De wettelijke overtredingen op paardenmarkten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opnieuw veel mis op de paardenmarkt Zuidlaren»1 en het bijbehorende inspectierapport van de Dierenbescherming over de voorjaarsmarkt in Zuidlaren?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies uit het inspectierapport dat, een half jaar na beloften van gemeenten en marktorganisaties om verbeteringen door te voeren, er opnieuw tal van misstanden zijn geconstateerd zoals: pony’s die verkeerd zijn aangebonden, optillen van pony’s aan staarten, het uitdelen van harde tikken met een stok, het te kort aanbinden van paarden, het ontbreken van drinkwater, het onder invloed zijn van handelaren waardoor zij niet in staat waren hun dieren te verzorgen, agressief gedrag van handelaren tegen dierenwelzijnsorganisaties, het staan in modder, het vermijden van dierenartsinspecties door handelaren, de aanwezigheid van paarden met tekenen van verwaarlozing?
Hoe beoordeelt u het Protocol Welzijn Paardenmarkten, dat inmiddels vijf jaar bestaat, in het licht van het niet naleven van wetgeving door handelaren? Erkent u dat de structurele wettelijke overtredingen op paardenmarkten onaanvaardbaar zijn en dat het Protocol Welzijn Paardenmarkten mislukt is? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens met de conclusies uit het inspectierapport dat het welzijn van paarden en pony’s wordt aangetast als zij voor meerdere uren achtereen (soms meer dan 18 uur, exclusief transport) gedwongen worden blootgesteld aan onvoorspelbare en vaak onbekende impulsen als mensengedruis, geurende marktkramen, onverwachte bewegingen of aanrakingen en onrustige soortgenoten om hun heen? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor de paardenmarkten? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens met de conclusies uit het inspectierapport dat het welzijn van paarden niet op een acceptabele wijze gecombineerd kan worden met de economische activiteit van een paardenmarkt? Zo ja, bent u bereid om een verbod in te stellen op het verhandelen van paarden en pony’s op paardenmarkten? Zo nee, waarom niet?
Houders van dieren dienen zich te houden aan de wettelijke regels omtrent het welzijn van de dieren en zullen erop worden aangesproken indien zij nalaten hun dieren te verzorgen zoals dat vereist wordt. Deze verplichting geldt onafhankelijk van de vraag of de dieren verhandeld worden en onafhankelijk van de locatie waar de dieren verblijven. Om die reden ben ik niet voornemens om een verbod in te stellen. Wel streef ik ernaar om, zoals ook al aangegeven in de kamerbrief van 25 april 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2404), vanuit veterinair- en handelsoogpunt export van paarden alleen mogelijk te maken vanaf een erkend verzamelcentrum of rechtstreeks vanaf het bedrijf van herkomst naar de plaats van bestemming. Een paardenmarkt kan, indien voldaan wordt aan de voorwaarden, erkend worden als verzamelcentrum.
Hoe beoordeelt u het betalen van aanvoerpremies van gemeenten aan paardenhandelaren, zodat zij met hun paarden op de paardenmarkt komen te staan? Erkent u dat subsidiëring van paardenmarkten met Nederlands belastinggeld onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gemeenten te bepalen op welke wijze zij evenementen wensen te organiseren. In het verlengde hiervan kunnen gemeenten vervolgens ook zorg dragen voor het borgen van het welzijn van bij deze evenementen betrokken dieren met inachtneming van de kaders binnen hun APV-verordening.
Vindt u het acceptabel dat besmettelijke ziekten, zoals Droes en het Rhinovirus, die afgelopen maand in Drenthe (waar ook Zuidlaren ligt) via paardenmarkten ongehinderd en op grote schaal verspreid kunnen worden?3 Zo nee, bent u bereid om hier maatregelen tegen te treffen?
Ziekten zoals Droes en het Rhinovirus zijn geen aangewezen besmettelijke dierziekten onder de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwdd). Ziekten kunnen worden aangewezen indien naar het oordeel van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deze een ernstig gevaar oplevert voor de volksgezondheid of indien de ziekte zich snel kan uitbreiden en niet of niet volledig kan worden voorkomen of bestreden met normale bedrijfsmiddelen. Voor niet-aangewezen dierziekten onder de Gwwd draagt de houder zelf verantwoordelijkheid voor het dier.
Het bericht dat de alternatieve arbeidsinkomensquote momenteel relatief laag is |
|
John Kerstens (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Alternatieve arbeidsinkomensquote is momenteel relatief laag»?1
Ja.
Kunt u een appreciatie geven van deze nieuwe wijze van berekenen van de arbeidsinkomensquote (AIQ) zoals De Nederlandsche Bank (DNB) die voorstelt?
De AIQ geeft weer welk deel van de netto toegevoegde waarde (nationaal inkomen) van bedrijven de beloning vormt voor arbeid (werknemers en zelfstandigen). Het is opvallend dat de alternatieve AIQ zoals DNB die berekent duidelijk afwijkt van de reguliere AIQ. Dit verschil wordt voor een klein deel veroorzaakt door de afbakening van sectoren. De reguliere AIQ van de marktsector is exclusief de overheid en de sectoren delfstoffenwinning, zorg, en onroerend goed. DNB geeft de AIQ van bedrijven weer. Een belangrijker verschil is echter de manier waarop met de operationale winsten van banken op woninghypotheken wordt omgegaan. Hogere winsten van banken op woninghypotheken drukken de AIQ zoals berekend door het CPB. Bij de alternatieve AIQ is dit minder het geval. Ten slotte speelt in de berekening een cruciale rol hoe het looninkomen van zelfstandigen wordt berekend. In de reguliere AIQ wordt hiervoor het gemiddelde inkomen per arbeidsjaar voor werknemers gebruikt. In de alternatieve AIQ wordt het gemengd inkomen van zelfstandigen als looninkomen gezien.
De reguliere en alternatieve AIQ zijn lastig te vergelijken. Het CPB besteedde in het CEP 2014 aandacht aan de mogelijke vertekeningen die bij de AIQ die zij berekenen, een rol kunnen spelen. Bij deze alternatieven is onder andere gekeken naar de manier waarop het inkomen van zelfstandigen wordt meegenomen, maar ook naar een mogelijke vertekening van de winsten in de financiële sector. Dit laatste speelt bij de bedrijven AIQ geen rol.
Doordat de verschillende maatstaven lastig met elkaar te vergelijken zijn, nodigen de verschillende berekeningswijzen vooral uit tot een gesprek over hoe de AIQ het beste zou kunnen worden weergegeven, en hoe het inkomen van zelfstandigen en de vergoeding voor bankdiensten op woninghypotheken daarin zou moeten worden meegenomen. Daarnaast is het zinvol te onderzoeken of de verschillen zich concentreren in specifieke bedrijfstakken. Ik volg dan ook met interesse de hoorzitting over de ontwikkeling van de lonen en het AIQ die op initiatief van het lid Voortman zal plaatsvinden na het reces, en nodig de betrokken partijen uit om met een uniforme methode te komen om de AIQ te presenteren.
Hoe beoordeelt u het forse verschil tussen deze nieuwe maatstaf van de AIQ ten opzichte van de door het Centraal Planbureau (CPB) gehanteerde AIQ?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u hierbij ingaan op het feit dat de AIQ momenteel niet alleen lager is op basis van deze berekening maar dat deze ook in historisch perspectief op een laag niveau staat?
Om echt iets te kunnen zeggen over het historische perspectief is het noodzakelijk om verder in de tijd terug te kunnen kijken, en om een eenduidige manier van berekenen van de AIQ overeen te komen. In de periode 1995–2015 die DNB weergeeft worden de laatste 8 jaar sterk beïnvloed door de crisis. Om te kunnen zien of dergelijke afwijkingen bij de (alternatieve) AIQ na eerdere economische crises ook zijn voorgekomen, hebben we eigenlijk een langere tijdsreeks nodig. Op dit moment is het niet mogelijk om deze tijdsreeks te maken, vanwege een revisie in de Nationale Rekeningen.
DNB stelt «In de afgelopen twee decennia vormt het toegerekend loon van zelfstandigen waarschijnlijk een overschatting van het arbeidsinkomen van zelfstandigen»; wat vindt u van de rol die ZZP-schap speelt in het geconstateerde lagere aandeel van de lonen?
In de kabinetsreactie op het IBO ZZP ben ik eerder ingegaan op de inkomenspositie van zelfstandigen. Een minderheid van de zzp’ers wordt zzp’er bij dreigende werkloosheid of omdat zij geen (geschikte) baan in loondienst kunnen vinden. Aan de onderkant van de arbeidsmarkt is hierdoor waarschijnlijk extra werkgelegenheid ontstaan, deels doordat zzp'ers tegen lagere kosten kunnen werken dan werknemers. Dit kan vooral in de crisis en vlak na de crisis een rol hebben gespeeld. De overgrote meerderheid van de zzp’ers in Nederland geeft aan ervoor te hebben gekozen vanwege de vrijheid en onafhankelijkheid. Ze zijn tevreden over hun keuze.
Gemiddeld is de populatie zzp’ers wat betreft inkomen niet slechter af dan de populatie werknemers2, maar de spreiding binnen de populatie zzp’ers is veel groter. Er zijn hierdoor relatief veel zzp’ers met een laag inkomen. Dit lagere bruto inkomen wordt gecompenseerd door de lagere belasting- en premiedruk en een hogere toeslagenaanspraak waardoor het besteedbaar inkomen gelijk is aan dat van de populatie werknemers.
Om de groep kwetsbare zzp’ers te ondersteunen, is de Wet Aanpak Schijnconstructies ingevoerd en wordt de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties ingevoerd. Daarnaast zal het Lage Inkomensvoordeel ervoor zorgen dat juist aan de onderkant van de arbeidsmarkt het verschil tussen een werknemersrelatie en zzp’schap wordt verkleind.
Hoe duidt u de volgende zinsnede: «Daarnaast is de overschatting van het arbeidsinkomen van zelfstandigen sterker geworden sinds de financiële crisis»?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bij DNB nagaan wanneer nadere sectorale uitsplitsingen voor handen zullen zijn? Is daarbij bekend naar welke sectoren zal worden gekeken in het vervolg van dit onderzoek?
DNB, CBS en CPB doen momenteel gezamenlijk onderzoek naar de databeschikbaarheid en een nieuwe definitie van de AIQ, waarbij ook naar sectoren wordt gekeken. Het aggregatieniveau van de sectoren waarvoor lange reeksen beschikbaar zijn maakt deel uit van dit onderzoek.
Welke uitleg geeft u aan het feit dat bedrijven volop profiteren van lage rentestanden en economisch herstel maar werkenden -behoudens de fiscale maatregelen van dit jaar- nauwelijks profiteren?
In de juniraming van het CPB is te lezen dat de bezettingsgraad van de industrie weer terug is op het langjarig gemiddelde, wat een indicatie is dat de kapitaalgoederen niet meer onderbenut worden. Dit beeld wordt bevestigd door de groei van de investeringen, die volgens het CPB het gevolg is van toenemende bestedingen en de lage rente. Bedrijven zouden hun productiecapaciteit niet of in mindere mate uitbreiden als hun kapitaalgoederenvoorraad nog sterk onderbenut is. Doordat de investeringen de komende jaren harder groeien dan het bbp, komt de investeringsquote in 2017 weer uit boven het langjarig gemiddelde.
Van een sterk opwaarts effect op de lonen vanuit overbezetting is echter nog geen sprake, door de nog steeds ruime arbeidsmarkt. De economie herstelt en de onbenutte productiecapaciteit vermindert, maar de nog steeds hoge werkloosheid drukt de stijging van lonen. Het beschikbare arbeidspotentieel is namelijk nog niet volop ingezet; het aantal mensen dat werk zoekt of terug zou willen keren op de arbeidsmarkt, is nog relatief hoog, als gevolg van de grote stijging in werkloosheid in de crisisjaren.
De verwachting is wel dat de lonen (contractlonen en incidenteel) in 2016 en 2017 groeien met ruim 2% door de groei van de arbeidsproductiviteit. In combinatie met een geringe groei van de producentenprijzen stijgt de reguliere AIQ voor de marktsector licht.
Wat zegt de langjarige analyse van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over de verhouding tussen lonen en arbeidsproductiviteit?
Het CBS heeft eind vorig jaar een studie uitgebracht waaruit blijkt dat tot en met 2008 de arbeidsproductiviteit gemiddeld sneller groeide dan de reële beloning3. In het crisisjaar 2009 groeiden de twee naar elkaar toe. De productiviteit nam onder druk van de crisis af, terwijl de beloning nog bleef stijgen. Dit komt doordat arbeidsovereenkomsten voor langere tijd gelden, waardoor een looncorrectie op korte termijn niet mogelijk is.
Na 2009 groeide het verschil tussen de arbeidsproductiviteit en de reële beloning: de arbeidsproductiviteit herstelde zich snel, terwijl de beloning tot en met 2013 alleen maar afnam. Deze tegengestelde beweging van de beloning en de productiviteit na 2009 kan voor een deel worden verklaard door de toegenomen werkloosheid.
Deelt u de mening dat ook die analyses duiden op ruimte voor meer loonstijgingen? Wat is de oorzaak dat die niet van de grond kwamen de afgelopen jaren?
Alleen op basis van de alternatieve AIQ lijkt het mij niet mogelijk om conclusies te trekken over de loonruimte, zeker niet voor werknemers. Volgens het CPB loopt in de periode 1970 – 2012 de productiviteit niet uit de pas met de reële loonvoet. Dit resultaat geldt echter op macroniveau, voor de gehele Nederlandse marktsector. Dit betekent dat het verschil tussen de reële loonvoet en de productiviteit tussen bedrijven of tussen bedrijfstakken kan verschillen.
Dit strookt ook met het pleidooi van DNB voor een gedifferentieerde loonstijging. Het invullen van de loonruimte is aan de sociale partners. Als er ruimte is voor loonstijging door de aantrekkende economie, is het primair aan hen om dat bij de cao onderhandelingen te verdelen. Daarnaast heeft het kabinet geregeld en goed contact met de sociale partners en kan hen bij die contacten er nog eens wijzen dat die eventuele ruimte ook benut zou moeten worden. Benutting van eventuele loonruimte in sectoren waar de lonen achterblijven bij de productiviteit, kan de binnenlandse vraag verder ondersteunen. Dit ondersteunt het economische herstel verder.
Wat heeft het kabinet na de Algemene financiële beschouwingen ondernomen om tot hogere lonen te komen zoals in dat debat is verzocht?
Zie antwoord vraag 10.
Welke aanvullende acties bent u bereid te ondernemen om tot hogere beloningen van werkenden te komen?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat de Haagse politie een rapport over discriminatie zou hebben gemanipuleerd |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Haagse politie manipuleerde rapport over discriminatie», kent u het artikel «Wetenschappers in dienst van de overheid»1 en herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over onderzoek naar etnisch profileren door de politie?2 3 4
Ja.
Deelt u de mening van bureau Jansen &Jansen «dat de overheid en de UvL de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad stelselmatig onvolledig hebben geïnformeerd over de totstandkoming» van het onderzoek naar etnisch profileren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Zo nee, was er dan wel sprake van het incidenteel onvolledig informeren en waaruit bestond dat dan?
Nee, deze mening deel ik niet. In mijn reactie5 van 14 november 2013 op het rapport betreffende etnisch profileren van Amnesty International heb ik u op de hoogte gesteld over een lopend onderzoek in Den Haag van de Universiteit Leiden. Deze informatie heb ik aangereikt gekregen van de gemeente Den Haag en de Universiteit Leiden. Bij de beantwoording6 van de door u gestelde Kamervragen heb ik de kamer nogmaals geïnformeerd over het onderzoek. Het rapport is op 4 juni 2014, gelijktijdig met de bespreking in de algemene raadscommissie van Den Haag, aan mij beschikbaar gesteld. Bij brief7 van 16 juni 2014 heb ik het rapport aan uw Kamer aangeboden. Na de bespreking in de algemene raadscommissie van Den Haag op 25 juni en 2 juli heb ik middels een brief8 van 8 juli 2014 aan uw kamer inhoudelijk gereageerd op het rapport.
Gelet op het feit dat het ministerie geen opdrachtgever is geweest van dit onderzoek verwijs ik u voor informatie aangaande de totstandkoming van het onderzoek en het informeren van de gemeenteraad daarover naar het antwoord9 op de raadsvragen van de gemeente Den Haag.
Zijn er voorafgaand aan het onderzoek door de Universiteit van Leiden en de politie Haaglanden afspraken gemaakt om een mogelijk «afbreukrisico» voor het korps te voorkomen? Zo ja, waarom en wat was de aard van die afspraken?
Nee, zoals blijkt uit de beantwoording van de raadsvragen aangaande dit onderzoek hebben de gemeente Den Haag en politie geen afspraken met de onderzoekers gemaakt die het onderzoek of de resultaten daarvan zouden kunnen beïnvloeden.
De studie is uitgevoerd op initiatief van de Afdeling Criminologie van de Universiteit Leiden, na overleg met en toestemming van de politie-eenheid Den Haag. De politieleiding van de eenheid Den Haag heeft destijds medewerking verleend aan het onderzoek om waar mogelijk lering te trekken uit de uitkomsten. In de afweging om de medewerking te verlenen zijn door de politieleiding en de Universiteit Leiden ook mogelijke afbreukrisico’s besproken. Die zien op het feit dat individuele politieambtenaren zich open en kwetsbaar op zouden stellen door mee te werken aan het onderzoek. Derhalve is tussen de politieleiding en de Universiteit Leiden afgesproken dat de resultaten uit de masterscripties uitsluitend voor intern gebruik zullen dienen en enkel geanonimiseerd als basis kunnen dienen voor wetenschappelijke artikelen.
Daarnaast is de gebruikelijke samenwerkingsafspraak gemaakt dat publicaties in het kader van het vervolgonderzoek, die (deels of geheel) gaan over het politiewerk in Den Haag, altijd eerst worden toegezonden aan de politie zodat men van tevoren weet wat er wordt gepubliceerd. In de verdiepende studie van professor Van der Leun is gebruik gemaakt van de gegevens die zijn vergaard in het veldwerk ten behoeve van de bedoelde masterscripties.
Dat de Universiteit van Leiden en de politie het onwenselijk vonden «indien het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatie door de Haagse politie», is niet juist. Het doel van het de verdiepende studie van professor Van der Leun was juist om wetenschappelijk vast te stellen in welke mate in de beslissingen van de politie sprake is geweest van structurele etnische profilering, en hoe dit zich verhoudt met de percepties bij jongvolwassenen en ook bij de politie zelf.
Is het waar dat zowel de Universiteit van Leiden als de politie het onwenselijk vonden «indien het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatie door de Haagse politie»? Zo ja, wat zegt het over de objectiviteit van het onderzoek en de waarde van de uitkomsten als van te voren al is bepaald dat er geen sprake van discriminatie mocht zijn? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom plaatst u in de antwoorden op de eerdere vragen het onderzoek van de Universiteit van Leiden wel in het kader van etnisch profilering en discriminatie en heeft u de uitslag van dit onderzoek bij uw rapportages aan de Tweede Kamer over etnisch profileren betrokken als het onderzoek daar niet op gericht blijkt te zijn?
Zowel de antwoorden op voornoemde Kamervragen als het onderzoek van de Universiteit Leiden zijn geplaatst in het kader van etnisch profileren. Ook het onderzoek is uitgevoerd met speciale aandacht voor (mogelijk) etnisch profileren.
Is het waar dat, toen u in januari 2014 antwoordde op de genoemde eerdere vragen over een nog lopend onderzoek, dat onderzoek feitelijk al was afgerond en de belangrijkste resultaten al met uw ministerie waren gedeeld? Zo nee, wat is er dan niet waar? Welk deel van het onderzoek liep nog in januari 2014?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 heb ik uw Kamer d.d. 13 januari 2014 geïnformeerd over het onderzoek dat op dat moment werd uitgevoerd. De gemeente Den Haag heeft in haar antwoord op de raadsvragen, evenals in de methoden van onderzoek, zoals opgenomen in het rapport, aangegeven dat in de verdiepende studie van professor Van der Leun gebruik is gemaakt van de gegevens die zijn vergaard in het veldwerk in 2012 ten behoeve van de bedoelde masterscripties. Uit navraag bij de gemeente Den Haag blijkt dat in januari 2014 het verdiepende onderzoek van professor Van der Leun nog gaande was. Wel waren de resultaten van de masterscripties al bij de politie bekend. Het ministerie heeft in december 2013 een ambtelijke terugkoppeling gehad over deze masterscripties.
Is het in juni 2014 gepresenteerde rapport van de Universiteit van Leiden op ander onderzoek gebaseerd dan twee masterscripties die reeds in 2013 waren afgerond? Zo ja, welk onderzoek?
Gelet op het feit dat het ministerie niet betrokken is geweest bij (de totstandkoming van) dit onderzoek verwijs ik voor de beantwoording van deze vraag naar de antwoorden van het College van B&W. Voorts is een methodologische verantwoording van het onderzoek opgenomen in de publicatie van het rapport.
Deelt u de mening dat uit het onderzoek van de Universiteit van Leiden, bij gebrek aan systematisch observatieonderzoek en omdat aan agenten nauwelijks is gevraagd waarop zij hun keuze baseerden om bepaalde personen te controleren, niet kan blijken of er structureel sprake was van etnisch profileren? Zo ja, wat zegt dat dan over de waarde van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de Universiteit Leiden is van toegevoegde waarde geweest om een beeld te krijgen van (mogelijk) etnisch profileren. Tot op heden zijn er meerdere onderzoeksrapporten verschenen die eveneens een zeker inzicht geven in de aard en omvang van etnisch profileren door de politie. Het beeld is niet geheel eenduidig. Geen van de onderzoeken wijst op stelselmatig discriminerende profilering door de politie in Nederland.
Het is goed dat er onderzoek wordt gedaan naar dit thema en dat de politie Den Haag daar de ruimte voor heeft gegeven. Kort na publicatie van het onderzoek van de Universiteit van Leiden verscheen het onderzoeksrapport10 van de Nationale ombudsman naar het optreden van politieambtenaren van Bureau De Heemstraat in de Schilderswijk in Den Haag. De ombudsman concludeert dat niet is gebleken van een cultuur waarin het geoorloofd is om burgers discriminerend of racistisch te bejegenen.
Momenteel laat ook de driehoek Rotterdam (opdrachtgever gemeente Rotterdam) onderzoek doen naar discriminatie door de politie en beelden van de samenleving over de politie. Naast inzicht in beelden, ervaringen en verklarende factoren wordt (de effectiviteit van) de bestaande aanpak onderzocht.
Mede in verband met de reeds verschenen onderzoeksrapporten en dit lopende onderzoek zie ik op dit moment geen aanleiding om nog een onderzoek naar etnisch profileren te initiëren.
Tot slot verwijs ik u voor de maatregelen die zijn en worde genomen om etnisch profileren te voorkomen naar mijn reactie op het rapport. Deze liggen op het gebied van politieonderwijs, klachtbehandeling en initiatieven die de relatie tussen de politie en bewoners verbeteren. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd via het Nationaal Actieprogramma Discriminatie van 22 januari jl.11
Bieden de uitkomsten van het onderzoek van de Universiteit van Leiden naar uw mening nog steeds voldoende inzicht naar de aard en de omvang van etnisch profileren door de politie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Gaat u dan nu zelf een onafhankelijk onderzoek laten houden waarbij onderzoeksmethode, achterliggend bronmateriaal en uitkomst wel voor een ieder openbaar gemaakt wordt?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat bij het inroosteren van examens in Groot-Brittannië rekening wordt gehouden met de Ramadan |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Exams timetabled to accommodate Ramadan»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat Vlaamse scholen door koepelorganisaties worden opgeroepen om hun examenroosters aan te passen aan de Ramadan?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat in Groot-Brittannië en Vlaanderen stemmen opgaan om rekening te houden met de Ramadan in het kader van de planning van examens?
Groot-Brittannië en België kennen geen stelsel met centrale examens zoals in Nederland. Centrale examens vinden voor leerlingen in het voortgezet onderwijs één keer gedurende de hele schoolloopbaan plaats. Uitgaande van het feit dat de ramadan 31 dagen duurt is het praktisch al niet mogelijk hier rekening mee te houden. In Nederland gaan we bij de vaststelling van de examenperiode uit van de wettelijk vastgestelde feestdagen.
Bestaan er volgens u mogelijke effecten van het afnemen van toetsen en examens tijdens religieuze vastenperiodes? Zo ja, vormen deze effecten dan een mogelijke belemmering in de voortgang van leerlingen en/of studenten in het onderwijs? Zo nee, op basis waarvan stelt u dit?
Jaarlijks doen ongeveer 200.000 leerlingen het centrale examen in het vastgestelde tijdvak. Het is de individuele verantwoordelijkheid van een leerling om zich zo goed mogelijk voor te bereiden op toetsen en examens. Het kan zijn dat leerlingen religieuze verplichtingen belangrijk vinden, ook in periodes waarin toetsen worden afgenomen. Die afweging laat ik aan het individu. Islamitische leerlingen die graag deelnemen aan het vasten kunnen er overigens ook voor kiezen om – eventueel in overleg met hun geestelijke – de vastenperiode te verplaatsen. Er zijn leerlingen die dat ook doen.
Wat vindt u van de uitkomsten van onderzoek dat is uitgevoerd aan de VU Amsterdam3, namelijk dat studenten met een islamitische achtergrond lagere resultaten op een examen behaalden tijdens de Ramadan? Maakt u zich hier zorgen over in de bredere context van het onderwijs?
Zie het antwoord bij vraag 4.
Bent u, gezien het feit dat een deel van de centrale eindexamens dit jaar wordt afgenomen tijdens de Ramadan, bang dat de prestaties van sommige leerlingen hierdoor lager zullen uitvallen? Zo ja, wat gaat u op grond hiervan doen? Zo nee, waarom niet?
Het eerste tijdvak van de centrale examens in het voortgezet onderwijs vond plaats in de periode van 21 maart tot en met 27 mei 2016. Daarnaast was er een uitloop van enkele dagen voor eventuele calamiteiten. Er was dus in 2016 geen overlap tussen de centrale examens in het eerste tijdvak met de ramadan. Dit geldt eveneens voor het eerste tijdvak van de centrale examens in 2017.
In het tweede tijdvak kan in 2016 en 2017 wel sprake zijn van overlap met de ramadan. Gedurende het tweede tijdvak kan de leerling één vak herkansen. Hij legt dat examen af tijdens een ochtendsessie dan wel een middagsessie.
De inspanning tijdens het tweede tijdvak is dus veel minder intensief dan de inspanning tijdens het eerste tijdvak. Bovendien kunnen leerlingen gebruik maken van de mogelijkheid om het vasten te verplaatsen, zoals beschreven in vraag 4.
Bent u bereid om met relevante veldpartijen in overleg te treden om hen ertoe te bewegen om rekening te houden met religieuze vastenperiodes in het kader van het afnemen van toetsen en examens? Zo ja, wanneer zult u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet nodig. Zoals in het antwoord op vraag 6 wordt aangegeven, is er geen probleem gedurende het eerste tijdvak in de examenjaren 2016 en 2017.
Welke maatregelen zult u nemen om ervoor te zorgen dat leerlingen kunnen meedoen met het vasten zonder dat dit een negatieve uitkomst heeft op hun resultaten bij centrale eindexamens en andere examens?
Gelet op de antwoorden bij de vragen 4, 5 en 6 acht ik geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.
Bent u bereid om te evalueren of er andere religieuze feesten en/of evenementen bestaan die mogelijk een negatieve uitkomst hebben op onderwijsuitkomsten en op grond hiervan te bezien of er maatregelen getroffen zouden moeten worden om ervoor te zorgen dat er zonder problemen op onderwijsgebied uiting gegeven kan worden aan een religie? Zo ja, op welke termijn kunnen wij de uitkomsten hiervan verwachten? Zo nee, waarom niet?
In Nederland komen zeer veel religies voor die elk op zich wel ergens gedurende het jaar dan wel op meerdere momenten – naast de wettelijk vastgelegde feestdagen in Nederland – religieuze feest- of gedenkdagen kennen. Het is ondoenlijk na te gaan of er hierdoor negatieve uitkomsten ontstaan op de onderwijsuitkomsten. Scholen hebben de ruimte om daar op lokaal niveau enigszins rekening mee te houden. Dat is bij de centrale examens niet mogelijk.
De gevolgen voor gedupeerde ouders van de uitspraak in de fraudezaak met kinderopvangtoeslag door eigenaar van kinderopvang de Parel |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechter inzake fraude met kinderopvangtoeslag, waarin de rechtbank bewezen acht dat de eigenaar van kinderopvang de Parel zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte, witwassen en oplichting?1
Ja.
Wat is uw reactie op het oordeel van de rechter dat niet alleen «de Belastingdienst is opgelicht, maar dat ook een deel van de vraagouders is opgelicht»?
Al eerder heb ik aangegeven dat het goed voorstelbaar is dat de gebeurtenissen rond De Parel pijnlijk voor de betrokken ouders zijn en een grote impact op hen hebben. Echter, bij deze casus is van belang het strafrechtelijke en het bestuursrechtelijke traject van elkaar te scheiden. Ten aanzien van het strafrechtelijke traject past het mij niet om hierover een oordeel te geven.
Voor wat betreft het bestuursrechtelijk traject geldt het volgende. Als geconstateerd wordt dat ouders zich niet aan de regels houden, dan moet de Belastingdienst terugvorderen. De Raad van State heeft dat diverse malen bevestigd. De Belastingdienst is een uitvoerder van de wet. Het is de Belastingdienst of de Staatssecretaris niet toegestaan van de wet af te wijken.
De Belastingdienst toetst aanvragen voor kinderopvangtoeslag op basis van de door de aanvrager aangeleverde gegevens en eventuele aanvullende gegevens van de burger of een derde aan de wettelijke vereisten voor kinderopvangtoeslag. De aanvrager is te allen tijde zelf verantwoordelijk voor de juistheid en volledigheid van deze gegevens. De Raad van State heeft meerdere uitspraken gedaan over de verantwoordelijkheid van de burger met betrekking tot het aanvragen en behouden van het recht op toeslagen. Zo stelt de Raad van State onder andere dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager van de kinderopvangtoeslag is om steeds aan de daarvoor geldende voorwaarden te voldoen2. Ook stelt de Raad van State dat zelfs indien de aanvrager verkeerd is voorgelicht of zou zijn, dat uit de Wet op de Kinderopvang volgt dat een deel van de kosten van de kinderopvang voor de ouder blijft3. De Belastingdienst gaat op basis van het wettelijke kader uit van de informatie zoals die wordt verstrekt door de ouders. Dat ouders mogelijk verkeerd zijn of worden voorgelicht door derden verandert niets in de formeel juridische verhouding tussen aanvrager en Belastingdienst.
Wat betekent deze uitspraak voor de gedupeerde ouders die door deze oplichting van de eigenaar van de kinderopvang in de financiële problemen zitten en of/met uithuiszetting worden bedreigd, omdat zij naast de terugbetaling van de kinderopvangtoeslag geconfronteerd worden met het betalen van hoge boetes?
In het Algemeen Overleg Kinderopvang d.d. 9 maart jl. is uitgebreid gesproken over dit dossier. Daarbij is aan uw Kamer gemeld dat de Belastingdienst over de periode 2012 en 2013 de toekenningen van de betrokken ouders in alle 150 zaken nauwgezet en stuk voor stuk heeft onderzocht. Een klein deel van de ouders heeft zich aan de regels gehouden. Het merendeel heeft zich op verschillende manieren niet aan de regels gehouden waardoor ze geen recht hadden op kinderopvangtoeslag. Dit heeft geleid tot terugvorderingen over één of twee jaren omdat niet of niet geheel is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het verkrijgen van kinderopvangtoeslag. Er zijn geen boetes opgelegd. De Belastingdienst/Toeslagen kent een standaard betalingsregeling van 24 maanden. Indien ouders verwachten in betalingsproblemen te komen, kunnen zij bij de Belastingdienst om een persoonlijke betalingsregeling vragen. Daarbij wordt beoordeeld wat de betalingscapaciteit van betrokkene is.
Bent u het met de rechter eens dat deze ouders als slachtoffers moeten worden gezien en bent u bereid om te onderzoeken of deze gedupeerde ouders in aanmerking kunnen komen voor een slachtoffer- en/of betalingsregeling met de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt, past het mij niet om over de strafzaak een oordeel te geven. Voor wat betreft de slachtofferregeling heb ik bij brief van 10 februari 2015 (Kamerstuk 31 322, nr. 268) uw Kamer laten weten dat als ouders zich melden bij de Belastingdienst omdat zij van mening zijn slachtoffer te zijn, dit onderzocht zal worden. Tot op heden heeft nog geen van de ouders zich gemeld om aanspraak te maken op de slachtofferregeling. De Belastingdienst heeft in 2015 proactief op basis van de slachtofferregeling beoordeeld of er ouders zijn die hiervoor in aanmerking komen. Dit is niet het geval gebleken. Voor de mogelijkheden voor een betalingsregeling verwijs ik u naar het antwoord bij vraag 3. Tot slot merk ik op dat ik in het AO van 9 maart jl. de toezegging heb gedaan dat de Belastingdienst de mogelijkheden van aansprakelijkstelling van de ouders en de gevolgen hiervan voor de terugvorderingen onderzoekt. Over de uitkomst hiervan zal ik u nog nader informeren.
Wordt met het nieuwe financieringsstelsel kinderopvang dat momenteel wordt voorbereid, oplichting en fraude zoals in deze zaak aan het licht is gekomen, tegengegaan? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het nieuwe financieringsstelsel kinderopvang beoogt, onder andere middels een directe financiering, fraudemogelijkheden en fraudeprikkels zoveel mogelijk te beperken. Daarnaast zal het toezicht en de handhaving zich nadrukkelijker op kinderopvangondernemers richten en wordt de bestuurlijke handhaving van frauduleuze kinderopvangnemers in het nieuwe stelsel vereenvoudigd. Echter niet valt uit te sluiten dat criminelen ook in de nieuwe situatie zullen proberen te frauderen. Aan de vormgeving van het toezicht wordt nu gewerkt, uiteraard inspelend op de resterende fraudemogelijkheden in het nieuwe systeem.
Belegeringen en voortdurende bombardementen in Syrië |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat vorige week ruim 500 mensen zijn geëvacueerd uit belegerde steden in Syrië?1
De voortdurende belegeringen blijven een van de grootste zorgpunten in dit conflict. Er zijn naar schatting 13,5 mln. burgers in het land die hulp behoeven. Alle inspanningen moeten erop gericht blijven hen te bereiken. Het is goed nieuws dat deze evacuatie uit belegerde gebieden, de grootste sinds de start van het conflict, is geslaagd. Het betrof vier gebieden, waarvan twee werden belegerd door het regime en twee door rebellen. Deze operatie toont de onmisbare waarde van VN-hulporganisaties en organisaties als Internationale Comité van het Rode Kruis aan.
Hoe beoordeelt u het feit dat het Syrische regime vorige week nog hevige bombardementen heeft uitgevoerd op markten in twee steden, waarbij minstens 50 mensen om het leven kwamen?2
Het aanvallen van burgers en burgerobjecten is in strijd met het humanitair oorlogsrecht en wordt door het kabinet sterk veroordeeld. De meest kwetsbare burgers worden in deze oorlog steeds opnieuw slachtoffer en dat is onacceptabel. Het is van groot belang dat degenen die dergelijke aanvallen hebben gepleegd verantwoordelijk worden gehouden.
Deelt u de mening dat het begrijpelijk is dat onderhandelaars van de Syrische oppositie de vredesbesprekingen in Genève hebben verlaten vanwege deze bombardementen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de frustratie over het toegenomen geweld en humanitaire leed in Syrië en begrijpt het standpunt van de oppositie. Tegelijkertijd moet de formele terugtrekking van de oppositie uit het Genève-proces worden betreurd. Het kabinet blijft de boodschap overbrengen dat het beëindigen van dit conflict moet worden gezocht in een politieke oplossing; deze kan niet worden bewerkstelligd zonder deelname van alle partijen aan de onderhandelingen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties dat mensen die voedsel als wapen gebruiken daarvoor ter verantwoording moeten worden geroepen als oorlogsmisdadigers? Deelt u deze mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?3
Secretaris-Generaal Ban Ki-moon stelt terecht dat het gebruikmaken van uithongering van burgers als methode van oorlogvoering een oorlogsmisdrijf vormt. Nederland benadrukt consequent dat degenen die zich schuldig hebben gemaakt aan internationale misdrijven hiervoor verantwoordelijk moeten worden gehouden. In dit verband heeft Nederland onder andere de VN-Veiligheidsraad opgeroepen om de situatie in Syrië naar het Internationaal Strafhof te verwijzen en bepleit Nederland toelating van de VN Commission of Inquiry tot Syrië. Ook is in Nederland momenteel een uitbreiding van de Wet Internationale Misdrijven in voorbereiding, zodat deze methode van oorlogvoering niet alleen in gewapend conflict tussen staten, maar in alle gewapende conflicten strafbaar wordt gesteld als oorlogsmisdrijf.
Hebt u kennisgenomen van de zeer schrijnende situatie in Darayya waar mensen zwaar ondervoed zijn, uithongeren en zich genoodzaakt zien om gras te eten?4
Ja, zie onze verklaringen d.d. 17 mei en 29 april jl.
Bent u bereid om u in te zetten voor voedseldroppings boven Darayya, zoals eerder succesvol gebeurde in Deir-ez Zor, in lijn met de oproep van de Kamer daartoe?5
De uitvoerder van voedseldroppings boven Deir ez-Zor, het World Food Programme (WFP), heeft aangegeven dat een uitbreiding van deze operatie naar andere belegerde gebieden complex en gevaarlijk is. De huidige situatie in Darayya heeft echter wederom aan het licht gebracht hoe hoog de nood is in dergelijke belegerde gebieden. Bij de ministeriële International Syria Support Group op 17 mei is daarom besloten dat indien het regime niet vóór 1 juni a.s. volledige toegang verleent tot een aantal belegerde gebieden, het WFP zal worden gevraagd de mogelijkheden van voedseldroppings voor belegerde en moeilijk bereikbare gebieden opnieuw te onderzoeken. Nederland levert reeds een financiële bijdrage aan de voedseldroppings ten behoeve van Deir ez-Zor en is bereid een bijdrage te leveren aan verdere droppings indien die tot stand zouden komen.
Wanneer wordt er volledige uitvoering gegeven aan resolutie 2268 van de VN-Veiligheidsraad, waarin wordt opgeroepen tot humanitaire toegang tot alle belegerde gebieden?6
Volledige humanitaire toegang zonder voorwaarden is het doel en de strekking van resolutie 2268. Het Assad-regime weigert zoals bekend volledige humanitaire toegang en geeft slechts (gedeeltelijke) toegang tot een beperkt aantal gebieden. In sommige gevallen blokkeren ook andere strijdende partijen de toegang. Leden van de humanitaire Task Force van de ISSG oefenen voordurend druk uit om deze situatie te veranderen.
In totaal konden sinds het begin van dit jaar circa 800.000 mensen in belegerde en moeilijk bereikbare gebieden ten minste éénmaal bereikt worden met humanitaire hulp. De toegang is mede tot stand gekomen door intensief overleg binnen en politieke druk van de Taskforce. Bovendien heeft de VN tot dusver ruim 50 voedseldroppings uitgevoerd ten behoeve van burgers in het door ISIS belegerde Deir ez-Zor. Deze inspanningen vloeien voort uit ISSG-afspraken en worden gefinancierd door ISSG-leden, waaronder Nederland.
Kunt u toelichten wat de «International Syria Support Group Task Force on Humanitarian Access» tot dusver heeft bereikt? Welke concrete resultaten zijn er geboekt?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 18 mei a.s., te weten de datum waarop in de Kamer schriftelijke vragen kunnen worden ingebracht ter voorbereiding van de Raad Buitenlandse Zaken van 23 mei a.s?
Het is helaas niet mogelijk gebleken aan dit verzoek te voldoen.
Een eventueel gratieverzoek voor een in Egypte veroordeelde Nederlandse journaliste |
|
Raymond Knops (CDA), Harry van Bommel , Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Han ten Broeke (VVD), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat in september 2015 twee journalisten die zijn veroordeeld in Egypte, gratie hebben gekregen?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u met betrekking tot de veroordeling van een Nederlandse journaliste die voorheen werkzaam was in Egypte, Rena Netjes, in juni 2014 de volgende uitspraken heeft gedaan: Het Nederlandse kabinet is van mening dat mevrouw Netjes geen eerlijk proces heeft gehad. (...) Het Nederlandse kabinet concludeert daarom dat aan de minimumvereisten voor een eerlijke rechtsgang niet is voldaan en ziet de gang van zaken als strijdig met het Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten (BUPO-verdrag) waarbij Egypte partij is.2 Nederland heeft de Egyptische autoriteiten geïnformeerd dat het zeer betreurt dat mevrouw Netjes door de gang van zaken in Egypte de mogelijkheid wordt ontzegd om veilig te kunnen terugkeren en ter plaatse haar werk te kunnen doen. Deze uitkomst staat haaks op de verwachtingen die bilateraal zijn uitgesproken op 6 februari 20143? Welke acties heeft u, in lijn met deze uitspraken, ondernomen om het vonnis tegen mevrouw Netjes ongedaan te maken?
Volgens informatie ingewonnen door de Nederlandse ambassade in Cairo is het op basis van Egyptisch recht noodzakelijk dat mevrouw Netjes naar Egypte reist om daar een nieuw proces aan te vragen en dit in persoon bij te wonen om kans te maken op een vernietiging van het vonnis. Begrijpelijkerwijs heeft mevrouw Netjes aangegeven hiertoe niet bereid te zijn. De Nederlandse inzet is daarom gericht op het ondersteunen van een gratietoekenning, waarbij de opgelegde straf wordt kwijtgescholden.
Bent u er zich van bewust dat landen als Australië, de Verenigde Staten, en het Verenigd Koninkrijk (succesvol) voor een pardon hebben gepleit voor journalisten die zijn veroordeeld in Egypte? Kunt u toelichten waarom u zich niet heeft aangesloten bij dergelijke gratieverzoeken?
De andere niet-Egyptische journalisten (de Britten Dominic Kane en Sue Turton en de Australiër Peter Greste), die net als Rena Netjes in de Al Jazeera-zaak bij verstek zijn veroordeeld, hebben via een Egyptisch advocatenkantoor in het najaar van 2015 gratieverzoeken ingediend. Het Verenigd Koninkrijk en Australië hebben deze gratieverzoeken vervolgens gesteund. Dit heeft echter vooralsnog geen concreet resultaat opgeleverd. Peter Greste kon in februari 2015 op grond van een presidentieel decreet wel overgedragen worden aan Australië onder de formele voorwaarde dat hij daar zijn straf zou uitzitten. Nadien is hij echter opnieuw in een re-trial van de Al Jazeera-zaak veroordeeld, ditmaal in absentia. Hierdoor was hij genoodzaakt om in het najaar van 2015 een gratieverzoek in te dienen, vooralsnog zonder resultaat.
Navraag van de Nederlandse ambassade in Cairo heeft uitgewezen dat de advocaat van de Britse en Australische journalisten bereid is ook een gratieverzoek namens mevrouw Netjes in te dienen. De advocaat rekent, net als bij de andere gratieverzoeken in de Al Jazeera-zaak, een vergoeding van ongeveer USD 5.000 voor het indienen en het opvolgen van het gratieverzoek. Na indiening door mevrouw Netjes, kan Nederland het gratieverzoek steunen. Op 3 februari jl. gaf mevrouw Netjes bij BZ [het Ministerie van Buitenlandse Zaken] aan vooralsnog af te zien van het indienen van een gratieverzoek.
De Egyptische-Amerikaan Mohamed Soltan is op 11 april 2015 tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld in de zaak die bekend staat als «Rabaa Operations Room». Na afstand te hebben gedaan van zijn Egyptische nationaliteit is hij op 30 mei 2015 overgedragen aan de Verenigde Staten op basis van een presidentieel decreet. Zijn vonnis is derhalve niet vernietigd. Ook is aan hem geen gratie verleend.
Bent u er zich van bewust dat de Egyptische president al-Sisi reeds in juli 2014 te kennen heeft gegeven het oppakken en veroordelen van journalisten te betreuren?4
Ja.
Herinnert u zich de volgende uitspraak van 12 oktober jongstleden.: «Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is in contact met Rena Netjes over de opportuniteit van een verzoek om een pardon, het eventuele moment en vorm daarvan. Omwille van de effectiviteit van eventuele vervolgstappen is het niet opportuun details bekend te maken»? Kunt u toelichten wat er in de afgelopen drie maanden is gebeurd om een dergelijk pardon te bepleiten? Welke concrete stappen heeft u daartoe gezet?
De ambassade heeft in de periode van januari 2015 tot en met januari 2016 uitvoerig gesprekken in Cairo gevoerd om duidelijkheid te krijgen over de mogelijkheden rondom een gratieverzoek. Er is onder andere gesproken met de Egyptische Minister van Justitie, wijlen Egyptische procureur-generaal Barakat, het hoofd en rechters van de directie Internationale Samenwerking van het Egyptische Ministerie van Justitie en de advocaat die namens de Britse en Australische journalisten een gratieverzoek heeft ingediend. Ook is er frequent contact met de Britse en Australische ambassades en in het begin ook met de Canadese ambassade om een vinger aan de pols te houden over de laatste ontwikkelingen met betrekking tot de ingediende gratieverzoeken. Mevrouw Netjes is tussentijds meerdere keren geïnformeerd over de uitkomsten van verschillende gesprekken en de bereidheid van BZ [het Ministerie van Buitenlandse Zaken] om een gratieverzoek te steunen.
Uit de gesprekken van de ambassade is het eenduidige beeld naar voren gekomen dat een gratieverzoek alleen door mevrouw Netjes kan worden ingediend en vervolgens door Nederland kan worden gesteund. Indien mevrouw Netjes alsnog tot indiening besluit, is Nederland bereid haar gratieverzoek te steunen.
Afgelopen februari heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken mevrouw Netjes ook aangeboden om te bemiddelen bij een andere Egyptische advocaat. Van dit aanbod heeft mevrouw Netjes (nog) geen gebruik gemaakt. Verder is mevrouw Netjes gewezen op de mogelijkheid om via een extern fonds financiering te krijgen voor de advocaatkosten om een gratieverzoek in te dienen en op te volgen. In afwachting van een herziening van het besluit van mevrouw Netjes om al dan niet een gratieverzoek in te dienen, heeft de directeur-generaal Politieke Zaken tijdens bilaterale consultaties in februari bij Egypte aangegeven dat Nederland een gratieverzoek van mevrouw Netjes zal steunen.
Klopt het dat u mevrouw Netjes het volgende heeft beloofd: «Indien er een manier blijkt te zijn waarop een gratieverzoek kan worden ingediend dan is BZ [het Ministerie van Buitenlandse Zaken] bereid dit verzoek te steunen.»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven waarom u niet in actie bent gekomen na de uitspraken van al-Sisi?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich de toezegging van het kabinet tijdens het mondeling vragenuur op 17 november jongstleden om de Kamer schriftelijk te informeren over de stand van zaken met betrekking tot het gratieverzoek van mevrouw Netjes? Bent u bereid deze toezegging alsnog gestand te doen?5
Met de beantwoording van deze Kamervragen doet het kabinet de toezegging gestand om de Kamer nader te informeren over de inzet voor de zaak-Netjes.
Bent u bereid journalisten die in het buitenland worden opgepakt financieel te ondersteunen bij het verkrijgen van juridische bijstand? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt persvrijheid en journalisten wereldwijd op alle mogelijke manieren. Door individuele zaken op te brengen in EU- en bilaterale gesprekken, processen tegen journalisten bij te wonen en door financiële ondersteuning aan organisaties die opkomen voor persvrijheid en journalisten in nood.
Via het Mensenrechtenfonds wordt steun verleend aan organisaties die zich inzetten voor de vrijheid van meningsuiting, inclusief bescherming van journalisten. Momenteel wordt uit het Mensenrechtenfonds het Digital Defenders Partnership gefinancierd. Via dit project kunnen online journalisten die in de problemen zijn geraakt ook juridische bijstand krijgen.
Nederland financiert ook Free Press Unlimited (FPU) via Samenspraak en Tegenspraak. In dit programma staan persvrijheid en bescherming van journalisten centraal. FPU heeft ook een noodfonds voor journalisten: Reporters Respond. Dit fonds is erop gericht om journalisten die te maken hebben met vernielingen of intimidaties, zo snel mogelijk weer aan de slag te helpen. Journalisten kunnen ook juridische bijstand krijgen via dit fonds. FPU heeft vorig jaar 91 aanvragen tot steun van journalisten gekregen. Op dit moment heeft FPU via Reporters Respond voldoende geld beschikbaar.
Voor zowel de kleinschalige steun van DDP als van FPU kunnen journalisten een aanvraag indienen via de websites van betrokken organisaties.
Het bericht ‘Geen straf coffeeshop Meetpoint Den Bosch’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Den Bosch d.d. 5 april jl?1 Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van het hoger beroep dat hiertegen is ingesteld door het Openbaar Ministerie?
Ja. Er is hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De behandeling daarvan is nog niet ingepland bij het Hof.
Heeft u voorts kennisgenomen van uitspraken van de rechtbank Amsterdam d.d. 3 februari 2016, de rechtbank Den Haag d.d. 4 september 2015 en de rechtbank Zwolle d.d. 7 juli 2015? Kunt u de stand van zaken weergeven ten aanzien van het hoger beroep dat per uitspraak is aangetekend en kunt u ook aangeven welke van deze uitspraken inmiddels onherroepelijk zijn geworden?2
Er is appel ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Amsterdam en de rechtbank Zwolle. Er is nog geen zittingsdatum beschikbaar in deze zaken. Tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag is geen beroep ingesteld en inmiddels is deze uitspraak onherroepelijk geworden.
Kunt u een uitputtend overzicht geven van alle (strafrechtelijke) uitspraken de afgelopen drie jaar, waarin overtreders van de Opiumwet wel schuldig zijn bevonden, maar geen straf kregen opgelegd omdat de aanwezige drugsvoorraad nodig zou zijn c.q. normaal wordt geacht voor de bevoorrading van een coffeeshop?
Er wordt door het Ministerie van Veiligheid en Justitie niet geregistreerd op uitspraken waarin overtreders van de Opiumwet wel schuldig zijn bevonden, maar geen straf hebben kregen opgelegd omdat de aanwezige drugsvoorraad nodig zou zijn c.q. normaal wordt geacht voor de bevoorrading van een coffeeshop. Uit navraag bij het Openbaar Ministerie en de Raad voor de Rechtspraak blijkt dat ook zij hierop niet registreren. Ik kan dan ook geen uitputtend overzicht geven van alle uitspraken.
Kunt u, ten aanzien van de hierboven of door u zelf gevonden uitspraken die onherroepelijk zijn geworden, aangeven hoe u beoordeelt dat de rechter klaarblijkelijk een overschrijding van de handelsvoorraad van 500 gram toestaat en daarmee overtreding van de Opiumwet onbestraft laat?
Ik treed niet in het oordeel van de rechter in individuele strafzaken. Het is aan de rechter om te oordelen in individuele gevallen, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden. Overigens vinden er ook wel degelijk veroordelingen plaats op grond van overtreding van het handelsvoorraadcriterium.
Hoe verhoudt het onbestraft laten van handelsvoorraden van 30 kilo hennep en 15 kilo hasj zich tot uw uitspraak dat de Nederlandse regering de strijd tegen drugscriminaliteit onverkort doorzet?3
De rechtspraak is onafhankelijk. Het oordeel van de rechter in individuele zaken staat er niet aan in de weg dat de Nederlandse regering de strijd tegen de drugscriminaliteit doorzet. We bestrijden deze ondermijnende vormen van criminaliteit, niet alleen de grootschalige hennepteelt, maar ook de productie van synthetische drugs en de criminele samenwerkingsverbanden die zich met drugscriminaliteit bezighouden. De Tweede Kamer heeft zich meermaals achter het huidige softdrugsbeleid geschaard, bijvoorbeeld bij de motie Oskam, aangenomen op 19 mei 2015 (Kamerstuk 29 911, nr. 104). Zoals hierboven al gerefereerd worden in andere zaken wel degelijk veroordelingen uitgesproken en straffen opgelegd voor het bezit van meerdere kilo’s hennep. Ook worden er door de rechter straffen opgelegd voor overtreding van het nieuwe wetsartikel 11a Opiumwet, dat 1 maart 2015 in werking trad en waarmee voorbereidingshandelingen voor hennepteelt strafbaar zijn gesteld.
Handel in praktijkroutes van het CBR |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat na trucjes bij theorie-examens er nu ook een handel in praktijkroutes van het Centraal Bureau Rijexamens (CBR) blijkt te zijn?1
Er zijn geen vaste praktijkexamenroutes. Slagen voor het praktijkexamen wordt bepaald door het omgaan met verkeerssituaties, niet om het al dan niet kennen van een route. Ik betreur het dat door niet-ethische bedrijven op alle mogelijke manieren wordt geprobeerd om klanten te trekken met ongefundeerde verhalen.
Wat vindt u ervan dat het bedrijf DriversOnly.nl voor het bedrag van € 4,99 examenroutes aanbiedt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat rijschool «Altijd Geslaagd» nog steeds actief is, terwijl deze beunhaas al jaren alle schijn van fraude tegen zich heeft?
Het CBR heeft de overeenkomst met «Altijd Geslaagd» vorig jaar opgezegd. Deze rijschool kan dan ook geen kandidaten meer aanleveren voor een rijexamen.
Deelt u de mening dat gezien de wildgroei van dubieuze partijen binnen de rijschoolbranche de eisen om actief te zijn in deze branche moeten worden aangescherpt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen?
Ik ben van mening dat goede voorlichting over de keuze van een rijschool belangrijk is en heb ik mij sterk voor gemaakt. In Nederland stellen we geen eisen aan MKB-bedrijven en ik ben ook niet van plan om dat te doen voor rijscholen. Daarnaast verwacht ik niet dat meer regulering effect zal hebben op deze niet-ethische rijscholen.
Intimidatie van Molukkers bij hoog Indonesisch bezoek |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Grace Tanamal (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Intimidatie Molukkers bij hoog Indonesisch bezoek» en van het gefilmde incident, te bekijken op https://youtu.be/NNvSEbOmkNI?1
Ja.
Klopt het dat bij dit incident een vrouw en haar dochter werden gesommeerd de Molukse vlag te verwijderen, geen sjaal mochten dragen met de Molukse vierkleur en ook niet mochten zingen onder het dreigement te worden verwijderd door de beveiliging?
Zoals uit het betreffende filmpje op YouTube blijkt, is dit inderdaad gezegd.
Klopt het dat deze beveiligers tot de Dienst Bewaken en Beveiligen behoren? Hebben zij specifieke instructies gekregen met betrekking tot uitingen van de Molukse gemeenschap in het zicht van de Indonesische delegatie? Zo ja, welke instructies hebben zij gekregen en waren deze instructies alleen van toepassing in de nabijheid van de Indonesische delegatie of ook voor uitingen van de Molukse identiteit op andere plaatsen dan de haven van Hoek van Holland?
Het betreft inderdaad medewerkers van politie die werkzaam zijn bij de Dienst Bewaken en Beveiligen (hierna: DBB). De DBB is belast met de uitvoering van persoonsbeveiliging van onder andere buitenlandse staatshoofden.
De betreffende medewerkers van politie hebben geen specifieke instructies gekregen met betrekking tot uitingen van de Molukse gemeenschap, anders dan het waarborgen van de veiligheid van de te bewaken persoon. De lokale gezagen zijn zoals gebruikelijk, geïnformeerd over het bezoek van de Indonesische president en de beveiliging hieromheen. De beveiliging is verzorgd door de DBB, omdat hier sprake was van een te beveiligen persoon die binnen het rijksdomein van het stelsel bewaken en beveiligen valt.
Zijn deze instructies ook gedeeld met anderen zoals het gemeentebestuur van Rotterdam, waar Hoek van Holland onder valt? Zo nee, kunt u een toelichting geven op de acties van de beveiliging?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat het tonen van de Molukse vlag, weliswaar verboden is in Indonesië, maar in Nederland niet strafbaar is? Zo ja, waarom moest de Molukse vlag worden verwijderd inclusief andere uitingen van de Molukse vierkleur op Nederlands grondgebied? Zo nee, waar staat in het wetboek van strafrecht dat het verboden is de Molukse vlag te tonen en waar staat dit in de algemene politie verordering van Rotterdam zoals werd beweerd door de beveiliging?
Vrijheid van meningsuiting is in Nederland een groot goed, dat grondwettelijke bescherming geniet. Het tonen van de Molukse vlag is in Nederland niet strafbaar. Bij het bezoek van de president van Indonesië zijn dan ook geen beperkingen opgelegd voor het tonen van vlaggen bij de demonstraties die conform de Wet Openbare Manifestaties waren aangekondigd en waarvoor een bewijs van kennisgeving was verleend. Uit informatie van politie en gemeente is mij duidelijk geworden dat in deze situatie de gemeente niet de verplichte kennisgeving had ontvangen. Was dat wel het geval geweest, hadden er tussen de demonstrante(n), gemeenten en de politie afspraken gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld over de locatie voor de demonstratie.
Uit de aangereikte informatie blijkt tevens dat het optreden van de betreffende medewerker(s) van de DBB gebaseerd is op een inschatting van de situatie op dat moment en de risico’s voor de veiligheid van de Indonesische president. Met name het oordeel dat sprake was van een onoverzichtelijke situatie voor de persoonsbeveiliging, is daarbij bepalend geweest. Voor een toelichting op de feiten en context van dit optreden, mede gebaseerd op een schriftelijk feitenrelaas van de betrokken medewerkers van de DBB, verwijs ik u naar de brief van 2 mei jl. van de burgemeester van Rotterdam aan de Gemeenteraad naar aanleiding van het incident2.
Het is niet aan mij om middels de beantwoording van schriftelijke Kamervragen een uitspraak te doen over het individuele functioneren van deze medewerkers van de DBB. Uiteraard staat het betrokkene(n) altijd vrij een klacht in te dienen bij de politie inzake de bejegening door de medewerker van de DBB. De politie zal deze klacht dan in behandeling nemen en op basis van de feiten en omstandigheden tot een afgewogen oordeel komen over de handelwijze van de medewerker(s).
Waaraan ontleent de betreffende beveiliger de bevoegdheid de vrouwen te gelasten de Molukse vlag te verwijderen, hun sjaal niet te dragen, en het zingen te verbieden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat de beide vrouwen hun recht op de vrijheid van meningsuiting is ontnomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit recht te zetten?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de beveiliging juist deze vrouw aansprak omdat men vermoedde dat de gedane uitingen de president van Indonesië of zijn delegatie onwelgevallig zouden kunnen zijn en dat zij preventief werden geïntimideerd door de beveiliging?
Zie antwoord vraag 5.
Is er volgens u sprake van een demonstratie, wanneer er diverse toeschouwers staan waaronder twee Molukse vrouwen waarvan er eentje een sjaal draagt met de Molukse vierkleur die aangeven daar rustig en vreedzaam te staan en naar de Indonesische president te willen kijken?
Zodra meerdere mensen uiting willen geven aan hun gedachten, wordt dit al snel aangemerkt als een betoging, waarop de Wet openbare manifestaties van toepassing is. Het tonen van deze vlag bij het bezoek van de Indonesische president door meerdere personen kan worden gezien als een betoging in de zin van deze wet. In het onderhavige geval voerden de vrouwen zelf aan dat ze daar stonden om hun mening te uiten, zo blijkt uit het filmpje.
Welke criteria worden gebruikt om te beoordelen of een bepaalde uiting een demonstratie is die kan worden verhinderd of verboden omdat er vooraf geen toestemming is gevraagd?
Op grond van de Wet openbare manifestaties en de daarmee samenhangende APV-bepaling(en) kunnen eisen worden gesteld aan het houden van een betoging.
De bevoegdheden tot beperking van het recht tot betoging kunnen slechts worden aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Deelt u de mening dat het recht op de vrijheid van meningsuiting is geschonden van Nederlandse staatsburgers teneinde de goede betrekkingen met een bevriend staatshoofd niet te verstoren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De reden dat de beveiliging juist deze dames aansprak, was niet gelegen in het onwelgevallig zijn van de uitingen voor de Indonesische president, maar op een inschatting van de situatie en de risico’s voor de veiligheid van de te beveiligen persoon.
De berichten ‘Wijziging NVWA-tarieven per 1 mei 2016’ en ‘NVWA zet nertsenhouders en hun gezinnen mes op de keel’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe de aangepaste tarieven van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) passen binnen het door u toegezegde onderzoek naar de herijking van de NVWA?1 2 Loopt het aanpassen van de tarieven niet vooruit op de uitkomsten van deze herijking, ook gezien het feit dat er in de vaststelling van de NVWA-tarieven per 1 mei 2016 meer voorbereidende uren zijn verwerkt?
De verhoging van de retributies die per 1 mei jl. is ingegaan, vloeit voort uit het Plan van aanpak NVWA en de herziening van het retributiestelsel NVWA en geschiedt binnen de kaders van het kabinetsbeleid Maat Houden 2014 (Kamerstuk 33 835, nr. 1 en nr. 2). Op basis hiervan werkt de NVWA toe naar kostendekkende tarieven van retributies, waarbij de kosten die de NVWA maakt volgens bedrijfseconomische principes zijn verdisconteerd in het tarief.
De recente verhoging van de retributietarieven van de NVWA staat los van het onderzoek naar de herijking van het takenpakket en de efficiencydoorlichting van de NVWA zoals aangekondigd in mijn brief van 30 november 2015 (Kamerstuk 33 835, nr. 18). Over de uitkomsten hiervan is uw Kamer vandaag geïnformeerd. Daarnaast loopt er, zoals toegezegd in het Algemeen Overleg NVWA op 10 december 2015, een onderzoek waarin de toezichtstarieven in de ons omringende landen met elkaar worden vergeleken. Ook worden de retributietarieven van de NVWA getoetst aan het kabinetsbeleid «Maat Houden 2014».
Kunt u aangeven of de uitkomsten van de herijking nog gevolgen hebben voor de vastgestelde NVWA-tarieven per respectievelijk 1 april 2016 en 1 mei 2016?
De recente tariefsverhoging van de NVWA vloeit voort uit staand kabinetsbeleid zoals aangegeven in antwoord op vraag 1. De in mijn brief van 30 november 2015 aangekondigde onderzoeken naar de herijking van het takenpakket die de NVWA uitvoert voor het Ministerie van Economische Zaken en de efficiency doorlichting van de NVWA staan hier los van.
Wanneer kan de Kamer het onderzoek naar de herijking verwachten?
Uw Kamer heeft de resultaten van de herijking van het takenpakket NVWA en efficiencydoorlichting NVWA vandaag ontvangen.
Kunt u aangeven hoe de verhoging van de NVWA-tarieven per 1 mei 2016 past binnen de motie De Boer/ Jacobi (Kamerstuk 31 409, nr. 87)?
Over de uitvoering van de motie De Boer/Jacobi is uw Kamer geïnformeerd op 16 oktober 2015 (Kamerstuk 29 862, nr. 29). Zoals daarin aangegeven is uit het onderzoek gebleken dat als de totale havenaanloop- en doorvoerkosten op de onderzochte goederenstromen vergeleken worden met die in de ons omliggende landen, deze niet uit de pas lopen. Het kabinetsbeleid omtrent de inspecties en retributies van de NVWA is vastgelegd in de brief van 19 december 2013 over het retributiestelsel (Kamerstuk 33 835, nr. 2), het Plan van Aanpak NVWA van 19 december 2013 (Kamerstuk 33 835, nr. 1) en de kabinetsreactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid van 10 juni 2014 (Kamerstuk 26 991, nr. 418). Binnen deze kaders streeft het kabinet naar een zo efficiënt mogelijke uitvoering van de inspectie en het toezicht. De recente tariefsverhoging van de NVWA komt voort uit dit kabinetsbeleid.
Deelt u de mening dat zolang de herijking en de hernieuwde prioritering bij de NVWA nog niet gereed zijn, de rekening niet bij het bedrijfsleven en ondernemers neergelegd mag worden?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven of de berichtgeving klopt dat er een speciaal NVWA-team van tien man dagelijks onderweg is om alle dieren in de pelsdierhouderij te tellen en dat bij deze controles geen overtredingen worden geconstateerd?
In april heeft de NVWA op een deel van de nertsenhouderijen toezicht uitgevoerd in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij. Deze wet geldt en dient te worden nageleefd. In mijn brief van 11 februari 2016 (Kamerstuk 30 826 nr. 43) heb ik uw Kamer over de handhaving geïnformeerd.
Bij een deel van de bedrijven beschikte de NVWA over aanwijzingen van mogelijke overtreding van de Wet verbod pelsdierhouderij. Verder waren meldingen door gemeenten van vergunningen voor uitbreiding in aantal dieren en handhavingsverzoeken aanleiding om op een aantal bedrijven te controleren.
Op dit moment worden de bevindingen van de controles geanalyseerd. Zoals aangegeven tijdens het Algemeen Overleg over dierenwelzijn van 28 april 2016 verwacht ik in de zomer van 2016 te kunnen aangeven of er al dan niet overtredingen van de Wet Verbod Pelsdierhouderij zijn geconstateerd op de gecontroleerde bedrijven.
Op de videobeelden op Nieuw Oogst.nu van woensdag 6 april 2016 geeft de directeur van de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders onder andere aan niet te begrijpen waar de controles goed voor zijn. In mijn brief van 11 februari 2016 heb ik aangegeven dat ik ook gedurende de cassatieprocedure betreffende de Wet Verbod Pelsdierhouderij zorgvuldig monitor op dieraantallen. Deze wet is sinds 15 januari 2013 van kracht en daar hoort toezicht bij. Daarnaast wordt in de video verwezen naar de controles die NVWA in 2015 heeft uitgeoefend in het kader van dierenwelzijn (betreffende de Wet Dieren).
Tot en met 2014 werden de dierenwelzijnscontroles uitgeoefend onder de verantwoordelijkheid van het productschap PPE en werden jaarlijks alle bedrijven bezocht. Vanaf begin 2015 worden deze controles uitgevoerd door de NVWA. De NVWA heeft vorig jaar 50% van de bedrijven geïnspecteerd op de naleving van de welzijnsnormen en een beperkt aantal op het doden van nertsen. Door de aard van de controles zijn deze niet te combineren in één inspectie. Deze controles stonden los van het toezicht op de Wet verbod pelsdierhouderij, omdat in 2015 er door een rechterlijke uitspraak geen toezicht in het kader van Wet verbod pelsdierhouderij kon worden gehouden. Het betreft hier dus geen herhaaldelijke controles, maar controles die op basis van verschillende wetten zijn uitgevoerd. De NVWA heeft de afgelopen tijd ook een aantal bedrijven bezocht in het kader van handhavingsverzoeken en naar aanleiding van meldingen met betrekking tot dierenwelzijn.
Sinds 2015 komt NVWA vanwege de welzijnscontroles vaker op de bedrijven, maar de inspectiefrequentie is niet hoger dan onder verantwoordelijkheid van het productschap PPE. De term «dagelijks» die wordt gebruikt, kan ik dan ook niet plaatsen.
Hoe passen deze herhaaldelijke controles binnen het uitgangspunt van risico gestuurd toezicht? Is het in uw ogen proportioneel om de pelsdierhouders dagelijks te confronteren met controles terwijl er geen overtredingen worden geconstateerd?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u reageren op de opmerkingen van de directeur van de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierhouders (NFE) dat de NVWA met deze manier van werken de nertsenhouders en hun gezinnen het mes op de keel zet?
Zie antwoord vraag 6.
Het artikel 'Onrust op het fregat' |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Sultan Günal-Gezer (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onrust op fregat»?1
Ja.
Kunt u aangeven of de NAVO de bijdrage aan de surveillance in de Egeïsche zee ten behoeve van de bewaking van de Europese grenzen bestempelt als missie?
De Navo heeft besloten Standing NATO Maritime Group 2 (SNMG-2) in de Egeïsche Zee in te zetten om mensensmokkelnetwerken in kaart te brengen door middel van «reconnaissance, monitoring and surveillance». Het creëren van maritieme situational awareness is een van de taken van de staande Navo-vlootverbanden. De inzet in de Egeïsche Zee valt binnen het bestaande takenpakket van de staande Navo-vlootverbanden en wordt daarom door de Navo aangemerkt als een activiteit.
De Navo voert in het verdragsgebied doorlopend reguliere activiteiten uit die onder meer zijn gericht op de geruststelling van bondgenoten, de geloofwaardige afschrikking van potentiële tegenstanders en het verbeteren van de interoperabiliteit tussen bondgenoten. Voorbeelden van deze activiteiten, waar Nederland periodiek aan bijdraagt, zijn Baltic Air Policing, (de gereedstelling van) de NATO Response Force (NRF) en de aanwezigheid van staande Navo-vlootverbanden in bondgenootschappelijke wateren. Over deze activiteiten bent u geïnformeerd in mijn brief over de Nederlandse bijdragen aan de EU Battlegroup en de NATO Response Force en de lessen van het VJTF test bed van 15 december 2015 (Kamerstuk 29 521 nr. 306). Deze doorlopende activiteiten onderscheiden zich van Navo-missies met een specifiek mandaat, zoals KFOR in Kosovo en Resolute Support in Afghanistan.
Kunt u aangeven of andere landen die een bijdrage leveren aan de NAVO surveillance in de Egeïsche zee de bijdrage bestempelen als missie?
De inzet in de Egeïsche Zee wordt door de Navo aangemerkt als activiteit. De deelnemende Navo-landen wijken hier niet van af.
Kunt u aangeven waarom u ervoor gekozen heeft deze Nederlandse bijdrage aan de NAVO surveillance in de Egeïsche zee te bestempelen als activiteit?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat vanwege de omschrijving van deze Nederlandse bijdrage aan de NAVO als «activiteit» in plaats van als «missie», dit financiële gevolgen heeft voor de bemanning?
De rechtspositie van de bemanning van Nederlandse schepen die meevaren in de staande Navo-vlootverbanden voorziet in een vergoeding per etmaal als overwerkcompensatie bij meerdaagse vaaractiviteiten. Alleen in het geval van inzet in het kader van crisisbeheersingsoperaties is er voorzien in een hogere vergoeding per etmaal. Omdat de huidige inzet in de Egeïsche Zee binnen het bestaande takenpakket van de Navo-vlootverbanden valt, krijgt de bemanning een normale vergoeding voor overwerk.
In hoeverre verschilt de huidige Nederlandse bijdrage aan de NAVO van overige Nederlandse bijdragen aan de NAVO waardoor het verschil tussen activiteit en missie wordt gerechtvaardigd?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre verschillen de werkzaamheden van de bemanning in deze bijdrage aan de NAVO van de werkzaamheden bij andere bijdragen aan NAVO missies?
Zr. Ms. Van Amstel maakt deel uit van SNMG-2, een staand Navo-vlootverband dat snel kan worden ingezet voor uiteenlopende maritieme taken. Het uitvoeren van reconnaisance, monitoring and surveillance activiteiten, zoals het schip nu doet in de Egeïsche Zee, valt binnen het bestaande takenpakket van de staande Navo-vlootverbanden.
Wat is de door u gehanteerde definitie van «activiteit»? Wat is de door u gehanteerde definitie van «missie»?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben financiële overwegingen een rol gespeeld bij het benoemen van deze NAVO bijdrage als «activiteit' in plaats van als «missie». Zo nee, waarom niet?
Nee. De inzet in de Egeïsche Zee past binnen het bestaande takenpakket van de staande Navo-vlootverbanden. Daarom is deze inzet door de Navo aangemerkt als activiteit en niet als missie.
Bent u bereid deze Nederlandse bijdrage alsnog te bestempelen als «missie» in plaats van als activiteit? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Navo-schepen voeren in de Egeïsche Zee taken uit die passen binnen het bestaande takenpakket van de staande Navo-vlootverbanden. Deze inzet wordt dus aangemerkt als activiteit, net als de andere Nederlandse bijdragen aan reguliere Navo-activiteiten, waaronder Baltic Air Policing, de NRF en de andere Navo-vlootverbanden.
Kunt u, met het oog op de aankomende debatten, deze vragen binnen 2 weken beantwoorden?
Helaas is het niet mogelijk gebleken deze vragen binnen twee weken te beantwoorden.
Medicijntekort in Suriname |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Medicijntekort Suriname kan mensenlevens kosten»?1
Ja
Welk informatie heeft u over het alarmerende beeld dat in het bericht wordt geschetst over het tekort aan medicijnen in Suriname?
In Suriname is op dit moment geen sprake van een generiek medicijntekort. Wel is er sprake van een tekort aan primaire medische verbruiksartikelen en basisartikelen in de ziekenhuizen. Hierdoor moeten operaties die niet urgent zijn, soms worden uitgesteld. Acute operaties worden zo goed als mogelijk uitgevoerd, waarbij in sommige gevallen moet worden geïmproviseerd. De eerstelijns gezondheidszorg lijkt nog naar behoren te functioneren. Patiënten kunnen door de huisarts voorgeschreven medicijnen nog aanschaffen. Indien de economische situatie verder verslechtert, kunnen medicijnen op den duur wel schaarser worden. De Surinaamse Vereniging van Apothekers heeft daarover een gesprek gevoerd met de Surinaamse Minister van Volksgezondheid. Zij zijn met de Surinaamse Vereniging van Assurantie Maatschappijen overeengekomen afspraken te maken over tijdige vergoedingen om een tekort aan medicijnen te voorkomen.
Wat is de (financiële) omvang en wat zijn de oorzaken van dit medicijntekort?
Volgens de Surinaamse autoriteiten is op dit moment geen sprake van een algemeen medicijntekort. Voor wat betreft het tekort aan verbruiksartikelen kunnen ziekenhuizen deze niet meer op krediet kopen en moet er direct worden betaald. Dit is vanwege de financieel-economische situatie niet altijd mogelijk, waardoor een tekort ontstaat.
Ziet u mogelijkheden voor Nederland om, eventueel via de resterende, eerder opgeschorte verdragsmiddelen, bij te dragen aan een oplossing voor het medicijntekort? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met Suriname?
Suriname heeft vooralsnog geen internationaal hulpverzoek ingediend. Mocht dat komen, dan zal het kabinet daar serieus naar kijken, zoals gebruikelijk voor dit soort hulpverzoeken. Zoals aangegeven in het Algemeen Overleg Suriname met uw Kamer op 6 september 2015 (vergaderjaar 2015–2016 20 361 nr. 169), zijn de Verdragsmiddelen in 2012 opgeschort n.a.v. de amnestiewet. Het standpunt van het kabinet daarover is niet gewijzigd.
Overigens heeft de Islamic Development Bank op 23 april jl. Suriname een leningportefeuille ter beschikking gesteld van USD 1,75 miljard met een looptijd van vijf tot tien jaar. Een deel kan daarvan worden gebruikt voor o.a. de import van basisgoederen en medicijnen.
Burundese vluchtelingen en het voortdurend vermoorden van (vermeende) tegenstanders van president Nkurunziza in en buiten Burundi |
|
Michiel Servaes (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de grote zorgen over de steeds verder escalerende situatie in Burundi, die nu zelfs tot een vooronderzoek van het International Strafhof hebben geleid? Bent u het ermee eens dat de internationale gemeenschap meer moet doen om de situatie in Burundi te normaliseren en Burundezen te beschermen?1
De diepe politieke crisis in Burundi, die gepaard gaat met steeds meer geweld en schending van mensenrechten, baart inderdaad grote zorgen. De VN, de AU, de EU, landen in de regio en direct betrokken partners als Nederland proberen op verschillende manieren een uitweg uit de crisis te helpen bewerkstellingen. De EU en individuele donoren hebben met sancties, maatregelen in de hulp en diplomatieke inspanningen de druk op alle partijen zo hoog mogelijk opgevoerd, om hen te bewegen deel te nemen aan een regionaal geleide inclusieve dialoog. Tegelijk wordt waar mogelijk steun en bescherming verleend aan de bevolking. Een oplossing van deze complexe crisis moet uiteindelijk komen van de Burundezen zelf en kan niet van buitenaf opgelegd worden, maar een eensgezinde inzet van de internationale gemeenschap kan wel helpen deze oplossing dichterbij te brengen.
De VN Veiligheidsraad buigt zich thans over een mogelijke inzet van een politiemissie die zou moeten bijdragen aan vermindering van het geweld en bescherming van de Burundese bevolking. Een eerdere poging van de Afrikaanse Unie om een beschermingsmacht te zenden kreeg binnen de AU niet de vereiste steun.
Bent u bekend met het artikel «Nowhere to run: Burundi violence follows escapees across borders» van The Guardian?2 Klopt de berichtgeving dat er vanuit Burundi mensen uitreizen naar vluchtelingenkampen met als doel de reeds op de vlucht geslagen Burundezen, momenteel ruim 250.000, aan te vallen?
Vluchtelingenkampen in de regio worden geconfronteerd met overbevolking en grote financieringstekorten waardoor UNHCR en lokale overheden onvoldoende in staat zijn de vluchtelingen te beschermen. Tijdens het bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 10 mei aan het Mahama kamp in Rwanda bleek dat het kamp vanuit humanitair oogpunt weliswaar goed georganiseerd was, maar dat de ligging en de grote aantallen bewoners het kamp kwetsbaar maken voor infiltratie. De Rwandese regering zegt aanwijzingen te hebben dat rebellen en elementen van de Burundese overheid de kampen ingaan om vluchtelingen te intimideren en te ronselen.
Het beeld dat in het genoemde artikel wordt geschetst van de veiligheidssituatie in het vluchtelingenkamp Nyarugusu in Tanzania is geloofwaardig en waarschijnlijk correct, al is moeilijk vast te stellen hoe stelselmatig en omvangrijk het geweld en de intimidatie is. Er is evenwel geen sprake van een regime van terreur in het kamp.
In het algemeen vormt de veiligheidssituatie in de kampen een punt van grote zorg. Er zijn dikwijls te weinig politiemensen om de orde en rust te kunnen bewaren. De kampen hebben vaak geen hekken en er is weinig of geen verlichting, zodat de situatie ’s nachts nog gevaarlijker wordt, vooral voor vrouwen en meisjes. De ambassades in de regio houden nauw contact met vertegenwoordigers van de lokale autoriteiten en UNHCR-medewerkers over alle aspecten van het vluchtelingenvraagstuk, hierbij inbegrepen de veiligheidsomstandigheden.
Kunt u bevestigen dat er een groeiende verdeeldheid binnen het Burundese veiligheidsapparaat is, met aan de ene kant oudgedienden uit het leger en politie, en aan de andere kant een nieuwe lichting die de president steunt? Wat vind u ervan dat er recentelijk (grote aantallen) ontslagen zijn gevallen binnen het Burundese leger en dat er bij herhaling officieren worden vermoord? Ziet u hierin een mogelijk verband met het grens overstijgende geweld?
Het wantrouwen en de verdeeldheid binnen het Burundese leger nemen toe en er zijn recentelijk meerdere dodelijke aanslagen gepleegd op legerofficieren. De oplopende spanningen in het leger zijn zorgwekkend, omdat de professionaliteit en eenheid van het Burundese leger tot nu toe een belangrijke buffer is geweest tegen verder geweld.
De verdeeldheid in het leger heeft vooralsnog een politiek karakter, waarbij aanhangers van de harde lijn die de president en zijn entourage voorstaan zich verzetten tegen een politiek meer gematigde groep, die zich inzet voor behoud van een neutraal en professioneel veiligheidsapparaat. De recente ontslagen staan los van deze spanningen: het gaat hier vooral om soldaten en commandanten die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt.
Binnen de Burundese politie zijn de problemen al langere tijd aanwezig. Er is in toenemende mate sprake van officieuze parallelle commandostructuren en van infiltratie binnen de verschillende diensten door onopgeleide aanhangers van de partij van de president. Veel van de ernstige mensenrechtenschendingen worden door deze elementen gepleegd.
Wat is uw reactie op de onveilige situatie voor Burundezen in vluchtelingenkampen in Tanzania en overige omringende landen zoals Congo en Rwanda, zoals deze door de Afrikaanse tak van Human Right Watch in The Guardian wordt beschreven? Zijn de betrokken Nederlandse ambassades op de hoogte van het geweld door Burundezen buiten hun eigen landsgrenzen? Zo ja, welke rol spelen zij?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op de aanhoudende water- en voedseltekorten in vluchtelingenkampen in Oeganda en Rwanda?3 Welke stappen bent u, ook in de rol van EU-voorzitter, voornemens te zetten om deze situatie zo snel mogelijk te verbeteren?
De grote financiële tekorten voor de opvang van vluchtelingen in de hele Centraal-Afrikaanse regio baart het kabinet zorgen: nog geen 15% van het regionale appeal voor Burundese vluchtelingen is gedekt. Vluchtelingen worden voor het overgrote deel opgevangen in de regio, zowel in door de VN-geleide vluchtelingenkampen als in gastgemeenschappen.
Tijdens het bezoek aan het Mahama kamp in Rwanda, waar ruim 45.000 Burundese vluchtelingen verblijven, kon worden geconstateerd dat de drinkwatervoorziening aanzienlijk was verbeterd, mede dankzij de inzet van een Nederlandse waterdeskundige. De voedselsituatie in het kamp is onder controle, maar blijft precair. Meer dan de helft van de vluchtelingen is onder de 18 jaar oud. De onderwijsvoorzieningen zijn onder de maat en slechts een deel van de kinderen kan naar school. Daarnaast is de veiligheid van kwetsbare groepen zoals vrouwen, kinderen en gehandicapten niet gegarandeerd. Daarom heeft het kabinet een bijdrage van 1 miljoen Euro voor het Mahama kamp vrijgemaakt, speciaal bestemd voor betere bescherming van kwetsbare groepen en verbetering van de onderwijssituatie.
Nederland doet in 2016 ongeoormerkte bijdragen aan CERF, WFP, UNHCR, UNICEF en ICRC, waarvan een deel wordt besteed aan het bijstaan van Burundese vluchtelingen.
De Europese Commissie heeft tot op heden ruim 16 miljoen Euro besteed aan basisbehoeften van Burundese vluchtelingen, zoals het opzetten van kampen en voedselvoorziening. Speciale aandacht wordt gegeven aan water- en sanitaire voorzieningen, en de bescherming van kinderen. Via de European Commission's Humanitarian Aid and Civil Protection department (ECHO) draagt de EU dit jaar 12 miljoen euro bij aan organisaties als WFP, UNHCR, Plan en Oxfam. Daarnaast komt er 1,5 miljoen euro uit fondsen voor noodonderwijs via UNHCR.
Welke positie heeft de Afrikaanse Unie (AU) ingenomen ten aanzien van het grensoverschrijdende geweld en de inhumane situaties in vluchtelingenkampen buiten Burundi? Zijn de honderd toegezegde waarnemers van de AU inmiddels actief in Burundi4?
De AU heeft geen specifiek standpunt ingenomen ten aanzien van de situatie in vluchtelingenkampen buiten Burundi. Om geweld in Burundi tegen te gaan heeft de AU besloten 100 mensenrechtenwaarnemers en 100 militaire waarnemers naar Burundi uit te zenden. Door tegenwerking van de Burundese regering is een Memorandum of Understanding tussen Burundi en de AU nog niet getekend. De uitzending van waarnemers loopt hierdoor vertraging op. Op dit moment zijn er 32 mensenrechtenwaarnemers actief in Burundi, en naar verwachting komen daar in de komende weken 15 mensenrechtenwaarnemers bij.
Wat doet Nederland om de situatie in Burundi en voor Burundese vluchtelingen te verbeteren? Pleit u in Europees verband voor verdergaande sancties en het stopzetten van alle mogelijke (in)directe steun aan de regering en het leger van Burundi? Wat kunnen Nederland en de EU(-lidstaten) nog meer doen, bijvoorbeeld bij de invulling van de op 2 april jl. aangenomen VN-resolutie die politionele acties in Burundi mogelijk maakt en de toezeggingen van Nkurunziza aan Ban-Ki Moon tijdens diens gesprek in februari jl?5
Vanwege het geweld en de slecht verlopen verkiezingen heeft Nederland in 2015 de directe hulp aan Burundi opgeschort.6 Ook in EU verband heeft Nederland steeds gepleit voor duidelijke maatregelen in de hulp en sancties tegen personen die een vreedzame oplossing van de crisis dwarsbomen. De EU stelde inmiddels sancties in tegen 4 individuen en op 14 maart 2016 sloot de EU de zogeheten artikel 96 consultaties af met het besluit om directe financiële steun aan de Burundese overheid op te schorten. De Nederlandse en EU hulp aan de Burundese bevolking, zoals humanitaire hulp en hulp op het gebied van voedselzekerheid, wordt voortgezet.
Nederland is van mening dat een regionaal geleide inclusieve dialoog de enige vreedzame uitweg uit de crisis is en stelt alles op alles om Burundese partijen te overtuigen om te goeder trouw aan deze dialoog deel te nemen. Nederland staat in contact met de door de East African Community aangestelde bemiddelaar Benjamin Mkapa en steunt zijn bemiddelingspogingen. Een nieuwe ronde besprekingen zou later deze maand in Arusha moeten plaatsvinden.
De VN Veiligheidsraad heeft nog geen besluit genomen over de precieze inzet van een politiemissie. Nederland is voorstander van een substantiële VN politiemissie die de capaciteit heeft de bevolking te beschermen en tegelijk rekening houdt met de complexe, gepolitiseerde situatie binnen de Burundese politie. Nederland heeft belangrijke expertise in deze sector in Burundi en deelt deze kennis en ervaring met de VN.
Een werkbezoek aan de Waalhaven in Rotterdam op 25 april 2016 |
|
Remco Dijkstra (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe staat het met de invoering van de compensatieregeling voor spoorgoederenvervoerders voor het omrijden door de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute?
De compensatie kwalificeert als staatssteun. Het was derhalve noodzakelijk om de compensatie te melden bij de Europese Commissie en te wachten op een goedkeuringsbesluit. Inmiddels is deze goedkeuring verkregen. De regeling wordt op korte termijn gepubliceerd in de Staatscourant.
Legt het zogenaamde transitverkeer van goederentreinen van België naar Duitsland via Venlo ook beslag op de ruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de Wet basisnet?
Transitverkeer van goederentreinen met gevaarlijke stoffen legt, evenals het overige vervoer van gevaarlijke stoffen, beslag op de hiervoor beschikbare ruimte binnen Basisnet.
Wordt de grensovergang bij Herzogenrath, die onderdeel uitmaakt van het maatregelenpakket om tijdens de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute de infrastructuur optimaal te benutten, geschikt gemaakt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen ten behoeve van onder andere industrie in de omgeving?
Eén van de infrastructurele aanpassingen zoals voorgesteld in het maatregelenpakket van de Stuurgroep Derde spoor Duitsland betreft het geschikt maken van het tracé Heerlen – Herzogenrath voor goederenvervoer. Indien dit gerealiseerd wordt, kan de industrie in de omgeving daar uiteraard gebruik van maken. Momenteel heb ik deze en andere maatregelen die nodig zouden zijn voor een goede operationele afwikkeling van omgeleid treinverkeer in overweging; u verneemt daaromtrent binnenkort mijn besluit. Daarbij zal ik het aspect van het vervoer van gevaarlijke stoffen betrekken.
Kijkt ProRail in overleg met de goederenvervoerders naar een efficiënte geleiding van goederentreinen, zodanig dat de ruimte binnen de Wet basisnet optimaal kan worden benut? Zo nee, bent u bereid om dit in gang te zetten?
ProRail is niet de partij die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de Wet basisnet. In het systeem van de Wet basisnet zou dat ook niet logisch zijn. De wet richt zich tot de vervoerders; het ministerie is de handhavende partij.
Het risicoplafond in het Basisnet is een berekende risicocontour uitgaand van een veronderstelde hoeveelheid vervoer van gevaarlijke stoffen in een veronderstelde samenstelling gedurende een heel jaar en de technische toestand van het spoor ter plaatse. Pas achteraf kan bezien worden of het vervoer dat gedurende een jaar heeft plaatsgevonden binnen de desbetreffende risicocontour is gebleven. Dit geschiedt door toetsing van de werkelijke risicocontour aan de contour in het Basisnet. De werkelijke risicocontour wordt berekend aan de hand van het daadwerkelijk opgetreden vervoer en de (gewijzigde) staat van de infrastructuur. Dat vergt complexe berekeningen die worden uitgevoerd door het ministerie. ProRail levert wel de informatie die nodig is om de berekeningen te kunnen uitvoeren: de aantallen wagons met gevaarlijke stoffen en de staat van de infrastructuur.
In het systeem van de Wet basisnet is voorzien dat ik bij overschrijding van Basisnet-plafonds, welke na afloop van een jaar berekend kan worden, in overleg treedt met het bedrijfsleven om te bezien hoe de overschrijding weggenomen kan worden. Als na een volgend jaar opnieuw blijkt dat overschrijdingen aan de orde zijn en het bedrijfsleven onvoldoende in staat is om dit te verhelpen, heb ik de keuze om deze (tijdelijke) situatie te gedogen of een routeringsbesluit te nemen. In het laatste geval kan een bepaald traject gesloten worden voor het vervoer van bepaalde gevaarlijke stoffen. In dit systeem is er geen mogelijkheid om een specifiek voorgenomen transport van gevaarlijke stoffen te toetsen aan een risicoplafond van het Basisnet.
Inmiddels beschik ik over de eerste resultaten met betrekking tot de benutting van Basisnet op de trajecten die als omleidingsroute gebruikt worden in verband met de werkzaamheden aan het 3e spoor in Duitsland, zoals in mijn brief van 31 maart 2016 aangekondigd. Hieruit blijkt dat er sprake is van een overschrijding van de risicoplafonds op enkele routes. Daarbij wordt onder andere uitgezocht in hoeverre deze overschrijdingen het gevolg zijn van de omleidingen zelf. Ik ben in overleg met de sector om zo snel mogelijk in kaart te brengen wat de oorzaken zijn van deze overschrijdingen en welke maatregelen genomen kunnen worden. Ik zal uw Kamer hierover op korte termijn nader informeren.
In hoeverre wordt er gestuurd middels de gebruiksvergoeding op het spoor om goederenvervoer zo efficiënt mogelijk te geleiden tijdens de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute?
Mijn voorganger heeft samen met de sector het maatregelenpakket Derde Spoor afgesproken om het goederenvervoer zo efficiënt mogelijk te geleiden tijdens de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute. Sturing door de gebruiksvergoeding maakt daar geen onderdeel van uit, omdat andere logistieke maatregelen volstaan.
Bent u bereid om nog dit jaar te komen tot een evaluatie van de gebruiksvergoeding voor goederenvervoer, in overleg met deze sector? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 9 september 2015 (Kamerstuk 33 965, nr. 23) heeft mijn voorganger u onder meer geïnformeerd over een benchmark waarbij de hoogte van de gebruiksvergoeding voor het spoorgoederenvervoer in ons land vergeleken is met de gebruiksvergoeding in de ons omringende landen. Daarbij zijn ook sectorpartijen geraadpleegd. In dezelfde brief staat dat ProRail dit jaar de berekeningsmethodiek voor de gebruiksvergoeding aanpast aan nieuwe Europese regelgeving. Hierbij zal de sector betrokken worden. Hierover zal ik u vóór de zomer nader informeren.
Hoe staat het met de afgifte van de benodigde vergunningen voor de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute? Klopt het dat er tegen elf van de twaalf vergunningen om de bouw te realiseren bezwaren zijn ingediend? Zo ja, kan dit zorgen voor vertraging van de bouw? Zo ja, hoe groot kan die vertraging zijn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief van 31 maart 2016 inzake de voortgang van de Betuweroute en het Derde spoor (Kamerstuk 29 984, nr. 659, p. 3 e.v.). Ik heb daarin aangegeven dat ik bij onze Duitse partners de vinger aan de pols houdt over de vergunningverlening en de gevolgen voor het bouwproces.
Hoe duur is goederenvervoer over het spoor ten opzichte van goederenvervoer over het water en over de weg? In hoeverre wordt de beschikbare ruimte voor goederenvervoer op het spoor benut, met andere woorden wat is de bezettingsgraad van de spoorcapaciteit die voor goederenvervoer beschikbaar is?
De kosten van verschillende modaliteiten in het goederenvervoer laten zich niet zo makkelijk vergelijken, omdat deze kosten bepaald worden door veel variabelen zoals de beoogde bestemming en hoe deze bestemming met het beschikbare spoor-, wegen- of vaarwegennetwerk is verbonden. Ook maakt het uit of sprake is van bulkvervoer of van stukgoedvervoer. TNO heeft in een onderzoek naar de mogelijkheden voor spoorvervoer om naar binnenvaart over te gaan een berekening gemaakt van de variabele kosten per tonkilometer, tijdwaardering transportvoertuig, overslagkosten en tijdwaardering goederen voor de modaliteiten weg, spoor en water.1 Gemiddeld genomen komt binnenvaart als goedkoopste modaliteit uit de bus. Spoor volgt daarna. Weg heeft lage vaste kosten, maar hogere totale kosten wanneer gelet wordt op het volume dat vervoerd moet worden. Echter, de keuze van een verlader of logistiek dienstverlener voor een bepaalde modaliteit is aan meer onderhevig dan enkel de kosten per tonkilometer. Ook zaken als te vervoeren volume, frequentie van dienstverlening, vertrektijden en overslagtijden zijn relevant voor de keuze voor een modaliteit. Zo is een vrachtwagen flexibeler dan de andere twee modaliteiten vanwege het uitgebreide wegennetwerk. Spoor en binnenvaart scoren beter op duurzaamheid en lenen zich beter voor bulk en containervervoer over lange afstand, waarbij betrouwbaarheid en veiligheid ook belangrijke voordelen zijn.
Wat betreft de benutting van de beschikbare ruimte voor goederenvervoer op het spoor reserveert ProRail gemiddeld genomen minimaal twee keer zoveel treinpaden voor goederenvervoer als er goederentreinen rijden. Dat neemt niet weg dat er over het etmaal bezien sprake kan zijn van volledige benutting van de rijmogelijkheden gedurende een aantal uren en op een ander gedeelte van het etmaal vrijwel geen treinen rijden in de beschikbare capaciteit. Dit is inherent aan de logistieke modellen bij de goederenvervoerders en hun klanten, de verladers. Om die reden is de benutting van treinpaden in het goederenvervoer lager dan die in het reizigersvervoer.
Bent u bereid om in overleg met de sector te onderzoeken hoe er beter kan worden samengewerkt op het gebied van informatievoorziening over goederenstromen en het combineren van vrachtvolumes? Hoe kan er een soort regiefunctie tot stand worden gebracht die met informatie over het totale ladingaanbod, herkomst en bestemming, vraag en aanbod van het spoorgoederenvervoer beter bij elkaar kan brengen? Klopt het dat de Europese Commissie bezig is met regelgeving over informatievoorziening? Zo ja, hoe staat het hier mee, en waar heeft het betrekking op?
Informatievoorziening over goederenstromen en het combineren van vrachtvolumes zijn belangrijke aandachtspunten in het programma van de Topsector Logistiek. In de Topsector Logistiek werken kennisinstituten, overheden en het bedrijfsleven samen. Als data over mogelijkheden van spoor in de keten beter beschikbaar worden, kan dit bijdragen aan de aantrekkelijkheid van het spoor en het beter benutten van het spoornetwerk. De aangesloten partijen creëren randvoorwaarden voor het delen van data. Ook zijn er verschillende projecten in het programma van de Topsector Logistiek die zich richten op synchromodaliteit en de bundeling van goederen.
Wat betreft de regiefunctie is het mijn standpunt dat dit aan de markt is. Vanuit de overheid zorgen wij er voor dat de te benutten netwerken op orde zijn en faciliteren we informatievoorziening, zoals met het genoemde programma van de Topsector Logistiek.
ProRail participeert actief in het verbeteren van de informatie uitwisseling. Zo heeft ProRail de informatiebehoeften van de eindgebruikers van het spoorgoederenvervoer (operators, verladers, terminals) geïnventariseerd. Deze inventarisatie heeft geleid tot het benoemen van een aantal speerpunten, waarvan het ontsluiten van informatie met betrekking tot geplande aankomsttijden en geplande vertrektijden de belangrijkste zijn. Ook is ProRail in overleg met operators, verladers en terminals om informatie over buitendienststellingen te stroomlijnen met de behoeften van deze partijen hierover. Verder ondersteunt ProRail het Havenbedrijf Amsterdam en het Havenbedrijf Rotterdam bij een project dat als doel heeft het opzetten van horizontale samenwerking tussen verladers om te komen tot bundeling van (container) lading (op basis van bestaande stromen).
Op Europees niveau zijn voor spoorvervoer informatie-uitwisselingsprotocollen vastgesteld (TSI TAF, verordening 1305/2014). De TSI TAF heeft betrekking op zowel infrastructuurbeheerders, vervoerders, wagoneigenaren als terminals. Een gestandaardiseerde manier van informatie uitwisselen biedt mogelijkheden voor verbetering van de efficiency van de logistieke dienstverlening, zowel in de planningsfase als in de uitvoeringsfase. Het gaat hierbij niet om informatie over (potentieel) ladingaanbod; dat is een zaak voor marktpartijen. De invoering van TSI TAF zal in de komende jaren plaatsvinden. Momenteel vinden informatierondes van het Europees spoorwegagentschap plaats. Ook de Nederlandse sectorpartijen zijn hiervoor uitgenodigd. ProRail heeft als infrastructuurbeheerder een belangrijke rol en is bezig met het implementeren van de TSI TAF.
Hoe verlopen de aanvragen van ruimte voor goederenvervoer op het spoor voor 2017? Is de 30% zogenaamde vrije ruimte (spot: hoeft niet in april in het jaar ervoor te worden aangevraagd) voldoende om op het laatste moment aan de vraag naar ruimte te kunnen voldoen, of is het efficiënter om dit percentage te verhogen naar 50% zodat de sector meer mogelijkheden heeft om op het laatste moment ruimte te vragen? Bent u bereid om over dit punt te overleggen met de sector en de spoorbeheerder?
Elk jaar maakt ProRail een raming voor de ad hoc aanvragen voor capaciteit voorafgaand aan het verdeelproces. Dit doet ProRail conform artikel 13 van de AMvB Capaciteitsverdeling. De ad hoc raming voor 2017 is als volgt bepaald:
Doordat bij deze methode ook altijd wordt afgerond naar boven, liggen in de praktijk op vrijwel alle corridors twee keer zoveel treinpaden voor goederenvervoer dan benodigd (zie ook het antwoord op vraag 8 hiervoor). Deze aantallen zijn overeenkomstig de minimale bedieningsniveaus zoals bepaald in de AMvB Capaciteitsverdeling. Met dit als basis verdeelt ProRail – als onafhankelijke partij – de beschikbare capaciteit. Daarover en over de inpassing van ad hoc aanvragen overlegt ProRail regelmatig met vervoerders. In dit licht zie ik vooralsnog geen noodzaak om met de sector en met ProRail in overleg te treden.
Bent u bereid om de antwoorden op deze vragen vóór het Algemeen overleg Spoor voorzien op 19 mei 2016 naar de Kamer te sturen?
De berichtgeving over de Nijkerkerbrug |
|
Hayke Veldman (VVD), Barbara Visser (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Provincies boos over uitstel renovatie Nijkerkerbrug»?1
Ja.
Klopt het dat de renovatie van de Nijkerkerbrug met een jaar vertraagd is, namelijk met een voorgenomen oplevering in het derde kwartaal van 2018? Kunt u aangeven waardoor deze vertraging (na reeds eerder uitstel) is opgelopen?
Ja, dat klopt.
De vertraging is grotendeels opgelopen omdat de uitvoering meer tijd kost. Tijdens de voorbereiding van de uitvoering is gebleken dat de technische risico’s bij de uitvoering (bijvoorbeeld de mogelijkheid dat de aanpak van de fundering meer tijd kan gaan kosten dan verwacht) en het vergunningentraject nog onvoldoende verwerkt waren in de planning. Het verwerken hiervan in de planning heeft geleid tot een langere uitvoeringsperiode en het verschuiven van de mijlpaal.
Daarnaast is de aanbesteding iets later gestart. Ik heb ervoor gekozen om de Nijkerkerbrug op een andere manier op de markt te zetten, in een vorm passend bij de onlangs gepresenteerde Marktvisie van marktpartijen en opdrachtgevers waaronder Rijkswaterstaat. Conform de Marktvisie gaat Rijkswaterstaat in een vroeg stadium met de markt om de tafel zitten om de kansen en beperkingen van een project, in dit geval de Nijkerkerbrug, te bespreken en hierop in te spelen. Het heeft meer tijd gekost om te investeren in de relatie met de marktpartijen en brancheorganisaties. Daarnaast bleek meer tijd nodig om de beoogde werkwijze uit te werken en praktisch mogelijk te maken. In de planning was hiervoor onvoldoende tijd opgenomen.
Bent u bekend met de afspraak met de provincies Flevoland en Gelderland dat de uitvoering van het project in de vorm van een experiment geen verdere vertraging zou opleveren en dat, als het experiment tot eventuele vertraging zou leiden, dat dan teruggevallen zou worden op de klassieke aanpak? Zo ja, kunt u aangeven waarom u op deze afspraak terug komt?
Ja, ik ben bekend met die afspraak.
De nu opgelopen vertraging is, zoals toegelicht in vraag 2, grotendeels veroorzaakt door technische en procedurele risico’s. Dit zijn risico’s die bij elk project kunnen optreden en die onafhankelijk zijn van de gekozen aanbestedingsmethode. Het terugvallen op de klassieke methode had slechts beperkte tijdwinst opgeleverd. Daarnaast vind ik het belangrijk dat de aanpak, zoals deze in gezamenlijkheid met de markt is bedacht, in de praktijk wordt gebracht bij de aanbesteding van de Nijkerkerbrug. Alleen zo kunnen we er samen met de sector optimaal van leren. Ik heb er daarom vanaf gezien over te stappen op een klassieke aanbestedingsmethode.
Vindt u deze vertraging acceptabel en waarom wordt er niet teruggegrepen op de klassieke aanpak? Wat is de (financiële) meerwaarde van een experimentele aanbesteding?
Met het verschuiven van de mijlpaal is er sprake van een haalbare planning. De vertraging is acceptabel omdat Rijkswaterstaat borgt dat er tot het moment van de start uitvoering geen afbreuk wordt gedaan aan de beschikbaarheid en de veiligheid. Totdat de werkzaamheden zijn gestart zullen de inspecties van de huidige brug worden geïntensiveerd.
Zoals reeds gesteld in het antwoord op vraag 2 is de meerwaarde van de andere manier van aanbesteden gekoppeld aan de onlangs vastgestelde Marktvisie. Door middel van het project Nijkerkerbrug wil ik leren te werken conform deze Marktvisie. Met deze werkwijze verwacht ik in het vervolg vertragingen en financiële tegenvallers beter te voorkomen.
Wat betekent deze vertraging voor de veiligheid, gelet op de slechte toestand van de Nijkerkerbrug?
Zie antwoord vraag 4.
Welke noodvoorzieningen zijn er reeds genomen en welke consequenties hebben deze maatregelen? Welke kosten zijn hiermee gemoeid en wie draait er op voor deze kosten?
Om de veiligheid en de beschikbaarheid te garanderen zijn tijdelijke maatregelen genomen. De tijdelijke maatregelen tot start van de realisatie worden vanuit de beheer en onderhouds-programmering betaald.
Er staan portalen ter plaatse van de onderdoorgang van de Slingerweg/ Erkemederweg om te voorkomen dat te hoge voertuigen de brug aan de onderzijde aanrijden. Op de brug staan barriers (scheiding langzaam en snel verkeer), er is een gewichtsbeperking ingesteld en de brug is onderstempeld (extra ondersteund).
De gewichtsbeperking betekent dat vrachtverkeer boven de 50 ton moet omrijden; dit betreft slechts een klein percentage van het passerende verkeer. Verkeer van meer dan 50 ton kan tot de openstelling van de brug gebruikmaken van het aquaduct bij Harderwijk of de Stichtse Brug (A27).
Wat betekent dit voor de bedrijven die zich in de omgeving gevestigd hebben of bevoorraad moeten worden (bijvoorbeeld de beperking van de aslast voor vrachtverkeer)? In hoeverre is het (regionale) bedrijfsleven betrokken bij de invulling van de noodmaatregelen en bij de nieuwe aanbesteding?
De in het antwoord op vraag 6 genoemde gewichtsbeperking betekent dat vrachtverkeer boven de 50 ton moet omrijden. Uitgangspunt voor de aanpak van de brug is dat deze zijn originele functionaliteit weer terugkrijgt. Hierbij hoort ook dat de gewichtsbeperking van 50 ton wordt opgeheven. Tot het moment van de start van de uitvoeringswerkzaamheden blijft de brug veilig beschikbaar voor voertuigen tot 50 ton.
Met de Provincies en aanliggende projecten stem ik af hoe omgegaan wordt met hinder tijdens de realisatie. Naar het zich laat aanzien zullen de effecten voor Luchthaven Lelystad (N301 met Nijkerkerbrug is geen hoofdroute richting Luchthaven) en de logistieke hotspot Almere/Zeewolde beperkt zijn.
Het bedrijfsleven is een omgevingspartij die reeds in het voortraject is benaderd en die ook tijdens de ontwerpfase van de nieuwe aanbesteding betrokken zal worden. De ondernemersverenigingen van Nijkerk en Zeewolde hebben aangegeven enkel geïnformeerd te willen worden.
Vanuit de omgeving is aangegeven dat de vertraging van het project tot economische schade zou leiden, maar deze is niet gekwantificeerd.
Wat zijn de gevolgen van de vertraging voor het (regionale) bedrijfsleven, bijvoorbeeld voor de logistieke hotspot Almere/Zeewolde en ontwikkelingen in de regio zoals de luchthaven Lelystad? Is met de besluitvorming over de renovatie rekening gehouden met de schade voor de economie? Zo ja, kunt u inzicht geven in de economische consequenties?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om de renovatie van de Nijkerkerbrug zo voortvarend mogelijk uit te voeren zodat de oorspronkelijke afspraak nagekomen kan worden? Zo nee, waarom niet?
Ik voer de renovatie voortvarend uit, maar het geheel inlopen van de vertraging is niet reëel. Wel zal ik samen met de uiteindelijke aannemer bezien wat de mogelijkheden zijn om de vertraging gedeeltelijk in te lopen. Hierover zal ten tijde van de gunning van het werk in voorjaar 2017 meer duidelijkheid zijn. Daarnaast is het zo dat wanneer risico’s die nu zijn opgenomen in de planning niet optreden, dit een positief effect zal hebben op de openstellingsdatum.
Het bericht 'Alternatieve arbeidsinkomensquote is momenteel relatief laag' |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Alternatieve arbeidsinkomensquote is momenteel relatief laag»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van dit onderzoek dat de lonen de afgelopen jaren harder hadden kunnen stijgen en dat beloningen voor werknemers en zelfstandigen zijn achtergebleven?
Wat is volgens het kabinet de verklaring voor het achterblijven van de loonstijging en de daling van het Alternatieve arbeidsinkomensquote (AIQ)?
Is het achterblijven van de loonstijging onderwerp van gesprek geweest tussen het kabinet en de sociale partners bij de totstandkoming van het sociaal akkoord in 2013, of daarna?
Bent u bereid aan te dringen bij de werkgevers om de lonen te laten stijgen?
Alleen op basis van de alternatieve AIQ lijkt het mij niet mogelijk om harde conclusies te trekken over de loonruimte. Dit geldt in het bijzonder voor de loonruimte van werknemers, aangezien de AIQ betrekking heeft op werknemers en zelfstandigen. Volgens het CPB liep in de periode 1970 – 2012 de ontwikkeling van de productiviteit niet uit de pas met die van de reële loonvoet. Dit resultaat geldt echter op macroniveau, voor de gehele Nederlandse marktsector. Dit betekent dat het verschil tussen de reële loonvoet en de productiviteit tussen bedrijven of tussen bedrijfstakken wel kan verschillen.
Dit strookt ook met het pleidooi van DNB voor een gedifferentieerde loonstijging. Het invullen van de loonruimte is aan de sociale partners. Als er ruimte is voor loonstijging door de aantrekkende economie, is het primair aan hen om dat bij de cao-onderhandelingen te verdelen. Daarnaast heeft het kabinet geregeld en goed contact met de sociale partners en kan hen bij die contacten er nog eens wijzen dat die eventuele ruimte ook benut zou moeten worden. Benutting van eventuele loonruimte in sectoren waar de lonen achterblijven bij de productiviteit, kan de binnenlandse vraag verder ondersteunen. Dit ondersteunt het economische herstel verder.
Kunt u, zo nodig in samenwerking met De Nederlandsche Bank (DNB) en/of het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), aangeven hoe de ontwikkeling van het alternatieve arbeidsinkomensquote eruit ziet vanaf 1985 bij de volgende varianten:
De reguliere AIQ en de alternatieve AIQ bevatten allebei niet de publieke sector. Het CPB geeft de AIQ van de marktsector weer, dus exclusief de overheid en de sectoren delfstoffenwinning, zorg, en onroerend goed. DNB geeft de AIQ voor bedrijven weer, waarbij de sector overheid niet wordt meegenomen3.
Doordat de toegevoegde waarde van wat er geproduceerd wordt bij de overheid gelijk wordt gesteld aan het loon dat wordt betaald aan ambtenaren, komt de AIQ op 100%.4
Grafiek 1: Marktsector AIQ, bedrijven AIQ en alternatieve bedrijven AIQ
Bron: DNB EOV juni 2016; CPB CEP 2016.
In onderstaand grafiek is de ontwikkeling van de alternatieve AIQ naast de ontwikkeling van de meest gebruikte maat voor inkomensongelijkheid, de Gini-coëfficiënt, gezet. De AIQ geeft weer welk deel van de toegevoegde waarde naar de factor arbeid gaat, en welk deel naar kapitaal. Het is daarmee een macro-economische indicator die geen indicatie geeft voor inkomensongelijkheid. De Gini-coëfficiënt laat zien hoe groot de inkomensverschillen zijn tussen particuliere huishoudens. De waarde van de coëfficiënt ligt tussen 0 en 1, waarbij 0 correspondeert met totale gelijkheid (iedereen heeft hetzelfde inkomen) en 1 correspondeert met totale ongelijkheid (één persoon bezit al het inkomen). Het zijn twee hele verschillende indicatoren, die daardoor niet makkelijk vergelijkbaar zijn.
Grafiek 2: verhouding alternatieve AIQ DNB en inkomensongelijkheid
Bron: alternatieve AIQ – DNB; Gini-coëfficiënt gestandaardiseerd inkomen particuliere huishoudens – CBS Statline, geraadpleegd op 22-06-2016.
De AIQ laat zien welk deel van de toegevoegde waarde naar de factor arbeid gaat. Het is niet mogelijk om een AIQ weer te geven zonder de 5% hoogste inkomens; het is namelijk niet te bepalen welk deel van de toegevoegde waarde aan deze 5% hoogste inkomens is toe te schrijven.
In het CEP 2016 besteedde het CPB aandacht aan de mogelijke vertekening van de AIQ door de winsten in de financiële sector op woninghypotheken. In de Nationale Rekeningen wordt de toegevoegde waarde van banken mede beïnvloed door de toegerekende vergoeding op verstrekte woninghypotheken. Een hogere vergoeding leidt tot hogere winsten van banken en drukt daardoor de marktsector AIQ. De toegerekende vergoeding bankdiensten werd na het uitbreken van de eurocrisis hoger. De AIQ voor de marktsector wordt daardoor op dit moment sterk in neerwaartse zin beïnvloed door de toegerekende vergoeding bankdiensten. De verwachting is dat de winsten van banken zich dit en komend jaar zullen stabiliseren, zodat de reguliere en de voor financiële sector gecorrigeerde AIQ naar elkaar zullen toe bewegen.
Een alternatief is om te kijken naar de AIQ zonder de financiële marktsector. Grafiek 3 laat voor de marktsector AIQ zien wat de ontwikkeling is als de sector financiële dienstverlening geheel wordt uitgezonderd, zowel in de toegevoegde waarde als in de beloning werknemers en het toegerekende loon zelfstandigen5.
Grafiek 3: Marktsector AIQ uitgezonderd sector financiële diensten
Bron: eigen berekeningen op basis van CBS Statline, geraadpleegd op 29-06-2016.
Het CPB besteedde in het CEP 2014 tevens aandacht aan de mogelijke vertekeningen door de manier waarop het inkomen van zelfstandigen wordt meegenomen. Voor zelfstandigen is de verdeling tussen arbeidsloon en winst niet éénduidig vast te stellen. CPB heeft daarom in het CEP twee varianten laten zien waarbij verondersteld werd dat het gehele inkomen van zelfstandigen looninkomen is, of het gele inkomen winst. Deze alternatieven zijn in onderstaande grafiek te zien.
Grafiek 4: Alternatieve AIQ’s voor de marktsector
Bron: CPB, CEP 2014.
In de alternatieve AIQ wordt het totale gemengd inkomen als loon van zelfstandigen gezien, waar gewoonlijk het toegerekend loon zelfstandigen wordt gebaseerd op het gemiddelde inkomen per arbeidsjaar voor werknemers. De nieuwe wijze van berekenen nodigt uit tot een gesprek over hoe de AIQ het beste zou kunnen worden weergegeven, en hoe het inkomen van zelfstandigen zou moeten worden meegenomen in de berekening. Ik volg dan ook met interesse de hoorzitting over de ontwikkeling van de lonen en het AIQ die op initiatief van het lid Voortman zal plaatsvinden na het reces, en nodig de betrokken partijen uit om met een uniforme methode te komen om de AIQ te presenteren.
Klopt het bericht dat de politie en het openbaar ministerie in Brabant de ZSM-afdoening oprekken van lichte vergrijpen naar zwaardere delicten en er daarbij voor kiezen om drugscriminelen niet langer voor de rechter te brengen? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit zich tot het doel van ZSM-afdoening, namelijk om alleen lichte vergrijpen buiten de rechter om af te doen?1 2
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 6 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829). In aanvulling daarop merk ik op dat een afdoening via de ZSM-werkwijze ook kan betekenen dat aan de verdachte een dagvaarding wordt uitgereikt om te verschijnen voor de rechter.
Is het besluit van Justitie in Brabant aan u voorgelegd? Zo ja, heeft u ingestemd met het besluit om zwaardere zaken onder ZSM-afdoening te brengen en drugscriminelen en georganiseerde criminaliteit niet langer voor de rechter te brengen? Zo nee, waarom is het besluit niet aan u voorgelegd?
Nee. Het is aan het OM om per individueel geval, gelet op alle feiten en omstandigheden, te bepalen op welke wijze een zaak wordt afgehandeld. Het OM is immers onafhankelijk.
Is over het besluit tot oprekken van de ZSM-afdoening, waardoor meer zaken buiten de rechter om zullen worden afgedaan, overleg geweest met de Raad voor de Rechtspraak? Zo ja wat is de reactie van de Raad voor de Rechtspraak hierop?
Er is geen sprake van oprekken van de ZSM-werkwijze.
In hoeverre beschouwt u het als wenselijk dat het openbaar ministerie met dit besluit voortaan niet langer door rechercheert op een drugsdelict en op criminele samenwerkingsverbanden, maar al in een veel eerder stadium tot een overeenstemming komt met de crimineel en de zaak zelf buiten de rechter om afdoet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 9, 10 en 12 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829).
Hoe past naar uw opvatting het oprekken van de reikwijdte van de ZSM-afdoening bij de kritische evaluatie van de OM-afdoening door de Procureur-generaal bij de Hoge Raad, die tekortkomingen in de uitvoering door het openbaar ministerie constateert en vaststelt dat de wettelijke voorschriften niet naar behoren worden gehandhaafd of uitgevoerd?
Naar aanleiding van het rapport «Beschikt en Gewogen» van de procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft het College van procureurs-generaal verbetermaatregelen genomen. De procureur-generaal is een vervolgonderzoek gestart naar de wijze waarop het OM gevolg heeft gegeven aan de aanbevelingen in voornoemd rapport. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Vindt u het argument dat de strafrechtketen in Brabant dichtslibt door toenemende criminaliteit een reden om meer zaken buiten de rechter om af te doen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 6 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829).
Ziet u een verband tussen het Nederlandse gedoogbeleid, waarin het telen van hennep illegaal is, en het dichtslibben van de strafrechtketen in Brabant?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 7 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829).
In hoeverre heeft het dichtslibben van de strafrechtketen in Brabant, als gevolg van toenemende criminaliteit, te maken met het aantal zaken rondom henneptelers? Hoeveel zaken in Brabant betreft illegale hennepteelt en hoeveel van deze zaken denken politie en Openbaar ministerie met een ZSM-afdoening te kunnen afdoen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 6 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829). De officier van justitie bepaalt per individuele zaak op welke wijze de zaak wordt afgehandeld. Er valt dan ook geen overzicht te geven van het aantal zaken dat voor een ZSM-werkwijze in aanmerking komt.
In hoeverre is sprake van efficiencywinst als een verdachte niet met een strafbeschikking van de officier akkoord gaat en alsnog naar de rechter stapt?
Ik kan hier geen algemene uitspraak over doen; het OM maakt aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het geval een keuze voor de meest geschikte, passende afdoening. Het staat een verdachte altijd vrij om tegen een strafbeschikking in verzet te gaan.
In hoeverre is het dichtslibben van de strafrechtketen vooral te wijten aan en op te lossen door het weghalen van zaken bij de rechter?
Ik herken het beeld dat de strafrechtketen dichtslibt niet. Zoals hiervoor is vermeld (antwoord op Kamervraag 6 van de leden Recourt en Volp) zijn en worden diverse maatregelen getroffen om de prestaties van de keten te verbeteren en wordt u hierover halfjaarlijks geïnformeerd.
De doorstroom van voortgezet speciaal onderwijs naar regulier voortgezet onderwijs |
|
Helma Lodders (VVD), Karin Straus (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van omroep Flevoland over een havist die haar examens uit het speciaal onderwijs niet mee kan nemen naar het reguliere onderwijs?
Ja.
Klopt het dat behaalde resultaten in het voortgezet speciaal onderwijs niet meetellen in het voortgezet onderwijs? Zo ja, waarom is er voor een dergelijke constructie gekozen?
Nee. Bij een overstap van het voortgezet speciaal onderwijs (hierna: vso) naar het voortgezet onderwijs (hierna: vo) kunnen behaalde examenresultaten worden meegenomen, mits de leerling en de ontvangende school voldoen aan de eisen die zijn gesteld in het eindexamenbesluit vo. Dit geldt voor vso-scholen met een examenlicentie.
De resterende scholen laten de examens afnemen via de staatsexamencommissie. Het Eindexamenbesluit VO noemt niet de cijferlijsten (behaalde deelexamens) die door deze commissie worden afgegeven. Dat betekent in sommige gevallen dat er ontheffing verleend moet worden aan een vo-school om resultaten van een deelexamen te mogen betrekken bij de uitslagbepaling, zoals ook in dit geval gebeurd is.
Op welke wijze kunnen leerlingen uit het speciaal onderwijs doorstromen naar het reguliere onderwijs? Lopen deze leerlingen bij een dergelijke overgang altijd vertraging op?
Elke leerling in het vso heeft een ontwikkelingsperspectief. Dit moet tenminste één keer per jaar door de school met de ouders en indien mogelijk met de leerling zelf worden geëvalueerd en waar nodig worden bijgesteld. De vso school overlegt met de ouders en de leerling of en wat de mogelijkheden zijn om een overstap naar het regulier onderwijs te maken en of er extra ondersteuning nodig is. Dit wordt ook afgestemd met de reguliere vo school. Als de leerling tot een overstap in staat blijkt, moet het ontwikkelingsperspectief in overleg met ouders en leerling worden bijgesteld.
De overstap van het vso naar het vo hoeft geen vertraging op te leveren. Wat betreft onderwijsinhoud en de gestelde exameneisen is er geen verschil tussen het vo en het vso. Het verschil zit in het maatwerk dat door de vso school ten aanzien van het onderwijs(tempo) en de examinering geleverd wordt.
Wat is de rol van het samenwerkingsverband passend onderwijs bij het doorstromen van speciaal naar regulier onderwijs?
Het samenwerkingsverband passend onderwijs heeft een rol bij de overstap van speciaal naar regulier onderwijs als er behoefte is aan extra ondersteuning van een leerling. In het ondersteuningsplan van een samenwerkingsverband staan afspraken die de besturen hebben gemaakt over de verdeling, besteding en toewijzing van middelen voor extra ondersteuning en de voorzieningen voor extra ondersteuning aan de scholen. De afspraken verschillen per samenwerkingsverband.
Op welke wijze worden ouders en leerlingen in het speciaal onderwijs geïnformeerd over de mogelijkheden om door te stromen?
Op informatieavonden worden ouders en leerlingen geïnformeerd over de examenmogelijkheden die de school biedt. Daarbij kunnen ook de mogelijkheden aan de orde komen die er zijn om tussentijds uit te stromen naar het regulier onderwijs. Het is aan de scholen om ouders en leerlingen hierover te informeren.
Bent u van mening dat er in deze situatie sprake is van voldoende informatievoorziening?
Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat leerlingen die uit het voortgezet speciaal onderwijs komen de kans moeten kunnen krijgen om in het reguliere onderwijs door te stromen en dat dit gepaard moet gaan met zo min mogelijk studievertraging?
Het is aan de leerling, de ouders en de school om te bepalen of een leerling de overstap van het vso naar het vo kan maken. Ik ben met u eens dat de manier waarop een leerling in het vso geëxamineerd is, bij een overstap naar het vo geen directe aanleiding voor studievertraging zou moeten zijn.
Kunt u zich nogmaals over deze specifieke casus buigen om te bezien hoe ervoor gezorgd kan worden dat deze leerling zo min mogelijk studievertraging oploopt?
Dit is reeds gebeurd. Er is contact geweest tussen de school en het Ministerie van OCW om deze specifieke casus te bespreken, naar aanleiding van een vraag die de moeder van deze leerling heeft gesteld aan het Ministerie van OCW en het antwoord dat ze daarop heeft gekregen. Volgend op dit contact heeft de school een ontheffing ontvangen om de door de leerling in het vso behaalde resultaten op de staatsexamens te mogen betrekken bij de uitslagbepaling van het examen waar de leerling dit jaar op de reguliere school aan deelneemt. Er is daarmee geen sprake meer van mogelijke studievertraging.
Het onderzoek ‘Als de bliksem’ van de PvdA over het opvoeren van snorscooters |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het door de PvdA-fractie in de Tweede Kamer uitgevoerde onderzoek «Als de bliksem» over het opvoeren van snorscooters door bij BOVAG aangesloten bedrijven?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de onderzoeksresultaten, specifiek de uitkomst dat 74 procent van de BOVAG aangesloten scooterdealers bereid is een (snor)scooter op te voeren?
Ik verwacht van Bovag-dealers een voorbeeldfunctie. Ik ben dan ook teleurgesteld in het gedrag van deze dealers en verwacht dat Bovag haar beloften waarmaakt en nog harder optreedt tegen leden die opvoeren.
Hoe beoordeelt u uw eerdere opmerking tijdens het plenaire debat naar aanleiding van het verslag van het algemeen overleg (VAO) over Wegverkeer en Verkeersveiligheid van 20 januari 2016 dat «het merendeel niet in de winkel wordt opgevoerd, maar daarna door de bezitters van de snorfiets zelf»? Staat u – gezien de uitkomsten van het door genoemde fractie uitgevoerde onderzoek – nog steeds achter deze uitspraak? Zo ja, kunt u uw in het VAO gemaakte opmerking nader onderbouwen?
De gemeente Amsterdam laat jaarlijks onderzoek doen naar «houding en gedrag brom- en snorfietsers» door bureau The Choice. Uit hun meest recente onderzoek2 blijkt dat ongeveer vier van de tien brom- en snorfietseigenaren deze opgevoerd hebben gekocht. Meer dan de helft heeft zelf na de aanschaf zorg gedragen voor de aanpassing.
Welke conclusies verbindt u aan de onderzoeksresultaten? Deelt u de mening dat de onderzoeksresultaten ernstige twijfels oproepen over de betrouwbaarheid van BOVAG als partner voor de overheid?
De BOVAG en haar leden zijn niet de oorzaak van het probleem. De kern van het probleem is dat de maatschappelijke acceptatie van het rijden op een opgevoerde snorfiets groot is en dat het opvoeren van snorfietsen niet heel moeilijk is. BOVAG zal wel meer dan tot nu toe het geval is onderdeel van de oplossing kunnen zijn.
Zijn de resultaten voor u aanleiding uw eerdere advies bij de aangehouden motie Hoogland (Kamerstuk 29 398, nr. 486) om uw aanvankelijke negatieve oordeel over die motie te herzien? Zo ja, hoe zou uw advies gegeven deze nieuwe inzichten, nu luiden?
Nee. De helft van de snorfietsen wordt nog altijd niet bij verkoop opgevoerd, maar daarna. En niet alle snorfietsen worden door BOVAG-dealers opgevoerd. Het opschorten van het overleg zal dus niet leiden tot het oplossen van het probleem. Zoals bij antwoord 4 aangegeven zullen we het probleem juist met alle partijen moeten oplossen.
Heeft het door u in het VAO genoemde gesprek met BOVAG plaatsgevonden? Zo ja, wat waren de resultaten van dit gesprek?
Ik heb u in dat VAO toegezegd dat ik opnieuw met de BOVAG in gesprek zal gaan om de branche erop te wijzen hoe belangrijk het is om dit te realiseren. Ik heb naar aanleiding van dit VAO contact gehad met BOVAG op dit specifieke punt. Zij hebben recent aangegeven nogmaals een dwingende oproep aan hun leden te doen: stop met opvoeren. Daarnaast zal BOVAG nogmaals de afdelingsspecifieke BOVAG lidmaatschapseisen aanscherpen met een nog duidelijker royementsartikel in combinatie met het doen van mystery-guest onderzoek onder de brom- en snorfietsdealers die aangesloten zijn bij BOVAG
Acht u BOVAG met betrekking tot snorscooters en scooters nog een geschikte partner om mee samen te werken in verkeersveiligheidsprojecten, nu blijkt dat het merendeel van hun leden het verkeersveiligheidsbeleid van de overheid ondermijnen? Zo ja, waarom?
Ja, zie antwoorden op vraag 5 en 6.
Hoe beoordeelt u het optreden van BOVAG in dit dossier de afgelopen twintig jaar? Bent u van mening dat BOVAG «al het mogelijke [heeft gedaan] wat binnen hun mogelijkheden ligt om dit probleem via een «inside out» benadering aan te pakken»?2
Ik ben met u eens dat BOVAG in het kader van het «Akkoord Zelfregulering» nog meer had kunnen doen. Ik heb de BOVAG (en de RAI vereniging) dat overigens al per brief op 17 maart 2014 verzocht. Ik heb ze in die brief aangesproken op het feit dat ik het betreur dat het niet gelukt is alle betrokken partijen te doordringen van hun eigen verantwoordelijkheid om het opvoeren van snorfietsen terug te dringen en te voorkomen. Ik heb de organisaties toen ook gevraagd zich maximaal in te spannen om de snorfietsoverlast terug te dringen.
Wat zeggen de uitlatingen van BOVAG op 8 december 2015 bij EenVandaag3 in uw ogen over het inzicht dat BOVAG heeft in de gedragingen van hun leden?
Ik constateer dat de uitlatingen van BOVAG op 8 december feitelijk onjuist gebleken zijn. Ook BOVAG is teleurgesteld is in de gedragingen van hun leden. Het is teleurstellend dat de BOVAG leden de vraag naar het opvoeren van snorfietsen niet altijd kunnen weerstaan.
Welke maatregelen neemt u, nu blijkt dat zelfregulering niet tot het gewenste resultaat heeft geleid?
Ik ben van mening dat alle partijen aan zet blijven: de verkopers, de overheid en de snorfietsbezitter zelf. Het aanpakken van de snorfietsoverlast een zaak zijn van een mix aan maatregelen, zoals ik al eerder aan uw kamer heb genoemd.
De regels voor opgevoerde snorfietsen zijn de laatste jaren flink aangescherpt. Zo is onder andere de meetmarge bij het controleren van opgevoerde scooters met 4 km/u aangescherpt en krijgt betrokkene een Wacht op Keuren status (WOK-status) wanneer een scooter is opgevoerd. Betrokkene mag op dat moment niet meer rijden en zal de in oude staat teruggebrachte scooter op eigen kosten moeten laten keuren door de RDW. Daarnaast volgt ook een boete van de politie voor het opgevoerd zijn. Recentelijk mag die WOK status ook op grond van een meting met een lasergun worden opgelegd, waardoor geen rollerbanktest meer nodig is.
Bent u bereid het opvoeren van (snor)scooters te verbieden (er wordt hier nadrukkelijk niet gedoeld op het reeds bestaande verbod op het rijden op een opgevoerde scooter)? Zo ja, op welke wijze wil u dit verbod vormgeven en welke sanctie bent u voornemens op te leggen bij overtreding van dit verbod?
Onderdelen om brom- of snorfietsen op te voeren zijn legaal en mogen aangebracht worden: er mag immers met opgevoerde brom- en snorfietsen worden gereden op niet openbare terreinen (bijvoorbeeld crossen). Het opvoeren is dus niet strafbaar, het gebruik op de openbare weg wel. Handhaving zal dus vooral na aankoop op de openbare weg dienen plaats te vinden. Immers daar kan een overtreding worden geconstateerd.
Bent u bereid lokscooters in te zetten om na te gaan of opvoerpraktijken via scooterdealers nog plaatsvinden? Zo ja, per wanneer gaat u dit middel inzetten? Zo nee, waarom niet?
Nee, Zie verder vraag 11.
Bent u bereid in overleg te treden met fabrikanten om hen te bewegen geen zaken meer te doen met verkopers die meewerken aan het opvoeren van scooters?
Dat doe ik via de BOVAG en de RAI.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Wegverkeer en Verkeersveiligheid voorzien op 26 mei 2016?
Ja.