Het bericht ‘Veldslag van motorclubs bij Van der Valkhotel Rotterdam’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het ging om leden van de bendes Hells Angels en de Mongols die elkaar donderdagavond 7 april troffen in het Van der Valk hotel?1
Het Openbaar Ministerie (OM) doet geen mededeling over waar het wel of geen onderzoek naar doet. Mogelijke belangen van opsporing, vervolging en privacy liggen hieraan ten grondslag.
Hoeveel bendeleden zijn er nog voortvluchtig op dit moment?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze is en wordt nazorg verleend aan de geschrokken gasten die op dat moment aanwezig waren in het Van der Valk hotel en/of hier getuige van waren?
Er is uitgebreid hulp aangeboden vanuit gemeente Rotterdam. Er is in samenwerking met Van der Valk een bijeenkomst met alle personeelsleden gepland die ten tijde van het incident aan het werk waren en er worden naar behoefte individuele gesprekken gevoerd. Ook hebben alle gasten die ten tijde van het incident aanwezig waren bij Van der Valk een brief gekregen met een aanbod voor slachtofferhulp. Dit is in overleg met politie gebeurd. Politie en gemeente hebben verder contact met Van der Valk over eventueel te treffen veiligheidsmaatregelen.
Bevinden zich onder de aangehouden personen bekenden van politie en Justitie in het kader van eerdere strafrechtelijke onderzoeken? Kunt u aangeven voor welke delicten deze personen eerder veroordeeld/vervolgd zijn en in hoeverre past dit in het beeld dat leden van deze bendes zich bezig houden met zware en georganiseerde criminaliteit?
Zie antwoord vraag 1.
Welke strafrechtelijke vervolgstappen worden genomen ten aanzien van de aanhouden personen?
Zie antwoord vraag 1.
Waren er signalen bekend bij de politie en Justitie dat deze rivaliserende bendes elkaar op korte termijn bewust zouden opzoeken, ongeacht de precieze plaats en het tijdstip? Of was dit volgens u een toevallige ontmoeting op 7 april jl.?
In het belang van het onderzoek in deze zaak kunnen geen uitspraken worden gedaan. In zijn algemeenheid treden politie en OM op indien er signalen zijn.
Hoe duidt en verklaart u de opkomst van de bende Mongols in Nederland?
Ik heb geen specifieke informatie over de beweegredenen om Mongols MC op te richten. In zijn algemeenheid is er veel onrust in de OMG-wereld te bespeuren, met veel overstapgevallen, afsplitsingen, oprichting van nieuwe OMG’s etc. Dat kan met interne spanningen en rivaliteit te maken hebben, maar ook met de stevige integrale aanpak die de overheid sinds enkele jaren heeft geïntroduceerd. Vergelijkbare tendensen zijn overigens ook in het buitenland waar te nemen.
Kunt u aangeven op welke wijze concreet door politie en Justitie is getracht de komst naar en vestiging in Nederland van de bende Mongols te voorkomen en/of te verhinderen?
Het betreft naar alle waarschijnlijkheid Nederlanders die al of niet eerder lid waren van een andere OMG die het plan opgevat hebben een nieuwe OMG op te richten, daarbij al of niet gebruik makend van contacten met leden van reeds bestaande chapters van Mongols MC. Daar zijn geen of weinig formaliteiten voor nodig. Dat valt dus moeilijk te voorkomen.
Kunt u bevestigen dat er een chapter momenteel actief is van de Mongols in Amsterdam? Op welke wijze wordt daar nu – ook bestuursrechtelijk – maximaal opgetreden tegen deze bende?2
OM en politie zullen de vinger nauw aan de pols houden om te bezien, waar of en hoe Mongols MC zich zal ontwikkelen en optreden waar daartoe aanleiding bestaat.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de strafrechtelijke onderzoeken die lopen tegen leden van Bandidos wegens deelname aan een criminele organisatie?3
In het belang van het onderzoek in deze zaak kunnen geen uitspraken worden gedaan.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het onderzoek dat het Openbaar Ministerie momenteel doet naar de mogelijkheid om bepaalde motorclubs civielrechtelijk te verbieden, gelet op de toezegging in de brief van 12 juni 2015? Wanneer worden de uitkomsten hiervan verwacht?4
Hierover zal ik uw Kamer begin juni nader berichten.
De stalbrand in Oirschot |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de stalbrand in Oirschot?1
Ja.
Hoeveel dieren waren aanwezig in deze stal? Hoeveel van deze dieren waren na twintig uur nog zwaargewond in leven? Hoe vaak komt het voor dat dieren bij stalbranden nog lange tijd zwaargewond tussen de puinhopen in leven zijn?
Volgens de centrale database waren op het bedrijf 9.459 dierplaatsen. Vermoedelijk waren er ten tijde van de brand rond de 9.000 dieren aanwezig (bron: RVO: GDI juni 2015).
Op de meldkamer is op 6 april jl. om 18:59 melding binnengekomen van de brand. Bij de brand is asbest vrijgekomen. Daarom is er door de brandweer geen toestemming gegeven om de stallen te betreden. Toen er toestemming is gegeven om in beschermende kleding de restanten van het bedrijf te doorzoeken, in de middag van 7 april (circa 20 uur na uitbreken brand), heeft de praktiserend dierenarts circa 20 gewonde zeugen geëuthanaseerd alsmede een onbekend aantal nog levende biggen. Het is afschuwelijk dat deze dieren zo langen hebben moeten lijden.
In de avond van 7 april heeft een dierenarts van de NVWA geconstateerd dat er geen levende dieren meer in de puinhopen aanwezig waren. Vanwege instortingsgevaar konden echter niet alle gedeelten betreden worden.
Het is niet bekend hoe vaak het voorkomt dat gewonde dieren zo lang in de puinhopen in leven blijven. Dit is afhankelijk van de intensiteit, omvang en duur van een brand. In dit geval heeft het door het gevaar van vrijkomend asbest lang geduurd voordat de bedrijfsresten veilig genoeg zijn bevonden om door de dierenarts doorzocht te worden.
Is al bekend wat de oorzaak van de brand was? Zo nee, wanneer wordt het onderzoek afgerond?
Meteen na afloop van de brand is het onderzoek naar de snelle verspreiding van de brand gestart door brandweer en verzekeringsbedrijf. Het officiële rapport met de resultaten van dit onderzoek worden rond half juni verwacht.
Ging het hier om een oude stal, die nog niet aan de eisen van het aangepaste Bouwbesluit (1 april 2014) moest voldoen, of ging het om een nieuwere stal?
Het getroffen bedrijf bestond uit verschillende stallen die allen nog niet aan het nieuwe Bouwbesluit hoefden te voldoen.
Is het nodig het Bouwbesluit opnieuw te wijzigen indien het om een nieuwe stal ging die moest voldoen aan het aangepaste Bouwbesluit? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen kunnen genomen worden om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen indien het om een oude stal ging die niet aan het aangepaste Bouwbesluit hoefde te voldoen?
Het Actieplan Stalbranden voorziet in vier pijlers. Het richt zich op verbetering van bewustwording over risico’s bij direct betrokkenen, op onderzoek naar verbetering brandveiligheid van stallen, op de toepassing van methoden voor verbetering van brandveiligheid en op verbetering van inzicht in oorzaken van stalbrand. De huidige acties kunt u terugvinden in het Actieplan Stalbranden waarvan ik u de voortgangsrapportage in december 2015 heb toegestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 850). Binnen de acties van 2016 valt ook een inventarisatie van mogelijkheden ter verbetering van bestaande stallen. Het Actieplan stalbranden zal eind 2016 worden geëvalueerd.
Naar verwachting kunnen de resultaten het eerste kwartaal van 2017 aan uw Kamer worden gemeld, waarbij – indien blijkt dat er onvoldoende voortgang is geboekt – gelijktijdig met de evaluatie aanvullende maatregelen aan de Kamer worden gestuurd.
In de werkgroep stalbranden wordt per incident bijgehouden wat de oorzaak is geweest. Op basis van deze kennis wordt gekeken welke lessen er getrokken kunnen worden en hoe deze ervaringen omgezet kunnen worden in acties gericht op het voorkomen en beperken van de gevolgen van nieuwe branden. Voor het beantwoorden van deze vraag wacht ik af wat de uitkomsten van het onderzoek zijn.
Het op te richten Italiaanse noodfonds |
|
Aukje de Vries (VVD), Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Italian finance sector agrees $ 5.7 bln fund to help weaker banks» en «Noodfonds voor Italiaanse banken in de maak»?1 2
Ja.
Wat is het precieze doel, hoe zijn de middelen in het fonds opgebouwd? Kunt u ingaan op de rol van de Italiaanse overheid en publieke instellingen zoals Cassa Depositi e Prestiti? Hoeveel financiële middelen brengen zij in in het fonds en hoeveel zeggenschap hebben zij op het handelen van het fonds?
Mijn informatie over een dergelijk fonds is beperkt tot openbare berichtgeving, waaronder de berichten die bij deze set vragen worden aangehaald en een persbericht van de Italiaanse overheid d.d. 11 februari 2016.3 Volgens dit persbericht is het doel van het fonds om kapitaalverhogingen van banken te ondersteunen en niet-presterende leningen (NPLs) aan te kopen. Banken, verzekeraars en institutionele beleggers lijken aan dit plan mee te doen, waaronder Cassa Depositi e Prestiti. Een exacte omvang is niet officieel bevestigd, noch is duidelijk welke zeggenschap banken, verzekeraars en institutionele beleggers zullen krijgen in het fonds.
Hoe verhoudt dit fonds zich tot de Europese staatssteunregels?
De wijze waarop dit fonds zich verhoudt tot de Europese staatssteunregels hangt o.a. af van de gebruikte middelen, de mate van publieke betrokkenheid en publieke controle. Het is aan de Europese Commissie om te oordelen of de vormgeving van het fonds in lijn is met de staatssteunregels.
Is bekend wie de aandeelhouders en verschaffers van obligaties zijn in en aan Italiaanse banken? Klopt de stelling dat obligaties en aandelen in (lokale) Italiaanse banken voor een groter deel in eigendom zijn van kleine beleggers dan in andere Europese lidstaten, en dat de Italiaanse overheid daarom liever geen bail-in toegepast ziet?
Een overzicht van het type aandeelhouders in individuele banken is veelal terug te zien op de websites van banken zelf. In Italië is het niet ongebruikelijk dat achtergestelde schuldinstrumenten worden verkocht aan retail beleggers. Volgens de Banca d’Italia hadden Italiaanse banken, eind oktober 2015, in totaal 67 miljard euro aan achtergestelde schuld uitstaan, waarvan 31 miljard euro in handen was van retail beleggers.4 In hoeverre Italië om die reden liever geen bail-in toepast, valt niet te zeggen. Bail-in is het centrale uitgangspunt van het nieuwe Europese resolutieraamwerk. Soms treffen autoriteiten wel aanvullende maatregelen ten behoeve van kwetsbare groepen. Zo is er bij de onteigening van achtergestelde leningen van SNS Bank niet voor gekozen om de zogenoemde SNS Participatie Certificaten (achtergestelde obligaties die in belangrijke mate ook aan retail consumenten waren uitgegeven) uit te zonderen van de onteigening. Ik heb SNS Bank na de onteigening wel verzocht een onderzoek te doen naar het aanbieden van of adviseren over deze certificaten; naar aanleiding daarvan heeft SNS Bank deze klanten toen een compensatievoorstel gedaan.
Hoe verhoudt dit fonds zich tot de bail-in regels uit de Bank Resolution and Recovery Directive (BRRD)? Deelt u de mening dat dit fonds expliciet bedoeld lijkt te zijn om de bail-in regels te ontwijken?
De bail-in regels uit de BRRD zijn van toepassing in twee situaties: de BRRD schrijft bail-in van aandeelhouders en andere kapitaalverschaffers voor bij een bank die zou moeten worden afgewikkeld indien die kapitaalverschaffers niet (geheel of gedeeltelijk) zouden worden afgeschreven. De BRRD maakt verder bail-in van de andere schuldeisers dan de aandeelhouders en kapitaalverschaffers van de bank mogelijk indien de bank aan de afwikkelingsvoorwaarden uit de BRRD voldoet, met andere woorden indien de bank moet worden afgewikkeld.
Een van de afwikkelingsvoorwaarden is dat de toezichthouder oordeelt dat een instelling faalt of waarschijnlijk zal gaan falen. De noodzaak voor het verstrekken van staatssteun is een van de voorwaarden op basis waarvan een instelling geacht wordt te falen of waarschijnlijk te zullen falen. Indien er geen sprake is van staatssteun wordt niet voldaan aan die voorwaarde voor afwikkeling. Er is dan sprake van een privaat fonds dat tegen marktconforme voorwaarden participeert in, of niet-presterende leningen koopt van banken. De bail-in regels zijn dan niet van toepassing.
Kunt u reageren op de stelling dat een dergelijk fonds juist een stap weg is van het doorbreken van de link tussen landen en banken doordat de verwevenheid tussen de Italiaanse banken groter wordt?
Laat ik voorop stellen dat ik het positief vind dat er in Italië geprobeerd wordt om de problemen in de bankensector aan te pakken. Bij het opzetten van een privaat fonds is er in mijn ogen geen directe link tussen landen en banken. In hoeverre een dergelijk fonds de verwevenheid binnen de Italiaanse financiële sector versterkt, is volledig afhankelijk van de vormgeving van het fonds en de wijze waarop banken zullen participeren in het fonds. Op moment van schrijven is daarover echter nog onvoldoende bekend.
Het bericht ‘Ongelijkheid op Amsterdamse scholen groeit verder’ |
|
Joyce Vermue (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ongelijkheid op Amsterdamse scholen groeit verder»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de dienst Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS) van de gemeente Amsterdam, namelijk «het Amsterdams voortgezet onderwijs is gesegregeerd»?
Deze conclusies komen uit een onderzoek in het basis- en voortgezet onderwijs in Amsterdam naar segregatie op grond van herkomst en sociaal-economische status van de ouders van leerlingen.2 De cijfers laten zien dat bij 80 procent van de basisscholen de samenstelling van de leerlingpopulatie een afspiegeling is van de buurt. Het aantal basisscholen in Amsterdam waar vooral leerlingen van hoog- of juist laagopgeleide ouders naartoe gaan, is toegenomen. In het voortgezet onderwijs zien de onderzoekers meer segregatie dan in het basisonderwijs, maar er is geen sprake van een toename. Voor de grotere mate van segregatie in het voortgezet onderwijs geven de onderzoekers de verklaring dat leerlingen met hoogopgeleide ouders en/of ouders van autochtone afkomst vaker doorstromen naar havo/vwo. Kinderen van laagopgeleide ouders en/of ouders van niet-westerse afkomst gaan relatief vaker naar het vmbo. Ook stellen de onderzoekers dat hoogopgeleide ouders vaker kiezen voor categorale vwo-scholen dan laagopgeleide ouders. Dit onderzoek is gedaan in opdracht van de gemeente Amsterdam.
De gemeente kan op lokaal niveau afspraken maken met schoolbesturen over het tegengaan van segregatie. Ik vind het belangrijk dat op iedere school onderwijs van goede kwaliteit wordt gegeven, zodat alle leerlingen zich optimaal kunnen ontplooien. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) wees recent op toegenomen verschillen tussen leerlingen van hoger en lager opgeleide ouders bij de overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs. Ik vind het onacceptabel als leerlingen vanwege hun afkomst minder kansen krijgen op school dan andere leerlingen. Onderwijskansen moeten zijn gebaseerd op capaciteit, niet op afkomst. In de beleidsreactie hierop hebben de Minister en ik uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die we zullen nemen naar aanleiding van deze conclusies.3
Deelt u de mening dat het onderwijs integratie en leren samenleven (mede) tot doel heeft, dat brede scholengemeenschappen hieraan bijdragen, dat daarom segregatie moet worden bestreden en het instellen van categoraal onderwijs dient te worden ontmoedigd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik grotendeels. Scholen hebben de wettelijke opdracht actief burgerschap en sociale integratie te bevorderen. Dat geldt voor iedere school: categoraal of een brede scholengemeenschap. Als kinderen deel uitmaken van een brede scholengemeenschap, kan dat bijdragen aan burgerschap en integratie. Op een brede scholengemeenschap komen leerlingen immers eerder in aanraking met leerlingen die onderwijs op een ander opleidingsniveau volgen dan op een categorale school.
De breedte van een school alleen garandeert echter niet dat het onderwijs bijdraagt aan leren samenleven. Het kan zijn dat een schoolbestuur het onderwijsaanbod in vestigingen organiseert. Binnen een school is het goed mogelijk dat leerlingen van verschillende schoolsoorten of klassen weinig met elkaar in contact komen. Anderzijds kunnen categorale scholen eveneens zeer waardevolle initiatieven ontwikkelen die bijdragen aan integratie en leren samenleven, bijvoorbeeld door uitwisseling met andere scholen of projecten met de buurt waarin de school staat.
Wat van belang is, is dat iedere school – ongeacht de samenstelling van de leerlingpopulatie – van goede kwaliteit is en dat iedere school daadwerkelijk bijdraagt aan actief burgerschap en sociale integratie. Het is de taak van de rijksoverheid om te waarborgen dat het onderwijssysteem kansen biedt voor alle leerlingen, ongeacht hun afkomst. In reactie op de Staat van het Onderwijs heb ik u samen met de Minister geïnformeerd over de wijze waarop we een goed toegankelijk systeem willen blijven waarborgen voor alle leerlingen.4
Wat zijn de mogelijkheden van gemeenten om segregatie in het onderwijs te bestrijden? Op welke manier kunt u gemeenten daarbij ondersteunen en welke maatregelen kunt u zelf nemen om de toenemende segregatie in het (Amsterdamse) onderwijs de kop in te drukken?
Segregatie is een weerbarstig maatschappelijk verschijnsel, dat niet met een eenvoudige ingreep te verhelpen is en dat niet alleen in het onderwijs voorkomt. Segregatie in het onderwijs is grotendeels een gevolg van maatschappelijke segregatie.
De wet schrijft voor dat gemeentes ten minste eenmaal per jaar met elkaar overleggen over het voorkomen van segregatie in het onderwijs. Dat biedt de mogelijkheid om, waar nodig en gewenst, afspraken te maken over maatregelen, toegespitst op de lokale situatie. De Minister en ik zetten ons in om het onderwijsbestel toegankelijk te houden voor ieder kind. Ook scholen en gemeenten hebben hierin een belangrijke rol. Het is belangrijk om goed in beeld te hebben welke factoren van invloed zijn op de kansen van kinderen met verschillende achtergronden en op welke factoren de school invloed kan uitoefenen.
Binnenkort organiseren de Minister en ik daarom een congres over onderwijskansen en de gevolgen van sociale herkomst van leerlingen en studenten. Hierin spreken we met wetenschappers en onderwijsprofessionals over de problematiek, mogelijke oplossingen en de rol die scholen, sectorraden, gemeente en Rijk kunnen spelen. Ook hebben we naar aanleiding van de motie Van Meenen c.s. de Onderwijsraad gevraagd om nog dit jaar een advies uit te brengen over gelijke kansen, opstroom, doorstroom en maatwerk in ons onderwijsbestel.
Deelt u de mening dat categoraal onderwijs de ambities die u in de flexibilisering van het voortgezet onderwijs uitspreekt in de weg staat en leidt tot verdergaande kansenongelijkheid? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u in dit kader het voorstel om scholen voor voortgezet onderwijs tenminste op twee niveaus onderwijs te laten aanbieden?
Die mening deel ik niet geheel. Wel zie ik dat het voor categorale scholen moeilijker kan zijn om flexibilisering en maatwerk te organiseren, bijvoorbeeld als het gaat om vakken volgen op een hoger niveau. Scholen kunnen daarover echter afspraken maken met andere scholen in de regio. Ik zie dit als een aandachtspunt bij de uitwerking van de aangekondigde maatregel «recht op maatwerk», waarmee ik elke leerling in het voortgezet onderwijs het recht wil geven om een vak op een hoger niveau te volgen.
Voor leerlingen voor wie aan het begin van de middelbare school nog niet helder is op welk niveau zij het beste op hun plek zijn, biedt een brede scholengemeenschap de kans om binnen hun eigen school van niveau te veranderen. Er zijn echter ook leerlingen die het beste op hun plaats zijn op een categoraal georganiseerde school. Als scholen een keuze maken over de inrichting van hun school, dan moet dat gebeuren op basis van onderwijskundige afwegingen. Alle leerlingen en ouders moeten de keuze kunnen maken voor een school die goed aansluit bij wat een leerling nodig heeft. Op lokaal of regionaal niveau moet deze keuzemogelijkheid behouden blijven. Via de website van DUO is voor iedereen inzichtelijk welk aanbod er in de regio is van categorale scholen dan wel brede(re) scholengemeenschappen.5 Uit deze informatie blijkt dat in elke regio (RPA-gebied) een dekkend aanbod is van brede(re) scholengemeenschappen. Ook bieden verreweg de meeste scholen ten minste twee onderwijsniveaus aan.
Is de situatie in het Amsterdams voortgezet onderwijs exemplarisch voor het voortgezet onderwijs in de rest van het land? Bent u bereid om op korte termijn zelf onderzoek te laten uitvoeren naar (de mate van) segregatie in het primair- en voortgezet onderwijs in Nederland?
Het SCP en de WRR hebben vorig jaar beiden gewezen op scherpere maatschappelijke scheidslijnen in heel Nederland. Eén van die scheidslijnen ligt in gescheiden sociale netwerken van hoog- en laagopgeleiden: hoger en lager opgeleiden komen elkaar minder vaak tegen.
WRR en SCP noemen toenemende segregatie in het onderwijs als één van de oorzaken daarvan.6 Het beeld over de situatie in het Amsterdamse onderwijs past daarin. Of de situatie in Amsterdam exemplarisch is voor heel Nederland, kan ik niet zeggen. De samenstelling van de bevolking is in grotere steden vaak anders dan in kleine gemeentes; ook zijn verschillen tussen steden groot.
Op basis van de in het antwoord op vraag 5 genoemde informatie van DUO kan wel geconcludeerd worden dat Amsterdam en Rotterdam met 14 respectievelijk 12 categorale scholen het grootste aanbod hebben van categorale scholen voor mavo, havo of vwo (hierna volgen Leeuwarden, Leiden en Den Haag met elk 5 categorale scholen). Opvallend daarbij is dat 10 van de 12 Rotterdamse categorale scholen een mavo-opleiding bieden (de andere twee zijn vwo’s), terwijl 7 van de 14 Amsterdamse categorale scholen een vwo-opleiding bieden, één een havo-opleiding en zes een mavo-opleiding.
Ik zie geen meerwaarde in verder onderzoek naar segregatie in het onderwijs als een op zichzelf staand verschijnsel. Wel heb ik, samen met de Minister, de Onderwijsraad gevraagd te onderzoeken hoe we ons onderwijs zo inrichten dat het gelijke kansen, maatwerk, op- en doorstroom bevordert.7 Een goed toegankelijk, kwalitatief sterk onderwijssysteem voor alle leerlingen is cruciaal in onze samenleving als geheel en voor de leerlingen.
Het bericht dat een 74-jarige verlamde poliopatiënt al 60 jaar afhankelijk is van een buisje voor ademen en praten, dat al 20 jaar niet meer gemaakt wordt en deze nu op zijn |
|
Fleur Agema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Als praten niet meer kan, ga ik liever dood»?1
Ja, dat is mij bekend.
Wat vindt u ervan dat een simpel latex buisje, dat al 60 jaar zoveel kwaliteit van leven aan de eerste beademingspatiënt van Nederland toevoegt, niet meer te krijgen is?
Er zijn meer dan duizend verschillende tracheacanules (buisjes) op de markt. Alle medische hulpmiddelen die in Nederland verkrijgbaar zijn, moeten aan Europese Regelgeving voldoen (CE markering) en kan en mag je niet zomaar namaken.
Leverancier Teleflex levert diverse tracheacanules (beademingsbuisjes), sondes en katheters en laryngoscopen. Al voor de berichtgeving in de media was Teleflex druk doende om in overleg met de fabrikant voor een oplossing te zorgen. Door de Duitse fabrikant is gezocht naar de oude productiespecificaties en ontwerptekeningen. Op dit moment wordt gewerkt aan het opstarten van het productieproces. Dit duurt naar verwachting enkele weken totdat de juiste afleverkwaliteit gegarandeerd kan worden. Er zal een nieuwe voorraad canules gefabriceerd en afgeleverd worden en daarmee is het probleem opgelost. Ik heb veel waardering voor de inspanningen die leverancier Teleflex heeft geleverd om het probleem voor deze patiënt op te lossen.
Is het uitbannen van latex door de medische wereld het gevolg van regelgeving? Zo ja, welke regelgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het in een beschaafd land niet zo kan zijn dat iemand sterft omdat buisjes niet meer bestaan die 20 jaar geleden nota bene wel beschikbaar waren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het mogelijk dat er anno 2016 geen mogelijkheid is om die buisjes gewoon na te maken? Is er door u al actie ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met spoed een ambtenaar naar Xiamen in China te sturen (waar ze tenslotte álles kunnen namaken) om voor deze man de buisjes te regelen?
Zie antwoord vraag 2.
Het energiezuinig maken van huurwoningen en het voordeel voor huurders |
|
Farshad Bashir , Eric Smaling |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het rapport van de Rekenkamer Amsterdam, die aanbeveelt om specifieke energiebesparende maatregelen te heroverwegen als deze niet grootschalig kunnen worden ingezet door de gemeente?1
In het rapport van de Rekenkamer Amsterdam wordt niet de aanbeveling gedaan om specifieke energiebesparende maatregelen te heroverwegen. De Amsterdamse Rekenkamer beveelt aan om het nut van het inzetten op het energiezuinig maken van woningen bij het beleid gericht op energiebesparing en CO2 reductie te heroverwegen. De Amsterdamse Rekenkamer komt tot deze aanbeveling omdat de gemeente op dit moment niet over instrumenten beschikt om op eenvoudige wijze grootschalig en doelmatig het energieverbruik in de Amsterdamse woningvoorraad te doen dalen. Het onderzoek had betrekking op Amsterdamse corporatiewoningen.
Het is aan de gemeente Amsterdam om te bepalen welke instrumenten het beste kunnen worden ingezet om energiebesparing bij corporaties te bevorderen.
Het Amsterdamse college geeft in haar reactie op het rapport van de Rekenkamer Amsterdam aan vast te willen houden aan het stimuleren van het energiezuiniger maken van de woningvoorraad, zowel met generieke als specifieke instrumenten, en geeft aan dat het belangrijk is om realistisch te zijn over de te verwachten resultaten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten wel over instrumenten beschikken om op eenvoudige wijze grootschalig en doelmatig het energieverbruik in de woningvoorraad te doen dalen, omdat energiebesparing een belangrijk onderdeel is van lokaal- en Rijksbeleid?
Gemeenten hebben een grote mate van beleidsvrijheid om hun eigen instrumenten te kiezen en in te zetten. Een belangrijk instrument dat gemeenten ter beschikking staat is de mogelijkheid om op grond van de Woningwet prestatieafspraken te maken met woningcorporaties en huurdersverenigingen. Daarnaast faciliteren financiële instrumenten van Rijkswege zoals de Stimuleringsregeling Energieprestatie Huurwoningen (STEP) en het Fonds Energiebesparing Huursector (FEH) verhuurders om energiebesparende maatregelen te nemen.
Wat is uw reactie op het bericht «Energiezuinig huis levert huurder geen financieel voordeel op» en kloppen de genoemde huurverhogingen per energielabelstap zoals genoemd in Drenthe? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het is bekend dat er verschillen kunnen zijn tussen het theoretisch verwachte energieverbruik en het daadwerkelijk verbruik door bewoners. Enerzijds ligt dat aan de systematiek die uitgaat van normatief verbruik. Anderzijds ligt dat aan het (veranderde) gedrag van bewoners voor en na de renovatie.
Het is aan de verhuurders om daar goed over te communiceren met de huurders. Tevens moet de verhuurder de instemming hebben van minimaal 70% van de bewoners van een complex bij renovatie en verduurzaming van de woningen. Dit doet men in de praktijk uitsluitend als kan worden aangetoond dat het huidige energieverbruik zal worden verminderd met de energetische maatregelen. Dat de feitelijke energiebesparing kan afwijken van de eerder verwachte energiebesparing is voor corporaties geen reden om af te zien van energiebesparing.
Kunt u aan de hand van ervaringen in verschillende gemeenten aangeven wat het financiële voor- dan wel nadeel is voor huurders wanneer hun woning energiezuinig wordt gemaakt of een labelstap maakt? Kunt u deze bedragen laten zien met en zonder energieprestatievergoeding? Hoe werkt de Woonlastenwaarborg, die is opgesteld door Aedes en de Woonbond, hierbij?3
Ik kan niet in algemene zin aangeven wat het financiële voor- of nadeel is voor huurders wanneer hun woning energiezuinig wordt gemaakt. Huurders en verhuurders maken afspraken over energiebesparende maatregelen. Dit betreft de specifieke maatregelen, maar ook of en in hoeverre de maatregelen leiden tot een hogere huur. Sommige corporaties beslissen op voorhand deze kosten niet of ten dele in de huur door te belasten, andere doen dit wel volledig. Op lokaal niveau kunnen huurders, verhuurders en gemeenten afspraken maken over betaalbaarheid.
Ook op de ervaringen in verschillende gemeenten met betrekking tot het financiële voor- dan wel nadeel voor huurders met energieprestatievergoeding kan ik nog niet ingaan. Het wetsvoorstel hieromtrent is nog niet in werking getreden.
De gevolgen van de energieprestatievergoeding op de woonlasten zijn beschreven in een rapport van DGMR ingenieursbureau van 24 november 2015. Dit rapport is als bijlage meegezonden aan de Tweede Kamer bij de nota naar aanleiding van het verslag inzake het wetsvoorstel (Kamerstuk 34 228, nr. 7). Daarbij gaat het om een onderzoek van verschillende woningtypen: jaren vijftig en jaren zeventig op basis van reëel energieverbruik. Conclusie van het onderzoek is dat de woonlasten als gevolg van de energieprestatievergoeding niet hoger zijn dan de woonlasten indien de woning op meer reguliere wijze, minder ambitieus, energetisch wordt verbeterd.
Het wetsvoorstel en het ontwerpbesluit inzake de energieprestatievergoeding houden onverkort vast aan het in het Burgerlijk Wetboek opgenomen instemmingsvereiste van de huurder bij renovatie. Het ligt voor de hand dat een huurder zijn instemming met een renovatie mede afhankelijk zal stellen van de financiële gevolgen daarvan.
Het ontwerpbesluit inzake de energieprestatievergoeding maximeert de energieprestatievergoeding tot een bedrag waardoor de woonlasten niet (onredelijk) toenemen als gevolg de energieprestatievergoeding. Dit ontwerpbesluit leidt voorts tot een informatieplicht van de verhuurder die ervoor zorgt dat de huurder inzicht heeft in de gevolgen van een energieprestatievergoeding voor zijn woonlasten, waardoor hij een goed overwogen beslissing kan nemen over zijn instemming met een renovatievoorstel.
Het wetsvoorstel en het ontwerpbesluit inzake de energieprestatievergoeding leiden er niet toe dat bij gebruik van een energieprestatievergoeding de woonlasten van individuele huurders onder alle omstandigheden gelijk blijven of afnemen. Ik acht een wettelijke waarborg niet wenselijk. Hierover heb ik uw Kamer per brief op 25 april 2016 (Kamerstuk 34 228, nr. 20) bericht. Een motie (Kamerstuk 34 228, nr. 18 met het verzoek een verplichte woonlastenwaarborg op te nemen voor woningen met een energieprestatievergoeding is op 26 april 2016 aangehouden. Een soortgelijke motie (EK 34 228, H) is op 26 april 2016 bij behandeling van het wetsvoorstel energieprestatievergoeding in de Eerste Kamer ingediend. Stemming over deze motie in de Eerste Kamer is op 17 mei 2016 gepland.
De Woonlastenwaarborg, opgesteld door Aedes en de Woonbond, heeft een vrijwillig karakter en kan desgewenst door huurders en verhuurders in concrete situaties worden overeengekomen. Deze Woonlastenwaarborg kent echter niet zozeer een vaste rekenmethodiek maar is meer een stappenplan, met aandacht voor de specifieke situatie.
Bent u bereid om de Woonlastenwaarborg een verplicht onderdeel te maken bij het overeenkomen van een energieprestatievergoeding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het jaarlijks uitzetten van korhoenders op de Sallandse Heuvelrug die vervolgens een hongerdood sterven |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de komende vijf jaar jaarlijks 25 korhoenders uit Zweden worden uitgezet die moeten voorkomen dat deze zeldzame heidevogel voorgoed verdwijnt van de Sallandse Heuvelrug?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de korhoenders die hier eerder zijn uitgezet van de honger stierven, omdat door het zeer hoge stikstofgehalte nauwelijks nog insecten aanwezig zijn en dat de toekomstige hoenders hetzelfde lot wacht, omdat het gebied nog onvoldoende hersteld is?
Met het Natuurpact (2013) is de verantwoordelijkheid voor het natuurbeleid bij de provincies neergelegd. Gedeputeerde staten van Overijssel dragen zorg voor het behoud en herstel van de gunstige staat van instandhouding en de bescherming van het korhoen op de Sallandse Heuvelrug. De gedeputeerde staten hebben besloten tot bijplaatsing van Zweedse korhoenders om de volgende redenen.
Bijplaatsing van Zweedse korhoenders op de Sallandse Heuvelrug in 2012 en 2013 heeft aangetoond, dat de dieren goede overlevingskansen hebben en succesvol bijdragen aan voortplanting. De sterfte vanwege voedseltekort betrof de kuikens van de bijgezette dieren en niet de bijgezette volwassen dieren. Het korhoen is opgenomen als doelsoort in het ontwerpbeheerplan Natura 2000 en herstelmaatregelen moeten leiden tot duurzame verbetering en vergroting van het leefgebied van het korhoen, waarin ook voldoende voedsel beschikbaar komt voor de korhoenkuikens. Met bijplaatsing van korhoenders wordt gepoogd de periode naar een kwalitatief goed leefgebied te overbruggen.
De ervaring bij een aantal projecten in Europa heeft geleerd, dat als deze soort eenmaal is verdwenen het (tot op heden) niet lukt om hem succesvol te herintroduceren, als gevolg van zijn specifieke (dispersie)gedrag. Bijplaatsing bij een bestaande kernpopulatie van korhoenders blijkt wel succesvol.
Hoe verhoudt het uitzetten van korhoenders, zonder dat er een adequaat voedselaanbod is, zich tot de wettelijke taak van de overheid om de natuur en de dieren die er leven te beschermen?
Nederland heeft de verplichting om voor de instandhouding van de soort de naar aantal en oppervlakte meest geschikte leefgebieden aan te wijzen. De maatregelen om korhoenders bij te plaatsen moeten gezien worden als een uiterste poging om daarmee te voldoen aan de Europese verplichting.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat eerst de natuur en biodiversiteit moeten herstellen en dat het uitzetten van dieren voordat de natuurwaarden hersteld zijn de omgekeerde weg is? Zo ja, bent u bereid het uitzetten van de Zweedse korhoenders een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet bereid om het bijplaatsen van Zweedse korhoenders een halt toe te roepen. Het beleid ten aanzien van het korhoen is een verantwoordelijkheid van de provincie, waar ik niet in wil treden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is besloten tot het bijplaatsen van de korhoenders als overbrugging om te voorkomen dat de populatie uitsterft in de periode totdat de herstelmaatregelen aan het heidebiotoop ook voor het korhoen het gewenste effect hebben.
Deelt u de mening dat het zeer verontrustend is dat hoge concentraties stikstof een sterke negatieve invloed hebben op het aantal insecten op de Sallandse heuvelrug? Zo ja, deelt u de mening dat de stikstofuitstoot drastisch dient te worden verminderd en dat inkrimping van de veehouderij, als grootste uitstoter van stikstof, daarbij onvermijdelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Voor het in 2013 definitief aangewezen Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug is een gebiedsanalyse programmatische aanpak stikstof (PAS) opgesteld. Met de ondertekening van de PAS hebben gedeputeerde staten zich verbonden aan de wettelijke plicht tot uitvoering van de in de gebiedsanalyse opgenomen maatregelen. Indien het maatregelenpakket zoals in de PAS gebiedsanalyse is aangegeven wordt uitgevoerd, dan worden de doelen zoals gesteld in het aanwijzingsbesluit op middellange termijn gehaald.
Bent u het eens met gedeputeerde Hester Maij, die in de Twentsche Courant Tubantia toerisme en economie als redenen noemt om dieren in de natuur uit te zetten, ook als die dieren ten dode zijn opgeschreven door het ontbreken van voldoende insecten als voedsel?
Voor de redenen voor de gedeputeerde staten van Overijssel om Zweedse korhoenders bij te plaatsen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u voorkomen dat uw plan om de Nederlandse natuur toegankelijker en aantrekkelijker te maken door de natuur beter af te stemmen op de wensen van recreanten ten koste gaat van de natuur en de dieren die in die natuur leven?
Een van de uitgangspunten van de rijksnatuurvisie is dat natuurlijke processen goed samengaan met gebruik en beleving en dat economie en natuur van elkaar profiteren. Bedrijven houden steeds meer rekening met natuur en biodiversiteit – groen ondernemerschap – uit welbegrepen eigenbelang. De kwaliteit van natuur heeft daarin een spilfunctie. Op de Sallandse Heuvelrug wordt met behulp van zonering in tijd en ruimte gewerkt om een evenwicht te krijgen tussen de mogelijkheden voor recreanten om te genieten van het natuurschoon in het gebied en de behoefte aan rust die een deel van de aanwezige soorten nodig heeft.
Het megalomane project van Daelzicht |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat Daelzicht het megalomane project in de vorm van een belevenispark heeft stopgezet?1
Ik heb u mijn reactie daarop reeds gestuurd bij de beantwoording van uw eerdere Kamervragen. Kortheidshalve verwijs ik naar deze antwoorden. (TK Vergaderjaar 2015–2016 Aanhangsel van de Handelingen 1536)
Wat vindt u ervan dat – in het kader van uw antwoord op eerdere vragen dat van het beschikbare geld goede zorg moet worden geleverd – Daelzicht € 75 miljoen wilde investeren in onder andere een hotel, een achtbaan, een haven, een visvijver en een trein? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
Ik ben van mening dat zorginstellingen zich behoren te richten op hun kerntaak, namelijk het leveren van kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare zorg. Van de Raad van Bestuur van Daelzicht heb ik begrepen dat er verschillende plannen hebben gecirculeerd met betrekking tot de bestemming van het gebied rondom de zorginstelling. Ik ben van mening dat die beslissing in eerste instantie aan de zorginstelling en de zorgverzekeraar is en dat de Raad van Toezicht daar kritisch toezicht op uitoefent. Ik stel vast dat de zorgaanbieder de plannen niet heeft doorgezet en dat zij bij dit besluit ook de opvattingen die in en om de organisatie zelf leven, hebben betrokken. Ik vind dat een wijs besluit.
Inmiddels is bekend geworden dat de Raad van Bestuur per 1 juni 2016 opstapt en dat er door de Raad van Toezicht een interim- bestuurder is benoemd die op 13 mei 2016 start. Volgens de Raad van Toezicht en de Raad van Bestuur is dit besluit genomen in het belang van de bestuurbaarheid van de organisatie, de continuïteit van de onderneming en de kwaliteit van zorg voor cliënten en medewerkers.
Hoe oordeelt u over het verspillen van meer dan € 1 miljoen aan de ontwikkeling van het afgeblazen megalomane project?4 5
Daelzicht heeft mij aangegeven dat er al geruime tijd middelen worden bestemd ten behoeve van de planvorming rond de bestemming van het eigen terrein. Daelzicht heeft mij laten weten dat daar door de jaren heen (vanaf 2010) inderdaad meer dan € 1 mln. aan is besteed. Ruim € 400.000,– was afkomstig van externe partijen zoals de gemeente en de provincie. Zorginstellingen zijn private organisaties die eigenstandig investeringen doen met betrekking tot planvorming. Ik kan niet beoordelen of deze uitgaven doelmatig wonen. Het is aan de Raad van Toezicht om daarop toe te zien.
Bent u bereid te laten onderzoeken of de zorg voor bewoners en cliënten en de positie van personeel schade heeft opgelopen door de aanloop van de ontwikkeling van het belevenispark? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet toe op de kwaliteit en de veiligheid van de zorg. Indien de kwaliteit van zorg bij Daelzicht niet op orde is, zal de IGZ handhavend optreden. De IGZ heeft mij laten weten dat zij op dit moment geen aanwijzing heeft dat de kwaliteit van zorg in het geding is. De IGZ blijft de ontwikkelingen bij Daelzicht nauwgezet volgen.
Kunnen de gemaakte kosten op de bestuurders van Daelzicht verhaald worden, zonder dat dit ten koste gaat van personeel en cliënten? Zo nee, waarom niet?
Het feit dat een bepaalde bestuursbeslissing achteraf bezien niet gelukkig of verlieslatend is geweest, leidt niet noodzakelijkerwijs tot bestuurdersaansprakelijkheid. Dat kan alleen als een rechter heeft vastgesteld dat een bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt of nalatig is geweest in een behoorlijke vervulling van zijn taken en verantwoordelijkheden. Vervolgens moet voor de rechter ook wettelijk en overtuigend zijn bewezen dat een bestuurder voor eventuele schade aansprakelijk kan worden gesteld.
Is het waar dat de Raad van Bestuur van Daelzicht nu een hotel met wellness-voorzieningen wil realiseren? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
De voormalige Raad van Bestuur van Daelzicht (zie ook mijn antwoord op vraag6, heeft mij laten weten dat er sprake is geweest van schetsontwerpen voor het ontwikkelen van diverse overnachtingsvoorzieningen in combinatie met een zwembad met wellnesscentrum. Voor de ontwikkeling en realisatie daarvan was Daelzicht in gesprek met een private partij die geïnteresseerd zou zijn om voor eigen rekening en op eigen risico te investeren in de realisatie en exploitatie van dit project. Ik heb begrepen dat de gedachte achter de overnachtingsvoorzieningen was om met het hele gezin vakantie te kunnen doorbrengen. Gezinnen en mantelzorgers konden daardoor ontlast worden en tegelijkertijd wel dicht in de buurt van de cliënt verblijven. Bezoekers zouden ook toegang hebben tot het parkterrein van Daelzicht waarop al een aantal voorzieningen aanwezig zijn.
Inmiddels heeft Daelzicht afgezien van realisatie van de plannen.
Welke innovaties worden bedoeld waarvan de Raad van Bestuur van Daelzicht aangeeft daarop te willen blijven inzetten? Wat zijn de kosten van die innovaties en hoe betaalt Daelzicht die innovaties?6
Navraag bij de Raad van Bestuur van Daelzicht leert dat het hier om vernieuwende wijzen van daginvulling voor cliënten met een verstandelijke handicap gaat. Het gaat daarbij om werk-, therapeutische, educatieve en recreatieve voorzieningen. Kosten kunnen daaraan nog niet gekoppeld worden.
Ik ben van mening dat innovatieve toepassingen in het zorgaanbod goed zijn en nastrevenswaardig, mits zij in het verlengde liggen van de publieke doelen in de zorg als kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid. Het is aan gemeenten en zorgkantoor of zij de geboden voorzieningen afnemen gelet op hun taken in het kader van respectievelijk de Wmo en de Wlz.
Klopt het dat de zorgrobot MyOwn één van de innovaties is? Vindt u dat een zorginstelling als Daelzicht in zo iets moet investeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Daelzicht heeft mij laten weten de vraag «hoe cliënten meer regie kunnen krijgen op hun eigen leven door middel van ICT» te hebben voorgelegd aan studenten van Zuyd Hogeschool. Op die wijze is het idee van myOwn ontstaan. Dealzicht heeft mij laten weten dat de investering die zij tot nu toe in de ontwikkeling van myOwn heeft gedaan, beperkt is tot het beschikbaar stellen van kennis over de ondersteuning en behandeling van cliënten met een verstandelijke beperking. Zie verder mijn antwoord op vraag 7.
Hoe reageert u op het feit dat de ondernemingsraad van Daelzicht het vertrouwen in de Raad van Bestuur heeft opgezegd? Deelt u de mening van de ondernemingsraad dat de positie van de leden van de Raad van Bestuur niet houdbaar meer is? Kunt u uw antwoord toelichten?7
Dat de ondernemingsraad het vertrouwen in de Raad van Bestuur heeft opgezegd is zeer ernstig. Hierover heb ikzelf geen contact met de ondernemingsraad gezocht. Inmiddels is bekend geworden dat de Raad van Bestuur per 1 juni 2016 opstapt en dat door de Raad van Toezicht een interim- bestuurder is benoemd die op 13 mei 2016 start. Zie voorts mijn antwoord op vraag 1. De IGZ ziet erop toe dat de kwaliteit en de veiligheid van de zorg die door Daelzicht wordt geleverd op orde is. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Heeft u contact gehad of gezocht met de ondernemingsraad om te horen wat zijn redenen zijn om het vertrouwen op te zeggen?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Raad van Toezicht het opzeggen van vertrouwen in de Raad van Bestuur naast zich neerlegt en vindt dat de Raad van Bestuur mag blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 1, 9 en10 ten aanzien van het opstappen van de Raad van Bestuur en de rol daarbij van de Raad van Toezicht. Het is uiteindelijk aan de aan de Raad van Toezicht als werkgever om te bepalen in hoeverre er vertrouwen is in het bestuur van een zorgaanbieder. Daarbij zal de Raad van Toezicht ook in overweging nemen in hoeverre het bestuur kan rekenen op steun binnen de organisatie van personeel en cliënten.
Het is aan de IGZ om toe te zien op de kwaliteit en veiligheid van de zorg die Daelzicht levert. Indien die kwaliteit in het geding zou zijn als gevolg van de bestuurlijke situatie bij Daelzicht, kan de IGZ ook een aanwijzing geven aan het bestuur of het interne toezicht. In het ultieme geval kan de IGZ de Raad van Bestuur of de Raad van Toezicht de opdracht geven een lid te vervangen. Deze aanwijzigingsbevoegdheid is recent gemandateerd aan de IGZ. Zoals gezegd houdt de IGZ de ontwikkelingen bij Daelzicht in de gaten. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Vindt u het aanblijven van de Raad van Toezicht, nadat hij het oordeel van de ondernemingsraad niet opvolgt, wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid om de Raad van Toezicht te (laten) vervangen?
Zie antwoord vraag 11.
Klopt het dat de Raad van Bestuur – ondanks het afketsen van de plannen – nog steeds aangeeft dat het ontwikkelen van het belevenispark en aanverwante zaken een goed plan was?
Daelzicht heeft mij laten weten af te zien van de genoemde plannen. Ik laat die kwalificaties daarover aan de oude Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht. Ik stel vast dat de plannen op te weinig draagvlak konden rekenen en derhalve niet worden doorgezet. Dat lijkt mij verstandig.
Wat vindt u ervan dat een raad van bestuur dit na alle schade in de organisatie en daarbuiten nog steeds vindt?
Zie antwoord vraag 13.
Heeft de Raad van Bestuur, maar ook de Raad van Toezicht, volgens u blijk gegeven van het feit dat ze een foute beslissing namen door dit megalomane plan te willen realiseren? Zo ja, waar baseert u uw reactie op? Zo nee, wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te laten instellen naar de leden van de Raad van Bestuur en de leden van de Raad van Toezicht over hun beleid en toezicht in deze kwestie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, door wie en wanneer verwacht u de afronding van het onderzoek?
Inmiddels is bekend geworden dat de Raad van Bestuur per 1 juni 2016 opstapt en dat er door de Raad van Toezicht een interim- bestuurder is benoemd die op 13 mei 2016 start. Zie ook mijn antwoord op de vragen 1 en 9 t/m 12. Zoals gezegd ziet de IGZ nauwlettend en onafhankelijk toe op de ontwikkelingen bij Daelzicht. Om die reden acht ik een onafhankelijk onderzoek niet nodig.
De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg die Daelzicht levert. In 2015 bezocht de IGZ Daelzicht naar aanleiding van een calamiteit. Het onderzoek gaf geen verdere aanleiding om het toezicht op Daelzicht uit te breiden. Ook in april 2014 bracht de IGZ een bezoek aan Daelzicht. Uit dat bezoek bleek dat er enkele tekortkomingen waren. Eind 2014 bleek dat de zorgaanbieder de tekortkomingen zorgvuldig had opgepakt en doorgevoerd. De IGZ volgt de huidige ontwikkelingen bij Daelzicht nauwgezet. Mocht er aanleiding voor zijn, dan zal de IGZ passende maatregelen treffen. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Hoe oordeelt u over de hoge werkdruk, overplaatsingen van personeel zonder goede redenen en de angstcultuur waarvan binnen Daelzicht sprake is? Kunt u uw antwoord toelichten?8 9
Zie antwoord vraag 16.
Wordt er een onderzoek ingesteld naar de angstcultuur binnen de organisaties van Daelzicht? Zo ja, door wie wordt dit onderzoek geleid? Zo nee, bent u alsnog bereid om een onafhankelijk onderzoek hiernaar in te stellen?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met zorgverleners, ondernemingsraad, cliënten en verontruste familieleden over de situatie binnen Daelzicht? Zo ja, wanneer gaat u langs? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg betrokken op het toezicht van de zorg die Daelzicht biedt? Zo ja, wilt u de bevindingen van de inspectie naar de Kamer zenden? Zo nee, bent u bereid om de inspectie alsnog te verzoeken om controles in te zetten bij Daelzicht?
Zie antwoord vraag 16.
Het bericht ‘Steekproef Consumentenbond: zorgdossiers zijn rommeltje’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Steekproef Consumentenbond: zorgdossiers zijn rommeltje»? Vindt u de resultaten van het onderzoek reden tot actie van uw kant? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?1
Ik deel de zienswijze van de Consumentenbond dat een zorgvuldig medisch dossier belangrijk is voor goede patiëntenzorg. De patiënt en betrokken hulpverlener(s) moeten erop kunnen vertrouwen dat de informatie in het dossier betrouwbaar en volledig is. Ik vind de bevindingen van de steekproef een belangrijk signaal voor het veld. Zorgaanbieders zijn immers zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de dossiervoering. In het kader van de landelijke monitor vermijdbare schade in de ziekenhuizen en de zelfstandige behandelklinieken is de kwaliteit van de dossiervoering opnieuw een aandachtspunt. Uit de resultaten van de vorige monitor van eind 2013 bleek dat er nog verbeteringen nodig en mogelijk zijn. Het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) voert de monitor uit. De resultaten worden eind 2017 verwacht. Vooruitlopend hierop, zal ik de kwaliteit van de dossiervoering in mijn gesprekken met de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) aan de orde stellen.
Kunt u aangeven hoe toezichthoudende instanties als de Inspectie voor de Gezondheidzorg, de Nederlandse Zorgautoriteit en de Autoriteit Persoonsgegevens hebben gereageerd? Gaat een van de toezichthouders nader onderzoek doen en hoe ziet dat eruit?
Daar waar de kwaliteit van zorg in het geding is als gevolg van een gebrekkige dossiervoering heeft de IGZ handhavende bevoegdheden op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De IGZ heeft de Consumentenbond laten weten dat goede dossiervoering een belangrijke voorwaarde is voor goede zorg. De IGZ heeft mij echter aangegeven dat zij op basis van de beperkte steekproef van de Consumentenbond geen conclusies kan trekken. Bij de uitvoering van het risicogestuurde toezicht controleert de IGZ, in principe na toestemming van de patiënt, de wijze van dossiervoering en spreekt zorgaanbieders daarop aan. Wanneer de IGZ in relatie tot haar incidententoezicht constateert dat de dossiervoering niet volstaat, dan neemt zij maatregelen die erop gericht zijn dat de zorgaanbieder of zorgverlener de dossiervoering adequaat aanpast.
Patiënten met klachten over de dossiervoering kunnen ook terecht bij het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ). Het LMZ brengt de meldingen onder de aandacht van de IGZ, hetgeen de IGZ helpt bij de uitoefening van het risicogestuurde toezicht.
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) ziet toe op de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De AP wijst erop dat bij het aanleggen van zorgdossiers aan de eisen van de Wbp moet worden voldaan. Zo moeten de gegevens in de dossiers juist en nauwkeurig zijn. De bescherming van medische gegevens is één van de thema’s waarop de AP zich in 2016 richt, zoals onder meer blijkt uit een open brief die de AP recent aan de bestuurders van zorginstellingen heeft gestuurd2.
De Nederlandse Zorgautoriteit heeft hier geen toezichtstaak.
Verbaast het u dat 20 van de 40, oftewel de helft van de, mystery patiënten die hun eigen medisch dossier opvroegen onjuiste gegevens, incomplete informatie of zelfs informatie van anderen ontvingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik had niet verwacht dat in de helft van de gevallen van een steekproef fouten in het dossier dan wel rondom de aanvraagprocedure zouden worden geconstateerd. Voorts verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Hoe kan het dat een van de mystery patiënten de dossiers van twee anderen opgestuurd heeft gekregen? Vermoedt u dat dit op grotere schaal mogelijk is?
De oorzaak hiervan is mij niet bekend. Uit het onderzoek van de Consumentenbond blijkt dat het betreffende ziekenhuis de fout heeft erkend en interne maatregelen heeft getroffen om dit in de toekomst te voorkomen.
Wat was de oorzaak dat vijf mystery patiënten hun eigen medisch dossier niet te zien kregen? Iedereen heeft toch het recht om zijn of haar eigen medische dossier in te zien?
De oorzaak hiervan is mij niet bekend. De wet is helder. De wet bepaalt dat een patiënt recht heeft op inzage in het medisch dossier, zoals neergelegd in artikel 7:456 BW. Ook op grond van de Wbp heeft een patiënt recht op inzage in zijn persoonsgegevens.
Wanneer mystery guests zo gemakkelijk gegevens krijgen die van derden zijn, hoe oordeelt u dan over het risico van handel in medische dossiers?2
Ik heb geen aanwijzingen voor handel in medische dossiers.
Op welke ziekenhuizen had dit onderzoek betrekking?
Hierover heb ik geen andere informatie dan de openbare publicaties van de Consumentenbond. Kortheidshalve verwijs ik hiernaar.
Erkent u dat het gebrek aan toezicht op de omgang met medische dossiers – mede omdat er alleen wordt gekeken naar het hanteren van normen en niet naar opslag, verstrekking en bewaren – een groot risico voor de patiëntveiligheid in zich draagt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zoals aangegeven is een goede dossiervoering een belangrijke voorwaarde voor goede zorg. De IGZ houdt uit oogpunt van de kwaliteit van zorg toezicht op de wijze van dossiervoering. Zo nodig spreekt de IGZ de zorgbestuurders hierop aan. Zoals gezegd is de bescherming van medische gegevens een belangrijk thema in het kader van het toezicht door de AP.
Overigens zijn de zorgbestuurders primair aan zet om maatregelen te treffen die de kwaliteit van de zorg waarborgen, zoals een adequate dossiervoering. Het is ook aan het interne toezicht om op de naleving van dergelijke kwaliteitsnormen toe te zien. Voorts verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 1 en 2.
Zijn er bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg reeds signalen dat er calamiteiten zijn ontstaan bij ziekenhuizen met incomplete dossiers of onjuiste gegevens als oorzaak? Zo ja, kunt u hier inzicht in geven?
De IGZ stelt vast dat calamiteiten in het merendeel van de gevallen veroorzaakt worden door een opeenstapeling van verschillende gebeurtenissen, waar een onzorgvuldige dossiervoering een onderdeel van kan zijn. Wanneer de IGZ bij haar onderzoek naar calamiteiten constateert dat de dossiervoering niet op orde is, dan neemt de IGZ maatregelen op basis van de Wkkgz.
Klopt het dat er een vergoeding gevraagd mag worden voor het inzien van de eigen medische gegevens door de patiënt? Met beroep op welke wet of regeling mag dat?
In artikel 7: 456 BW is neergelegd dat een hulpverlener voor de verstrekking van het afschrift een redelijke vergoeding in rekening mag brengen. De tarieven zijn opgenomen in het Besluit kostenvergoeding rechten betrokkene Wbp4. Voor de inzage van de eigen medische gegevens mogen geen kosten bij de patiënt in rekening worden gebracht.
Hoe kan iemand die fouten in zijn medisch dossier vindt dit herstellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het ligt voor de hand dat de patiënt een vermeende fout in eerste instantie met zijn hulpverlener bespreekt. Als hierover onderling overeenstemming is, zal de hulpverlener dit doorgaans zelf herstellen. Ook kan een patiënt op grond van de Wbp een verzoek indienen om correctie van zijn medisch dossier. Dit correctierecht ziet alleen op gegevens die feitelijk niet juist, onvolledig of niet ter zake dienend zijn. Als de hulpverlener geen wijziging wil aanbrengen moet hij dat binnen vier weken met opgaaf van reden laten weten.
Daarnaast heeft de patiënt op grond van de WGBO het recht om een eigen verklaring aan het dossier toe te laten voegen (artikel 7:454 BW). Het is niet van belang of de hulpverlener het eens is met de aanvulling: deze moet verplicht aan het dossier worden toegevoegd. Hiermee kan de patiënt bewerkstelligen dat in het dossier een beeld van zijn persoon of zijn gezondheidstoestand is opgenomen, waarvan hij vindt dat het juist en volledig is.
Erkent u dat het goed zou zijn om serieus te onderzoeken hoe patiënten eigenaar worden van hun medisch dossier door het eenvoudig mee te dragen pasje? Bent u bereid opnieuw onderzoek te doen naar deze vorm van een persoonlijk patiëntendossier? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eén van de eHealth doelstellingen van het kabinet is om mensen toegang te geven tot hun medische gegevens. Dit is een essentiële voorwaarde voor de kanteling in Nederland om patiënten en gezonde mensen daadwerkelijk centraal te plaatsen en hen middelen voor regie te geven. De wijze waarop dat gebeurt, dient nader te worden onderzocht. De NPCF en een brede coalitie van zorgpartijen richten zich binnen het programma «Meer regie over gezondheid» op oplossingen en voorwaarden (standaardisatie en financiering) om de informatiepositie van de patiënten te verbeteren door hen te laten beschikken over een persoonlijke gezondheidsomgeving, waarin ook medische gegevens naast eigen gemeten gezondheidswaarden overzichtelijk samenkomen.
Ik ben geen voorstander van een zorgpas als vervanging van het dossier bij een zorgaanbieder. Uit eerder onderzoek is gebleken dat het gebruik van een zorgpas een aantal belangrijke nadelen kent. Zo heb je in geval van nood, spoedsituaties en bij verlies of vergeten van de pas of de pincode van de pas geen toegang tot medische gegevens.
Kunt u nog laten weten of u het bericht «Health care systems and medical devices at risk for increased cyber intrusions for financial gain» van het Federal Bureau of Investigation (FBI) kende, ja of nee?
Ik ken het bericht.
De bizarre nieuwe wereld van de zzp’er |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht en de video «Na de VAR: dit is de bizarre nieuwe wereld van de zzp’er»?1
Ja.
Kunt u reageren op de kritiek dat de modelcontracten «behoorlijk vaag» zijn?
De algemene modelovereenkomsten bevatten de bepalingen die noodzakelijk zijn om tot een oordeel over de afwezigheid van een dienstbetrekking te kunnen komen, terwijl zij toch bruikbaar zijn in verschillende sectoren en situaties.
Ik vind «vaag» niet het juiste woord. De algemene modelovereenkomsten bieden ruimte aan opdrachtgever en opdrachtnemer om hun arbeidsrelatie, binnen de grenzen van de wet, zelf vorm te geven. Indien de algemene modelovereenkomst naar het oordeel van opdrachtgever en opdrachtnemer onvoldoende houvast biedt, kunnen ook meer specifieke modelovereenkomsten worden gekozen.
Is het u bekend dat de brief van de Belastingdienst die zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel) moet informeren over de wijzigingen2 de onrust onder zzp’ers niet heeft verminderd en juist tot extra onzekerheid bij zzp’ers heeft geleid?
Nee, dit is mij niet bekend en ik heb hier ook geen aanwijzingen over. Voor de brief van de Belastingdienst is samengewerkt met belangenorganisaties3 om zoveel mogelijk aan te sluiten op de vragen en zorgen die bij hen en de Belastingdienst binnenkomen. De brief is daarna getest onder zzp’ers en goed beoordeeld. Deze onrust blijkt ook niet uit een toename van vragen via de Belastingtelefoon of Twitter. In de brief is ook uitgenodigd tot het deelnemen aan een van de twee gratis webinars. De webinars zijn via de internetsite van de Belastingdienst nog steeds beschikbaar.
Hoe beoordeelt u de stelling van Matthijs Bouman dat een zzp’er zich «heel precies moet houden aan de modelcontracten, die in vage bewoordingen zijn gesteld»?
In de algemene modelovereenkomsten en de branchemodellen zijn de relevante bepalingen geel gemarkeerd. Bij het naleven van de overeenkomst gaat het erom dat overeenkomstig die bepalingen wordt gewerkt. Een kleine incidentele afwijking van een fiscaal relevante bepaling zal niet meteen tot het vervallen van de zekerheid omtrent de loonheffingen leiden, mits de opdrachtgever of opdrachtnemer kan aantonen dat er sprake is van een incident. Er is bijvoorbeeld sprake van een kleine incidentele afwijking als de opdrachtnemer een stuk gereedschap thuis laat liggen en die dag een stuk gereedschap van zijn opdrachtgever gebruikt. Net zoals op andere deelterreinen van de fiscaliteit beoordeelt de Belastingdienst de situatie naar redelijkheid en zonder zinloze scherpslijperij. De stelling van Matthijs Bouwman dat een zzp’er zich «heel precies moet houden aan de modelcontracten» behoeft dan ook ruime nuancering.
Kunt u zich voorstellen dat zzp’ers het gevoel hebben dat ze meer risico’s lopen omdat ze de gedurende alle werkzaamheden alert moeten zijn of ze per abuis niet lichtelijk afwijken van de gesloten overeenkomst, zelfs als eigenlijk overduidelijk is dat ze als zzp’er werkzaam zijn?
Als overduidelijk is dat iemand als een zzp’er werkzaam is, dan is het niet nodig om met een door de Belastingdienst beoordeelde modelovereenkomst te werken. Deze modelovereenkomsten zijn alleen bedoeld voor die gevallen waarin er twijfel bestaat over de aard van de arbeidsrelatie.
Een zzp’er loopt minder risico als hij werkt met een modelovereenkomst dan wanneer hij met een VAR werkt. Een VAR-wuo en een VAR-dga creëren een schijnzekerheid ten aanzien van de positie van de houder van een dergelijke VAR. Als de feiten en omstandigheden uit de VAR-aanvraag afwijken van hetgeen bij de opdrachtgever wordt aangetroffen dan wordt een correctie in de VAR-systematiek eenzijdig neergelegd bij de zzp’er. Door de vrijwaring die de VAR-wuo of VAR-dga heeft, loopt de opdrachtgever geen risico van correctieverplichtingen of naheffingen. Wordt er gebruik gemaakt van een modelovereenkomst dan hebben partijen de zekerheid dat er buiten dienstbetrekking wordt gewerkt als overeenkomstig de overeenkomst wordt gewerkt. De positie van zzp’ers gaat er onder DBA dus op vooruit. Het gebruik van modelovereenkomsten is nooit verplicht. Ook met een eigen overeenkomst kan bereikt worden dat buiten dienstbetrekking wordt gewerkt.
Kunt u zzp’ers duidelijkheid verschaffen over hoe de Belastingdienst gaat beoordelen of feitelijk gewerkt is conform de modelovereenkomst?
De Belastingdienst heeft vele mogelijkheden om zijn toezicht in te richten, bijvoorbeeld risicogericht. De Belastingdienst beoordeelt bij zijn controles van modelovereenkomsten welke werkzaamheden onder welke omstandigheden worden verricht. Als de aangetroffen situatie in redelijkheid in overeenstemming is met de gebruikte modelovereenkomst zal de Belastingdienst zijn onderzoek afronden. Indien evident in afwijking van de gebruikte modelovereenkomst wordt gewerkt, beoordeelt de Belastingdienst de aangetroffen feiten en omstandigheden. Bij een kleine incidentele afwijking zullen er geen gevolgen zijn voor partijen. Een voorbeeld van een kleine incidentele afwijking is wanneer een zzp’er die zijn eigen gereedschap gebruikt, een stuk gereedschap vergeten is en die dag een stuk gereedschap van zijn opdrachtgever leent. Bij een afwijking meer dan incidenteel kunnen partijen worden verzocht hun overeenkomst in overeenstemming te brengen met de feiten en omstandigheden. Als de feitelijk aangetroffen situatie niet overeen komt met de gebruikte overeenkomst en de afwijking niet klein en incidenteel is, kan er sprake zijn van een dienstbetrekking. In dat geval kan een correctieverplichting of een naheffingsaanslag loonheffingen aan de opdrachtgever worden opgelegd.
Kunt u voor de volgende cruciale zinnen uit de modelovereenkomsten aangeven hoe de Belastingdienst gaat controleren of feitelijk gewerkt is conform de overeenkomst?
In het verlengde van het antwoord op vraag 6 geven de genoemde zinnen weer dat de opdrachtnemer zelf bepaalt hoe hij werkt en dat de opdrachtgever alleen zeggenschap heeft over het resultaat van de werkzaamheden. Of feitelijk gewerkt wordt conform deze bepalingen kan bijvoorbeeld gecontroleerd worden met een waarneming ter plaatse. Maar ook bijvoorbeeld met het beoordelen van eventueel vastgelegde werkafspraken en andere vastleggingen. Controleren of er sprake is van een dienstbetrekking is overigens al decennia een taak van de Belastingdienst, waarbij steeds aan de orde komt hoeveel zeggenschap de opdrachtgever heeft over de werkwijze van een opdrachtnemer. Dergelijke controles zijn dus niet nieuw en de Belastingdienst heeft hier al veel ervaring mee.
Ook in breder verband is een beoordeling op basis van algemene bepalingen of open normen allerminst nieuw. Zowel binnen de fiscaliteit (het zakelijk kostenbegrip bijvoorbeeld) als erbuiten worden door uitvoeringsinstanties situaties op een werkbare manier beoordeeld, zonder dat de bepalingen zelf met mathematische exactheid voor iedere denkbare situatie kunnen worden uitgelegd. En ook op dergelijke terreinen is een werkbare, voor betrokkenen bekende en vertrouwde werksituatie ontstaan. De situatie onder de Wet DBA is allerminst nieuw of uniek.
Acht u het mogelijk om factoren bekend te maken die dan wel wijzen op ondernemerschap dan wel wijzen op een dienstverband?
Op de internetsite van de Belastingdienst staan de elementen met een toelichting die kenmerkend zijn voor het bestaan en voor de afwezigheid van een dienstbetrekking: «Uw overeenkomst: wel of geen dienstbetrekking». Daarnaast is op verzoek van uw Kamer en van belangengroepen op 1 maart 2016 de Handreiking DBA («Handreiking beoordelingskader overeenkomsten arbeidsrelaties») gepubliceerd. Over ondernemerschap staat op de internetsite «de OndernemersCheck», waarin aan de hand van vragen in de vier belangrijkste thema’s rond ondernemerschap een indicatie over het ondernemerschap wordt gegeven. De vier thema’s zijn: Hoe zelfstandig ben je?, Zit er continuïteit in je bedrijf?, Loop je ondernemersrisico? en Wat is de omvang van je bedrijf?. Aan de regels van ondernemerschap is overigens niets veranderd: wie nu zelfstandig ondernemer is, is dat vanaf mei onder DBA ook.
Kunt u van de volgende factoren aangeven of zij een aanwijzing vormen voor een dienstverband:
Factoren die een aanwijzing kunnen vormen voor het bestaan van een dienstbetrekking worden in onderlinge samenhang beoordeeld. Pas nadat alle relevante factoren in onderlinge samenhang zijn bekeken, kan de conclusie worden getrokken of er sprake is van een dienstbetrekking of niet. De in de vraag opgesomde factoren zijn geïsoleerd bezien geen van alle van doorslaggevend belang, maar ze kunnen wel een rol spelen. Sommige factoren wijzen eerder naar de aanwezigheid van een dienstbetrekking dan andere. Voor de opsomming geldt in de regel het volgende.
Moet een zzp’er nog meerdere opdrachtgevers hebben? Zo ja, waarom staat daar niets over in de in vraag 3 genoemde brief van de Belastingdienst?
Voor het antwoord op de vraag of een opdrachtnemer voor de belastingheffing wordt gezien als een ondernemer is doorgaans het aantal opdrachtgevers van belang. Maar de brief gaat niet over ondernemerschap, die regels blijven immers hetzelfde. De brief aan zzp’ers gaat over het afschaffen van de VAR en de mogelijkheid om met een modelovereenkomst te werken. Een modelovereenkomst regelt de specifiek arbeidsrelatie tussen een opdrachtgever en een opdrachtnemer en is gericht op de afwezigheid van een dienstbetrekking. Het gebruik van modelovereenkomsten zegt daarmee niets over eventueel ondernemerschap van de opdrachtnemer. Niet elke VAR-houder is zzp’er, er zijn ook VAR-houders die loon of resultaat uit overige werkzaamheden genieten. Aan alle VAR-houders is de brief gestuurd.
Klopt het dat voor de modelovereenkomst van belang is of je je kunt laten vervangen, maar dat voor de fictieve dienstbetrekking van belang is of de zzp’er zich ook daadwerkelijk heeft laten vervangen?
Ja. Bij een echte dienstbetrekking gaat het erom of de werknemer verplicht is om persoonlijk de arbeid te verrichten. Als dit zo is dan wordt aan één van de drie cumulatieve criteria voor de aanwezigheid van een dienstbetrekking voldaan. Voor de fictieve dienstbetrekkingen draait het niet om de vraag of persoonlijke arbeid verplicht is, maar of feitelijk persoonlijk wordt gewerkt.
Op welke wijze moet de zzp’er aantonen dat hij/zij zich daadwerkelijk heeft laten vervangen?
De zzp’er hoeft dit niet aan te tonen: er zijn meerdere mogelijkheden om te zorgen dat er geen fictieve dienstbetrekking ontstaat. Welke mogelijkheden dit zijn, verschilt per fictieve dienstbetrekking. Bij het beoordelen van de modelovereenkomsten wordt rekening gehouden met de fictieve dienstbetrekkingen, dus een zzp’er die werkt conform een modelovereenkomst hoeft verder niet na te denken hoe hij gaat bewijzen dat er geen sprake is van een fictieve dienstbetrekking. Daar komt bij dat het in eerste instantie de Belastingdienst is die aannemelijk moet maken dat de zzp’er zich niet heeft laten vervangen, als de Belastingdienst van mening zou zijn dat er sprake is van een fictieve dienstbetrekking.
Op welke wijze kan een opdrachtgever of aannemer die met een onderaannemer werkt vertrouwen dat het naleven van de modelovereenkomst een vrijwarende werking heeft als dit afhankelijk is van of de onderaannemer zich heeft laten vervangen?
Er gelden altijd meerdere voorwaarden waaraan moet worden voldaan, voordat er sprake is van een fictieve dienstbetrekking. De feitelijke vervanging is slechts één voorwaarde. De zekerheid van een modelcontract is dus niet afhankelijk van de daadwerkelijke vervanging. In de modelcontracten worden de fictieve dienstbetrekkingen vermeden.
Volledigheidshalve: voor de beoordeling of er sprake is van een echte dienstbetrekking is uiteraard wel van belang welke afspraken in het contract staan over vervanging.
Op welke wet- of regelgeving is het bewijsvermoeden van afwezigheid van een fictieve dienstbetrekking, zoals opgenomen in artikel 9 van modelovereenkomst nr. 9015550000-09-2, gebaseerd?
Het bewijsvermoeden van afwezigheid van een fictieve dienstbetrekking is gebaseerd op artikel 4 van de Wet op de loonbelasting 1964 in samenhang met de artikelen 2a en 2e van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. Het betreft hier de algemene modelovereenkomst om de fictieve dienstbetrekking (tussenkomst) uit te sluiten.
Waarom komen er zo weinig modelovereenkomsten op de website?
In overleg met marktpartijen en belangenorganisaties is er voor gekozen om het aantal gepubliceerde overeenkomsten voor de gebruikers overzichtelijk en daarmee beperkt te houden. De site van de Belastingdienst4 biedt inmiddels tal van modelovereenkomsten aan, die in de behoefte van grote groepen opdrachtgevers en opdrachtnemers voorzien. Deze modelovereenkomsten zijn te gebruiken ongeacht branche of beroep.
Wat is de meest voorkomende reden waarom ingestuurde overeenkomsten worden afgewezen?
Er zijn geen overeenkomsten die worden afgewezen. Er zijn overeenkomsten waarvoor geen zekerheid vooraf kan worden gegeven dat er op grond van deze overeenkomst buiten dienstbetrekking kan worden gewerkt. In dergelijke overeenkomsten staan doorgaans één of meer bepalingen die onvoldoende de aanwezigheid van een dienstbetrekking uitsluiten.
Hoeveel modelovereenkomsten zijn er nog in behandeling bij de Belastingdienst?
Sinds eind vorig jaar zijn er inmiddels ruim 2.500 (model)overeenkomsten aan de Belastingdienst voorgelegd. Deze verzoeken zijn afkomstig van branche- of belangenorganisaties of van individuele opdrachtgevers of -nemers. Op dit moment zijn ongeveer 1.300 voorgelegde overeenkomsten afgedaan en zijn er nog circa 1.200 overeenkomsten in behandeling. Het grootste deel hiervan is binnengekomen na de aanvaarding op 2 februari van de Wet DBA in de Eerste Kamer. De Belastingdienst heeft voor de behandeling van deze overeenkomsten een speciaal team («taskforce») geformeerd, zodat het in beginsel mogelijk is elke voorgelegde overeenkomst binnen de toegezegde termijn van 6 tot 8 weken te beoordelen. Intussen kan iedereen ongeacht branche of beroep aan de slag met de tien algemene modelovereenkomsten die op de site van de Belastingdienst staan.
Acht u het verantwoord om met alle onduidelijkheden en met het beperkte aantal modelcontracten, op 1 mei met de nieuwe methode van start te gaan?
Tot 1 mei 2017 hebben opdrachtgevers en opdrachtnemers de tijd voor de implementatie van het werken met modelovereenkomsten in hun bedrijfsvoering. Met deze implementatietermijn en de overige maatregelen uit het transitieplan5 zorg ik naar mijn mening voor het goed laten landen van de (deels) veranderde werkwijze ten opzichte van het werken met een VAR. Daarmee kan de nieuwe methode 1 mei van start gaan.
Een beperkt aantal modelovereenkomsten is juist handig en beperkt administratieve rompslomp. De algemene modelovereenkomsten die op de site staan zijn te gebruiken ongeacht beroep of branche. Er wordt op grote schaal door de Belastingdienst en door de Belastingdienst samen met verschillende organisaties naar opdrachtgevers en opdrachtnemers gecommuniceerd hoe ze gemakkelijk in vier stappen kunnen werken met de overeenkomsten en om onduidelijkheden en misverstanden weg te nemen. Dit gebeurt via voorlichtingsbijeenkomsten die de Belastingdienst in samenwerking met belangenorganisaties en brancheorganisaties organiseert. Voorlichtingsbijeenkomsten zijn ook online te volgen in de vorm van webinars voor opdrachtgevers en opdrachtnemers om een zo groot mogelijk bereik te creëren. Er staat informatie op de website van de Belastingdienst, maar ook op websites van partnerorganisaties als rijksoverheid.nl, Ondernemersplein.nl en KVK.nl en op die van de organisaties voor opdrachtgever en opdrachtnemers. De Belastingdienst publiceert met regelmaat nieuwsberichten om opdrachtgevers, opdrachtnemers en fiscaal intermediairs te attenderen op de veranderingen. Aan zzp’ers met een VAR heeft de Belastingdienst een brief gestuurd. Voor opdrachtgevers heeft de Belastingdienst een digitale attenderingscampagne gedaan. Hierbij is bijvoorbeeld gebruik gemaakt van direct mail, advertorials in nieuwsbrieven van relevante websites en online advertenties. Daarnaast kunnen vragen gesteld worden via de Belastingtelefoon en Twitter. Ook de verschillende organisaties voor opdrachtgevers en opdrachtnemers communiceren actief via hun eigen kanalen en beantwoorden vragen. Hierdoor ontstaat een groot bereik. In het antwoord op vraag 15 is aangegeven dat er in overleg met marktpartijen bewust voor is gekozen om een beperkt aantal modelovereenkomsten te publiceren.
Hoe waarschijnlijk is het dat opdrachtgevers massaal even geen zzp'ers inhuren totdat er meer duidelijkheid is en dat zzp'ers dus massaal opdrachtloos thuis komen te zitten?
Ik acht dit niet waarschijnlijk. Bonafide opdrachtgevers lopen immers op geen enkele manier meer risico dan in de bestaande situatie, dus het zou ook volkomen onnodig zijn.
Hoe waarschijnlijk is het dat opdrachtgevers in de zorg massaal even geen zzp’ers inhuren omdat het onduidelijk is of wel of niet voldaan wordt aan de voorwaarden van de fictieve dienstbetrekkingen en dat zzp’ers dus massaal opdrachtloos thuis komen te zitten?
Ik acht dit niet waarschijnlijk. Voor verschillende vormen van zorg zijn inmiddels overeenkomsten beoordeeld en een deel daarvan is op de website van de Belastingdienst gepubliceerd. In de toelichting op de gepubliceerde overeenkomsten is te lezen in welke gevallen gebruik kan worden gemaakt van deze modelovereenkomsten.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden aangezien er voor 1 mei absolute duidelijkheid moet zijn?
Ja, bij deze.
De berichten ‘Rechtszaken dreigen rond deal Buurtzorg en Enschede als eerste gedaagd in TSN-zaak’ |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Rechtszaken dreigen rond deal Buurtzorg»1, en «Enschede als eerste gedaagd in TSN-zaak»?2
Ja.
Wat vindt u van de opvatting van de Branchevereniging Thuiszorg Nederland (BTN) dat er sprake is van verboden staatssteun, en een ongelijk speelveld bij de deal tussen gemeenten en de Stichting Familiehulp (Buurtzorg)?
Een gelijk speelveld voor aanbieders is de basis van de Aanbestedingswet 2012 en de regels met betrekking tot staatsteun. Gemeenten zijn hieraan gehouden. In relatie tot de opvolging van de activiteiten van TSN Thuiszorg door andere aanbieders zijn mij geen voorbeelden van het overtreden van de Aanbestedingswet 2012 of het toekennen van verboden staatssteun bekend. Als de Branchevereniging Thuiszorg Nederland van mening is dat zij hiervan wel voorbeelden kent, staat het de branchevereniging vrij om een rechtszaak te starten.
Kunnen alle aanbieders een beroep doen op de innovatiegelden, en waren de criteria hiervoor bekend op het moment dat de gemeenten besloten met de Stichting Familiehulp in zee te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, als zij voldoen aan de door de gemeente te stellen criteria. Het is aan gemeenten om te besluiten over het instellen van een innovatieregeling en de criteria die worden gehanteerd voor de toekenning van innovatiegelden. Als een gemeente besluit tot het instellen van een innovatieregeling is de gemeente gehouden aan alle wettelijke regels rondom aanbestedingen en staatssteun. Het is niet bekend welke gemeenten al een innovatieregeling beschikbaar hadden.
Kunt u bevestigen dat de criteria om in aanmerking te komen voor de innovatiegelden die zijn ingezet door de gemeenten Enschede en Den Haag ook hebben gegolden voor de Stichting Familiehulp? Zo nee, zijn er door deze gemeenten aparte afspraken gemaakt met de Stichting Familiehulp die niet gelden voor andere aanbieders?
De bewindvoerders van TSN Thuiszorg hebben met de Stichting Buurtzorg (en niet de Stichting Familiehulp) afspraken gemaakt omtrent de overgang van activiteiten, medewerkers, cliënten, rechten en plichten in de gemeente Den Haag. De gemeente Den Haag heeft mij geïnformeerd dat dit mogelijk is onder de aanbestedingsregels, omdat de Stichting Buurtzorg al een leveringscontract met de gemeente Den Haag had3. De gemeente Den Haag kent geen innovatieregeling.
De gemeente Den Haag heeft mij overigens geïnformeerd dat zij niet bekend zijn met gerechtelijke stappen van Branchevereniging Thuiszorg Nederland tegen de gemeente Den Haag.
De gemeente Enschede heeft mij geïnformeerd dat alle gecontracteerde aanbieders een beroep kunnen doen op de innovatiegelden, het zogenoemde transformatiebudget voor ondersteuning thuis. Dit transformatiebudget heeft als doel de gewenste ontwikkeling en transformatie van de ondersteuning bij het huishouden te realiseren. De toekomstvisie thuisondersteuning welke is gepubliceerd door de Transitiecommissie Sociaal Domein op 1 februari 2016, is volgens de gemeente de basis om naar toe te werken4. Om deze transformatie ten goede te laten komen aan cliënten en medewerkers binnen de thuisondersteuning, vindt de gemeente het noodzakelijk dat aanbieders inbreng leveren voor de inrichting van het transformatiebudget. De gemeente Enschede hecht namelijk sterk aan een duurzaam partnerschap met aanbieders en is van mening dat een dergelijk budget niet alleen ingekaderd kan worden door de gemeente. Om die reden heeft op 8 april 2016 een bijeenkomst plaatsgevonden met alle gecontracteerde aanbieders en de gemeente. Het doel van deze bijeenkomst was het verkennen van de kaders en kansen voor de transformatie van ondersteuning bij het huishouden en het gezamenlijk vertalen van deze kansen naar uitgangspunten voor inrichting van het budget. De uiteindelijke, in samenspraak overeen te komen, inrichting van het transformatiebudget zal de gemeente vormgegeven in een officiële regeling.
De gemeente Enschede heeft mij geïnformeerd dat zij met Stichting Familiehulp (of Stichting Buurtzorg) geen aparte afspraken heeft gemaakt over de besteding van het transformatiebudget voor thuisondersteuning.
Klopt het dat de zogenaamde innovatiegelden onderdeel zijn van de gelden voor de huishoudelijke hulptoelage?
Gemeenten hebben de mogelijkheid om het toegekende budget van de huishoudelijke hulptoelage in te zetten als innovatiebudget voor de vernieuwing van thuisondersteuning5. De gemeente Enschede maakt van deze mogelijkheid gebruik.
Deelt u de mening dat er geen sprake mag zijn van gedwongen winkelnering voor gemeenten, en zij vrije keuze hebben welke zorgaanbieder zij de hulp aan cliënten laten continueren?
De mogelijkheden die een gemeente heeft rondom het contracteren van een (nieuwe) aanbieder bij een faillissement zijn onder andere afhankelijk van datgene dat die gemeente daarover heeft opgenomen in zijn contracten met de failliete organisatie en de andere gecontracteerde aanbieders. Ook de wijze waarop de contracten zijn aanbesteed speelt een rol. Binnen de ruimte die hun contracten bieden, kunnen gemeenten kiezen door welke zorgaanbieder zij de hulp aan cliënten laten continueren.
Wilt u deze vragen beantwoorden twee dagen voorafgaande aan het debat «Faillissement TSN» waarvan de datum nog niet bekend is?
Ja.
Inmenging in de rechtszaak tegen Van Rey |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom hebt u ervoor gekozen om u middels twitter te mengen in de lopende rechtszaak tegen politicus Van Rey?1
Nu de rechtbank heeft besloten mij uit te nodigen, beantwoord ik voordien geen nadere vragen in deze zaak.
Hoe verhoudt dit publieke optreden zich tot de principes van scheiding van machten en van niet ingrijpen in een zaak die onder de rechter is, zaken die u als Minister van Binnenlandse Zaken juist zou moeten verdedigen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat u hebt aangegeven dat u «met alle plezier» bereid bent om uw tweet bij de rechter te komen toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt die vreugde zich tot de opmerkingen van de rechtbank dat deze tweet «niet gelukkig» was en «relevant» kan zijn voor dit proces?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen voor dinsdag 12 april voor 12.00 uur te beantwoorden?
Zie antwoord vraag 1.
De gevolgen van het voornemen tot kilometerheffing in België voor de regio Zeeuws-Vlaanderen |
|
Duco Hoogland (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «België wil ook km-heffing voor personenauto's»?1
Ja.
Zijn er al concrete stappen richting invoering van kilometerheffing voor personenauto's in België gezet? Zo ja, welke?
Nee. Er is vooralsnog sprake van onderzoek. In het kader van het intergewestelijk akkoord uit 2011, waarin politiek werd afgesproken om een kilometerheffing voor vracht in te voeren, werd ook voorgenomen een vignet voor personenvoertuigen in te voeren en is een proefproject gedraaid met een kilometerheffing voor personenvertuigen in de GEN-Zone. (Gewestelijk Express Netwerk in en rond Brussel). Doel van dit proefproject was gedragseffecten en belangrijke factoren te achterhalen als ook wat de aanvaardbaarheid van het systeem beïnvloedt. Naar verluidt heeft dat proefproject niet tot significante gedragsveranderingen geleid.
In de beleidsnota beleidsprioriteiten 2014–2019 van het Vlaams Ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken, staat: Voor personenwagens kan een wegbeprijzing gerealiseerd worden met een vignet of een heffing per kilometer. Op basis van de resultaten van het uitgevoerde proefproject in de GEN-zone en de ervaringen internationaal, wordt in overleg met de bevoegde Minister, de andere gewesten en de betrokken actoren onderzocht of en onder welke voorwaarden (mobiliteitsimpact, sociale impact, impact op leefbaarheid, haalbaarheid, voldoende alternatieven ...) op termijn een slimme kilometerheffing voor personenwagens budgetneutraal kan worden ingevoerd die ook in de plaats kan treden van de vaste verkeersbelastingen.
Welk tijdpad heeft de Belgische overheid voor ogen met betrekking tot de invoering van kilometerheffing voor personenauto's?
Er zijn nog geen concrete plannen, noch een tijdpad. In België is een beslissing over de invoering van wegbeprijzing aan de gewesten. De Vlaamse regering heeft in haar regeerakkoord 2014–2019 opgenomen«Voor personenwagens onderzoeken we of en onder welke voorwaarden op termijn en op budgetneutrale wijze een kilometerheffing kan worden ingevoerd of een wegenvignet». Er is geen politiek akkoord van de drie gewesten om ook gezamenlijk een kilometerheffing voor personenvoertuigen in te voeren.
Bent u persoonlijk op de hoogte gebracht door uw Vlaamse collega Weyts (Mobiliteit) over zijn voornemen tot invoering van kilometerheffing voor personenauto's? Zo ja, hoe heeft u daarop gereageerd en heeft u daarbij de bijzondere situatie van Zeeuws-Vlaanderen onder de aandacht gebracht? Zo nee, bent u bereid na te gaan welke plannen België/Vlaanderen op dit gebied heeft?
In het intergewestelijk akkoord uit 2011 was eerder het voornemen opgenomen tot een vignet voor personenvoertuigen. In gesprekken hierover heb ik diverse keren aandacht gevraagd voor de gevolgen in de grensregio´s. Ik heb sindsdien kennisgenomen van het Vlaamse regeerakkoord. Er zijn naar mijn weten nog geen concrete plannen tot invoering van een kilometerheffing voor personenvoertuigen, maar wanneer dit wel het geval is, zal ik met mijn Vlaamse collega hierover in gesprek gaan.
Bent u bereid om in overleg met betrokken partijen te zoeken naar een maatwerkoplossing, in het geval België een kilometerheffing invoert en daarmee inwoners van de regio Zeeuws-Vlaanderen via de Westerscheldetunnel aan zowel de Nederlandse zijde als de Vlaamse zijde, moeten betalen om zich buiten de regio te begeven?
De Westerscheldetunnel is gebouwd om de bereikbaarheid tussen Zeeuws-Vlaanderen en de rest van Zeeland te garanderen, ongeacht tijdstip van de dag en weersomstandigheden. Daarvoor was men afhankelijk van veerponten. De tolheffing in de Westerscheldetunnel was noodzakelijk om de financiering van de tunnel rond te krijgen. Door de forse rijksbijdrage aan deze tunnel betalen de gebruikers van de tunnel niet meer dan destijds voor de veren. De provincie Zeeland stelt als eigenaar de tarieven vast.
Zeeuws-Vlamingen kunnen de Westerscheldetunnel ontwijken, door te kiezen voor een route door België. Indien België een heffing invoert voor personenvoertuigen, zal dit per huishouden en afhankelijk van die heffing een kostenafweging zijn, welke route dan te verkiezen is. Wanneer er sprake is van concrete voornemens ben ik bereid om met de Vlaamse Minister te gaan praten over mogelijke grenseffecten.
Het bericht ‘Politicus Bonaire werd onterecht bespioneerd’ |
|
Alexander Pechtold (D66), Fatma Koşer Kaya (D66), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politicus Bonaire onterecht bespioneerd»?1
Ja.
Vindt u het, mede omwille van het vertrouwen in de democratische rechtsstaat, ook zorgwekkend dat de Commissie van Toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CTIVD) concludeert dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) deels onrechtmatig gegevens van de oud-minister en bestuurder van Bonaire, Jopie Abraham, heeft verzameld?
Het oordeel van de CTIVD inzake de klacht van de heer Jopie Abraham is niet openbaar. Ik kan derhalve niet ingaan op het oordeel van de CTIVD.
Kunt u uiteen zetten op welke manier is getoetst dat er zwaarwegende redenen op basis van staatsveiligheid waren om Abraham het recht te ontzeggen zijn eigen gegevens bij de AIVD in te zien? Bent u van mening dat dat met de kennis van nu geen rechtmatig oordeel was, en zo ja, hoe gaat u dit in de toekomst voorkomen?
Over dit individuele geval kan ik in het openbaar geen uitspraken doen. In zijn algemeenheid kan ik melden dat een verzoek om kennisneming van persoonsgegevens wordt getoetst aan de bepalingen van de Wiv 2002. De Wiv bepaalt dat kennisneming moet worden geweigerd indien de betreffende gegevens het actuele kennisniveau van de dienst, bronnen of modus operandi prijs kunnen geven. Die toets heeft niets te maken met de toets of rechtmatig inlichtingenmiddelen zijn ingezet jegens een individu.
Kunt u in het licht van het eerdere bericht van het NRC2 dat er in dezelfde periode meerdere Bonariaanse politici door de AIVD zijn gevolgd, uitsluiten dat er van meer Bonariaanse politici onrechtmatig gegevens zijn verzameld? Heeft de CTIVD daar onderzoek naar gedaan of bent u bereid daartoe te verzoeken om te voorkomen dat elke Bonariaanse politicus uit die periode een inzageverzoek en/of klacht moet indienen om hieromtrent de waarheid te achterhalen?
Over operationele aangelegenheden kan ik in de openbaarheid geen uitspraken doen. De Nederlandse Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2002) is bepalend voor het optreden van de AIVD. Bij de inzet van inlichtingenmiddelen door de AIVD is een robuust toetsingsregime van kracht. Daarbij wordt getoetst of de inzet past binnen de wettelijke taakopdracht van de AIVD. Bovendien wordt getoetst of de inzet van een inlichtingenmiddel proportioneel is, ofwel of het belang opweegt tegen het middel. Ook wordt getoetst of de inzet subsidiair is, ofwel of er geen lichtere mogelijkheden zijn dan de inzet van een bepaald inlichtingenmiddel. Ik hecht eraan te benadrukken dat de CTIVD in haar controle achteraf in het overgrote deel van de gevallen tot de conclusie komt dat de AIVD rechtmatig handelt. Ik zie nu dan ook geen aanleiding te verzoeken tot nader onderzoek.
Klopt het dat de toenmalige Minister-President van de Nederlandse Antillen niet op de hoogte was van de verzameling van gegevens op Bonaire, terwijl dat wettelijk wel noodzakelijk was? Zo ja, kunt u exact ingaan op de wettelijke grond en de destijds gemaakte interpretatie hiervan als gevolg waarvan geen notificatie heeft plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitsluiten dat de gegevens die door de AIVD onrechtmatig zijn verzameld iets te maken hadden met de onderhandelingen over de aansluiting van Bonaire bij Nederland? Indien u dit niet kunt uitsluiten, vindt u dit passend binnen de gelijkwaardigheid van de verschillende Koninkrijksdelen? Welke gevolgen geeft u daar dan aan?
Zie antwoord vraag 4.
Welke «maatregelen», zoals genoemd in het artikel van vorige week heeft u getroffen? Kunt u deze nader toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de heer Meerstadt per direct opstapt als commissaris bij ABN |
|
Ed Groot (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meerstadt weg als ABN-commissaris door Panama Papers»?1
Ja.
Heeft het u verrast dat de heer Meerstadt per direct is opgestapt?
Het was bekend dat de heer Meerstadt had aangegeven op termijn te willen vertrekken als commissaris. Zijn opstappen per direct hing samen met de publiciteit over de zogenoemde Panama Papers en was niet voorzien.
Klopt het dat de openbaring in de Panama Papers van vermeende belangen van de heer Meerstadt in Morclan Corporation geheel losstaat van de aankondiging gisteren dat hij later dit jaar zou aftreden?
Naar zeggen van de heer Meerstadt staat het geheel los van elkaar.
Bent u op de hoogte gesteld van inhoudelijke redenen voor de heer Meerstadt om per direct af te treden? Zo ja, wat zijn deze redenen?
De heer Meerstadt heeft aan de voorzitter van de raad van commissarissen laten weten dat zijn opstappen per direct is ingegeven door zijn wens te willen voorkomen dat er nadelige effecten voor ABN AMRO optreden.
Heeft de heer Meerstadt inzage kunnen geven in zijn rol in de Morclan Corporation op de Maagdeneilanden zoals vermeld in de Panama Papers?
De heer Meerstadt ontkent enige betrokkenheid.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat zijn naam voor slechts twee weken in de documenten voorkomt?
Nee.
Moeten belangen, zoals waarvan wordt gerept in de Panama Papers, worden geopenbaard? Worden dergelijke belangen betrokken bij een toets op geschiktheid voor commissariaten bij grote banken?
Belangen in vennootschappen, ook in het buitenland, moeten bekend zijn bij ABN AMRO in het kader van het integriteitsbeleid. Indien het een aanmerkelijk belang betreft in een onderneming anders dan degene waarvan de persoon bestuurder of commissaris wordt of is, dient dit te worden doorgegeven bij de betrouwbaarheidstoetsing. Bij de toets van een bestuurder op betrouwbaarheid wordt ook gevraagd of vergrijpboetes zijn opgelegd door de fiscus (DNB krijgt daarover ook informatie van de Belastingdienst) en wordt gevraagd of er overige fiscaal bestuursrechtelijke feiten en omstandigheden zijn die voor de betrouwbaarheidstoetsing van belang zijn.
Wat is de reden dat de heer Meerstadt weigert nadere informatie te geven? Wat is uw oordeel hierover?
De heer Meerstadt heeft aangegeven dat hij er niets mee te maken heeft. Of daar meer over te zeggen is, kan ik op dit moment niet beoordelen. De Belastingdienst zal de informatie uit de Panama Papers gebruiken om eventuele belastingfraude op te sporen.
Subsidie voor ontwikkelingsprojecten van Heineken in Afrika |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitzending van de documentaire «Hollandse Handel»1 over de activiteiten van Heineken in Ethiopië en met het boek «Heineken in Afrika» van Olivier van Beemen, waaruit blijkt dat de Nederlandse overheid subsidie verleent aan projecten ten behoeve van Heineken in verscheidene Afrikaanse landen, waaronder Ethiopië?
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse overheid ruim 1 miljoen euro subsidie heeft gegeven aan een project in Ethiopië en sinds 2009 6 miljoen euro aan Heineken heeft verstrekt voor ontwikkelingsprojecten, terwijl in 2015 de nettowinst van Heineken ruim 2 miljard euro was? Klopt het dat Heineken zelf heeft toegegeven dat het ook zonder de subsidie van 1 miljoen euro in Ethiopië dezelfde investeringen zou hebben gedaan? Wat is uw reactie op deze constatering, ook in het licht van het rapport van de Algemene Rekenkamer2, waaruit blijkt dat er onvoldoende hard bewijs is voor de waarde van de inzet van het bedrijfsleven? Deelt u de mening dat het ontwikkelingsgeld op andere manieren effectiever kan worden ingezet voor armoedebestrijding? Is de additionaliteit een voorwaarde? Vindt u dat Heineken de subsidie moet terugbetalen?
De private sector vervult een sleutelrol in economische ontwikkeling. De rol en bijdrage van de private sector bij de aanpak van mondiale uitdagingen wordt dan ook expliciet onderkend in de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen.
Heineken heeft als doelstelling om in Afrika in 2020 60% van de grondstoffen voor de lokale productie lokaal in te kopen. Deze doelstelling biedt een uitgelezen kans voor Afrikaanse boeren met een klein bedrijf om hun landbouwmethoden te verbeteren, de voedselproductie te verhogen en hun eigen inkomenspositie te versterken.
De subsidie die de Nederlandse overheid via Heineken aan de betrokken NGO’s verstrekt treft u aan in onderstaande tabel. Afgesproken is dat de eigen bijdrage van Heineken aan het partnerschap per land de omvang van de verstrekte subsidie minimaal evenaart. Uit de jaarlijkse financiële rapportages van de partnerschappen is gebleken dat Heineken ruimschoots aan deze afspraak voldoet. De partnerschappen in Burundi en DR Congo zijn inmiddels afgelopen. In beide landen draagt Heineken er zorg voor dat de bereikte resultaten van deze programma’s geborgd worden.
Land
Samen-werking met NGO
Richt zich op
Looptijd project
Nederlandse subsidie voor totale looptijd
Rwanda
(Bralirwa)
EUCORD
Mais
jan 2013 t/m jun 2018
USD 1.000.551
Sierra Leone
(Sierra Leone Breweries)
EUCORD
Sorghum
jan 2013 t/m dec 2019
USD 769.915
Ethiopië
(Harar Breweries)
EUCORD
Gerst
jan 2013 t/m
dec 2017
USD 1.273.643
Burundi
(Brarudi)
EUCORD
Sorghum
feb 2009 t/m jun 2015
USD 1.247.081
DR Congo
(Bralima)
EUCORD
Rijst
feb 2009 t/m dec 2014
USD 1.455.590
Nigeria
(Nigerian Breweries)
IFDC, BoPInc, ICRA
Cassave
jan 2015 t/m dec 2017
EUR 1.400.663
Heineken helpt, in samenwerking met bovenstaande NGO’s, boeren hun productie van gewassen als gerst, rijst en sorghum te verbeteren. De boeren ontvangen training en krijgen toegang tot betere variëteiten waardoor hun opbrengst ruimschoots wordt verdubbeld. De assistentie beperkt zich niet tot de teelt van granen die worden gebruikt voor de bierproductie, maar geldt ook voor rotatiegewassen, zoals aardappelen en (voedsel)gerst. Heineken betaalt deze boeren een gegarandeerde en eerlijke prijs. In Ethiopië maakt het partnerschap met Heineken mogelijk dat 20.000 boeren de omvang en kwaliteit van hun productie van moutgerst verbeteren en de oogst tegen een eerlijke prijs kunnen verkopen.
Additionaliteit van de overheidsbijdrage is een voorwaarde voor een partnerschap met het bedrijfsleven. Dat is geen mathematische toets, maar afhankelijk van de marktomstandigheden. Het uitgangspunt voor de overheid daarbij is hoe op de meest efficiënte manier zoveel mogelijk boeren in staat gesteld kunnen worden hun productie op duurzame wijze te verbeteren. Er is bekeken of Heineken zonder Nederlandse subsidie op dezelfde schaal en met gelijke snelheid dezelfde kwalitatief hoogwaardige en blijvende ontwikkelingsimpact had kunnen realiseren in de nog onderontwikkelde markten in de betrokken landen. De samenwerking met de Nederlandse overheid en NGO’s stelt Heineken in staat meer boeren te bereiken en de productieketen duurzamer in te richten. De samenwerking heeft het bedrijf toegang gegeven tot een uitgebreid netwerk met relevante expertise en ervaring, waardoor op een grotere schaal betere resultaten ten gunste van de betrokken boeren kunnen worden behaald. De Nederlandse bijdrage heeft geleid tot een structurele verhoging en verbetering van productie door boeren die tot dan toe nauwelijks in hun eigen levensonderhoud konden voorzien.
Er is dan ook geen aanleiding voor terugvordering van de subsidie.
Uit welk onderzoek blijkt dat in Ethiopië 15.000 boeren en in Burundi 18.000 boeren worden geholpen door Heineken? Wat houdt deze hulp in en hoe wordt de ontwikkelingsrelevantie gemeten?
De NGO EUCORD rapporteert samen met Heineken jaarlijks over de voortgang van het partnerschap. Doelstelling is om eind 2017 20.000 boeren te bereiken in Ethiopië. Momenteel doen 10.200 Ethiopische boeren mee aan het programma. In Burundi is het partnerschap met Heineken in juni 2015 afgelopen. Heineken blijft hier samenwerken met landbouwonderzoekinstellingen, coöperaties en andere organisaties om de resultaten van het programma, te weten de opbouw van een constante sorghumproductie, te waarborgen. De resultaten van het partnerschap met Heineken in Burundi zijn tot 2013 opgenomen in een externe evaluatie van de Schokland akkoorden.3 Uit deze evaluatie blijkt dat in 2013 ruim 10.000 gezinnen baat hebben gehad bij het programma gericht op het verbouwen van sorghum. Uit bovengenoemde jaarrapportages blijkt dat dit aantal aan het einde van het partnerschap was opgelopen tot ruim 28.000 gezinnen.
De boeren ontvangen training in productietechnieken, krijgen beschikking over het juiste zaaizaad en toegang tot kunstmest. Ook ontvangen zij assistentie bij het opzetten van een netwerk of coöperatie. De ontwikkelingsrelevantie wordt gemeten aan de hand van specifieke indicatoren zoals het aantal hectaren dat wordt verbouwd, het aantal boeren met een klein bedrijf dat meedraait in het programma, productie per hectare en de prijs die de boer ontvangt per ton product.
Wat vindt u van het feit dat de Ethiopische boeren die voor Heineken werken contractueel alleen gerst aan Heineken mogen leveren? Past dit exclusieve bedrijfsbelang bij het verstrekken van ontwikkelingsgeld, gericht op armoedebestrijding?
Het is onjuist dat boeren die deelnemen aan het programma contractueel uitsluitend aan Heineken mogen leveren. Het programma laat ruimte voor de individuele boer of coöperaties om een gedeelte van de oogst opzij te zetten voor eigen gebruik, of een gedeelte van de oogst te verkopen aan andere partijen. Heineken hanteert wel als uitgangspunt dat afspraken die boeren via coöperaties of verenigingen met Heineken gemaakt hebben over de te leveren volumes van moutgerst, ook nagekomen worden. Heineken geeft boeren via EUCORD tegen kostprijs toegang tot verbeterd zaaigoed en zorgt voor technische begeleiding van de boeren, in ruil voor een gegarandeerde afname van de afgesproken volumes tegen een gegarandeerde prijs. Uit de door de NGO EUCORD opgestelde jaarrapportages blijkt dat dit tot een structurele verbetering van de inkomenspositie van deze boeren leidt.
Wat is uw reactie op de ontslagen bij de aangekochte brouwerij in Ethiopië vanwege efficiencyredenen, terwijl Heineken na de overname heeft beloofd alle banen te handhaven? Deelt u de mening dat ontwikkelingsgeld bedoeld is voor banengroei en niet voor een daling van werkgelegenheid?
Heineken heeft laten weten dat er bij overname van de (staats)brouwerij nooit sprake is geweest van een baanzekerheidsbelofte. De medewerkers die afgevloeid zijn hebben een vergoeding gekregen, in nauwe samenwerking met de vakbonden.
De subsidie die Heineken ontvangt komt niet ten goede aan de brouwerij, maar ten goede aan kleine lokale boeren. In Ethiopië worden hiermee in 2017 20.000 gezinnen met gemiddeld vijf gezinsleden bereikt. Dit houdt in dat 120.000 mensen in Ethiopië meer kansen krijgen dankzij het partnerschap met Heineken, via betere voeding, toegang tot scholing en een hoger inkomen.
Klopt de bevinding in het boek «Heineken in Afrika» dat Heineken betrokken is bij belastingontwijking, door via dochterbedrijf Ibecor minder winstbelasting in Afrika te betalen, ten koste van lokale ondernemingen?3 Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van het boek «Heineken in Afrika» is gesproken met Heineken, o.a. over de rol van dochteronderneming IBECOR. Er is geen reden om aan te nemen dat Heineken door gebruik van IBECOR in strijd met de internationale richtlijnen handelt.
Wat is uw reactie op de bevindingen van Olivier van Beemen en Henk Knipscheer (coördinator van Eucord), waaruit blijkt dat landbouwprojecten die (deels) door Nederland zijn gesubsidieerd in geen enkel land op eigen benen staan en dat projecten al snel kunnen instorten bij schommelingen van graanprijzen op de wereldmarkt?
Voor een blijvend positief effect is het cruciaal dat de de samenwerking tussen Heineken en de boeren die via het programma zijn getraind duurzaam is. De agro-industrie in ontwikkelingslanden heeft ervaren dat steeds afwisselen tussen lokale inkoop van grondstoffen en inkoop op de wereldmarkt leidt tot ineenstorting van de bevoorradingsketen. Heineken is vastbesloten de doelstelling om in Afrika 60% van de grondstoffen lokaal in te kopen te bereiken, ook al ligt de prijs van lokale grondstoffen in Ethiopië momenteel hoger dan de prijzen op de wereldmarkt. Dit biedt perspectief voor het opbouwen en onderhouden van een duurzame relatie met de lokale boeren. Burundi en DRC zijn goede voorbeelden; hoewel het partnerschap tussen Heineken en de Nederlandse overheid hier is beëindigd, worden de grondstoffen nog steeds lokaal ingekocht.
Klopt het dat Heineken veel drinkwater onttrekt aan de schaarse drinkwatervoorziening in Ethiopië voor de productie in de brouwerij? Zo ja, is dit een verantwoorde toepassing van schaars drinkwater?
De overheid verwacht dat Nederlandse bedrijven in het buitenland fatsoenlijk ondernemen. Een verantwoord gebruik van water hoort daarbij. Het partnerschap met Heineken heeft geen betrekking op het brouwproces. Heineken heeft laten weten dat de investeringen in productiemodernisering hebben geleid tot een halvering van de benodigde hoeveelheid water per liter bier. Ook heeft verantwoord watergebruik volgens Heineken een expliciete rol gespeeld in de keuze van de locatie voor de nieuwe brouwerij in Kilinto.
Wat vindt u van het feit dat de Nederlandse overheid een grote financiële bijdrage heeft geleverd aan het stimuleren van het drinken van alcohol door Ethiopiërs? Vindt u dit een verantwoorde toepassing van ontwikkelingsgeld?
De Nederlandse overheid levert een bijdrage aan duurzame economische ontwikkeling via het verbeteren van landbouwmethoden en het vergroten van de voedselproductie. Heineken benadrukt in zijn reclamecampagnes nadrukkelijk het verantwoord gebruik van alcohol.
Nederlandse subsidie voor antisemitisme- en terreurverheerlijking |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland financiert eerbetoon voor het doden van drie joden»?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van deze berichtgeving. Vanuit de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah ontving de Rural Women’s Development Society (RWDS), als onderdeel van een consortium van lokale landbouworganisaties, tussen 2010 en 2012 een bijdrage van € 460.000 voor kleinschalige landbouwprojecten gericht op vrouwen. Tussen 1 april 2014 en 30 september 2015 leverde Oxfam Novib een bijdrage van € 104.852 ten behoeve van het RWDS activiteitenplan vanuit MFS II financiering.
Er is op geen enkele wijze sprake van Nederlandse ondersteuning van de deelname van RWDS aan dit evenement, waarbij andere organisaties en individuen steun uitspraken voor aanslagplegers. Dat laat onverlet dat het kabinet terreurverheerlijking onder alle omstandigheden afkeurt. In dat licht verwelkomt het kabinet dat RWDS zich heeft gedistantieerd van de gewraakte uitingen.
Deelt u de walging over het feit dat de Palestijnse NGO Rural Women’s Development Society(RWDS) lezingen houdt ter ere van terrorist Baha Alyan, die 3 buspassagiers (waaronder 2 bejaarden) neerstak en doodschoot?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van het gegeven dat de RWDS mede gefinancierd wordt door de Nederlandse overheid, middels het Kantoor van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah (NRO)?3
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe groot de financiële bijdrage van Nederland aan deze organisatie is (ook via gesubsidieerde hulporganisaties als Oxfam Novib) en bent u bereid deze zo spoedig mogelijk stop te zetten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre begrijpt u dat u met het voortdurende beleid van (indirecte) subsidiëring van antisemitisme- en terrorisme-promotende organisaties (o.a. via NDC, Badil, Al Haq) het antisemitisme salonfähig maakt?
Het kabinet wil geen steun verlenen aan organisaties die antisemitische uitingen doen danwel terreur verheerlijken of aan organisaties die deze subsidies doorgeven aan organisaties die zich daaraan schuldig maken. Daarbij benadrukt het kabinet dat het van belang is om onderscheid te blijven maken tussen stellingname ten aanzien van het beleid van de Israëlische regering en antisemitisme. Dit is staand beleid dat het kabinet zeer nadrukkelijk uitdraagt, zowel nationaal als internationaal. Ik verwijs u tevens naar de antwoorden op eerdere vragen van de leden Van Klaveren en Bontes (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel nr. 3227, d.d. 3 september 2015). De subsidievoorwaarden die de Nederlandse overheid hanteert bieden voldoende waarborgen om steun aan dergelijke organisaties te voorkomen. Indien evenwel geconstateerd wordt dat er sprake is van schending van de subsidievoorwaarden door een organisatie, zullen maatregelen worden getroffen, waarbij het opschorten of beëindigen van de bijdrage tot de mogelijkheden behoort.
Wanneer wordt er eindelijk uitvoering gegeven aan de motie Van Klaveren om subsidie te stoppen aan organisaties die zich schuldig maken aan antisemitisme?4
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid u in internationaal verband (EU en VN) in te zetten voor de beëindiging van subsidiestromen naar organisaties die direct en indirect antisemitisme en terrorisme verheerlijken en promoten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De uitspraak van de rechter inzake Amsterdam versus Colt Technology Services b.v. ten aanzien van energiebesparende maatregelen |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de rechter inzake Amsterdam versus Colt Technology Services b.v?1
Ja.
Deelt u de mening dat gemeenten genoeg instrumenten moeten hebben om hun handhavingstaak van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, waarin bedrijven zijn verplicht om alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder te nemen, waar te maken?
Ja.
Eerder heeft u aangegeven dat met alle betrokken partijen afspraken zijn gemaakt over het aanscherpen van de handhaving en het nakomen van de afspraken, tenzij er goede redenen zijn om het niet te doen2; welke afspraken zijn er precies gemaakt, en doelt u vooral op de erkende maatregellijsten of omvatten de afspraken meer? Met wie zijn de afspraken precies gemaakt? Hoe hard en juridisch afdwingbaar zijn die afspraken?
In het Energieakkoord zijn afspraken gemaakt die voor het realiseren van de besparingsverplichting (artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit) van belang zijn:
Deze afspraken zijn inmiddels volop in uitvoering. Rijksoverheid, VNG, lokale bevoegde gezagen, VNO-NCW en brancheverenigingen werken hierin goed samen.
Wordt er met betrekking tot de afspraken (inclusief de erkende maatregellijsten) over de handhaving van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer een onderscheid gemaakt tussen oude en nieuwe zaken? Zo ja, op welke manier wordt dat onderscheid gemaakt, waar wordt dat onderscheid op gebaseerd en op welke manier kan ervoor worden gezorgd dat zowel nieuwe als oude zaken duidelijkheid krijgen?
Indien er sprake is van aangevochten handhavingsbesluiten geldt in zijn algemeenheid dat een rechter deze zal toetsen aan de feiten en het recht zoals die golden ten tijde van het handhavingsbesluit. Verder geldt dat vanaf het moment dat de erkende maatregelensystematiek in werking is getreden, bedrijven voor deze systematiek kunnen kiezen. Bedrijven die alle maatregelen op de lijst hebben getroffen kunnen er vanuit gaan dat ze in dat geval voldoen aan de energiebesparingsplicht.
In de zaak Amsterdam versus Colt Technology Services geldt dat deze stamt uit de tijd dat er nog geen sprake is van erkende maatregelen. Ook geldt dat in deze zaak geen sprake is van een oordeel van de rechter over de vraag of een bepaalde maatregel zich wel of niet in vijf jaar terugverdient; het gaat om de vraag of het bevoegd gezag een energiebesparende maatregel kan opleggen op basis van de zorgplicht ex artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit. De rechter is van oordeel dat dat niet het geval is omdat de besparingsplicht in artikel 2.15 uitputtend geregeld is naar het oordeel van de rechter.
Welke juridische status hebben de erkende maatregellijsten indien er een conflict ontstaat tussen een bedrijf en een gemeente over de handhaving van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer? Welke rechten en plichten kunnen bedrijven en gemeenten aan deze erkende maatregellijsten ontlenen? Zullen de erkende maatregellijsten ook door de rechter erkend worden?
Er is een belangrijk juridisch verschil tussen een erkende maatregellijst en een verplichte maatregellijst. Uitgangspunt is de besparingsplicht uit artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit. In het Energieakkoord is afgesproken deze verplichting te concretiseren met erkende maatregellijsten.
Erkende maatregellijsten kenmerken zich doordat bedrijven ervoor kunnen kiezen deze wel of niet te gebruiken. Kiest een bedrijf hiervoor, dan moet het alle maatregelen op de lijst treffen, wil het aan de besparingsplicht voldoen. Dit geeft duidelijkheid en verleent handelingsperspectief. Bedrijven weten zeker dat ze met de maatregelen voldoen aan de wettelijke norm. Er kunnen geen extra eisen gesteld worden door de gemeente maar tegelijkertijd geldt dat er in feite geen ruimte is de lijst aan te vechten. Met de lijst zijn in algemeen verbindende voorschriften regels gegeven waaraan het bedrijf moet voldoen en die een rechter toe zal passen indien dit in een rechtszaak aan de orde zou zijn.
Een bedrijf kan er voor kiezen de lijst niet te gebruiken. Bijvoorbeeld omdat het bedrijf afwijkt van wat gebruikelijk is in de branche. In dit geval dient het bedrijf een eigen invulling te geven aan de besparingsplicht. De toezichthouder ziet vervolgens toe op een adequate invulling. Bij meningsverschillen over de vraag of een bedrijf voldoet aan de besparingsplicht, gaat het vervolgens om de vraag of in het geval van het bedrijf alle maatregelen met een terugverdientijd van minder dan vijf jaar zijn getroffen en dus niet om de vraag of het bedrijf mag afwijken van de erkende maatregellijst.
Hebben de gemeenten die de erkende maatregellijsten gebruiken om te handhaven voldaan aan de verplichting om aan te tonen dat een bepaalde energiebesparende maatregel binnen vijf jaar kan worden terugverdiend, waardoor discussies op dat punt kunnen worden verminderd? Houdt de inschatting van de terugverdientijd op basis van de erkende maatregellijsten ook stand voor de rechter?
Het zijn niet de gemeenten die de erkende maatregellijsten al dan niet gebruiken. Het is aan het bedrijf of het wel of niet gebruik maakt van de erkende maatregelaanpak. Omdat de brancheverenigingen nauw betrokken zijn bij het opstellen van de lijsten en daar positief over communiceren naar hun achterban, is de verwachting dat de overgrote meerderheid van de bedrijven gebruik zal maken van de erkende maatregelaanpak. Gemeenten hoeven daarbij niet aan te tonen dat maatregelen op de erkende maatregellijst zich wel of niet terugverdienen. Kern van de erkende maatregelaanpak is nu juist dat daarover geen discussie gevoerd hoeft te worden.
Op welke manier gaat u controleren en bijhouden of met de afspraken en erkende maatregellijsten de discussies en juridische procedures tussen bedrijven en gemeenten over de handhaving van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer ook uit de lucht zijn en gemeenten voldoende kunnen handhaven?
Sinds het sluiten van het Energieakkoord is er tussen het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, dat verantwoordelijk is voor de regelgeving in het Activiteitenbesluit, de brancheverenigingen en de lokale toezichthouders zeer frequent contact. Wanneer er ondanks de introductie van de erkende maatregelaanpak nog steeds discussies of zelfs nieuwe juridische procedures zouden ontstaan (omdat bedrijven niet voor de maatregellijst zouden kiezen en in een discussie geraken over de eigen invulling), dan zal dit zeker niet onopgemerkt blijven. Er is bovendien afgesproken om twee jaar na inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving (december 2015) de nieuwe systematiek te evalueren. Deze afspraak is vastgelegd in de nota van toelichting op de vierde tranche van wijziging van het Activiteitenbesluit (waar de introductie van de erkende maatregelsystematiek deel van uit maakt).
Kunt u nader uiteenzetten om welke redenen u ervoor heeft gekozen om de erkende maatregellijsten geen wettelijke basis in het Activiteitenbesluit milieubeheer te geven? Kunt u de voor- en nadelen daarvan op een rij zetten?
De erkende maatregellijsten hebben wel degelijk een wettelijke basis. Ze vormen onderdeel van de Activiteitenregeling Wet Milieubeheer.
Indien blijkt dat het ontbreken van deze juridische basis ervoor zorgt dat de handhaving van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer nog steeds leidt tot discussies en juridische procedures, overweegt u dan om de maatregellijsten alsnog wettelijk te borgen (met een optie voor bedrijven om in plaats van een voorgeschreven maatregel een gelijkwaardige alternatieve maatregel te nemen)?
Zie het antwoord op vraag 8, er is sprake van een wettelijke borging. Indien zou blijken dat het bedrijfsleven in de praktijk nauwelijks kiest voor de erkende maatregelaanpak maar toch voor een eigen invulling, dan zou dat aanleiding geven de nieuwe regelgeving kritisch te heroverwegen. Zoals hiervoor reeds is aangegeven, zal het huidige systeem twee jaar na inwerkingtreding worden geëvalueerd.
De risico’s voor de volksgezondheid die de groei van de melkveestapel met zich mee brengt en heeft gebracht |
|
Marianne Thieme (PvdD), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van Ynte Hein Schukken, directeur Diergezondheid van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) dat «grotere melkveebedrijven meer kans op infectieziekten hebben en de infectie sneller om zich heen grijpt dan bij bedrijven met kleinere omvang?1 Hoe beoordeelt u deze uitspraak, en welke consequenties verbindt u hieraan?
Ja. De boodschap van deze presentatie was dat grotere bedrijven meer moeite moeten doen voor het bestrijden van infectieziekten en dat dit meer tijd kost, doordat er meer dieren aanwezig zijn die de ziekte kunnen oplopen. Veehouders dienen hier rekening mee te houden als ze kiezen voor groei van hun bedrijf.
Kunt u bevestigen dat de grootte van melkveebedrijven de laatste jaren fors is toegenomen, en dat de verwachting is dat deze in 2020 zelfs gestegen is van 78 koeien per bedrijf in 2013 naar 111 in 2020?2 Zo nee, waarom niet? Waar baseert u dat op?
In de periode van 2000 tot 2010 is de gemiddelde bedrijfsgrootte met 2,36 melkkoe per jaar toegenomen van 51,04 naar 74,68 melkkoe per bedrijf. In de periode van 2010 tot 2015 is de gemiddelde bedrijfsgrootte met 2,82 melkkoe per jaar toegenomen van 74,68 naar 88,79 melkkoe per bedrijf. Zie hiervoor http://www.agrimatie.nl/SectorResultaat.aspx?subpubID=2232§orID=2245&themaID=2286. Het is, mede gegeven de aangekondigde introductie van fosfaatrechten voor de melkveehouderij, onwaarschijnlijk dat het aantal koeien per bedrijf in 2020 zal zijn gestegen naar 111 koeien per bedrijf.
Deelt u de mening van de directeur van de GD dat er door de omvang van grote melkveebedrijven er een grotere kans is dat er een drager van een bepaalde ziekte op het bedrijf rondloopt, en dat de grotere hoeveelheid contactmomenten ook een risico is voor het overdragen van infectieziekten, zoals salmonella, Para TBC en BVD? Zo nee, waarom niet?
De risico’s van verspreiding van dierziekten is afhankelijk van veel meer factoren dan bedrijfsgrootte alleen. Of een ziekte op een bedrijf aanwezig blijft zoals met bijvoorbeeld BVD zal mede afhankelijk zijn van de bedrijfsgrootte, maar vooral van andere factoren. Het huisvestingssysteem, het niveau van biosecurity en het management spelen een belangrijkere rol. Zoals aangegeven kan bestrijding meer tijd en aandacht vragen van de veehouder. Een eenduidige relatie tussen bedrijfsgrootte en het voorkomen van bepaalde dierziekten is er niet. Wel dient een veehouder rekening te houden met de diergezondheidsstatus bij de groei van het bedrijf.
Erkent u dat de terugkeer van de bacterie Streptococcus Agalactiae ernstige volksgezondheidsrisico’s met zich mee kan brengen voor met name zwangere vrouwen, en levensbedreigend kan zijn voor pasgeboren baby’s? Bent u bereid in kaart te brengen op hoeveel bedrijven deze bacterie aanwezig is? Bent u bereid bekend te maken welke bedrijven besmet zijn met deze bacterie? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de Kamer daarover voor de zomer te informeren? Bent u bereid op basis van het voorzorgsbeginsel omwonenden van melkveebedrijven te informeren over de risico’s die deze bacterie met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
In de periode van 1987 tot 2011 is het vóórkomen van infecties met Streptococcus agalactiae onder pasgeborenen toegenomen, van 0.20 naar 0.32 per 1000 geboortes. De oorzaak hiervan is niet bekend. De belangrijkste bron van infectie van de pasgeboren baby is overdracht van de bacterie door de moeder, die deze zonder daar ziekteverschijnselen van te ondervinden bij zich kan dragen. Er wordt geschat dat ongeveer 25% van volwassenen (mannen en vrouwen) een zogenaamd symptoomloze drager van deze bacterie is. Onderzoek van humane S. agalactiae-infecties bij pasgeborenen laten geen verband zien met de aanwezigheid van de S. agalactiae bacterie op melkveebedrijven in dezelfde regio. Er bestaan verschillende varianten van de bacterie S. agalactiae, waarvan sommige alleen bij koeien en andere vooral bij mensen voorkomen. Er bestaan distincte verschillen tussen de humane variant en de variant die voorkomt bij koeien. Zoals aangegeven zijn er geen aanwijzingen dat het wonen nabij een melkveebedrijf een risico is voor een besmetting met S. agalactiae. Daarmee wordt S. agalactiae-infectie bij de mens niet als een zoönose beschouwd. Om uit voorzorgsbeginsel omwonenden van melkveebedrijven te informeren over de risico’s is daarom niet aan de orde.
Is binnen het onderzoek dat momenteel wordt uitgevoerd naar de relatie tussen megastallen en volksgezondheid aandacht voor de risico’s van infectieziekten op melkveebedrijven? Zo nee, waarom niet? Wanneer kan de Kamer de resultaten van dit onderzoek verwachten?
In het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) wordt het verband tussen pluimvee-, varken-, runder-, nertsen- en geitenhouderijen en volksgezondheid onderzocht. Hieronder bevinden zich ook melkveebedrijven. De Kamer ontvangt naar verwachting voor de zomer de resultaten. S. agalactiae is echter niet meegenomen in dit onderzoek, omdat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat S. agalactiae een zoönotisch risico is.
Bent u bereid op basis van de volksgezondheidsrisico’s harde grenzen te stellen aan het aantal melkkoeien op een bedrijf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze, en welke termijn?
Nee. Voor toepassing van het voorzorgbeginsel gelden algemene uitgangspunten, zoals wetenschappelijke aanwijzingen voor risico’s. Deze zijn bij ons op dit moment niet bekend. Een mogelijk verband tussen veehouderijen en volksgezondheid neem ik echter zeer serieus. Om dit beter in kaart te brengen heb ik daarom samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken opdracht gegeven voor het VGO-onderzoek. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zal de Kamer de resultaten van dit onderzoek voor de zomer ontvangen.
Vermeende standrechtelijke executies door Iraakse militairen |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Video: Is the Iraqi army executing IS fighters»?1
Hoe beoordeelt u de beelden en de beschuldigingen over standrechtelijke executies aan het adres van Iraakse militairen? Graag een toelichting.
Het is niet mogelijk gebleken informatie te verkrijgen waaruit kan worden opgemaakt of deze beelden en beschuldigingen juist zijn of niet.
Melding van een vermeende online «stemming» over het lot van een gevangen genomen ISIS-strijder, zoals vermeld in het bericht van The Observers, is bekend bij het Human Rights Office van de United Nations Assistance Mission to Iraq (UNAMI). Dit bericht kan echter niet bevestigd worden en er is geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van een patroon van schendingen van het humanitair oorlogsrecht door Iraakse militairen. Het Human Rights Office benadrukt tevens dat in Irak sprake is van een propagandaoorlog, waarbij veelvuldig misleidende informatie wordt verspreid.
Waren deze gevallen reeds bij u bekend? Zo ja, op welke wijze heeft Nederland gereageerd op deze gebeurtenissen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er bij u andere gevallen bekend van dergelijke grove schendingen van het humanitair oorlogsrecht door Iraakse militairen? Anders geformuleerd: zijn bovengenoemde gevallen volgens u incidenten of is er sprake van een breder patroon? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de Nederlandse militaire inspanningen van Nederland in Syrië en Irak belangrijk zijn in de strijd tegen ISIS, maar dat het naleven van het humanitair oorlogsrecht in alle facetten van dat optreden zwaar dient te wegen, ongeacht alle gruwelijkheden die ISIS zelf begaat? Op welke wijze wordt concreet aandacht besteed aan dit aspect binnen het trainen en opleiden van Iraakse militairen en Koerdische troepen door Nederlandse militairen?
In de strijd tegen ISIS is de naleving van het humanitair oorlogsrecht door alle partijen in het conflict van essentieel belang. Het kabinet blijft bij de Iraakse autoriteiten en bij de regering van de Koerdische Autonome Regio het belang benadrukken van de naleving van het humanitair oorlogsrecht en het respecteren van mensenrechten door alle Iraakse veiligheidstroepen en milities. Tijdens haar bezoek aan Irak in januari 2016 heeft de Minister van Defensie onder meer in haar gesprek met de Iraakse Minister van Defensie het belang van respect voor humanitair oorlogsrecht benadrukt.
In het curriculum van de door de coalitie verzorgde trainingen wordt, zoals in eerdere brieven aan Uw Kamer is aangegeven, aandacht geschonken aan mensenrechten en humanitair oorlogsrecht. Dit is een integraal onderdeel van de trainingen.
Ook UNAMI en het Internationale Rode Kruis onderhouden een dialoog met de Iraakse regering over de naleving van het humanitair oorlogsrecht. Zij onderstrepen daarbij dat naleving ervan tevens bijdraagt aan het verkrijgen en behouden van steun onder de bevolking.
Ziet u binnen en met de coalitie mogelijkheden om de Iraakse regering ervan te doordringen dat het naleven van het humanitair oorlogsrecht door Iraakse troepen belangrijk is om de strijd voor de toekomst van Irak te winnen? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 5.