De etikettering van Israëlische producten |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de actie van de etiketterings-shariapolitie in Nederlandse winkels?1
De regering heeft kennis genomen van berichtgeving over aanhangers van de BDS-beweging die in supermarkten op zoek zijn gegaan naar producten waar Israël op staat en waarvan zij vermoedden dat die uit een illegale nederzetting afkomstig zijn. Het staat consumenten in algemene zin vrij om onderzoek te doen naar de herkomst van producten, ongeacht welke effecten ermee worden beoogd. Indien er incidenten zouden plaatsvinden waarbij sprake is van discriminerende uitlatingen, haatzaaien, gebruik van of oproepen tot geweld en/of intimidatie, dan neemt het kabinet daar nadrukkelijk afstand van en is het strafrecht van toepassing.
Deelt u de mening dat deze actie van antisemitisme getuigt?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u ook dat deze actie vrede in Israël geen stap naderbij brengt?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u afstand nemen van deze antisemitische actie?
Zie antwoord vraag 1.
Is de regering bereid om, net als andere Europese landen, de «interpretative notice»2 van de Europese Commissie die de etikettering van Israëlische producten uit Judea en Samaria wil belemmeren, links te laten liggen?
Overeenkomstig het internationaal recht heeft Israël geen soevereiniteit over de gebieden die het sinds juni 1967 bezet. De EU en Nederland beschouwen deze gebieden dan ook niet als een onderdeel van het Israëlische grondgebied. De EU en Nederland beschouwen Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht. De interpretatieve mededeling, die de Europese Commissie op 12 november 2015 publiceerde, maakt concreet wat correcte herkomstaanduidingen zijn voor producten uit Israëlische nederzettingen en voor producten uit de Palestijnse gebieden die niet uit Israëlische nederzettingen afkomstig zijn. Daarmee geeft de interpretatieve mededeling uitleg over de toepassing van bestaande EU-wetgeving; het zorgt niet voor nieuwe juridische verplichtingen voor de overheid. De bestaande EU-wetgeving moet in alle landen worden nageleefd; dit is niet veranderd door publicatie van de interpretatieve mededeling. Het bedrijfsleven is er verantwoordelijk voor dat informatie over de herkomstaanduiding op producten juist is en niet-misleidend voor consumenten. Op het gebied van handhaving geldt de verplichting die voortvloeit uit de relevante EU-wetgeving. Handhaving wordt in Nederland door de NVWA verricht op basis van staand interventiebeleid. Indien de Commissie constateert dat lidstaten Europese richtlijnen niet of niet goed implementeren, is een inbreukprocedure mogelijk.
Het Rapport “Pre-trial detention in the Netherlands: legal principles versus practical reality” |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van het Instituut voor Strafrecht en Criminologie naar de toepassing van de voorlopige hechtenis in Nederland?1 Zo ja, wat is uw eerste reactie op dit rapport en de conclusies die worden getrokken?
Ja. De onderzoekers concluderen in de eerste plaats dat de Nederlandse wetgeving op het gebied van de voorlopige hechtenis in overeenstemming is met de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Het rapport geeft een goed overzicht van de toepassing van de voorlopige hechtenis in Nederland en de mate waarin gebruik wordt gemaakt van mogelijke alternatieven. Ik deel de belangrijkste conclusies van de onderzoekers, namelijk dat het belangrijk is dat altijd kritisch wordt gekeken naar de noodzaak van het opleggen van voorlopige hechtenis en dat alternatieven nadrukkelijker zouden kunnen worden overwogen. Het beeld dat Nederland in vergelijking tot andere EU-landen een zorgwekkend hoog aantal voorlopig gehechten heeft, is wat mij betreft niet juist. Ik ga hier nader op in bij de beantwoording van vraag 3.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat de toepassing van de voorlopige hechtenis in het licht van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) vragen oproept en moet worden aangepast? Zo ja, op welk punt deelt u die mening en op welk punt niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik stel vast dat de onderzoekers concluderen dat er in Nederland een duidelijk juridisch raamwerk is voor de toepassing van voorlopige hechtenis, dat alternatieven voor voorlopige hechtenis beschikbaar zijn en dat de onafhankelijke rechter periodiek toetst of het voortduren van de voorlopige hechtenis noodzakelijk is. Wel concluderen de onderzoekers dat de toepassing van voorlopige hechtenis in de Nederlandse rechtspraktijk vragen oproept in het licht van de jurisprudentie van het EHRM. Het gaat dan met name om de vraag of voorlopige hechtenis wel wordt gebruikt als «laatste redmiddel», zoals de onderzoekers dat noemen en om de vragen of de grondslag voor toepassing van de voorlopige hechtenis niet al te lichtvaardig wordt aanvaard en of de motivering van beslissingen tot voorlopige hechtenis niet in voorkomende gevallen tekortschiet: deze is over het algemeen kort en weinig concreet, aldus de onderzoekers. Ook stellen de onderzoekers vast dat van mogelijke alternatieven voor voorlopige hechtenis te weinig gebruik wordt gemaakt.
De mening van de onderzoekers dat Nederland een hoog aantal voorlopig gehechten heeft, deel ik niet. Voor een toelichting op dit punt verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
De bovengenoemde kritische punten van de onderzoekers komen niet als een verrassing. Zoals de onderzoekers zelf ook hebben aangegeven zijn deze punten eerder naar voren gebracht in rechtswetenschappelijke literatuur. Binnen bijvoorbeeld de rechterlijke macht zijn deze punten ook voorwerp van een levendig debat.2 Het rapport bevestigt voor mij de noodzaak om deze kritiek op de toepassing van voorlopige hechtenis in Nederland serieus te nemen en naar aanleiding daarvan het debat over eventuele aanpassingen van wet, beleid en praktijk aan te gaan. In mijn antwoorden op de vragen 4 en 5 ga ik hier nader op in.
Deelt u de mening dat Nederland een hoog percentage voorlopig gehechten heeft? Zo nee, wat is uw oordeel dan met betrekking tot het aantal voorlopig gehechten?
Nee, zoals ik ook heb aangegeven in mijn recente beantwoording van vragen van het lid Swinkels (D66)3 over dit onderwerp blijkt uit een recent gepubliceerde analyse in het blad Trema4 dat Nederland in Europees verband in de middenmoot bivakkeert voor wat betreft het aantal voorlopig gehechten. Dat de onderzoekers van het Instituut voor Strafrecht en Criminologie in het onderhavige onderzoek tot een andere conclusie komen heeft te maken met de maatstaf waaraan het aantal voorlopig gehechten wordt afgemeten. In antwoord op vraag 2, 4 en 5 geef ik aan dat de toepassing van voorlopige hechtenis wordt bezien, maar dat het beeld dat Nederland een hoog percentage voorlopige gehechten heeft nuancering verdient.
Als wordt uitgegaan van het percentage voorlopig gehechten als aandeel van de totale gedetineerdenpopulatie scoorde Nederland in het verleden inderdaad relatief hoog op de Europese ladder. Dat heeft te maken met het feit dat in Nederland relatief veel korte vrijheidsstraffen worden opgelegd. Daardoor is het aandeel voorlopig gehechten in de totale gedetineerdenpopulatie hoger. In landen met een strafklimaat waar relatief vaker langere vrijheidsstraffen worden opgelegd is het aandeel voorlopig gehechten daardoor relatief laag. Als we het aantal voorlopig gehechten per 100.000 inwoners als maatstaf nemen, springt Nederland er in Europees perspectief zeker niet uit (inmiddels 23 per 100.000), aldus deze onderzoekers.
Bovendien blijkt uit de in het aangehaalde artikel genoemde cijfers dat het aantal voorlopig gehechten de afgelopen jaren aanzienlijk is gedaald. Ook wijs ik erop dat de gemiddelde duur van de voorlopige hechtenis in Nederland relatief beperkt is. Uit het onderzoek waarnaar de vragensteller heeft verwezen, blijkt dat voor het leeuwendeel van de verdachten (88,6%) de voorlopige hechtenis niet langer duurt dan zes maanden (blz. 49). De gemiddelde duur van de voorlopige hechtenis (in eerste aanleg) is afgenomen van 93 dagen in 2012 tot 87 dagen in 2014, zo blijkt uit het artikel in Trema.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat er vaker gekeken moet worden naar alternatieven voor voorlopige hechtenis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol ziet u voor uzelf weggelegd om dit te bewerkstelligen?
Ja, hoewel uit de cijfers blijkt dat rechters steeds vaker gebruik maken van de mogelijkheid om alternatieven voor voorlopige hechtenis toe te passen zouden alternatieven voor voorlopige hechtenis (nog) vaker en nadrukkelijker kunnen worden overwogen. Daarnaast zou meer gebruik kunnen worden gemaakt van bestaande alternatieven die in de praktijk onvoldoende worden benut, zoals de elektronische enkelband en het opleggen van een borgsom. Ik acht dit in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) en de zittende magistratuur.
Zoals ik ook heb toegezegd in antwoord op eerdere schriftelijke vragen van het lid Swinkels over dit onderwerp, zal ik de mogelijkheden om alternatieven voor voorlopige hechtenis te bevorderen bespreken in mijn overleggen met vertegenwoordigers van het OM en de zittende magistratuur.
Hoe luidt uw oordeel over de conclusie van de onderzoekers dat de vraag of er alternatieven voor voorlopige hechtenis toegepast kunnen worden, pas beantwoord wordt nadat de rechter voorlopige hechtenis heeft opgelegd en dat hier een taak voor de wetgever is weggelegd? Overweegt u wetgeving om alternatieven voor voorlopige hechtenis (meer) toepasbaar te maken? Zo ja, op welk manier? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat op grond van de huidige wet- en regelgeving alternatieven voor voorlopige hechtenis pas kunnen worden toegepast in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis en de daaraan door de rechter te verbinden bijzondere voorwaarden. Wel is het zo dat het OM ook nu al vooraf een actievere rol zou kunnen spelen in het bevorderen van mogelijke alternatieven in dat verband.
Ruimere toepassingsmogelijkheden, los van de beslissing van de rechter over voorlopige hechtenis, vergen inderdaad aanpassing van wetgeving. Ik wil de mogelijkheden daartoe de komende periode, in overleg met de partners in de strafrechtsketen, nader bekijken in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Mijn voornemen is om met een uitgewerkt voorstel te komen in het wetsvoorstel betreffende het voorbereidend onderzoek, dat volgens de aangepaste planning in de brief van 13 mei 20165 medio 2018 bij de Tweede Kamer zal worden ingediend.
De belangenverstrengeling van belastinghoogleraren |
|
Arnold Merkies , Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het Oxfam-rapport «Nederland belastingparadijs – Leuker kunnen we het niet maken, wel eerlijker»?1
Ja, we hebben kennisgenomen van dit rapport.
Hoe oordeelt u over het feit dat 36% van de hoogleraren accountancy van Nederlandse universiteiten ook partner is bij één van de vier grote accountantskantoren, en dat driekwart van de hoogleraren belastingrecht en fiscale economie een bijbaan heeft bij een advocatenkantoor of accountantskantoor? Vindt u dit nog proportioneel?2
Het percentage van 36% zien wij terug in het rapport van Oxfam-Novib en dateert volgens dat rapport uit 2011. Volgens de Volkskrant heeft driekwart van de hoogleraren belastingrecht en fiscale economie een bijbaan bij een advocatenkantoor of accountantskantoor.
Vanuit het oogpunt van kenniscirculatie is het wenselijk dat hoogleraren nevenfuncties hebben bij advocaten- of accountantskantoren. Dit zorgt ervoor dat onderwijs wordt gegeven door mensen met praktijkervaring en dat vragen uit de praktijk hun weg vinden naar de wetenschap. Hoogleraren (en ander universitair personeel) zijn daarbij gehouden aan de naleving van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. In die gedragscode staan zes principes centraal: (1) eerlijkheid en zorgvuldigheid, (2) betrouwbaarheid, (3) controleerbaarheid, (4) onpartijdigheid, (5) onafhankelijkheid en (6) verantwoordelijkheid. Bij «onpartijdigheid» hoort transparantie over nevenfuncties en bij «onafhankelijkheid» hoort transparantie over externe financiers. Bij de eerdere beantwoording van vragen over nevenfuncties is het belang van transparantie steeds door ons onderstreept en wij spreken de beroepsgroep en de universiteiten ook hierop aan.3
Deelt u de mening dat het risico van belangenverstrengeling hier dreigt? Zo nee, waarom niet?
Het risico op belangenverstrengeling valt nooit helemaal uit te sluiten maar er zijn volgens ons genoeg voorzieningen in het systeem om er voor te zorgen dat hoogleraren hun onafhankelijkheid behouden. Hoogleraren zijn immers gehouden aan het naleven van de normen uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening waaronder de daarin vastgelegde principes «onafhankelijkheid» en «onpartijdigheid». Ook dienen zij hun nevenfuncties te vermelden op de website van de universiteit. De besturen van de universiteiten zien erop toe dat de gedragscode wordt nageleefd en de vermelding van nevenfuncties plaatsvindt. Wij spreken de besturen van de universiteiten vervolgens aan op hun verantwoordelijkheid.
Vindt u het ook veelzeggend dat slechts zes belastingprofessoren onafhankelijk zijn gebleven?
Wij hebben kennisgenomen van de stelling in het artikel in de Volkskrant dat maar zes hoogleraren belastingrecht in hun loopbaan nooit verbonden zijn geweest aan het bedrijfsleven. Het enkele gegeven dat hoogleraren belastingrecht een verleden hebben in het bedrijfsleven zegt niets over onafhankelijkheid in het heden. Het zegt met name iets over het dynamische fiscale werkveld waarin overstappen tussen de wetenschap, de praktijk en de wetgeving mogelijk is. Het is aan de hoogleraren en de universiteiten, mede gezien de bij vraag 3 beschreven voorzieningen, om de onafhankelijkheid te waarborgen.
Hoe verklaart u de vele bijbanen van deze hoogleraren? Speelt de tekortschietende financiering van universiteiten hierbij een rol?
Wij herkennen ons niet in de stelling dat er sprake is van een tekortschietende financiering van universiteiten. Hoogleraren vervullen, naar onze indruk, nevenfuncties omdat zij toegevoegde waarde zien in de combinatie van praktijk, onderwijs en onderzoek. Deze combinatie verrijkt niet alleen de persoonlijke ontwikkeling maar ook die van studenten en vakgenoten.
Kunt u reageren op de voorbeelden die in het rapport genoemd worden waaruit expliciet de effectiviteit van de belastingadvieslobby blijkt, bijvoorbeeld als het gaat om de afzwakking van de substance-eisen?
Belastingadviseurs en vertegenwoordigers op het gebied van belastingen hebben, net als non-gouvernementele organisaties, vakbonden en overige maatschappelijke organisaties uiteraard hun invloed op het politieke debat en de beleidskeuzes die daaruit volgen. Het is de verantwoordelijkheid van ambtenaren, het kabinet en Kamerleden om op basis van beschikbare informatie en door te luisteren naar geluiden van betrokken partijen tot afgewogen oordelen te komen. Deze oordelen resulteren in beleidskeuzes. Het parlement oordeelt tenslotte over de gemaakte beleidskeuzes.
Deelt u de mening dat meer transparantie nodig is over de invloed van belastingadvieskantoren op het Nederlandse fiscale beleid? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen, en daarbij ingaan op de wens van de Kamer om de invloed van de lobby op wetgeving transparanter te maken?3 Zo ja, op welke wijzen gaat u zich inzetten om de transparantie inzake de belangenverstrengeling binnen de belastingadvieswereld, en de invloed van belastingadviseurs op fiscaal beleid, te verbeteren, gegeven het feit dat transparantie inzake fiscaliteit een speerpunt is tijdens het Nederlands Voorzitterschap?4
De invloed van belangenorganisaties op beleidskeuzes dient transparant te zijn. Ten aanzien van het fiscale beleid is reeds een aantal maatregelen getroffen. Eerder is om te beginnen via een externe consultatie aandacht besteed aan vereenvoudiging van belastingwetgeving. Brancheorganisaties, ondernemers en burgers waren uitgenodigd oplossingen voor bestaande knelpunten in de praktijk aan te dragen. Alle ingekomen reacties zijn integraal op de website geplaatst.6 Verder worden nieuwe wetsvoorstellen zoveel mogelijk (extern) geconsulteerd.7 Ook de reacties op de consultatie worden gepubliceerd.8 Tenslotte wordt in de memorie van toelichting bij een wetsvoorstel een advies- en consultatieparagraaf opgenomen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de inhoud van de ontvangen adviezen en consultatiereacties en wordt aangegeven wat hiermee is gedaan in de tekst van het wetsvoorstel of de memorie van toelichting.
Deelt u de mening dat het problematisch is dat ministeries verschillend reageren op de aangenomen motie over het toevoegen van een legislative footprint in wetsvoorstellen5, waarbij bijvoorbeeld de Minister van Economische Zaken heeft aangegeven zich niet aan de motie te zullen houden6? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen? Zo ja, wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat alle ministeries de motie uitvoeren?
Zoals aangegeven in het vorige antwoord is het nu al gebruikelijk dat de regering in de memorie van toelichting bij een wetsvoorstel een advies- en consultatieparagraaf opneemt. In deze paragraaf wordt ingegaan op de inhoud van de ontvangen adviezen en consultatiereacties en wordt aangegeven wat hiermee is gedaan in de tekst van het wetsvoorstel of de memorie van toelichting.
Zoals de Minister van Economische Zaken uw Kamer bij brief van 11 april jl. heeft laten weten, wordt op dit moment een wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving voorbereid. 11 In de volgende versie zal meer expliciet worden opgenomen dat in de memorie van toelichting verantwoording wordt afgelegd over de opmerkingen uit de consultatie en wat daarmee is gedaan in de tekst van het wetsvoorstel of de memorie van toelichting.
Bent u bereid een landelijk register aan te leggen van de vele bijbanen van hoogleraren? Zo nee, hoe voorkomt u dat er geen transparantie is over de dubbele petten van hoogleraren?
Het opstellen en bijhouden van zo’n register voegt naar onze mening niets toe aan de verantwoordelijkheid van de hoogleraren om transparant te zijn over hun nevenfuncties. Hoogleraren dienen deze zelf te melden op de website van de universiteit en het is de verantwoordelijkheid van de universiteit om er op toe te zien dat dit ook consequent gebeurt.
Het bericht ‘Nederlandse overheid wil meer visgebied sluiten dan nodig van Europa.’ |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse overheid wil meer visgebied sluiten dan nodig van Europa»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht van 21 mei 2016?
Ik ben het niet eens met de stelling dat de Nederlandse overheid meer visgebied wil sluiten dan nodig. De door het kabinet gedane voorstellen hebben betrekking op het bereiken van de goede milieutoestand in de context van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Voor het overige verwijs ik naar de brief van de Minister van I&M d.d. 10 juni 2016 over Bodembescherming Friese Front en Centrale Oestergronden (Kamerstuk 33 450, nr. 49).
Wat zijn de gevolgen voor de Nederlandse visserijsector van de op 10 mei 2016 gepresenteerde voorkeursvarianten voor het Friese Front en Centrale Oestergronden?
De economische en sociale gevolgen voor de visserijsector zijn in beeld gebracht door het LEI en samengevat in de bij antwoord 2 genoemde brief.
Het LEI heeft een aanvullende analyse op de MKBA uitgevoerd om de economische gevolgen van deze twee varianten (en twee combinaties hieruit) voor de Nederlandse visserij vast te stellen2. Uit deze analyse komt naar voren dat de mogelijke totale kosten als gevolg van derving van toegevoegde waarde in een bandbreedte liggen van € 0 tot 9 miljoen over 30 jaar, afhankelijk van de effecten van verplaatsing. Op jaarbasis gaat het om minder dan 1% van de totale opbrengst van de Nederlandse bodemvisserij. De meeste schepen (meer dan 80%) die in de gebieden vissen zijn voor minder dan 10% van hun opbrengsten (op kwartaalbasis) afhankelijk van deze gebieden. De kosten voor de buitenlandse vloot zijn naar schatting een factor 1,2 – 2 hoger.
Kunt u ingaan op de dreigende sluiting van 2.400 km2 visgebied, 1.200 km2 op het Friese Front en 1.200 km2 op de Centrale Oestergronden, voor de Nederlandse kottervloot? Klopt het dat dit het dubbele is van wat er wordt voorgeschreven door Europese wetgeving? Zo ja, waarom wordt er een groter visgebied gesloten dan noodzakelijk?
De Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM; EU-Richtlijn 2008/56) verplicht in artikel 13.4 de EU-lidstaten om ter uitwerking van de ecosysteemgerichte benadering een samenhangend en representatief netwerk van beschermde mariene gebieden te realiseren. Deze KRM-verplichting ondersteunt tevens de doelstelling in het kader van het Biodiversiteitsverdrag om in 2020 minstens 10% van kust- en zeegebieden beschermd te hebben.
Op 24 april 2013 heeft uw Kamer ingestemd met de Mariene strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee 2012–2020, deel 1 (Kamerstuk 33 450, nr. 1). Hierin is geconstateerd dat vooral kwetsbare leefgemeenschappen op de zeebodem voor een zeer belangrijk deel aangetast zijn als gevolg van bodemberoerende activiteiten.
Daarom is het doel van de Nederlandse mariene strategie: het ombuigen van de trend van verslechtering van het mariene ecosysteem als gevolg van schade aan de bodemhabitat en aan de biodiversiteit naar een ontwikkeling in de richting van herstel. Hierbij is als operationeel doel gesteld dat vanaf 2020 10–15% van de bodem van het Nederlandse deel van de Noordzee niet noemenswaardig wordt beroerd en dat daarbij de lasten voor de visserij tot een minimum beperkt blijven.
Binnen deze brede opgave heeft het kabinet het Friese Front en de Centrale Oestergronden als zoekgebied aangewezen voor bodembeschermende maatregelen. Het type habitat van het Friese Front en de Centrale Oestergronden komt niet voor in lijst van habitattypen van de Habitatrichtlijn, maar deze gebieden kwalificeren zich voor de KRM op grond van representativiteit en ecologisch belang, en zijn nodig om de operationele doelstelling te verwezenlijken.
Op deze manier kan ik de goede milieutoestand, zoals vereist door de richtlijn bereiken en in dat licht gezien doe ik niet meer dan wat Europees verplicht.
Kunt u een onderbouwing geven voor de gepresenteerde voorkeursvarianten?
Ik verwijs u naar bovengenoemde brief die de Minister van Infrastructuur en Milieu mede namens mij op 10 juni 2016 aan uw Kamer heeft gezonden.
Kunt u reageren op de zorgen vanuit de Nederlandse kottervisserij dat een sluiting van het visgebied met een dergelijke omvang desastreuze gevolgen heeft voor de Nederlandse visserij?
Zie mijn antwoord bij vraag 3.
Wanneer komt de brief naar de Tweede Kamer over de uitkomsten van de bijeenkomst van 10 mei jl., inclusief de twee voorkeursvarianten?
Ik verwijs u naar bovengenoemde brief die de Minister van Infrastructuur en Milieu mede namens mij op 10 juni 2016 aan uw Kamer heeft gezonden
Deelt u de mening dat de Nederlandse visserijsector constant innoveert en een bijdrage levert aan een duurzame toekomst van de visserij door het ontwikkelen van nieuwe, selectievere vangsttechnieken? Wat betekent het inperken van het visgebied voor de visserij voor de innovatiekracht van de Nederlandse visserijsector?
Ik waardeer de innovatieve kracht van de Nederlandse visserijsector. Innovatie ten aanzien van de bodemberoerende vistechnieken is een noodzakelijke voorwaarde om het doel te bereiken van de duurzame visserij waarin bijvangsten en de effecten op het bodemecosysteem zijn teruggedrongen. Gezien de geringe economische effecten van de voorgestelde maatregelen op het Friese Front en Centrale Oestergronden verwacht ik niet dat deze maatregelen de ontwikkeling van innovatieve visserij zullen belemmeren.
Het bericht ‘Voorkomen van infecties in ziekenhuizen kan echt nog beter’ |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) «Voorkomen van infecties in ziekenhuizen kan echt nog beter»?1
Ik heb uw Kamer mijn reactie op het rapport «Infectiepreventie in ziekenhuizen moet toch nog beter» van de IGZ op 19 mei 2016 gezonden (Kamerstuk 32 620, nr. 171).
Wat is uw reactie op de conclusies uit het inspectierapport dat de reiniging en desinfectie een punt van zorg zijn, de isolatiekamers in de ziekenhuizen technisch niet goed zijn, het personeel de werking onvoldoende kent, en de risico-inventarisatie voor Bijzonder Resistent Micro-organisme (BRMO) onder de maat is? Erkent u dat dit ernstig is, en juist in tijden van een wereldwijde toename van resistentie van bacteriën tegen steeds meer verschillende antibiotica reden is tot grote zorg? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf de conclusies van de IGZ dat hier meer aandacht voor nodig is. De IGZ beveelt in het rapport aan dat de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) de ziekenhuizen zouden moeten ondersteunen bij het inrichten van regionale zorgnetwerken, zodat zij, met verpleeghuizen, GGD’s, huisartsen en andere betrokken partijen deze netwerken gezamenlijk kunnen vormgeven. Deze aanbeveling sluit volledig aan op mijn beleid om zorgnetwerken op te richten (zie brief aanpak antibioticaresistentie 24 juni 20152), evenals de aanbevelingen van de IGZ aan het adres van bestuurders om veel actiever te sturen op infectiepreventie en BRMO beleid. Ik ben hierover momenteel ook in gesprek met de relevante partijen.
Wat is uw reactie op de uitzending van Smerige Zaken van 22 mei j.l. over vieze ziekenhuizen? Als u de beelden ziet van vuile infuuspalen, vieze wc’s en uitpuilende afvalbakken, kunt u dan begrijpen dat patiënten hierover klagen? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
Ik kan mij goed voorstellen dat patiënten en hun naasten klagen als zij onhygiënische toestanden in een ziekenhuis aantreffen. De beelden uit de uitzending laten zien dat de hygiëne in dit ziekenhuis op de getoonde plekken in ieder geval te wensen overlaat. Ook dit ziekenhuis moet blijvend aandacht hebben voor schoonmaak en desinfectie, ongeacht of de IGZ een toezichtbezoek uitvoert op een specifieke afdeling. Patiënten die hier klachten over hebben, kunnen zich in eerste instantie tot de zorgverlener zelf en vervolgens zo nodig tot de klachtencommissie van het ziekenhuis wenden. Als dat niet tot verbetering leidt kan dit worden gemeld bij het landelijk meldpunt zorg. Op die manier kan het ziekenhuis direct aangesproken worden om er iets aan te doen.
Daarbij sluit de oproep van het programma om meer aandacht te besteden aan schoonmaak en desinfectie, aan bij de beleidsbrief inzake aanpak van antibioticaresistentie en bij de aanbevelingen die de IGZ in haar rapport doet. De IGZ zal daarom toezicht blijven houden op de hygiëne en infectiepreventie in ziekenhuizen.
Wat is uw reactie op het verhaal van de patiënt die bacterie na bacterie oploopt in het ziekenhuis, waardoor hij steeds langer in het ziekenhuis moet blijven, en dus eerder zieker dan beter wordt in het ziekenhuis?
Ik kan over dit individuele verhaal geen uitspraken doen, maar ik ben met de IGZ van mening dat bestuurders meer aandacht moeten hebben voor het voorkomen van infecties. Zie daarvoor ook de brief over antibioticabeleid van 24 juni 2015. Het aantal zorginfecties in ziekenhuizen is 5,5 per 100 patiënten. (Bron: Staat van volksgezondheid en Zorg) Ieder ziekenhuis zou zich ten doel moeten stellen dit aantal te verlagen.
Wat is uw reactie op de verpleegkundige die bij een melding over een zeer vies toilet aangeeft hier niets aan te kunnen doen, omdat er ‘s avonds geen schoonmaak aanwezig is? Vindt u een dergelijke houding acceptabel?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat bacteriën juist voor zieke mensen extra gevaarlijk zijn, en uiteindelijk zelfs het overlijden van een patiënt tot gevolg kunnen hebben? Zo ja, vindt u het dan niet schandalig dat zoveel ziekenhuizen in Nederland niet naar deze kennis handelen?
Het is van groot belang dat er zoveel mogelijk word gedaan om zorginfecties te voorkomen. Goede infectiepreventie en surveillance zijn hiervoor cruciaal. Dit is ook de reden om het beleid aan te scherpen (brief aanpak antibioticaresistentie 24 juni 2015, Kamerstuk 32 620, nr. 159).
De IGZ zal haar toezicht naar aanleiding van dit onderzoek blijven vervolgen. De eerdere toezichtonderzoeken die de IGZ deed, laten zien dat verbetering mogelijk is. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Erkent u dat het geen nieuw probleem is dat ziekenhuizen de infectiepreventie niet op orde hebben, dat eerdere onthullingen op dit terrein blijkbaar weinig effect hebben gehad, en niet hebben geleid tot een cultuurverandering?4
Deze conclusie deel ik niet. Uit het inspectieonderzoek blijkt dat er een verbetering en een cultuuromslag lijkt te hebben plaatsgevonden. De richtlijnen op het gebied van persoonlijke hygiëne werden in alle bezochte ziekenhuizen namelijk aanmerkelijk beter nageleefd. De IGZ heeft minder maatregelen hoeven opleggen dan in 2013. Wel was op belangrijke aspecten nog steeds verbetering nodig. Dit laat zien dat blijvende aandacht nodig is. De IGZ zal haar toezicht bij de bezochte ziekenhuizen voortzetten tot zij voldoende verbeterd zijn. IGZ volgt daarnaast in haar reguliere toezicht de infectiepreventie in alle ziekenhuizen en heeft voor 2016 haar focus gelegd op infectiepreventie in de particuliere klinieken. Ook is het landelijk beleid aangescherpt.
Wat vindt u van de reactie van het ziekenhuis op de beschuldigingen over de onhygiënische situatie «dat zij zich niet herkennen in het beeld dat de schoonmaak onvoldoende is», ondanks de voorbeelden die hen zijn getoond, maar dat zij tegelijkertijd wel verbeteringen door gaan voeren? Wat is uw mening hierover na het zien van de beelden in het tv-programma? Worden de genoemde problemen door het ziekenhuis volgens u gebagatelliseerd?
Het is goed en noodzakelijk dat het betreffende ziekenhuis de noodzakelijke verbeteringen doorvoert. Het is niet aan mij om in dit individuele geval een oordeel te vellen over de aard en de ernst van de problemen.
Wat vindt u van de reactie van de IGZ dat het niet aan hen is de beelden te bekijken? Zij moeten toch toezicht houden?
Het ziekenhuis is in eerste instantie verantwoordelijk voor hygiëne in het ziekenhuis. Is er een individuele klacht over de zorg in het ziekenhuis, dan is het eerst de aangewezen route om dit met de zorgverlener te bespreken en eventueel een klacht in te dienen bij de klachtencommissie van het ziekenhuis. Zo ook met deze beelden. Het is eerst aan het ziekenhuis om deze beelden te bekijken en daarop verbeteringen door te voeren. Als het ziekenhuis na een klacht geen verbetering laat zien staat uiteindelijk ook de weg via het landelijk meldpunt zorg open.
Is het toeval dat drie dagen voor de uitzending van Smerige Zaken de IGZ opeens het rapport «Voorkomen van infecties in ziekenhuizen kan echt nog beter» publiceert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat was uiteraard toeval. Publicatiedatum van dit soort rapporten wordt niet ad hoc gepland, maar staat al langere tijd vast. In dit geval voor donderdag 19 mei. Dit is desgevraagd ook doorgegeven aan de redactie van het programma.
Bent u nog steeds van mening dat de IGZ geen nadere specifieke rol heeft in dit soort zaken? Zo nee, gaat u de IGZ hier nu wel een rol in geven? Zo ja, hoe gaat u dan garanderen dat de ziekenhuizen nu wel echt actie ondernemen terwijl sancties bij falen wederom uit zullen blijven?
Wat vindt u ervan dat de IGZ dit soort gevaarlijke situaties keer op keer constateert, maar geen acties onderneemt en daarmee de situatie lijkt te tolereren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat gaat u doen om deze problemen op te lossen? Welke maatregelen gaat u nemen opdat de veiligheid van patiënten serieus wordt genomen?
Het bericht "Gemeenten helpen jongeren met schulden" |
|
Perjan Moors (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeenten helpen jongeren met schulden»?1
Ja.
Klopt het dat jongeren met problematische schulden vaak niet in aanmerking komen voor schuldhulpverlening? Zo ja, is dit gemeentelijke beleidsvrijheid of houdt wet- en regelgeving dit tegen?
De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening staat een brede toegang tot de schuldhulpverlening voor en staat in die zin niet toe dat specifieke groepen de toegang tot de schuldhulpverlening wordt geweigerd. Enige uitzondering hierop vormt de niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling. De schuldhulpverlening staat in die zin open voor jongeren.
Specifiek voor het schuldregelen – een van de producten binnen de schuldhulpverlening – zij opgemerkt dat dit een product is waarvoor jongeren moeilijk in aanmerking kunnen komen. Het schuldregelen ziet op het treffen van een betalingsregeling met de verschillende schuldeisers. Jongeren beschikken meestal over een zeer beperkte afloscapaciteit, waardoor het moeilijk is om tot een regeling te komen.
Een en ander laat onverlet dat andere producten binnen de schuldhulpverlening (bijvoorbeeld een stabilisatietraject of budgetcoaching) jongeren ook kunnen ondersteunen indien zij met problematische schulden kampen. Ik moedig gemeenten aan daar waar een schuldregeling niet tot de mogelijkheden behoort om van deze producten gebruik te maken.
Welke mogelijkheden zijn er binnen de reguliere schuldhulpverlening om specifiek op jongeren gerichte hulp aan te bieden? Waarom wordt hier door deze gemeenten blijkbaar geen gebruik van gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gemeenten naast Leiden en Den Haag nemen schulden van jongeren over?
Naar ik begrijp gaat het om de situatie dat de gemeente de verschillende schulden via een algemene lening herfinanciert. De schuldenaar heeft dan nog maar een schuldeiser (de gemeente) aan wie hij dient af te betalen. De gemeente neemt de schuld dus niet over. Binnen de schuldhulpverlening is dit een standaardproduct. Daar waar bij herfinanciering in de regel een afbetalingstermijn van maximaal 5 jaar wordt gehanteerd, gaat het beoogde alternatief van de gemeenten Leiden en Den Haag verder, doordat het een beduidend langere afbetalingstermijn kent. Mij is niet bekend of er andere gemeenten zijn die deze methodiek hanteren.
Wat is de reden dat deze gemeenten deze jongeren niet in de reguliere schuldhulpverlening opnemen? Zijn er (wettelijke of andere) belemmeringen deze jongeren reguliere schuldhulpverlening te bieden?
Zie antwoord vraag 2.
Brengen deze gemeenten rente in rekening voor overgenomen schulden? Zo nee, uit welke middelen wordt dit gefinancierd? Zijn gemeenten hiertoe gerechtigd? Wat is uw mening hierover?
Het betreft nog niet gestarte trajecten. De gemeente Den Haag heeft aangegeven in overleg te zijn met maatschappelijke partners over cofinanciering van de pilot. Het in rekening brengen van rente is onderdeel van deze gesprekken en de verdere uitwerking.
Komt het voor dat gemeenten (een deel van) de overgenomen schulden kwijtschelden? Zo ja, uit welke middelen wordt dit gefinancierd? Zijn gemeenten hiertoe gerechtigd? Wat is uw mening hierover?
Het gaat hier specifiek om door de gemeente geïnitieerde projecten, die vanuit de eigen middelen van de gemeente worden gefinancierd. Het is in dat kader ook aan de gemeenten zelf om te bezien of deze projecten aan de binnen de gemeente gestelde kaders voldoen.
Klopt het dat de gemeente Den Haag jongeren hun (overgenomen) schulden laat aflossen door een vergoeding te bieden voor uren dat ze naar school gaan of die ze aan vrijwilligerswerk besteden? Zo ja, uit welke middelen wordt dit gefinancierd? Zijn gemeenten hiertoe gerechtigd? Welke gemeenten doen dit nog meer? Wat is uw mening over het door de gemeente vergoeden van uren die aan school of vrijwilligerswerk worden besteed?
Naar ik begrijp van de gemeente Den Haag is geen sprake van een directe vergoeding, maar van een alternatieve aflossing. Hiermee wil de gemeente de belemmering wegnemen dat jongeren vaak geen afloscapaciteit hebben en er daarom geen schuldregeling mogelijk is. Financiering vindt plaats vanuit de gemeentelijke begroting, mogelijk in cofinanciering met maatschappelijke partners.
Bent u het ermee eens dat schuldhulpverlening er te allen tijde op gericht moet zijn de oorzaken van schulden, bijvoorbeeld in gedrag of het niet hebben van een inkomen, weg te nemen, dat alle schulden in beginsel afgelost dienen te worden en dat sommige van genoemde maatregelen tegen deze principes in gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u van plan hiertegen te ondernemen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘RDW gaat mogelijk Opel Zafira's in heel Europa terugroepen’ |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «RDW gaat mogelijk Opel Zafira's in heel Europa terugroepen»?1
Ja.
Zijn er – naast de in het bericht genoemde Opelmodellen – auto’s die recent in opspraak zijn geweest waarvoor de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW) een typegoedkeuring heeft afgegeven?
Hier zijn geen gevallen van bekend. Wel geeft het onlangs verschenen rapport van Transport & Environment2 aan dat er op dit moment drie modellen verdacht zijn waarvoor de RDW een deelgoedkeuring op emissiegebied heeft afgegeven. Ter informatie: Elk voertuig moet een overkoepelende typegoedkeuring hebben. Die overkoepelende typegoedkeuring bestaat uit tientallen «deelgoedkeuringen» voor de verschillende onderdelen van het voertuig, zoals remmen, spiegels en de motor. Deelgoedkeuringen kunnen door andere goedkeuringsautoriteiten worden verleend dan de autoriteit die uiteindelijk de overkoepelende typegoedkeuring verleent. De RDW onderzoekt momenteel de aanwezigheid van een mogelijke defeat device in voertuigen met een RDW-deelgoedkeuring op emissiegebied.
Hoe beoordeelt u uw antwoorden op eerdere vragen vanuit de Kamer waarin u aangaf geen aanleiding tot verdere acties te zien rondom de uitstoot van auto’s van Opel, zowel in antwoord op eerdere schriftelijke vragen als later tijdens het plenaire debat over de dieselfraude?2
Ik sta nog steeds achter de antwoorden van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en mijzelf dat ik tot op dit moment nog geen reden heb om te concluderen dat er verboden manipulatie-instrumenten in de Opel Zafira zitten. Dat laat onverlet dat er nieuwe feiten of omstandigheden bekend kunnen worden die een ander licht op deze zaak kunnen werpen. De uitzending van het Duitse televisieprogramma Monitor vormt aanleiding voor de typekeuringsautoriteit Kraftfahrt-Bundesamt (KBA) die de deelgoedkeuring op emissiegebied heeft verleend voor de Opel Zafira nader onderzoek uit te voeren. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af.
Welk statement heeft de RDW aan de NOS gegeven? Waarom is de Kamer hierover niet gelijktijdig geïnformeerd?
De RDW heeft bevestigd dat de KBA een onderzoek is gestart naar het mogelijk gebruik van (verboden) manipulatie-instrumenten bij Opel Zafira. Ook is aangegeven dat als het KBA-onderzoek uitwijst dat er inderdaad verboden manipulatie-instrumenten bij Opel Zafira zijn gebruikt, dat dan de fabrikant direct verantwoordelijk is voor het aanpassen van die instrumenten. Er zijn tot op dit moment nog geen feiten waarover ik uw Kamer kan informeren.
Wanneer verwacht de RDW de Europese terugroepactie voor Opel Zafira's te starten?
De KBA verricht momenteel onderzoek naar het mogelijk gebruik van (verboden) manipulatie-instrumenten. Er is dus nog geen sprake van een terugroepactie.
In hoeverre zal de terugroepactie een verplichtend karakter hebben voor de automobilist? Indien de terugroepactie niet verplicht is, welke consequenties kunnen dan – als uiterste maatregel – worden verbonden aan een laag deelnemerspercentage? Kan op enig moment sprake zijn van het intrekken van de typegoedkeuring? Kan daarbij onderscheid worden gemaakt tussen auto’s die wel en auto’s die niet hebben deelgenomen aan de terugroepactie?
Een terugroepactie is niet verplicht voor voertuigeigenaren. De respons onder voertuigeigenaren om de auto te herstellen is over het algemeen groot. Uiteraard zal ik een vinger aan de pols houden of dat ook bij de terugroepactie bij Volkswagen het geval is. Daarom registreert RDW de voortgang van terugacties. Op dit moment is er voor mij geen aanleiding om aanvullende maatregelen te verkennen.
Welke aanpassingen worden tijdens de terugroepactie aan de auto’s verricht? Wat is het effect hiervan op de uitstoot, het verbruik en het vermogen van de betreffende modellen? Welke instantie(s) ziet(n) toe op het deugdelijk uitvoeren van de terugroepactie?
Zie antwoord 5.
Is het waar dat de uitstoot bij de Opel Zafira enkel wordt verminderd bij temperaturen tussen de 17 en 33 graden Celsius? Is het waar dat op hoogte de uitstootverminderende systemen niet functioneren?
Zie antwoord vraag 7.
Bij wie ligt het besluit tot het opzetten van een terugroepactie van Opel Zafira’s? Kunt u per instantie, te weten de RDW, het Duitse Kraftfahrt-Bundesamt (KBA), de Duitse transportminister, Opel en de importeur, aangeven welke rol zij hierin hebben? Zijn er nog andere instanties dan hiervoor genoemd, die hierin een rol hebben?
De goedkeuringsautoriteit die de overkoepelende typegoedkeuring heeft gegeven (in het geval van de Opel Zafira is dat de RDW) is verantwoordelijk om te constateren of een recall nodig is. Daarna moet RDW besluiten of de door de fabrikant voorgestelde aanpassingen voldoende zijn. Mocht de RDW de voorgestelde aanpassing goedkeuren, dan zal de RDW in goed overleg met KBA als verantwoordelijke autoriteit van de deelgoedkeuring op emissiegebied de overige lidstaten informeren en de terugroepactie coördineren.
Opel is als fabrikant bij een eventuele terugroepactie (eind)verantwoordelijk voor het voorstellen van een aanpassing die het mankement verhelpt en het terughalen en herstellen van de voertuigen. Per lidstaat zal de desbetreffende importeur van Opel de terugroepactie verzorgen.
Op basis van welke harde overtreding is besloten tot een grootschalige terugroepactie van Opel Zafira’s?
Zie antwoord vraag 7.
Kent u de berichten over mogelijke onregelmatigheden bij Fiatmodellen?3
Ja.
Welke typegoedkeuringsinstantie heeft de Europese typegoedkeuring voor genoemde Fiatmodellen afgegeven? Is er enige betrokkenheid van Nederlandse instanties hierbij?
Het Italiaanse Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Dipartimento per i Trasporti Terrestri e per i Sistemi Informativi e Statistici, Direzione Generale della Motorizzazione e della Sicurezza del Trasporto Terrestre, heeft de typegoedkeuring afgegeven. Er is geen betrokkenheid van Nederlandse instanties hierbij geweest.
Is het waar dat de emissiesystemen bij deze modellen na 22 minuten automatisch worden uitgeschakeld, terwijl een laboratoriumtest 20 minuten duurt?
Uit onderzoek van het KBA in opdracht van het Duitse Ministerie van Transport naar de uitstoot van diverse voertuigen zijn verdachte zaken naar voren gekomen bij modellen van Fiat. De resultaten van het onderzoek zijn aangeboden aan de verantwoordelijke Italiaanse typegoedkeuringsautoriteit, die nader onderzoek moet verrichten om te bepalen of er sprake is van (verboden) manipulatie-instrumenten.
Deelt u de mening van de KBA dat dit hier gaat om «ein hinreichender Nachweis einer unzulässigen Abschalteinrichtung»? Wanneer is sprake van een vaststaand gegeven in plaats van een vergaande aanwijzing?
Het onderzoek is uitgevoerd door het KBA. Het is aan de Italiaanse typegoedkeuringsautoriteit om te bepalen of er sprake is van een ontoelaatbare situatie.
Hoe verloopt de samenwerking tussen enerzijds de Duitse en Nederlandse autoriteiten en anderzijds de Italiaanse autoriteiten, aangezien Fiat weigert antwoorden te geven op vragen van niet-Italiaanse autoriteiten? In hoeverre en op welke wijze kan Fiat worden gedwongen mee te werken aan onderzoeken van niet-Italiaanse autoriteiten?
Op dit moment is er nog geen contact met de Italiaanse autoriteiten. Fiat heeft de verplichting mee te werken met autoriteiten die een typegoedkeuring voor Fiat hebben verleend. Indien een ander lidstaat of typegoedkeuringsautoriteit constateert of vragen heeft over een bepaald type gaat dit via de desbetreffende goedkeuringsautoriteit.
Is ook voor deze Fiatmodellen een terugroepactie voorzien? Kunt u de Kamer op de hoogte houden van ontwikkelingen hieromtrent?
Er is op dit moment geen terugroepactie voorzien. Mocht er een terugroepactie komen, dan zullen daarvoor de geëigende procedures worden gevolgd.
Wat is het verschil tussen instellingen van de software zoals Opel en Fiat die lijken te hebben toegepast en zoals Volkswagen die heeft toegepast? Waarom oordelen de bevoegde instanties dat in het ene geval wel sprake is van fraude en in het andere geval (nog) niet?
Bij Volkswagen is door KBA vastgesteld dat er verboden software met cyclusherkenning was geïnstalleerd. Bij Opel en Fiat loopt het onderzoek nog om vast te stellen wat er precies aan de hand is.
Worden er separaat aan de terugroepactie ook juridische stappen voorbereid tegen Opel en Fiat, zoals bij Volkswagen? Zo nee, waarom niet?
Eerst zullen de desbetreffende onderzoeken afgerond moeten worden voordat diverse partijen juridische stappen kunnen overwegen.
De doofpotcultuur bij medische missers |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de stroom aan berichtgeving over het wegduiken bij calamiteiten, en het zo lang mogelijk ontkennen van medische missers?1 2
Zoals ik in mijn brief over het verzwijgen van medische missers (d.d. 6 juni 2016) heb uiteengezet is de afgelopen periode veel gedaan om de openheid in de zorg te verbeteren. Desondanks laten recente berichtgevingen zien dat niet alle mogelijke calamiteiten (tijdig) worden gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Zoals ik in verschillende kamerbrieven en debatten met Uw Kamer heb gedeeld, zijn zorgaanbieders verplicht calamiteiten te melden bij de IGZ. Daarvoor is het belangrijk dat het helder is wat een calamiteit is en wat niet. De IGZ zal in het najaar een circulaire sturen met een toelichting op de meldplicht bij calamiteiten en zal met het zorgveld in gesprek gaan over wat een calamiteit is. Zo nodig zal gezamenlijk gezocht worden naar verbetering van de definitie. Ook zal de IGZ de komende periode bijeenkomsten organiseren waarvoor de betrokken instellingen, cliëntenraden en beroepsbeoefenaren worden uitgenodigd om met elkaar te spreken over openheid, transparantie en meldcultuur. Een open dialoog is belangrijk. Beroepsbeoefenaren, cliëntenraden en ziekenhuizen kunnen met de IGZ in gesprek over alles wat hiermee te maken heeft, zodat vragen ideeën en suggesties kunnen worden uitgewisseld.
In de circulaire zal een goede meldcultuur worden onderstreept, alsook dat bij twijfel gemeld moet worden bij de inspectie. Dit opdat men van ongewenste uitkomsten van zorg moet leren en zodat herhaling in de toekomst wordt voorkomen. De IGZ ziet daar op toe en zal indien calamiteiten niet (tijdig) bij haar worden gemeld en ze hier weet van heeft, handelen overeenkomstig de beleidsregels bestuurlijke boete.
Wat vindt u ervan dat ziekenhuizen wel hun arts, maar niet de patiënt begeleiden bij een medische misser, en deelt u de mening dat juist de patiënt begeleid moet worden?
Zowel de patiënt als de arts behoeven begeleiding. De impact van een medisch incident is enorm op zowel de patiënt en diens naasten als ook op de betrokken arts en eventuele andere zorgverleners. Patiënten en hun naasten hebben op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen (Wkkgz) in de zorg die op 1 januari 2016 in werking trad, er niet alleen recht op om zo spoedig mogelijk te worden geïnformeerd over de aard en toedracht van incidenten met mogelijk merkbare gevolgen, maar ook recht op informatie over de mogelijkheden om de gevolgen van het incident te beperken of weg te nemen. Ook moeten aard en toedracht, en de namen van de bij het incident betrokkenen in het dossier worden aangetekend.
De noodzaak en het belang van openheid en begeleiding, is ook vastgelegd in de Gedragscode Openheid medische incidenten; betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheid (GOMA) en is ondertekend door relevante veldpartijen, patiënten, en verzekeraars. Openheid bevordert dat van incidenten wordt geleerd en het voorkomt klachten en claims en escalatie van de arts-patiëntrelatie.
Voor een klimaat waarbinnen openheid naar de patiënt wordt betracht, is echter ook nodig dat betrokken zorgverleners zelf na een incident begeleiding kunnen krijgen. Het is niet eenvoudig om je open en kwetsbaar op te stellen. Begeleiding door het ziekenhuis kan daarbij helpen. Het is belangrijk dat het ziekenhuis/de instelling een veilige cultuur en omgeving wordt waarbinnen artsen ook gestimuleerd worden open te zijn over fouten en calamiteiten.
Deelt u voorts de mening dat het zwijgen over medische missers veel leed veroorzaakt bij patiënten, en de kans op herhaling juist vergroot?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2. Ik ben van mening dat het zwijgen over ongewenste uitkomsten van zorg veel leed veroorzaakt. Ook is het een gemiste kans voor het verbeteren en veiliger maken van de zorg als een ongewenste uikomst van zorg niet wordt herkend en erkend, omdat er dan ook niet van geleerd kan worden.
De Wkkgz stimuleert zorgaanbieders tot meer openheid over en leren van incidenten en klachten. De Wkkgz verplicht hen bijvoorbeeld tot een systeem van veilig incident melden, met als doel om daarvan te leren en de kwaliteit van zorg te verbeteren. Incidenten die merkbare gevolgen voor de patiënt hebben of nog kunnen krijgen moeten aan de cliënt worden medegedeeld. Ernstige incidenten die leiden tot ernstige schade of de dood van de patiënt moeten als calamiteit aan de IGZ worden gemeld. De Wkkgz verplicht zorgaanbieders bovendien tot een laagdrempelige klachtenregeling, met als doel om snel in onderling overleg tussen zorgverlener en patiënt te komen tot een oplossing.
Zijn er de afgelopen jaren boetes uitgedeeld aan ziekenhuizen die medische missers hebben verzwegen, of deze te laat hebben gemeld bij de Inspectie? Zo ja, kan daarvan een overzicht aan de Kamer worden gezonden?
Het niet naleven van de plicht een calamiteit aan de inspectie te melden wordt gehandhaafd conform de Beleidsregels Bestuurlijke Boete Minister VWS 2016. Hierin is opgenomen dat bij het te laat melden van een calamiteit de instelling de eerste keer een waarschuwing krijgt en bij het niet melden zal de IGZ vanaf 1 januari 2016 (inwerkingtreding Wkkgz) direct overgaan tot het beboeten van de zorgaanbieder. De IGZ zal het effect van de inwerkingtreding van de aanscherping in Wkkgz evalueren, mede gelet op de meldingsbereidheid en gewenste openheid van zorgaanbieders.
Opgelegde maatregelen voor het niet-onverwijld (te laat of niet gemeld) melden door ziekenhuizen:
2013, 6 waarschuwingen
2014, 19 waarschuwingen
2015, 9 waarschuwingen, 1 boetebeschikking
Bent u bereid een «nazorgplan bij medische fouten» op te stellen voor patiënten, en dit verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op vragen 2 en 3. Een dergelijk nazorgplan bij medische fouten past dus goed binnen de doelen van de Wkkgz. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders om hieraan praktisch invulling te geven. Ik zie het initiatief «www.openindezorg.nl» als een goed voorbeeld hiervoor.
De langdurige en omvangrijke landelijke storing in de systemen van de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht over de langdurige, omvangrijke landelijke storing in de systemen van de rechtspraak?1
Ja.
Hoe lang heeft deze storing uiteindelijk geduurd?
Vanaf 23 mei 2016 07:35 uur heeft een groot deel van de rechtspraakmedewerkers problemen ondervonden met het gebruik van hun IT middelen. Naar inschatting heeft 20% van de medewerkers vanaf 8:00 uur wel beschikking gehad over een deel van de, weliswaar traag werkende, IT-middelen. Rond 11:30 uur was een deel van de IT basisvoorzieningen (kantoorautomatisering, email, agenda en bestanden) en de primaire processystemen GPS en NIAS traag werkend, maar wel voor alle medewerkers beschikbaar. De IT-dienstverlening is op 24 mei 2016 om 00:45 uur volledig hersteld.
Welke gevolgen heeft dit gehad voor (betrokkenen bij) rechtszaken, rechters, medewerkers en ketenpartners?
De storing raakte belangrijke rechtspraaksystemen die gebruikt worden voor de verwerking van gegevens. Het ging dan om zogenaamde «primaire processystemen» zoals Mijn Strafdossier en Divos (strafrecht), en de portalen die ook worden gebruikt door ketenpartners om dossiers bij te werken. Deze waren niet of slechts beperkt beschikbaar. Daarnaast werden ook de meer ondersteunende kantoorautomatiseringsapplicaties getroffen, zoals email, agenda en VOIP-telefonie.
Als gevolg van de storing zijn drie zittingen niet doorgegaan. Dankzij de aanwezigheid van dossiers buiten de niet-beschikbare IT-systemen konden de meeste zittingen gewoon doorgaan.
Verder zijn 113 zaken aangehouden waarvan er 77 in de locatie Leiden van de Rechtbank Den Haag (dit betrof 1 zitting met 77 politierechterzaken) en 20 in de locatie Lelystad van de Rechtbank Midden-Nederland (hier ging het om overtredingen (lichte strafzaken)).
Een kantonrechter heeft negen personen, die verzet hadden aangetekend tegen een boete, geen sanctie opgelegd. Dit betrof een zogenaamde scheepvaartstrafzitting die volledig digitaal door het parket was aangeleverd. Het betroffen overigens allemaal relatief oude en eenvoudige verzetzaken (te hard varen, verkeerd aanmeren e.d.), waarbij de geëiste boete laag was.
Daarnaast was sprake van productieverlies en ongemak bij alle betrokken partijen. Naar schatting zijn ongeveer 10.000 arbeidsuren verloren gegaan doordat medewerkers niet met IT-voorzieningen konden werken. Tevens zijn ongeveer 20.000 arbeidsuren als gevolg van zware hinder bij werkzaamheden verloren gegaan.
Die voorbereidingen bestaan uit de indiening en verwerking van bezwaren en verzoeken en diverse overige administratieve handelingen. Ook waren bepaalde diensten niet beschikbaar, zoals zittingslijsten en-roosters, digitale naslagwerken en de tolkenadministratie.
Welke kosten zijn hiermee gemoeid?
De kosten zijn niet exact te berekenen. Voor de eigen kosten komt de rechtspraak op een schatting van € 1,8 miljoen. Dat betreft voor het overgrote deel de kosten voor het personeel omdat ze niet of slechts met hinder konden werken.
Klopt het dat de storing werd veroorzaak door een storing in de centrale netwerkcomponenten? Wat betekent dat voor de werking van het systeem en wat zijn de consequenties daarvan?
Ja. De storing werd veroorzaakt door het gedeeltelijk niet goed functioneren (instabiliteit) van één van de centrale netwerkcomponenten. Deze netwerkcomponenten zijn de centrale knooppunten in het rechtspraaknetwerk: al het IT-verkeer van de gerechten gaat hierlangs. De storing had opgevangen moeten worden, maar het reservesysteem werd niet automatisch geactiveerd omdat geen sprake was van volledige uitval. Om dit te forceren is om 9.15 uur de centrale netwerkcomponent handmatig uitgezet. Dit bracht nog niet het gewenste resultaat, omdat de systemen toen te maken kregen met een verstoring in de interne datacommunicatie van het rechtspraak-rekencentrum. Daardoor ondervonden gebruikers nog steeds de ongemakken, ook wat betreft de applicaties voor digitaal procederen. Bovendien bleken diverse oudere primaire processystemen niet goed te functioneren met het reservesysteem. Het oplossen van deze beide vervolgproblemen vereiste een behoedzaam (en dus tijdrovend) herstelscenario, zoals herinstallatie van de benodigde software en het weer (grotendeels handmatig) aankoppelen van de applicaties. Op dinsdag 24 mei, om 00:45 uur, functioneerden alle systemen weer.
Zoals hiervoor in antwoord op vraag 3 vermeld veroorzaakte de verstoring veel ongemak doordat er op maandag in beperkte mate van de IT middelen gebruik kon worden gemaakt. Er zijn zaken aangehouden en enkele zittingen konden niet doorgaan.
Waardoor kan een dergelijke omvangrijke storing zijn veroorzaakt? Wordt dit onderzocht om in ieder geval lering uit te trekken? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Direct na constatering van de storing is een onderzoek gestart, waarbij ook leveranciers zijn betrokken. Dit onderzoek gaat in op de vraag waarom de voorziening niet adequaat heeft gefunctioneerd en welke technische en procesmatige verbeteringen nodig zijn om het risico op een storing en de impact ervan te minimaliseren. Ik ben op de oorzaak van de storing in antwoord op vraag 5 ingegaan en met deze beantwoording informeer ik uw Kamer over de oorzaak van en het onderzoek naar de storing.
Welke maatregelen worden genomen om een dergelijke omvangrijke storing in de toekomst voorkomen? Deelt u de mening dat het belang hiervan groot is, nu de afhankelijkheid van de systemen van de rechtspraak sterk aan het toenemen is?
Voor de rechtspraak was de storing van 23 mei jl. een zeer onaangename verrassing. Een betrouwbare digitale infrastructuur is voor de rechtspraak onmisbaar. Dat geldt zeker nu partijen meer en meer van deze infrastructuur gebruik gaan maken. De rechtspraak is zich hier van bewust en doet dan ook grondig onderzoek naar de mogelijkheden om de betrouwbaarheid van de digitale infrastructuur verder te vergroten. Ik onderschrijf het belang van het minimaliseren van het risico op een storing.
Om het risico op een storing en de impact ervan te minimaliseren is allereerst begonnen met het aanbrengen van diverse technische optimalisaties om verstoringen beter op te kunnen vangen en om het netwerkverkeer te optimaliseren. Daarnaast worden waar nodig de crisisprotocollen en continuïteitsplannen op grond van de op 23 mei opgedane ervaringen verder verbeterd, bijvoorbeeld waar het gaat over de inzet van een piketregeling om IT-verstoringen op te kunnen vangen. Tenslotte zullen contracten met externe dienstverleners waar nodig worden herzien, bijvoorbeeld wat betreft de tijdige levering van vervangende apparatuur.
De kans op een storing moet tot het minimum worden beperkt, maar tegelijkertijd moet onder ogen worden gezien dat een 100% garantie nooit kan worden gegeven. Lokale noodplannen en continuïteitsplannen voor de gerechten zullen daarom onontbeerlijk blijven. Deze plannen zullen dan ook waar nodig verder worden aangescherpt.
Deelt u de mening dat juist nu, tijdens de ontwikkeling en implementatie van het digitaliseringsprogramma Kwaliteit en Innovatie (KEI), het van zeer groot belang is voor het vertrouwen in de (systemen van de) rechtspraak dat een storing niet als gevolg kan en mag hebben dat zo goed als «alles plat» ligt?
Ja; daartoe neemt de rechtspraak maatregelen om een dergelijke omvangrijke storing in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen (zie het antwoord op vraag2.
In het kader van het programma KEI is verder in het ontwerpbesluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht voorzien in een verlenging van termijnen als een storing zich voordoet op de laatste dag van een termijn. In de procesreglementen wordt bovendien voorzien in een alternatieve aanlevering van stukken bij een storing als er sprake is van een spoedzaak. In zulke gevallen worden er altijd maatwerkoplossingen gerealiseerd. Er zal worden voorzien in een niet-digitale noodvoorziening, waarmee in het geval van een grote ICT-verstoring bijvoorbeeld via de telefoon een alternatief (niet-digitaal) communicatiekanaal kan plaatsvinden met keten- en procespartijen. Daarbij kan gedacht worden aan een piketvoorziening, waarbij de piketmedewerker instructies kan geven op welke wijze stukken die voor een rechterlijke beslissing onverwijld ter kennis van de rechter gesteld moeten worden, de rechter kunnen bereiken. Ook worden momenteel andere opties onderzocht.
Tenslotte zijn er in de zittingzalen noodvoorzieningen waarmee er minimaal één dag doorgewerkt kan worden als de digitale voorzieningen niet beschikbaar zijn, zodat parallel hieraan de uitwijkvoorzieningen geactiveerd kunnen worden. Deze uitwijkvoorziening wordt bijvoorbeeld gerealiseerd door dagelijks downloads te maken van de dossiers voor alle digitale zittingen voor de eerstvolgende drie dagen op een beveiligde gegevensdrager die zich fysiek bevindt op, of binnen een reisafstand van maximaal twintig minuten van, de locatie van de zitting.
Wat zijn de redenen dat de storing niet is opgevangen door het reservesysteem? Hoe wordt voorkomen dat het reservesysteem bij een storing niet functioneert? Betekent dit bovendien dat er bij een storing in zowel het hoofdsysteem als reservesysteem geen andere back-upoptie meer is?
Ik verwijs naar de hiervoor gegeven antwoorden op de vragen 5 en 7. Als zowel het hoofdsysteem als het reservesysteem niet (goed) functioneren, zullen de lokale continuïteitsplannen van de gerechten worden geactiveerd om reeds ingeplande zittingen en andere activiteiten zo goed mogelijk af te handelen. Als ondanks alle genomen maatregelen IT-systemen niet beschikbaar kunnen zijn, dan voorzien de continuïteitsplannen erin om over te schakelen op alternatieve bedrijfsscenario’s voor de meest urgente en kritische zaken zonder gebruik te maken van IT.
Het bericht 'Luxemburg volhardt met geheime rulings' |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Luxemburg volhardt met geheime rulings»?1
Ja.
Kunt u de uitspraken bevestigen dat Luxemburg overgegaan is op het aangaan van mondelinge afspraken, nu binnen de EU meer transparantie wordt betracht aangaande rulings? Gebeurt dit in meer landen dan alleen Luxemburg?
Ik heb de Minister van Financiën van Luxemburg zelf gevraagd of het bericht klopt. Deze heeft stellig ontkend dat Luxemburg mondelinge afspraken aangaat. Mij zijn, buiten dit krantenbericht, geen signalen over mondelinge rulings bekend.
Deelt u de mening dat Luxemburg de Europese regels met betrekking tot de transparantie over rulings met deze werkwijze ondermijnt en dat dit zeer ongewenst is?
In het algemeen acht ik mondelinge afspraken zeer ongewenst in relatie tot de recent aangenomen Richtlijn 2015/2376/EU2 die voorschriften geeft voor automatische uitwisseling van informatie over grensoverschrijdende rulings en verrekenprijsafspraken.
Bent u bereid Luxemburg, en eventueel andere lidstaten, aan te spreken op dit gedrag? Wat gaat u doen om deze onwenselijke praktijken te voorkomen? In hoeverre kan Luxemburg gesanctioneerd worden voor dit gedrag?
Indien lidstaten zich niet houden aan de afspraken in de Richtlijn 2015/2376/EU, ben ik van mening dat deze lidstaten hierop moeten worden aangesproken door de andere lidstaten. Ook zal er een belangrijke rol zijn weggelegd voor de Europese Commissie om deze lidstaten aan te spreken op het niet nakomen van de verplichtingen in de bovengenoemde richtlijn.
Worden in Nederland mondelinge afspraken met bedrijven gemaakt? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Op grond van de APA-/ATR-besluiten3 maar ook het Besluit Fiscaal Bestuursrecht4 wordt een ruling vastgelegd in een schriftelijke vaststellingsovereenkomst. In Nederland worden dus dergelijke afspraken nooit mondeling overeengekomen.
Het bericht ‘Gelijke rechten voor Poolse truckers’ |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Gelijke rechten voor Poolse truckers»?1
Ik heb kennis genomen van de uitspraak van de rechter. Op de inhoud van de zaak die de FNV heeft aangespannen op basis van onderzoek van de Inspectie SZW ter ondersteuning van cao-naleving, ga ik verder niet in. Wel kan ik zeggen dat ik in het algemeen erg hecht aan fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden voor alle werknemers, juist ook in de transportsector.
Gaan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en de Belastingdienst door deze uitspraak premies en belastingen innen? Zo ja, is dit altijd het geval? Zo nee, waarom niet?
Als buitenlandse werknemers, zoals deze Poolse truckers, in Nederland loon- of inkomstenbelasting over hun loon verschuldigd zijn, dan leidt de verplichting tot het betalen van een hoger loon (cao-loon) tot een hogere verschuldigdheid van die belasting. Ditzelfde geldt in principe ook voor de verschuldigdheid van premies als de betrokken werknemers verplicht verzekerd zijn onder het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid. De heffing door de Belastingdienst geschiedt via een aangifte inkomstenbelasting of via de loonheffingen.
Is er een standaard procedure bij het UWV om bij gerechtelijke uitspraken over loonvordering premies te verhalen?
De verantwoordelijkheid voor (na)heffing en inning van premies is neergelegd bij de Belastingsdienst, en is daarom geen taak van het UWV. Het UWV heeft dan ook geen standaard procedure om bij gerechtelijke uitspraken over loonvordering premies te verhalen. De Belastingdienst heeft ook geen standaard procedure om gerechtelijke uitspraken over loonvordering premies te verhalen en dat is ook niet nodig. Als de werkgever het te weinig betaalde loon alsnog betaalt, moet deze werkgever op dat moment loonheffingen inhouden en afdragen. Dat gebeurt dus op dezelfde manier als zou zijn gebeurd als de werkgever van meet af aan het juiste loon had betaald.
Het bericht ‘Platteland eist groter aandeel rijksuitkering’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Platteland eist groter aandeel rijksuitkering»?1
Ja.
Is het waar dat Onderzoeksbureau AEF verdiepend onderzoek heeft gedaan met het oog op de verdeling van het subcluster Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Stedelijke vernieuwing (VHROSV) in het gemeentefonds en dat AEF op grond daarvan een herverdeling aanbeveelt van € 88 mln. ten gunste van kleinere gemeenten?
AEF heeft afgelopen jaar in opdracht van de fondsbeheerders onderzoek gedaan naar het sub-cluster VHROSV in het gemeentefonds. Het onderzoek moest antwoord geven op de verdiepende vragen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) naar aanleiding van de adviesaanvraag bij het eerdere onderzoek naar het subcluster VHROSV in 2015. Het onderzoek van AEF bevestigt de patronen in de gemeentelijke nettolasten van het voorgaande onderzoek uit 2015. Het onderzoeksbureau adviseert daarom de in het voorgaande onderzoek opgestelde nieuwe verdeelformule volledig in te voeren. Op basis van het onderzoek uit 2015 hebben de fondsbeheerders besloten om met ingang van 2016 reeds 1/3 deel van de nieuwe formule door te voeren. Het volledig invoeren van de nieuwe formule, zoals nu door het onderzoeksbureau geadviseerd, zou een herverdeling van de grotere naar de kleinere (dunbevolkte) gemeenten tot gevolg hebben. Het bedrag van € 88 miljoen heeft betrekking op meer dan alleen het subcluster VHROSV. Het genoemde bedrag betreft de dan optredende herverdeling van grotere naar kleinere (plattelands) gemeenten zoals vorig jaar opgenomen in de adviesaanvraag aan VNG en Rfv voor de gehele tweede fase van het groot onderhoud gemeentefonds. Hierbij waren naast het volledig invoeren van de nieuwe verdeling voor VHROSV ook drie andere clusters betrokken.
Is het waar dat Onderzoeksbureau AEF het bedoelde onderzoek heeft uitgevoerd onder begeleiding van een commissie met ambtelijke vertegenwoordiging vanuit de VNG, Rfv, enkele gemeenten, vakdepartementen en de fondsbeheerders, zodat de uitkomsten van het onderzoek breed gedragen zijn?
Het onderzoek is uitgevoerd onder begeleiding van een commissie waarin de genoemde partijen zijn vertegenwoordigd. De onderzoeksresultaten hadden op dat moment draagvlak onder genoemde partijen maar hebben desalniettemin aanleiding gegeven tot veel reacties van gemeenten en debat binnen de VNG hoe met de resultaten om te gaan. Dit is niet verwonderlijk aangezien het rapport ook laat zien, net als eerdere rapporten, dat het gaat om een ingewikkeld te verdelen sub-cluster en lastig te duiden gegevens van gemeenten vanwege ingrijpende veranderingen waarmee gemeenten te maken hebben.
Welke waarde hecht u aan de duidelijke roep vanuit gemeenten om meer stabiliteit en voorspelbaarheid in gemeentelijke budgetten, zoals de 234 wethouders Financiën kenbaar hebben gemaakt via de «brandbrief» van november vorig jaar? Deelt u de mening dat het uitvoeren van aanbevelingen op grond van verdiepend onderzoek bijdraagt aan stabiliteit en voorspelbaarheid? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht veel waarde aan de stabiliteit waartoe de «brandbrief» oproept. Ik heb in de adviesaanvraag aan VNG en Rfv voor het onderzoek naar het subcluster VHROSV dan ook gevraagd deze brief te betrekken. Het volgen van het advies van AEF zou voor gemeenten tot herverdeeleffecten leiden. Voor de voorspelbaarheid en stabiliteit is het nu vooral belangrijk tot afronding te komen van dit traject. Dat geldt zowel voor gemeenten die voordeel hebben bij verdere doorvoering van de nieuwe verdeelformule als voor gemeenten die daarvan nadeel ondervinden.
Bent u bereid om, conform het advies van AEF, de in het onderzoek uit 2015 voorgestelde verdeling volledig in te voeren? Zo nee, waarom niet?
In de adviesaanvraag aan de VNG en Raad voor de financiële verhoudingen van 10 maart 2016 heb ik gewezen op een aantal onzekerheden en ontwikkelingen die aanleiding zouden kunnen zijn om het advies van AEF niet volledig over te nemen. Bij de besluitvorming over hoe de fondsbeheerders met de resultaten van het onderzoek omgaan worden de ontvangen adviezen van de Rfv en VNG betrokken. Het is gezien de korte termijn na ontvangst van de adviezen nog niet mogelijk gebleken in de meicirculaire 2016 uitsluitsel te geven.
De uitspraken van de Koning over de EU |
|
Geert Wilders (PVV), Martin Bosma (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de toespraak van de Koning van heden in het Europees parlement waaruit blijkt dat hij tegen een Brexit is door te stellen dat «het Europese boeket niet compleet is zonder de English rose»? Is het waar dat de Koning zich daarmee keert tegen een mogelijk vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de EU?
Voornoemde toespraak van de Koning is uitgesproken onder de ministeriële verantwoordelijkheid.
Het standpunt van het kabinet is dat het beter is voor Nederland, voor het Verenigd Koninkrijk en voor de EU dat het Verenigd Koninkrijk bij de EU blijft.
Zo ja, vindt u het dan gepast het Nederlands staatshoofd in te zetten in uw eurofiele campagne voor het behoud van het megalomane totalitaire project zonder draagvlak genaamd de EU, dat onze nationale soevereiniteit heeft gekaapt en de Britse kiezer op die manier probeert te beïnvloeden?
Zie antwoord vraag 1.
Realiseert de Koning zich dat een vertrek uit de EU juist ervoor zorgt dat we onze eigen identiteit (inclusief Koningshuis) juist eerder behouden? Realiseert hij zich ook dat een vertrek uit de EU juist betekent dat we onze soevereiniteit terugwinnen en weer baas worden over ons eigen land, geld en grenzen? Zo neen, wilt u hem dat dan vertellen of aangeven dat de eerste ondertekenaar van deze vragen dat zelf volgend jaar na de verkiezingen zal komen doen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen nog deze week beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Turkije niet meewerkt in de zaak Demmink en het onderzoek daarmee is afgerond |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Turkije werkt niet mee in zaak-Demmink, onderzoek afgerond»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de opvatting dat het volstrekt onacceptabel is dat Turkije ondanks herhaaldelijke rechtshulpverzoeken van Nederland niet meewerkt aan het horen van getuigen in de zaak-Demmink?
Zoals ik uw Kamer op 4 augustus 2015 heb medegedeeld2 hebben de Turkse autoriteiten mij laten weten dat in Turkije een onherroepelijke sepotbeslissing is genomen ten aanzien van het feitencomplex waarop het Nederlandse onderzoek naar de vermeende gedragingen van de heer Demmink in Turkije ziet. Medewerking aan Nederlandse rechtshulpverzoeken is volgens de Turkse autoriteiten niet mogelijk omdat dat in strijd zou zijn met het «ne bis in idem» beginsel dat – kort gezegd – inhoudt dat een verdachte niet tweemaal in verband met hetzelfde feit mag worden vervolgd. De Turkse autoriteiten beroepen zich hiermee op een weigeringsgrond die voortvloeit uit het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Straatsburg, 1959).
Welke consequenties heeft dit voor de justitiële samenwerking tussen Nederland en Turkije?
Geen. Dat de Turkse autoriteiten zich beroepen op een weigeringsgrond uit het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken is niet ongebruikelijk in het internationaal rechtshulpverkeer. Dat komt over en weer voor, zonder dat daaraan consequenties worden verbonden.
Kunt u gedetailleerd uiteenzetten welke stappen u zelf heeft gezet om Turkije te bewegen mee te werken aan het strafrechtelijk onderzoek?
De rechter-commissaris en de officieren van Justitie zijn drie keer in de gelegenheid gesteld om de zaak in persoon toe te lichten in Turkije en om nadere informatie aan te leveren. Ook heb ik telefonisch (d.d. 30 juli 2015) en tijdens een werkbezoek in Ankara (d.d. 18 november 2015) het belang van de zaak bij mijn Turkse ambtgenoot onder de aandacht gebracht. Hierop zegde mijn Turkse ambtgenoot toe de zaak opnieuw te laten beoordelen. Dit heeft uiteindelijk niet tot een andere uitkomst geleid.
Bent u bereid al uw invloed aan te wenden om ervoor te zorgen dat Turkije alsnog aan de Nederlandse verzoeken gaat voldoen? Zo nee, waarom niet?
Evenals de rechter-commissaris en het Openbaar Ministerie (OM) heb ik mij reeds maximaal ingespannen om uitvoering te verkrijgen van de ingediende rechtshulpverzoeken. Nu de Turkse autoriteiten, na een tweede beoordeling op mijn verzoek, wederom tot de conclusie zijn gekomen dat er juridische beletselen zijn die aan medewerking door Turkije in de weg staan, kan ik niet anders dan het besluit van de Turkse autoriteiten respecteren.
Kunt u deze vragen, gezien het feit dat het Openbaar Ministerie volgende maand een beslissing neemt over strafvervolging, voor vrijdag 3 juni 2016 beantwoorden?
Ik doe u hierbij mijn antwoorden tijdig toekomen, nog voordat het OM een beslissing over de strafvervolging zal nemen.
De omstreden komst van een gigastal voor 5.100 geiten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Raad Maasdriel beslist niet over geiten»1 en de column «Pas op voor CDA-geiten»2, waaruit blijkt dat het college van burgemeester en wethouders weigert de gemeenteraad te betrekken bij het besluit over de komst van een megastal voor 5.100 geiten?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de desbetreffende geitenhouder een broer is van de CDA-voorzitter, de partij die ook vertegenwoordigd is in de coalitie? Hoe verhoudt zich dit tot de bestuurlijke integriteit?
De gemeente zal een inhoudelijk oordeel vellen over deze aanvraag, waarbij familierelaties geen rol spelen. De inhoudelijke afweging over het verlenen van de vergunning is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. De provincie houdt toezicht op het gemeentelijk ruimtelijk beleid. De burgemeester heeft de taak om de bestuurlijke integriteit van een gemeente te bewaken.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van GGD-directeur en medisch adviseur van stichting Q-uestion «Als je je gezond verstand gebruikt, dan moet je geen toestemming geven voor de bouw van een stal voor 5.100 geiten»?3 Bent u het eens met de GGD-directeur dat 5.100 geiten op één bedrijf teveel is vanwege de risico’s voor Q-koorts? Zo ja, bent u bereid hier consequenties aan te verbinden, en welke zijn dat dan? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u de stelling van de GGD-directeur dat in grote geitenstallen er een kans is op mutatie van het virus, waardoor het Q-koortsvaccin zijn werking tegen het virus zal verliezen?
Betrokkene (voormalig directeur van GGD Hart voor Brabant) heeft zijn uitspraak gedaan als adviseur van de stichting Q-uestion.
De gemeente is verantwoordelijk voor de bestemmingsplanwijziging en de verlening van de omgevingsvergunning. De GGD Gelderland-Zuid heeft een positief advies gegeven aan de gemeente voorafgaand aan de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan voor deze locatie.
Op dit moment zijn er geen Q-koorts besmette bedrijven met melkgeiten in Nederland. Ten aanzien van mutatie van het virus kan ik aangeven dat Q-koorts wordt veroorzaakt door een bacterie. Bacteriën kunnen ook genetisch veranderen, maar aanzienlijk minder snel dan virussen. Er zijn enkele varianten van de
Q-koorts bacterie bekend. Het veterinaire Q-koorts vaccin geeft immuniteit tegen deze Q-koortsbacterievarianten.
Bent u bereid op basis van het voorzorgsbeginsel de inwoners van Maasdriel te informeren over de volksgezondheidsrisico’s die gepaard gaan met de mogelijke komst van deze megastal? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Maasdriel is verantwoordelijk voor de wijziging van het bestemmingsplan waarin mede de gezondheidsrisico’s worden afgewogen, en zal ook de communicatie over de bestemmingsplanwijziging naar de inwoners verzorgen.
Voor het moratorium verwijs ik naar antwoord 3 en voorts naar mijn antwoorden op vragen van het lid Van Dekken over Q-koorts en een geitenstel in Rossum die ik u op 7 juni jongstleden heb toegezonden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2777).
Bent u bereid per direct een moratorium te stellen op de bouw van megastallen voor geiten totdat de Wet dieraantallen in werking treedt, of totdat de inhoud van deze wet is overgenomen in de Omgevingswet? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Matchfixing en georganiseerde criminaliteit |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Georganiseerde misdaad steeds vaker in matchfixing»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van Europol dat «de georganiseerde misdaad steeds vaker betrokken (is) bij het manipuleren van voetbalwedstrijden»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Uit informatie van politie en het Openbaar Ministerie (OM) blijkt dat fraude in de sport om internationale, grensoverschrijdende en georganiseerde criminaliteit kan gaan. Internationale samenwerking is daarom essentieel om fraude in de sport aan te pakken. In het nieuwe Nationaal Dreigingsbeeld Georganiseerde criminaliteit (dat medio 2017 zal verschijnen) zal matchfixing als apart deelonderwerp worden belicht. Dan zal naar verwachting meer duidelijkheid ontstaan over dit fenomeen in Nederland en de mate waarin er verbindingen zijn te leggen met georganiseerde criminaliteit.
Beschikt u ook over informatie waaruit blijkt dat «criminele syndicaten vaker inkomsten uit drugshandel of prostitutie in(zetten) op de internationale gokmarkt»? Zo ja, waaruit bestaat die informatie? Zo nee, blijkt uit Nederlands onderzoek dat er geen sprake is van deze praktijken in Nederland of is er geen onderzoek gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat «matchfixing meer prioriteit (moet) krijgen bij justitie en politie» en dat «de informatie-uitwisseling tussen landen beter» kan?
Matchfixing heeft prioriteit van politie en OM. Ik verwijs u naar het verslag van de rondetafelbijeenkomst van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 15 februari 2016. In aanvulling daarop kan ik u nog melden dat op Europees niveau een aantal activiteiten plaatsvindt. Zo neemt Nederland deel aan de EU-expertgroep matchfixing. In deze expertgroep wordt beleidsinformatie gedeeld en worden goede voorbeelden van de aanpak van matchfixing en ervaringen uitgewisseld. Daarnaast vinden bilaterale contacten plaats tussen de verschillende stakeholders op het terrein van sport, kansspelen en opsporing en vervolging.
Verder is de Europese Unie voornemens om samen met de lidstaten toe te treden tot het Verdrag van de Raad van Europa inzake matchfixing. De onderhandelingen hierover in EU-kader zijn nog niet afgerond.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde specialist van Europol en hoofdcommissaris van een in matchfixing gespecialiseerde Duitse politie-eenheid «dat er jaarlijks honderden wedstrijden worden gefixt door criminele organisaties» en dat matchfixing als georganiseerde misdaad moet worden gezien en niet (alleen) als een integriteitskwestie? Zo nee, waarom niet?
Een belangrijke conclusie uit het onderzoek van de Universiteit van Tilburg, de Vrije Universiteit en Ernst & Young naar de aard en omvang van matchfixing in Nederland2 (2013) was dat matchfixing in Nederland voorkomt, maar dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat wedstrijden op grote schaal worden gemanipuleerd of hele competities gecorrumpeerd zijn.
Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening van de genoemde Duitse hoofdcommissaris dat er veel is misgegaan in de zaak rond Rode Paul op het gebied van informatie-uitwisseling met het Nederlandse Openbaar (hierna: OM)? Zo ja, waarom is dat misgegaan en wat is er misgegaan? Wat gaat u doen om herhaling te voorkomen? Deelt u mening van het Nederlandse OM dat dit niet meer kan gebeuren? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?.
Het OM heeft over deze zaak altijd contact onderhouden met de Duitse collega’s en heeft dit contact met de Duitse collega’s altijd serieus genomen. Vanaf 2013 is het Functioneel Parket het OM-onderdeel dat zich bezighoudt met het bestrijden van fraude in de sport, dat contact onderhoudt met de Duitse collega’s over de zaak en dat alle signalen die aan Nederland zijn verstrekt heeft beoordeeld. Het meermalen opvragen in het verleden door verschillende opsporings- dan wel vervolgingsdiensten van dezelfde dossierstukken bij de Duitse collega’s is inderdaad niet efficiënt geweest.
Waarom is er niets gedaan met het feit dat liefst driemaal informatie is verstrekt aan Nederland en dat de verschillende parketten er niets mee deden, dit ook in relatie tot de Bochum-tape?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening van het OM dat matchfixing in internationaal verband veel breder aangepakt zou moeten worden? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 4.
Waarom noemt het OM matchfixing symptoombestrijding terwijl de bestrijding van matchfixing vanaf 2013 prioriteit zou zijn?
Het OM neemt het bestrijden van matchfixing serieus en geeft hier prioriteit aan. Het enkel uitoefenen van repressie door middel van het strafrecht of tuchtrecht is niet voldoende om de problematiek aan te pakken; er dient ook op preventie te worden ingezet. Dat is ook de reden dat de bestrijding van matchfixing en aanverwante risico’s in breder verband geschiedt.
Het bericht dat Rijkswaterstaat opnieuw de stickers op de A12 gaat vervangen |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met onderstaand bericht?1
Ja.
Klopt het bericht dat Rijkswaterstaat wederom 120.000 euro gaat uitgeven aan het vervangen van nutteloze stickers?
Nee.
Deelt de u de mening dat het vervangen van de stickers verspilling van gemeenschapsgeld is? Zo nee, waarom niet?
Onder een vorig kabinet is besloten om het routeontwerp van de A12 eenduidiger te maken door het aanbrengen van de stickers. De meerwaarde hiervan afgezet tegen de kosten is onvoldoende gebleken. Daarom zal bij de vernieuwing van de nog lopende onderhoudscontracten niet meer worden opgenomen dat de stickers moeten worden aangebracht.
Ook de nu lopende contracten zal ik herzien, tenzij een contractwijziging meer gaat kosten.
Het bericht dat het aantal hulpvragen wegens huiselijk geweld fors stijgt |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aantal hulpvragen wegens huiselijk geweld stijgt fors»?1
Ja.
Wat is uw mening over de door Stichting Korrelatie geconstateerde stijging in de eerste vier maanden van dit jaar, en de stijging met 41% ten opzichte van 2015 van het aantal mensen dat hulp zoekt vanwege vragen over huiselijk geweld?
Het is goed dat meer mensen hulp zoeken naar aanleiding van huiselijk geweld en kindermishandeling. In de regel zijn slachtoffers, plegers en omstanders terughoudend om kindermishandeling bespreekbaar te maken, uit schaamte, uit schuldgevoel of uit angst voor de gevolgen. De stijging van het aantal hulpvragen beschouw ik primair als een teken dat deze terughoudendheid blijkbaar vermindert. En dat is belangrijk, omdat we daarmee huiselijk geweld kunnen aanpakken.
Deelt u de mening van Stichting Korrelatie dat deze stijging te verklaren valt door grotere aandacht in de media en de campagnes van de overheid? Zo ja, is deze stijging ook terug te zien in het aantal contacten met Veilig Thuis? Zo nee, waarom niet?
Het doel van de landelijke publiekscampagne: een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor, is om slachtoffers, plegers en omstanders op te roepen om hulp en advies te vragen bij (vermoedens van) huiselijk geweld én kindermishandeling. Ik heb geen onderzoek gedaan naar de aanleiding voor betrokkenen om hulp te zoeken. De publiekscampagne zal hier naar verwachting wel aan bijgedragen hebben. Daarnaast is in de media regelmatig aandacht voor huiselijk geweld en kindermishandeling. Ik vermoed dat ook die aandacht bijdraagt aan het overwinnen van terughoudendheid van burgers, slachtoffers en plegers om hulp te zoeken.
Bijna alle Veilig Thuis-organisaties (VT-organisaties) hebben aan de VNG gemeld dat zij vanaf de start van Veilig Thuis per 1 januari 2015 een stijging van het aantal adviesaanvragen en meldingen zien. Gemiddeld over alle Veilig Thuis organisaties is die stijging ca 20% ten opzichte van 2014.
Wat is uw mening over het feit dat de hulpverleners van Stichting Korrelatie vaak horen dat mensen niet weten waar ze huiselijk geweld kunnen melden? Heeft u cijfers over de bekendheid bij mensen over de organisaties waar ze terecht kunnen voor het melden van huiselijk geweld? Zo ja, kunt u die cijfers geven over de afgelopen vijf jaar? Zo nee, waarom niet?
Een belangrijk doel van de samenvoeging van het voormalig Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) is dat voor omstanders, plegers, slachtoffers en professionals er één duidelijk en bekend punt is voor advies over en melden van geweld in huiselijke kring binnen de regio. Misschien weet nog niet iedereen dat zij terecht kunnen bij Veilig Thuis, maar het is positief dat ze wel hulp zoeken en vinden. Korrelatie wijst de bellers door naar Veilig Thuis in hun regio. Daarnaast concludeer ik dat de bekendheid van Veilig Thuis in de regio groeit omdat ook de VT-organisaties een toename zien van het aantal adviesgesprekken en meldingen (zie ook het antwoord onder vraag 3).
Ik heb geen cijfers over de bekendheid bij mensen over de organisaties waar ze terecht kunnen voor het melden van huiselijk geweld. Het belangrijkste vind ik dat mensen, bij wie ze ook aankloppen, of het nu de politie, de huisarts, Korrelatie of andere organisaties zijn, goed worden geholpen en/of worden doorverwezen naar Veilig Thuis.
Een goed functionerend Veilig Thuis is daarvoor cruciaal. Daarom is in januari 2016, op mijn initiatief, door de VNG een verbeter- en doorontwikkelingsprogramma voor de VT-organisaties gestart.
Op welke wijze zou de bekendheid van Veilig Thuis als dé plek om te melden vergroot kunnen worden?
Veilig Thuis is dé plek om advies te vragen over huiselijk geweld en kindermishandeling en indien nodig hier ook melding van te doen. Gemeenten en VT-organisaties werken aan de bekendheid van Veilig Thuis bij verschillende doelgroepen.
Gelet op het grote maatschappelijk belang van de aanpak van geweld in huiselijke kring voer ik de eerder genoemde publiekscampagne, waarin via tv- en radiospotjes, PR en een website het landelijk gratis nummer voor Veilig Thuis wordt gecommuniceerd. Uit de Jaarevaluatie Campagnes rijksoverheid 20152 blijkt dat de campagne de afgelopen jaren heeft bijgedragen aan de bekendheid van Veilig Thuis. Maar de handelingsverlegenheid van mensen blijft nog steeds vrij groot.
Wat vindt u van de uitspraak van Stichting Korrelatie dat steeds meer mensen anoniem bellen over een kind in hun omgeving waar ze zich zorgen over maken? Wat is uw visie hierop?
Ik vind het positief dat omstanders hun zorgen over vermoedens van kindermishandeling bespreken met de hulpverlening. Ik kan begrijpen dat zij in sommige gevallen anoniem willen blijven. Belangrijk is dat mensen laagdrempelig hun zorgen kunnen delen. Korrelatie en vooral Veilig Thuis, waarnaar deze omstanders worden doorverwezen, zijn geëquipeerd om deze omstanders van goed advies te voorzien. Mocht een situatie dermate ernstig zijn dat een melding noodzakelijk is dan zal Veilig Thuis – als dat nodig is – met betrokkenen spreken over het opheffen van deze anonimiteit. Belangrijk is dat het geweld stopt, dat het kind veilig is en indien nodig, hulp geboden wordt aan betrokkenen.
Bent u het eens met de uitspraak van Stichting Korrelatie dat veel mensen nog steeds niet willen praten over huiselijk geweld uit schaamte, uit angst voor nog meer geweld, of om andere redenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom? Wat bent u van plan deze blokkades om huiselijk geweld te bespreken verder af te breken?
Net als Korrelatie zie ik, zoals ook blijkt uit met mijn antwoord op vraag 2, dat schaamte en angst een reden kan zijn voor slachtoffers, plegers en omstanders om niet te praten over huiselijk geweld. Aandacht in de media over geweld in huiselijke kring draagt bij aan het overwinnen van deze blokkades. Het is en blijft belangrijk om te werken aan bewustwording en het taboe te doorbreken. Dat moeten we met elkaar doen. Op lokaal niveau door middel van voorlichting en informatievoorziening. En door professionals die op basis van de meldcode bij vermoedens van huiselijk geweld het gesprek met de betrokkenen aan gaan.
Hoe staat het met de eerder geconstateerde problemen bij diverse Veilig Thuis regio's?2 Wilt u daarbij ook specifiek ingaan op de situatie bij Veilig Thuis Gelderland-Zuid?3
In de voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA) die tijdig voor het geplande Algemeen Overleg (AO) van 15 september 2016 aanstaande naar uw Kamer zal worden gezonden, zal ik ingaan op de inspanningen van gemeenten en Rijk om de VT-organisaties verder op orde te krijgen.
De waarschuwing van specialisten over het gebruik van hormoonverstorende stoffen in ziekenhuizen |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Specialisten waarschuwen voor ongezond plastic in ziekenhuizen» en het artikel «Help hormoonverstorende stoffen de wereld uit» van een groep specialisten in het vakblad Medisch Contact?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op deze artikelen?
Ik ben bekend met de onderzoeken waarnaar zij verwijzen. Het rapport van één van deze onderzoeken – die van het RIVM naar Bisfenol A (BPA) – heb ik u op 3 maart jl. toegezonden voorzien van een Kabinetsreactie en begeleidend advies van bureau van de nVWA. Zoals het Kabinet in deze reactie ook al aangeeft, vormt het rapport aanleiding om acties te ondernemen gericht op het terugdringen van de blootstelling aan BPA, met name ten aanzien van de meest kwetsbare groepen. Mede op basis van Europese onderzoeken van SCENIHR, wordt ook de blootstelling aan de weekmaker DEHP in medische hulpmiddelen bij deze acties betrokken.
Bent u ook geschrokken van de zorgen van de specialisten over de mogelijke schadelijkheid van de hormoonverstorende stoffen, die weglekken van medische hulpmiddelen naar het lichaam?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) al in 2012 weekmakers een «mondiale dreiging» noemde? Wat is uw oordeel over deze uitspraak? Klopt het dat weekmakers in zoveel producten in het dagelijks leven gebruikt worden dat het nooit met 100% zekerheid is aan te tonen dat weekmakers schadelijk zijn, omdat het onmogelijk is een controlegroep in te stellen met mensen die niet aan weekmakers worden bloot gesteld? Is er volgens u een mogelijkheid dit probleem te omzeilen, waardoor de mogelijke schadelijkheid van weekmakers zo snel mogelijk kan worden aangetoond? Op welke manier kan uw ministerie hieraan bijdragen?
De WHO heeft in een rapport uit 20133 de mogelijkheid dat hormoonverstorende stoffen – vanwege hun vermogen om de ontwikkeling en functie van weefsel en organen te beïnvloeden – de ontvankelijkheid voor verschillende ziektes gedurende het leven verandert een mondiale dreiging genoemd. Het is inderdaad zeer lastig voor individuele stoffen vast te stellen of en bij welke blootstelling aan zulke stoffen met een hormonale werking daadwerkelijk gezondheidseffecten bij mensen optreden. Tegelijkertijd zijn er wel steeds meer studies die er op wijzen dat er vaker effecten van hormoonverstoring bij mensen optreden. Het lijkt mij daarom niet zinvol om mijn inzet te richten op het aantonen van een oorzakelijk verband, maar wel om te onderzoeken welke producten het meest bijdragen aan de blootstelling en om samen met fabrikanten de kansen voor mogelijke alternatieven te verkennen, om daarmee de blootstelling te verminderen.
Deelt u de mening dat, als door de WHO gesproken wordt van een «mondiale dreiging», en door een hoogleraar van het Erasmus MC wordt gesproken over «sterke aanwijzingen dat hormoonverstoorders schadelijk zijn voor de gezondheid», er geen risico’s genomen mogen worden, en er preventief actie ondernomen zou moeten worden door weekmakers zoveel mogelijk uit ziekenhuizen te weren?
Ik onderschijf het belang van het zoveel mogelijk terugdringen van de blootstelling aan van hormoonverstoring verdachte stoffen. Dit dient echter wel op een zorgvuldige wijze te gebeuren. In ziekenhuizen is daarbij van belang dat het medisch nut van medische hulpmiddelen wordt afgewogen tegen de risico’s en de voor- en nadelen van alternatieven. Daarbij speelt, zoals ook aangegeven door het RIVM in haar rapport aangaande BPA en door SCENIHR in haar Opinies over BPA en DEHP, dat er voor veel alternatieven een gebrek is aan gegevens over de veiligheid. Op korte termijn heb ik daarom de koepels van ziekenhuizen en de voor de meest kwetsbare patiënten relevante beroepsgroepen uitgenodigd om gezamenlijk na te denken over de manier waarop terugdringing van de blootstelling het beste gedaan kan worden, bijvoorbeeld via een gericht stappenplan. Daarbij is het mijn overtuiging dat fabrikanten het best gestimuleerd kunnen worden om medische hulpmiddelen vrij van hormoonverstorende stoffen te ontwikkelen en op de markt te brengen door de vraag naar dit soort hulpmiddelen te doen toenemen.
Bent u ervan op de hoogte dat in 2014 de Gezondheidsraad in haar rapport over risico’s van prenatale blootstelling aan stoffen aangaf dat er aanwijzingen zijn dat de fase voor de geboorte een gevoelige periode is voor mogelijke gezondheidsschade door blootstelling aan stoffen in het milieu? Wat is tot op heden met dit signaal van de Gezondheidsraad gedaan om deze mogelijke risico’s zo klein mogelijk te houden met betrekking tot de hormoonverstorende stoffen?3
In 2014 is de Regeringsreactie op het genoemde advies van de Gezondheidsraad aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk 29 323, nr. 91). De Gezondheidsraad constateerde dat prenatale blootstelling aan chemische stoffen in Nederland inderdaad heeft geleid tot gezondheidseffecten in het verdere leven. De blootstelling aan bekende probleemstoffen is nog te hoog maar is volgens de Raad doorgaans al jaren aan het dalen dankzij succesvol beleid. In de reactie worden enkele acties aangekondigd om de blootstelling verder terug te brengen. De Extended One Generation Reproductive Toxicity Study (EOGRTS), waarmee effecten van prenatale blootstelling beter kunnen worden aangetoond, wordt inmiddels voorgeschreven voor zorgstoffen waarvan een groot volume jaarlijks op de markt wordt gezet. In het 7de Milieuactieprogramma (MAP7) staat dat de Commissie de ontwikkeling en toepassing van methodes om rekening te houden met de effecten van blootstelling aan combinaties van chemicaliën zal stimuleren. De resultaten daarvan zijn tot dusver nog niet bekend. Tijdens de REACH Forward conferentie van 1 juni jongst leden is daarom de Commissie opgeroepen snel meer werk te maken van de acties uit het MAP7. Daarbij is gesuggereerd dat een veiligheidsfactor zou kunnen worden gezet over wat veilig wordt geacht bij de blootstelling aan een individuele stof. Het RIVM voert op dit moment een studie uit waarin een methode wordt ontwikkeld om zo’n veiligheidsfactor af te leiden voor het milieu. In maart 2015 is het Progress report on New or Emerging Risks of Chemicals (NERCs) openbaar gemaakt. Daarin wordt een methodologie voor post marketing surveillance voorgesteld om nog onbekende effecten van stoffen op het spoor te komen, zodat ook op die effecten adequaat kan worden gereageerd. Deze methodologie wordt sindsdien ook toegepast. Het RIVM, onder andere in OESO-verband, blijft daarnaast onverminderd actief om internationaal bij te dragen aan de ontwikkeling en toepassing van nieuwe en betere testen en informatievereisten.
Tot slot wil ik de eerder genoemde bijeenkomst met de relevante beroepsgroepen ook gebruiken om gezamenlijk na te denken over de voorlichting en advisering van zwangere vrouwen om ook hier te komen tot een stappenplan. Uit ervaringen in andere landen blijkt namelijk – zoals bijvoorbeeld een Deense ambtenaar heeft aangegeven op een bijeenkomst in maart jl. bij VWS – dat er geen pasklare methode is om deze informatie effectief over het voetlicht te brengen. Informatie beschikbaar stellen is één, zorgen dat deze ook aankomt en dat ernaar gehandeld wordt is twee.
Bent u bereid in overleg te treden met het Westfriesgasthuis in Hoorn, waar op de afdeling neonatologie al geen gebruik meer wordt gemaakt van pvc (een kunststof waarin schadelijke weekmakers zitten), om te kijken welke lessen en ervaringen daaruit getrokken kunnen worden? Kan deze ervaring gebruikt worden om te bezien of het mogelijk is deze en soortgelijke stoffen ook van andere ziekenhuisafdelingen in Nederland te weren? Zo ja, op welke manier bent u voornemens dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS heeft vorig jaar contact gezocht met Gavin ten Tusscher, kinderarts van het Westfriesgasthuis en een van de auteurs van het artikel in Medisch Contact. Ook hij is uitgenodigd voor de bijeenkomst met de koepels en beroepsgroepen. Hij heeft reeds aangegeven van harte bereid te zijn om zijn ervaringen en kennis te delen met anderen, zodat zij hun eigen beleid vorm kunnen geven. Het Westfriesgasthuis is bij het overschakelen op medische hulpmiddelen die vrij zijn van BPA en weekmakers niet over één nacht ijs gegaan en heeft geleidelijk, in nauwe samenwerking tussen de vakgroep, afdeling en de Raad van Bestuur, het gebruik van dergelijke stoffen uitgefaseerd. Inmiddels zijn ook andere afdelingen van het Westfriesgasthuis overgeschakeld.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen, waarin u stelt dat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu dit onderwerp tijdens de Milieuraad op 4 maart 2016 zou agenderen? Wat is de uitkomst van dit overleg? Op welke manier heeft Nederland als voorzitter van de EU een spoedige vaststelling van de criteria voor hormoonverstorende stoffen door de Europese Commissie een stap dichterbij gebracht?4
De Milieuraad heeft een verklaring afgelegd waarin de Europese Commissie gewezen is op de uitspraak van het Europese Hof dat de criteria onverwijld moeten worden vastgesteld, en dat deze uitspraak door de Commissie moet worden uitgevoerd. Dit is een zeer krachtig signaal van de Raad richting de Commissie.
Ook in de nieuwe verordeningen voor medische hulpmiddelen, waarover onder Nederlands Voorzitterschap een voorlopig akkoord is bereikt, wordt aandacht besteed aan stoffen met bekende mogelijk schadelijke effecten voor de gezondheid. Fabrikanten dienen het gebruik daarvan expliciet te adresseren en te verantwoorden, en notified bodies dienen – behalve bij risicoklasse I hulpmiddelen – deze verantwoording te beoordelen.
Het gebruik van een olifant als publiekstrekker voor circus Freiwald, ondanks een wettelijk verbod |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat circus Freiwald de wet overtreedt door nog altijd de olifant Buba te gebruiken als publiekstrekker en daarbij direct contact tussen de olifant en het publiek toe te laten?1
Naar aanleiding van dit bericht en andere meldingen heeft de NVWA een onderzoek ingesteld. Hierbij wordt gekeken of het circus zich houdt aan de ontheffingsvoorwaarden.
Deelt u de mening dat de ontheffingen die toestaan dat olifant Buba met circus Freiwald mee mag reizen en olifant Carla met circus Renz Berlin2 op geen enkele manier het belang van deze olifanten dienen, omdat het reizen voor deze dieren stressvol is en de circussen zelfs niet bij benadering een omgeving voor de olifanten creëren waarin de dieren hun natuurlijke gedrag kunnen uitoefenen? Deelt u de mening dat het onacceptabel is om vrouwelijke olifanten, bij wie een complexe sociale groepsstructuur een basisbehoefte is, solitair te houden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb de ontheffingen verstrekt tot en met 15 januari 2017 onder de voorwaarde dat de circuseigenaren hun medewerking verlenen aan een onderzoek door onafhankelijke deskundigen om te bepalen of de olifanten geschikt zijn om naar een opvanglocatie te worden overgebracht.
Deelt u de mening dat het niet valt uit te leggen dat deze circussen opnieuw deze ontheffing hebben gekregen, terwijl ze alle tijd hebben gehad om een opvanglocatie te vinden voor olifanten met trauma’s? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het vinden van een goede opvanglocatie voor een olifant is niet eenvoudig. Tijdens de totstandkoming van de onderhavige regelgeving is altijd uitgedragen dat het ministerie een bemiddelende rol zal oppakken bij het opvangen van dieren, indien dat nodig is. Daar houd ik mij aan.
Bent u ervan op de hoogte dat vereniging Wilde Dieren de Tent Uit tijdens de ambtelijke voorbereiding van het verbod op wilde dieren in circussen verschillende keren hulp heeft aangeboden bij de opvang van wilde dieren, waaronder ook deze twee olifanten? Zo ja, waarom heeft u hier geen gebruik van gemaakt?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. De wilde dieren zijn echter eigendom van de circusondernemingen. Het is aan de circussen om te bepalen waar zij hun dieren onderbrengen.
Deelt u de mening dat met het gebruik van de olifant Buba als publiekstrekker voor het circus de voorwaarden van de ontheffing overtreden zijn? Deelt u de mening dat direct contact tussen publiek en olifant daarbij bijzonder risicovol is, aangezien het circus zelf in hun verzoek voor de ontheffing heeft aangegeven dat de eerste levensjaren van Buba traumatisch waren en ze in het verleden al eens van ernstige gedragsproblemen blijk heeft gegeven (onhandelbaar, onbenaderbaar en zelfdestructief aldus het circus zelf)?3 Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 1.
Is het waar dat u een verzoek van Stichting PiepVandaag heeft afgewezen om een petitie in ontvangst te nemen van ruim 11.000 handtekeningen aangaande de handhaving van de wetgeving en opvang van olifant Carla? Zo ja, waarom?
U doelt op een petitie die Stichting PiepVandaag in het najaar van 2015 organiseerde om olifant Carla bij Circus Renz Berlin weg te halen. Ik heb de organisatoren van de petitie laten weten dat ik de petitie beschouwde als een handhavingsverzoek en heb dit dossier daarom toen aan de NVWA over gedragen. Die heeft op 14 december 2015 een inspectie uitgevoerd. Daar zijn toen geen overtredingen vastgesteld.
Zie ook mijn antwoorden op de vragen van het lid Wassenberg (PvdD) aan de Staatssecretaris van Economische Zaken over de situatie van olifant Carla bij Circus Renz Berlin (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 960).
Is het waar dat circus Freiwald ook twee zebra’s mee laat reizen zonder hier een ontheffing voor te hebben?4 Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om deze zebra’s weg te halen bij het circus en in een geschikte opvang te plaatsen?
Ja. De NVWA betrekt dit in haar onderzoek.
Deelt u de mening dat het hoog tijd is om het verbod op wilde dieren in het circus te handhaven? Zo ja, bent u bereid zo snel mogelijk handhavend op te treden en deze dieren uit deze onwenselijke situatie weg te halen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2, 3 en 7.