoals in mijn brief van 4 maart jl. is aangegeven, is voor het aanpassen van de ICT-systemen het volgende tijdpad voorzien:
2016–2017
Ontwerpfase voor aanpassingen ICT-systemen voor allocatie en reconciliatie
2017
Dynamische leveringstarieven op kleine schaal om ervaring op te doen
2018
Implementatiefase voor processen voor allocatie en reconciliatie
2019
Op grote schaal aanbieden van dynamische leveringstarieven mogelijk
De netbeheerders hebben het ICT-traject gezamenlijk opgepakt en bouwen aan een centraal landelijk systeem. De leveranciers zijn bij dit traject aangesloten. De investering van een landelijk systeem wordt door de netbeheerders geschat op enkele tonnen euro’s. Sectorbreed (incl. leveranciers en programmaverantwoordelijken) betreft het naar verwachting een miljoenenproject. De leveranciers, vertegenwoordigd in Energie Nederland, geven aan geen beeld van de investeringscijfers beschikbaar te hebben. De hoogte van de investeringen zal afhangen van de aansluiting van het landelijke systeem op de systemen van de verschillende leveranciers en de flexibiliteit / beperkingen van die verschillende systemen.
Ziet u ook mogelijkheden om nu al leveranciers of retailers ertoe aan te zetten om via de P1-poort van de slimme meter dynamische tarieven aan te bieden gezien leverancier en eindgebruiker bij gebruik van deze poort aangepaste leveringsvoorwaarden kunnen overeenkomen, waarbij controle achteraf wordt gedaan met de P4-poort? Zo nee, waarom niet?
Het ligt niet voor de hand om nu al dynamische leveringstarieven aan te bieden via de P1-poort, aangezien ook in dit geval het inkoopproces van energie aangepast moet worden (zie het antwoord op vraag 5). Daarnaast zal de leverancier, om gebruik te maken van de data van de P1-poort, moeten investeren in aanvullende hardware en communicatiekanalen om de P1-poort op de meter uit te kunnen lezen. Voor een controle op de betrouwbaarheid van de gegevens uit de P1-poort zal er altijd een controle plaats moeten vinden met de meetdata uit de P4-poort. Het is daarmee veel (kosten)efficiënter om direct de data uit de P4-poort te gebruiken voor dynamische leveringstarieven. Daarnaast kunnen op de P1-poort ook aanbieders van energieverbruiksmanagers actief zijn. In dat geval is er voor de leverancier geen mogelijkheid meer om ook via die poort te communiceren. Ik zie dan ook geen aanleiding om in te grijpen in de markt en leveranciers of retailers ertoe aan te zetten om via de P1-poort van de slimme meter dynamische tarieven aan te bieden.
Kunt u verduidelijken waarom er geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid via de P1- poort?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid, nu het sinds januari dit jaar mogelijk is om te werken met dynamische leveringstarieven, u er nu voor in te spannen dat contracten met dynamische leveringstarieven, gebruik makend van de P1-poort, door middel van pilots met aanbieders van leveringscontracten op de markt komen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze wordt de kwaliteit van de meetdata die worden doorgegeven met de slimme meters bijgehouden en gemonitord?
De kwaliteit van de meetdata uit de P4-poort wordt gemonitord op basis van «Key Performance Indicators» en maandelijks gerapporteerd door de netbeheerders in NEDU. NEDU is het platform voor Nederlandse EnergieData Uitwisseling, waarin onder andere de netbeheerders en leveranciers vertegenwoordigd zijn. Voor de kwaliteit van de (interval)meterstanden zijn de regionale netbeheerders verantwoordelijk.
Zou u de rol van netbeheerders kunnen schetsen bij de tarifering van dynamische leveringstarieven?
De netbeheerders hebben geen rol bij de tarifering van dynamische leveringstarieven, aangezien zij de meetdata kosteloos aan de leveranciers moeten verstrekken. De leveranciers zijn verantwoordelijk voor het aanbieden van hun elektriciteit en gas en het bepalen van de hoogte van (dynamische) leveringstarieven. De ACM houdt hier toezicht op. Het is de leverancier die de prijssignalen vanuit de groothandelsmarkt doorgeeft aan zijn klant.
Q-koorts |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag over Q-koorts1 en de giga-geitenstal die in Rossum mag komen?2
Ja.
Klopt het dat de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) naar de plannen voor de megastal voor geiten in Rossum heeft gekeken en heeft aangegeven dat een kleine afwijking in de bedrijfsvoering grote gevolgen kan hebben? Wat valt er onder «kleine afwijkingen»? Hoe groot is de kans op «kleine afwijkingen»? Hoe vaak komen soortgelijke «kleine afwijkingen» voor bij andere geitenstallen? Kunt u uw reactie op deze gok met de volksgezondheid geven?
Ja, de GGD Gelderland-Zuid heeft naar de plannen gekeken en heeft een positief advies gegeven aan de gemeente voorafgaand aan de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan voor deze locatie.
De GGD concludeert in haar advies dat bij de voorgenomen activiteiten gezondheidskundig geen onacceptabele situaties te verwachten zijn in de directe omgeving van het bedrijf.
Daarnaast is de GGD van mening dat «slechte of onjuiste bedrijfsvoering of afwijking van reglementen» kunnen leiden tot ongewenste situaties. Vanuit gezondheidskundig oogpunt adviseert de GGD daarom met klem de voorgenomen en aanbevolen maatregelen ter voorkoming van emissie van fijnstof te optimaliseren en te handhaven. De GGD geeft daarbij aan dat alleen dan het bedrijf minimaal zal bijdragen aan gezondheidsbelasting van de omgeving. Voor de milieumaatregelen is de gemeente verantwoordelijk in zijn hoedanigheid van bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning.
Deelt u de mening dat, mede met de tientallen doden en honderden chronisch zieken door de vorige uitbraak van Q-koorts in het geheugen, het risico van deze stal niet genomen mag worden gezien de grote risico’s die aan Q-koorts kleven?
Naar aanleiding van de Q-koorts uitbraak in Nederland zijn maatregelen getroffen. Het beleid is er op gericht te zorgen dat er zo min mogelijk Q-koortsbesmettingen optreden. Ik ben van mening dat met de maatregelen, waaronder vaccinatie, er geen verhoogd risico is voor de omwonenden op Q-koorts.
Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 2 is de gemeente verantwoordelijk voor de wijziging van het bestemmingsplan.
Hoe staat het voornemen van de ondernemer om de dieren buiten te laten lopen terwijl dit wordt afgeraden door de GGD tegenover het feit dat er zelfs geen kleine afwijkingen in de bedrijfsvoering mogen zijn? Betekent dit dat de omgeving een onaanvaardbaar risico loopt? Zo ja, welke stappen worden ondernomen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De GGD Gelderland-Zuid stelt in haar advies dat zij, om de verspreiding van micro-organismen te beperken door emissie van fijnstof, de voorkeur geeft aan binnenhuisvesting boven vrije uitloop. Zij stellen dat, omdat in het onderliggende stalontwerp sprake is van uitloopmogelijkheden, extra (hygiëne)maatregelen genomen moeten worden tegen verspreiding van mest en stof en dat bevoegd gezag dit moet monitoren en handhaven.
Met betrekking tot Q-koorts moeten veehouderijen met melkgeiten zich aan specifieke regels houden. Er gelden regels voor onder andere (de afvoer van) mest, vaccinatie en administratie. Deze regels zijn mede ingegeven om de volksgezondheid te beschermen en dienen in acht te worden genomen.
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt toezicht op naleving van deze regels. De gemeente is bevoegd gezag voor de te nemen maatregelen op het gebied van fijnstof.
In hoeverre zijn de zorgen en bezwaren van de omwonenden, de GGD en maatschappelijke organisaties meegenomen bij de besluitvorming omtrent dit bedrijf? Is er serieus naar deze bezwaren gekeken? Zo ja, waarom is besloten de bouw van de stal alsnog doorgang te laten vinden? Zo nee, waarom niet en bent u bereid hier alsnog serieus naar te kijken?
Veel gemeenten winnen voorafgaand aan een indiening van een wijziging van een bestemmingsplan advies in bij verschillende organisaties, in dit geval ook bij de GGD. Het proces voor wijziging van het bestemmingsplan loopt en er konden zienswijzen worden ingediend. Ook de Milieu Effect Rapportage (MER) wordt daarbij betrokken.
Het bericht 'Chinese muur’ vertoont gat' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «»Chinese muur» vertoont gat»?1
Ja.
Welke regels gelden er met betrekking tot het verrichten van adviesdiensten door accountskantoren aan beursgenoteerde controleklanten?
Artikel 24b van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) regelt de scheiding tussen controle- en adviesdiensten. Op grond van het eerste lid van artikel 24b Wta mogen accountantsorganisaties die wettelijke controles verrichten bij een organisatie van openbaar belang (oob), zoals een beursgenoteerde onderneming, naast controlediensten geen andere werkzaamheden verrichten voor die organisatie en aan die organisatie gelieerde entiteiten waar ook ter wereld. Aan die organisatie gelieerde entiteiten zijn kortweg moeder- of dochtermaatschappijen van de betreffende oob (zie artikel 24b, derde lid, Wta). Aan de organisatie gelieerde entiteiten kunnen zowel in Nederland als in het buitenland gevestigd zijn. In artikel 24b, tweede lid, Wta is bepaald dat een accountantsorganisatie die onderdeel uitmaakt van een netwerk, geen wettelijke controles bij een oob mag verrichten indien:
Hieruit volgt dat buitenlandse accountantsorganisaties van het netwerk waartoe de Nederlandse accountantsorganisatie behoort ook geen adviesdiensten mogen verlenen aan de controlecliënt of aan de Nederlandse netwerkonderdelen van de controlecliënt. Uit het artikel in het FD blijkt ook niet dat daarvan sprake is. Tegelijkertijd volgt uit het voorgaande dat buitenlandse netwerkonderdelen van de accountantsorganisatie wel adviesdiensten mogen verlenen aan buitenlandse moeder- of dochtermaatschappijen van de controlecliënten. Deze situatie wordt niet gedekt door de Nederlandse wetgeving. Indien dit gebeurt, is geen sprake van omzeiling van de Nederlandse wetgeving.
Het bovenstaande laat onverlet dat Nederlandse accountantsorganisaties die controles uitvoeren bij oob’s (zoals beursgenoteerde ondernemingen) wel altijd moeten waarborgen dat zij, ondanks de adviesverlening door haar buitenlandse netwerkonderdelen aan buitenlandse entiteiten die gelieerd zijn aan de controlecliënt, voldoen aan de onafhankelijkheidsregels van de International Ethics Standards Board for Accountants (IESBA). Dit volgt eveneens uit artikel 19 Wta. Dit betekent dat de controlerende accountantsorganisatie altijd dient na te gaan of haar onafhankelijkheid in gevaar komt.
Uit het onderzoek van BreakThrough blijkt dat buitenlandse zusterfirma’s van Nederlandse accountantskantoren advies geven aan controleklanten van het Nederlandse kantoor; wat vindt u hiervan? Acht u dit in strijd met de wet, dan wel in strijd met de geest van de wet? Wordt de wetgeving omzeild?
Zie antwoord vraag 2.
Op accountant.nl2 wordt gesteld dat goed gebruik in de EU is dat lidstaten regelgeving zo opstellen dat deze geen invloed heeft op het buitenland; onderschrijft u deze stelling? Waar is deze stelling op gebaseerd? Is het niet heel gewoon dat regelgeving in het land van de beursnotering werking heeft in het buitenland?
Gelet op de soevereiniteit van staten, kan Nederland geen Nederlandse wetgeving van toepassing laten zijn in een ander land. Voor zover het gaat om de scheiding tussen controle- en advieswerkzaamheden geldt bovendien dat Nederland geen algemeen verbod op adviesdiensten van kracht kan laten worden dat zich richt tot in het buitenland gevestigde ondernemingen of accountantsorganisaties. Dit hangt ook samen met de afspraken die daar in Europese verband over zijn gemaakt in Verordening 537/2014 van het Europees parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang (de verordening). Deze verordening treedt op 17 juni 2016 in werking en heeft rechtstreekse werking.
Artikel 5 van deze verordening bevat een niet-limitatieve lijst met diensten die accountantsorganisaties of netwerkonderdelen daarvan niet mogen verlenen aan oob’s en daaraan gelieerde entiteiten, indien een accountantsorganisatie verantwoordelijk is voor de wettelijke controle van een oob. Op grond van artikel 5, tweede lid, van de verordening mogen lidstaten aanvullend andere diensten verbieden dan de in de verordening genoemde diensten, teneinde de onafhankelijkheid van accountantsorganisaties verder te versterken. In het wetsvoorstel ter implementatie van richtlijn nr. 2014/56/EU van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen (PbEU 2014, L 158) en de verordening wordt voorgesteld van deze lidstaatoptie gebruik te maken door het huidige artikel 24b Wta materieel zoals hiervoor toegelicht te handhaven. Indien een lidstaat, zoals Nederland, kiest voor een nog strenger regime, dan heeft die keuze alleen effect op de accountantsorganisaties binnen de jurisdictie van de betreffende lidstaat.
In de Verenigde Staten kent men geen algeheel verbod op de samenloop van controle- en adviesdiensten, zoals we dat in Nederland kennen en zijn specifieke diensten verboden (vergelijkbaar met de lijst van verboden «niet-controlediensten» uit de verordening). Daarnaast dient ten aanzien van overige adviesdiensten op basis van de feiten en omstandigheden te worden beoordeeld of deze zijn geoorloofd. De regels van de SEC werken in zeker zin indirect door in andere landen. Het is daarbij echter niet zo dat de SEC netwerkonderdelen van accountantsorganisaties kan aanspreken die op zichzelf geen activiteiten uitoefenen voor beursgenoteerde ondernemingen in de VS. Mijn beeld is dat men de eisen «afdwingt» bij (het netwerkonderdeel van) de accountantsorganisatie dat activiteiten ontplooit voor de beursgenoteerde onderneming in de VS. Die accountantsorganisatie dient er vervolgens voor te zorgen dat ook andere netwerkonderdelen de regels van de SEC in acht nemen (en eventueel verboden/niet toelaatbare werkzaamheden neerleggen).
Welke regels worden in de Verenigde Staten gehanteerd met betrekking tot adviesdiensten door accountantskantoren aan beursgenoteerde controleklanten? Klopt het dat de regels van de Securities and Exchange Commission (SEC) op dit punt wel wereldwijde werking kennen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de wetgeving op dit punt te heroverwegen, zodat de onafhankelijkheid van accountants gegarandeerd wordt?
Met de inwerkingtreding van voornoemde verordening met ingang van 17 juni 2016 zullen aanvullende regels van toepassing worden voor buitenlandse netwerkonderdelen van accountantsorganisaties die adviesdiensten verlenen. Voor zover het gaat om werkzaamheden die buitenlandse netwerkonderdelen van de Nederlandse accountantsorganisatie verrichten voor gelieerde entiteiten van de oob gevestigd in een andere lidstaat, komen deze werkzaamheden onder het verbod van artikel 5, eerste lid, van de verordening te vallen. Dit betekent dat in de Europese Unie gevestigde netwerkonderdelen van de Nederlandse accountantsorganisatie geen verboden niet-controlediensten meer mogen verlenen aan in de Europese Unie gevestigde ondernemingen die gelieerd zijn aan de in Nederland gevestigde oob.
Gelet op het voorgaande is de onafhankelijkheid van de controlerend accountant in verschillende scenario’s naar mijn oordeel in voldoende mate gewaarborgd.
Het TV-programma ‘Geer en Goor zoeken een hobby’ waarin de minister-president oproept iets voor eenzame ouderen te doen |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het TV-programma «Geer en Goor zoeken een hobby»?1
Ja.
Schaamt u zich niet kapot dat u, als Minister-President van Nederland, een verzoek doet om iets te doen voor eenzame ouderen, terwijl door uw eigen beleid de ouderenzorg helemaal kapotbezuinigd is?
Om het Nederlandse zorgstelsel betaalbaar te houden en tegelijkertijd de kwaliteit van de zorg te waarborgen zijn beleidswijzigingen doorgevoerd, waarmee uw Kamer heeft ingestemd. U legt ten onrechte een verband met de aanpak van eenzaamheid, waarvoor (meer) zorg namelijk niet primair de oplossing biedt. Het huidige stelsel van zorg en ondersteuning waarborgt dat professionele zorg wordt geboden aan iedereen die dat nodig heeft. Daarbij wordt zo goed mogelijk aangesloten bij wat in de specifieke situatie nodig is, waaronder bijvoorbeeld de wens van velen om zo lang mogelijk in de eigen vertrouwde omgeving te blijven wonen. Daarbij wordt ook gekeken naar wat betrokkene zelf (nog) kan doen en of er mensen in zijn omgeving zijn die een bijdrage kunnen en willen leveren aan het ondersteunen van betrokkene, zoals een mantelzorger of vrijwilliger. Het programma «Geer en Goor zoeken een hobby» geeft velen een stimulans om meer naar elkaar om te zien. Bijvoorbeeld door zich aan te melden als vrijwilliger voor het Ouderenfonds. De Minister-President heeft om die reden zijn medewerking aan de eerste uitzending verleend.
Bent u bekend met het feit dat uw eigen partij, de VVD, niet alleen het budget voor de huishoudelijke hulp wil halveren maar helemaal wil schrappen en ouderen daardoor alleen maar méér vereenzamen, vervuilen en verpieteren?
Eenzaamheid bij ouderen is een serieus probleem. Of zij nu in een instelling verblijven, waar eenzaamheid ook voorkomt, of thuis in hun vertrouwde omgeving. Deze gevoelens van eenzaamheid kunnen voor sommige mensen zeer intens zijn. Opname in een verzorgingshuis of extra zorg thuis is echter geen oplossing voor eenzaamheid. De hervorming in de langdurige zorg, die zorg en ondersteuning dichterbij de mensen heeft georganiseerd, vergroot de mogelijkheden om eenzaamheid tijdig te signaleren en actie te ondernemen. Het bezoek van een betaalde professional, zoals een huishoudelijke hulp of thuiszorgmedewerker, moet niet het hoogtepunt van de dag of week zijn. Belangrijker is een samenleving waarin we weer meer naar elkaar omkijken. Het programma «Geer en Goor zoeken een hobby» roept daar onder andere toe op.
Bent u bereid de verzorgingshuizen te heropenen zodat beginnend dementerende hoogbejaarden niet meer eenzaam en alleen thuis hoeven te blijven wonen? Zo nee, waarom niet? Wat zegt dit over uw oproep?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de bezuiniging op de huishoudelijke hulp terug te draaien zodat hoogbejaarden niet eenzaam en alleen hoeven te verpieteren? Zo nee, waarom niet? Wat zegt dit over uw oproep?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u echt bereid iets voor eenzame ouderen te doen? Zo ja, wat gaat u doen?
Meer dan een miljoen Nederlanders voelt zich erg eenzaam en sommige van hen lijden hier zwaar onder en voelen zich dagelijks somber. Een betrokken samenleving, waarin mensen meer naar elkaar omkijken, helpt om eenzaamheid te voorkomen en het terug te dringen.
Bij brief van 16 juli 2014 is uw Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 29 538, nr. 155) over de impuls die gericht is op het voorkomen en terugdringen van eenzaamheid. Een essentieel onderdeel van het actieplan «intensiveren en verankeren aanpak eenzaamheid», dat duurt tot en met 2016, is om lokaal iedereen die is betrokken bij het aanpakken van eenzaamheid goed samen te laten werken. Gemeenten, professionele zorg- en welzijnsorganisaties, vrijwilligersorganisaties, bedrijven en kennisinstituten doen al veel op het gebied van eenzaamheid, maar er is meer aandacht nodig om eenzaamheid tijdig te herkennen en de juiste interventies in te zetten. In 20 koplopergemeenten is gewerkt aan het goed organiseren van die lokale infrastructuur. Hun ervaringen en lessen worden gedeeld op 22 september 2016, tijdens de week tegen eenzaamheid, zodat ook elders een betere integrale aanpak gevoerd kan worden. Het actieplan biedt ook handvatten voor de zorgprofessional om eenzaamheid tijdig te herkennen en daar op de juiste wijze mee om te gaan (zorgtegeneenzaamheid.nl). Daarnaast draagt het programma Waardig&Trots bij aan het helpen voorkomen en terugdringen van eenzaamheid binnen verpleeghuizen.
Onderhoud van de A59 |
|
Martijn van Helvert (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat bij een gedeelte van de A59 ter hoogte van Rosmalen bij groot onderhoud in 2017 het huidige asfalt door slechts 1-laags Zeer Open Asfalt Beton (ZOAB) wordt vervangen?
Ja, het betreft onderhoud tussen hectometerpalen km 140.900 en km 149.050.
Klopt het bericht dat elders bij groot onderhoud aan rijkswegen over gegaan wordt (of is) naar het gangbare 2-laags ZOAB (of zelfs nóg stiller asfalt)? Zo ja, kunt u dat verschil van aanpak duiden?
Tweelaags ZOAB is bij groot onderhoud niet gangbaar. Er is op basis van de geldende wet- en regelgeving alleen aanleiding om bij groot onderhoud ZOAB te vervangen door tweelaags ZOAB indien ruim voor het einde van de levensduur van de nieuwe verharding een overschrijding van de geluidproductieplafonds wordt voorzien. In geval van een overschrijding zal immers deze nieuwe verharding vervangen dienen te worden door een mengsel met een grotere geluidreductie. In de situatie van de A59-oost (Rosmalen) is op grond van de rekenresultaten ten behoeve van het nalevingsverslag GeluidProductieplafonds 2014 voorlopig geen overschrijding van het geluidsproductieplafond te verwachten.
Speelt hierbij het onderhoudscontract met de betrokken aannemer een rol? Zo ja, is er dan sprake van een omissie in het onderhoudscontract aangezien onderhoud dan op een lager niveau plaats vindt dan wat gebruikelijk is?
De aannemer en de provincie – met wie de overeenkomst is gesloten – zijn verplicht zich te houden aan de afspraken met het Rijk. De keuze voor enkellaags ZOAB is, zoals geduid in antwoord 2, conform de geldende afspraken. Er is op dit punt dan ook geen sprake van een omissie in het contract.
Als u meent dat het onderhoudscontract geen tekortkomingen kent, hoe moet dan de verschillende aanpak van weggedeelten uitgelegd worden aan de inwoners van Rosmalen?
Het onderhoud op de A59 wordt verricht conform het contract. Dit contract is gebaseerd op de geldende wet- en regelgeving, zoals die overal in het land wordt toegepast. In het antwoord op vraag 2 is dit nader toegelicht.
Kunt u aangeven wanneer het ouderhoudscontract gesloten is en tot wanneer het geldend is?
Het onderhoudscontract loopt van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2020.
Kunt u aangeven wat de geluidseffecten voor omwonenden zijn bij de toepassing van 1- dan wel 2-laags ZOAB?
Het staat vast dat met tweelaags ZOAB een geluidreductie wordt bereikt ten opzichte van enkellaags ZOAB. Het gaat gemiddeld om een reductie van circa –1,5dB. De exacte geluidseffecten verschillen per locatie omdat deze altijd afhankelijk zijn van de snelheid van het verkeer en de samenstelling van het verkeer (verhouding vrachtverkeer versus personenauto’s). Omdat geen sprake is van een (dreigende) overschrijding van geluidsproductieplafond zijn voor deze locatie geen exacte berekeningen beschikbaar.
Bent u bereid om in overleg te treden met de betrokken gemeente(n) en provincie om te bezien of een passende oplossing gevonden kan worden waarbij ook op dat weggedeelte 2-laags ZOAB wordt aangelegd in 2017?
Rijkswaterstaat heeft overleg gevoerd met de Provincie en met de gemeente, waarin ook de vragen van de bewoners met betrekking tot geluidsoverlast op tafel zijn gekomen. In die overleggen heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat het aanleggen van tweelaags ZOAB bovenwettelijk is en zich te houden aan de geldende wet-en-regelgeving. Dat betekent voor het onderhoud op het betreffende traject geen tweelaags ZOAB.
De trage afhandeling van klachtbrieven door het ministerie van Defensie |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Waarom zijn er geen maatregelen genomen om de klachtbehandeling bij uw ministerie te versnellen en het uitkeren van tonnen aan schadevergoeding te voorkomen?1
In uw vraag verwijst u naar een artikel in het Algemeen Dagblad van 22 april jl. In dit artikel staat dat Defensie in 2015 meer dan € 313.000 heeft uitgegeven aan schadevergoedingen. Het betreft echter het totaalbedrag aan dwangsommen dat is uitgekeerd aan medewerkers van Defensie. Een dwangsom is de vergoeding waarop medewerkers in bepaalde gevallen recht hebben als Defensie te laat een besluit neemt op een aanvraag (primaire besluiten) of een bezwaarschrift (besluiten op bezwaar).
Defensie doet wat zij kan om binnen de wettelijke termijn besluiten te nemen. Soms is het overschrijden van de beslistermijn echter onvermijdelijk. Eind 2014 en in 2015 werd Defensie geconfronteerd met een aantal rechterlijke uitspraken over de rechtspositie van defensiemedewerkers. Een voorbeeld is de uitspraak waardoor bij de vergoeding van huisvesting en voeding niet langer onderscheid mag worden gemaakt tussen het wel of niet voeren van een eigen huishouding. Dat heeft geleid tot een piek in het aantal aanvragen. De uitspraken zijn bovendien complex en hebben grote financiële gevolgen (van vele miljoenen) voor Defensie. Voor het uitwerken van een oplossing betrekt Defensie meerdere deskundige partijen (intern en extern). Dat kost tijd, ook omdat zorgvuldigheid is geboden. Daardoor hebben medewerkers langer dan gebruikelijk op afhandeling moeten wachten en is het aantal uitgekeerde dwangsommen hoger dan in voorgaande jaren.
Kunt u per jaar aangeven hoeveel klachten er de afgelopen vijf jaar zijn binnengekomen, hoeveel daarvan per jaar te laat zijn beantwoord en hoeveel schadevergoeding daarom per jaar is uitgekeerd?
Onderstaande tabel bevat een overzicht van het aantal uitgekeerde dwangsommen per jaar voor alle besluiten, dus zowel primaire besluiten als besluiten op bezwaar.
Jaar
Aantal dwangsommen
Totaal uitgekeerd (€)
2011
275
€ 204.807,–
2012
215
€ 208.140,–
2013
132
€ 115.090,–
2014
148
€ 121.388,–
2015
362
€ 317.690,–
In 2011 werd het gros van de dwangsommen nog uitgekeerd als gevolg van vertraging in besluiten op bezwaarschriften. Dat is teruggedrongen. In 2015 werd het merendeel van de dwangsommen uitgekeerd als gevolg van vertraging in de primaire besluiten op aanvragen. In onderstaande tabel staat een specificatie van het aantal ingediende bezwaarschriften en het aantal daarmee samenhangende uitgekeerde dwangsommen, inclusief de daarmee gemoeide totaalbedragen. De bedragen in onderstaande tabel maken reeds deel uit van de totaalbedragen in de voorgaande tabel.
Jaar
Aantal ingediende bezwaarschriften
Aantal uitgekeerde dwangsommen
Totaal uitgekeerd (€)
2011
2.262
238
€ 176.820,–
2012
1.799
137
€ 135.820,–
2013
2.059
107
€ 95.170,–
2014
1.557
119
€ 95.600,–
2015
1.768
89
€ 56.680,–
Wat gaat u doen om te voorkomen dat in 2016 weer onnodig tonnen worden uitgekeerd vanwege de trage afhandeling van klachtbrieven?
Het is vervelend als medewerkers langer dan gebruikelijk moeten wachten op de afhandeling van een aanvraag of een bezwaarschrift. Zoals gezegd spant Defensie zich in om op tijd te antwoorden en daarmee het aantal uit te keren dwangsommen te beperken. Zorgvuldigheid gaat echter boven snelheid, vooral wanneer principiële vraagstukken met grote (financiële) gevolgen aan de orde zijn die overleg vragen met meerdere parijen, inclusief de bonden.
Deelt u de mening dat het uiterst pijnlijk is dat Defensie onnodig met schadevergoeding strooit, terwijl het de militairen aan basisbehoeften zoals voldoende munitie ontbreekt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de reactie op deze vragen wél tijdig insturen?
Ja.
Het bericht dat steeds meer schadevergoedingen worden uitgekeerd voor het onterecht vastzitten |
|
Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Verdachte vaker in cel»1 en «Voor niets in de cel? Toch 105 euro»?2
Ja.
Wordt voorlopige hechtenis in Nederland in vergelijking met andere Europese landen vaker toegepast of niet?
Nee. Uit een recent in het blad Trema gepubliceerde analyse3 blijkt dat Nederland in Europees verband in de middenmoot bivakkeert als we kijken naar het aantal voorlopig gehechten per 100.000 inwoners (23 per 100.000).
Met name in 2013 en 2014 is de insluiting van verdachten in het kader van de voorlopige hechtenis aanzienlijk gedaald. Vanaf 2013 is het aantal voorlopig gehechten in zaken die dienen in eerste aanleg met bijna een derde verminderd. Het is een tendens die zich bovendien breed voordoet, ongeacht het type verdachte en misdrijf.
Hoe verklaart u de toename van onterechte inverzekeringstelling op het politiebureau? Bent u van plan hierover met het openbaar ministerie in gesprek te gaan?
Uit cijfers van het CBS (CBS/Statline) blijkt dat het aantal door de rechter toegekende schadevergoedingen wegens onterechte hechtenis de afgelopen jaren gestaag is toegenomen. Tegelijkertijd is het gemiddeld toegekend bedrag in de afgelopen tien jaar bijna gehalveerd. Hieruit valt af te leiden dat schadevergoedingen vaker worden toegekend voor korte hechtenissen. In het bij antwoord 2 genoemde artikel wordt op basis van een analyse van het aantal dagen hechtenis waarvoor schadevergoeding is toegekend geconcludeerd dat het hier vooral gaat om de inverzekeringstelling. Een mogelijke verklaring is dat sprake lijkt te zijn van een verruiming van toepassing van inverzekeringstelling naar relatief lichte vergrijpen. Dit valt onder meer af te leiden uit het feit dat bij een dalende criminaliteit het aantal inverzekeringstellingen niet daalt.
Zoals ik heb aangegeven in reactie op mondelinge vragen van het lid Van Tongeren (GroenLinks)4 zal ik de ontwikkeling van het aantal inverzekeringstellingen meenemen in het kader van de evaluatie van de wettelijke regelingen betreffende het recht van verdachten op bijstand van een raadsman bij het politieverhoor. Naar aanleiding van de evaluatie zal ik besluiten welke verdere acties ingezet worden
Klopt het dat het aantal jongeren onder de 21 jaar dat een nacht in een politiecel heeft moeten verblijven de afgelopen jaren is toegenomen? Zo ja, welke oorzaak of oorzaken liggen hieraan ten grondslag? Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Wanneer wordt gekeken naar de beschikbare cijfers blijkt dat de afgelopen jaren over de hele linie sprake is van een aanzienlijke daling van de jeugdcriminaliteit. Parallel hieraan laat het totaal aantal minderjarigen (< 21 jaar) dat in verzekering wordt gesteld over de jaren 2012 – 2014 een dalende tendens zien. Of de stabilisering van dat aantal in 2015 het einde van de tendens betekent, kan pas worden vastgesteld als ook de komende jaren geen verdere daling te zien zou zijn.
De onderstaande tabel (peildatum 4 mei 2016) geeft een overzicht hoeveel minderjarigen (<21 jaar) ’s nachts in verzekering zijn gesteld. Daarbij is gekeken naar het tijdvak van 00:00 tot 6:00u. Het «aantal unieke acties» betekent dat iedere inverzekeringstelling uniek is geteld; als één persoon in een jaar 2 keer in verzekering is gesteld, is dit ook als 2 keer meegeteld.
Jaar
Aantal unieke acties
2012
3.810
2013
3.599
2014
2.983
2015
3.159
2016*
1.058
(* tot 4 mei 2016)
Hoe verhoudt het onterecht vastzetten van personen zich tot de fundamentele uitgangspunten van het strafrecht, namelijk de onschuldpresumptie en het uitgangspunt dat een rechterlijke uitspraak pas mag worden uitgevoerd als deze onherroepelijk is geworden?
Ondanks deze fundamentele uitgangspunten van het strafrecht kan het in het belang van het opsporingsonderzoek noodzakelijk zijn een verdachte in hechtenis te nemen en te ondervragen in verband met mogelijke betrokkenheid bij een strafbaar feit, terwijl na afronding van het strafrechtelijk onderzoek het Openbaar Ministerie of de rechter niet tot strafvervolging of strafoplegging overgaat. Een hechtenis waarvoor later schadevergoeding wordt uitgekeerd is niet per definitie onrechtmatig of onterecht. Hoe dan ook geldt dat voor het preventief vastzetten van verdachten in het kader van de inverzekeringstelling en de eventueel daaropvolgende voorlopige hechtenis moet worden voldaan aan een aantal wettelijke criteria. Zo dient in het geval van inverzekeringstelling sprake te zijn van een verdenking van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en moet er een onderzoeksbelang zijn. In geval van voorlopige hechtenis wordt door de rechter getoetst of voldaan is aan de vereisten van de artikelen 67 en 67a van het Wetboek van Strafvordering.
Bent u bereid met de politie en het openbaar ministerie in gesprek te gaan over mogelijke alternatieven voor de voorlopige hechtenis, zoals het verbinden van voorwaarden aan vrijlating, waaronder het betalen van een borgsom, om zo het risico dat mensen onterecht vastzitten te minimaliseren? Zo ja, op welke termijn bent u dit van plan? Zo nee, waarom niet?
Het toepassen van alternatieven voor voorlopige hechtenis, door middel van het verbinden van voorwaarden aan vrijlating (schorsing van de voorlopige hechtenis), is aan de rechter. Ik zal de mogelijke alternatieven voor voorlopige hechtenis, waaronder het betalen van een borgsom, nog voor de zomer aan de orde stellen in mijn reguliere overleggen met het College van procureurs-generaal en de Raad voor de rechtspraak.
De sloop van krakkemikkige gebouwen |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wie trekt rotte kiezen uit de regio»?1
Ja.
Is het mogelijk dat een perceel na sloop zijn woonbestemming verliest, ook in situaties dat de eigenaar deze bestemming wil behouden en zonder dat hiervoor planschade wordt uitgekeerd? Zo ja, deelt u de mening dat het wenselijk is dat de wetgeving wordt aangepast, zodat een perceel door sloop van verouderde gebouwen niet minder waard wordt?
Sloop leidt er niet toe dat een perceel vanzelf zijn woonbestemming verliest. Wel kan sloop soms aanleiding voor een gemeente zijn de bestemming te wijzigen. Als de gemeente besluit de bestemming te wijzigen, wordt dat via de procedures van de Wet ruimtelijke ordening geregeld. Een gemeente zal een wijziging van het bestemmingsplan pas kunnen doorvoeren na een evenwichtige weging van de betrokken belangen en met de daaraan verbonden procedurele waarborgen voor de eigenaar, zoals zienswijzen en beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Een financiële waarborg voor de eigenaar is de vergoeding voor directe planschade vanwege het verlies van de woonbestemming. Als de woonbestemming er afgehaald wordt, kan volgens de rechtspraak te lang stilzitten ertoe leiden, dat geen planschade uitgekeerd hoeft te worden. Dit geldt alleen als de eigenaar op de hoogte kon zijn van de voorgenomen wijziging en deze een tijd de gelegenheid heeft gehad om de mogelijkheden uit een vorig bestemmingsplan alsnog te benutten. Op basis hiervan zie ik geen aanleiding om de reeds bestaande waarborgen aan te passen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat sloop van krotten wordt uitgesteld omdat de BTW van bouwgrond veel hoger is dan de overdrachtsbelasting die geldt voor de verkoop van grond waarop nog een gebouw staat?2 Bent u daarom bereid de wetgeving aan te passen zodat voor dergelijke terreinen de lagere overdrachtsbelasting geldt?
De Wet op de omzetbelasting 1968, op grond waarvan in Nederland btw wordt geheven, is gebaseerd op een dwingende Europese btw-richtlijn. Op grond van deze richtlijn geldt een vrijstelling van btw voor de levering van een gebouw (tenzij wordt geopteerd voor een btw-belaste levering of sprake is van levering van een gebouw vóór, op of uiterlijk twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming). Indien de btw-vrijstelling van toepassing is, geldt dat ter zake van die verkrijgingen wel overdrachtsbelasting is verschuldigd.
Bouwterreinen zijn uitgezonderd van de btw-vrijstelling en daardoor wel met btw belast. Van de levering van een bouwterrein is ook sprake wanneer een gebouw met bijbehorende grond wordt geleverd, waarbij de leverancier zich jegens de afnemer tot sloop van het gebouw heeft verbonden, en het terrein bestemd is voor bebouwing. Het resultaat van deze transactie is namelijk dat de verkrijger onbebouwde grond, zijnde een bouwterrein verkrijgt. De verkrijging van bouwterreinen die belast zijn met btw, zijn vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Dit laatste is bedoeld om dubbele belasting te voorkomen. Het is op grond van de richtlijn niet toegestaan om deze leveringen toch vrij te stellen van btw. Een aanpassing van de wetgeving waardoor voor dergelijke terreinen de overdrachtsbelasting geldt in plaats van de btw is niet mogelijk.
De oproep van het Turkse consulaat aan Turken in Nederland om beledigingen te melden |
|
Marit Maij (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Turkse consulaat een oproep heeft gedaan aan de Turken in Nederland om beledigingen over Turken, de Turkse staat, de Turkse vlag, het Turkse volk en de Turkse president Erdogan te melden?1
Klopt het dat deze oproep is gedaan en zo ja, wat is daarop uw reactie?
Deelt u de mening dat het Turkse consulaat met deze oproep miskent dat er in Nederland vrijheid van meningsuiting bestaat, en dat daaruit volgt dat burgers er niet van overheidswege toe bewogen dienen te worden om bepaalde opvattingen, kritiek, grappen of beledigingen bij de autoriteiten te melden? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Deelt u de mening dat deze oproep zelfcensuur bevordert? Deelt u tevens de mening dat het onacceptabel is dat Nederlandse Turken en indirect de Turkse media op deze manier door de Turkse overheid worden geïntimideerd om bepaalde kritiek op de Turkse regering niet openlijk meer te uiten? Zo ja, op welke wijze laat u dit aan het Turkse consulaat weten?
Deelt u tevens de mening dat het een taak van een consulaat is om onderdanen te faciliteren, en niet om hen te controleren? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Bent u bereid het Turkse consulaat tevens een aanvullende toelichting aan te bieden op het Nederlandse en Europese grondwettelijke recht op vrijheid van meningsuiting? Zo ja, op welke wijze?
Deelt u de mening dat het voor de emancipatie en integratie van Turkse Nederlanders in ons land niet bevorderlijk is dat «de lange arm» vanuit de Turkse overheid voortdurend probeert deze groep Nederlanders te beïnvloeden? Zo ja, op welke wijze is uw beleid erop gericht om dit tegen te gaan?
Deelt u de mening dat de beperkingen van de persvrijheid in Turkije, met nu zelfs uitwassen richting Nederland, zeer zorgelijk zijn en langzamerhand alle perken te buiten gaan? Op welke wijze bent u bereid dit in Europees en internationaal verband aan de orde te stellen?
Ongevallen op de A2 |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Chaos compleet op A2 door nieuwe ongevallen»?1
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Heeft u ook de indruk dat er de laatste tijd veel ongelukken gebeuren op de A2 waarbij vrachtwagens betrokken zijn?
Bij de beantwoording van uw vragen ben ik uitgegaan van het gedeelte Leenderheide – Kerensheide. Dit op basis van de eerder door u aan mij gestelde Kamervraag (Februari 2015, nr. 83681).
In de afgelopen 5 jaar (2010 t/m 2014) werden op dit stuk snelweg (lengte ca. 65 km) in totaal 1918 ongevallen geregistreerd. Met dit aantal is het risico op een ongeval hier niet groter dan op andere vergelijkbare weggedeelten. Bij 44 van deze 1918 geregistreerde ongevallen is een vrachtwagen betrokken. Hierbij wil ik wel opmerken dat betrokkenheid van een vrachtwagen bij een ongeval niet automatisch betekent dat de vrachtwagen ook de veroorzaker is van het ongeval.
Aan de hand van de ongevallenregistratie over de jaren 2010–2014 (ongevalsgegevens over 2015 zijn nog niet volledig beschikbaar op moment van beantwoording van deze vragen) lijkt er op het traject A2 Leenderheide – Kerensheide een toename te zijn van het aantal geregistreerde ongevallen waarbij een vrachtwagen betrokken is. Ik kan op basis van deze periode en deze cijfers nog geen conclusie trekken of deze toename incidenteel of structureel is.
Jaar
Aantal ongevallen
Aantal ongevallen vrachtwagenbetrokkenheid
2010
2011
2012
2013
2014
329
314
341
492
442
5
6
1
9
23
Worden dergelijke ongelukken geanalyseerd om te bezien wat de oorzaak is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt er dan ook gekeken naar oorzaken als bellen en appen achter het stuur, het niet naleven van rijtijden en chauffeurs die niet gerechtigd zijn om te rijden?
Jaarlijks onderzoekt Rijkswaterstaat alle dodelijke ongevallen op een directe of indirecte aanleiding in de infrastructuur (conform de Europese Richtlijn 2008/96 voor Road Safety Management). Locaties waar meerdere ongevallen gebeuren worden nader onderzocht. De resultaten van deze analyses worden jaarlijks gepubliceerd in het rapport Veilig over Rijkswegen.
De politie registreert ongevallen met ernstige afloop (dodelijk, zwaar letsel) in een Proces Verbaal Aanrijding aan de hand van verkeersaspecten, zoals manoeuvres en plaatselijke omstandigheden. Van ongevallen met lichtere afloop (uitsluitend materiele schade en/of licht letsel) wordt een Kenmerkenmelding gemaakt van locatie en tijdstip waarop dit ongeval plaats vond. Meer details zijn dan niet bekend.
Aspecten zoals afleiding door bellen of appen, het niet naleven van rijtijden en of de chauffeur gerechtigd is om met een vrachtwagen te rijden worden niet standaard in de ongevallenregistratie vastgelegd (dit is afhankelijk van de zwaarte van het ongeval). Voor het verkeersongevallenonderzoek beschikt Rijkswaterstaat alleen over het Proces Verbaal Aanrijding. Hierin wordt, zoals hierboven aangegeven, niet ingegaan op eventuele strafbare feiten zoals overtreding rijtijden of handheld bellen.
Omdat veilig autorijden niet samen gaat met het gebruik van (smart)phones voor social media en andere vormen van berichtenuitwisseling blijf ik weggebruikers attenderen op de eigen verantwoordelijkheid met publiekscampagnes zoals «ONderweg ben ik OFFline».
Kunt u een overzicht geven van de ongelukken die de afgelopen vijf jaar hebben plaatsgevonden op de A2? Wat zijn de oorzaken van die ongelukken?
Zie ook het antwoord op vraag 2.
Van de 1918 geregistreerde ongevallen is bij 1798 ongevallen de toedracht onbekend. Het overgrote deel van deze 1918 ongevallen betreft ongevallen met lichtere afloop (1798 ongevallen). Van lichte ongevallen (alleen materiële schade) is de toedracht veelal niet bekend. De meest voorkomende toedracht bij zwaardere ongevallen is kop/staart-botsing (47 keer) of botsing van een voertuig met een kustwerk of geleiderail (32 keer). De oorzaak hiervan is vaak niet exact bekend, omdat ongevallen immers plaatsvinden als gevolg van een samenloop van verschillende factoren.
Denkt u dat het antwoord op vraag 2 van de eerdere vragen over het bericht «Opnieuw ongeval met vrachtwagens op A73» thans nog het goede antwoord is2?
Ja. De vragen waar u naar verwijst hebben betrekking op de A73 en het ongeval dat daar vorig jaar plaatsvond in een file na een eerder ongeval op de A2. Dit antwoord is nog steeds juist. Het risico op een ongeval is zowel op de betreffende gedeelte A73 als op het gedeelte A2 Leenderheide – Kerensheide niet groter dan het gemiddelde risico op een ongeval op een vergelijkbare weg elders in Nederland.