Een toekomstig tekort bij het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het jaarverslag over 2015 van het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) en de door het NRGD aangekaarte taakstellingsproblematiek?1
Ieder jaar voer ik met het NRGD overleg over de wettelijke taken van het NRGD in relatie tot het beschikbare budget. Daarbij verwacht ik dat ook het NRGD, net zoals andere organisaties van het Rijk, de in het regeerakkoord opgenomen taakstellingen op de bedrijfsvoering invult. De continuïteit en de kwaliteit van het register blijven ondanks de taakstelling gewaarborgd. Dit zorgt ervoor dat het NRGD haar wettelijke taken kan blijven doen, zoals vervat in het Besluit register deskundigen in strafzaken.
Kunt u uw visie geven op (de toekomst van) het NRGD? Welke middelen zijn nodig om deze visie te realiseren?
Uit de evaluatie van het NRGD, uitgevoerd in 2014 en 2015, is gebleken dat het NRGD erin is geslaagd een systeem te ontwikkelen waarmee uitsluitend forensische deskundigen zijn geregistreerd die aan een bepaald minimum kwaliteitsniveau voldoen. Het NRGD is er voorts in geslaagd om de meest voorkomende deskundigheidsgebieden onder de registratie te brengen en om daarmee ook het grootste gedeelte van de Nederlandse forensische deskundigen te registreren.
Vanuit mijn visie op de toekomst van het NRGD heb ik in mijn reactie op deze evaluatie (zie ook mijn brief d.d. 9 april 2015 aan uw Kamer) het NRGD gevraagd het register verder uit te breiden met een aantal natuurwetenschappelijke deskundigheidsgebieden. Voorts heb ik het NRGD gevraagd een oplossing te vinden voor de borging en kwaliteit van weinig voorkomende, zeer gespecialiseerde en hoogwaardig-academische deskundigheden die vanwege de werkwijze van NRGD noodgedwongen buiten de werking van het register zullen blijven. Tot slot heb ik het NRGD gevraagd nog eens kritisch te kijken naar het kostenaspect, omdat het register een aanzienlijke uitgavenpost vormt in relatie tot de uitgaven voor gerechtelijke rapportages. Over dit laatste aspect heb ik eerder toegezegd uw Kamer daarover in het voorjaar van 2016 nader te informeren. Een brief daarover kunt u op korte termijn tegemoet zien.
Deelt u de ambities van het NRGD? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het NRGD deze ambities waarmaken met de door u ter beschikking gestelde financiële middelen?
De primaire taak van het NRGD is het beheren van een register. Daarop zien ook de ter beschikking gestelde middelen. Vanuit die taakstelling beschikt NRGD over expertise die overigens benut kan worden voor bijvoorbeeld de kwaliteitsverbetering op forensisch gebied bij de politie. Het NRGD is een van de partijen die een bijdrage levert aan de ontwikkeling van de Europese Forensische Ruimte.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg forensisch onderzoek voorzien op 15 juni 2016?
Ja.
Misstanden in de Nederlandse vogelhandel |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag van 7 mei 2016 over de misstanden in de Nederlandse vogelhandel?
Ik betreur de misstanden die worden getoond in de uitzending. Ook ik vind dierenwelzijn, dier- en volksgezondheid van het grootste belang. Op 1 juli 2014 is het Besluit houders van dieren in werking getreden. Hierbij is ervoor gekozen om handel op tentoonstellingen, beurzen en markten strenger te reguleren. In het besluit zijn bepalingen opgenomen over aanmelden, vakbekwaamheid, huisvesting, verzorging en de gezondheid van de dieren. Er dient altijd iemand aanwezig te zijn die in het bezit is van een vakbekwaamheidsbewijs. Dit is meestal een dierenarts. De NVWA ziet toe en handhaaft (risicogebaseerd) op vogelmarkten.
Wat is uw oordeel over het feit dat Nederland met jaarlijks 400 vogelmarkten een spilfunctie vormt in zowel de legale als illegale internationale handel in exotische vogels?
Dat Nederland een spilfunctie in de legale en illegale internationale handel in exotische vogels zou vervullen kan ik niet staven aan de hand van de mij beschikbare informatie. De Nederlandse vogelmarkten behoren wel tot de grootste van Europa. Bij de NVWA zijn in 2015 210 vogel- en sierpluimveetentoonstellingen aangemeld. Waar het aantal van 400 op is gebaseerd is mij onduidelijk.
Wat is uw oordeel daarbij over het feit dat duizenden vogels onder de tafel worden verkocht aan particulieren, maar ook aan kleine dierentuinen in de wereld die het niet zo nauw nemen met de regelgeving?
In hoeverre op markten voor vogels sprake is van zwarte handel – handel in illegale vogels en belastingontduiking – kan ik niet beoordelen op basis van deze reportage. Uit een omvangrijk inspectieonderzoek vorig jaar van de NVWA op de vogelbeurs in Zwolle zijn relatief weinig overtredingen vastgesteld.1
De handelaar die bedrijfsmatige activiteiten ontplooit, dient zich op basis van het Besluit houders van dieren te registreren. Ik beschik niet over cijfers over de omvang van de handel op vogelmarkten. Daarvoor gelden ook geen registratieplichten. In Nederland zijn verschillende grote vogelbonden die middels voorlichting en educatie hun leden stimuleren de toepasselijke regelgeving in acht te nemen. Ook de organisatoren van vogelmarkten zijn gehouden de toepasselijke regelgeving in acht te nemen.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Van Gerven2 heb ik de NVWA gevraagd om bij dergelijke evenementen nadrukkelijk aandacht te besteden aan zowel eventuele illegale handel als welzijnsaspecten. Ten behoeve van een risicogebaseerde benadering kunnen hiertoe signalen uit het veld worden betrokken.
Wat is uw oordeel over het feit dat de vogels die verhandeld worden vaak zijn gekweekt in slechte omstandigheden bij mensen thuis?
Ik kan niet beoordelen of vogels die op markten verhandeld worden vaak onder slechte omstandigheden worden gehouden.
Deelt u de mening dat, doordat de vogelhandel vaak zwarte handel is, waardoor degelijke registratie ontbreekt of onvoldoende is, het dierenwelzijn van de vogels niet kan worden gewaarborgd? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het vervoer van vogels en het opsluiten van vogels in kleine kooitjes tijdens een vogelmarkt, zonder dat de dieren een mogelijkheid hebben om zich te verschuilen, een zeer negatieve invloed hebben op het welzijn van de dieren? Zo nee, hoe verklaart u dat veel van de aanwezige vogels op de beurzen er slecht aan toe zijn door stress en ziekte?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 12 en 13 van het lid
Van Gerven (Aanhangsel van de handelingen 2015–2016, nr. 2658).
Wat is uw reactie op de constatering van de vogeldierenarts in de uitzending dat op de vogelbeurzen alle bekende besmettelijke vogelziekten aanwezig zijn en dat de vogelbeurzen een serieuze bedreiging vormen voor de volksgezondheid?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 4 van het lid Van Gerven.3
Wat is uw reactie op het gegeven dat in de genoemde uitzending de aanwezige dierenarts – op het moment dat deze door de vogeldierenarts wordt gewezen op een met papegaaienziekte besmette papegaai – weigert op te treden, hoewel papegaaienziekte een meldingsplichtige en besmettelijke ziekte is?
De beelden van de genoemde uitzending alleen geven mij onvoldoende aanknopingspunten om dit geval goed te kunnen beoordelen. Er zou immers ook verschil van inzicht kunnen bestaan tussen de beide praktiserende dierenartsen over de diagnose. Dit laat echter onverlet dat, indien een dierenarts voor een aantal besmettelijke ziekten, waaronder papegaaienziekte (psittacose), weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat een dier besmet is, hij dit dient te melden aan de NVWA.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat er bij besmettelijke ziekten op vogelmarkten hiervan melding wordt gemaakt bij de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD), zoals de meldingsplicht voorschrijft?
Voor papegaaienziekte geldt een meldplicht voor dierenartsen, voor dierenhouders en voor onderzoeksinstellingen voor vogels anders dan pluimvee op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Deze meldingen moeten bij de NVWA gedaan worden. Hoewel ik niet de indruk heb dat dierenartsen deze meldplicht niet goed naleven, zal ik naar aanleiding van uw vragen deze verplichtingen nog eens onder de aandacht brengen van de beroepsvereniging van praktiserende dierenartsen: de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde.
In het geval van humane besmettingen met papegaaienziekte zijn huisartsen verplicht op basis van de Wet publieke gezondheid om dat bij de lokale GGD te melden. Indien een dier de bron van de humane besmetting kan zijn, kan de GGD de NVWA verzoeken om deze bron te traceren.
Bent u bereid per direct de gebrekkige handhaving van misstanden op vogelmarkten aan te pakken?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 6 en 14 van het lid
Van Gerven.4
Deelt u de mening dat vogelmarkten uit overwegingen van dierenwelzijn en volksgezondheid dienen te worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 14 van het lid Van Gerven.5
Het bericht dat de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) haar vertrouwen opzegt in het bestuur van het College Perinatale Zorg (CPZ). |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de KNOV haar vertrouwen in het bestuur van het CPZ heeft opgezegd?1
Ik betreur het dat deze situatie is ontstaan.
Wat is uw reactie op de uitlatingen die CPZ-voorzitter de heer Bos heeft gedaan in Medisch Contact, waarin hij onder andere stelt «De KNOV wil gewoon niet veranderen, wil per se dat verloskundigen die risicoselectie alleen blijven doen. Nou, dat is nou net wat er niet goed ging de afgelopen twintig jaar, dat moet juist anders»?2
De heer Bos heeft publiekelijk (via de website van het CPZ) zijn excuses aangeboden over de indruk die in het artikel is gewekt dat de eerstelijnsverloskundigen vanwege de risicoselectie alleen verantwoordelijk zouden zijn voor een verhoogde perinatale sterfte. Deze uitspraak doet geen recht aan het belangrijke werk dat verloskundigen in de dagelijkse praktijk verrichten. Het lijkt mij correct dat de heer Bos daarvoor zijn excuses heeft aangeboden.
Deelt u de analyse van de heer Bos dat het feit dat verloskundigen de risicoselectie doen «nou net wat er niet goed ging» is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de analyse van het CPZ en de heer Bos (zie hiervoor eveneens de website van het CPZ) waarin gesteld wordt dat de verhoogde perinatale sterfte wordt veroorzaakt door een complex van factoren. Dit complex van factoren en ook de oplossingen zijn de afgelopen vijf jaar onderwerp van de activiteiten van alle partijen geweest in samenwerking met het CPZ. Deze analyse sluit aan bij het Stuurgroepadvies «Een goed begin» uit 2010.
Is het correct dat de houding van het CPZ en de NVOG richting de verloskundigen en de KNOV al jaren negatief is? Wat vindt u hiervan?
Nee, dat beeld is niet correct. De partijen werken al jarenlang op vele fronten samen. Er zijn regelmatig gezamenlijk producten vervaardigd, bijeenkomsten georganiseerd en er is onderling kennis en ervaring uitgewisseld. Dat wil overigens niet zeggen dat partijen het op voorhand met elkaar eens zullen of moeten zijn. Uiteraard zijn er onderwerpen die voor partijen controversieel zijn. Dat komt overal in de zorg voor en daar vinden partijen over het algemeen wel hun weg in.
Wat vindt u ervan dat het CPZ, dat mede gefinancierd wordt door de overheid, tot taak heeft verbinding tot stand te brengen, in de praktijk juist polarisatie zaait? Wat gaat u hieraan doen? Welke oplossingen ziet u?
Het CPZ heeft tot taak om de adviezen van de stuurgroep Zwangerschap en Geboorte uit te voeren om zo te komen tot het bevorderen van de kwaliteit van de perinatale zorg in Nederland. Het bevorderen van de kwaliteit brengt onvermijdelijk veranderingen met zich mee. Over het algemeen is het CPZ er de afgelopen jaren goed in geslaagd om bij de invoering van de veranderingen partijen te verbinden.
Om welke redenen verwierp de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) in het najaar van 2015 de toen voorliggende zorgstandaard? Wat vond het CPZ daar precies van?
De NVOG heeft destijds aan het CPZ gemeld zich niet te kunnen vinden in de toen voorliggende conceptversie van de zorgstandaard integrale geboortezorg omdat het principe van een gezamenlijke verantwoordelijkheid (van gynaecoloog en verloskundige) van het begin van de zwangerschap tot en met het kraambed en de hiermee gepaard gaande gezamenlijke risicoselectie naar hun oordeel onvoldoende naar voren kwam. De gedachte van integrale samenwerking en het gezamenlijk verantwoordelijkheid dragen voor cliënten/patiënten vanaf het begin is volgens de NVOG de essentiële basis voor de meest veilige zorg. Deze input is meegenomen in een volgende versie van de zorgstandaard integrale geboortezorg. Over die volgende versie van de zorgstandaard is uitgebreid overleg gevoerd met KNOV en NVOG. In november/december 2015 heeft vervolgens mediation plaatsgevonden en leek een akkoord bereikt over de definitieve tekst van de zorgstandaard.
Vindt u het terecht dat verloskundigen nu kritiek krijgen vanwege het verwerpen van de zorgstandaard, terwijl het verwerpen van de NVOG leidde tot een nieuwe zorgstandaard? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de KNOV om de zorgstandaard al dan niet te autoriseren. De KNOV heeft ertoe besloten dit niet te doen. Dat is hun goed recht. Het bestuur van het CPZ heeft (zie hun website) inmiddels afstand genomen van de geuite kritiek en heeft daar excuses voor aangeboden.
Is het al vaker voorgekomen dat het Zorginstituut Nederland (ZiN) de regie heeft overgenomen na onenigheid tussen verschillende betrokken partijen? Zo ja, hoe vaak en in welke situaties?3
Het Zorginstituut heeft drie keer eerder zijn doorzettingsmacht ingezet.
Het Zorginstituut is in 2015 verzocht om het draagvlak te onderzoeken voor de beschreven normen en indicatoren in de kwaliteitsvisie Spoedzorg (Zorgverzekeraars Nederland, 2013). Dit traject heeft geleid tot de vaststelling van relevante indicatoren voor 6 spoedindicaties, waaronder de geboortezorg.
Sinds begin 2016 zet het Zorginstituut doorzettingsmacht in voor de totstandkoming van een nieuwe kwaliteitsstandaard voor de organisatie van Intensive Care (IC) zorg. Na een in 2010 gestart traject met verschillende problemen rond de voortgang van de nieuwe richtlijn IC is in juli 2015 de nieuwe richtlijn door enkele betrokken partijen verworpen. Hierna is het de partijen niet gelukt om eensgezind de richtlijn IC te voltooien en om voor de deadline tot een gezamenlijk resultaat te komen.
Zowel in 2015 als 2016 heeft het Zorginstituut doorzettingsmacht ingezet in de totstandkoming van indicatorensets medisch specialistische zorg. Partijen werden het niet eens over de verplichte set, waarna het Zorginstituut de regie heeft overgenomen.
Kan gegarandeerd worden dat het ZiN de inbreng van de KNOV wel serieus neemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen redenen om te twijfelen aan de werkwijzen en procedures van het Zorginstituut. Het Zorginstituut is juist als onafhankelijke publieke organisatie speciaal opgericht om in gevallen waar partijen er niet met elkaar uitkomen knopen door te hakken. De Adviescommissie Kwaliteit (ACK) van het Zorginstituut heeft een tijdelijke commissie samengesteld die als taak krijgt een eventueel aangepaste versie van de integrale standaard geboortezorg op te stellen. De opmerkingen van alle partijen uit de autorisatiefase zullen hierbij als input fungeren. Deze tijdelijke commissie bestaat uit gezaghebbende personen die zonder last of ruggespraak tot een inhoudelijk oordeel zullen komen. Het resultaat zal ter consultatie naar alle betrokken organisaties gestuurd worden, waarna de ACK de definitieve versie ter vaststelling aan de raad van bestuur van het Zorginstituut zal aanbieden.
De Edese burgemeester die Marokkaanse autoriteiten inschakelt om jongeren onder controle te krijgen |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de aanhoudende onrust in de wijk Veldhuizen te Ede waarbij jongeren de afgelopen week voor ongeregeldheden hebben gezorgd?1 Bent u bereid om de Tweede Kamer een feitenrelaas te doen toekomen? Zijn er volgens u voldoende wijkagenten, politie, justitie en sociale werkers in de buurt actief? Is er beleid ter bestrijding van segregatie?
Ik heb het college van B&W van gemeente Ede gevraagd om mij een feitenrelaas te doen toekomen. De gemeente heeft de volgende feiten aangaande de onrust in de wijk Veldhuizen op een rij gezet:
«Er is sprake van een voormalig winkelcentrum in de wijk Veldhuizen, dat al jaren op de nominatie staat om gesloopt te worden. In dit winkelcentrum was een zogenaamd theehuis gevestigd, waarvan zowel oudere als jongere Marokkaanse Nederlanders gebruik maakten.
Twee jaar geleden zou het centrum gesloopt worden. Vanwege externe omstandigheden is de sloop vertraagd tot de eerste week van mei. Door de jongeren is het sluiten van het theehuis aangegrepen als een moment om hun ongenoegen kenbaar te maken over de sluiting van het theehuis.
Een en ander leidde er toe dat in de nacht van 1 op 2 maart 2016 en in de nacht van 2 op 3 mei 2016 de openbare orde ernstig verstoord werd door onder meer vernielingen op en rond het winkelcentrum, het rondhangen van een groep van circa 40 jongeren, veelal van Marokkaans Nederlandse afkomst.
Verder was sprake in de periode van 2 tot 7 mei van vernieling aan auto’s en van een aantal autobranden, waarbij in totaal 13 auto’s vernield dan wel beschadigd werden. Op 15 mei werd weer 1 auto beschadigd door brand. Sindsdien zijn er geen autobranden meer geweest.»
Het college van B&W geeft voorts aan dat «er op dit moment voldoende wijkagenten, politie en jeugdwerkers in de wijk actief zijn om de rust in de wijk te herstellen c.q. te handhaven. De politie Ede wordt daarbij ondersteund door andere politieteams uit de regio Oost-Nederland.»
Het beleid ter bestrijding van segregatie wordt meegenomen in de beantwoording van vraag 4.
Deelt u de mening dat niet de afkomst maar het gedrag van de desbetreffende jongeren leidend moet zijn voor de lokale autoriteiten om de rust te doen wederkeren in de buurt? Zo ja, hoe heeft het dan toch weer kunnen escaleren en welke acties zijn ondernomen ter voorkoming van criminaliteit en voor rust en veiligheid van de buurtbewoners?
Ja, die mening deel ik. Ik heb hiervoor uiteraard ook navraag gedaan bij het College van burgemeester van de gemeente Ede en deze zegt hierover het volgende:
«In de sluiting van het theehuis heeft een groep jongeren aanleiding gevonden om de openbare orde in de wijk Veldhuizen te verstoren.
Wij sluiten niet uit dat er sprake is geweest van een kern van criminele jongeren, die opruiend heeft gehandeld met als doel het creëren van onrust – zoals die ook is ontstaan. Dit met als doel een alternatief bij de gemeente af te dwingen voor het gesloten theehuis.
Bij politie en gemeente waren er vooraf geen harde signalen die erop zouden duiden dat de sluiting van het theehuis op een dergelijke manier zou escaleren.
Om de rust en veiligheid in de wijk te herstellen heeft de burgemeester de volgende instrumenten ingezet:
Daarnaast verrichtte de gemeentelijke afdeling Toezicht waar mogelijk ondersteuning aan de politie. De politie heeft met ingang van 1 mei 2016 tien politiemensen extra ingezet tijdens de avond en nachtelijke uren in de wijk Veldhuizen. Ook is er een extra rechercheteam geformeerd ter opsporing van de brandstichters.
De lokale driehoek vergaderde frequent om de juiste inzet en werkwijze af te stemmen.»
Deelt u de mening dat het inschakelen van de Marokkaanse autoriteiten door de Edese burgemeester om zijn jeugd weer onder controle te krijgen, toont dat er iets ernstig mis is met de gemeentelijke aanpak? Was u op de hoogte van de samenwerking met de Marokkaanse autoriteiten en vindt een dergelijke samenwerking op meerdere plekken plaats? Deelt u de mening dat niet de Marokkaanse maar de gemeentelijke autoriteit ingezet dient te worden om de buurt prettig, veilig en leefbaar te krijgen en te houden?
Zie het antwoord op vraag 2 van de leden Van Klaveren en Bontes (Kamervragen 2016Z09131).
Welke acties gaat u ondernemen om segregatie, criminaliteit en werkloosheid in deze en andere buurten en wijken op te lossen? Welk integratiebeleid is van toepassing op Veldhuizen? Welke aanvullende acties gaat u ondernemen naar aanleiding van de recente gebeurtenissen?
Wijk- en buurtbeleid is een lokale aangelegenheid. Uiteraard moet lokaal integratiebeleid passen binnen de kaders van het landelijk integratiebeleid.
Ook hiervoor heb ik navraag gedaan bij het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Ede. Het college geeft aan het landelijk integratiebeleid lokaal vertaald te hebben met als uitgangspunt dat iedereen meedoet en met aandacht voor kwetsbare inwoners:
«De verantwoordelijkheid voor integratie en meedoen aan de samenleving is meer bij de burgers zelf komen te liggen. We voeren in Ede een actief participatiebeleid. We zetten maximaal in op de eigen kracht van inwoners. Samen met onze maatschappelijke partners, onderwijs en werkgevers, werken we aan een stevige sociale omgeving, waardoor ook onze kwetsbare inwoners in staat worden gesteld om in verbinding te staan met de samenleving en daar actief in mee te doen.
Problemen die zich mogelijk in sommige groepen versterkt voordoen zijn ingebed in het reguliere beleid. De keuze voor een algemene aanpak betekent niet dat het specifieke beleid geheel is verdwenen. Specifiek beleid is niet langer doelgroepenbeleid maar probleemgericht beleid.
Binnen het sociaal domein hebben we ook te maken met situaties waarin om veiligheid en handhaving gevraagd wordt. Dit vraagt om een ander type ingrijpen. Wij zijn hiervan bewust en zoeken naar oplossingen om ook in deze situaties zo lang mogelijk uit te gaan van de activeringsaanpak, maar nemen ook onze verantwoordelijkheid om in te grijpen als dat nodig is.
Onze zorg gaat vooral uit naar de groep van «meelopers». Zij kunnen – voor zover niet al bij ons in beeld – met gerichte interventies weer naar school of aan het werk. Daarvoor hebben we in de lokale en regionale infrastructuur voldoende instrumenten beschikbaar. Zoals de inzet van begeleiding en ondersteuning in het onderwijs, van schoolmaatschappelijk werk en van leerplicht of RMC.
Voor jongeren met een meer complexe problematiek is er begeleiding vanuit de sociaal teams en het Centrum voor Jeugd en Gezin in het kader van het jeugdbeleid. Vanuit de uitvoering van de Participatiewet, gericht op re-integratie is er – ook voor jongeren – een heel scala aan projecten.
Regionaal is er – mede in het kader van de aanpak jeugdwerkloosheid – goede samenwerking met werkgevers en het onderwijs. En er zijn specifieke projecten, zoals WOW (Waar Onderwijs Werkt) en het project Focus waar jongeren 32 uur per week werken aan gedrag en vaardigheden. Er is kortom voldoende aanbod beschikbaar om met deze groep kwetsbare jongeren aan de slag te gaan.
In de Arbeidsmarktregio FoodValley faciliteren we de samenwerking met werkgevers en onderwijs met een Kenniscentrum voor Leren en Werken. Een jeugdbaanmakelaar gaat aan de slag om jongeren die moeite hebben met het vinden van een baan of stageplaats te begeleiden. Het regionaal meld- en coördinatiepunt (RMC) is aan de slag om alle inzet voor jongeren goed op elkaar af te stemmen en om bij jongeren preventief interventies te plegen bij het vinden van een baan.
Onze inzet blijft erop gericht dat iedereen meedoet aan de samenleving. Specifiek voor jongeren, dus ook voor jongeren in Veldhuizen, is het uitgangspunt: terug naar school, gericht op het krijgen van startkwalificaties, of aan het werk.»
Aanvullend beleid acht ik vooralsnog niet nodig.
Toename van ronselende taxichauffeurs rondom Schiphol |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «meer klachten over sjoemelende taxichauffeurs»?1
Het in toenemende mate voorkomen van ronselen en oplichten van taxipassagiers vind ik zorgelijk. Ik ben blij dat diverse betrokken partijen – Schiphol, de gemeente Haarlemmermeer, de politie en de ILT – de handen ineen hebben geslagen om deze praktijken aan te pakken.
Heeft u een beeld van hoeveel mensen jaarlijks worden opgelicht door taxichauffeurs rondom Schiphol?
Uit cijfers van de Koninklijke Marechaussee blijkt dat sinds 1 januari 2016 sprake is van 300 taxigerelateerde meldingen. De ILT herkent de signalen en werkt met andere instanties mee in de aanpak van deze problematiek.
Klopt het dat alleen kan worden ingegrepen bij het op heterdaad betrappen van de ronselende taxichauffeurs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Of sprake is van ronselen kan alleen worden vastgesteld door het ter plekke te constateren. De problematiek van het ronselen is een openbare-ordevraagstuk, waarvoor in eerste instantie de gemeente verantwoordelijk is. De gemeente heeft ook de mogelijkheid op zijn grondgebied aanvullende op maat toegesneden (kwaliteits)regels stellen ten aanzien van taxivervoer.
De diverse betrokken partijen – Schiphol, de gemeente Haarlemmermeer, de politie en de ILT – hebben daarnaast de handen ineen geslagen om, elk vanuit zijn eigen rol en bevoegdheid, deze praktijken aan te pakken. In het kader van deze samenwerking wordt onder andere ook gekeken naar preventieve maatregelen, die voorkomen dat ronselaars actief kunnen zijn op het Schipholterrein.
Het ronselen/oplichten op zich is een strafbaar feit waartegen de politie kan optreden. De ILT vervult daarbij een ondersteunende/aanvullende rol. Zo heeft in geval van oplichting de ILT de mogelijkheid tot schorsing of intrekking van een chauffeurskaart. Ook als sprake is van illegaal taxivervoer («snorders») of als ritprijzen worden gevraagd die hoger zijn dan het wettelijk vastgestelde maximum kan de ILT optreden.
Is het mogelijk een taxivergunning direct na een geconstateerde overtreding in te vorderen, indien deze taxichauffeurs over een taxivergunning beschikken? Zo nee, wat zou er voor nodig zijn om deze maatregel wel te kunnen toepassen?
Ik heb deze vraag zo gelezen dat deze betrekking heeft op de chauffeurskaart.
De ILT heeft in geval van misdraging door een chauffeur de mogelijkheid individueel een chauffeurskaart te schorsen of in te trekken. Een schorsing is mogelijk op basis van een opgelegd proces-verbaal voor een zogenaamd relevant feit. Oplichting is zo’n relevant feit. Voor intrekking is een veroordeling nodig.
Is het mogelijk om deze ronselende taxichauffeurs een verbod op te leggen om zich nog langer te vertonen op en rondom Schiphol Plaza? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Haarlemmermeer heeft hiervoor een regeling getroffen in de Algemene Politie Verordening.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen, naast de inzet van buitengewone opsporingsambtenaren (BOA's) door de gemeente Haarlemmermeer, tegen de ronselende taxichauffeurs die rondom Schiphol Plaza staan te wachten op hun volgende prooi?2
Ik constateer dat de betrokken partijen op en rond Schiphol, elk vanuit hun eigen rol en in gezamenlijk overleg, de nodige inspanningen leveren om deze problematiek aan te pakken. Betrokkenheid vanuit de landelijke overheid is belegd bij de ILT, die vanuit haar rol en bevoegdheid de plaatselijke activiteiten ondersteunt. De ILT blijft actief betrokken in het handhavingsoverleg met alle betrokken instanties en verantwoordelijk voor de feitelijke handhaving zoals die voortvloeit uit haar rol en bevoegdheden ten aanzien van dit dossier. De taxistandplaats Schiphol is en blijft een aandachtsgebied voor ILT.
In hoeverre draagt het feit dat de eisen voor taxiondernemers en chauffeurs verlicht zijn bij aan deze wantoestanden in de taxibranche?
De vereenvoudigde eisen op zich bieden mijns inziens nog steeds voldoende waarborg voor bescherming van de passagiers. Zo is in het taxivervoer vanaf een standplaats nog steeds het gebruik van een goedgekeurde taxameter verplicht en hebben taxichauffeurs zich te houden aan de regeling maximumtarieven. Deze regeling biedt de mogelijkheid een prijsafspraak te maken, mits voorafgaand aan de rit en in onderling overleg met de passagiers. Dat bepaalde chauffeurs en/of ronselaars denken, eenmaal aangekomen op de plek van bestemming, buitensporige tarieven te kunnen opleggen aan hun passagiers is een vorm van oplichting en onacceptabel gedrag die niet veroorzaakt wordt door de vereenvoudiging van de taxiregelgeving.
Het in opdracht van de Amerikaanse farmaceutische industrie uitgevoerde onderzoek naar de machtsverhoudingen binnen het Nederlandse zorgstelsel |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat de Erasmus Universiteit onderzoek doet in opdracht van en betaald door de AmCham, de farmaceutische afdeling van de Amerikaanse Kamer van Koophandel in Nederland?1
Het staat partijen vrij om binnen de wettelijke kaders, zoals het verbod op gunstbetoon in de Geneesmiddelenwet, een overeenkomst te sluiten voor het verrichten van een onderzoek naar het markt- en mededingingstoezicht in de zorg. Het is mij niet bekend wat is betaald voor het onderzoek. Dat is onderdeel van de overeenkomst tussen partijen zelf.
Kunt u aangeven wat AmCham heeft betaald voor het onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich een belang voorstellen van AmCham om te investeren in een dergelijk onderzoek, anders dan die van de Amerikaanse farmaceutische industrie? Zo ja, welk?
Op haar website licht AmCham toe wat haar motieven zijn: Zij wil bijdragen aan de toegang tot innovatieve medicijnen en de bevordering van onderzoek en ontwikkeling.2 Ook staat op de website (en in het onderzoeksrapport zelf) dat AmCham het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (iBMG) van de Erasmus Universiteit Rotterdam in 2014, 2015 en 2016 heeft gevraagd een analyse te maken van onderdelen van het stelsel van gereguleerde concurrentie in de Zorgverzekeringswet.3 Dit waren respectievelijk de risicoverevening, de transparantie van zorguitkomsten en het markt- en mededingingstoezicht.
Vindt u deze inmenging van AmCham in het politieke debat wenselijk, gelet op de grote maatschappelijke verontwaardiging rondom het handelen van de farmaceutische industrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is iedereen toegestaan om zich binnen de wettelijke kaders te mengen in maatschappelijk en politiek relevante vraagstukken. AmCham heeft een onderzoek uit laten voeren door iBMG, maar is niet de enige partij die zich bezighoudt met vraagstukken rondom het Nederlandse zorgstelsel.
Vreest u niet voor uw geloofwaardigheid in internationaal verband, wanneer in uw «achtertuin» de Amerikaanse farmaceutische industrie het debat domineert?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kwalificeert u, los van uw formele beleidsreactie, het onderzoek van de Erasmus Universiteit, waarin onder andere wordt geconcludeerd dat huisartsen eerder teveel dan te weinig macht zouden hebben ten opzichte van verzekeraars?
Het onderzoek gaat in op het markt- en mededingingstoezicht zoals dat wordt verricht door de NZa en de ACM. Effectief markt- en mededingingstoezicht is een belangrijke voorwaarde om voor patiënten en verzekerden de beschikbaarheid te waarborgen van betaalbare, kwalitatief goede en toegankelijke zorg. Zoals ik in mijn reactie op het rapport heb toegelicht, benadrukt het onderzoeksrapport dat het markt- en mededingingstoezicht maatwerk is en geeft het in dat verband enkele aandachtpunten.4 Het is bij het beoordelen van de relatie tussen bijvoorbeeld zorgaanbieders en zorgverzekeraars aan de betrokken onafhankelijke toezichthouders om binnen hun wettelijke kaders rekening te houden met de feitelijke omstandigheden van het individuele geval.
Vindt u dat een dergelijk beperkt onderzoek, waarvoor slechts elf mensen zijn geïnterviewd, dusdanige vergaande conclusies zou kunnen opleveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan iBMG (onderdeel van de Erasmus Universiteit Rotterdam) om zich te verantwoorden over de wijze waarop zij hun onderzoek hebben verricht. In paragraaf 1.4 van de eindrapportage hebben de onderzoekers hun onderzoeksmethode kort toegelicht. In het rapport staat dat de onderzoekers zich hebben gebaseerd op bureauonderzoek (regelgeving, rechtspraak, beleids- en andere relevante documenten, wetenschappelijke en vakliteratuur, gepubliceerde standpunten en andere relevante achtergronddocumenten) en interviews. In de bijlage van het rapport is een overzicht opgenomen van de geraadpleegde gesprekpartners.
Bent u het ermee eens dat, gekeken naar de samenstelling van de lijst van geïnterviewde personen, de zorgverleners er bekaaid van afkomen, en er wel erg veel geïnterviewden betrokken zijn bij Achmea?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kwalificeert u de uitspraak dat de vertrouwensrelatie tussen huisarts en patiënt huisartsen meer marktmacht zou geven? Vindt u dit een gepaste manier om over de zorg te praten?
De analyse van iBMG heeft betrekking op het markt- en mededingingstoezicht. In die context wordt over marktmacht gesproken indien een partij invloed kan uitoefenen op de contractvoorwaarden, zoals het tarief. De onderzoekers concluderen dat dominante percepties over machtsverhoudingen tussen aanbieders en verzekeraars niet altijd stroken met de feitelijke machtsverhoudingen. Zo zorgt de sterke vertrouwensrelatie tussen patiënt en huisarts, ten opzichte van de vertrouwenrelatie tussen verzekerde en zorgverzekeraar, er volgens iBMG onder meer voor dat de marktmacht van zorgverzekeraars aanzienlijk kleiner is dan in bepaalde gevallen alleen op grond van het marktaandeel van die zorgverzekeraars zou kunnen worden verwacht.
Ik zie geen aanleiding om afstand te doen van (onderdelen van) het onderzoek. Het is aan de NZa en de ACM om als onafhankelijke toezichthouders binnen hun wettelijke kaders rekening te houden met de feitelijke omstandigheden van het individuele geval.
Bent u bereid krachtig afstand te nemen van de conclusie van het onderzoek dat huisartsen eerder teveel dan te weinig macht zouden hebben ten opzichte van zorgverzekeraars? Zo nee, waarom?
Zie antwoord vraag 9.
Waren er, behalve uw ambtsvoorganger, op 30 maart jl. ook ambtenaren van het Ministerie van VWS of zelfstandige bestuursorganen op het terrein van VWS op het AmCham Zorgforum in Den Haag? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven?
Zoals nog op de website van AmCham valt te zien, bestond het programma van het zorgforum op 30 maart uit een introductie, een presentatie door de onderzoekers en reacties op het onderzoek vanuit het perspectief van ziekenhuizen, huisartsen, zorgverzekeraars, de ACM, VWS en de patiëntenfederatie NPCF.5 AmCham heeft geen lijst openbaar gemaakt met alle (overige) deelnemers aan het zorgforum. Vanuit VWS was 1 ambtenaar in het panel en 3 ambtenaren waren in het publiek aanwezig.
Wat is uw reactie op de tijdens deze bijeenkomst gedane uitspraak van de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) dat «mensen nog beter uitgelegd moet worden hoe marktwerking bijdraagt aan betere kwaliteit en de betaalbaarheid van zorg»?2
Het systeem van gereguleerde concurrentie en het markt- en mededingingstoezicht zijn van groot belang om voor patiënten en verzekerden de beschikbaarheid te waarborgen van betaalbare, kwalitatief goede en toegankelijke zorg. Tegelijkertijd kunnen deze begrippen voor veel mensen abstract overkomen. De NPCF doet de nuttige aanbeveling om daarmee rekening te houden.
Vindt u het wenselijk, ondanks dat u het hier inhoudelijk wellicht mee eens bent, dat de NPCF dergelijke politieke uitspraken doet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de NPCF zelf om te besluiten of en op welke wijze zij zich wil mengen in maatschappelijke en politieke vraagstukken. Inbreng van organisaties zoals de NPCF bij beleidsvraagstukken zijn naar mijn oordeel zeer waardevol.
Fraude met NS-abonnementen |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van «Undercover in Nederland», SBS6, 8 mei 2016?
Ja.
Hoe kan het dat er door een valse naam en vals buitenlands bankrekeningnummer op te geven zo gemakkelijk fraude te plegen is met een NS-abonnement op een OV-chipkaart?
NS heeft aangegeven dat de controle tussen de gegevens van buitenlandse rekeninghouders en abonnementhouders ontbrak. Daardoor kon het genoemde probleem zich in negen gevallen voor doen.
Hoe kan het dat het abonnement niet meteen wordt stopgezet zodra duidelijk is dat er niet kan worden afgeschreven van het opgegeven (valse) rekeningnummer?
De kaarthouder is verantwoordelijk voor het invullen van de juiste gegevens en abonnements- en identiteitsfraude is strafbaar. Eerder dit jaar heeft NS haar systeem verder geoptimaliseerd, bij fraude of bij betalingsachterstand worden abonnementen geblokkeerd.
Hoe snel kunt u een einde maken aan deze manier van frauderen?
Het is aan vervoerders om maatregelen te treffen tegen deze manier van frauderen. NS heeft vanaf april dit jaar al extra maatregelen genomen om dergelijke aanvragen van abonnementen zonder te betalen tegen te gaan en naar aanleiding van de bevindingen van de programmamakers van Undercover in Nederland gaat NS bij vergelijkbare aanvragen (abonnementen in combinatie met een buitenlands rekeningnummer) een extra toets doen. NS heeft laten weten dat daardoor deze vorm van fraude wordt vastgesteld en het abonnement kan worden beëindigd.
Kunt u inzicht geven in het aantal frauduleuze abonnementen dat op dit moment in omloop is?
NS meldt dat negen mensen op deze wijze bleken te frauderen op een totaal van 1,7 miljoen abonnementen.
Kunt u inzicht geven in de middelen die NS is misgelopen door deze vorm van fraude?
Nee, maar gelet op het uiterst kleine aantal gevallen zal het gaan om een beperkt bedrag.
Deelt u de mening dat bonafide reizigers en abonnementhouders niet via tariefsverhoging de dupe mogen worden van deze inkomstenderving van NS?
Ja, ik deel deze mening. Op basis van de vervoerconcessie kan NS eventuele schade door fraude niet doorberekenen in de tarieven.
Speelt deze problematiek ook bij andere vervoersbedrijven?
Ik heb geen signalen ontvangen dat deze problematiek ook bij andere vervoerders speelt.
Bent u bereid de abonnementensystematiek van NS en andere vervoersbedrijven door te lichten, opdat deze in de toekomst fraudevrij is?
Het is niet aan mij maar aan vervoerders om maatregelen te treffen om fraude bij de abonnementsafsluiting tegen te gaan.
De aanleg van een 380 kV hoogspanningsverbinding in Groningen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraken over nader onderzoek naar de aanleg van hoogspanningsverbinding in Groningen?1
Ja, ik heb aan uw Kamer toegezegd dat ik nog een keer zal bekijken of ondergrondse aanleg van een deel van deze hoogspanningsverbinding meerwaarde heeft en of dat opweegt tegen de meerkosten die hiermee zijn gemoeid. Hiervoor wordt een onderzoek uitgevoerd door TenneT vanuit haar verantwoordelijkheid als beheerder van het hoogspanningsnet. Mede op basis van dit onderzoek en overleg met de regio zal ik na de zomer van 2016 een besluit nemen. Dit besluit zal worden meegenomen in het ontwerpInpassingsplan, dat volgens planning in het najaar van 2016 ter inzage zal worden gelegd.
Heeft u inmiddels nader onderzoek gedaan naar de aanleg van de hoogspanningsverbinding tussen Eemshaven en Vierverlaten en naar de geschiktheid om, op delen van dit tracé, de hoogspanningsverbinding ondergronds te realiseren? Zo ja, welke nieuwe inzichten heeft dit onderzoek al dan niet opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek loopt nog. In dit onderzoek wordt het gehele tracé van Eemshaven tot Vierverlaten onderzocht op de mogelijke meerwaarde van ondergrondse aanleg. Hierbij zal het uitgangspunt uit het derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening worden gehanteerd dat nieuwe hoogspanningsverbindingen van 220 en 380 kV in beginsel bovengronds worden aangelegd. Op basis van een integrale afweging op projectniveau kan in bijzondere gevallen, met name voor kortere trajecten, ondergrondse aanleg worden overwogen, voor zover dit uit oogpunt van leveringszekerheid verantwoord is en als er vanuit specifieke aanleidingen (bijvoorbeeld ruimtelijke beperkingen of doorsnijding van Natura 2000-gebied) een evidente meerwaarde te behalen is. Indien er voor deze verbinding mogelijke locaties in beeld komen, zal vervolgens bezien moeten worden of ondergrondse aanleg op deze locaties daadwerkelijk meerwaarde heeft en of dat opweegt tegen de extra kosten.
Klopt het dat er binnenkort een bestuurlijk overleg gevoerd wordt in Groningen waarin u met provinciale bestuurders, onder andere, de aanleg van deze hoogspanningsverbinding zal bespreken? Zo nee, hoe hebben de gebiedspartners dan inspraak in deze procedure?
Ja, dat klopt. Dergelijke overleggen vinden vaker plaats. Afgelopen voorjaar is het voorontwerp-Inpassingsplan door medewerkers van mijn ministerie besproken met de provincie Groningen en betrokken gemeenten. Dit is een formele stap in de Rijkscoördinatieregeling (RCR) waarbij gemeenten, provincies en andere overheden worden geraadpleegd. De ministers van Economische Zaken EZ) en van Infrastructuur en Milieu (IenM) vervullen hierbij de rol van bevoegd gezag en TenneT de rol van initiatiefnemer. Los van de formele inspraakmomenten vinden op meerdere momenten bestuurlijke overleggen plaats. Op die manier kunnen wensen en zorgen uit het gebied worden betrokken in de planvorming.
Als volgende stap in deze RCR-procedure zal het ontwerpInpassingsplan in het najaar van 2016 door de ministers van EZ en IenM ter inzage worden gelegd. Op dat moment kan iedereen die dat wil een zienswijze indienen. Los van dit formele inspraakmoment wordt door medewerkers van EZ en TenneT ook op andere momenten gesproken met omwonenden en belanghebbenden in het gebied.
Deelt u de mening dat alle belangrijke gebiedspartners, inclusief de verschillende werkgroepen die zich bezig houden met de aanleg van deze hoogspanningsverbinding, betrokken zouden dienen te worden in dit bestuurlijk overleg? Zo ja, hoe draagt u er zorg voor dat alle belangrijke gebiedspartners dan ook daadwerkelijk betrokken worden in dit bestuurlijk overleg? Zo nee, waarom niet?
Zowel de bestuurders als werkgroepen van omwonenden beschouw ik als belangrijke partners in het gebied. Met beide partijen wordt vanuit mijn ministerie en TenneT overleg gevoerd, ook over eventuele ondergrondse aanleg. In april 2016 heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden met betrokken gedeputeerden van de provincie Groningen en in mei 2016 met de betrokken wethouders van de gemeenten Bedum, Winsum en Zuidhorn. Het volgende bestuurlijke overleg met de provincie Groningen zal naar verwachting plaatsvinden in juli 2016. In die maand zullen ook gesprekken plaatsvinden met werkgroepen van bewoners uit Westerdijkshorn en Sauwerd/Wetsinge.
Ik maak wel een onderscheid tussen overleg met verantwoordelijke bestuurders en overleg met individuele of samenwerkende burgers. Het gaat hier namelijk om partijen met verschillende verantwoordelijkheden. Overleg met beide partners gebeurt niet noodzakelijkerwijs op hetzelfde moment en aan dezelfde tafel.
Gestolen data van Zwitserse speciale eenheden door Russische hackers |
|
Ronald Vuijk (VVD), Fred Teeven (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Russische Hacker enttarnen geheime Schweizer Elite-Truppe»?1
Ja.
Klopt het dat geheime data van Zwitserse speciale eenheden is gestolen bij een cyberaanval door Russische hackers? Klopt het ook dat zij hierdoor een nieuwe identiteit verstrekt moeten krijgen? Graag een toelichting.
In reactie op de publicaties in de Zwitserse pers heeft het Zwitserse Ministerie van Defensie laten weten onderzoek te doen naar de cyberaanval en de mogelijke consequenties. Ook de vraag of leden van de Zwitserse speciale eenheid Aufklärungsdetachements 10 (AAD 10) een nieuwe identiteit verstrekt moeten krijgen, maakt onderdeel uit van het onderzoek.
Hoe beoordeelt u de risico's van dergelijke cyberaanvallen voor de Nederlandse krijgsmacht, specifiek in het licht van waarschuwingen die de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) doet over cyberaanvallen, onder andere in haar meest recente jaarrapport? Is de Nederlandse krijgsmacht voldoende in staat zichzelf hier tegen te beveiligen en verdedigen? Graag een toelichting.
De dreiging van digitale spionage tegen Defensie, toeleveranciers, bondgenootschappelijke netwerken en producenten van militair-relevante producten is aanzienlijk. Deze dreiging neemt in omvang toe en wordt steeds agressiever en geavanceerder. Defensie slaat dagelijks aanvallen af en er zijn vooralsnog geen cyberaanvallen bekend waarbij gevoelige informatie is buitgemaakt. Ondanks alle maatregelen is de voortdurende versterking van de digitale weerbaarheid geboden. Deze versterking maakt deel uit van de Defensie Cyber Strategie (Kamerstuk 33 321, nr. 5 van 23 februari 2015).
De maatregelen om de eigen informatietechnologie-systemen (IT-systemen) veilig te houden, maken deel uit van de diensten en producten die het Joint IV Commando (JIVC), waaronder het Defensie Computer Emergency Response Team (DefCERT), en de directie Operations van de Defensie Materieel Organisatie leveren. Defensie ontwikkelt doorlopend nieuwe beveiligingsmethodieken om nieuwe dreigingen (vroegtijdig) te kunnen onderkennen en af te slaan.
Is specifiek de identiteit van zowel speciale eenheden als inlichtingenpersoneel van de Nederlandse krijgsmacht voldoende geborgd tegen cyberaanvallen? Is dit geval in Zwitserland reden voor Defensie om extra maatregelen te nemen? Graag een toelichting.
In haar meest recente jaarverslag (Kamerstuk 33 321, nr. 7 van 15 maart 2016) gaat de MIVD uitgebreid in op de verschillende dreigingen tegen Defensie in of via het cyberdomein. Spionageactiviteiten van statelijke actoren maken hier nadrukkelijk onderdeel van uit. Defensie doet er om deze reden alles aan om de vertrouwelijke informatie te beschermen. Over onder andere dit onderwerp heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd in de voortgangsrapportage (Kamerstuk 33 321, nr. 7 van 15 maart 2016) over de uitvoering van de Defensie Cyber Strategie. De cyberaanval in Zwitserland past, ondanks de ernst van het incident, in het bestaande dreigingsbeeld en is om deze reden geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen.
Zijn er ooit pogingen gedaan door hackers om dergelijke data van Nederlandse eenheden te stelen? Zo ja, vanuit welke landen kwamen die cyberaanvallen en is bij dergelijke aanvallen ooit gevoelige informatie buitgemaakt? Op welke wijze is hierop gereageerd door Defensie?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het bericht “Wijkverpleegkundigen helpen steeds vaker met huishoudelijke taken” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u het item «Wijkverpleegkundigen helpen steeds vaker met huishoudelijke taken» in de uitzending van Nieuwsuur van 1 mei jl. gezien?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat wijkverpleegkundigen steeds vaker huishoudelijke hulp verlenen? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik heb hier een aantal signalen over ontvangen. De wijkverpleegkundige hoort in principe geen huishoudelijke hulp taken uit te voeren. Het kan altijd voorkomen dat de wijkverpleegkundige, als ze bij de cliënt is en het zo uitkomt, een (kleine) taak uitvoert die op het terrein van de huishoudelijke hulp ligt. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het legen van de prullenbak of het rechtleggen van het tapijt. Voor mij is het uitgangspunt echter dat de wijkverpleegkundige, zorg levert zoals verpleegkundigen die plegen te bieden, waarbij die zorg verband houdt met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Dit is conform de aanspraak wijkverpleging (artikel 2.12 Besluit zorgverzekering).
Kunt u aangeven wat het gemiddelde uurtarief is voor een uur hulp in het huishouden, en wat het gemiddelde tarief is voor een uur wijkverpleging?
De code verantwoordelijk marktgedrag bevat handvatten om tot een onderbouwd tarief of budget te komen voor thuisondersteuning. De code biedt inzicht in de kostenopbouw van hulp bij het huishouden conform de cao vvt voor het jaar 2016. In de bijlage van de code zijn rekenvoorbeelden opgenomen van integrale kostprijzen. Afhankelijk van de inschaling van de medewerker en zijn of haar werkervaring ligt een integrale kostprijs voor een medewerker met een dienstverband tussen de € 21,84 en € 27,24 per uur.1
Voor wat betreft de wijkverpleging is het maximum NZa tarief in 2016 voor persoonlijke verzorging € 50,84 en voor verpleging € 75,25.
Deelt u de mening dat de wijkverpleegkundige zich zou moeten richten op verpleegkundige taken, bijvoorbeeld wondverzorging en het lichamelijke verzorging? Zo ja, waarom? Zo niet, waarom niet?
Ja; zoals al aangeven bij het antwoord op vraag 2, bestaat wijkverpleegkundige zorg uit zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden. Het overgrote deel van deze zorg bestaat uit het verrichten van verpleegkundige en verzorgende handelingen, maar ook het coördineren, signaleren, coachen en preventie valt hieronder. Het betekent overigens niet dat deze zorg alleen door verpleegkundigen kan worden verleend. Het kan hierbij ook gaan om bijvoorbeeld een verzorgende.
Hoe verhouden deze «extra werkzaamheden» zich tot de bezuiniging op de wijkverpleging die zich manifesteert in de volume- en tariefkortingen?
Ik zie op dit moment geen relatie tussen de «extra werkzaamheden» en de volume- en tariefkortingen. De volume- en tariefkortingen zijn onderdeel van het onderhandelaarsresultaat Verpleging en Verzorging, waarin is opgenomen dat partijen een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben om de taakstelling te behalen. Uiteraard begrijp ik ook dat als wijkverpleegkundigen in de toekomst op grote schaal werkzaamheden gaan uitvoeren die niet passen binnen hun takenpakket, de druk op het budget van de wijkverpleging zal toenemen. Daarom juich ik het toe dat V&VN, ZN en de VNG de verantwoordelijk hebben genomen om een plan van aanpak op te stellen om dit te voorkomen. Het plan van aanpak is er op gericht om praktische afspraken te maken over hoe om te gaan met situaties waarin de wijkverpleegkundige constateert dat er meer zorg en ondersteuning nodig is dan wijkverpleegkundige zorg, bijvoorbeeld huishoudelijke hulp of een maaltijdvoorziening. Er zijn al goede voorbeelden van dit soort afspraken. Zo zijn er gemeenten waar de wijkverpleegkundige kan indiceren voor gemeentelijke voorzieningen.
Kunt u aangeven hoe vaak deze verschuiving van verantwoordelijkheid, waarbij de wijkverpleegkundige huishoudelijke activiteiten verricht, zich voordoet? Zo nee, kunt u dit verder onderzoeken?
Ik heb hier geen cijfers over. Het uitvragen hiervan zal leiden tot extra administratieve lasten voor wijkverpleegkundigen. Daarom ben ik niet voornemens om hier verder onderzoek naar te doen. Ik vind het belangrijker dat partijen afspraken maken om dit in de toekomst te voorkomen, zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 5.
Vindt u dat gemeenten en zorgverzekeraars voldoende afspraken maken hoe zij de zorg thuis (hulp bij het huishouden/wijkverpleging) samen kunnen organiseren?
De samenwerking tussen gemeenten en verzekeraars heeft, mede door de prestatie wijkgericht werken binnen de bekostiging van de wijkverpleging, een flinke impuls gekregen. Er is echter altijd ruimte voor verbetering. Daarom ben ik ook verheugd met het initiatief van de VNG en ZN om in 2016 samenwerkingsagenda te ontwikkelen. De VNG en ZN hebben recent gezamenlijk een brief hierover naar uw Kamer gestuurd. Effectief samenwerken in de wijk wordt een van de belangrijkste thema’s van deze samenwerkingsagenda.
Bent u bereid gemeenten, via de VNG, aan te spreken als het minder verstrekken van hulp bij het huishouden ertoe leidt dat wijkverpleegkundigen deze taken (moeten) overnemen?
Ik ben hiertoe bereid. De verstrekking van huishoudelijke hulp in relatie tot de wijkverpleging zal in het eerst volgende periodiek overleg met de VNG, over de uitvoering van de Wmo 2015 door gemeenten, worden besproken.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Wijkverpleging, voorzien op 16 juni 2016?
Dat is niet gelukt. Het AO wijkverpleging vond overigens plaats op 14 juni 2016.
Het bericht ‘Help! Mijn demente ouders worden beroofd’. |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Help! Mijn demente ouders worden beroofd»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat, realiserende dat dit een casus is, er excessen plaatsvinden, ook al hebben kantonrechters de wettelijke verplichting controle uit te voeren op bewindsvoerders? In hoeverre hebt u het idee dat kantonrechters hier tekort schieten?
Zoals onder meer genoemd in antwoord op de vragen 6, 7 en 9 van het lid Krol zal aan de controle op bewindvoerders en de handhaving van de kwaliteitseisen die worden gesteld aan professionele bewindvoerders nadrukkelijk aandacht worden besteed bij de wetsevaluatie. In dat verband zal ook worden gekeken naar de informatieverstrekking aan de kantonrechter.
Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 5 van het lid Krol merk ik op dat uit de gesprekken die met de branche en kantonrechters worden gevoerd tot nu toe niet is gebleken dat sinds de wetswijziging misstanden structureel zouden voorkomen. Nader onderzoek vindt plaats in het kader van de aanstaande evaluatie.
Kunt u aangeven wat er sinds 2014 is gedaan – toen uw voorganger al stelde dat de toename van dossiers een behoorlijke inspanning van rechtbanken vroeg om dossiers te controleren – om de grote toename van dossiers en het bijbehorende toezicht door kantonrechters in evenredige balans te houden?
Zie het antwoord op de vragen 6, 7 en 9 van het lid Krol.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als door hoge toename van werkdruk de zorgvuldigheid door kantonrechters onder druk komt te staan en kwetsbare individuen in onze samenleving de dupe worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre u bereid bent onderzoek te doen naar het «groeiende aantal problemen met bewindvoerders», omdat de cijfers hiervoor nog ontbreken? Zo ja, wanneer wilt u starten met een dergelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de achterliggende redenen van de explosieve groei van bewindszaken? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt op dit moment door Bureau Bartels onderzoek gedaan naar de kwantitatieve ontwikkelingen binnen beschermingsbewind.
Het betreft een vervolgmeting op eerder onderzoek van Stichting Stimulansz. In dit onderzoek lag de nadruk op cijfermatige ontwikkelingen, maar is ook grofmazig gekeken naar de kenmerken van rechthebbenden. Een antwoord op de vraag wat de oorzaak is van de groei van het aantal bewinden heeft dit niet opgeleverd.2 In 2015 is daarom een tweede, verdiepend, onderzoek uitgevoerd, dat in november van dat jaar aan uw Kamer is aangeboden.3 Dit onderzoek biedt inzicht in de kenmerken van de rechthebbenden en de mogelijke oorzaken van de stijging. Evidente verklaringen voor de stijging komen echter ook in dit onderzoek niet naar voren.
Het thans lopende onderzoek naar het aantal en de kosten van beschermingsbewinden zal naar verwachting in de loop van dit jaar worden afgerond. Uw Kamer zal hierover op de gebruikelijke wijze worden geïnformeerd.
Kunt u aangeven welke mogelijke oplossingen u ziet om in de toekomst dergelijke casussen te voorkomen? Kunt u aangeven welke rol u hier ziet voor de rechterlijke macht, realiserende dat rechters afhankelijk zijn van juiste informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat er een afdoende klachtenprocedure bestaat voor zowel rechthebbenden als mogelijke familieleden wanneer zij problemen vermoeden of ondervinden met bewindvoerders? Zo ja, hoe verklaart u excessen als uit deze casus? Zo nee, bent u van plan hiervoor een procedure op te zetten?
Indien zich een probleem voordoet, ligt het in de rede om eerst naar de bewindvoerder zelf te gaan. Professionele bewindvoerders zijn op grond van het Besluit kwaliteitseisen verplicht bij aanvang van het bewind een klachtenregeling aan de rechthebbende te verstrekken (art. 6, eerste en vijfde lid). Hierin moet onder meer zijn opgenomen bij wie en op welke wijze een klacht kan worden ingediend, wie de klacht behandelt en dat een klacht binnen zes weken wordt behandeld.
Rechthebbenden en familieleden kunnen zich in geval van (een vermoeden van) problemen ook wenden tot de kantonrechter die toezicht houdt op de bewindvoerder. Het LOVCK stelt aanbevelingen vast voor kantonrechters die zijn belast met de behandeling van bewindzaken, mede met het oog op gewenste uniformering in de rechtstoepassing binnen de verschillende rechtbanken. Deze aanbevelingen strekken landelijk tot uitgangspunt. Aan klachtbehandeling is een apart hoofdstuk gewijd.4 Hierin is onder meer neergelegd dat op een termijn van zes tot acht weken na indiening van een klacht een mondelinge behandeling wordt gepland, waarvoor de indiener en bewindvoerder worden opgeroepen. Familieleden die gerechtigd zijn tot het verzoeken van onderbewindstelling van de rechthebbende, kunnen de kantonrechter verzoeken om de bewindvoerder te ontslaan (zie art. 448, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek). De kantonrechter verleent het ontslag wanneer daar gewichtige redenen voor zijn of de bewindvoerder niet meer aan de aan hem gestelde eisen voldoet.
Als de professionele bewindvoerder is aangesloten bij een branchevereniging kunnen rechthebbenden en hun familieleden problemen tevens daar melden. Bijvoorbeeld de BPBI heeft voor dergelijke gevallen een klachtenreglement en -procedure.
Miljoenenoverschot bij gemeenten op zorgbudget |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Miljoenenoverschot bij gemeenten op zorgbudget»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat 90% van de gemeenten miljoenen euro's overhoudt die bestemd zijn voor onder andere dagbesteding, begeleiding en ondersteuning?
Aan de veronderstelde onderuitputting die gesignaleerd wordt, zowel op basis van het onderzoek in Binnenlands Bestuur als op basis van de uitkomsten van de overall monitor sociaal domein die op verantwoordingsdag aan uw Kamer is gestuurd, kunnen momenteel nog moeilijk conclusies worden verbonden. Het zijn namelijk realisatiecijfers van het eerste jaar 2015. De uitgaven van gemeenten moeten zich de komende jaren nog uitkristalliseren. Gemeenten ramen thans voorts behoedzaam en budgetneutraal. Onderuitputting houdt ook niet per definitie in dat de middelen voor ondersteuning en jeugdhulp aan andere doeleinden wordt besteed. Het is bekend dat gemeenten «onderuitputting» reserveren voor toekomstige kosten. Voorts geldt dat gemeenten de beleidsruimte hebben om binnen het sociaal domein (Jeugd, participatie en de Wmo 2015) middelen in te zetten waar dat nodig is. Zo kunnen ook overschotten bij het ene deel ingezet worden bij het andere deel. Gemeenten hebben het beste zicht welke ondersteuning mensen nodig hebben.
Hoe verhoudt het gegeven dat 60% van de gemeenten geld overhoudt, dat bedoeld is voor huishoudelijke hulp, zich tot de praktijk waarin veel patiënten/cliënten aangeven te weinig hulp te ontvangen?
Van belang is of de gemeenten hun wettelijke verantwoordelijkheden nakomen en of cliënten die ondersteuning nodig hebben, dit ook krijgen.
Bent u bereid deze zorggelden zo spoedig mogelijk te oormerken, zodat iedere euro die bestemd is voor hulpbehoevenden ook daadwerkelijk bij deze groep terecht komt?
Destijds is bewust gekozen voor het niet oormerken. Minister Plasterk heeft uw Kamer hier naar aanleiding van het advies van de Algemene Rekenkamer op 11 september 2014 per brief over geïnformeerd.
Deelt u de analyse dat een gemeentelijke overheid, die onder meer bezuinigt op tarieven voor thuiszorgorganisaties en te weinig uren aan huishoudelijke hulp toekent, marktverstorend werkt, en op deze wijze vele hulpbehoevenden dupeert?
Op korte termijn hoop ik u een voorstel te kunnen toesturen waarmee de uitgangspunten voor verantwoordelijk marktgedrag, zoals opgenomen in de Code verantwoordelijk marktgedrag thuisondersteuning, worden vertaald in landelijke regelgeving. Ik heb geen aanwijzingen dat het gemeentelijk beleid hulpbehoevenden dupeert.
Deelt u de mening dat het ongehoord is dat mensen die zorg nodig hebben de zorg mijden als gevolg van bureaucratie, inefficiënte en te hoge kosten? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen om dit probleem op te lossen?
Tijdens het AO van 10 maart jl. over de eigen bijdragen Wmo 2015 heb ik toegezegd om aanvullend kwalitatief onderzoek uit te laten voeren naar zorgmijding, eigen bijdragen en maatwerk op grond van de Wmo 2015. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek.
Het testen van een ballistische middellange afstandsraket door Iran |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Iran says tested mid-range ballistic missile two weeks ago: Tasnim»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Iran twee weken geleden een ballistische middellange afstandsraket heeft gelanceerd voor een test? Kan de door Iran geclaimde nauwkeurigheid van deze raket eveneens worden bevestigd? Graag een toelichting.
Het kabinet beschikt niet over informatie die dit bericht kan bevestigen.
Klopt het dat de geteste raket een bereik heeft van 2.000 kilometer, waarmee het Israël en zelfs Oost-Europa kan bereiken?
Zie antwoord vraag 2.
Is deze lancering – evenals lanceringen in oktober en december 2015 en maart 2016 – opnieuw een schending van VN-Veiligheidsraadresolutie 1929 of 2231? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Welke consequenties hebben de drie eerdere lanceringen tot nu toe concreet gehad voor Iran? Welke rol heeft Nederland daarbij gespeeld?
Zoals vermeld in de beantwoording van schriftelijke vragen gesteld op 10 december jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1133) heeft de Verenigde Staten de lancering van oktober 2015 aan de orde gesteld in een besloten sessie van de VN-Veiligheidsraad. Ook hebben het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland en de Verenigde Staten deze schending gerapporteerd bij het Iran Sanctiecomité. Het expertpanel van het Sanctiecomité heeft onderzoek verricht en geconcludeerd dat de lancering van de ballistische raket op 10 oktober jl. een schending betrof van paragraaf 9 van VNVR-resolutie 1929 (2010). Er bleek binnen de Veiligheidsraad echter geen overeenstemming over het instellen van nieuwe sancties. Wel heeft de Verenigde Staten 11 individuen en entiteiten op de bestaande sanctielijsten geplaatst naar aanleiding van ballistische rakettesten van oktober en november vorig jaar. Wat betreft deze lanceringen was er binnen de EU geen draagvlak voor autonome sancties.
Naar aanleiding van de lancering van maart jl. hebben de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk op 28 maart wederom een brief aan de VN-Veiligheidsraad gestuurd. In deze brief verklaren deze vier landen dat deze raketlancering door Iran inconsistent is met paragraaf 3 van Annex B van VNVR-Resolutie 2231 (2015), waarin Iran wordt opgeroepen geen activiteiten te ondernemen m.b.t. ballistische raketten die ontworpen zijn om in staat te zijn kernwapens te vervoeren. Voorts vroegen deze landen de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties om volledig en grondig te rapporteren over Irans ballistische activiteiten die inconsistent zijn met VNVR-resolutie 2231 (2015). Ook werd in de brief voorgesteld om de lanceringen te bespreken in het VNVR «2231 Format,» een structuur die is opgezet om de monitoring van de implementatie van deze resolutie te faciliteren. De VS, het VK, Duitsland en Frankrijk waren allen direct betrokken bij de onderhandelingen met Iran en het opstellen van VNVR-resolutie 2231. De brieven van de vier landen stonden niet open voor ondertekening door andere landen (zoals Nederland). Het kabinet steunt de inhoud en strekking van deze brieven echter ten volle.
Nederland heeft tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 12 maart jl. zijn zorgen kenbaar gemaakt over de ballistische raketlanceringen door Iran en gepleit voor een gezamenlijke reactie van de Europese Unie. De Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie heeft tijdens haar bezoek aan Teheran vorige maand de zorgen van de EU-lidstaten met betrekking tot de ballistische raketlanceringen overgebracht en heeft Iran opgeroepen zich te onthouden van deze activiteiten.
Op welke wijze is tot nu toe kenbaar gemaakt dat Nederland deze lanceringen afkeurt? Gaat u de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken gebruiken om uw ongenoegen kenbaar te maken?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe hebben andere landen gereageerd op deze laatste lancering? Bent u voornemens u hard te maken voor het aanhangig maken van deze test bij de VN-Veiligheidsraad door één van de permanente leden daarvan? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het Amerikaanse State Department heeft tijdens de dagelijkse persconferentie op 9 mei jl. aangegeven bekend te zijn met de berichtgeving en informatie hierover te verzamelen.
Zoals vermeld in de beantwoording van vraag 2, beschikt het kabinet niet over informatie die de berichtgeving over deze vermeende lancering kan bevestigen. Dientengevolge is het kabinet niet voornemens te pleiten voor het aanhangig maken van deze vermeende test bij de VN-Veiligheidsraad door één van de permanente leden daarvan.
Deelt u de mening dat deze reeks lanceringen verontrustend is, helemaal in het licht van de instabiele situatie van het Midden-Oosten en de rol die Iran daarbij speelt? Op welke wijze spant Nederland zich in om de Iraanse dreiging in te perken? Graag een toelichting.
De ballistische raketlanceringen door Iran zijn mede met het oog op de al bestaande spanningen in de regio verontrustend. Het kabinet acht het mede hierom van belang om als onderdeel van het aanhalen van de banden met Iran in gesprek te blijven over de Iraanse opstelling in de regio en Iran aan te sporen een constructievere rol te spelen.
Het kabinet zet hierop in, zowel in de bilaterale relatie met Iran als binnen het kader van de verbreding van de betrekkingen tussen de Europese Unie en Iran. Zo heeft Nederland tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 12 maart jl. gepleit voor een gemeenschappelijke positie binnen de Europese Unie ten aanzien van de rol van Iran in de regio.
Klopt het dat de Minister van Economische Zaken tijdens een handelsmissie naar Iran ervoor heeft gepleit om de belemmeringen op te heffen die nu nog voor het financiële systeem bestaan, zodat op termijn het betalingsverkeer tussen Iran en Nederland weer helemaal mogelijk wordt? Waarom heeft de Minister dit toegezegd? Wat is Nederland voornemens te doen om dit mogelijk te maken? Hoe gaat u een kritische houding op het ballistische programma verenigen met het versoepelen van handelsregime jegens Iran? Graag een toelichting.
Minister Kamp heeft aangegeven dat het voor een stapsgewijze hervatting van de handelsrelaties met Iran nodig is de belemmeringen in het betalingsverkeer zoveel mogelijk weg te nemen. Hiertoe voert Nederland regulier overleg met relevante Amerikaanse en Iraanse gesprekspartners. Ook is in mei de Ambassade in Teheran versterkt met een financieel expert en trekken overheid en banken gezamenlijk op bij de informatievoorziening aan het Nederlands bedrijfsleven, waaronder het MKB. Deze inzet staat een kritische houding ten aanzien van het Iraanse ballistische rakettenprogramma niet in de weg getuige onze inspanningen terzake.
Het bericht dat EU-diplomaten onderhandelen over een vluchtelingendeal met een van de Libische regeringen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat EU-diplomaten onderhandelingen voeren met één van de Libische regeringen ten behoeve van het sluiten van een nieuwe migratiedeal, teneinde de instroom van migranten via de Italiëroute in te dammen?1
Ja.
Welke rol heeft de Nederlandse regering, als huidig EU-voorzitter, binnen de in het artikel van Der Spiegel genoemde onderhandelingen?
In EU-kader wordt, onder leiding van de Hoge Vertegenwoordiger en de Europese Dienst voor Extern Optreden, nagedacht over de wijze waarop de EU en Libië kunnen samenwerken. Zoals gesteld in de Conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van april 2016 gaat het daarbij onder andere om humanitaire hulp, migratie, capaciteitsopbouw, veiligheid en versterking van het lokaal bestuur. Er is echter geen sprake van onderhandelingen over een breed migratie-akkoord tussen de EU en Libië.
Nu de Libische Presidentiële Raad zich in Tripoli bevindt, kunnen er eerste, algemene kennismakingsgesprekken plaatsvinden op politiek niveau. Minister Koenders was op 5 mei jl. in Libië en sprak daar met premier Serraj en leden van de Presidentiële Raad. De Libische autoriteiten verzochten daarbij onder andere om ondersteuning bij de opbouw van de Libische kustwacht. Minister Koenders kondigde aan dat Nederland bereid is Libië hierbij te helpen, in eerste instantie door middel van een bijdrage aan een project van de Internationale Organisatie voor Migratie dat zich richt op opbouw van reddingscapaciteit van de kustwacht en het faciliteren van vrijwillige terugkeer van kwetsbare (Afrikaanse) migranten. Nederland heeft ondersteuning op migratiegebied ook tijdens de RBZ van 23 mei aan de orde gesteld.
Op dit moment kan Libië niet als veilig derde land worden gekwalificeerd. Vooralsnog zal dan ook niet worden ingezet op afspraken met Libië over de overname van derdelanders.
In welk stadium bevinden deze onderhandelingen zich?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ingaan op de slagingskans van een mogelijke overeenkomst op het gebied van migratie met Libië, gelet op de volatiele politiek-bestuurlijke situatie in dat land?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke middelen zal de Nederlandse regering de nieuwe «eenheidsregering» in Tripoli gaan ondersteunen, zoals door de Minister van Buitenlandse Zaken aangekondigd?2
Tijdens zijn bezoek aan Libië op 5 mei jl. kondigde Minister Koenders op vier vlakken steun aan op korte termijn. Ten eerste bood hij aan Libische staatstegoeden te ontdooien ten behoeve van de ergste noden in Libië. Ten tweede kondigde hij aan dat Nederland twee miljoen euro zal bijdragen aan de stabilisatie faciliteit van UNDP. Daarnaast kondigde hij steun van 1,5 miljoen euro aan voor een project van de Internationale Organisatie voor Migratie dat zich richt op ondersteuning van de kustwacht en vrijwillige terugkeer van kwetsbare migranten. Tot slot kondigde hij aan dat Nederland kleine lokale initiatieven op het gebied van herstel van voorzieningen en dienstverlening zal steun door middel van een klein ambassadefonds. Daarnaast zal Nederlandse steun voortbouwen op bestaande thema’s: ontmijning, goed bestuur, mensenrechten en migratie.
Deelt u de mening dat geen sprake kan zijn van enige vorm van een migratiedeal tot de regering in Tripoli de controle heeft over Libië, of ten minste de Libische kust? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom vinden hierover momenteel desondanks onderhandelingen plaats tussen de EU en de regering in Tripoli?
Zie antwoord vraag 2.
Is het de inschatting van de Nederlandse regering dat de regering in Tripoli op korte termijn het gezag in Libië effectief zal kunnen uitvoeren? Zo ja, waarom?
De aanwezigheid van de Presidentiële Raad in Libië sinds 30 maart is een belangrijke stap, maar het proces blijft fragiel. Het is positief dat een groot aantal ministeries inmiddels onder controle van de eenheidsregering is gebracht. De eenheidsregering zal moeten werken aan het geleidelijk uitbouwen van draagvlak, waarbij de erkenning door het parlement een belangrijke tussenstap vormt. Minister Koenders heeft dit nogmaals benadrukt tijdens zijn bezoek aan Tripoli op 5 mei jongstleden. Het opbouwen van instituties en integreren van milities heeft tijd nodig en is een proces van lange adem.
Welke maatregelen worden er genomen door de EU in het algemeen en de Nederlandse regering in het bijzonder om de reddingscapaciteit op de Italiëroute te vergroten, gelet op de recente dramatische toename van verdrinkingen op deze route?3
De maritieme EU-missie EUNAVFOR MED SOPHIA is gelanceerd op 22 juni 2015. Het doel van de missie is het bestrijden van mensensmokkelnetwerken. Deelnemende schepen zijn, op basis van het internationale recht, tevens gehouden drenkelingen te redden. In een jaar tijd heeft de missie circa 9.000 mensen gered. Voorafgaand aan de RBZ van 23 mei jl. verzocht de voorzitter van het Libische rompkabinet, premier Serraj, om steun van de Europese Unie voor capaciteitsopbouw van de Libische Kustwacht. De RBZ heeft ingestemd met verlenging en uitbreiding van het mandaat van EUNAFVOR MED SOPHIA (zie raadsconclusies 23 mei jl.). Daarbij wordt gekeken naar het geven van training aan de Libische kustwacht (waardoor die o.a. beter in staat moet zijn drenkelingen te redden) en inzet van de missie bij de naleving van het VN-wapenembargo.
Daarnaast coördineert Frontex al sinds jaren gezamenlijke operaties in de Middellandse Zee om de maritieme grenzen van de EU te bewaken. Specifiek in het Centraal Middellandse Zeegebied gaat het om operatie Triton. Deze operatie vindt tussen Italië en Libië plaats en is sinds 2015 versterkt, zowel wat betreft budget als materieel. Veel lidstaten leveren materieel en personeel aan deze operatie om de Italiaanse autoriteiten te ondersteunen in het bewaken van de buitengrenzen. De Nederlandse bijdrage is significant. In 2016 levert Nederland een kustwachtvliegtuig en een marineschip. Conform het mandaat is Frontex primair bedoeld voor grensbewakingsdoeleinden. Echter, conform internationale regelgeving omtrent redding op zee kan dit materieel ook ingezet worden voor reddingsoperaties als verantwoordelijke reddingsautoriteiten hierom vragen. In de praktijk wordt een belangrijk deel van de drenkelingen tussen Libië en Italië gered door varende en vliegende voertuigen die in Triton worden ingezet.
Regiebehandelaarschap van de orthopedagoog generalist |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het feit dat de orthopedagoog generalist niet is opgenomen in het model-Kwaliteitsstatuut ggz1 als beroepsgroep die in aanmerking komt voor het regiebehandelaarschap per 1 januari 2017, en dat dit volgens de toelichting bij het model-Kwaliteitsstatuut ggz komt door het ontbreken van een BIG-registratie (Beroepen Individuele Gezondheidszorg)?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Zorginstituut Nederland adviseert de orthopedagoog generalist op te nemen in het experimenteerartikel van het model-Kwaliteitsstatuut ggz, zodat deze tot opname in het BIG-register als regiebehandelaar kan fungeren? Hoe beoordeelt u dat dit advies niet is overgenomen?3
Het model kwaliteitsstatuut is als professionele standaard geregistreerd bij Zorginstituut Nederland. Dat betekent dat het model door vertegenwoordigers van zorgaanbieders, cliënten en zorgverzekeraars gezamenlijk is aangeboden aan het Zorginstituut. Het Zorginstituut heeft na overleg met een aantal minder direct betrokken partijen besloten het model op te nemen in het Register. Daarnaast hebben partijen een experimenteerruimte opgesteld. Het is aan veldpartijen om kwaliteitsnormen te stellen.
Welke gevolgen heeft het volgens u voor de situatie die kan ontstaan voor cliënten, organisaties en professionals als de orthopedagoog generalist (tijdelijk) geen regiebehandelaar kan zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gevolgen van het feit dat de orthopedagoog generalist geen regiebehandelaar mag zijn op grond van het model kwaliteitsstatuut acht ik beperkt. Uit onderzoek van Casemix (aan uw Kamer aangeboden op 8 maart 2016, (Tweede Kamer, 34 300 XVI, nr. 155) is gebleken dat orthopedagogen generalist in 2014 slechts hoofdbehandelaar waren in 1% van de zorgtrajecten in de generalistische basis ggz. Deze cijfers hebben bovendien betrekking op een jaar waarin de jeugd ggz nog deel uitmaakte van de curatieve ggz en er zeer waarschijnlijk meer orthopedagogen generalist werkzaam waren in de curatieve ggz dan nu, omdat nu de zorg aan jeugdigen de verantwoordelijkheid is van gemeenten. In de gespecialiseerde ggz mogen orthopedagogen generalist nu al geen hoofdbehandelaar zijn. Dat orthopedagogen generalist geen regiebehandelaar mogen zijn betekent overigens niet dat zij geen goed werk kunnen doen in de ggz: zij mogen tijd schrijven in een dbc.
Voorts zal een overgangsregeling worden getroffen voor cliënten die in behandeling zijn bij bijvoorbeeld een orthopedagoog generalist op het moment dat zij 18 jaar worden.
Ziet u, vanwege de continuïteit van zorg voor specifieke doelgroepen, waaronder (jong)volwassenen in de leeftijd van 18 tot 25 jaar en personen in een afhankelijkheidsrelatie, urgentie opname van de orthopedagoog generalist in het BIG-register te bespoedigen?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer stuurt u het wetsvoorstel naar de Kamer waarmee de orthopedagoog generalist opgenomen wordt in artikel 3 van de Wet BIG?
Ik zal u vóór de zomer over de planning van dit wetsvoorstel nader informeren.
De interne crisis in zorginstelling De Gelderhorst |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het voortslepend intern conflict tussen de Raad van Toezicht (RvT) en de rest van de organisatie van De Gelderhorst?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de huidige situatie, waarin de organisatie van De Gelderhorst al een half jaar geleden het vertrouwen in de RvT heeft opgezegd, de RvT niet wil opstappen en waarvoor een oplossing op dit moment nog ver weg lijkt?
Deze situatie is onwenselijk. Vertrouwen en een open en transparante manier van communiceren zijn essentieel bij het besturen van een instelling. Daar lijkt bij de Gelderhorst nu geen sprake meer van te zijn. Deze impasse moet dan ook snel worden doorbroken. Voorop staat dat de kwaliteit en continuïteit van zorg voor de cliënten gegarandeerd blijft. Op dit moment heb ik geen signalen dat deze gevaar lopen. (Zie ook mijn antwoord op vraag 4).
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) onderzoekt de actuele situatie bij De Gelderhorst en kijkt daarin ook naar de rol van de bestuurlijke partijen.
Welke mogelijke oplossingsrichtingen ziet u voor dit intern conflict, welke in een impasse geraakt lijkt te zijn? Wie is volgens u nu aan zet om de huidige situatie, die voor veel onrust onder bewoners en medewerkers zorgt, te doorbreken? Welke acties hebben hierbij volgens u prioriteit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw inschatting van de invloed van het intern conflict op de continuïteit van zorg binnen De Gelderhorst?
Zowel de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) als de IGZ hebben mij laten weten dat er op dit moment geen aanwijzingen zijn dat de continuïteit van de zorg in gevaar is. Wel is uit contact van de IGZ met de bestuurder duidelijk geworden dat onder de medewerkers onzekerheid is over de vraag in welke richting De Gelderhorst zich in de nabije toekomst zal ontwikkelen en hoe het bestuurlijke conflict zal aflopen. Deze spanning en onzekerheid kunnen potentieel leiden tot een toename van het verzuim en verloop en daarmee een risico vormen voor de kwaliteit en de continuïteit van zorg. De IGZ onderzoekt de actuele situatie bij De Gelderhorst en kijkt daarin ook naar de rol van de bestuurlijke partijen. Mochten er aanwijzingen komen dat de continuïteit van zorg in gevaar komt, dan zal de NZa het betreffende zorgkantoor aanspreken op de zorgplicht.
Welke rol dicht u de communicatie tussen bestuur, RvT en de rest van de organisatie toe binnen dit conflict? Acht u het ook een verontrustend signaal dat de cliëntenraad en ondernemingsraad van De Gelderhorst de communicatie met de RvT als stroef en niet bepaald transparant beoordeelt? Op welke manier wordt een RvT binnen een zorginstelling volgens u geacht te communiceren naar cliënten, medewerkers en bestuur?
Vertrouwen en een open en transparante manier van communiceren zijn essentieel voor alle betrokken partijen, ook voor de Raad van Toezicht. Bij de Gelderhorst lijkt er op dit moment geen sprake meer te zijn van goede interne communicatie. Deze impasse moet dan ook snel worden doorbroken.
De IGZ ziet op dit moment toe op de situatie en wanneer zij van oordeel is dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg in het geding komt dan neemt zij maatregelen.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de onrust en onzekerheid die onder cliënten en medewerkers van De Gelderhorst is ontstaan, zo snel mogelijk moet worden weggenomen en dat open en transparante communicatie tussen alle betrokkenen voorop moet staan? Hoe ziet u deze communicatie over dit conflict vervolgens voor zich? Hoe beoordeelt u overigens de reactie in de open brief van de RvT van De Gelderhorst?
Ik ben het eens dat het conflict zo snel mogelijk dient te worden opgelost.
Daarbij is vooral van belang dat de verhoudingen tussen de Raad van Bestuur, Raad van Toezicht, ondernemingsraad en cliëntenraad zo spoedig mogelijk genormaliseerd worden. De IGZ onderzoekt dan ook de actuele situatie bij De Gelderhorst en kijkt daarin ook naar de rol van de bestuurlijke partijen.
Vindt u het ook een zorgelijk signaal dat de cliënten- en ondernemingsraad van De Gelderhorst aangeven twijfels te hebben aan de integriteit en doelstellingen van de RvT, en hierbij in het bijzonder aan de nieuwe voorzitter van de RvT? Welke oorzaken ziet u voor deze ontstane twijfel, en bent u het eens met de stelling dat zelfs maar de schijn van belangenverstrengeling altijd voorkomen moet worden door transparante communicatie?
Ik kan dit niet goed beoordelen, maar ik vind een dergelijk oordeel als zodanig zeer ernstig. De Wet Toelating Zorginstellingen stelt dat een toezichthoudend orgaan onafhankelijk van welk deelbelang dan ook moet functioneren. De IGZ neemt dit aspect mee in haar onderzoek.
Vindt u het ook een verontrustend signaal dat voor het ingezette mediationtraject tussen de bestuurder en de leden van de RvT van De Gelderhorst, de cliënten- en ondernemingsraad niet aan tafel zitten, terwijl zij juist de partijen zijn die het vertrouwen in de RvT hebben opgezegd?
Mediation kan in het algemeen helpen om vertrouwen te herstellen. Daarbij is van belang dat alle bij het betreffende conflict betrokken partijen aanschuiven en het belang van mediation onderkennen. Hoe dit proces bij de Gelderhorst precies vorm heeft gekregen is voor mij niet te beoordelen. Daar zijn Raad van Bestuur en Raad van Toezicht zelf verantwoordelijk voor. Het is evident dat het niet in het belang van de zorgorganisatie is dat dergelijke conflicten lang voortslepen. Zoals gezegd onderzoekt de inspectie dan ook de actuele situatie bij De Gelderhorst.
Bent u het ermee eens dat een mediationtraject een mogelijke oplossing kan zijn voor de huidige situatie, mits hierin alle betrokken partijen worden meegenomen? Acht u de inclusie van de cliënten- en ondernemingsraad ook als noodzakelijk voor een doorbreking van het conflict; juist gezien het feit dat onduidelijkheid en onvoldoende en stroeve communicatie mede de basis hebben gevormd van het voorliggende conflict?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe ziet u de verhouding tussen het handelen van de RvT van De Gelderhorst en de taak van toezichthouder zoals geschetst binnen «Goed bestuur in de zorg», waarbij de toezichthouder zich «positief kritisch opstelt en rekening houdt met het publieke belang van de instelling, en waarbij ook de perspectieven van direct betrokkenen (zoals cliënten en medewerkers) belangrijk zijn bij de toetsing?»2
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Welke lessen zijn volgens u te trekken uit deze conflictsituatie tussen de verschillende partijen in het kader van zeggenschap en medezeggenschap van cliënten- en patiëntenraden? Op welke manier kan uit het conflict binnen De Gelderhorst lessen worden getrokken voor de toekomst?
Ik kan niet oordelen over wat er precies aan de hand is bij de Gelderhorst. Ik kan dus ook – op basis van een enkele casus – geen algemene conclusies trekken over de medezeggenschap van cliëntenraden. Zoals ik in mijn antwoorden op voorgaande vragen reeds heb aangegeven, is het van belang dat alle partijen in gesprek blijven. Daar lijkt bij de Gelderhorst geen sprake meer van te zijn. Het is van belang dat deze impasse zo snel mogelijk wordt doorbroken.
Een ongeval met een hoogwerker |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Twee personen overleden na val uit hoogwerker Zaltbommel»?1
Ja.
Hoeveel soortgelijke ernstige ongevallen met hoogwerkers zijn u bekend de afgelopen vijf jaar?
Er zijn geen andere arbeidsongevallen bekend waarbij een werkbak van een verreiker gevallen is en waar slachtoffers bij zijn gevallen. In Zaltbommel werd een verreiker gebruikt, dit is een type hoogwerker waarmee de last of werkbak op hoogte verplaatst kan worden.
Het aantal ongevallen dat de afgelopen jaren met hoogwerkers heeft plaatsgevonden, komt neer op gemiddeld 14 ernstige ongevallen per jaar (waarbij werknemers slachtoffer waren).
Welke opleidingseisen gelden er voor mensen die werken met hoogwerkers? Hoe is certificering in de sector geregeld?
Voor personen die werken met hoogwerkers gelden de algemene bepalingen in de Arbowet. In artikel 8 van de Arbowet is geregeld dat werkgevers ervoor moeten zorgen dat werknemers doeltreffend worden ingelicht over hun werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s. Ook zijn werknemers verplicht om overeenkomstig opleiding en de door de werkgever gegeven instructies zorg te dragen voor eigen veiligheid en van andere betrokken personen (artikel 11 Arbowet). Instructie over het juist gebruik van arbeidsmiddelen en het opvolgen van de instructie valt onder deze verplichtingen.
Daarnaast stelt artikel 7.6 van het Arbobesluit dat arbeidsmiddelen waarvan het gebruik een specifiek gevaar voor de veiligheid van de werknemers kan opleveren, alleen door werknemers gebruikt mogen worden die met het gebruik belast zijn. Dit moeten dus daarvoor geïnstrueerde werknemers zijn. In artikel 7.11a van het Arbobesluit wordt voorts geregeld dat een bij een arbeidsmiddel behorende gebruiksaanwijzing in begrijpelijke vorm ter kennis wordt gebracht van de betrokken werknemers. Ook is vastgelegd dat men voor het bedienen van hijs- en hefwerktuigen over specifieke deskundigheid moet bezitten in artikel 7.18 van het Arbobesluit.
Er is geen verplicht certificaat voor het personeel dat werkt met hoogwerkers. Om de vereiste specifieke deskundigheid te verwerven worden in de markt opleidingen aangeboden die worden afgesloten met een certificaat. Een certificaat toont aan dat een opleiding is gevolgd. Voor de hoogwerker zelf moet op grond van artikel 7a van het Warenwetbesluit machines een geldig certificaat van goedkeuring beschikbaar zijn.
Ziet u in dit ongeval aanleiding om nader onderzoek te doen naar de veiligheid van hoogwerkers? Bent u bereid om hierover in overleg te treden met de branche?
De Inspectie SZW onderzoekt het ongeval. Het is nu te vroeg om duiding te geven over de oorzaak van het ongeval en uitspraken te doen over eventueel te ondernemen acties of te treffen maatregelen.
Het voorstel aan de gemeenteraad van Arnhem over mogelijke woningbouw in het uiterwaardengebied van de Nederrijn |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de goedkeuring van het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) van de gemeente Arnhem aan het bouwen van 250 tot 350 woningen in het uiterwaardengebied Meinerswijk op basis van een kaderstellende notitie waarbij nog geen nog geen rivierkundige beoordeling heeft plaatsgevonden?1
Ja. Mij is bekend dat het college van burgemeester en wethouders van Arnhem op 18 april jl. een raadsvoorstel heeft ingediend met als doel instemming van de Raad met de mogelijkheid om onder voorwaarden woningen te realiseren op Stadsblokken Meinerswijk en de kaders vast te stellen om tot een concreet ruimtelijk plan te komen. Het college kiest er voor deze gemeentelijke procedure te volgen, voordat de in de vervolgprocedure vereiste rivierkundige beoordeling heeft plaatsgevonden.
Bent u bekend met het feit dat het uiterwaardengebied van de Nederrijn – waar de beoogde woningbouw, het gebied Stadsblokken Meinerswijk, bedacht is – een belangrijk overstromingsgebied bij hoogwater is? Bent u bekend met het feit dat er geen overleg heeft plaatsgevonden met het waterschap Rivierenland over mogelijke woningbouw in dit gebied?
Ja, dit is bekend. Aangezien het gebied buitendijks ligt – in het rivierbed – is Rijkswaterstaat als rivierbeheerder op grond van de Waterwet het bevoegde gezag en aanspreekpunt voor de initiatiefnemer voor water(veiligheids)aspecten. Rijkswaterstaat is in deze voorfase betrokken bij het initiatief en met de initiatiefnemer in gesprek over de vergunbaarheid van het plan «Eilanden 2.0». Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de gemeente Arnhem, vanwege de samenloop met de benodigde ruimtelijke ordeningsprocedure.
Voor zover nu bekend raakt het plan niet aan beschermingszones van de primaire waterkeringen, die in beheer zijn bij het Waterschap Rivierenland.
Bent u er ook van op de hoogte dat in ditzelfde gebied in het Nationaal Waterplan 2016–20212 grote opgaves liggen om de waterkering te toetsen aan de nieuwe overstromingskansen en dat het gebied klimaatbestendig en waterrobuust moet worden ingericht, mede op basis van de in 1998 gemaakte afspraken tussen Rijk en gemeente rond het afkopen van het Vinex-akkoord voor dit gebied?
Ja. Initiatieven die in het rivierbed worden uitgevoerd, worden getoetst aan de Beleidslijn Grote Rivieren (hierna Bgr) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), titel Rivieren. De doelen van de Bgr en het Barro, titel Rivieren, zijn het waarborgen van de afvoercapaciteit van de rivieren en het vrijhouden van buitendijkse ruimte voor toekomstige vergroting van de afvoercapaciteit. Initiatieven kunnen alleen gerealiseerd worden als voldaan wordt aan de voorwaarden van de Bgr en het Barro. Zo mogen initiatieven geen verhoging van de waterstand veroorzaken en niet gerealiseerd worden op een locatie waar in de toekomst ruimte nodig is voor rivierverruiming. Voor niet-riviergebonden activiteiten geldt dat per saldo meer ruimte voor de rivier dient te worden gerealiseerd. Dit initiatief zal ook aan deze voorwaarden getoetst worden.
Past het voornemen van het college van de gemeente Arnhem om woningbouw toe te voegen bij de opgave voor dit gebied als beschreven in het Nationaal Waterplan 2016–2021?
Het voornemen is niet in conflict met de opgave voor dit gebied als beschreven in het Nationaal Waterplan 2016–2021. Toekomstige rivierverruiming is op deze locatie op dit moment niet aan de orde.
Alle initiatieven die in het rivierbed worden beoogd, dienen te worden getoetst aan de Bgr en het Barro en de daarin opgenomen voorwaarden. Op dit moment is er vanuit het perspectief van Rijkswaterstaat nog geen zicht op het al dan niet toelaatbaar zijn van het plan voor Stadsblokken Meinerswijk via het Barro en de Bgr. Het voor de toetsing benodigde rivierkundige onderzoek is op dit moment nog niet afgerond.
Bent u daarnaast op de hoogte van het feit dat het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van toepassing is op Stadsblokken Meinerswijk, waarbij gebieden worden gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming? Bent u geïnformeerd over de afspraken die momenteel door de gemeente met een private partij worden gemaakt? Zo ja, wat is uw reactie op de voorgenomen plannen? Zo nee, gaat u zich laten infomeren?
Ja, de gemeente dient bij het opstellen van het bestemmingsplan rekening te houden met de waterstaatkundige belangen op grond van het Barro. Het Barro is terughoudend in het toestaan van het toevoegen van niet-riviergebonden bestemmingen in het rivierbed. In het onderhavige geval is sprake van een niet-riviergebonden activiteit, die toelaatbaar zou kunnen zijn, indien voldaan wordt aan de voorwaarden zoals genoemd in het Barro: er wordt per saldo meer ruimte voor de rivier geleverd op een vanuit rivierkundig oogpunt zo gunstig mogelijke locatie. De maatregelen hiertoe dienen in een bestemmingsplan te worden vastgelegd. Daarnaast dient voldaan te worden aan de voorwaarden zoals die voor elke activiteit in het rivierbed zijn opgenomen in het Barro (zie ook het antwoord op vraag 4).
Wat is gezien de opgaves die er liggen om de waterveiligheid te garanderen uw reactie op het feit dat het college van de gemeente Arnhem in deze flessenhals in de Rijn op deze schaal woningbouw wil toestaan als middel om een gebiedsvisie te realiseren?
Dergelijke plannen zijn op basis van de Waterwet/het Barro alleen mogelijk indien er «per saldo meer ruimte voor de rivier» wordt gerealiseerd en wordt voldaan aan de uitvoeringsvoorwaarden van de Bgr en het Barro. Een van de uitvoeringsvoorwaarden is dat initiatieven niet toelaatbaar zijn als deze een feitelijke belemmering vormen voor de toekomstige vergroting van de afvoercapaciteit. Dit initiatief zal ook aan deze voorwaarden getoetst worden. Het voor de toetsing benodigde rivierkundige onderzoek is op dit moment nog niet afgerond. Als er aan de voorwaarden van het Barro en de Bgr wordt voldaan, zal na uitvoering van het plan meer ruimte voor de rivier zijn gerealiseerd, waardoor de waterveiligheid gegarandeerd is (zie ook het antwoord op vraag 5).
Vindt u dat deze omvang van woningbouw past bij de uitgangspunten van EMAB (experimenten met aangepast bouwen?3
Het beleid «Experimenten met aangepaste bouwvormen» (EMAB) is in 2005 geïntroduceerd om op 15 locaties langs de grote rivieren gemeenten de kans te geven om te experimenteren met innovatieve bouwvormen in het rivierbed. De locatie Stadsblokken Meinerswijk is één van de 15 locaties. Het EMAB beleid stelt geen randvoorwaarden aan de maximale omvang van de bebouwing.
Het EMAB beleid is geïntroduceerd voordat de Bgr en het Barro zijn vastgesteld, maar hier niet van uitgezonderd. Dit betekent dat de voorwaarden in de BGR en het Barro ook gelden voor de EMAB locaties. De waterbeheerder en gemeente zijn derhalve verplicht een vergunningaanvraag of bestemmingsplanwijziging voor een EMAB locatie aan de Beleidsregels respectievelijk het Barro te toetsen.
Deelt u de mening dat goedkeuring van woningbouw in Stadsblokken Meinerswijk een precedent schept voor vergelijkbare locaties in het winterbed van de rivieren en dat daarmee toekomstige rivierverruiming kostbaarder wordt?
Nee, dergelijke plannen zijn in het kader van de Waterwet/het Barro alleen mogelijk indien er «per saldo meer ruimte voor de rivier» wordt gerealiseerd. Dit kan bovendien alleen als het plan ook voldoet aan de algemene uitvoeringsvoorwaarden van de Bgr. Een van de voorwaarden is dat initiatieven niet toelaatbaar zijn als deze een feitelijke belemmering vormen voor de vergroting van de afvoercapaciteit.
Het bericht 'Samenscholingsverbod na 'Marokkaanse' onlusten in Ede' |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Hebt u kennis genomen van het artikel «Samenscholingsverbod na «Marokkaanse» onlusten in Ede»?1
Ja
Begrijpt u de grote zorgen van veel inwoners van Ede na brandstichtingen, vernielingen en geweld tegen agenten door een groep jeugdig crapuul?
Ja, die begrijp ik. Brandstichting, vernieling en geweld zijn onder alle omstandigheden onaanvaardbaar.
Kunt u aangeven hoeveel van de rellende jongeren zijn opgepakt door de politie en inmiddels vastzitten?
Er zijn tot nu toe 10 verdachten aangehouden voor respectievelijk overtreding van het samenscholingsverbod, wederspannigheid, belediging, niet voldoen aan een ambtelijk bevel, het opzettelijk overtreden van het gebiedsverbod, overtreding van de Wet op de Identificatieplicht, baldadigheid of voor een combinatie van deze feiten.
Alle verdachten zijn heengezonden. Drie verdachten hebben een dagvaarding voor de zitting meegekregen, één verdachte een OM strafbeschikking, vier ontvingen een proces-verbaal wegens een overtreding en in twee zaken heeft nog geen beoordeling plaatsgevonden.
Wat is volgens u de reden dat Marokkaanse jongeren zo extreem zijn oververtegenwoordigd in de criminaliteit (en met name geweldsdelicten), met in achtneming van het feit dat deze groep ook na correctie van de sociaaleconomische achterstand oververtegenwoordigd blijft (https://www.wodc.nl/images/ob277_volledige_tekst_tcm44–225797.pdf)?
Het onderzoek waar naar wordt verwezen dateert uit 2009. Uit meer recent onderzoek2 blijkt dat de belangrijkste risicofactoren voor jeugdcriminaliteit voornamelijk te vinden zijn in de sociale en ruimtelijke omstandigheden: (foute) vriendengroep, armoede en wonen in grootstedelijke concentraties zoals achterstandwijken. En in dezelfde omstandigheden blijkt dat jongeren van diverse herkomst zich min of meer gelijk gedragen.
Binnen de aanpak van jeugdcriminaliteit wordt geen onderscheid gemaakt naar doelgroepen. De aanpak zet in op maatwerk en met inachtneming van beschermende en risicofactoren en goede screening (Landelijk instrumentarium Jeugdstrafrechtketen) wordt gekomen tot een aanpak die toegesneden is op niet alleen het gepleegde delict maar ook op andere van belang zijnde factoren die liggen in de persoon van de jeugdige verdachte.
Deelt u de mening dat veel ontspoorde jongeren, zeker ook Marokkaanse, baat zouden hebben bij een aantal maanden militaire tucht om zo de broodnodige manieren alsnog mee te krijgen? Zo ja, op welke termijn denkt u ons initiatief (https://www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=bc379bf4-c9ae-49a8-b924-fc5a2802844c&title=Initiatiefnota%20.pdf) om te zetten in beleid?
Nee, die mening deel ik niet. Er zijn verschillende effectieve interventies met gebruik van rolmodellen, een integrale gezinsaanpak en aandacht voor een nuttige vrijetijdsbesteding. Stevige aanpakken die zowel preventief als repressief worden ingezet. Hierbij is veel aandacht voor het corrigeren van grensoverschrijdend gedrag en het omgaan met gezag. Daarnaast wordt de jongere meer bewust gemaakt van zijn eigen verantwoordelijkheid en krijgt een reële reflectie op zijn eigen gedrag aandacht. In deze interventies staat maatwerk centraal.
Het bericht ‘Wat mis kan gaan bij een uitzetting; 3.165 vluchten geboekt 1.225 geannuleerd. Uitzetten vreemdelingen mislukt steeds vaker’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wat mis kan gaan bij een uitzetting; 3.165 vluchten geboekt 1.225 geannuleerd. Uitzetten vreemdelingen mislukt steeds vaker»?1
Het is juist dat het aantal annuleringen van vluchten in 2014 en 2015 is toegenomen ten opzichte van 2013. De implementatie van de Dublin-verordening heeft ertoe geleid dat bewaring voorafgaand aan vertrek nog meer dan voorheen met waarborgen is omkleed, hetgeen tot gevolg heeft dat minder vreemdelingen voorafgaand aan de uitzettingen in bewaring kunnen worden gesteld. Daarmee is het voor vreemdelingen die niet meewerken aan vertrek eenvoudiger om zich voorafgaand aan het vertrek aan het toezicht te onttrekken, met annuleringen van vluchten tot gevolg. Nederland vraagt in EU-verband aandacht voor dit punt in het kader van de herziening van de Dublinverordening.
Verder worden vluchten soms geannuleerd omdat de vreemdeling eerder kan vertrekken, bijvoorbeeld als hij zelf een ticket overlegt of omdat hij alsnog zelfstandig vertrekt met IOM. Het is dus niet altijd zo dat een annulering ook betekent dat een vreemdeling niet vertrekt.
Voor het overige verwijs ik u naar de antwoorden op de overige vragen.
Is deze berichtgeving juist?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u mogelijkheden om het door middel van medische ingrepen of juridische procedures oprekken van het verblijf aan te pakken en in te perken?
Verbeteringen in het terugkeerproces zijn altijd mogelijk en er wordt steeds actief gezocht naar mogelijkheden om knelpunten in procedures weg te nemen. Daarbij is van betekenis het evenwicht te bewaren tussen enerzijds het belang van de staat om het (gedwongen) vertrek procedureel zo soepel mogelijk te laten verlopen, en anderzijds het belang van het individu door te voorkomen dat, door administratieve vergissingen of anderszins, een vreemdeling wordt uitgezet voor wie dat een schending van de meest fundamentele rechten betekent.
De bepaling in het Vreemdelingenbesluit (artikel 3.1 Vb 2000) op dit punt, is voor het overgrote deel ingegeven door Europese regelingen, in het bijzonder artikel 41 van de Richtlijn 2013/32/EU van het Europese parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (hierna: de Procedurerichtlijn) waarin is geregeld in welke gevallen een asielaanvraag niet mag worden afgewacht.
Dit is ook een belangrijk aandachtspunt van Nederland bij het invullen van het voorzitterschap van de Europese Unie. De inspanningen van Nederland zijn er op gericht om de samenwerking op het gebied van terugkeer van migranten zonder verblijfstatus met derde landen en tussen lidstaten onderling te verbeteren, alsmede het oneigenlijk gebruik van rechten en procedures om terugkeer te frustreren tegen te gaan. Tegelijkertijd worden de lidstaten van de EU en de instellingen van de EU aangemoedigd kritisch te kijken naar de noodzaak om wet- en regelgeving aan te passen en de mogelijkheid om administratieve hobbels in het terugkeerproces weg te nemen, met inachtneming van de grondrechten en de rechtsbescherming zoals deze zijn verankerd in de EU en nationale wet- en regelgeving. Daarbij zal tevens worden gekeken om procedures beter op elkaar af te stemmen en informatie en goede ervaringen uit te wisselen om het fenomeen van oneigenlijk gebruik aan te pakken en een effectievere terugkeer te bewerkstelligen.
Op dit moment worden voorbereidingen getroffen om onder meer de Procedurerichtlijn en de Dublinverordening te herzien. Inzet bij deze herziening zal zijn om de procedures met betrekking tot overdracht, uitzetting en bewaring te vereenvoudigen en beter op elkaar af te stemmen. Ook moeten herhaalde en last minute asielaanvragen met het enkele doel terugkeer te frustreren, waarbij geen nieuwe elementen en bevindingen aan de orde zijn, zo veel mogelijk worden voorkomen. Niet alleen in Nederland maar ook in andere lidstaten lijkt hiervoor steun te bestaan.
Wat wordt er gedaan om annuleringen van uitzettingen door nieuwe asiel- of beroepsprocedures te voorkomen? En zijn hier nog verbeteringen mogelijk?
Zie antwoord vraag 3.
Welke «probleemlanden» kennen we die niet mee willen werken aan gedwongen terugkeer? Welke interventies worden ten aanzien van deze landen gepleegd? En hoe het staat met de gezamenlijke Europese aanpak van probleemlanden?
Allereerst is van belang dat een vreemdeling in principe altijd vrijwillig en zelfstandig kan terugkeren naar het land van herkomst. Er zijn geen landen bekend die structureel weigeren hun onderdanen zelfstandig terug te laten keren. Daarnaast hebben veel landen geen principiële bezwaren tegen gedwongen terugkeer van hun burgers. Een aantal landen weigert uit beleidsoverwegingen echter mee te werken aan gedwongen terugkeer. Daarnaast werkt een aantal landen tegen door het stellen van veel voorwaarden, het niet reageren op verzoeken of het opwerpen van vragen. Het is moeilijk om een representatief beeld te geven over een langere periode aangezien het niveau van medewerking geen lineair beeld laat zien. Hoewel dit dus wisselt, verloopt de samenwerking op het gebied van gedwongen terugkeer op dit moment minder soepel met onder andere China, Algerije, Ethiopië, Iran, Irak, Somalië, Sierra Leone en Guinee. Een voortdurend proces van relatiebeheer is van belang om met deze landen in gesprek te blijven, te onderhandelen, zowel bilateraal als in EU-verband.
Is er vaak sprake van administratieve fouten of vertraging onderweg waardoor een uitzetting misloopt? Zo ja, bent u bereid in te zetten op het voorkomen van dergelijke onnodige fouten?
Een uitzetting kan om verschillende redenen niet doorgaan. Hoe vaak dit gebeurt als gevolg van administratieve fouten of vertraging onderweg wordt niet apart bijgehouden. Wel wordt door de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) geregistreerd om welke redenen een eenmaal geboekte vlucht wordt geannuleerd. Vaak gebeurt dit vanwege wettelijke procedures, bijvoorbeeld omdat de vreemdeling een nieuwe asielprocedure start of als de rechtbank een ingediend verzoek om een voorlopige voorziening toewijst. In een beperkt deel van de gevallen (in 2015 ging het om iets minder dan 5% van het totaal aantal annuleringen) is de reden van de annulering het gevolg van een administratieve fout, zoals bijvoorbeeld een verkeerd gespelde naam. Uiteraard wordt er getracht dit zoveel mogelijk te voorkomen.
Ziet u mogelijkheden om uitzettingen middels lange vluchten (met een overstap) beter te laten verlopen?
Er wordt altijd gezocht naar de beste mogelijkheid om vreemdelingen te laten terugkeren. Het is echter niet altijd mogelijk om lange vluchten en/of een overstap te voorkomen.
Hoe komt het dat Nederland Europees gezien slecht scoort als gebruiker van Frontex-faciliteiten? Waarom lukt het Nederland niet om uitzettingen af te stemmen met andere EU-lidstaten? Bent u van mening dat hier zo snel mogelijk verandering in moet komen?
Nederland doet actief mee aan door FRONTEX en door andere lidstaten geplande Joint Return Operations (JRO’s). Bij iedere FRONTEX-vlucht wordt door DT&V kritisch gekeken of de Nederlandse participatie kan worden vergroot. Daarbij speelt mee dat aan de voorwaarden moet worden voldaan alvorens een vreemdeling kan worden aangemeld voor zo’n vlucht. Zo moet de vreemdeling uitzetbaar zijn en in het bezit van geldige reisdocumenten. Voor zowel de reisdocumenten en het verkrijgen van landingsrechten is de medewerking van de landen van herkomst nodig. Omdat vreemdelingen niet onnodig lang in vreemdelingenbewaring mogen verblijven, «spaart» de DT&V geen vreemdelingen op voor een FRONTEX-vlucht. Als er een mogelijkheid is om een vreemdeling eerder te laten terugkeren, dan gebeurt dat. Overigens zet Nederland vooral in op het zelfstandig vertrek van vreemdelingen. Wanneer zij zelfstandig vertrekken, of zonder escorts, vertrekken zij niet via een JRO. Nederland zal steeds kritisch blijven kijken om deelname aan JRO’s te maximeren. Daarbij is het natuurlijk wel Van belang dat de DT&V op dat moment vreemdelingen in de caseload heeft die afkomstig zijn uit het land van bestemming van de FRONTEX-vlucht. Dat is lang niet altijd het geval.
Tenslotte is in het voorstel voor de nieuwe verordening voor de Europese Grens en Kustwacht een grotere rol voor het agentschap opgenomen t.a.v. terugkeer. Nederland ondersteunt deze grotere rol en verwacht dat FRONTEX hiermee het instrument van de JRO’s effectiever kan gebruiken om de lidstaten te ondersteunen.