Nederlandse subsidie voor antisemitisme- en terreurverheerlijking |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland financiert eerbetoon voor het doden van drie joden»?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van deze berichtgeving. Vanuit de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah ontving de Rural Women’s Development Society (RWDS), als onderdeel van een consortium van lokale landbouworganisaties, tussen 2010 en 2012 een bijdrage van € 460.000 voor kleinschalige landbouwprojecten gericht op vrouwen. Tussen 1 april 2014 en 30 september 2015 leverde Oxfam Novib een bijdrage van € 104.852 ten behoeve van het RWDS activiteitenplan vanuit MFS II financiering.
Er is op geen enkele wijze sprake van Nederlandse ondersteuning van de deelname van RWDS aan dit evenement, waarbij andere organisaties en individuen steun uitspraken voor aanslagplegers. Dat laat onverlet dat het kabinet terreurverheerlijking onder alle omstandigheden afkeurt. In dat licht verwelkomt het kabinet dat RWDS zich heeft gedistantieerd van de gewraakte uitingen.
Deelt u de walging over het feit dat de Palestijnse NGO Rural Women’s Development Society(RWDS) lezingen houdt ter ere van terrorist Baha Alyan, die 3 buspassagiers (waaronder 2 bejaarden) neerstak en doodschoot?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van het gegeven dat de RWDS mede gefinancierd wordt door de Nederlandse overheid, middels het Kantoor van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah (NRO)?3
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe groot de financiële bijdrage van Nederland aan deze organisatie is (ook via gesubsidieerde hulporganisaties als Oxfam Novib) en bent u bereid deze zo spoedig mogelijk stop te zetten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre begrijpt u dat u met het voortdurende beleid van (indirecte) subsidiëring van antisemitisme- en terrorisme-promotende organisaties (o.a. via NDC, Badil, Al Haq) het antisemitisme salonfähig maakt?
Het kabinet wil geen steun verlenen aan organisaties die antisemitische uitingen doen danwel terreur verheerlijken of aan organisaties die deze subsidies doorgeven aan organisaties die zich daaraan schuldig maken. Daarbij benadrukt het kabinet dat het van belang is om onderscheid te blijven maken tussen stellingname ten aanzien van het beleid van de Israëlische regering en antisemitisme. Dit is staand beleid dat het kabinet zeer nadrukkelijk uitdraagt, zowel nationaal als internationaal. Ik verwijs u tevens naar de antwoorden op eerdere vragen van de leden Van Klaveren en Bontes (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel nr. 3227, d.d. 3 september 2015). De subsidievoorwaarden die de Nederlandse overheid hanteert bieden voldoende waarborgen om steun aan dergelijke organisaties te voorkomen. Indien evenwel geconstateerd wordt dat er sprake is van schending van de subsidievoorwaarden door een organisatie, zullen maatregelen worden getroffen, waarbij het opschorten of beëindigen van de bijdrage tot de mogelijkheden behoort.
Wanneer wordt er eindelijk uitvoering gegeven aan de motie Van Klaveren om subsidie te stoppen aan organisaties die zich schuldig maken aan antisemitisme?4
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid u in internationaal verband (EU en VN) in te zetten voor de beëindiging van subsidiestromen naar organisaties die direct en indirect antisemitisme en terrorisme verheerlijken en promoten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De handhaving van de aanlandplicht door inspectiediensten in de visserijsector |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Valse start inspecties aanlandplicht»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat het optreden van de inspectiedienst door veel vissers tegenwoordig als georganiseerd wantrouwen wordt ervaren en dat zij zich niet herkennen in het door u geschetste beeld van een inspectie die in het eerste half jaar van 2016 informerend optreedt en die gericht is op het voeren van de dialoog?2 Kunt u aangeven waaruit het genoemde «informerend» karakter van optreden door de inspectiediensten blijkt?
Dergelijke signalen hebben mij ook bereikt. Het informerend karakter bestaat er uit dat de NVWA bij constatering van een overtreding het gesprek aangaat met de individuele visser. Er blijkt bij de controles onduidelijkheid te zijn over de verplichting om de hoeveelheid vis die overboord gaat te noteren in het logboek. Deze verplichting geldt al sinds 2010 en is met de invoering van de aanlandplicht extra belangrijk geworden. Zowel de NVWA als de buitenlandse controlediensten hebben hier daarom meer aandacht voor dan voorheen, waardoor vissers die dit niet hebben ingevuld hierop worden aangesproken.
Klopt het dat in Engelse en Franse wateren nog niet of minder intensief wordt geïnspecteerd op de aanlandplicht? Vindt u dat hier sprake is van een gelijk speelveld?
Navraag leert dat andere lidstaten in grote lijnen dezelfde benadering volgen als Nederland. Noch in Nederlandse wateren, noch in de wateren van buurlanden is vooralsnog gesanctioneerd. Zo bekeken kan gesproken worden van een gelijk speelveld.
Kunt u aangeven welke efficiencywinst (kwalitatief en kwantitatief) geboekt is met de invoering van het elektronisch logboek? Is door de invoering van het elektronisch logboek meer tijd beschikbaar gekomen voor inspecteurs om in het werkveld actief te zijn?
Door de invoering van het elektronisch logboek is zowel uit kwantitatief als kwalitatief oogpunt efficiencywinst geboekt. Kwantitatief doordat minder arbeid door inspecteurs nodig is voor het verzamelen van de papieren logboeken en het overtypen van de gegevens in een database voor het bijhouden van de quotum-uitputting. Kwalitatief doordat gegevens sneller beschikbaar komen en eenvoudiger verbandcontroles (bijvoorbeeld met betrekking tot de verkoopgegevens) kunnen worden uitgevoerd. Door het benodigde onderhoud aan het systeem, mede als gevolg van de vele aanpassingen die noodzakelijk zijn door verandering van regelgeving, is tot op heden minder efficiencywinst bereikt dan gehoopt. Ook het feit dat vissers relatief veel ondersteuning van de NVWA nodig hadden bij de ingebruikname van het systeem heeft daaraan bijgedragen.
Kunt u aangeven waarom de relatief goedkope en als zeer nuttig ervaren inspecties bij aanlanding zijn verminderd? Is tegelijkertijd het aantal (dure) inspecties op zee verhoogd?
Overtredingen moeten op het moment dat ze worden begaan worden vastgesteld door de controlediensten om ook daadwerkelijk tot sanctionering over te kunnen gaan. Hoewel controles aan de wal zeker hun nut hebben, bijvoorbeeld voor controle van juiste vangstregistratie voor het quotabeheer, is het vaak onvoldoende om overtredingen die op zee worden begaan vast te stellen.
Overigens is het aantal inspecties op zee niet verhoogd, maar gelijk gebleven. Het aantal controles aan wal is inderdaad verminderd.
Kunt u aangeven hoe vaak een gemiddeld schip in de demersale visserijsector sinds 1 januari 2016 is geconfronteerd met handhavingsinspecties dan wel met informerende inspecties van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dan wel van buitenlandse inspectiediensten en hoe vaak dit was voor een gemiddeld schip in 2015?
Een vaartuig wordt op zee gemiddeld éénmaal per jaar geïnspecteerd. Wanneer risicoanalyse uitwijst dat een vaartuig extra inspecties nodig heeft, dan kan het voorkomen dat een vaartuig boven dit gemiddelde zit. Hier is sinds 1 januari geen verandering in gekomen.
Kunt u één andere sector noemen buiten de visserijsector die te maken heeft met zo buitensporig veel inspecties? Kunt u onderbouwen waarom er juist in deze sector zo veel inspecties nodig zijn?
De vraag suggereert dat er sprake zou zijn van buitensporig veel inspecties.
Dat onderschrijf ik niet. Inspectiecapaciteit is per definitie beperkt en wordt zo efficiënt mogelijk ingezet.
Het gaat hier zowel over voedselproductie als over het gebruiken van kwetsbare natuurlijke hulpbronnen. Dergelijke activiteiten zijn onderhevig aan uitgebreide regelgeving en bijbehorende controles vanwege hun impact op volksgezondheid en het milieu. De praktijk laat zien dat de visserijsector geen hoge mate van vrijwillige nalevingsbereidheid heeft en dus om inspectie-inzet vraagt. De ingezette inspectiecapaciteit vind ik in dit verband dan ook zeker niet disproportioneel.
Op welke wijze draagt het huidige aantal inspecties bij aan een vertrouwensbasis van de visserijsector in het beleid van uw ministerie? Ervaart u dit ook in uw gesprekken met vissers?
Beleid wordt vaak enkel serieus genomen als er ook op wordt gehandhaafd. Op het moment dat dit niet gebeurt wordt een visser die zich netjes aan de regels houdt benadeeld ten opzichte van een visser die onbestraft de regels overtreedt. Er is veelvuldig overleg tussen de visserijsector en mijn ministerie en, afhankelijk van het onderwerp, komt het voor dat de sector de controle-intensiteit als te zwaar of te licht ervaart. Ik wil hierbij wel benadrukken dat het aan de NVWA is om de afweging te maken waar de controle-inzet het meest effectief kan worden ingezet.
Bent u bereid te bezuinigen op de buitensporige hoeveelheid inspecties en het geld dat u hiermee bespaart in te zetten voor innovatie en verduurzaming van de visserijsector zodat onnodige voedselverspilling kan worden tegengegaan?
Nee, de naleving in de visserijsector is niet zodanig dat kan worden bezuinigd op visserij-inspecties. Wel ben ik van mening dat de inzet op innovatie bijdraagt aan een meer efficiënte en effectieve controle en handhaving én het tegengaan van voedselverspilling. Voor beide stel ik middelen uit het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij ter beschikking.
Klopt het dat de NVWA eist dat dagelijks de discards worden geregistreerd, terwijl in andere EU-landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Ierland, registratie van discards pas aan het einde van de reis plaatsvindt? Klopt het dat dagelijkse registratie nergens is vereist in de controleverordening? Bent u bereid in het kader van administratieve lastenverlichting en in het kader van een gelijk speelveld de verplichte dagelijkse registratie op korte termijn aan te passen?
Het klopt dat de NVWA dat eist. Het dagelijks registreren van bijvangsten is een wettelijk voorschrift op basis van de controleverordening (EC 1224/2009) en de uitvoeringsbepalingen (EC 404/2011). Het volgt ook uit de basisverordening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (EC 1380/2013). Wekelijkse registratie zou een aanpassing van Europese regelgeving vergen en daartoe zie ik geen aanleiding. Het klopt niet dat het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Ierland dat niet eisen.
Kunt u verklaren waarom de gewenningsperiode voor de demersale visserij en de daaraan gekoppelde tweejaarsperiode voor het niet toekennen van strafpunten al op 1 januari 2016 is ingegaan? Klopt het dat de demersale visserij hierdoor de facto maar een gewenningsperiode van één jaar heeft terwijl de invoering van de aanlandplicht juist voor deze sector veel complexer is dan voor de pelagische visserij? Geldt de gewenningsperiode van twee jaar ook voor het afgeven van een officiële waarschuwing of het opmaken van proces verbaal door de NVWA?
De aanlandplicht wordt sinds 1 januari 2015 gefaseerd ingevoerd. De gesprekken met de sector hierover zijn al ruim voor die tijd gestart. Het klopt dat de pelagische visserij direct aan de aanlandplicht moest voldoen en de aanlandplicht voor de demersale sector tussen 2016 en 2019 stapsgewijs voor steeds meer soorten en tuigen gaat gelden.
De gewenningsperiode die loopt van 1 januari 2015 tot 31 december 2016 waarover u spreekt is vastgelegd in de Omnibusverordening. Deze bepaalt dat in deze periode geen punten worden toegekend aan vaartuigen die de aanlandplicht niet naleven. In lijn daarmee kiest de NVWA ervoor om in 2016 in de eerste plaats te informeren en waar nodig waarschuwingen uit te delen als het gaat om de controle op de aanlandplicht.
Dit laat onverlet dat flagrante overtredingen van de aanlandplicht bestraft moeten kunnen worden als informeren en waarschuwen niet helpen. Zoals ik al eerder aangaf worden vissers die de regels naleven benadeeld op het moment dat anderen de regels zonder consequenties kunnen overtreden.
Hoeveel officiële waarschuwingen zijn er sinds 1 januari door de NVWA met betrekking tot de aanlandplicht afgegeven en hoeveel overtredingen zijn er gesignaleerd?
Er zijn geen officiële waarschuwingen gegeven vanwege het niet naleven van de aanlandplicht omdat de NVWA zich de eerste helft van dit jaar enkel richt op het informeren van vissers. Wel is tijdens inspecties gebleken dat veel vissers de hoeveelheid vis die overboord gaat niet goed registreren. Hier zijn zij op aangesproken.
Hanteert de inspectiedienst een gedragscode ten aanzien van de uitvoering van inspecties, bijvoorbeeld als het gaat om het betreden van privéruimtes? Bent u ermee bekend dat het betreden van schepen ook zonder aankondiging gebeurt?
De inspectiedienst gedraagt zich conform de wettelijke voorschriften en maakt gebruik van de haar toegekende bevoegdheden.
Het betreden van schepen gebeurt nooit zonder aankondiging. De inspecties worden wel geïnitieerd zonder aankondiging, anders zou dit het effect van inspectie teniet doen. Wanneer inspecteurs een vissersschip naderen, wordt contact opgenomen met de kapitein om aan te kondigen dat inspecteurs aan boord zullen gaan komen voor een inspectie. Vissers zijn te allen tijde verplicht om aan deze inspecties mee te werken.
De NAM BTW-constructie |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Btw-constructie van de NAM mogelijk strafbaar» op RTV Noord?1
Ja
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de belastingbetaler opdraait voor de kosten van schadeherstel als gevolg van mijnbouwschade?
Ja, ik deel die mening. Van een dergelijke situatie kan echter in geen enkele situatie sprake zijn. De schadeherstellende ondernemer voldoet btw over de schadehersteldienst. Als de btw over die schadehersteldienst aftrekbaar is voor de btw bij de afnemer van die dienst, dan is het btw-saldo van die transactie voor de schatkist nihil.
Deelt u de mening dat er dus in principe btw betaald moet worden?
Ik beantwoord deze vraag bevestigend wanneer bedoeld wordt te vragen of btw moet worden voldaan over hersteldiensten van (bouw)bedrijven die tegen betaling herstelwerkzaamheden aan gebouwen uitvoeren.
Is het gebruikelijk dat de btw over uitgekeerde schadeclaims wordt teruggevorderd door de uitkerende partij? Zo ja, in welke sectoren komt dit nog meer voor?
Ik beschik niet over informatie waaruit blijkt of het gebruikelijk is dat de schade uitkerende partij een aftrekgerechtigde ondernemer is die beschikt over een aan hem gerichte en juiste factuur voor een prestatie die aan hem is verricht.
Is er bij het toestaan van terugvordering van btw nog verschil tussen schadevergoeding vanwege onrechtmatige daad en een vergoeding in een andere situatie?
Voor de btw-aftrek over schadeherstel is niet bepalend of de afnemende partij een onrechtmatige daad heeft begaan. Voor de btw-aftrek is bepalend of de prestatie die door de ondernemer wordt afgenomen door deze wordt gebruikt voor belaste prestaties.
Deelt u de mening dat btw enkel kan worden teruggevorderd indien prestaties daadwerkelijk zijn verricht in opdracht van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en niet slechts in naam van NAM?
Voor de btw-aftrek over schadeherstel is bepalend of de prestatie is verricht aan een ondernemer, die deze gebruikt voor belaste prestaties. Terzake van prestaties waarover dienstverleners btw in rekening brengen aan andere ondernemers (bijv. ingeval van schadeherstel), moet de ondernemer die de aftrek effectueert beschikken over een juiste factuur waarop deze ondernemer is vermeld als de afnemer van de prestatie. De ondernemer is afnemer van de prestatie als zij de rechtsbetrekking met de schadehersteller is aangegaan om de schade te herstellen.
Kunt u aangeven hoe de btw-constructie zich verhoudt tot het besluit aftrek van btw van 7 december 2011?
Nee, gelet op art. 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik hierop geen antwoord geven. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 2 van de leden Smaling en Bashir die ik gelijktijdig met deze vragen beantwoord.
Kunt u aangeven wat de juridische gevolgen zijn voor de opdrachtgever van het op naam van NAM stellen van de facturen met betrekking tot aansprakelijkheden en garanties van de werkzaamheden?
Het past mij als bewindspersoon niet om uitlatingen te doen over de contractsverhoudingen tussen partijen.
Zijn er afspraken gemaakt tussen de NAM en de Belastingdienst of enige andere overheidsinstantie over verrekening van de btw door de NAM over schadevergoeding uitgekeerd aan gedupeerden van mijnbouwschade?
De vraag of sprake is van een btw-afspraak met een landelijke werking kan ik negatief beantwoorden. De vraag of er een individuele regeling met de NAM bestaat, kan ik vanwege de fiscale geheimhoudingplicht van art. 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet beantwoorden.
Bent u bereid een belasting ruling te vragen over deze praktijk?
Nee, het verlenen van een ruling behoort tot de uitsluitende competentie van de inspecteur.
Gebeurt dit in andere EU-landen bij gevallen van mijnbouwschade?
Ik beschik niet over informatie over btw en gevallen van mijnbouwschade in andere lidstaten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat gedupeerden in Groningen door de NAM gedwongen worden mee te werken aan het doen van een mogelijk onjuiste btw-aangifte door de NAM?
Ingeval de NAM gedupeerden en/of bedrijven dwingt om mee te werken aan een onjuiste aangifte door de NAM acht ik dat uiteraard zeer onwenselijk. Of dit het geval is kan ik echter niet bevestigen of ontkennen. Gelet op de fiscale geheimhoudingplicht van art. 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet concreet ingaan op deze kwestie.
Kunt u gedupeerden van mijnbouwschade in Groningen verzekeren dat zij gevrijwaard zijn van juridische en strafrechtelijke consequenties indien op enig moment blijkt dat zij medeplichtigheid zijn aan het doen van een onjuiste btw-aangifte door de NAM?
Nee, het behoort niet tot mijn bevoegdheid en mogelijkheden om gedupeerden van mijnbouwschade in Groningen te verzekeren dat zij gevrijwaard zijn van juridische en strafrechtelijke consequenties indien op enig moment blijkt dat zij medeplichtig zijn aan het doen van een onjuiste btw-aangifte door de NAM. Ik kan wel aangeven dat er geen sprake is van een fiscaal delict dat bestaat uit het verlenen van medewerking aan een onjuiste factuur of een onjuiste aangifte. In het strafrecht bestaat echter wel de mogelijkheid naast de pleger ook anderen te bestraffen, bijvoorbeeld de medepleger en de medeplichtige. Een medepleger is, kort gezegd, degene die bewust heeft samengewerkt met de feitelijke pleger van het delict. Bij medeplichtigheid gaat het om het opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen voor het plegen van het strafbare feit. De beoordeling of hiervan sprake is en of er tegen wordt opgetreden ligt in de handen van het OM.
Heeft deze werkwijze gevolgen voor de balans, winst en verliesrekening en het financieel jaarverslag van de NAM?
In algemene zin heeft iedere werkwijze gevolgen voor de balans, winst en verliesrekening en het financieel jaarverslag van een belastingplichtige. Dat is niet anders voor de NAM.
In een eerder debat heeft de u de Kamer verteld dat dit slechts om een enkel geval ging; is dit nog steeds uw mening?
Mij is één situatie uit de media bekend.
Zo ja, kunt u uw mening onderbouwen met cijfers over het totaal aantal gedupeerden, waarvan de NAM de schade vergoed op basis van facturen, en het aantal gedupeerden dat de facturen op naam van de NAM heeft laten zetten?
Zie het antwoord op vraag 15.
Kunt u nagaan op wiens advies deze constructie met btw terugvorderen bij de NAM opgesteld is?
Nee, ik heb als bewindspersoon geen bevoegdheid om de NAM vragen te stellen in het kader van de belastingheffing.
Het bericht dat er een voedseltekort is in het vluchtelingenkamp op Lesbos |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Voedseltekort in vluchtelingenkamp Lesbos»?1
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er, zoals blijkt uit notulen van de UNHCR, niet genoeg eten is voor vluchtelingen die vastzitten op Lesbos en dat het niet aan maatschappelijke organisaties is de tekorten die er zijn ontstaan op te vullen?
Bent u bereid zo snel als mogelijk de Europese Commissie hier op aan te spreken en op te roepen tot humane implementatie van het EU-Turkije akkoord?
Welke maatregelen gaat de Europese Commissie op korte termijn treffen om kamp Moria, berekend op 2.000 mensen, leefbaar te houden voor de 3.100 mensen die er nu verblijven?
In hoeverre wordt er extra aandacht besteed aan kwetsbaren en kinderen in het kamp Moria, met betrekking tot opvang, veiligheid en voorzieningen?
De ontevredenheid rond flexibele werkplekken in de nieuwbouw van de Hogeschool Utrecht |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de ontevredenheid bij personeel en studenten als gevolg van het werken met flexplekken in de nieuwbouw van de Hogeschool Utrecht? Zo ja, hoe beoordeelt u deze ontevredenheid?1
Ik heb kennis genomen van het desbetreffende artikel over de ontevredenheid van de medewerkers bij de Hogeschool Utrecht. Het college van bestuur van een instelling is verantwoordelijk voor zowel de huisvesting als het personeelsbeleid.
Van de hogeschool heb ik vernomen dat de flexplekken onderdeel zijn van een totaal huisvestingsconcept waarmee de instelling inzet op concentratie van de huisvesting op het Utrecht Science Park. De veranderingen in de huisvesting zijn nog niet afgerond. Het college geeft daarbij nadrukkelijk aan dat er ruimte is om samen met medewerkers en studenten tot integrale aanpassingen en oplossingen te komen bij het nieuwe werken. Zo zijn er al evaluatieonderzoeken onder medewerkers en studenten gehouden en werd een tweetal werkconferenties, één voor personeel en één voor studenten, georganiseerd over de nieuwe huisvestingsconcepten.
Deelt u de mening dat een dergelijke onvrede over een nieuwe en van bovenaf opgelegde werkvorm juist het belang aangeeft van versterking van medezeggenschap door personeel en studenten, zoals ook recent is vastgelegd in het wetsvoorstel inzake de Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen? Zo, nee waarom niet?2
Nog los van deze casus ben ik overtuigd van het belang van de medezeggenschap. Daarom heb ik met de Wet versterking bestuur ook stappen genomen om de rol van de medezeggenschap te versterken.
Wat deze specifieke casus betreft het volgende. De Hogeschool Utrecht geeft aan dat de medezeggenschap inspraak gehad heeft bij het opstellen van de uitgangspunten van de businesscase voor de huisvesting van de hogeschool. Medewerkers, docenten en studenten zijn vanaf de ontwerpfase betrokken geweest, aldus de hogeschool. Daarbij zijn de ervaringen van voorgaande projecten meegenomen. De – reeds lopende – evaluatie die bedoeld is vroegtijdig ervaringen op te halen is volgens de hogeschool in samenwerking met de medezeggenschap uitgezet. De hogeschool bericht mij dat de bevindingen uit de evaluaties en de werkconferenties momenteel worden geanalyseerd en waar mogelijk direct opgepakt. De hogeschool geeft aan dat uit de opbrengsten van de eerste werkconferentie inmiddels een aantal zaken is gerealiseerd en geïmplementeerd. Daarnaast zal een aantal verbeteringen gedurende de implementatie van het herhuisvestingsconcept doorgevoerd gaan worden.
Hoe beoordeelt u de impact van deze werkwijze met flexplekken op goed personeelsbeleid en op de kwaliteit van onderwijs en goede begeleiding van studenten, gelet op de signalen uit de berichtgeving dat het onderwijs op de Hogeschool Utrecht hierdoor «onrustige lessituaties» kent?
Vanaf 1994 is de verantwoordelijkheid voor de huisvesting van HBO-instellingen belegd bij de colleges van bestuur van de instellingen zelf. Dat betekent dat het college zelf verantwoordelijk is voor de wijze waarop zij een instelling inricht en de eventuele effecten die deze inrichting met zich mee brengt.
Hoe beoordeelt u in het algemeen het werken met flexplekken in een onderwijsinstelling, zeker gezien het belang dat gehecht dient te worden aan vindbaarheid van docenten en aansluiting tussen student en docent?
Veel instellingen werken al met flexplekken. Daarbij is van cruciaal belang dat docenten en studenten elkaar weten te vinden. Dat geldt overigens ook voor docenten onderling. Een onderwijsinstelling moet een onderwijsgemeenschap zijn, waar studenten en docenten elkaar ook buiten de colleges om treffen en ideeën uitwisselen. Flexplekken moeten in dienst staan van dat doel.
Ik ga ervan uit dat hierover intern het gesprek wordt gevoerd. Ook de medezeggenschap kan hierbij een rol spelen als vertegenwoordiger van studenten en docenten.
Vindt u ook niet dat het flexwerken bij de Hogeschool Utrecht zich eerder leent voor de bestuurders zelf dan voor docenten, die in het kader van goed onderwijs en gedegen ondersteuning dagelijks contact met studenten moeten kunnen hebben op een duidelijke plek?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Hoe beziet u de rol van de overheid in situaties zoals deze, waarbij de keuze voor flexwerken of andere alternatieve werkvormen ook impact kunnen hebben op de tevredenheid van personeel en studenten en op de kwaliteit van onderwijs?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
De onderbouwing van landelijke emissiecijfers voor erfafspoeling en riooloverstorten |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Boerenerf tienmaal vuiler dan riooloverstort»?1
Ja.
Is de veronderstelling juist dat de landelijke emissiecijfers voor erfafspoeling gebaseerd zijn op slechts één serie metingen in 2008 bij negentien veehouderijbedrijven?
Nee. Nadat verschillende waterschappen problemen met verontreiniging door erfafspoeling hadden vastgesteld is in 2005 ter uniformering van het beleid de landelijke «werkgroep erfafspoeling» ingesteld waarin de Unie van Waterschappen, Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (STOWA) en Rijkswaterstaat hebben samengewerkt. Uitkomsten van door individuele waterschappen uitgevoerde onderzoeken zijn gebundeld in beeld gebracht. Vervolgens heeft op 19 bedrijven, die reeds maatregelen hadden toegepast om erfafspoeling te voorkomen, nader onderzoek plaatsgevonden waarin is vastgesteld dat er evengoed nog emissies, zij het in een geringere omvang, optraden. Resultaten van het onderzoek zijn in de periode 2009 tot en met 2011 verschillende keren met vertegenwoordigers van de land- en tuinbouw besproken in het Bestuurlijk Overleg Open Teelt en Veehouderij (kortweg BOOT, waarin agrarische sectoren, waterbeheerders, provincies en rijk inhoud aan het doelgroepenoverleg voor waterkwaliteit geven).
Geeft deze heel beperkte dataset volgens u een representatief beeld van de landelijke emissie door erfafspoeling?
Nee. De inschatting van de emissiecijfers is gebaseerd op het onderzoek dat op de 19 bedrijven heeft plaatsgevonden die reeds maatregelen hadden getroffen. De werkelijke totale landelijk emissie door erfafspoeling zal vermoedelijk hoger zijn dan nu is aangenomen, omdat er nog ondernemers zijn die zich nog onvoldoende bewust zijn van erfafspoeling en zodoende geen of nog onvoldoende maatregelen hebben getroffen, waardoor ook de emissie groter zal zijn.
Er zijn echter ook nog andere parameters die van betekenis zijn voor het maken van een inschatting van de totale landelijke emissie. Dit is beschreven in de «Factsheet Erfafspoeling» die via www.emissieregistratie.nl openbaar beschikbaar is. Deze factsheet is in 2015 geactualiseerd en benoemt ook een aantal aandachtspunten voor verbetering.
Deelt u de analyse dat de landelijke emissiecijfers voor erfafspoeling onwaarschijnlijk hoog zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u zorgen voor betrouwbare emissiecijfers voor erfafspoeling?
De waterschappen en het bedrijfsleven concentreren hun activiteiten nu heel begrijpelijk eerst op bewustwording door middel van erfscans waarmee emissieroutes in beeld worden gebracht. Dit is wezenlijk voor de verbetering van de kwaliteit van lokale wateren. Door deze erfscans komt echter ook aanvullende informatie beschikbaar op grond waarvan de totale landelijke emissie beter en betrouwbaarder kan worden ingeschat en de «Factsheet Erfafspoeling» kan worden geactualiseerd. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu ziet hier door tussenkomst van Rijkswaterstaat op toe.
Op welke wijze worden de landelijke emissiecijfers voor lozingen van stikstof en fosfaat door riooloverstorten vastgesteld?
De emissieregistratie gaat er in de opgestelde factsheet vanuit dat een vast percentage van het te zuiveren rioolwater overstort, namelijk gemiddeld 0,05% voor de droogweerafvoer en 1,8% voor de hemelwaterafvoer.
Waarom is in dit geval geen gebruikgemaakt van beschikbare meetgegevens?
Het is allereerst van belang om vast te stellen dat de bijdrage aan de totale, structurele belasting van het watersysteem uit overstorten in vergelijking met andere bronnen beperkt is. Overstorten kunnen echter incidenteel wel lokaal problemen veroorzaken. Naar mijn mening krijgen overstorten afdoende aandacht in de in opdracht van Stichting RIONED (de koepelorganisatie voor stedelijk waterbeheer en riolering in Nederland waarin gemeenten, waterschappen, rijk, provincies, leveranciers, adviesbureaus, inspectiebedrijven, aannemers en onderwijsinstellingen participeren) in 2013 uitgevoerde Benchmark Rioleringszorg, «Riolering in beeld»2. Deze benchmark wordt in 2016 geactualiseerd en in opdracht van Stichting RIONED is op basis van recent verzamelde meetgegevens een nieuwe inschatting gemaakt van de hoeveelheid stikstof en fosfaat die via overstorten vrijkomt uit gemengde rioleringssystemen. Deze indicatie geeft aan dat de emissie uit overstorten mogelijk hoger is dan de emissieregistratie thans aanneemt.
Bij het maken van een inschatting moet echter in acht worden genomen dat er naast gemengde rioolstelsels ook gescheiden rioolstelsels zijn waarbij regenwater direct of via een berg- of een bezinkvoorziening naar het oppervlaktewater afstroomt. De vuillast van een beperkt aantal rioolstelsels kan dus niet zomaar geëxtrapoleerd worden tot nationaal niveau. Ik zie de op meetgegevens gebaseerde inschatting van Stichting RIONED als een goed startpunt om in samenwerking met de Emissieregistratie en de riool- en waterbeheerders tot een actualisatie van de totale nationale belasting van het oppervlaktewater uit overstorten te komen. Naar verwachting kan deze actualisatie, die door middel van een aangepaste factsheet op www.emissieregistratie.nl openbaar zal worden gemaakt, voor het eind van dit jaar worden afgerond.
Deelt u de analyse dat de beschikbare meetgegevens over lozingen van stikstof en fosfaat door riooloverstorten erop wijzen dat de genoemde emissiecijfers de landelijke emissie ruimschoots onderschatten?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre houden gemeenten zich aan de richtlijnen voor lozingen door riooloverstorten?
Het terugdringen van emissie door overstortingen behoeft allereerst samenwerking tussen riool- en waterbeheerders. De benchmark rioleringszorg 2013 van RIONED geeft aan dat door deze samenwerking in het verleden al een grote (financiële) inspanning is geleverd om de invloed van overstorten terug te dringen. Zo zijn bijvoorbeeld alle 880 overstorten met risico’s voor mens en dier in de periode 1999 – 2012 gesaneerd. Het aantal overstorten is afgenomen van 15.000 in 2005 tot 13.700 in 2013.
Is de veronderstelling juist dat riooloverstorten op regionaal en lokaal niveau een significante bijdrage leveren aan problemen met waterkwaliteit?
Door een overstorting kan, afhankelijke van de aard van het betreffende rioolstelsel en de lokale omstandigheden van het ontvangende oppervlaktewater, de waterkwaliteit tijdelijk en plaatselijk (aanzienlijk) verslechteren maar bij overstorting van hemelwater of met hemelwater zeer sterk verdunde communaal afvalwater soms ook verbeteren. De bijdrage aan de totale, structurele belasting van het watersysteem is echter in algemene zin beperkt, hetgeen echter niet wegneemt dat het lokaal zeer gewenst kan zijn om een overstort te saneren, te voorzien van een bergbezinkvoorziening, het regenwater te scheiden («af te koppelen» in jargon) van het communale afvalwater of andere maatregelen te nemen zoals het optimaal bergen van pieken in het riool zelf. Het is aan de regionale overheden en belanghebbenden om in goed overleg maatregelen af te wegen in relatie tot de impact van de overstorten voor het oppervlaktewater. In de stroomgebied-beheerplannen (SGBP’s) 2016–2021 hebben waterbeheerders aangegeven dat overstorten in 63 oppervlaktewaterlichamen (8,9%) een significante belasting vormen en dat 65 overstorten en 106 ha stedelijk gebied worden afgekoppeld. Voor de periode 2009–2015 zijn qua afkoppelen meer maatregelen uitgevoerd dan in 2009 in de SGBP’s 2009–2015 was voorgenomen.
Welke maatregelen worden genomen om de emissie van stikstof en fosfaat door erfafspoeling en riooloverstorten te beperken?
Voor het tegengaan van erfemissies investeren de georganiseerde land- en tuinbouw en de waterbeheerders (o.a. in het kader van het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer) zoals hierboven aangegeven gezamenlijk in bewustwording door uitvoering van erfscans. Ik acht dit van groot belang en ik heb er vertrouwen in dat dit binnen een redelijke termijn zal leiden tot een substantiële afname van emissies van boerenerven.
Voor het verder reduceren van emissies uit overstorten vertrouw ik er op dat gemeenten en waterbeheerders onder invloed van de benchmark rioleringszorg van RIONED hun reeds bestaande regionale samenwerking in de afvalwaterketen voortzetten. Het blijkt dat hierbij in een toenemende mate aandacht is voor afkoppeling, het bergen van (pieken in) hemelwater in de openbare en particuliere ruimte (bijvoorbeeld bovengronds op straat tussen stoepranden, op waterpleinen, in wadi’s en parken) en de betekenis van schoon water in de stad voor het tegengaan van ondermeer hittestress (een aandachtpunt in het kader van het Deltaprogramma3).
Wat is het verwachte effect hiervan?
Zie antwoord vraag 11.
De situatie van Bhutanese vluchtelingen in Nederland |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Harry van Bommel |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat Nederland aanvankelijk heeft toegezegd om 500 Bhutanese vluchtelingen uit de vluchtelingenkampen in Nepal te hervestigen?1 Zo ja, is dit aantal mensen intussen gehervestigd in ons land? Zo nee, hoeveel mensen komen dan nog voor hervestiging in aanmerking uitgaande van een aantal van 500?
Er zijn door mijn voorgangers geen toezeggingen gedaan wat betreft aantallen hervestiging van Bhutanese vluchtelingen uit Nepal. Wel is de Tweede Kamer in verschillende brieven geïnformeerd over het voornemen en/of de uitvoering van hervestigingsmissies naar Nepal.
Vanaf 2008 tot en met 2011 heeft Nederland verschillende hervestigingsmissies naar Nepal uitgevoerd in welk kader Bhutanese vluchtelingen zijn geselecteerd en naar Nederland gereisd. Deze hervestiging maakte deel uit van een internationale integrale aanpak van de situatie van Bhutanese vluchtelingen (zgn. strategische inzet van hervestiging). Deze integrale aanpak omvatte verder inzet op integratie door Nepal evenals inzet op repatriëring door Bhutan. Onder meer de Verenigde Staten en Canada hebben in die periode in datzelfde kader eveneens Bhutanese vluchtelingen hervestigd uit Nepal. In verband met het uitblijven van inspanningen van de zijde van Nepal en Bhutan heeft Nederland, destijds in navolging van Canada, na enkele jaren besloten af te zien van verdere hervestiging uit Nepal.
Is het waar dat er momenteel geen missies meer bestaan om Bhutanese vluchtelingen uit Nepal te selecteren voor hervestiging? Zo ja, waarom is dat het geval? Bent u bereid om alsnog missies plaats te laten vinden indien het toegezegde aantal van 500 nog niet is gerealiseerd?
De Syrië vluchtelingencrisis en de ontwikkelingen rondom de Europese aanpak hiervan beheerst in grote mate ook de inzet op het gebied van hervestiging. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 30 november 2015 inzake het meerjarig beleidskader hervestiging 2016–20192 heb ik uw Kamer reeds bericht dat de komende paar jaar hervestiging in het teken staat van de uitvoering van de toezegging van Nederland in de JBZ Raad van 20 juli 2015. Hiermee ligt de focus op de regio’s Noord Afrika en het Midden-Oosten (incl. Turkije).
Welke mogelijkheden zijn er voor ongeletterde Bhutanese vluchtelingen die wel in Nederland zijn gehervestigd maar moeite hebben om de inburgering te volbrengen om alsnog volwaardig Nederlands burger te worden? Is er voor hen een traject te volgen dat hen op hun eigen niveau en in hun eigen tempo de kans biedt om in te burgeren? Is het waar dat voor een aantal van deze vluchtelingen geldt dat zij gezien hun leeftijd grote moeite hebben met het succesvol afleggen van de inburgering? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er voor hen om voor de Nederlandse nationaliteit in aanmerking te komen?
Anderstaligen zijn inburgeringsplichtig tot de pensioengerechtigde leeftijd. Het is belangrijk dat iedereen die in Nederland woont de Nederlandse taal spreekt en kennis van de Nederlandse samenleving heeft. Dat geldt ook voor analfabeten en laagopgeleiden. De lesmethoden zijn afgestemd op vooropleiding en taalniveau zodat het voor iedereen mogelijk is om de taal te leren
Nieuwkomers die op latere leeftijd moeten inburgeren, ervaren inderdaad gemiddeld meer moeilijkheden hierbij, evenals analfabeten. In bijzondere omstandigheden, zoals lang verblijf in een AZC, niet slagen bij voldoende inspanningen, of indien een alfabetiseringscursus nodig is, kunnen inburgeraars een verlenging van de inburgeringstermijn krijgen van maximaal 2 jaar. Dit geeft hen de mogelijkheid om in hun eigen tempo in te burgeren.
Kunt u bevestigen dat het vluchtelingen uit Bhutan met een Nederlands paspoort onmogelijk wordt gemaakt om naar Bhutan te reizen? Zo ja, welk beleid geldt hier precies?
Ik heb geen aanwijzingen dat vluchtelingen die zijn genaturaliseerd tot Nederlander problemen hebben met het reizen naar Bhutan. Wel geldt dat niet genaturaliseerde vluchtelingen uit Bhutan, net als andere vluchtelingen, op grond van de Paspoort Uitvoeringsregeling Nederland in aanmerking kunnen komen voor een Nederlands vluchtelingenpaspoort dat geldig is voor alle landen met uitzondering van het land van herkomst.3
De reden van de uitzondering is dat de verstrekking van een reisdocument aan niet-onderdanen een inbreuk is op het soevereine recht van een andere Staat om te bepalen wie zijn onderdanen zijn en wie van die onderdanen voor verstrekking van een reisdocument in aanmerking komt. Daarnaast kan de Nederlandse overheid de vreemdeling die met een Nederlands vluchtelingenpaspoort naar zijn eigen land zou reizen bij problemen geen ondersteuning bieden. Het verlenen van consulaire bijstand door een buitenlandse vertegenwoordiging aan personen die zich in hun eigen land bevinden wordt namelijk ook gezien als een inbreuk op de soevereiniteit van de betrokken Staat.
Wat is uw beeld van het aantal politieke gevangenen in Bhutan? Is hier vanuit Nederland dan wel de Europese Unie aandacht voor?
Er is geen eenduidige, betrouwbare informatie over de aanwezigheid van politieke gevangenen in Bhutan.
Verzakkingen rond de A4 |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving omtrent verzakkingen rond de A4?1
Ja.
In hoeverre herkent u de kritiek dat Rijkswaterstaat risico's voor verzakkingen van huizen rond de A4 terzijde schoof, geen goede onderbouwing van de methodes gaf en het Hoogheemraadschap van Delfland onder druk heeft gezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties worden hier momenteel tegen genomen?
Ik herken mij niet in deze kritiek. Rijkswaterstaat is naar mijn mening zorgvuldig omgegaan met de omgevingsbelangen, heeft daarbij oor gehad voor de ingediende zienswijzen en haar plannen hierop aangepast.
Dit heeft geleid tot een door het Hoogheemraadschap afgegeven vergunning voor het onttrekken en retourneren van grondwater.
Mocht de hoeveelheid water bij de A4 niet de oorzaak zijn van de verzakkingen, wat is dan wel de oorzaak van deze lekkage en verzakkingsproblemen?
Gebleken is dat verzakkingen niet het gevolg zijn van de onttrekking van grondwater bij de A4. Rijkswaterstaat doet geen onderzoek naar mogelijke andere oorzaken.
Welke maatregelen gaat u nemen om de onrust van omwonenden weg te nemen en in hoeverre worden deze zorgen gemonitord? Welke rol speelt het Hoogheemraadschap van Delfland hierin?
Onderdeel van de vergunning is het realiseren van een retourbemalingssysteem waarbij het uit de diepere grondlagen onttrokken water weer wordt teruggebracht naar waar het vandaan komt. Doel hiervan is om de verlaging van de stijghoogte in het zogenaamde eerste watervoerende pakket als gevolg van de grondwateronttrekking, zoveel als mogelijk te compenseren.
Daarnaast is, conform de vergunning, een uitgebreid monitoringsplan opgesteld om de effecten van de wateronttrekking en het retourbemalingssysteem te volgen en zo nodig bij te sturen. Periodiek wordt over de resultaten gerapporteerd aan het Hoogheemraadschap en de gemeente Midden Delfland.
Met het Hoogheemraadschap vindt op dit moment overleg plaats hoe deze informatie beschikbaar te stellen aan omwonenden en geïnteresseerden.
De toenemende sterfte van biggen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport van Varkens in Nood waaruit blijkt dat er de laatste jaren steeds meer biggen sterven in de eerste weken van hun leven?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies van de onderzoekers over de oorzaken van de toenemende biggensterfte zoals: biggen uit grote tomen hebben een lager geboortegewicht en zijn minder vitaal, biggen uit grote tomen zijn gevoeliger voor onderkoeling, bij grote worpen is het risico groter dat de bevalling langer duurt en de big in het geboortekanaal sterft, het werpen van grote tomen is een aanslag op het lichaam en de gezondheid van de zeug waardoor bevallingen langer kunnen duren, een zeug heeft te weinig tepels om alle biggen te voeden?
Ik verwijs hiervoor naar de standvanzakenbrief dierenwelzijn die op 22 april jl. aan uw Kamer is gestuurd.
Kunt u aangeven hoe vaak het voorkomt dat zwakke biggen gedood worden door ze met een ferme klap tegen de muur of hek te slaan zoals blijkt uit de beelden van Varkens in Nood? Bent u bereid om hier nader onderzoek naar te laten uitvoeren? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de varkensboeren erop te wijzen dat deze praktijken onwettig en ontoelaatbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Over het voorkomen van het doden van dieren op het primaire bedrijf door niet-dierenartsen zijn geen cijfers bekend. Dàt dit voorkomt is bekend. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 5 van het lid Van Gerven (SP), dat op 22 april jl. aan uw Kamer is gestuurd (kenmerk 2016Z07024).
Bent u bereid om maatregelen te treffen om de hoge biggensterfte tegen te gaan nu blijkt dat het plan van aanpak van de Stuurgroep Bigvitaliteit om de biggensterfte terug te dringen mislukt is? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar de standvanzakenbrief dierenwelzijn die op 22 april jl. aan uw Kamer is gestuurd.
Kunt u aangeven waarom de stuurgroep Bigvitaliteit vanaf 2013 geen resultaten van het plan van aanpak meer op de website Vitalevarkens.nl publiceerde? Bent u van mening dat dit te maken heeft met het feit dat de biggensterfte jaarlijks toenam? Kunt u aangeven waarom u niet heeft ingegrepen toen cijfers van Agrovision aantoonden dat vanaf 2010 de biggensterfte toenam? Zo nee, waarom niet?
De stuurgroep heeft jaarlijks de resultaten over de voortgang aangeboden aan het Ministerie van Economische Zaken. De laatste resultaten waren over 2014. In 2014 is er in de stuurgroep nadrukkelijk door mijn ministerie aangegeven dat de toename van de biggensterfte een belangrijk punt van aandacht is en dat de stuurgroep haar maatschappelijke verantwoordelijkheid moet nemen om de biggensterfte aan te pakken. De nog ontbrekende resultaten zijn recent aan de website toegevoegd.
Erkent u de conclusies van de onderzoekers dat op basis van de cijfers van Agrovision, er een correlatie is tussen het aantal biggen wat een zeug werpt en de biggensterfte? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 9 van het lid Van Gerven (SP), dat op 22 april jl. aan uw Kamer is gestuurd (kenmerk 2016Z07024).
Hoe beoordeelt u de toename van biggensterfte in Nederland in het licht van de conclusies van de European Food Safety Authority om een zeug niet meer dan 12 biggen te laten werpen vanwege de hoge kans op sterfte (EFSA, 2007)?2 Hoe beoordeelt u het streven van de varkensindustrie naar het werpen van 40 biggen per zeug per jaar in het licht van de conclusies van de EFSA?3
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om een einde te maken aan het fokken op meer biggen per zeug vanwege de gezondheidsproblemen voor zowel de big als de zeug? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar de standvanzakenbrief dierenwelzijn die op 22 april jl. aan uw Kamer is gestuurd.
Het uit de vaart nemen van de Zr.Ms. Karel Doorman |
|
Ronald Vuijk (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de schade aan het voortstuwingssysteem van de Zr.Ms. Karel Doorman, waardoor het schip waarschijnlijk een ingrijpende hersteloperatie van acht maanden moet ondergaan? Bent u het er mee eens dat het – gezien de leeftijd van het schip – verbijsterend is dat het schip nu al uit de vaart moet worden gehaald en voor langere tijd niet (volledig) beschikbaar zal zijn? Graag een toelichting.
Het mankement aan het Joint Support Ship (JSS) Zr.Ms. Karel Doorman is een onverwachte en grote tegenvaller voor Defensie. Het gaat om een defect dat vrijwel nooit voorkomt.
Het JSS heeft een dieselelektrische voortstuwing. Dit houdt in dat dieselgeneratoren elektrische energie leveren aan twee hoofdelektromotoren die via aandrijfassen de schroeven laten draaien. Bij het JSS is, in plaats van een rechtstreekse aandrijving door dieselmotoren, gekozen voor dieselelektrische voortstuwing omdat dit beter is in geval van bijvoorbeeld een operatie dicht voor de kust en het schip langdurig met lage snelheid moet varen. Een dieselmotor die langdurig op laag vermogen draait, vervuilt immers sneller en verbruikt relatief veel brandstof.
Een elektromotor heeft een draaiend en een niet-draaiend deel. Bij de defecte elektromotor van het JSS zijn beide delen beschadigd door afgebroken metalen fragmenten. Let wel, dit type elektromotor staat bekend als een solide installatie met een langere verwachte levensduur dan het schip zelf. De reparatie van de elektromotor kan niet aan boord worden uitgevoerd omdat het, onder meer door de beperkte ruimte, niet mogelijk is alle beschadigde delen aan boord te demonteren.
Op dit moment onderzoekt de fabrikant van de elektromotor de oorzaak van het defect. Defensie heeft het Duits-Noorse classificatiebureau DNV-GL ingeschakeld als onafhankelijke derde om toezicht te houden op het onderzoek en de reparatie. Naar verwachting zal dit onderzoek medio juni 2016 voltooid zijn. Dan zal de fabrikant ook een nadere schatting maken van de duur van de reparatie.
Kunt u al nader toelichten wat er beschadigd is aan de hoofdelektromotor en wat de oorzaak daarvan is? Is de schade ontstaan door een fabricagefout of door het gebruik van de motor?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Zr.Ms. Karel Doorman de enige varende bevoorradingscapaciteit is van de Koninklijke Marine of kunnen andere schepen het tekort wat ontstaat opvangen? Wat betekent het wegvallen van de Zr.Ms. Karel Doorman voor de inzetgereedheid van de krijgsmacht? Graag een toelichting.
Sinds de verkoop van Zr.Ms. Amsterdam, eind 2014, is Zr.Ms. Karel Doorman het enige bevoorradingsschip van het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK). Andere schepen van het CZSK kunnen de bevoorradingstaak niet uitvoeren en civiele capaciteit voor de bevoorrading op zee is niet beschikbaar. Indien nodig zal het CZSK in de rest van dit jaar een beroep moeten doen op de bevoorradingscapaciteit van bondgenoten, bijvoorbeeld voor oefeningen en trainingen van andere marineschepen. Of dit werkelijk nodig is, wordt nog bestudeerd. Als een marineschip vaker moet bevoorraden in een haven nabij het operatiegebied, gaat dit ten koste van de inzetbaarheid. Daarnaast betekent het wegvallen van het JSS dat Defensie in de rest van dit jaar geen beschikking zal hebben over een snel inzetbare militaire capaciteit voor strategisch transport. Voor de rest van dit jaar wordt die behoefte overigens ook niet voorzien.
Zoals vermeld in de brief van 15 december 2015 (Kamerstuk 29 521, nr. 306) zou het JSS in de tweede helft van dit jaar voor enkele maanden deel uitmaken van een van de twee permanente Navo-vlootverbanden. Nederland zal deze bijdrage, bestaande uit een bevoorradingsschip, nu niet kunnen leveren.
In de brief van 6 april jl. (Kamerstuk 33 763, nr. 100) is vermeld dat de mogelijkheid werd onderzocht om met de resterende elektromotor een deel van het bestaande vaarprogramma uit te voeren. Inmiddels is duidelijk dat hiervan geen sprake zal zijn, onder meer door de technische ingrepen noodzakelijk om de kapotte elektromotor uit het schip te halen. Hierop wordt nader ingegaan in het antwoord op vraag 4. Het JSS is weer beschikbaar na de reparatie van het defect.
Bent u het ermee eens dat acht maanden klinkt als een erg lange tijd voor een hersteltraject van een defect schip? Kunt u toelichten waarom het traject zo lang moet duren? Bestaat hierbij een relatie met bezuinigingen en het beschikbaar zijn van reserveonderdelen voor de motor?
De voorlopige schatting is dat met de reparatie acht maanden gemoeid zullen zijn. Het herstel omvat allereerst het maken van een opening in twee boven de motor gelegen tussendekken van het schip, het verwijderen van de elektromotor en het vervoer naar de fabriek. Dit is inmiddels gebeurd. Nu zijn aan de orde het onderzoek en de reparatie door de fabrikant, gevolgd door het vervoer terug naar het schip, de montage en testwerkzaamheden van de gerepareerde motor aan boord en, tenslotte, het herstel van de ingrepen aan het schip die nodig waren om de motor te verwijderen.
Zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 1 en 2 kan de reparatie niet aan boord worden uitgevoerd omdat het, onder meer door de beperkte ruimte, niet mogelijk is alle beschadigde delen aan boord te demonteren. Een vervangende nieuwe motor is niet uit voorraad leverbaar omdat de fabrikant dergelijke elektromotoren niet in serie produceert, maar pas na opdracht.
Zoals reeds vermeld zal de fabrikant een nadere schatting van de reparatieduur maken nadat het onderzoek is voltooid. De fabrikant verwacht dat het onderzoek medio juni 2016 gereed is en heeft toegezegd alles in het werk te stellen om het onderzoek en de reparatie zo kort mogelijk te laten duren.
De lange reparatietijd van de elektromotor houdt geen verband met bezuinigingen uit het verleden of tekorten aan reservedelen, en dat geldt ook voor het defect als zodanig. Defensie beschikt niet over de benodigde kennis en apparatuur voor een dergelijke ingrijpende en uitzonderlijke reparatie.
Het bericht 'Leidse Greentower is in 2018 klaar' |
|
Michel Rog (CDA), Harm Beertema (PVV), Jasper van Dijk , Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Leidse Greentower is in 2018 klaar»?1
Ja.
Kunt u zonder slagen om de arm bevestigen dat er geen kwartje van het reddingsgeld dat u bij andere roc's2 heeft weggehaald in het plein dan wel een garage met fietsenstalling nabij ROC Leiden wordt gestoken?
Zoals ik in het debat van december jl. reeds heb aangegeven gaat het hier om een erfenis uit het verleden. Ook heb ik in het debat van december jl. aangegeven dat deze afspraak onderdeel is van een onverantwoorde vastgoeddeal.
Het betreft hier een lastige en complexe situatie die onderdeel is van de ontwikkeling van het gebied waarin het gebouw van het ROC is gelegen. In het Uitvoeringsbesluit Woontoren Bètaplein van maart 2016, waar het genoemd artikel betrekking op heeft, wordt een definitieve oplossing geboden voor het realiseren van de fietsenstalling ten behoeve van de studenten van ROC Leiden en de leerlingen van vmbo Da Vinci. Dit vindt zijn oorsprong in de afspraak die in 2006 is gemaakt over het realiseren van een fietsenstalling die in het oorspronkelijke plan, uit 2006, geplaatst zou worden op het gedeelte van het stadsplein waarop de gebouwen van een voormalige garage nog steeds staan. In 2006 was de afspraak dat de gemeente Leiden een bedrag van maximaal € 788.000 exclusief btw zou betalen aan ROC Leiden, de beoogde bouwer van de fietsenstalling.
Toen het gebouw Lammenschans in 2011 in gebruik genomen is door ROC Leiden en vmbo Da Vinci is gekozen voor de aanleg van een tijdelijke fietsenstalling op het voorlopige plein. Deze tijdelijke fietsenstalling was nodig in verband met het onteigeningsconflict tussen de gemeente Leiden en de eigenaar van de garage. De onteigening is nodig voor het ontwikkelen van het stadsplein. ROC Leiden is geen partij in dit conflict.
Toen bleek dat de afspraak uit 2006 geen doorgang kon vinden en ROC Leiden niet de fietsenstalling gaat bouwen, is in 2014 een overeenkomst getekend door ROC Leiden en de gemeente Leiden. De definitieve fietsenstalling wordt nu gebouwd in opdracht van Green Real Estate en in 2014 is overeengekomen dat de gemeente Leiden en ROC Leiden ieder een gelijke financiële bijdrage zullen leveren aan de totale kosten die verbonden zijn aan het realiseren van de fietsenstalling met dien verstande dat de bijdrage van ROC Leiden een bedrag van € 788.000, exclusief btw, peildatum overeenkomst, niet te boven zal gaan. Wil het zo zijn dat het bedrag boven de € 788.000 komt, dan zal de gemeente Leiden dit verschil bijbetalen. De exacte omvang, inrichting en kosten van de te bouwen fietsenstalling zijn nog niet bekend. Hierover wordt nog onderhandeld door de gemeente Leiden, ROC Leiden en Green Real Estate.
De afspraak uit 2014 heeft er voor gezorgd dat het risico om eventuele hogere kosten op te vangen, boven € 788.000, niet meer bij ROC Leiden ligt. Dit risico ligt nu bij de gemeente Leiden.
Er is dus geen sprake van een bijdrage aan het schoolplein, zoals in de berichtgeving genoemd is, maar van een reeds afgesproken maximale bijdrage van ROC Leiden in de kosten van de definitieve fietsenstalling, in lijn met de afspraken uit 2006.
Het bedrag dat nodig is voor de realisatie van de fietsenstalling zal ook gedekt moeten worden door ROC Leiden, een fietsenstalling is ook onderdeel van een school, maar heeft geen gevolgen voor de maximale steun van € 40 miljoen. Er lopen nog onderhandelingen over de daadwerkelijke bijdrage van ROC Leiden. De inzet van ROC Leiden is om het te betalen bedrag zo laag mogelijk te houden.
Hoe verhouden de garage inclusief fietsenstalling zich met de problematiek die eerder rond het schoolplein was ontstaan en waarnaar door de Kamer op verschillende momenten is gevraagd? Betreft dit een en dezelfde casus?
Zie het antwoord op vraag 2.
Eerder stelde u dat, inclusief 21% btw, het ROC Leiden maximaal € 950.000 zou bij betalen aan het plein; is dat bedrag nu verlaagd naar € 788.000 of is dit het bedrag exclusief btw? Of staan de bedragen los van de bouw van de garage met fietsenstalling? Graag een toelichting
Dit is inderdaad hetzelfde bedrag. Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe verklaart u het dat in het bovenstaande artikel wordt gerept over afspraken uit 2014 waaruit zou blijken dat het ROC de helft zou betalen aan de garage met fietsenstalling en u eerder in de plenaire zaal sprak over een document uit 2006?3 Zijn dit twee verschillende afspraken? Graag een toelichting.
Zie het antwoord op vraag 2.
Was het tot op het einde van de onderhandelingen de inzet van het ROC Leiden om de bijdrage aan het schoolplein te reduceren tot nul zoals u eerder in de Kamer aangaf? Is het bestuur van het ROC Leiden tevreden met deze uitkomst? Kunt u deze zienswijze onderschrijven? Zo ja, kunt u toelichten waarom? Zo nee, heeft u het ROC Leiden aangespoord om een beter onderhandelingsresultaat te bereiken?
Zie het antwoord op vraag 2.
Op 17 december 2015 gaf u in de Kamer aan dat u de Kamer zou informeren over de ontwikkelingen die in het bijzonder met het plein te maken hebben4; waarom heeft u dat tot op heden niet gedaan? Krijgt de Kamer spoedig informatie over de gesloten deal?
Op dit moment lopen de onderhandelingen nog. Zodra ik hier duidelijkheid over heb, zal ik u hierover informeren. Wel wil ik van de gelegenheid gebruik maken om u te melden dat wooncorporatie Ymere ROC Leiden definitief € 7,6 miljoen moet betalen voor de verkoop van de grond en gebouwen aan de Leidsedreef in Leiderdorp. Na de verkoop wilde Ymere van de deal af en volgde een juridisch traject waarbij ROC Leiden uiteindelijk bij de Hoge Raad in het gelijk is gesteld.
Bent u wel tevreden over de uitkomst van de onderhandelingen? Graag een toelichting.
Aangezien de onderhandelingen nog lopen, kan ik nog geen oordeel geven over de uitkomst.
Otapan |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eigenaren gifschip Otapan lieten geld via Nederland stromen»?1
Ja.
Is het u bekend dat tijdens een Algemeen overleg op 2 februari 2012 uw ambtsvoorganger is verzocht de kosten van de sanering te verhalen op de eigenaren van de Otapan?2
Ja.
Deelt u de mening dat, nu de eigenaren bekend zijn, de kosten voor sanering van de Otapan op hen verhaald moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Vanwege hun samenhang worden de vragen 3, 4 en 5 gezamenlijk beantwoord.
Bij brief van 12 september 20123 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer bericht over het beëindigen van het kostenverhaal inzake de Otapan. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat het Nederlandse verstekvonnis, waarbij de vennootschap Basilisk als voormalige eigenaresse van de Otapan was veroordeeld tot het betalen van de door de Staat gemaakte kosten, in Mexico niet wordt erkend en derhalve in Mexico niet ten uitvoer kon worden gelegd. De reden hiervoor was dat de dagvaarding aan Basilisk wegens onbekendheid van haar adres niet in persoon kon worden betekend. Een zoektocht naar deze rechtspersoon heeft destijds niets opgeleverd. Daarmee voldoet de dagvaarding niet aan de vereisten van het Mexicaanse procesrecht.
Het door u aangehaalde bericht is voor mij aanleiding te onderzoeken in hoeverre kostenverhaal op de in het bericht genoemde bestuurder van de vennootschap Basilisk en de eigenaren van die vennootschap thans mogelijk en opportuun is.
Ik streef ernaar u de resultaten van dit onderzoek en mijn conclusie voor het zomerreces te doen toekomen.
Welke stappen gaat u ondernemen om de kosten voor de sanering van de Otapan, inclusief wettelijke rente, te verhalen op de eigenaren van de Otapan of op de toenmalige bestuurders?
Zie antwoord vraag 3.
Overweegt u juridische stappen tegen bij de Otapan betrokken partijen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Zorgen over toename seksueel misbruik op scholen' |
|
Loes Ypma (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zorgen over toename seksueel misbruik op scholen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de Onderwijsinspectie over het groeiend aantal meldingen van seksueel misbruik of seksuele intimidatie op scholen? Zo ja, kunt u deze zorgen uiteenzetten en toelichten? Zo nee, waarom niet?
Elk geval van seksueel misbruik en seksuele intimidatie is er één te veel. In het schooljaar 2014/2015 waren er meer meldingen dan een jaar eerder. Over meerdere jaren gezien schommelt het aantal meldingen rond de 110 en is geen sprake van een duurzame opwaartse trend. Niettemin onderschrijven we de oproep van de Inspectie van het Onderwijs (verder: inspectie). Scholen en instellingen moeten werk maken van gedragscodes en zorgen voor weerbaarheid van hun leerlingen, passende seksuele voorlichting en een veilig schoolklimaat. De Wet veiligheid op school verplicht scholen te zorgen voor een veilig schoolklimaat. Wij en de inspectie staan de scholen bij met raad en daad. In het ernstige geval van seksueel misbruik moet de school direct aangifte doen bij de politie.
Wat gebeurt er met 254 zaken van seksuele intimidatie die bij de Onderwijsinspectie binnen kwamen? Wie maakt melding van deze intimidatie bij de Onderwijsinspectie, en komen deze meldingen altijd terecht bij de politie? Zo ja, in hoeveel gevallen is naar aanleiding hiervan een onderzoek gestart door de politie? Zo nee, waarom niet?
Bij seksuele intimidatie gaat het om ongewenste, seksueel getinte, aandacht die tot uiting komt in verbaal of non-verbaal gedrag. Seksuele intimidatie is volstrekt onacceptabel binnen de school en moet altijd worden afgekeurd. Maar formeel gezien is seksuele intimidatie geen strafbaar feit.
Meldingen over seksuele intimidatie komen bij de inspectie binnen bij de vertrouwensinspecteurs. De vertrouwensinspecteur luistert, informeert, analyseert en adviseert zo nodig. Wanneer uit het gesprek met de vertrouwensinspecteur blijkt dat er een redelijk vermoeden is van een misdrijf tegen de zeden, dan zal de vertrouwensinspecteur het bevoegd gezag wijzen op de aangifteplicht.
Ouders, leerlingen, docenten, directies, besturen en vertrouwenspersonen kunnen de vertrouwensinspecteur raadplegen, wanneer zich in of rond de school problemen voordoen op het gebied van onder meer seksuele intimidatie. De meeste meldingen over seksuele intimidatie komen van schoolleiders, besturen en ouders.
De inspectie heeft geen gegevens van het aantal meldingen van seksuele intimidatie bij de politie of in hoeveel gevallen de politie een onderzoek is gestart.
Klopt het dat in eenderde van de gevallen docenten en onderwijsondersteunend personeel als dader worden aangewezen? Zo ja, in hoeveel gevallen blijkt de betreffende medewerker een dader te zijn? Wat gebeurt er in zo'n geval? Zijn er richtlijnen voor scholen hoe om te gaan met verdenkingen van seksuele intimidatie door docenten en/of onderwijsondersteunend personeel?
De vertrouwensinspecteurs bij de inspectie ontvangen meldingen over seksueel misbruik (misdrijven tegen de zeden) en seksuele intimidatie. Bij een op de vijf meldingen wordt de melding geregistreerd onder «ontucht met misbruik gezag». Dat wil zeggen dat de ontuchtige handeling zou zijn gepleegd door een «met taken belast persoon», waarbij misbruik wordt gemaakt van de gezagsverhouding. Onder een «met taken belast persoon» vallen leraren, conciërges, stagiaires en hulpouders. Ongeveer een derde van de meldingen seksueel misbruik heeft betrekking op deze groep. Een op de acht meldingen van seksuele intimidatie gaat over iemand uit deze groep.
De vertrouwensinspecteur wijst het schoolbestuur op de aangifteplicht als er een redelijk vermoeden bestaat dat een «met taken belast persoon» (bijvoorbeeld een docent) zich schuldig heeft gemaakt aan een seksueel misdrijf jegens een minderjarige leerling van de school. De vertrouwensinspecteur bewaakt dat het bevoegd gezag ook daadwerkelijk aangifte doet. De aangifte ligt vervolgens in handen van politie en justitie. Naast het doen van aangifte kan het schoolbestuur arbeidsrechtelijke maatregelen treffen (bijvoorbeeld schorsing).
Scholen dienen een gericht preventiebeleid te voeren. Hierbij kan gedacht worden aan: het stellen en respecteren van grenzen en het maken van afspraken hierover door de schoolleiding met het personeel en de leerlingen; het creëren van een open klimaat en het uitstralen van vertrouwen; ervoor zorgen dat leerlingen en personeel weten dat ze ergens terecht kunnen en dat er geluisterd wordt; het geven van seksuele voorlichting aan leerlingen en het aanleren van vaardigheden op het gebied van sociale weerbaarheid. Het is voor scholen en voor alle bij de school betrokkenen van belang dat zij zich kunnen beroepen op de door de instelling gehanteerde gedragsregels (gedragscodes) en een klachtenregeling. Het aanstellen van een vertrouwenspersoon draagt bij aan het voorkomen en bestrijden van seksuele intimidatie op school.
Waar bestaat de andere groep uit die, naast docenten en het onderwijsondersteunend personeel, wordt aangewezen als dader? Klopt het dat het merendeel van de incidenten tussen leerlingen onderling plaatsvindt?
De vertrouwensinspecteurs registreren wie betrokken zijn bij meldingen van seksueel misbruik en seksuele intimidatie. De groep «met taken belaste personen» is divers, dat gaat van leraren en conciërges tot stagiaires en hulpouders. Het merendeel van de door de vertrouwensinspecteurs geregistreerde meldingen betreft incidenten tussen leerlingen onderling.
Deelt u de zorgen over de constatering van de Onderwijsinspectie dat zij al jaren aandacht probeert te vragen voor seksueel misbruik en seksuele intimidatie, maar dat het niet lukt de aantallen te laten dalen? Zo ja, wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om seksueel misbruik en seksuele intimidatie binnen het onderwijs tegen te gaan? Zo nee, hoe interpreteert u de conclusie van de Onderwijsinspectie over de stijgende cijfers?
Zoals bij vraag 2 ook al is aangegeven, is elke melding van seksueel misbruik of seksuele intimidatie er één teveel. Een van de maatregelen om een veilig schoolklimaat te stimuleren is de Wet veiligheid op school die op 1 augustus 2015 in werking is getreden. Scholen moeten sindsdien werk maken van de sociale veiligheid op school. Scholen zijn verplicht om veiligheidsbeleid te voeren waarbij de veiligheidsbeleving van leerlingen jaarlijks wordt gemonitord. Daarnaast moet er binnen de school een persoon zijn die het beleid tegen pesten coördineert. Deze persoon is het aanspreekpunt voor ouders en leerlingen. De sectorraden ondersteunen scholen samen met Stichting School en Veiligheid bij de invulling van de wettelijke randvoorwaarden. De inspectie geeft scholen een jaar de tijd voor de implementatie en start aankomend schooljaar met handhaving.
Bent u het met de Algemene Onderwijsbond (AOb) eens dat gebruik van sociale media de stijging van dit soort meldingen verklaart? Deelt u de aanbeveling van de Onderwijsinspectie dat scholen hun gedragscode opnieuw moeten bespreken, en maakt u zich daar sterk voor? Wat staat er nu in de gedragscode voor docenten en ondersteunend personeel over gebruik van sociale media in het contact met leerlingen? Wat staat er nu in de gedragscode over beleid ten aanzien van docenten en ondersteunend personeel bij vermoedens van seksuele intimidatie van een leerling?
De verklaring die de AOb geeft, is plausibel. Het veiligheidsbeleid van scholen is continu in ontwikkeling en onderwerp van aanhoudende aandacht. Iedereen die een klacht heeft op het gebied van seksuele intimidatie moet zich kunnen beroepen op de door de instelling gehanteerde gedragsregels (gedragscodes) en een klachtenregeling. Scholen en besturen geven vorm en inhoud aan de gedragscode(s) en moeten zorgen dat ze ook bekend zijn. Gedragsregels over hoe om te gaan met de social media door leerlingen, docenten, ondersteuners en besturen zijn onderdeel van deze gedragscode(s). Ten aanzien van beleid over vermoedens van seksuele intimidatie, zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat een manier om jongeren weerbaar te maken tegen deze vormen van misbruik gedegen seksuele voorlichting is, zoals ook de Onderwijsinspectie bepleit? Zo ja, hoe wordt er momenteel zorg gedragen voor een goede seksuele voorlichting, die mede inspeelt op de gesignaleerde problemen door de Onderwijsinspectie? Zo nee, waarom niet?
Scholen zijn verplicht aandacht te besteden aan seksualiteit en seksuele diversiteit. In december 2012 zijn de kerndoelen seksualiteit en seksuele diversiteit ingevoerd in het (speciaal) primair en het voortgezet (speciaal) onderwijs. Dat betekent dat scholen verplicht zijn in het curriculum aandacht te besteden aan een beter begrip van seksuele vorming en weerbaarheid. Om scholen te helpen invulling te geven aan deze thema’s heeft de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) in opdracht van het Ministerie van OCW een leerplanvoorstel gemaakt. Daarin staat een uitwerking per schoolsoort en leeftijdsgroep, en een overzicht van het beschikbare les- en voorlichtingsmateriaal. De methoden voor het kerndoelonderdeel seksualiteit richten zich op weerbaarheid, het aangeven en respecteren van wensen en grenzen en het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Deze programma’s zijn (online) voor scholen beschikbaar via Stichting School en Veiligheid en de site van de Stichting Rutgers. Een veel gebruikt programma is bijvoorbeeld de online game «Can you fix it» dat ook specifiek ingaat op sexting.
Aandacht voor (de relationele kant van) seksualiteit is en blijft een vast onderdeel van het curriculum. De inspectie onderzoekt op dit moment in opdracht van het Ministerie van OCW hoe scholen invulling geven aan seksualiteit (waaronder seksuele weerbaarheid) en seksuele diversiteit. De inspectie betrekt ook leerlingen uit zowel het (speciaal) primair onderwijs, voortgezet (speciaal) onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs in haar onderzoek. De uitkomsten van dit themaonderzoek zullen betrokken worden bij het proces van vernieuwing van het curriculum. De Tweede Kamer ontvangt het onderzoek deze zomer.
Seksuele weerbaarheid is niet alleen een taak van het onderwijs, ook ouders hebben een belangrijke rol bij dit onderwerp. Stichting Rutgers en SOA Aids NL hebben daarnaast online tools en opleidingsprogramma’s ontwikkeld over seksuele gezondheid, inclusief wensen en grenzen, in relaties en seksueel gedrag. Deze tools kunnen scholen en bijvoorbeeld jeugdzorginstellingen ook gebruiken in hun onderwijsprogramma. Sexting komt daarin ook aan bod.
Deelt u voorts de mening dat, gezien de rol van sociale media, bij goede seksuele voorlichting ook aandacht moet worden besteed aan fenomenen als bijvoorbeeld sexting, en dat daarbij ruimte moet worden gelaten voor nieuwe vormen van seksueel contact, en daarbij ook moet worden gewezen op (nieuwe) seksuele grenzen die daarbij in het geding zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kijkt u aan tegen het belang dat de Onderwijsinspectie hecht aan goede seksuele voorlichting, mede gelet op het onderzoek van de Rutgers Stichting, waarin slechts 25% van de kinderen les zegt te krijgen over seksuele grenzen?2 Deelt u de mening dat goede seksuele voorlichting van jongeren noodzakelijk is, omdat het hen handvatten geeft om hun seksuele grenzen aan te geven en hen weerbaar maakt?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het er in dat licht ook mee eens dat het van belang is dat aandacht voor seksualiteit, omgangsvormen en stereotyperingen (op school maar ook online) vast onderdeel is van het curriculum, en ook in eventuele curriculumvernieuwing behouden moet blijven, of wellicht zelfs versterkt zou moet worden?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u zich de vragen van de leden Ypma en Volp3 inzake het onderzoek van de Rutgers Stichting dat kinderen te weinig les krijgen over verliefdheid, relaties en puberteit herinneren? Kunt u aangeven of in het door u in het antwoord onder vraag 2 genoemde themarapport van de Onderwijsinspectie ook specifiek seksuele intimidatie wordt onderzocht? Zo nee, geeft u dan aan de Onderwijsinspectie de opdracht dit thema nog specifiek op te nemen in het themarapport?
Het onderzoek van de inspectie richt zich op de invulling die scholen in de onderwijspraktijk geven aan de kerndoelen seksualiteit en seksuele diversiteit, de succesfactoren, eventuele belemmeringen en de verschillen tussen scholen. In het onderzoek wordt nagegaan welke visie en doelen de school nastreeft, welk onderwijsaanbod de school heeft geformuleerd, hoe dit onderwijs in de praktijk wordt gerealiseerd en met welke frequentie het wordt aangeboden.
Het themaonderzoek van de inspectie richt zich dus op de uitwerking van de genoemde kerndoelonderdelen in het onderwijsaanbod en niet op het vóórkomen van seksuele intimidatie. Dit wordt wel onderzocht in de veiligheidsmonitor. Iedere twee jaar wordt in opdracht van het Ministerie van OCW de monitor sociale veiligheid in en rond scholen uitgevoerd. Hierin wordt ook onderzocht in hoeverre er sprake is van seksueel geweld op scholen. De monitor van dit jaar wordt nu ingevuld door scholen. Eind 2016 zijn de cijfers bekend en zullen wij u deze aanbieden. Of er sprake is van toe- of afname van seksueel geweld over de jaren heen wordt in de monitor meegenomen. Wij zullen u hierover bij het verschijnen van de veiligheidsmonitor informeren.
De antwoorden op de vragen over de onrust bij zzp’ers in de media over de Wet DBA |
|
Mei Li Vos (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het antwoord op vraag 3 uit de eerdere vragen over de onrust bij zzp’ers in de media over de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (Wet DBA)?1
Ja.
Klopt het dat bij de beantwoording van deze vragen gesteld wordt dat binnen de Wet DBA voor opdrachtgevers het werken via tussenpersonen niet aantrekkelijker wordt gemaakt, doordat de verantwoordelijkheden tussen de partijen weer in balans worden gebracht, en niet langer sprake is van een ongeclausuleerde vrijwaring van de opdrachtgever?
Ja. De Wet DBA bewerkstelligt in alle situaties een betere balans in verantwoordelijkheden. De extra verantwoordelijkheid voor de opdrachtgever geldt in dezelfde mate voor tussenpersonen.
Kunt u nader toelichten hoe de opdrachtgevers die via tussenpersonen werken nu binnen de Wet DBA medeverantwoordelijkheid krijgen, aangezien de zzp’er alleen met de tussenpersoon een modelovereenkomst heeft afgesloten en niet met de opdrachtgever?
Opdrachtgevers die via tussenpersonen werken zijn medeverantwoordelijk voor de verkregen zekerheid vooraf van het algemene tussenkomstmodel of van een beoordeelde overeenkomst die hierop gebaseerd is. De tussenkomstovereenkomst is zo opgezet dat de dienstbetrekking, de uitzendovereenkomst en de fictieve dienstbetrekking van tussenkomst onder voorwaarden niet aan de orde zijn. In de overeenkomst is daartoe onder meer opgenomen dat de opdrachtnemer niet onder leiding en toezicht van de opdrachtgever mag werken. Leeft de opdrachtgever deze bepaling onvoldoende na dan kan er aan de overeenkomst van tussenkomst niet de zekerheid worden ontleend dat de inhouding en voldoening van loonheffingen achterwege kan blijven. Het is primair aan de tussenpersoon om te zorgen dat de opdrachtgever deze bepalingen naleeft. De partij die de Belastingdienst verantwoordelijk houdt indien een opdrachtnemer of opdrachtgever niet heeft gewerkt volgens de overeenkomst voor tussenkomst, zal namelijk in eerste instantie de tussenpersoon zijn. De opdrachtnemer staat dan in fictieve dienstbetrekking tot de tussenpersoon. Daarmee zorgt de tussenpersoonconstructie er dus niet voor dat het risico kleiner wordt.
Bent u bekend met het feit dat meerdere aanbieders van payroll-constructies en tussenpersonen, zoals K+V, Tentoo en Source, adverteren dat opdrachtgevers door deze bemiddelingsbureaus in te huren het volledige risico van een mogelijke naheffing van sociale premies bij deze tussenpersoon kunnen neerleggen? Hoe beoordeelt u een dergelijk aanbod? Is dat de bedoeling van de Wet DBA dat tussenpersonen het risico van een naheffing op zich nemen?2 3 4
Ja, ik ben met het geschetste verschijnsel bekend. Acquisitie is in elke sector toegestaan, dus ook bij intermediaire dienstverlening. Afschaffing van de VAR maakt op geen enkele manier het werken met tussenpersonen vanzelfsprekender. Voor een eventuele tussenpersoon gelden dezelfde eisen aan het werken buiten dienstbetrekking als voor een opdrachtgever. Elke zekerheid over de arbeidsrelatie die in een tussenkomstsituatie kan worden verkregen, kan ook verkregen worden zonder intermediair. Wordt er overeenkomstig een beoordeelde overeenkomst gewerkt dan is er geen risico op een naheffingsaanslag voor de opdrachtgever.
Deelt u de zorgen dat op deze manier geld dat eigenlijk bedoeld is voor de beloning van zzp’ers wordt afgeroomd door bemiddelingsbureaus? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke partij zal de Belastingdienst verantwoordelijk houden indien de zzp’er niet heeft gewerkt volgens de modelovereenkomst voor tussenkomst, de opdrachtgever of de tussenpersoon?
Zie antwoord vraag 3.
Richt de voorlichtingscampagne zich ook in voldoende mate op de opdrachtgever, aangezien opdrachtgevers een centrale rol hebben binnen de Wet DBA? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De voorlichtingscampagne richt zich op zowel de opdrachtnemer als de opdrachtgever. Beiden zijn partij bij het sluiten van overeenkomsten. Er wordt op grote schaal door de Belastingdienst en door de Belastingdienst samen met verschillende organisaties naar opdrachtgevers en opdrachtnemers gecommuniceerd om zo onduidelijkheden en misverstanden weg te nemen. Dit gebeurt via voorlichtingsbijeenkomsten die de Belastingdienst in samenwerking met belangenorganisaties en brancheorganisaties organiseert. Voorlichtingsbijeenkomsten zijn ook online te volgen in de vorm van webinars voor opdrachtgevers en opdrachtnemers om een zo groot mogelijk bereik te creëren. Er staat informatie op de website van de Belastingdienst, maar ook op websites van partnerorganisaties als rijksoverheid.nl, Ondernemersplein.nl en KVK.nl en op die van de organisaties voor opdrachtgever en opdrachtnemers. De Belastingdienst publiceert met regelmaat nieuwsberichten om opdrachtgevers, opdrachtnemers en fiscaal intermediairs te attenderen op de veranderingen. Zzp’ers met een VAR hebben van de Belastingdienst een brief ontvangen. Voor opdrachtgevers heeft de Belastingdienst een digitale attenderingscampagne gedaan. Hierbij is bijvoorbeeld gebruikgemaakt van direct mail, advertorials in nieuwsbrieven van relevante websites en online advertenties. Daarnaast kunnen vragen gesteld worden via de Belastingtelefoon en Twitter. Ook de verschillende organisaties voor opdrachtgevers en opdrachtnemers communiceren actief via hun eigen kanalen en beantwoorden vragen. Hierdoor ontstaat een groot bereik.
Drones bij Schiphol |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Drone vliegt rakelings langs landende vliegtuigen Schiphol»1?
Ja.
Deelt u de gedachte dat de ramp niet te overzien zou zijn geweest indien een van de genoemde vliegtuigen in botsing was gekomen met de drone en dat daarom strengere regels nodig zijn? Zo ja, wat zijn uw voornemens op dat gebied en op welke termijn zouden strengere regels kunnen gelden?
In Nederland bestaan al stringente regels die gericht zijn op het voorkomen van botsingen tussen vliegtuigen en drones. Het is verboden voor de dronesvlieger om binnen het gecontroleerde luchtruim rond een burgerluchthaven (de zogenoemde CTR) en binnen een afstand van drie kilometer van een ongecontroleerde luchthaven te vliegen zonder toestemming van respectievelijk LVNL en de exploitant van de luchthaven (zie ook antwoord op vraag 6). Het is vooral van groot belang te zorgen dat deze regels nageleefd worden door een brede bekendheid van de regels onder het publiek. Daarnaast overleg ik binnenkort met de grootste producenten van recreatieve drones om met hen te spreken over de mogelijkheden van vrijwillige toepassing van technologie om vliegen in de buurt van luchthavens onmogelijk te maken (de zogeheten «geofencing»). Voor verdere acties verwijs ik u naar mijn brief van 22 april 2016 met de beantwoording van de vragen van het Schriftelijk Overleg drones.
Deelt u de gedachte dat er nog veel onbekendheid is met de regels die gelden voor het gebruik van drones? Zo ja, wat zijn uw voornemens om dat te veranderen en bent u ook van mening dat dit zo snel mogelijk moet gebeuren?
De regels voor het recreatief vliegen met drones zijn bij het grote publiek nog onvoldoende bekend. Daarom start ik op zeer korte termijn een intensivering van de communicatie over de regelgeving voor het recreatief vliegen met drones. Ik verwijs u daarvoor ook naar mijn antwoord op vraag 4.
Vindt u de campagne «Veilig vliegen met drones», waarover u na de berichtgeving twitterde2, geslaagd? Is er door die campagne ruim voldoende aandacht ontstaan voor de regels? Kunt u aangeven wat er sinds de start van de campagne op het gebied van voorlichting is gedaan? Mag verondersteld worden dat iedereen op de hoogte is van de regels en deze ook kent door de campagne? Hoe groot is de reikwijdte van de campagne tot nu toe geweest?
Drones zijn een relatief nieuw fenomeen. Mensen die met een drone vliegen moeten de regels inhoudelijk ook kennen. Er is in de campagne nauw samengewerkt met de sector. De publieksvoorlichting bestaat uit ondermeer een apart dossier op rijksoverheid.nl/drones. Er zijn materialen gedeeld als posters, flyers, banners via diverse kanalen en via een mailing naar speelgoedwinkels, importeurs, belangenverenigingen en de luchtvaartsector. Om een breder publiek te bereiken, zet ik de komende periode meer kanalen in, zoals radio en advertenties in bladen en op abri’s.
De resultaten van mijn inzet op communicatie worden gemeten. Uit een publieksonderzoek begin 2016 blijkt dat ruim zeven op de tien bezitters en potentiële kopers van een drone denken dat het vliegen met drones aan regels gebonden is: 87% van hen denkt bijvoorbeeld dat je met een drone niet zo hoog mag vliegen als je zelf wilt en dat je niet overal mag vliegen. Als we kijken naar de kennis van specifieke regels, dan zien we over de hele linie een groep tussen de 7–28% die niet weet of bepaalde regel geldt of niet. Omdat het kennisniveau nog niet toereikend is, zet ik in op de intensivering van de publiekscampagne.
Vindt u de campagne «Veilig vliegen met drones» die het Rijk in 2015 is gestart, nog actueel, gelet op de enorme gevaren van het gebruik van drones in de buurt van vliegvelden? Bent u bereid de campagne te actualiseren en een brede publiekscampagne te starten om de gevaren van dronegebruik en de bijbehorende regels expliciet onder de aandacht van gebruikers te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de publieksvoorlichting wordt nu al veel aandacht besteed aan de regels voor het vliegen met drones in de buurt van vliegvelden, zoals Schiphol, maar ik intensiveer deze campagne om ervoor te zorgen dat de regels bij nog meer dronevliegers bekend worden.
Heeft de politie de gebruiker van de drone uit bovengenoemd bericht kunnen opsporen en kunnen verbaliseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maximumstraffen kunnen aan hem/haar worden opgelegd?
De melding op 1 april jl. heeft niet tot een heterdaadsituatie geleid. Wel zijn op 12 april jl. twee dronebestuurders aangehouden in recreatiegebied Spaarnwoude, door goede samenwerking tussen de politie en de boswachters in de omgeving van Schiphol. Onderzocht wordt of dit ook de bestuurders zijn die op 1 april nabij Schiphol vlogen met een drone.
Het recreatief vliegen met een drone in het gecontroleerde luchtruim (CTR) rond een luchthaven (zoals Schiphol) is verboden op grond van de Regeling modelvliegen, tenzij LVNL toestemming heeft verleend. Het beroepsmatig vliegen met een drone in de CTR is verboden op grond van de Regeling op afstand bestuurbare luchtvaartuigen, met uitzondering van de buitenste ring van de CTR beneden de 45 meter. Bovendien is het op grond van artikel 5.3 van de Wet luchtvaart verboden om op zodanige wijze aan het luchtverkeer deel te nemen dat daardoor personen of zaken in gevaar worden of kunnen worden gebracht. Overtreding kan bestraft worden met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van ten hoogste 8.200 euro. In geval van het opzettelijk in gevaar brengen van het luchtverkeer is er op grond van het Wetboek van Strafrecht een veel hogere straf mogelijk.
Bent u bereid om de bestaande regels beter te handhaven en een strenger opsporingsbeleid te bepleiten bij uw ambtsgenoot zodat de pakkans aanmerkelijk wordt vergroot? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uiteenzetten op welke manier u van plan bent dat te doen?
Ik heb hierover contact gehad met de Minister van Veiligheid en Justitie, die verantwoordelijk is voor de handhaving. Zowel de politie als de Koninklijke Marechaussee zijn zeer alert op incidenten met drones op en rond Schiphol. De Koninklijke Marechaussee is verantwoordelijk voor de politietaak op de luchthaven Schiphol, deze taak omvat mede de beveiliging van de burgerluchtvaart. De regionale politie-eenheid Noord-Holland oefent de politietaak uit in het gebied rondom Schiphol en het district Kennemerland van deze politie-eenheid heeft in het kader van de beveiliging burgerluchtvaart een speciaal team voor de buitenbewaking van Schiphol. De Koninklijke Marechaussee en de politie werken op dit gebied intensief samen. Er wordt regelmatig gesurveilleerd in binnen- en buitengebied van Schiphol en meldingen van drones op of rond Schiphol worden met grote spoed opgepakt, om de kans op een heterdaadsituatie te vergroten. Ook is er goede samenwerking met bijvoorbeeld de boswachters in het gebied rond Schiphol. Verder krijgen politiemedewerkers extra instructie hoe om te gaan met overtredingen van de regelgeving op het gebied van drones.
Meldingen van drones op of rond Schiphol komen ook terecht bij de afdeling Luchtvaarttoezicht van de dienst Infra van de Landelijke Eenheid, die gestationeerd is op Schiphol-Oost. Gezamenlijk zijn de diensten dus zeer alert op dergelijke incidenten, vooral nu het gebruik van drones toeneemt en de kans op incidenten daarmee groter wordt. Overigens is het in de afgelopen twee jaar slechts één keer eerder voorgekomen dat er een melding kwam van een drone rond Schiphol. De bestuurder van de drone is destijds aangehouden en geverbaliseerd.
Een BTW- constructie bij de schadeafwikkeling van aardbevingsschade in Groningen |
|
Farshad Bashir , Eric Smaling |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «NAM trekt BTW af bij aankoop panden»?1
Ja
Is er bij de afwikkeling van de Groningse bevingsschade sprake van een vorm van btw-integratielevering? Of is er sprake van een andere vorm van een btw-deal bij de afwikkeling van de bevingsschade in Groningen? Zo ja, hoe is deze tot stand gekomen en hoe ziet deze afspraak eruit?
Nee, de integratielevering is afgeschaft per 1 januari 2014.
De vraag of sprake is van een andere vorm van een afspraak met de inspecteur over de afwikkeling van de bevingsschade in Groningen kan ik vanwege de fiscale geheimhoudingplicht van art. 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet beantwoorden.
Wat is de reden dat bij de te vergoeden schade voor bijvoorbeeld de nieuwbouw van een woning, bedongen wordt dat dit niet wordt gestort op de rekening van de gedupeerde, maar op rekening van een door de Nederlandse Aardolie Maatschappij BV (NAM) gekozen notaris?2
Het past mij als bewindspersoon niet om uitlatingen te doen over de bedoelingen van partijen in bepaalde overeenkomsten die in de praktijk worden gesloten.
Bent u bereid de eerdere vragen te voorzien van een antwoord, uitgaande van gebruikmaking van de ontheffing van de geheimhoudingsplicht door lid 3 artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, waarbij u zich beroept op het maatschappelijk belang van een correcte afwikkeling van bevingsschade in Groningen?3 Bent u tevens bereid genoemde vragen alsnog apart te beantwoorden en daarbij bij beantwoording niet te verwijzen en te bundelen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de fiscale geheimhoudingsplicht is het niet mogelijk aan u informatie over een specifieke belastingplichtige te geven. In dit kader hecht ik groot belang aan het feit dat een belastingplichtige er op moeten kunnen vertrouwen dat de Belastingdienst niet meewerkt aan het openbaar maken van zijn gegevens. Ik ben dan ook niet bereid om in dit geval gebruik te maken van de mogelijkheid om deze vragen te beantwoorden met een ontheffing van de geheimhouding.
Kunt u bevestigen dat de door de NAM betaalde schadevergoeding niet tegenover een aan de NAM verrichte dienst staat? Mag de NAM dan de btw terugvragen indien de dienst niet verricht is aan de NAM?
Gelet op de fiscale geheimhoudingsplicht is het niet mogelijk om antwoord te geven op deze vraag.
Kunt u in zijn algemeenheid toelichten hoe wettelijk rekening gehouden moet worden met btw bij schikkingsbedragen en schadevergoedingen?
Ja, in zijn algemeenheid is geen btw verschuldigd over schikkingsbedragen en schadevergoedingen, die een derde betaalt aan particulieren vanwege schade die deze derde veroorzaakt aan de eigendommen van die particulier.
Op wie drukken in het algemeen de – wettelijk gezien – herinrichtingskosten, tuinkosten, leges en de huur van vervangende woonruimte? Is dit de partij die schade heeft geleden of de partij die de schade heeft veroorzaakt? Hieraan gekoppeld, op wie moet de btw drukken die ondernemers in rekening brengen over een met btw belaste prestatie? Vindt u in het algemeen dat de veroorzakende partij van schade via een constructie de btw terug mag vragen?
Op basis van het Burgerlijk Wetboek is de NAM als exploitant van het Groningen-gasveld aansprakelijk voor schade door bodembeweging als gevolg van de gaswinning uit dit veld. Schade is er in allerlei soorten en maten. De NAM is wettelijk verplicht die kosten voor schade te dragen die in een rechtstreeks verband staat met aardbevingen die veroorzaakt wordt door gaswinning. Dat zijn niet alleen de kosten voor fysieke schade, maar dit kunnen ook kosten zijn voor andere soorten schade. Uiteraard moeten deze kosten dan wel een rechtstreeks verband houden met de bodembeweging.
Voor de aftrek van btw op kosten die een ondernemer maakt is in ieder geval noodzakelijk dat de ondernemer de rechtsbetrekking met de leverancier of dienstverrichter is aangegaan op basis waarvan de prestatie wordt verricht. De Hoge Raad heeft dit vereiste in zijn arrest van 1 mei 2015, nr. 13/06113, zo uitgelegd dat uitsluitend deze rechtsbetrekking meebrengt dat een dienst aan de ondernemer is verricht met wie deze rechtsbetrekking is aangegaan. Daaraan doet niet af dat een of meer anderen dan de ondernemer belang (kunnen) hebben of gebaat zijn bij de desbetreffende levering of dienst. Dit algemene rechtskader brengt mee dat niet kan worden gezegd dat de veroorzakende partij of de schadelijdende partij de btw terug mag vragen. Het recht op teruggaaf hangt af van de vraag wie de rechtsbetrekking met de schadehersteller is aangegaan om de schade te herstellen of andere werkzaamheden te verrichten. Voor de volledigheid merk ik op dat ik in mijn besluit van 25 november 2011, nr. BLKB2011/641M (Stcrt. 2011, nr. 21834) een goedkeuring heb getroffen voor de situatie dat de schadelijdende partij de btw in aftrek kan brengen, maar niet beschikt over een factuur, omdat deze is uitgereikt aan de schadeveroorzaker. Het Hoge Raad arrest van 1 mei 2015 heeft het aan dit goedkeurende beleid ten grondslag liggende uitgangspunt achterhaald, dat degene die schade lijdt de afnemer van de hersteldienst is.
Ik zal deze goedkeuring dan ook bij een eerstvolgende actualisering van het genoemde besluit intrekken. De goedkeuring is niet meer nodig omdat degene die voor het herstellen van de schade de rechtsbetrekking is aangegaan met de schadehersteller kwalificeert als afnemer van de prestatie. In een voorkomend geval kan dit dus ook de schadeveroorzaker zijn.
Aan wiens naam moeten in het algemeen de facturen gericht zijn van (onder)aannemer(s), adviseurs en andere leveranciers? Moeten dit de namen zijn van de partij die de schade geleden heeft en opdrachten heeft gegeven aan (onder)aannemer(s), adviseurs en andere leveranciers om de schade te herstellen of mag dit ook de naam van de partij zijn die de schade heeft veroorzaakt en die de btw terug kan vragen, ook al is de veroorzakende partij zelf geen opdrachtgever voor herstel van de schade? Hoe is dit wettelijk geregeld?
In algemene zin geldt de factureringsplicht in de btw alleen voor prestaties van ondernemers aan ondernemers of rechtspersonen (art. 34c van de Wet op de omzetbelasting 1968). Voor prestaties aan particulieren geldt op enkele uitzonderingen na geen factureringsplicht in de btw. Ingeval de factureringsplicht van toepassing is, moet de afnemer op de factuur worden vermeld (art. 35, lid 1, onder e, van de Wet op de omzetbelasting 1968). De afnemer is de partij met wie de ondernemer de overeenkomst tot het verrichten van zijn prestatie heeft gesloten.
Mag in het algemeen iemand aan de (onder)aannemer(s), adviseurs en andere leveranciers eisen om een andere naam op de factuur te laten vermelden dan de naam van de werkelijke opdrachtgever? Indien dit toch gebeurt, is hier dan sprake van valsheid in geschrifte of (belasting-)fraude? Hoe is de verantwoordelijkheid van anderen hierin geregeld? Wanneer is wie medeplichtig?
In het algemeen mag iemand aan de (onder)aannemer(s), adviseurs en andere leveranciers, die voor een bepaalde prestatie een factureringsplicht hebben, niet eisen om een andere naam op de verplicht uit te reiken factuur te laten vermelden dan de naam van de werkelijke afnemer. Het is wel mogelijk dat een factuur naar het adres van een andere persoon wordt gestuurd.
Er geldt fiscaal geen vereiste voor de adressering van de factuur. Vereist is en blijft wel dat de afnemer en diens adres op een factuur moet zijn vermeld waarvoor de factureringsverplichting geldt (art. 35a, lid1, onder e, van de Wet op de omzetbelasting 1968). Voor prestaties aan particulieren geldt op enkele uitzonderingen na geen factureringsplicht in de btw. De ondernemer die een fout maakt in de oorspronkelijk uitgereikte factuur kan deze herstellen. Ieder document of bericht dat wijzigingen aanbrengt in, en specifiek en ondubbelzinnig verwijst naar de oorspronkelijke factuur, geldt als factuur (art. 34f van de Wet op de omzetbelasting 1968). In de praktijk komt het ook regelmatig voor dat facturen volledig worden gecrediteerd/teruggenomen, en dat daarna een nieuwe factuur wordt uitgereikt. Wanneer een factuur in de zin van de btw-regelgeving uiteindelijk onjuist wordt uitgereikt is dat een fiscaal strafbaar feit (art. 68, lid 1, onder g,van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).
De bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht over deelnemingsvormen zijn ook van toepassing op fiscale delicten. Of er in een specifieke casus sprake is van medeplichtigheid, wordt door het Openbaar Ministerie (en uiteindelijk de rechter) beoordeeld op grond van de concrete feiten en omstandigheden van het geval.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden waarbij u bij vragen 6 t/m 9 de beantwoording in het algemeen doet zonder in te gaan op welke specifieke casus dan ook?
Ja.
De opmerking van Blatter dat het WK-bid van Nederland en België altijd kansloos is geweest |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Blatter nu: WK-bid Nederland en België kansloos»?1
Ja.
Wat vindt u van deze uitspraak? Heeft u al overleg met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) gehad om de uitspraken te verifiëren en te kijken welke mogelijkheden er zijn om de kosten die Nederland en België gemaakt hebben terug te vorderen? Zo ja, wat is de uitkomst van het gesprek? Zo nee, wanneer gaat u dit gesprek met de KNVB aan?
Ja ik heb met de KNVB hierover gesproken. Mochten de uitspraken van de heer Blatter waar zijn, dan voelt de KNVB zich misleid. Mede omdat de KNVB nooit eerder een signaal heeft ontvangen dat het HollandBelgium bij voorbaat kansloos was. Daarnaast staat in het bid-requirement van het WK 2018 dat het geen enkel probleem is als twee landen zich gezamenlijk kandideren voor het WK.
Het is nu wel de vraag of de uitspraak van dhr. Blatter klopt en de organisatie van het Holland-Belgium bid daadwerkelijk bij voorbaat geen kanshebber was voor de organisatie van het WK voetbal in 2018.
Momenteel loopt in opdracht van de KNVB het onderzoek door een extern accountant naar de betaling aan Diallo bij het Nederlands-Belgisch WK-bid. De verwachting is dat dit onderzoek medio juni zal zijn afgerond. De KNVB wil eerst de uitkomsten van dit lopende onderzoek afwachten voordat zij zich samen met partners beraadt over mogelijke vervolgacties, bijvoorbeeld richting de FIFA. In het kader van transparantie en openheid vindt de KNVB het belangrijk dat eerst het Nederlands-Belgisch WK-bid vrij is van eventuele beschuldigingen.
Tevens lopen er momenteel andere Zwitserse en Amerikaanse onderzoeken naar mogelijke frauduleuze handelingen van officials van de FIFA bij de toewijzing van de WK’s van 2018 aan Rusland en 2022 aan Quatar. Het is nog niet bekend wanneer deze onderzoeken zijn afgerond. Mocht uit deze onderzoeken blijken dat er bij de processen rondom de gunning van WK’s sprake van corruptie is geweest, dan ligt er meer concreet bewijs om eventueel te kunnen handelen.
Na de afronding van het onderzoek naar de betaling aan Diallo en verder als er uit de Zwitserse en Amerikaanse onderzoeken blijkt dat er daadwerkelijk sprake is van misleiding of van eventuele corruptie rondom de toewijzing van WK’s, zal de KNVB zich beraden om te bezien of gezamenlijk met alle Nederlandse en Belgische partners de geleden financiële schade kan worden verhaald. Ik sta achter een dergelijk initiatief en zal hierin gezamenlijk optrekken met de KNVB.
In hoeverre acht u het mogelijk om de kosten van 10 miljoen euro die gemaakt zijn om het WK-bid te kunnen uitbrengen terug te vorderen? In hoeverre gaat u zich inspannen om dit geld terug te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Indien een terugvordering succesvol is, op welke manier wordt dit dan in de begroting verwerkt? Zijn dit middelen waarover de Kamer opnieuw een besluit kan nemen?
Begrotingstechnisch is deze terugvordering een ontvangstenmeevaller die terugvloeit naar de Schatkist van het Rijk.
Is deze wijze van handelen van de Fédération Internationale de Football Association (FIFA) een onderwerp dat u tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap nog kan agenderen in Europa, bijvoorbeeld in het kader van integriteit en bestrijding van corruptie?
Ik heb integriteit van de sport op de agenda gezet tijdens het Nederlands Voorzitterschap van de EU. Hierbij streef ik ernaar om toewijzing van grote sportevenementen zo transparant mogelijk te maken en te laten verlopen volgens principes van goed bestuur. Dit doe ik door raadsconclusies op te stellen over dit thema. Het betreft hier alle fasen van het proces, van haalbaarheidsstudie en bidprocedure tot voorbereiding, organisatie en legacy van grote sportevenementen. Daarnaast ben ik in overleg met internationale sportorganisaties om te bezien of we vanuit het kader van deze raadsconclusies afspraken kunnen maken om de integriteit rondom sportevenementen te verbeteren. De sportorganisaties zijn uiteraard zelf verantwoordelijk voor toewijzing van evenementen, maar het is wel van belang dat dit transparant en volgens principes van goed bestuur plaatsvindt.
Het bericht dat zes miljoen varkens sterven nog voor de slacht |
|
Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het rapport van Stichting Varkens in Nood «Varkenshouderij anno 2016; Zes miljoen varkens sterven nog voor de slacht» waarover de NOS bericht?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport?
Ik verwijs uw Kamer naar de standvanzakenbrief over dierenwelzijn die ik tegelijkertijd aan uw Kamer heb gestuurd.
Is het Wageningse rapport naar alternatieve methoden om zieke en gewonde dieren op de boerderij te kunnen doden bekend op het ministerie?2 Zo ja, sinds wanneer is het rapport bekend en waarom is het niet naar de Kamer gestuurd? Bent u bereid het rapport alsnog naar de Kamer te sturen?
Ja, het bedoelde rapport van Wageningen UR is gebruikt door de expertgroep die gevraagd is advies uit te brengen over het euthanaseren op het primaire bedrijf door niet-dierenartsen. Zodra besluitvorming heeft plaatsgevonden zal ik dit besluit, vergezeld van het advies van de expertgroep en het rapport van Wageningen UR, aan uw Kamer zenden.
Waarom worden de sterftecijfers van Rendac niet meer gepubliceerd? Bent u bereid deze cijfers voortaan te publiceren en de ongepubliceerde cijfers van de afgelopen jaren alsnog bekend te maken? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u dan de Kamer informeren?
Rendac is niet verplicht deze gegevens te publiceren. Via het I&R-systeem beschikt het Ministerie van Economische Zaken zelf over deze cijfers. Ik bezie momenteel de mogelijkheden om deze op te nemen in de dierrapportage die RVO.nl jaarlijks openbaar maakt op haar website.
Vindt u het doodslaan van biggen op de boerderij acceptabel? Zo nee, wat gaat u doen om dit tegen te gaan?
Uiteraard vind ik het doodslaan van biggen niet acceptabel.
In Verordening (EG) nr. 1099/2009 worden voorschriften gesteld ter bescherming van het dierenwelzijn bij het doden van dieren die gefokt of gehouden worden voor de productie van levensmiddelen, wol, huiden, pelzen of andere producten.
De voorschriften van de verordening hebben geen betrekking op het doden van dieren op het primaire bedrijf die niet (meer) bestemd zijn voor de productie van dierlijke producten.
De houder van de dieren dient bij het doden en de daarmee verband houdende activiteiten de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden te besparen op basis van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren.
Door het ministerie is een advies aan een expertgroep gevraagd over welke dodingsmethoden verantwoord kunnen worden toegepast op het primaire bedrijf door niet-dierenartsen, en onder welke voorwaarden, indien de houder van het dier besluit tot het euthanaseren van het dier. Hierbij is onder andere gebruik gemaakt van een literatuurstudie en experimenteel onderzoek dat door Wageningen UR is uitgevoerd. Dit advies wordt momenteel bestudeerd en besproken met onder andere de betrokken sectororganisaties. Besluitvorming over het stellen van nadere regels hieromtrent dient nog plaats te vinden. De regels omtrent het doden van deze dieren kunnen bij ministeriële regeling gesteld worden zodra de grondslag hiervoor is opgenomen in Besluit houders van dieren.
Vindt u het grote aantal biggen dat sterft voor de slacht (18%) acceptabel? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik verwijs uw Kamer naar de standvanzakenbrief over dierenwelzijn die ik tegelijkertijd aan uw Kamer heb gestuurd.
Wat is er gebeurd met de Stuurgroep Bigvitaliteit?
Ik verwijs uw Kamer naar de standvanzakenbrief over dierenwelzijn die ik tegelijkertijd aan uw Kamer heb gestuurd.
Onderschrijft u dat biggen en varkens die ziek zijn of gewond zijn door een dierenarts geholpen moeten worden? Welke cijfers en rapporten zijn u bekend over de mate waarin dat al dan niet daadwerkelijk gebeurt?
Ja, dat onderschrijf ik. De varkenshouder is middels de Wet dieren, onder het Besluit houders van dieren, primair verantwoordelijk voor de verzorging van zijn dieren. Indien een dier ziek of gewond lijkt te zijn, dient het dier onmiddellijk op passende wijze verzorgd te worden. Als blijkt dat deze verzorging geen verbetering in de toestand van het dier brengt, dient de dierenarts te worden geraadpleegd. Ik ben niet bekend met cijfers en/of rapporten over de mate waarin dit al dan niet daadwerkelijk gebeurt.
Onderschrijft u dat fokken op grote aantallen (kleine) biggen per zeug bijdraagt aan het hoge sterftecijfer onder biggen?
De varkenshouderij heeft in 2009 beloofd dat ze de sterfte van biggen zou terugdringen. De vertegenwoordigers van de sector is gevraagd om een verklaring voor deze stijging en met hen is besproken hoe ze de beloofde daling alsnog gaan realiseren. In elk geval moet er een einde komen aan het steeds verder vergroten van het aantal biggetjes dat per keer geboren wordt. Uitgangspunt is dat biggen bij hun eigen moeder kunnen drinken.
Biggensterfte heeft niet alleen te maken met het aantal biggen dat een zeug werpt. Er zijn vele factoren die meespelen bij sterfte van biggen in de zoogperiode, zoals; het geboortegewicht, biestopname door biggen, voeding van zeug en biggen, huisvesting (o.a. stalklimaat en stalinrichting) en management. Biest is bijvoorbeeld belangrijk, omdat het de pasgeboren biggen van energie en van afweerstoffen tegen ziekten voorziet en onderkoeling voorkomt. Daarnaast is goede voeding van de zeug tijdens de dracht belangrijk voor de vitaliteit van de biggen voor een vlot geboorteproces, goede biestvoorziening na het werpen en de melkgift voor de zoogperiode erna. Ook heeft management van de veehouder rondom de geboorte en tijdens de zoogperiode invloed op de vitaliteit van de biggen en het voorkomen van sterfte.
Het percentage sterfte van biggen wordt beïnvloed door een samenspel van de verschillende factoren waarvan het aantal geboren biggen er één is. Het is de verantwoordelijkheid van de varkenshouder om op bedrijfsniveau hier goed mee om te gaan. Uitgangspunt zal hierbij moeten zijn dat een zeug zelfstandig vitale biggen ter wereld brengt en deze ook zelfstandig kan groot brengen tot aan het spenen. Om de bigvitaliteit te verbeteren en de biggensterfte te verminderen zal toegewerkt moeten worden naar het optimaliseren van alle factoren die hierop van invloed zijn.
Verder verwijs ik uw Kamer naar de standvanzakenbrief over dierenwelzijn die ik tegelijkertijd aan uw Kamer heb gestuurd.
In hoeverre is bij Rendac intern bekend of de opgehaalde kadavers van dieren door geweld, ziekte of verwonding zijn omgekomen? Welke mogelijkheden zijn er om Rendac te laten controleren of de kadavers door ziekte, geweld of verwonding zijn omgekomen?
De varkenshouder is volgens de Wet Dieren, Regeling dierlijke bijproducten, verplicht dode dieren te melden en de kadavers op te laten halen. Bij deze melding wordt niet aangegeven waarom dieren zijn dood gegaan.
Er zijn geen mogelijkheden om Rendac te laten controleren of de kadavers door ziekte, geweld of verwonding zijn omgekomen. Om daadwerkelijk de oorzaak van overlijden te achterhalen, is vaak pathologie (sectie en nader onderzoek) op deze kadavers vereist, waarbij ook niet altijd de doodsoorzaak kan worden vastgesteld. Los van de kosten van deze onderzoeken liggen de kadavers vaak een tijd in de koeling op een bedrijf, waardoor ontbinding van de kadavers plaatsvindt en daarmee de doodsoorzaak nog lastiger wordt om vast te stellen
Bent u bereid Rendac te laten bijhouden hoe vaak levende dieren in de kadaverton aangetroffen worden? Wat is de procedure indien levende dieren worden aangetroffen? Wordt bijvoorbeeld de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit of de betreffende boer ingeseind?
Tussen het Ministerie van Economische Zaken en het verwerkingsbedrijf Rendac B.V. zijn sinds 2009 afspraken gemaakt met betrekking tot het aantreffen van levende dieren bij het ophalen van kadavers bij veehouders. Deze afspraken behelzen het extra alert zijn van de Rendac B.V.-chauffeurs bij het ophalen van kadavers bij de veehouders en, indien een nog levend dier wordt aangetroffen, het onmiddellijk inlichten van de veehouder en de NVWA. De NVWA doet dan een vervolgonderzoek bij de veehouder. Het levende dier wordt door Rendac B.V. niet meegenomen.
Sinds 2009 is het aantal meldingen per jaar van voor destructie aangeboden levende dieren van Rendac B.V. gedaald van 35 naar 18 in 2015, hiervan betroffen 7 meldingen nog levende biggen aangetroffen in kadavertonnen.
Dit op een jaarlijks aantal meldingen van ca. 650.000 die Rendac B.V. ontvangt om kadavers op te halen. Veehouders die dit overkomt reageren over het algemeen geschokt en geven aan dat ze een beoordelingsfout hebben gemaakt en in de toekomst beter zullen opletten.
De getroffen maatregelen lijken hun uitwerking te hebben en uiteraard wordt gestreefd naar het voorkomen van het aanbieden van levende dieren ter destructie.
Onterechte huren boven de liberalisatiegrens |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Daling huurprijs van gemiddeld 40 procent mogelijk voor helft huurders in vrije sector»?1
Ja
Klopt de analyse in het artikel dat in bijna 50% van de uitspraken van de Huurcommissie tussen januari 2010 en februari 2016 over huurcontracten met een aanvangshuur boven de liberalisatiegrens de uitspraak luidde dat het contract onterecht geliberaliseerd is en er een forse verlaging van de huur moet volgen? Zo nee, wat klopt er niet aan deze analyse?
Ik heb de huurcommissie verzocht om een analyse. De huurcommissie heeft daarop het volgende aangegeven. Van alle zaken over de aanvangshuur die bij de huurcommissie zijn ingediend, had 19 tot 23% per jaar betrekking op een zelfstandige woning waarbij de aanvangshuur boven de liberalisatiegrens van dat betreffende jaar lag. Voor dit segment van 19 tot 23% werd in 53 tot 63% van de zaken de huurprijs verlaagd tot een bedrag onder de liberalisatiegrens. De gemiddelde huurverlaging lag in die gevallen de afgelopen vier jaar tussen de 286 en 375 euro.
Deelt u de mening dat de bij de Huurcommissie afgedwongen verlagingen van de aanvangshuur waarschijnlijk het topje van de ijsberg zijn, als het gaat om onterecht geliberaliseerde huurcontracten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, beschikt u over gegevens over het aantal onterecht geliberaliseerde huurcontracten?
Ik heb niet de mening dat er sprake is van het topje van de ijsberg als het gaat om de huurprijsverlagingen door de huurcommissie in het geval van geliberaliseerde huurcontracten. Het is nog steeds zo, dat een beperkt aantal woningen is geliberaliseerd, terwijl op grond van het puntenaantal veel meer liberalisatie mogelijk is.
Ik beschik niet over gegevens over mogelijk onterecht geliberaliseerde huurcontracten. Uitgangspunt van de regelgeving is, dat de aanvangshuurprijs bepalend is voor de vraag of een huurprijs is geliberaliseerd. Dit betekent dat een huurder zelf bewust kan instemmen met een geliberaliseerde huurprijs. Er kan dus niet zondermeer gesproken worden van een onterecht geliberaliseerde huurprijs enkel omdat de woning te weinig punten zou hebben om een geliberaliseerde huurprijs te rechtvaardigen.
De huurprijsregelgeving biedt de huurder wel de mogelijkheid om zich tot de huurcommissie te wenden om te toetsen of de woning te weinig punten zou hebben voor een geliberaliseerde huurprijs, en of een huurverlaging aan de orde is. Uit de analyse van de huurcommissie volgt dat dit een effectieve methode is.
Deelt u de mening dat het voor een goed werkend systeem van huurprijsbescherming essentieel is dat huurders hun rechten weten, dat ze weten hoe ze de juistheid van de huurprijs kunnen controleren en binnen welke termijn ze de aanvangshuur kunnen laten toetsen door de Huurcommissie? Zo ja, wilt u verplicht stellen dat verhuurders hierover bij het aangaan van een huurcontract volledige informatie verstrekken?
Ik deel de mening dat het voor een goed werkend systeem van huurprijsbescherming essentieel is dat huurders hun rechten weten, dat ze weten hoe ze de juistheid van de huurprijs kunnen controleren en binnen welke termijn ze de aanvangshuur kunnen laten toetsen door de huurcommissie.
Hierin wordt voorzien door informatieverstrekking via www.rijksoverheid.nl en via de website van de huurcommissie. Deze website bevat tevens een huurprijscheck waarmee huurders worden geholpen bij de bepaling van het puntenaantal van de woning. Daarmee kunnen zij bepalen of een huurcommissieprocedure voor hen een goede kans biedt om te komen tot een huurprijsverlaging.
Daarnaast kan een huurder aan informatie komen via het Juridisch Loket, organisaties als de Nederlandse Woonbond en via lokale huurteams.
Gelet op de genoemde informatiemogelijkheden acht ik het onnodig om verhuurders een informatieplicht op te leggen bij het aangaan van een huurcontract.
Wat doet de belastingdienst om de ontduiking van de verhuurderheffing op te sporen die plaatsvindt door het onterecht liberaliseren van huurcontracten? Hoeveel overtredingen van de verhuurderheffing zijn er de afgelopen jaren geconstateerd, welke sancties staan hierop en hoe vaak worden ze opgelegd?
Voor de vraag of er sprake is van een overtreding van de verhuurderheffing is enkel de feitelijke huurprijs relevant. De Belastingdienst toetst dus niet of de huurprijs al dan niet in strijd is met de geldende huurregelgeving. Het is ook niet de taak van de Belastingdienst om voor alle woningen de huurprijs te toetsen aan het woningwaarderingsstelsel. Dit is ook niet nodig, gezien het feit dat via de huurcommissie een dergelijke toets op de huurprijs mogelijk is.
Leidt de opsporing van fraude met de verhuurderheffing tot de logische gevolgtrekking dat de bijbehorende huur ook verlaagd moet worden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat kunnen huurders doen, die na de eerste zes maanden ontdekken dat hun huurcontract waarschijnlijk onterecht geliberaliseerd is, mede gezien de aanzienlijke verlagingen die in dergelijke gevallen door de Huurcommissie opgelegd worden? In hoeverre is het hierbij mogelijk om de huurverlaging met terugwerkende kracht af te dwingen, als de huur zoveel hoger is dan maximaal redelijke huur en er eigenlijk sprake is van misleiding?
Huurders kunnen zich in beginsel tot de rechter wenden indien zij na de eerste zes maanden menen dat het woningwaarderingsstelsel tot te weinig punten leidt om de woning te verhuren met een geliberaliseerde huurprijs.
Zo kan de rechter beoordelen of er sprake is van een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten. Artikel 6: 230 BW bepaalt dat de rechter op verlangen, van een der partijen, de gevolgen van de overeenkomst kan wijzigen ter opheffing van het nadeel. Of dit kan leiden tot het afdwingen van huurverlaging met terugwerkende kracht zal de rechter dus per concrete situatie bepalen.
Ziet u, mede met het oog op het te verwachten aantal onterecht geliberaliseerde huurcontracten, voldoende redenen om eenmalig de mogelijkheid te bieden om de liberalisering van huurcontracten te toetsen en daarmee de ontduiking van verhuurderheffing en inning van te hoge huren te beperken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u deze toetsing van liberaliseringen vormgeven?
In algemene zin zie ik dat er beperkt gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tot liberalisatie. Waar het gaat om liberalisatie door toegelaten instellingen zal deze onderdeel gaan uitmaken van de in te voeren huursombenadering zodat toegelaten instellingen liberalisatie beperkter zullen toepassen. Dit verbetert de mogelijkheden om de doelgroep te huisvesten.
De cijfers van de huurcommissie bevestigen mij voorts dat het huidige systeem voldoende toetsingsmogelijkheden biedt inzake huurprijsliberalisatie. Ik zie dan ook geen reden om een verdergaande toetsing van huurprijsliberalisering in te voeren.
Het bericht dat de subsidie-imam angst zaait |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Waarom zaait subsidie-imam Elforkani angst?1
Ja
Deelt u de zorgen over de maatschappelijke angstbeelden en verontrusting die op grond van het originele bericht zijn ontstaan? Zo ja, wat gaat u op grond hiervan ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u feitelijk en onderbouwd ingaan op het realiteitsgehalte van de waarschuwingen van de subsidie-imam, specifiek met betrekking tot de beweringen «dat de terroristische netwerken klaar staan» en «dat er binnen maximaal anderhalf jaar een aanslag in Amsterdam plaatsvindt, indien er niks gebeurt»?2
Is het door de subsidie-imam omschreven dreigingsbeeld en de door hem omschreven termijn van anderhalf jaar waarheidsgetrouw? Zo ja, op welke feiten heeft hij deze opmerking volgens u gebaseerd? Zo nee, wat vindt u van de onjuistheid van de beweringen en bent u bereid om het valse dreigingsbeeld door middel van een actief communicatiebeleid recht te zetten?
Heeft de subsidie-imam de informatie waarop hij zijn dreigingsbeelden baseert gedeeld met de autoriteiten? Zo ja, welke informatie is er gedeeld? Zo nee, deelt u dan de mening dat het niet delen van deze informatie, indien deze informatie bestaat, uiterst onverantwoord is?
Deelt u de mening dat het middels de voorpagina van een krant uiten van de waarschuwingen door de subsidie-imam een geval is van «gevaarlijke angstzaaierij»?3 Zo nee, waarom niet?
Wat waren volgens u de motieven van de subsidie-imam om zijn uitingen op de voorpagina van krant te doen?
Kunt u aangeven of de omschrijving van de subsidie-imam, namelijk dat «veel mensen in de wijken ervan (van jongeren in terroristische netwerken) weten, maar ervoor kiezen om hun mond te houden en deze jongeren te beschermen» juist is? Zo ja, waar is dit op gebaseerd en wat gaat u op grond hiervan doen? Zo nee, deelt u dan de mening dat dit een kwalijke verdachtmaking van welwillende Nederlanders betreft die niks van doen wensen te hebben met terrorisme?
Acht u het verantwoord dat overheidspartijen samenwerken met een partij4 die ongefundeerde waarschuwingen de wereld in helpt via de media en tevens gangbare sociologische wetenschappelijke theorieën met betrekking tot de oorzaken van radicalisering van tafel veegt2? Zo ja, waarom wel? Zo nee, bent u bereid om de samenwerking als rijksoverheid met deze partij te staken en om gemeenten op te roepen om hetzelfde te doen?
Zowel voor de aanpak jihadisme als vanuit de bredere integratieonderwerpen wordt intensief samengewerkt met organisaties, vertegenwoordigers en sleutelfiguren uit de verschillende gemeenschappen.
Sommige organisaties krijgen binnen de geldende subsidiekaders ondersteuning voor de uitvoering van activiteiten die passen binnen de agenda integratie of de verschillende Actieplannen en -programma’s, zoals discriminatie, zelfbeschikking en aanpak Jihadisme. Ook krijgen verschillende organisaties opdrachten binnen de daarvoor geldende inkoopregels. Het gaat hier dan met name om kennis, expertise en netwerken die niet binnen de nationale of lokale overheid beschikbaar zijn. Ik ga hier verder niet in op individuele opdrachtverleningen.
Kunt u een overzicht geven van de projecten, en de bedragen die daarmee gepaard gingen, die de rijksoverheid (direct en indirect) heeft laten uitvoeren door de subsidie-imam en zijn bedrijven? Zo ja, wat hebben deze projecten opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het thema radicalisering en de terroristische dreiging door sommigen met onzuivere intenties worden aangegrepen om subsidiegelden en daarmee inkomsten te verwerven? Zo ja, classificeert u dit ook als een «radicaliserings- en terrorisme industrie», maakt de subsidie-imam hier deel van uit en wat doet u hiertegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven of de «radicaliserings- en terrorisme industrie» wordt gefaciliteerd door de expertise-unit sociale stabiliteit? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het budget van de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (hierna: ESS) maakt onderdeel uit van de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In totaal is 2016 is een bedrag van 2 mln begroot; het gaat daarbij met name om apparaatskosten en deels om programmabudget. Het betreft momenteel een inzet van 10 FTE. Dit aantal wordt nog uitgebreid zoals aangekondigd in de TK brief Versterking Veiligheidsketen d.d. 27 februari 2015.
In de voortgangsrapportages over het integraal actieprogramma Jihadisme, is genoemd wat ESS aan resultaten heeft geleverd (o.a. TK, 2015–2016, 29 754, nr. 326). Dit zijn onder andere:
Door de ESS worden geen subsidies verstrekt voor de uitvoering van projecten. Wel is er een beperkt aantal opdrachten gegeven, onder andere op het gebied van gespreksbemiddeling, organisatie van de werkconferentie, het samenstellen van lokale sociale kaarten, doorontwikkeling van trainingen en organisatieontwikkeling. De omvang van de externe inhuur bedroeg in 2015 ca. € 150.000,–
Wat is het financiële budget van de expertise-unit sociale stabiliteit en voor hoeveel fte is er personeel aanwezig?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een overzicht geven van de projecten die de expertise-unit sociale stabiliteit heeft uitgevoerd en van de middelen die aan deze projecten zijn besteed?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een lijst verschaffen met een overzicht van de externe inhuur van personeel door de expertise-unit sociale stabiliteit en bij welke projecten er gebruik is gemaakt van externe inhuur?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een overzicht geven van de bedrijven en (maatschappelijke) organisaties die bij de werkzaamheden en projecten van de expertise-unit sociale stabiliteit zijn betrokken?
Voor wat betreft projecten die door middel van externe inhuur zijn uitgevoerd, zie vraag 14. Naast organisaties die via externe inhuur betrokken zijn, werkt de Expertise-unit Sociale Stabiliteit samen met een netwerk van sleutelfiguren en organisaties op basis van vrijwillige inzet.
Hoe is de wervingsprocedure voor het personeel van de expertise-unit in zijn werk gegaan?
Conform toezegging aan de Kamer6 zijn in eerste instantie de vacatures bij de ESS opengesteld voor de medewerkers van FORUM. Aansluitend bij de taakopdracht van ESS (kennisversterking onder gemeenten, professionals en gemeenschappen m.b.t. maatschappelijke spanningen en radicalisering, en versterken van vroegsignalering op deze terreinen) is in de selectieprocedure gericht gekeken naar verschillende functieprofielen die noodzakelijk zijn. Zo is gericht gezocht naar inhoudelijke kennis van sociale spanningen en radicalisering, relevante netwerken in gemeenschappen, gemeenten, en professionals en expertise op het terrein van communicatie, trainingen en professionals (onderwijs, hulpverleners).
Is er bij deze wervingsprocedure sprake geweest van het uitzetten van vacatures via een publiekelijk toegankelijk kanaal? Zo ja, bij hoeveel van de geworven personeelsleden betreft het een dergelijke procedure? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 17 is aangegeven zijn in eerste instantie vacatures bij de ESS opengesteld voor de medewerkers van FORUM. Er zijn 4 oud-medewerkers van FORUM bij de ESS aangesteld. De expertise die in aanvulling hierop is aangetrokken is niet ingevuld via vacatures uitgezet via publiek toegankelijke kanalen. Het betreft hier specifieke functieprofielen waarvoor voor de eerste lichting medewerkers in de verschillende netwerken onder gemeenten, professionals en gemeenschappen gericht geworven is om een optimale aansluiting op deze netwerken te garanderen. In 2016 is in aanvulling daarop een tweetal profielen via www.werkenvoornederland.nl gepubliceerd.
Is er gewerkt met een functieprofiel? Zo ja, welk functieprofiel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Is er sprake geweest van het benaderen van potentieel personeel in het kader van de werving en is er gebruik gemaakt van wervingsbureaus? Zo ja, bij hoeveel van de geworven personeelsleden betrof het een dergelijke procedure?
Zie antwoord vraag 18.
Zijn er doelbewust personen uit (maatschappelijke en politieke) organisaties door de expertise-unit sociale stabiliteit geworven? Zo ja, welke organisaties betreft het, met welke reden is dit gedaan en is er hiermee afgeweken van de standaardprocedure?
Er zijn geen leden doelgericht uit «maatschappelijke» noch «politieke» organisaties geworven. Alle huidige medewerkers van de ESS zijn geworven op basis van de profielen die zijn opgesteld. Deze profielen zijn gebaseerd op competenties, expertise en netwerk van de personen in kwestie.