De stijging van topinkomens door bonussen aan de ene kant en de laagste loonkostenstijging van de afgelopen twintig jaar aan de andere kant alsmede het bericht dat de volgende generatie het slechter krijgt |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over de stijging van de topinkomens en bonussen1 2, het bericht over de laagste loonkostenstijging sinds 19963 4 en het bericht dat de volgende generatie het slechter krijgt?5
Ja.
Deelt u de mening dat een gemiddelde stijging van de topinkomens met bijna een modaal jaarinkomen nog steeds een absurd grote stijging is? Zo nee, waarom niet?
Ik vind de gemiddelde stijging van de topinkomens met bijna een modaal jaarinkomen fors. Zeker wanneer ik dat afzet tegen de gemiddelde cao-loonstijging in Nederland. Het feit dat het beloningsbeleid primair een aangelegenheid is voor de onderneming zelf doet daar niets aan af.
Deelt u de mening dat de maar blijvende stijging van de topinkomens voor een steeds grotere ongelijkheid zorgt en dat dit, zeker in relatie tot de laagste loonkostenstijging sinds 1996, schadelijk is voor de maatschappelijke verhoudingen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen jaren leidden als onevenredig ervaren stijgingen van de beloningen van bestuurders verscheidene malen tot maatschappelijke en politieke onvrede, vooral in die gevallen waarin de gemiddelde werknemer werd geconfronteerd met een «nullijn» of een bescheiden salarisverbetering. Hoewel het kabinet niet gaat over de vaststelling van deze beloningen zelf, vindt het kabinet de ontwikkeling van evenwichtige beloningsverhoudingen binnen ondernemingen belangrijk. En deze ontwikkeling is gediend met meer openheid. De steeds terugkerende maatschappelijke discussie is dan ook voor het kabinet aanleiding geweest voor wijziging6 van de Wet op de ondernemingsraden, om de bevoegdheden van de ondernemingsraad (OR) bij grote ondernemingen op dit punt uit te breiden en scherper vast te leggen.
Overigens laten het CBS7, maar ook Caminada et al. zien dat grotere loonverschillen geen grotere ongelijkheid in besteedbare inkomens met zich mee hebben gebracht. Dat komt omdat de overheid gedurende de crisis meer is gaan herverdelen (meer sociale uitkeringen en een progressievere inkomensheffing). Zo verminderde het stelsel van sociale uitkeringen en belastingen de inkomensongelijkheid in 2012 met 49%8. Het inkomensaandeel van de top 10% huishoudens met het hoogste inkomen schommelt sinds 2000 tussen de 22,2 en de 24%. In 2014 (voorlopige cijfers) komt dit aandeel op 22,8%9.
Deelt u de mening dat de wettelijke maximering van 20% van het vaste inkomen, die geldt sinds de inwerkingtreding van de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen in februari 2015, voor alle bedrijven zou moeten gelden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
In beginsel gaan aandeelhouders, commissarissen en bestuurders over het beloningsbeleid. De financiële sector kent echter bepaalde kenmerken en risico’s die het kabinet hebben genoopt tot het invoeren van wettelijke regels ten aanzien van de hoogte van de variabele beloning. Na het uitbreken van de crisis in 2008 is gebleken dat verschillende zaken zijn misgegaan in de financiële sector. Perverse prikkels die kunnen uitgaan van variabel belonen hebben daaraan bijgedragen, met name prikkels die aanleiding kunnen geven tot het nemen van ongewenste en onverantwoorde risico’s en prikkels die ertoe kunnen leiden dat het klantbelang wordt veronachtzaamd. Deze prikkels kunnen in de financiële sector meer dan in andere sectoren leiden tot het nemen van grote risico’s die zich snel kunnen voltrekken. De gevolgen daarvan kunnen door de sterke verwevenheid van verschillende activiteiten groot zijn. Hiernaast heeft de financiële sector de afgelopen jaren sterk geleund op steun van de samenleving. Ook de delen van de sector die zelf geen steun hebben genoten hebben indirect van de verleende steun geprofiteerd. Uiteindelijk worden de kosten hiervan betaald door de klanten en de belastingbetaler. Dit maakt de financiële sector anders dan andere sectoren en dit rechtvaardigt overheidsingrijpen.
Deelt u de mening dat de invoering van de Corporate Governance Code en/of maatschappelijke druk niet geleid hebben tot een afname van de topinkomens en een afname van de ongelijkheid? Bent u bereid om, in tegenstelling tot uw eerdere standpunt, het topbeloningsbeleid van ondernemingen onderdeel te maken van het kabinetsbeleid? Zo nee, waarom niet?
De Corporate Governance Code (Code) bevat beginselen voor goed ondernemingsbestuur voor beursgenoteerde ondernemingen op basis van zelfregulering. Het kabinet onderschrijft zelfregulering via de Code. Het doel van de Code is te komen tot een goede verdeling van bevoegdheden en een goede verantwoording en meer transparantie. Naleving van de Code is wettelijk verplicht en de Monitoring Commissie Corporate Goverance Code (Commissie) rapporteert hier jaarlijks over. Momenteel wordt de Code, inclusief het deel over beloningen, door de Commissie herzien (mede) op basis van de bevindingen van de Commissie uit een brede, publieke consultatie.
Er is de afgelopen jaren veel overheidsbeleid ingevoerd op het terrein van beloningen. In de financiële sector zijn de variabele beloningen gemaximeerd, in de (semi-)publieke sector zijn de totale beloningen gemaximeerd en met staatsdeelnemingen zijn eveneens afspraken gemaakt die ertoe leiden dat zowel de vaste als de variabele bonussen beperkt zijn. Het is aan de aandeelhouders, bestuurders, raad van commissarissen en – na inwerkingtreding van het bovengenoemde wetsvoorstel – aan de medewerkers (in de vorm van de ondernemingsraad) om zich te richten op het beleid over topbeloningen.
Deelt u de mening dat de termijn van het overgangsrecht binnen de Wet Normering Topinkomens van in totaal zeven jaar extreem lang is in verhouding tot de termijn van ongeveer een jaar waarbinnen mensen zich konden voorbereiden op de kostendelersnorm? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om een gelijke behandeling tot stand te brengen? Zo nee, waarom niet?
In de Wet normering topinkomens (WNT) is een overgangstermijn opgenomen met het oog op het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). De reden daarvan is dat de bezoldigingsafspraken door de wetgever zijn aangemerkt als eigendom in de zin van artikel 1, Eerste Protocol, bij het EVRM. In verband daarmee is een passende overgangsregeling noodzakelijk.
Ten aanzien van de overgangtermijn bij de invoering van de kostendelersnorm is de voor de Participatiewet geldende gebruikelijke overgangsperiode in acht genomen. De duur van het overgangsrecht in deze wet heeft te maken met het karakter van de Participatiewet als vangnet van de Nederlandse sociale zekerheid. Hiermee is overigens eveneens recht gedaan aan het EVRM (art. 1 van het Eerste Protocol).
Kunt u een lijst naar de Kamer sturen met personen die volgens u vallen onder de «specialisten» en «unieke talenten» in de (semi)publieke sector, waar u een uitzondering voor heeft gemaakt met betrekking tot de Wet Normering Topinkomens en daarbij de redenen van deze uitzondering expliciet benoemen? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stuurt op grond van artikel 7.1 van de WNT jaarlijks in december een rapportage naar de Kamer waarin alle bij de ministeries gemelde overschrijdingen van de WNT-norm in het voorafgaande jaar zijn opgenomen alsmede de uitzonderingen. Deze uitzonderingen betreffen overigens uitsluitend topfunctionarissen. Van de medewerkers die geen topfunctionaris zijn, wordt de bezoldiging niet genormeerd, maar deze wordt slechts – met bijbehorende motivering van de desbetreffende instelling – openbaar gemaakt, indien de bezoldiging de norm overschrijdt. Voor deze groep is dus geen sprake van uitzonderingen.
Deelt u de mening dat het lage loonkostencijfer het gevolg is van flexibilisering, illegaal uitzendwerk en concurrentie van zelfstandigen zonder personel (zzp'ers) die onverzekerd werken en dat dit de koopkracht en het economisch herstel negatief beïnvloeden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Het CBS geeft in haar publicatie aan dat loonkosten beperkt zijn omdat werkgevers minder kwijt zijn aan pensioenen. Eerder erkende het CBS echter dat de flexibilisering van de arbeidsmarkt lonen heeft gedrukt tussen 2009 en 201310. Flexibele banen kenden sinds 2009 minder loonstijging dan voltijdbanen voor onbepaalde tijd. De opkomst van flexibele banen met een lagere loonstijging kan totale beloningen onder druk zetten, ondanks het feit dat de arbeidsproductiviteit stijgt. Om eerlijke verhoudingen tussen werk en beloning te ondersteunen heeft dit kabinet de WWZ en de wet aanpak schijnconstructies geïmplementeerd. Daarnaast verzekert de herziening van de WML dat ook het stukloon onder het minimumloon valt. Daardoor wordt oneerlijke concurrentie aan de onderkant van de arbeidsmarkt aangepakt.
Hoe verklaart u de conclusie van McKinsey dat 70 procent van de Nederlanders er de afgelopen tien jaar in besteedbaar inkomen op achteruit is gegaan, terwijl de twintig procent rijksten er niet op achteruit is gegaan?6 7
McKinsey heeft in het Rapport «Poorer than their Parents» een bewerking gedaan op data van het CBS. Hierbij is gekeken naar de gemiddelde inkomens van particuliere huishoudens, verdeeld over 10 percentielgroepen, in 2005 en 2014 gecorrigeerd voor inflatie. Uit de vergelijking tussen 2005 en 2014 blijkt dat bij 7 van de 10 percentielgroepen van een lager gemiddeld inkomen sprake was. Daaruit kan echter niet geconcludeerd worden dat 70% van de Nederlanders een dalend besteedbaar inkomen heeft ervaren. Allereerst omdat op basis van een gemiddelde per groep, per definitie niet kan worden geconcludeerd dat de hele groep inkomen heeft moeten inleveren. De 70% is dus een overschatting. Bovendien zegt de gemiddelde inkomensontwikkeling in een deciel weinig over de inkomensontwikkeling van huishoudens, omdat hiermee niet dezelfde huishoudens over de tijd worden gevolgd.
Een betere benadering geeft de dynamische koopkrachtontwikkeling van het CBS13. Daaruit blijkt dat in het slechtste jaar van het afgelopen decennium (2012), 58% van de huishoudens te maken kreeg met een inkomensdaling. In het beste jaar (2007) was dat 33%. Uiteraard heeft de zware economische crisis ervoor gezorgd dat meer mensen dan gebruikelijk te maken hebben gekregen met een daling van hun koopkracht. In 2016 gaat naar verwachting bijvoorbeeld meer dan 90% van de huishoudens erop vooruit.
Deelt u de mening dat werkgevers, door de sterk toegenomen schil van werknemers met flexibele arbeidscontracten en zzp’ers, tegenvallende groei ten laste hebben gebracht van Nederlandse huishoudens, zonder dat ze zelf winst, dividenden en bonussen hebben hoeven inleveren?
Iedereen heeft last gehad van de economische crisis. Op de arbeidsmarkt is het een stuk lastiger geworden om een baan te vinden en zijn de lonen minder hard gestegen dan in een hoogconjunctuur. Maar ook aan de kant van bedrijven zijn er klappen gevallen. Het aantal faillissementen was in 2012 en 2013 hoger dan sinds 1981 gemeten is14 en bedrijfswinsten zijn nog niet terug op het niveau van voor de crisis15. Gelukkig zien we dat het langzaam beter gaat, en dat de investeringen weer wat aantrekken, maar dat ook de kansen op de arbeidsmarkt weer sterk verbeteren. Ontwikkelingen in de balans tussen vaste en flexibele contractvormen hebben daarbij mijn aandacht.
Deelt u de zorgen dat zonder gewijzigd beleid over tien jaar, vier van de vijf mensen er (verder) in koopkracht op achteruit zijn gegaan? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de grote economische en sociale gevolgen daarvan te voorkomen?
Die zorgen deel ik niet. In het afgelopen decennium heeft zich een ongekend grote economische crisis voorgedaan, die zijn weerslag heeft gehad op het inkomen van huishoudens. Het kabinet heeft de afgelopen periode op tal van terreinen maatregelen getroffen waardoor Nederland er op dit moment weer sterk voorstaat. De contractlonen stijgen, de inflatie is laag, dat zou bij gematigde economische groei ruimte moeten bieden om de koopkracht van huishoudens weer te laten toenemen.
Welke verklaring heeft u voor de afgenomen arbeidsinkomensquote (AIQ) die sinds de begin jaren 80 is afgenomen van bijna 90 procent naar 73 á 74 procent nu? Welke maatregelen stelt u voor om het percentage van de AIQ te verhogen?
In antwoord op Kamervragen van de leden Nijboer en Kerstens16 en van het lid Voortman17 heb ik aangegeven dat context noodzakelijk is om de AIQ te interpreteren. Allereerst is de AIQ conjunctuurgevoelig: de laatste acht jaar zijn dus sterk beïnvloed door de crisis. Daarnaast is het door een revisie van de Nationale Rekeningen momenteel niet mogelijk om verder terug te kijken dan 1995. Ook kan de AIQ per sector verschillen.
Het CPB rapporteert in het CEP 2016 een AIQ van 77,8% voor 2016. Volgens het CPB loopt in de periode 1970 – 2012 de productiviteit niet uit de pas met de reële loonvoet. Vooralsnog lijkt het mij onverstandig om zware conclusies te verbinden aan het partiële beeld dat door de AIQ geschetst wordt.
Het bericht Italianen weigeren Gronings gas te betalen |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Italianen weigeren Gronings gas te betalen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechter betekent dat het Italiaanse bedrijf Eni de rekening dient te voldoen en dat deze geen startpunt voor nieuwe onderhandelingen over de prijs kan zijn?
GasTerra is van mening dat met de afwijzing in de recente arbitrage van Eni's eisen voor een prijsherziening per 1 oktober 2012, de betreffende prijs is komen vast te staan en dat Eni de rekening op basis van deze prijs moet voldoen. Eni heeft dit geweigerd en meent dat het ondanks deze uitspraak alsnog een prijsherziening per 1 oktober 2012 kan claimen. Aangezien het hierbij om een lopende arbitrageprocedure gaat, zal ik mij hierover op dit moment niet uitlaten.
Kunt u bevestigen dat het gaat om Gronings gas dat sinds 2012 aan Eni geleverd is en niet om hoog calorisch gas?
Nee. Het contract waarover GasTerra met Eni een dispuut heeft, regelt de levering van hoogcalorisch gas aan Eni ten behoeve van de Italiaanse markt. Naar Italië wordt geen laagcalorisch gas geëxporteerd.
Hoeveel Gronings gas (in Nm3) heeft Nederland sinds 2012 per jaar geleverd aan Eni?
Onder een geheel ander contract, dat in het onderhavige geschil tussen Eni en GasTerra geen enkele rol speelt, wordt ten behoeve van een andere markt ook laagcalorisch gas geleverd aan Eni. Laagcalorisch gas kan zowel Groningengas zijn waaraan hoogcalorisch gas is toegevoegd, als hoogcalorisch gas waaraan stikstof is toegevoegd. Bovendien koopt Eni ook gas op de handelsplaats TTF, waarvan niet is vast te stellen of het om hoogcalorisch of laagcalorisch gas gaat. Nog los van het gegeven dat ik geen mededelingen doe over individuele contracten, is daarom niet aan te geven hoeveel Groningengas er aan Eni is en wordt geleverd.
Bent u bereidt om als aandeelhouder van GasTerra in te zetten op stopzetting van de levering van gas aan Eni wegens de te lage betaling? Zo nee, waarom niet?
Stopzetting van de levering is niet aan de orde. In de gassector is het gebruikelijk dat langetermijncontracten op initiatief van betrokken partijen periodiek worden herzien wat betreft prijs en andere leveringscondities en dat eventuele juridische geschillen worden beslist in arbitrage.
Hoeveel gas wordt er in het concept winningsbesluit voor gasjaar 2016–2017 en verder gewonnen voor levering aan Eni?
Dat is niet aan te geven. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Valt de levering aan Eni onder de afspraken over afbouw van exportcontracten? Zo nee, waarom niet?
Nee, want het betreft hier de levering van hoogcalorisch gas.
Bent u bereidt de winningshoeveelheden in het concept winningsbesluit te verlagen met de hoeveelheden die aan Eni geleverd worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 3 en vraag 5.
Het beginnersrijbewijs |
|
Duco Hoogland (PvdA), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving op BNR van 25 juli 2016 inzake handhaving en de gevolgen voor het beginnersrijbewijs?1
Ja.
Herkent u de stelling dat door onvoldoende handhaving het beginnersrijbewijs niet effectief is? Zo ja, welke maatregelen heeft u of gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u voor deze beantwoording van deze vraag naar de aanbiedingsbrief bij de beantwoording van deze Kamervragen (Kamerstuk 29 398, nr. 530).
Hoeveel rijbewijzen zijn er sinds 2002 geschorst op grond van het beginnersrijbewijs? Kunt u hierbij een overzicht per jaartal sinds 2002 geven? Kunt u hierbij ook een overzicht geven van de geconstateerde strafbare feiten? Hoeveel rijbewijzen zijn er daadwerkelijk na de schorsing ongeldig verklaard?
Bij brief van 11 mei 20092 is aan uw Kamer gemeld dat de registratie in de periode tussen 2002 en 2009 gebrekkig was en dat deze gegevens dus niet meer voorhanden zijn. In 2010 zijn verbetermaatregelen doorgevoerd. Ik geef u daarom de cijfers vanaf 2011.
Vanaf 2011 zijn door het CBR op basis van de beoordelingscriteria in de regelgeving 13 rijbewijzen tijdelijk geschorst in afwachting van het rijvaardigheidsonderzoek: in respectievelijk 2011, 2012 en 2013 één keer, in 2014 zeven keer, in 2015 één keer en tot nu toe in 2016 twee keer.
Van alle overtredingen die onder het puntensysteem voor beginnende bestuurders vallen wordt 63% veroorzaakt door (veel) te hard rijden. De overige 37% heeft betrekking op bumper kleven, overtreding van artikel 5 of 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (gevaarlijk gedrag en veroorzaken verkeersongeval met letsel of dood tot gevolg) en overige verkeersovertredingen waarbij schade en/of letsel is toegebracht.
Het CBR heeft in 20 gevallen besloten tot een onderzoek naar de rijvaardigheid. Dat heeft in 3 gevallen geleid tot een ongeldigheidverklaring van het rijbewijs. In 4 gevallen loopt het onderzoek nog.
Op welke wijze wordt de verkeershandhaving van het beginnersrijbewijs vormgegeven? In hoeverre zijn de staandehoudingen door de politie hier een onderdeel van? In hoeverre maken de aanbevelingen van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) inzake het beginnersrijbewijs hier onderdeel van, zoals gerichte handhavingscommunicatie? Zijn er gevallen bekend waarbij wel handhavend is opgetreden maar geen melding is gedaan aan het CBR conform de systematiek van het puntenrijbewijs?
Om een punt toe te kennen is het noodzakelijk dat de bestuurder is staandegehouden. De politie streeft naar een zo effectief mogelijke inzet van de beschikbare capaciteit, onder meer door informatie gestuurd te werken op onveilige wegvakken. Dit houdt in dat de politie in afstemming met het (lokaal) gezag handhaaft op die plaatsen en tijdstippen waar het effect van het optreden optimaal is. Controle specifiek gericht op beginnende bestuurders is buitengewoon gecompliceerd. Bestuurders van een voertuig zijn van buiten de auto als bestuurder immers niet of nauwelijks herkenbaar als beginnend bestuurder. Naast handhaving is ook voorlichting van belang zodat jongeren bekend zijn met de beginnersregeling. Tijdens de rijopleiding is hier in het theoriegedeelte aandacht voor. Onder andere wordt daarbij de lagere alcohollimiet bij artikel 8 van de Wegenverkeerswet behandeld. Ook het CBR benoemt op de website het beginnersrijbewijs en beschrijft onder andere wanneer iemand een beginnend bestuurder is en wanneer deze in aanmerking komt voor een onderzoek naar de rijvaardigheid.
Zoals aangegeven in de aanbiedingsbrief bij de antwoorden op deze vragen kan het voorkomen dat een beginnende bestuurder met 3 punten (in het regime dat geldt vanaf 1 oktober 2014 met 2 punten) niet tijdig wordt gemeld aan het CBR of reeds een andere bestuursrechtelijke maatregel heeft gekregen voor hetzelfde feit. Deze melding dient binnen 6 maanden na datum van de onherroepelijkheid van de laatste zaak te geschieden. Na die datum kan het CBR een melding niet meer in behandeling nemen. Het kan ook voorkomen dat er handhavend wordt opgetreden, maar dat de politie verzuimt aan te geven dat het om een beginnend bestuurder gaat. Op die wijze kan een punt worden gemist. Tot slot kan het voorkomen dat er handhavend is opgetreden, maar dat de strafzaak niet tot een strafrechtelijke veroordeling leidt. Er zijn gevallen bekend waarbij wel handhavend is opgetreden maar geen melding is gedaan aan het CBR. Zoals aangegeven in de aanbiedingsbrief is er een verbetertraject met betrekking tot de beginnersregeling en zal de regeling geëvalueerd worden.
Maakt u zich zorgen over het feit dat het aantal staandehoudingen in 2015 fors, maar ook in jaren voorafgaande aan 2015, zijn gedaald? Welke invloed heeft dit volgens u op de verkeersveiligheid? Wat zijn de oorzaken van deze daling, naast de politieacties in 2015?
De mate waarin het aantal staandehoudingen bijdraagt aan de verkeersveiligheid is heel moeilijk te bepalen. Er zijn meerdere factoren die een rol spelen bij verkeersveiligheid. Naast handhaving zijn bijvoorbeeld ook de weginrichting, voertuigtechnologie, voorlichting en educatie van belang.
Een belangrijke reden voor de daling in 2015 van het aantal staandehoudingen zijn de CAO-acties van de politie in 2015. Naar verwachting duurt het enige tijd voordat de effecten van de acties zijn verdwenen.
Een andere reden voor de verminderde inzet op verkeershandhaving is dat de basisteams van de politie andere prioriteiten hebben gekregen. Zo is er in 2015 veel politie-inzet naar terrorismebestrijding en de verhoogde asielinstroom gegaan, waardoor minder capaciteit voor verkeershandhaving beschikbaar was. De inzet van de capaciteit van de basisteams wordt niet door mij maar door de lokale driehoek bepaald.
Voor 2015 en de jaren daaraan voorafgaande geldt ook dat er vacatures bij de teams Verkeer van de politie waren die door de reorganisatie niet konden worden ingevuld. Deze vacatures zullen nu, met inachtneming van de afspraken die in het kader van de personele reorganisatie met de vakbonden zijn gemaakt, geleidelijk aan weer worden ingevuld. Politie en OM hebben voor de teams Verkeer van de eenheden samen een Leidraad Handhavingsplan 2016–2018 opgesteld. De Leidraad is een belangrijk richtsnoer voor de politie om de verkeershandhaving vorm te geven. Voor de periode 2016 – 2018 zijn alcohol, snelheid, rood licht, afleiding en verkeersveelplegers als prioriteiten voor verkeershandhaving vastgesteld. Ik vind het belangrijk dat de politie hier op handhaaft.
Welke afspraken heeft u met de politie gemaakt over het aantal staandehoudingen de komende jaren? Wat gaat u samen met de politie en andere betrokkenen doen om de gepercipieerde pakkans te verhogen?
Er worden geen afspraken met de politie gemaakt over het aantal staandehoudingen. De bonnenquota zijn eind 2010 afgeschaft. De inzet van de teams Verkeer wordt bepaald aan de hand van het handhavingsplan dat wordt opgesteld. In de handhavingsplannen van de teams Verkeer staat onder meer opgenomen op welke wijze de teams Verkeer uitvoering geven aan de in de Leidraad Handhavingsplan Verkeer 2016–2018 vastgestelde prioriteiten. De inzet van de basisteams wordt onder meer bepaald door de afspraken in de lokale driehoek.
De pakkans wordt onder meer bepaald door de verschillende handhavingsmiddelen die de politie inzet. Staandehoudingen zijn van belang, alsmede de elektronische handhavingsmiddelen zoals flitspalen, trajectcontroles, mobiele radarsets, etc. De politie streeft ernaar de feitelijke pakkans zo hoog mogelijk te laten zijn. De politie doet dit onder meer door informatie gestuurd te werken op onveilige wegvakken. De politie wil door zichtbare staandehoudingen en het voeren van voorlichting en mediabeleid ook actief bijdragen aan preventie en het beïnvloeden van gedrag van weggebruikers. Op deze manier wordt de gepercipieerde pakkans met de hiertoe beschikbare middelen en capaciteit zo hoog mogelijk gehouden.
Wat zijn de resultaten van de nieuwe beleidsmatige prioriteiten voor de verkeershandhaving door het Openbaar Ministerie voor 2016–2018, zoals afleiding in het verkeer, alcohol en verkeersveelplegers, in de eerste helft van 2016? Kunt u hierbij ook ingaan op de resultaten van de per 1 januari ingevoerde hufteraanpak in het verkeer?
De prioriteiten voor de verkeershandhaving door de teams Verkeer voor 2016–2018 zijn pas onlangs vastgesteld en zijn opgenomen in de Leidraad Handhavingsplan Verkeer 2016–2018. De Leidraad is een handreiking waarin aangegeven wordt welke onderdelen belangrijk zijn en waarover afspraken gemaakt moeten worden tussen politie en OM. De hufteraanpak, te weten de aanpak van verkeersveelplegers, is een onderdeel van deze beleidsprioriteiten. De recidiveregeling kent een recidivetermijn van twee jaar. Pas na twee jaar kan derhalve iets gezegd worden over het (gemiddeld) aantal verkeersveelplegers en de aard/samenstelling van de onderliggende feiten. Het OM verwacht begin 2017 een eerste beeld te kunnen geven.
Welke afspraken zijn er gemaakt over de pakkans en het aantal staandehoudingen inzake de nieuwe verkeersprioriteiten? Kunt u hierbij ook de uitspraken van de politie betrekken van medio dit jaar dat de geloofwaardigheid van de verkeershandhaving onder druk staat door de daling van het aantal staandehoudingen?
Ik ben hierop in de antwoorden op de vragen 5 en 6 uitgebreid ingegaan. Er zijn geen landelijke afspraken gemaakt met de politie over de pakkans en het aantal staandehoudingen. De inzet van de politie wordt lokaal bepaald en is afhankelijk van de lokale problematiek en de beschikbare capaciteit.
Klopt het dat het budget voor de teams Verkeer van het Openbaar Ministerie over zijn gegaan naar de politie met daarbij de randvoorwaarde dat de politie 659 fte beschikbaar blijft stellen voor verkeershandhaving? In hoeverre wordt er nu invulling gegeven aan deze randvoorwaarde?
Het klopt dat het budget voor de Verkeershandhavingsteams is overgegaan naar de politie. De randvoorwaarde daarbij was dat er 659 fte beschikbaar blijft voor de verkeershandhaving. Zoals eerder aangegeven zijn er vacatures bij de teams Verkeer, waardoor de 659fte nu niet volledig is opgevuld. Echter nu fase 1 van de personele reorganisatie per 1 juli jl. is afgerond, kunnen de vacatures (met inachtneming van de afspraken die in het kader van de personele reorganisatie met de vakbonden zijn gemaakt) weer worden opgevuld.
Kunt u nogmaals uiteenzetten waarom strafbare feiten die te maken hebben met alcohol en drugs in het verkeer niet zijn opgenomen in de punten die meetellen voor het beginnersrijbewijs, naast de sinds 2011 bestaande recidiveregeling voor alcohol? Zijn de strafbare feiten voor het beginnersrijbewijs eerder geëvalueerd?
Bij de invoering van de beginnersregeling, die onderdeel uitmaakt van de bestuursrechtelijke vorderingsprocedure, is onderscheid gemaakt tussen beginnende bestuurders die herhaaldelijk ernstige verkeersfouten maken en bestuurders die rijden onder invloed van alcohol. Hiermee zijn de maatregelen voor de beginnende bestuurders voor niet-alcoholgerelateerde feiten en de maatregelen voor het rijden onder invloed van alcohol van elkaar gescheiden. De reden hiervoor is dat personen die rijden onder invloed van alcohol een andere aanpak behoeven (het traject van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid) dan personen die niet alcohol gerelateerde ernstige verkeersovertredingen begaan (rijvaardigheidstraject). Overigens wordt ook bij de aanpak van het rijden onder invloed rekening gehouden met beginnende bestuurders. Voor beginnende bestuurders is immers een lager promillage alcohol in het bloed toegestaan. Naast de bestuursrechtelijke maatregelen staat tegen de overtredingen die onder het beginnersrijbewijs (bijv overtreding van art 5 en 6 Wegenverkeerswet) en de recidiveregeling ernstige verkeersdelicten vallen de strafrechtelijke weg open.
In 2009 heeft SWOV onderzoek gedaan naar de effectiviteit van het beginnersrijbewijs. De strafbare feiten binnen de beginnersregeling zijn in 2015 voor het laatst aangepast naar aanleiding van de uitvoeringspraktijk door toevoeging van snelheidsovertreding binnen woonerven.
Het niet melden van een medische misser |
|
Arno Rutte (VVD), Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van het RTL Nieuws van donderdag 21 juli 2016 rondom het opnieuw verzwijgen van medische missers in het Jeroen Bosch Ziekenhuis?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichtgeving? Wat is uw reactie over het wederom niet in eerste instantie zelf actief melden?
Het Jeroen Bosch Ziekenhuis is direct na het overlijden een onderzoek gestart om vast te stellen of hier sprake was van een calamiteit. Na het afronden van het interne onderzoek heeft het ziekenhuis de zaak gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Inmiddels heeft het ziekenhuis haar procedure aangepast en in lijn gebracht met het uitvoeringsbesluit Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de beleidsregels bestuurlijke boete waardoor ze bij een verdenking van een calamiteit direct meldt bij de IGZ, alvorens dit eerst nader te onderzoeken.
Vindt u dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) voldoende in staat is om dergelijke onderzoeken te toetsen? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zorgaanbieders zijn op basis van de Wkkgz verplicht calamiteiten te melden bij de IGZ. Een verplichte melding (waaronder een calamiteit) omvat een omschrijving van de acties die door of namens de betrokken zorgaanbieders zijn ondernomen en worden ondernomen om de melding te onderzoeken. De IGZ ziet hier op toe. Het is voor de IGZ van belang dat een instelling leert van ongewenste uitkomsten van zorg en adequate verbetermaatregelen neemt. De IGZ beoordeelt de melding en vraagt het ziekenhuis zelf calamiteiten te onderzoeken, tenzij de aard van de melding of andere informatie over het betrokken ziekenhuis aanleiding geven dat de IGZ zelf onderzoek doet.
De IGZ beoordeelt achteraf aan de hand van door de Wereldgezondheidsorganisatie geformuleerde criteria of het onderzoek door de instelling grondig en geloofwaardig is uitgevoerd. Hierbij kijkt ze ook naar de samenstelling van de onderzoekscommissie. De zorgaanbieder kan via de wetenschappelijke verenigingen externe expertise inschakelen ter ondersteuning van het calamiteitenonderzoek. Wanneer bepaalde expertise ontbreekt bij het uitvoeren van het onderzoek kan de IGZ de instelling daar op wijzen en adviseren om die expertise extern te betrekken bij het onderzoek.
Het verplichten van externe expertise in de vorm van een landelijke taskforce acht ik niet noodzakelijk, zie ook het antwoord op vraag 5.
Overigens is bij het onderzoek naar deze casus mede op aandringen van de inspectie externe expertise ingeroepen door het ziekenhuis. Het ziekenhuis constateert echter nu dat er experts zijn die niet bij het onderzoek betrokken waren, die tot andere conclusies komen en heeft hen uitgenodigd om hierover in gesprek te gaan.
Deelt u de mening van de hoogleraren Bruinse en Visser dat wanneer een baby overlijdt door een medische misser de IGZ bij het onderzoek zou moeten worden ondersteund door extra externe expertise van gynaecologen en verloskundigen in bijvoorbeeld de bepleite vorm van een landelijke taskforce? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de huidige onderzoeken naar babysterfte uitgebreid genoeg en wordt hierbij gekeken naar alle aspecten rond het verloop van de zwangerschap tot aan het trieste moment van het overlijden van de baby?
Er wordt op verschillende manieren onderzoek gedaan specifiek naar babysterfte met het doel om dit steeds verder te beperken. Indien er sprake is van een calamiteit richt het calamiteitenonderzoek, waarover gerapporteerd wordt aan de IGZ, zich op de basisoorzaken van dat overlijden en het formuleren van verbetermaatregelen.
Daarnaast nemen alle ziekenhuizen deel aan de perinatale audit. Via deze landelijke perinatale audit worden momenteel de meeste gevallen van perinatale sterfte systematisch door betrokken zorgverleners onderzocht op mogelijke substandard factoren in de zorg. De achterliggende vermijdbare of verwijtbare factoren die een rol konden spelen bij de sterfte worden benoemd zodat de zorg kan worden verbeterd.
Tevens organiseren veel ziekenhuizen extra audits van andere perinatale sterfgevallen zoals bij onverklaarde doodgeboortes, ernstige groeivertraging of onverwacht ernstige complicaties.
Tot slot zijn er verschillende wetenschappelijke onderzoeken die bijdragen aan het ontwikkelen van kennis over babysterfte en het voorkomen daarvan. Naar mijn idee is er dan ook sprake van een voldoende dekkend geheel van onderzoek naar perinatale sterfte in Nederland.
Wat is uw oordeel over het gevoel van machteloosheid die ouders voelen wanneer het ziekenhuis zelf het onderzoek mag doen naar het overlijden? Wat zou hieraan kunnen worden gedaan?
Het verlies van een kind is een vreselijke ervaring en ik begrijp dat dit kan afdoen aan het vertrouwen in een betrokken zorginstelling. Toch vind ik het van belang dat zorginstellingen zelf onderzoek doen naar calamiteiten, juist omdat het ziekenhuis en de professionals zo van fouten kunnen leren. Dat draagt bij aan het voorkomen van herhaling.
De zorginstelling moet in dat onderzoek de ouders van een overleden kind betrekken. De IGZ toetst de kwaliteit van het onderzoek en ziet toe op die betrokkenheid van de ouders in het onderzoek en op de samenstelling van de onderzoekscommissie. Indien nodig, stelt IGZ aanvullende vragen of doet zij in uitzonderlijke gevallen zelf onderzoek. Ook ziet de IGZ toe op de verbetermaatregelen die uit het onderzoek komen.
Ziet u hierin een nadrukkelijkere rol voor de IGZ om de betrokken ouders hierin te begeleiden en als vraagbaak te kunnen fungeren? Zo ja, wanneer gaat de IGZ deze rol vervullen? Zo nee, waarom niet?
De IGZ staat bij veel calamiteitenonderzoeken in contact met de patiënt of nabestaanden en vervult dan de rol van vraagbaak waar u op doelt. De IGZ legt dan uit waarom het onderzoek verloopt zoals het verloopt en informeert de ouders over stappen die zij zelf, in aanvulling op dit onderzoek, kunnen zetten.
Overigens is het zo dat patiënten (en ouders) te allen tijde met het Landelijk Meldpunt Zorg contact op kunnen nemen wanneer ze ontevreden zijn over de geleverde zorg. Het Landelijk Meldpunt Zorg geeft dan advies passend bij de situatie.
Bent u van mening dat de IGZ te allen tijde naast de ouders moet gaan staan?
Het verlies van een kind is een intens tragische gebeurtenis. Calamiteitenonderzoek kan helderheid verschaffen die de ouders kan helpen om te beginnen met rouwverwerking, maar kan het verdriet van de ouders nooit wegnemen. De IGZ dient het algemeen belang en zet bij het uitvoeren van haar toezichthoudende taken dus het belang van alle patiënten voorop. De IGZ moet nagaan of de ouders voldoende bij het onderzoek van de zorginstelling betrokken worden, zodat zij hun informatie afdoende kunnen geven en de informatie van anderen en de resultaten van het onderzoek aan hen bekend zijn. De IGZ is onafhankelijk toezichthouder en toetst de kwaliteit van het onderzoek, gaat na of de verbetermaatregelen worden genomen en de ouders goed worden geïnformeerd door de zorgaanbieder.
Het archaïsch taalgebruik door gerechtsdeurwaarders |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is er gebeurd en verbeterd sinds de reactie van uw voorganger op aanbeveling 23 van het rapport Noblesse Oblige van de Commissie evaluatie Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (Commissie Van Der Winkel) over het ouderwetse taalgebruik in exploten van gerechtsdeurwaarders?1
De schuldenaar heeft recht op een duidelijke uitleg en voorlichting van de kant van de gerechtsdeurwaarder. De aanbeveling uit het rapport «noblesse oblige» van de Commissie evaluatie Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (nr. 23, Commissie Van der Winkel, 2009) luidde dan ook: «In het belang van de opdrachtgever en in het belang van een goede rechtsbedeling vergewist de gerechtsdeurwaarder zich ervan dat de debiteur begrijpt wat er van hem verlangd wordt. De KBvG kan hier behulpzaam zijn door begrijpelijke standaardmodellen voor exploten te ontwikkelen.» Het kabinet heeft deze aanbeveling overgenomen bij brief aan uw Kamer van 3 november 20092. Deze aanbeveling is vervolgens voor de KBvG aanleiding geweest tot het instellen van een commissie, die zich heeft gebogen over de leesbaarheid van de exploten van de gerechtsdeurwaarder.
De KBvG is hierover tevens het gesprek aangegaan met het Landelijk overleg sociaal raadslieden (Losr), omdat het van groot belang is dat een schuldenaar begrijpt wat er wanneer van hem wordt verlangd, en waarom een gerechtsdeurwaarder handelt zoals hij handelt. Dit is zeker ook in het belang van de opdrachtgever. Naar aanleiding van deze acties ontwikkelde de KBvG vijf zogenoemde juridische bijsluiters inclusief de nodige vertalingen, bestemd voor gebruik in de praktijk van alledag. Deze juridische bijsluiters zijn ook raadpleegbaar op www.kbvg.nl/1149/juridische-bijsluiters.html. Eventuele verschillen in taalgebruik tussen de gerechtsdeurwaarders – wat soms ook gewoon een meer algemeen generatieverschil is – worden hiermee verkleind. Het gebruik van deze toelichtende informatie is niet vrijblijvend voor de gerechtsdeurwaarder; via de KBvG-verordening en het KBvG-reglement Normen voor kwaliteit is dat verplicht gesteld.
Dit initiatief van de KBvG acht ik een goede zaak. Ik teken hierbij ook aan dat het juist de gerechtsdeurwaarder is die aan de deur verschijnt bij de mensen thuis en dat dan een mondelinge toelichting op schriftelijke communicatie plaatsvindt die de schuldenaar niet altijd van een ander(e instantie) ontvangt. Daarom ook is het waardevol dat de betekening van exploten in beginsel in persoon geschiedt.
Waarom wordt in een exploot nog steeds gesproken over bijvoorbeeld «het aldaar mijn exploot doende en aldus afschrift dezes latende aan» en «te betalen de som van (...), vermeerderd met de wettelijke rente, over een bedrag van (...), vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening en met hoofdelijke veroordeling tevens van gedaagden in de kosten van dit geding»?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er voor wat betreft het hanteren van ouderwets taalgebruik verschillen tussen gerechtsdeurwaarders? Zo ja, hoe verklaart u dat?
Zie antwoord vraag 1.
Welke initiatieven zijn er nu al om begrijpelijkere taal te bevorderen? Maken gerechtsdeurwaarders daar ook gebruik van en kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre worden gerechtsdeurwaarders door de wet gedwongen archaïsch woordgebruik te hanteren in hun exploten? Zijn er verbeteringen in de wet mogelijk om dit te voorkomen?
Ik wil de suggestie wegnemen dat de gerechtsdeurwaarder uit eigen keuze bepaalde formele juridische taal hanteert. De wet vereist voor een rechtsgeldig exploot dat de gerechtsdeurwaarder een akte opstelt die aan de wettelijke eisen voldoet. Een voorbeeld is het exploot van een derdenbeslag. Op grond van artikel 475 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet dat aan de gestelde formaliteiten voldoen, en wel op straffe van nietigheid. Om ervoor te zorgen dat de boodschap duidelijk is voor de ontvanger wordt in de begeleidende mondelinge toelichting en in de juridische bijsluiter door de gerechtsdeurwaarder uitleg en praktische voorlichting gegeven over wat de burger er tegen kan doen als het volgens hem niet klopt wat er geëist wordt.
Er is ook een tweede spoor waarlangs toegankelijker taal kan worden bevorderd. Complexe regelgeving bemoeilijkt een eenvoudige en heldere uitvoering door de gerechtsdeurwaarder. Daarom heb ik met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ingezet op een vereenvoudiging van de beslagvrije voet. Een simpeler beslagstelsel waarbij de berekening van het vrij te laten bedrag van minder variabelen afhankelijk is leidt tot een transparante en herkenbare norm, zowel voor schuldenaren als schuldeisers. Tegelijk zal daarmee, als de gerechtsdeurwaarder minder afhankelijk wordt van informatieverschaffing door de debiteur, de communicatie tussen debiteur en gerechtsdeurwaarder vergemakkelijken. Uw Kamer is hierover nader ingelicht bij brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 december 20153.
Wat zou er volgens u nog meer gedaan kunnen worden om begrijpelijkere taal in exploten te bevorderen zonder dat de juridische kwaliteit en nuance verloren gaan?
Zie antwoord vraag 5.
Uitspraken van de Nederlandse ambassadeur in Kenia |
|
Han ten Broeke (VVD), Joost Taverne (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over de uitspraken van de Nederlandse ambassadeur in Kenia?1 Zo ja, bent u van mening dat u alle vragen daar volledig heeft beantwoord?
Ja.
Bent u van mening dat de kennis van ambassadeurs over de lokale context cruciaal is voor het ontwikkelen en uitdragen van de Nederlandse inzet voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking?
Jazeker. Dat heeft het kabinet dan ook uitdrukkelijk bevestigd in de beantwoording op de Kamervragen die u eerder over dit onderwerp stelde.
Welke opmerkingen uit het bewuste interview met Vice Versa2 wijken af van de Nederlandse inzet op het gebied van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking?
In het door u aangehaalde interview zijn enkele opmerkingen gemaakt die kunnen worden gezien als ingaand tegen het beleid op buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking (BHOS), vooral op het gebied van de strategische partnerschappen.
Kunt u een omschrijven wat u in deze context bedoelt met een stevig gesprek?
De Secretaris-Generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een gesprek gevoerd met de ambassadeur in Kenia. In dit gesprek heeft zij duidelijk gemaakt dat sommige uitspraken in Vice Versa kunnen worden gezien als ingaand tegen het BHOS-beleid, wat hij als vertegenwoordiger van de regering in het buitenland wordt geacht uit te dragen. Voor een ambassadeur gelden de algemene regels met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren. Daaraan getoetst zijn de gedane uitspraken niet passend. Ook heb ik zelf een gesprek gevoerd met de ambassadeur, waarin we gezamenlijk hebben geconcludeerd dat enkele uitspraken ongelukkig waren. Ik beschouw de kwestie hiermee als afgedaan.
Heeft u naar aanleiding van openbare waarnemingen van ambassadeurs nog meer stevige gesprekken gevoerd met ambassadeurs? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom rechtvaardigt juist dit interview een stevig gesprek?
Nee. Zoals het kabinet in antwoord op eerdere vragen van uw zijde over deze kwestie heeft aangegeven, zijn er in het door u aangehaalde interview opmerkingen gemaakt die ingaan tegen het Nederlandse beleid. Dit is aanleiding geweest voor een gesprek met de betreffende ambassadeur. Dit betreft een standaardprocedure.
Hoe verhoudt het voeren van een stevig gesprek naar aanleiding van genoemd interview zich volgens u met de vrijheid van meningsuiting zoals vervat in artikel 6 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)?
Een Rijksambtenaar heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Als privépersoon mag een ambtenaar een andere mening dan die van een Minister laten horen. Maar de ambtenaar is hierin wel beperkt door de zogenaamde functioneringsnorm. De Ambtenarenwet schrijft in artikel 125a over de vrijheid van meningsuiting voor ambtenaren: «Een ambtenaar dient zich te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens [...], indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.» Als richtlijn en afwegingskader gelden voor de ambtenaar hierbij de door de overheid vastgestelde uitgangspunten voor (online) communicatie rijksambtenaren, met daarin opgenomen als criteria: – de afstand tussen de functie van de betrokken ambtenaar en het beleidsterrein waarover de uitlatingen zijn gedaan; – de politieke gevoeligheid van de materie; – het tijdstip waarop de uitspraken zijn gedaan; – de wijze waarop de uitspraken zijn gedaan; – de voorzienbaarheid van de schadelijkheid ten tijde van de uitspraken; – de ernst en duur van de door de uitspraken ontstane problemen voor de dienstvervulling van de betrokken ambtenaar of het functioneren van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met diens dienstvervulling.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 ben ik van mening dat de uitspraken van de Nederlandse ambassadeur in Kenia in het licht van deze norm niet passend zijn.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Een uitnodiging aan Saoedi-Arabië voor een Nederlandse wapenbeurs |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Michiel Servaes (PvdA), Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen over een Saoedische delegatie die op uitnodiging van de Koninklijke Marine een Nederlandse wapenbeurs bezoekt?1 Kunt u toelichten waarom u de eerste vraag niet volledig hebt beantwoord? Bent u bereid dat alsnog te doen?
Ja, ik herinner mij de antwoorden. Er zijn door de Commandant Zeestrijdkrachten uitnodigingen voor deelname aan de MAST 2016 defensiebeurs verstuurd aan vertegenwoordigers van 23 verschillende landen, waaronder Saoedi Arabië, om in internationaal kader de laatste technologische ontwikkelingen met elkaar te bespreken. Zoals gemeld bij de beantwoording van eerder gestelde Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3146) is er geen Saoedische delegatie aanwezig geweest op de MAST 2016 defensiebeurs. De reden hiervan is niet bekend.
Is voor de wapenbeurs «Maritime/Air Systems & Technologies (MAST) 2016» een uitnodiging verstuurd aan een Saoedische delegatie door de Koninklijke Marine? Zo ja, kunt u toelichten waarom? Kunt u tevens toelichten waarom deze Saoedische delegatie niet op deze uitnodiging is ingegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Indien geen Saoedische delegatie is uitgenodigd door de Koninklijke Marine voor de MAST-wapenbeurs, kunt u toelichten waarom de website van de MAST-wapenbeurs vermeldt dat de Koninklijke Marine met de «volledige steun van de Commandant Zeestrijdkrachten» wel degelijk gasten van Saoedi-Arabië heeft uitnodigd?2
Zie antwoord vraag 1.
Indien een Saoedische delegatie is uitgenodigd voor de MAST wapenbeurs, kunt u toelichten hoe zich dit verhoudt tot uw voornemen om een zeer strikt wapenexportbeleid te hanteren naar Saoedi-Arabië?
Zoals reeds eerder gesteld in antwoord op Kamervragen van de leden Sjoerdsma, Servaes en Van Dijk, blijft het kabinet een zeer strikt wapenexportbeleid naar Saoedi-Arabië hanteren. Voor iedere export van militaire goederen uit Nederland met als eindbestemming Saoedi-Arabië moet een uitvoervergunning worden aangevraagd, zoals dat ook voor aanvragen met andere eindbestemmingen geldt en ongeacht de aanleiding van de aanvraag. Vergunningaanvragen voor Saoedi-Arabië worden in het bijzonder strikt getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportbeleid en op een case-by-case basis aan de hand van de aard van de goederen, de eindgebruiker en het eindgebruik.
Het kabinet deelt uw mening dat de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië zeer zorgelijk blijft. Ook is het kabinet op de hoogte van de verklaringen van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties dat alle partijen in het conflict in Jemen het humanitair oorlogsrecht schenden. Zoals gesteld in de Kamerbrief van 13 januari jl. en is besproken tijdens het AO wapenexportbeleid van 11 februari jl. (Kamerstuk 22 054, nr. 274), keurt Nederland daarom alleen uitvoervergunningen voor militaire goederen naar Saoedi-Arabië goed als onomstotelijk vaststaat dat die goederen niet kunnen worden ingezet in Jemen of bij mensenrechtenschendingen. Het Nederlands wapenexportbeleid richting Saoedi-Arabië is hiermee één van meest strikte van alle EU-lidstaten.
Dit beleid staat echter los van de bilaterale contacten met de marine van Saoedi-Arabië.
Bent u op de hoogte van het feit dat Saoedi-Arabië het humanitair oorlogsrecht schendt in Jemen en het feit dat de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië onverminderd slecht is? Zo ja, kunt u toelichten waarom u het uitnodigen van Saoedi-Arabië voor een Nederlandse wapenbeurs gerechtvaardigd acht?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een overzicht geven van hoe vaak Saoedische delegaties de afgelopen vijf jaar zijn uitgenodigd voor wapenbeurzen in Nederland door (onderdelen van) de overheid?
Het Ministerie van Defensie voert geen centrale registratie van defensiebeurzen. Het is daarom niet mogelijk om het gevraagde overzicht te geven.
Het bericht dat de facelift met draadjes verboden moet worden |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de oproep van plastisch chirurgen die pleiten voor een verbod op de «threadlift», een cosmetische ingreep waarbij de gezichtshuid door middel van draadjes wordt gelift?1
Deze oproep is mij bekend. Het is belangrijk om een dergelijk signaal serieus te nemen. Voor de duiding ervan dient deze echter wel van context te worden voorzien. De Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) stelt in haar standpunt ten aanzien van draadlifts dat de behandeling zelf conceptueel onjuist is en misleidend qua principe, dat het daarbij gebruikte materiaal niet bewezen veilig is, en dat deze behandeling vrijwel uitsluitend wordt toegepast door onbekwame basisartsen. Bovendien stelt de NVPC dat deze behandeling geen meerwaarde heeft boven alternatieven die de NVPC wel als veilig en effectief beschouwt. Ik zal hieronder, in reactie op uw vragen, ingaan op een aantal van deze aspecten.
Wat vindt u ervan dat threadlifts meestal toegepast worden onder niet steriele omstandigheden en toegepast worden door mensen die er niet speciaal voor zijn opgeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze stelling van de NVPC gaat over het derde aspect, de toepassing door basisartsen.
Op basis van de Wet Beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) zijn artsen bevoegd om handelingen als de draadlift uit te voeren als zij aantonen dat zij daarin ook bekwaam zijn. Die bekwaamheid vraagt ook dat beroepsnormen op dit terrein worden nageleefd.
Punt is nu dat de verschillende beroepsgroepen die actief zijn op het gebied van de cosmetische behandelingen onderling van mening verschillen over de inhoud van de beroepsnormen en de NVPC in maart dit jaar uit het samenwerkingsverband de Nederlandse Stichting voor Esthetische Geneeskunde (NSEG)2 gestapt is. De NSEG probeert gezamenlijke veldnormen te ontwikkelen. Zodra die veldnormen er zijn, zal de IGZ toezicht houden op de naleving ervan. Tot die tijd zal de inspectie beoordelen of sprake is van verantwoorde zorg op basis van haar algemene toezichtnormen.
Gegeven deze context en het feit dat deze stelling door de NVPC niet nader onderbouwd is en de IGZ geen andere signalen heeft ontvangen die bevestigen dat draadlifts meestal worden toegepast onder niet steriele omstandigheden, kan ik de waarde ervan moeilijk beoordelen. Mocht de NVPC over concrete casus beschikken, dan verzoek ik hen deze bij de IGZ te melden zodat zij ze kan onderzoeken.
Wat is uw reactie op de constatering van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie, die aangeeft dat het materiaal waarvan de draadjes zijn gemaakt gevaarlijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn verschillende soorten producten op de markt die gebruikt worden voor draadlifts. Draadjes kunnen bijvoorbeeld resorbeerbaar en niet-resorbeerbaar zijn (vergelijkbaar met hechtdraden) en al dan niet een soort weerhaakjes hebben. Voorts kunnen de draadjes gemaakt zijn van materialen die permanent of semi-permanent in het lichaam blijven (vergelijkbaar met fillers). Zie vraag 4.
De IGZ heeft buiten het bericht van de NVPC geen meldingen ontvangen van complicaties en dus geen informatie die terug te voeren is tot het gebruikte product. Ook hier weer geldt dat ik, zonder nadere onderbouwing, de stelling niet goed kan beoordelen, anders dan binnen de hierboven geschetste context en meldingen kunnen worden gedaan hierover bij het Landelijk Meldpunt Zorg.
Wat vindt u ervan dat de draadjes die gebruikt worden bij een threadlift meestal van hetzelfde materiaal zijn als permanente en semipermanente fillers, waarvan een deel vanwege ernstige complicaties sinds 2015 is verboden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Er zijn fillers, hechtdraden en draden voor draadlifts die uit hetzelfde materiaal bestaan als permanente fillers: polymelkzuren. Andere draden bestaan uit polyethyleen.
Voor de duidelijkheid: permanente rimpelvullers zijn niet als product verboden, maar de toepassing ervan is voor andere dan reconstructieve doeleinden verboden. Aan (de toepassing van) medische hulpmiddelen zit altijd een zeker risico dat afgewogen moet worden tegen de voordelen van een behandeling. Bij permanente rimpelvullers was de ernst van de gebleken gezondheidsschade bij cosmetische behandelingen zodanig dat een wettelijk verbod op toepassing daarvoor noodzakelijk en gerechtvaardigd is. Zoals gezegd is bij de IGZ tot op heden geen melding gemaakt van complicaties met draadlifts. Welbeschouwd maakt ook de NVPC geen melding van gebleken complicaties, maar waarschuwt zij op grond van een klein onderzoek onder haar leden voor de risico’s van de toegepaste materialen.
Hoe vaak heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) meldingen gekregen van mensen die het slachtoffer zijn geworden van een verkeerd toegepaste threadlift?
De inspectie heeft tot op heden geen meldingen, ook niet van de NVPC, ontvangen over behandelingen met draadlifts. Ook niet na de recente media-aandacht hiervoor.
Kunt u uitleggen wat de rol van de IGZ is bij het toezicht op het aanbrengen van threadlifts? Handhaaft de IGZ naar uw mening hier voldoende op gezien het gegeven dat het toedienen van threadlifts gevaarlijk voor de gezondheid blijkt te zijn?
IGZ herkent vanuit haar toezichtsinformatie de conclusie niet dat sprake is van een gevaar voor de volksgezondheid. Indien de inspectie hierover meldingen ontvangt, zal zij deze onderzoeken en toetsen aan wet- en regelgeving en zo nodig maatregelen treffen.
Vindt u dat de overheid genoeg doet om verminkende behandelingen uit te bannen? Bent u bereid de oproep van plastisch chirurgen te honoreren en threadlifts te verbieden? Zo nee, waarom niet?3
De overheid houdt de ontwikkelingen op het gebied van cosmetische behandelingen nauwlettend in de gaten. Vandaar dat ik signalen als die van de NVPC serieus neem. Om maatregelen te nemen, laat staan een verbod, is echter wel meer nodig dan een algemeen signaal. Als zich calamiteiten voordoen of de NVPC meent op basis van onderzoek dat draadlifts onnodig schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid van patiënten, dan kunnen zij dit melden bij de IGZ. Naar aanleiding van het signaal heeft de IGZ overigens contact gehad met de NPVC en om informatie gevraagd. De IGZ heeft deze informatie beoordeeld maar dit bleek onvoldoende concreet om nader onderzoek te doen naar eventuele zorgaanbieders of fabrikanten. Als de IGZ een melding krijgt, kan zij gericht onderzoek doen en mocht de patiëntveiligheid in het geding zijn hierover een standpunt innemen en/of handhavend optreden. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Het bericht: 'Een beetje hulp totdat het te laat is.' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Een beetje hulp totdat het te laat is»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal acute uithuisplaatsingen is toegenomen sinds de decentralisatie van de jeugdzorg naar de gemeenten? Zo ja, hoe komt dit?
Er zijn geen cijfers beschikbaar die antwoord geven op de vraag of het aantal acute uithuis- of crisisplaatsingen is gestegen sinds de decentralisatie.
Vanuit de branches is wel al eerder het signaal afgegeven dat sprake zou zijn van een toename van het aantal crisisplaatsingen. Dit is reden geweest om in het kader van de beleidsinformatie jeugd nader onderzoek uit te voeren bij een aantal gemeenten. Doel van dit onderzoek is om zicht te krijgen op het aantal crisisplaatsingen bij gemeenten en op de factoren die van invloed zijn op het aantal crisisplaatsingen. Dit onderzoek wordt in de laatste week van oktober 2016 gepubliceerd op de website van de jeugdmonitor (http://jeugdmonitor.cbs.nl/nl- nl/benchmark-jeugdhulp/).
Deelt u de mening dat kinderen altijd de juiste hulp moeten krijgen en gemeenten niet op de stoel van de medisch specialist moet gaan zitten? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat kinderen niet onnodig lang hoeven te wachten op de juiste zorg?
Ik deel deze mening. Om snel jeugdhulp beschikbaar te kunnen stellen is het belangrijk dat instellingen hun wachttijden voor diverse vormen van hulp op hun websites kenbaar maken. Cliënten weten dan waar ze aan toe zijn en gemeenten kunnen deze informatie gebruiken bij de inkoop van jeugdhulp. Ik heb toegezegd dat ik met gemeenten en de brancheorganisaties de stand van zaken rondom de wachttijden en de verbeteringen die er nodig zijn verder zal bespreken, mede aan de hand van de motie Keijzer c.s. die hierover is ingediend. In de eerstvolgende voortgangsrapportage (dit najaar) zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten van dit overleg.
Komt de veiligheid van kinderen in gevaar doordat zij te lang moeten wachten op de juiste specialistische hulp? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is uiteraard dat kinderen zo snel mogelijk de juiste hulp krijgen. Helaas is de voorkeurhulp niet altijd meteen beschikbaar. In dat geval is het van belang dat zo nodig andere vormen van hulp of interventies ingezet worden om in ieder geval te voorkomen dat problemen verergeren dan wel om te zorgen dat de problemen verminderen. Het is aan de jeugdhulpprofessional om in deze gevallen «vinger aan de pols te houden» als het gaat om de veiligheid van het kind. Daar waar de veiligheid van het kind in het geding is, moet direct worden ingegrepen en moet de gemeente zorg dragen dat de daarvoor noodzakelijke hulp beschikbaar is: indien een kind spoedeisende hulp nodig heeft, wordt deze hulp dus altijd geboden. Uitgangspunt voor het handelen van de jeugdhulpprofessional bij uithuisplaatsingen zijn de richtlijnen die hierover in 2015 door de beroepsgroep ontwikkeld zijn: de richtlijn uithuisplaatsing en de richtlijn crisisplaatsing.
De handhaving van het strafpuntensysteem voor beginnersrijbewijzen |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht dat de handhaving van het strafpuntensysteem voor beginnersrijbewijzen gebrekkig is?1
De in vraag 4 genoemde getallen betreffen niet het aantal tijdelijke schorsingen maar het aantal keer dat het OM sinds 2011 tot en met 2015 een mededeling aan het CBR heeft gestuurd.
Voor de verdere beantwoording verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief bij de beantwoording van deze Kamervragen.
Bent u bekend met het gegeven dat beginnende automobilisten nauwelijks te vrezen hebben voor het strafpuntensysteem?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel beginnende automobilisten waren er in 2015 en 2016?
Zie antwoord vraag 1.
Kan u verklaren waarom maar negen (2015), elf (2014), vijf (2013), acht (2012) en één (2011) tijdelijke schorsing(en) sinds 2011 zijn opgelegd?
Zie antwoord vraag 1.
Is dit kleine aantal een direct gevolg van gebrekkige handhaving? Zo ja, hoeveel prioriteit wordt er gegeven door de politie aan het handhaven van het strafpuntensysteem voor beginnersrijbewijzen? Zo nee, waarvan dan?
Ten aanzien van de relatie tussen de genoemde aantallen en de handhaving verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief bij de beantwoording van deze Kamervragen.
Er wordt niet specifiek ingezet op het handhaven van verkeersovertredingen van beginnende bestuurders, omdat dit buitengewoon gecompliceerd is. Bestuurders van een voertuig zijn van buiten de auto niet of nauwelijks herkenbaar als beginnend bestuurder. Bovendien is het uitgangspunt dat er wordt gehandhaafd op verkeersovertredingen ongeacht of het om een beginnend bestuurder gaat.
Bent u bekend met het gegeven dat sprake is van een daling van 1,46 miljoen staandehoudingen in 2007 naar 240.000 staandehoudingen in 2015?
Een belangrijke reden voor de daling in 2015 van het aantal staandehoudingen zijn de CAO-acties van de politie in 2015. Naar verwachting duurt het enige tijd voordat de effecten van de acties zijn verdwenen.
Een andere reden voor de verminderde inzet op verkeershandhaving is dat de basisteams van de politie andere prioriteiten hebben gekregen. Zo is er in 2015 veel politie-inzet naar terrorismebestrijding en de verhoogde asielinstroom gegaan, waardoor minder capaciteit voor verkeershandhaving beschikbaar was. De inzet van de capaciteit van de basisteams wordt niet door mij maar door de lokale driehoek bepaald.
Voor 2015 en de jaren daaraan voorafgaande geldt ook dat er vacatures bij de teams Verkeer van de politie waren die door de reorganisatie niet konden worden ingevuld. Deze vacatures zullen nu, met inachtneming van de afspraken die in het kader van de personele reorganisatie met de vakbonden zijn gemaakt, geleidelijk aan weer worden ingevuld. Politie en OM hebben voor de teams Verkeer van de eenheden samen een Leidraad Handhavingsplan 2016–2018 opgesteld. De Leidraad is een belangrijk richtsnoer voor de politie om de verkeershandhaving vorm te geven. Voor de periode 2016–2018 zijn alcohol, snelheid, rood licht, afleiding en verkeersveelplegers als prioriteiten voor verkeershandhaving vastgesteld. Ik vind het belangrijk dat de politie hier op handhaaft.
Wat is de reden van deze daling van staandehoudingen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt deze daling zich tot de inzet van de regering op het verminderen van het aantal verkeersdoden en verkeersongelukken?
Bij het veroorzaken van een ongeval hoeft er niet altijd sprake te zijn van een overtreding. Bij het tegengaan van ongelukken dient dan ook niet alleen naar de handhaving te worden gekeken. Er zijn meerdere factoren die een rol spelen bij verkeersveiligheid. Naast handhaving gaat het hierbij bijvoorbeeld om de weginrichting, voertuigtechnologie, voorlichting en educatie. Bij een toe- of afname van het aantal slachtoffers in het verkeer kunnen verschillende deelaspecten bepalend zijn.
Politie en OM hebben voor de teams Verkeer van de eenheden samen een Leidraad Handhavingsplan 2016–2018 opgesteld. De Leidraad is een belangrijk richtsnoer voor de politie om de verkeershandhaving vorm te geven. Voor de periode 2016–2018 zijn alcohol, snelheid, rood licht, afleiding en verkeersveelplegers als prioriteiten voor verkeershandhaving vastgesteld. De politie streeft naar een zo effectief mogelijke inzet van de beschikbare capaciteit, onder meer door informatie gestuurd te werken op onveilige wegvakken. Dit houdt in dat de politie in afstemming met het (lokaal) gezag handhaaft op die plaatsen en tijdstippen waar het effect van het optreden optimaal is.
Hoeveel fte of budget van de politie is per jaar landelijk beschikbaar voor handhavingstaken met betrekking tot verkeersveiligheid?
Omdat handhavingstaken behoren tot de kerntaken van de politie is hier geen afgescheiden budget of aantal fte voor aangewezen. Wel zijn volgens afspraak de 659 FTE van de voormalige Verkeershandhavingsteams (VHT’s) met de inrichting van de nationale politie meegenomen in de Teams Verkeer in de eenheden. Daarnaast kan er capaciteit van de basisteams worden toegewezen. De inzet van de capaciteit van de basisteams wordt niet door mij maar door de lokale driehoek bepaald.
Hoe beoordeelt u de mening dat een voorwaarde voor een blijvend effect van het puntenstelsel is dat er een blijvende objectieve en subjectieve kans is om daadwerkelijk het rijbewijs kwijt te raken en dat dit samenhangt met een voldoende hoog handhavingsniveau en efficiënte handhavingsmethoden?
In het algemeen geldt dat de preventieve effectiviteit van sancties en maatregelen groter is als de (subjectieve) pakkans groot is en de bestuurder ook het gevoel heeft dat de kans reëel is dat hij wordt gestraft. Dit geldt ook voor het puntenrijbewijs bij beginnende bestuurders. In brede zin wordt de pakkans onder meer bepaald door de verschillende handhavingsmiddelen die worden ingezet. Staandehoudingen zijn van belang, alsmede de elektronische handhavingsmiddelen zoals flitspalen, trajectcontroles, mobiele radarsets, etc. De politie streeft ernaar de feitelijke pakkans zo hoog mogelijk te laten zijn. De politie doet dit onder meer door informatie gestuurd te werken op onveilige wegvakken. De politie wil door zichtbare staandehoudingen en het voeren van voorlichting en mediabeleid ook actief bijdragen aan preventie en het beïnvloeden van gedrag van weggebruikers. Op deze manier wordt de gepercipieerde pakkans met de hiertoe beschikbare middelen en capaciteit zo hoog mogelijk gehouden.
Bent u bereid een uitgebreide brief te sturen naar de Kamer over handhaving in relatie tot regelgeving met betrekking tot verkeersveiligheid?
Ik heb uw Kamer bij brief van 18 februari 20162 geïnformeerd over verschillende onderwerpen op het gebied van verkeershandhaving. Zoals aangegeven in deze brief zal ik uw Kamer over verschillende onderwerpen uit deze brief nader informeren. Daarnaast zal ik met de Minister van IenM uw Kamer, zoals aangekondigd in de aanbiedingsbrief, informeren over de verbetermaatregelen met betrekking tot de beginnersregeling en zal ik de beginnersregeling en de werking van de beginnersregeling gaan evalueren.
kartelvorming Europese truckfabrikanten |
|
Michiel van Veen (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Europese Commissie (EC) om een boete op te leggen inzake kartelvorming bij de grote truckfabrikanten?1
Ja.
Hoeveel directe subsidies (omvang, hoeveelheid en per fabrikant) zijn er door de Nederlandse overheid in de door de EC geconstateerde kartelperiode verstrekt aan de genoemde truckfabrikanten die samenhangen met de geconstateerde overtredingen?
De in de geconstateerde kartelperiode (1997–2011) door de Nederlandse overheid verstrekte subsidies aan genoemde truckfabrikanten vertonen geen samenhang met de geconstateerde overtredingen.
Voor de volledigheid geef ik een overzicht van de toegekende subsidiebedragen in deze periode:
Hoeveel indirecte subsidies (omvang, hoeveelheid en per fabrikant) zijn er door de Nederlandse overheid in de door de EC geconstateerde kartelperiode verstrekt aan Nederlandse ondernemers (dus niet de fabrikanten) die samenhangen met de geconstateerde overtredingen, denk bijvoorbeeld aan de subsidies voor de aanschaf van vrachtauto's die voldoen aan de emissienorm Euro6, in de door de EC geconstateerde kartelperiode?
In de geconstateerde kartelperiode (1997 tot en met 2011) is aan ondernemers (het gaat dan met name om transportbedrijven) binnen een drietal programma’s subsidie verstrekt die te relateren zijn aan genoemde truckfabrikanten:
SRV (Subsidieregeling Retrofit Vrachtwagens): Deze regeling werd uitgevoerd vanaf 2007 t/m 2011 ter stimulering van het achteraf aanbrengen van roetfilters op vrachtwagens, bussen of zware bestelauto’s. De subsidie werd verstrekt aan RDW erkende-truckdealers, die de uitgekeerde bedragen verrekenden in de factuur voor de klant. In totaal is € 143,9 miljoen aan subsidie voor roetfilters op vrachtwagens verstrekt. Bussen en zware bestelauto’s meegerekend is voor € 148,5 miljoen uitgekeerd.
Truck van de toekomst: Aan subsidieprojecten binnen het programma Truck van de Toekomst, bedoeld om brandstofbesparing en CO2-reductie bij vrachtauto’s te stimuleren, is binnen de periode 1997–2011 in totaal € 3.108.660 aan subsidie verstrekt aan 12 projecten, met in totaal 34 betrokken transportbedrijven en 94 testvoertuigen. De subsidie betrof meerkosten aan de trucks, monitoring van het project, uitgaven voor specifieke brandstoffen en onderhoud, en dergelijke.
EuroV en EEV: De regeling werd uitgevoerd in de periode 2007–2011 en betrof een aanschafsubsidie voor de aanschaf van een nieuwe vrachtwagen, bus of zware bestelauto die voldeed aan de EuroV of EEV-norm. Het doel van de regeling was om het voor transportbedrijven aantrekkelijk te maken om vervroegd in deze schonere categorie motoren te investeren. Voor de EuroV-EEV-regeling is in totaal € 52,5 miljoen subsidie verstrekt, inclusief zware bestelauto’s en bussen. Het aandeel voor vrachtwagens betreft € 44,3 miljoen.
De EuroVI-regeling werd uitgevoerd in de periode 2012–2014 en valt derhalve buiten de geconstateerde kartelperiode. Voor de volledigheid vermeld ik dat binnen de EuroVI-regeling in totaal € 27,4 miljoen subsidie is verstrekt, inclusief zware bestelauto’s en bussen. Het aandeel voor vrachtwagens betreft € 26,8 miljoen.
Welke mogelijkheden zijn er voor de Nederlandse overheid om eventuele subsidies die direct of indirect samenhangen met de door de EC geconstateerde overtredingen te verhalen op de door de EC te beboeten truckfabrikanten, nog los van de door EC opgelegde boetes zelf en (internationale) procedures die gestart worden door eventueel gedupeerde ondernemers? Wordt een dergelijk voornemen in alle EU-lidstaten verkend? Zo ja, kunt u de Kamer over de uitkomsten hiervan informeren inclusief de Nederlandse inzet?
De aan DAF en de andere beboete truckfabrikanten verstrekte directe subsidies hebben voornamelijk betrekking op technologieontwikkeling. Bij de voor deze subsidies opgevoerde uurtarieven en onderzoekskosten speelt de verkoopprijs van vrachtwagens geen rol. Er zijn dan ook geen aanwijzingen dat de kartelafspraken de betreffende subsidieregels heeft geraakt dan wel heeft overtreden. Grondslagen om subsidie terug te vorderen ontbreken derhalve. Overigens is ook de termijn waarbinnen dat mogelijk zou zijn geweest voor de meeste projecten intussen verstreken.
Het eventueel bevoordeeld raken door indirecte subsidies is al verdisconteerd in de kartelboete en kan niet meer met het subsidierecht worden aangepakt.
Bij mijn weten spelen er geen voornemens of pogingen in andere EU-lidstaten om eventuele subsidies, indien mogelijk, te verhalen.
Het bericht dat Zorgverzekeraars claimen 50 miljoen bij aanbieders wijkverpleging en het bericht van Zorgverzekeraars Nederland dat zorgverzekeraars verbaasd zijn over Reactie Actiz wijkverpleging |
|
Mona Keijzer (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «zorgverzekeraars claimen 50 miljoen bij aanbieders wijkverpleging»?1
Ja.
Klopt het dat de overschrijding van de omzetplafonds wel rechtmatig verleende zorg is? Zo nee, waarom niet?
De opbrengstverrekening is onderdeel van de gemaakte contractafspraken tussen zorgaanbieders en verzekeraars. De afspraak tussen deze partijen is dat overproductie niet bij voorbaat wordt vergoed om de stimulans voor doelmatigheid te behouden. Zorgaanbieders maken afspraken met zorgverzekeraars via contracten en ik begrijp dat onderdeel van de afspraken is dat als blijkt dat er meer zorg geleverd zal gaan worden dan afgesproken in het contract, instellingen hierover in contact moeten treden met de zorgverzekeraar. Als dit niet gebeurt en zonder toestemming van de zorgverzekeraar meer zorg wordt gedeclareerd dan afgesproken dan kan de zorgverzekeraar declaraties die de afspraken overschrijden terugvorderen. Dit betreft een onderdeel van een contractuele overeenkomst tussen een individuele zorgaanbieder en een individuele zorgverzekeraar waarin ik geen partij ben. Het voorgaande doet overigens niet af aan de zorgplicht voor de zorgverzekeraar zoals deze in de Zorgverzekeringswet is vastgelegd. Deze is los van welke afspraken dan ook onverkort van toepassing op de wijkverpleging.
Hoe verhoudt de zorgplicht van de zorgverzekeraar zich tot het hanteren van omzetplafonds voor zorgaanbieders?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor hun verzekerden. Dit betekent dat verzekeraars verantwoordelijk zijn om hun verzekerden te voorzien van kwalitatief goede zorg die binnen bereik is en tijdig wordt geleverd. Het inkopen van voldoende zorg is daarmee onderdeel van de zorgplicht. Verzekeraars en aanbieders kunnen bij contractonderhandelingen een omzetplafond afspreken. Het bereiken van een omzetplafond bij een bepaalde aanbieder doet niet af aan de zorgplicht van de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar zal zich ervan moeten vergewissen of er voldoende, goed bereikbaar zorgaanbod voor zijn verzekerden beschikbaar is. Ingeval een aanbieder het omzetplafond heeft bereikt zou dit bijvoorbeeld kunnen door de verzekerde naar een andere zorgaanbieder te bemiddelen of door aanvullende afspraken te maken met de betreffende zorgaanbieder.
Hoeveel zorgaanbieders hebben een aanvullend contract gekregen en voor welk bedrag?
Verschillende aanbieders hebben in 2015 een aanvullend contract gekregen. In totaal gaat het om een bedrag van ongeveer € 100 miljoen. In de monitor contracteerproces 2016 wijkverpleging van de NZa is beschreven dat van de zeven verzekeraars die representant waren in 2015 er zes gedurende dat jaar extra zorg hebben ingekocht. Gemiddeld hebben de representerende verzekeraars bij 57 instellingen extra zorg ingekocht, variërend van 0 – 115 instellingen. Deze monitor stuur ik separaat naar de Tweede Kamer.
Hoeveel zorgaanbieders hebben geen aanvullend contract gekregen? Wat waren de redenen hiervoor?
Zorgverzekeraars geven aan dat gemiddeld 47,5% van de gecontracteerde aanbieders in 2015 heeft verzocht om nieuwe onderhandelingen/aanpassingen van het contract. In 67% van de gevallen hebben verzekeraars het verzoek tot wijziging van het contract gedurende het jaar 2015 gehonoreerd. Zorgverzekeraars bepalen bij welke aanbieders zij bijcontracteren. Daarbij zullen uitgangspunten als kwaliteit, kosteneffectiviteit en doelmatigheid een rol spelen.
Hoe verhoudt de zorgplicht van de zorgverzekeraar zich tot de praktijk dat zorgaanbieders bereid moesten zijn om mee te investeren in het tegengaan van eventuele wachtlijsten in 2015? Wat houdt dit «mee investeren» in?
Mee investeren houdt in dat zorgaanbieders niet de volledige overschrijding vergoed hebben gekregen in hun aanvullende afspraken. Wanneer er overproductie wordt geconstateerd hanteren verzekeraars individuele regelingen. Een voorbeeld van een individuele regeling is een eigen risico van 5% voor de aanbieder op de overschrijding. Mede met de aanvullende afspraken wordt de zorgplicht ingevuld.
Is het rechtmatig dat zorgverzekeraars in hun aanvullende contracten opnemen dat zorgaanbieders een deel van de extra zorgvraag zelf moeten bekostigen c.q. mee investeren als zorgverzekeraars een zorgplicht hebben?2
Ja, verzekeraar en aanbieder kunnen dit met elkaar afspreken en vastleggen in contractafspraken.
Op het moment dat wijkverpleegkundigen zorg indiceren ontstaat er dan op basis van de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) ook de plicht om zorg te verlenen? Zo ja, hoe verhoudt zich deze plicht tot een eventueel omzetplafond en het niet vergoeden van de verleende zorg?
In artikel 446 van de Wet Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) staat dat een hulpverlener – zo ook een verpleegkundige – na afsluiten van een behandelovereenkomst verplicht is de afgesproken handelingen te verrichten volgens de professionele standaard. De hulpverlener kan na het afsluiten van de overeenkomst deze niet opzeggen, tenzij hiervoor gewichtige redenen zijn (artikel 460, WGBO). Na afsluiten van de behandelovereenkomst is er dus wel degelijk sprake van een plicht tot het verlenen van zorg.
Indien een zorgaanbieder over het budgetplafond dreigt heen te gaan dient deze in gesprek te gaan met de zorgverzekeraar alvorens nieuwe behandelovereenkomsten te sluiten. Alleen op die manier weet die zeker dat het behandelen van nieuwe patiënten niet zal leiden tot mogelijke budgettaire problemen achteraf.
Kunt u aangeven hoeveel uren verpleging er in 2014 en 2015 zijn afgenomen?
In 2015 zijn circa 62 miljoen uren verpleging en verzorging gedeclareerd. Dit aantal is inclusief uren die zijn geleverd aan budgethouders. Dit cijfer is gebaseerd op de meest recente declaratiegegevens van Vektis die niet zijn uitgesplitst naar verpleging en verzorging.
Vanwege de overheveling naar de Zorgverzekeringswet zijn de cijfers over 2015 niet meer één op één te vergelijken met de beschikbare cijfers over 2014. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat gegevens over de Zvw gebaseerd zijn op Vektis-data terwijl AWBZ-gegevens tot en met 2014 via de NZa beschikbaar kwamen. Daarnaast is een deel van de persoonlijke verzorging onder verantwoordelijkheid van het gemeentelijke domein gekomen. Op basis van de gegevens uit 2014 (van de AWBZ) van de NZa is het aantal uren verpleging en verzorging in naturazorg circa 53 miljoen. Voor PGB houders beschikken we over 2014 niet over gegevens over het aantal gebruikte uren.
Kunt u aangeven hoeveel uren verzorging er in 2014 en 2015 zijn afgenomen?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel verzekerden hebben in 2014 gebruikt gemaakt van de verschillende onderdelen persoonlijke verzorging en verpleging, en hoeveel verzekerden hebben in 2015 gebruik gemaakt van wijkverpleging?
De meest recente Vektis gegevens tonen aan dat in 2015 circa 512.000 unieke cliënten gebruik hebben gemaakt van wijkverpleging. We beschikken niet over een vergelijkbaar cijfer voor het aantal cliënten in 2014. Wel geeft de monitor langdurige zorg, op basis van gegevens van het Centum indicatiestelling zorg (CIZ), inzicht in het aantal personen met een indicatie voor persoonlijke verzorging en verpleging. Dat waren er respectievelijk circa 428.000 voor persoonlijke verzorging en circa 227.000 voor verpleging. Hierbij geldt dat een persoon een indicatie kan hebben voor meerdere functies.
Wat gebeurt er als er in de regio meerdere zorgaanbieders aan of bijna aan het omzetplafond zitten? Wat betekent dit voor de patiënt?
Het inkopen van voldoende zorg is onderdeel van de zorgplicht.
Het bereiken van het budgetplafond bij meerdere zorgaanbieders in een regio kan er op wijzen dat er te weinig zorg is ingekocht, maar het kan ook zo zijn dat er toch nog voldoende zorg is ingekocht bij andere zorgaanbieders. Indien mocht blijken dat in een bepaalde regio onvoldoende zorg is ingekocht dan zullen verzekeraars aanvullende afspraken maken met zorgaanbieders. Wanneer er sprake is van het bereiken van omzetplafonds bij een deel van de aanbieders, maar er nog voldoende ruimte is bij andere aanbieders in de regio kunnen verzekeraars er ook voor kiezen verzekerden naar een andere zorgaanbieder te bemiddelen. Wanneer een verzekerde een behandeling bij een zorgaanbieder is gestart, heeft hij altijd het recht op het voortzetten van de behandeling bij die zorgaanbieder, ook wanneer een eventueel omzetplafond is bereikt.
Kunt u aangeven in hoeverre omzetplafonds voor 2016 al in zicht komen en hoe zorgverzekeraars en zorgaanbieders daar in 2016 over spreken?
In een enquête van BTN3 geeft bijna 20 procent van de respondenten aan het budgetplafond voor het gehele jaar te hebben bereikt. Daarnaast geeft ook een derde van de respondenten aan de verwachting te hebben dat op korte termijn het omzetplafond in zicht komt. Wanneer overschrijding van de budgetten dreigt zullen aanbieders hierover in gesprek gaan met de verzekeraar om te kijken naar een oplossing vanuit het belang van de cliënt. Uitkomst hiervan kan zijn dat er aanvullende afspraken worden gemaakt of dat er vanuit de verzekeraar zorgbemiddeling voor nieuwe cliënten plaatsvindt naar andere aanbieders.
Tot wie/welke instantie kunnen zorgaanbieders zich wenden, indien zij een geschil met de zorgverzekeraar krijgen over het afsluiten van een aanvullend contract na het bereiken van het omzetplafond?
In mijn brief van 2 juni jl. heb ik u geïnformeerd over de start van de zogeheten «Onafhankelijke Geschilleninstantie Zorgcontractering». Als partijen er onderling niet uitkomen kan geschilbeslechting een eventuele impasse in het contracteerproces of naleving van het contract doorbreken. Geschilbeslechting kan een snel, laagdrempelig en effectief alternatief bieden voor een procedure bij de civiele rechter, met aandacht voor herstel van de onderlinge relatie. Uiteraard is het aan de eisende partij welke route de voorkeur heeft.
Gezinshereniging van broers en zussen van alleenstaande minderjarige vreemdelingen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw brief van 21 mei 2015 waarin u aankondigde dat wanneer een vluchteling als ouder in Nederland om hereniging van een meerderjarig ongehuwd kind verzoekt, dit wordt toegestaan als het kind ten tijde van het vertrek van de ouder tot diens gezin behoorde?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat het verzoek om gezinshereniging dat wordt ingediend door een alleenstaande minderjarige vluchteling voor datzelfde meerderjarig kind, dan in de hoedanigheid van zus of broer van de hoofdpersoon, wordt afgewezen?
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat dit onderscheid ertoe leidt dat veelal jonge Syrische ongehuwde meisjes van 18 jaar of ouder alleen achterblijven in Syrië of hun land van toevlucht, terwijl de rest van het gezin is toegelaten bij de alleenstaande minderjarige vluchteling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een aanvraag van een alleenstaande minderjarige vluchteling tot gezinshereniging van zijn meerderjarige zussen of broers net zo behandeld moet worden als vermeld in de bovengenoemde brief van 21 mei 2015, zoals dat geldt voor ouders die een materieel zelfde verzoek indienen?
Eerder (TK brief 21 mei 2015, Kamerstuk 32 175, nr. 57) heb ik de Kamer geïnformeerd over mijn besluit dat ook een ouder met een asielstatus een verzoek kan indienen om meerderjarige kind(eren) te laten overkomen voor gezinshereniging. Voorwaarden daarbij zijn dat deze kinderen tot aan het vertrek van de ouder steeds deel hebben uitgemaakt van zijn of haar gezin en er een normale afhankelijkheidsrelatie tussen ouder en kind is. Dit besluit heb ik genomen om te voorkomen dat bijvoorbeeld een 19-jarige dochter uiteindelijk als enig gezinslid in een vluchtelingenkamp in de regio zou moeten achterblijven.
In de door u genoemde zaken komt het voor dat materieel aan deze voorwaarden wordt voldaan, maar de volgorde van inreizen een formele belemmering opwerpt.
Bij de beleidswijziging van mei 2015 was dit niet voorzien. Omdat het onwenselijk is dat een 19-jarige broer of zus uiteindelijk als enig gezinslid in een vluchtelingenkamp moet achterblijven, zal ik deze omissie herstellen. Deze verzoeken om gezinshereniging zullen individueel worden getoetst aan artikel 8 EVRM. Het toetsingskader zal hiertoe worden aangepast.
Bent u bereid om de regels op zeer korte termijn gelijk te stellen en aanvragen van alleenstaande minderjarige vreemdelingen met een asielstatus voor meerderjarige zussen en broers die nog lopen alsnog te beoordelen aan de hand van de criteria als genoemd in de bovengenoemde brief van 21 mei 2015?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk maar uiterlijk voor het algemeen overleg over vreemdelingen- en asielbeleid van 8 september 2016 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht Meander MC laat verzekerden VGZ langer wachten |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Meander Medisch Centrum verzekerden van zorgverzekeraar VGZ langer laat wachten?1
Ik betreur het dat deze burgers gedupeerd worden door een geschil tussen een ziekenhuis en een verzekeraar.
Kunt u aangeven hoe groot het probleem precies is? Hoeveel verzekerden van VGZ hebben langer op zorg moeten wachten en hoeveel zijn dit er naar verwachting over heel 2016? Hoe groot is de overschrijding die Meander MC precies verwacht, in welke typen zorg zitten deze overschrijdingen met name?
Meander MC hanteert de langere toegangstijden sinds 6 juli 2016. Tot 22 augustus 2016 zijn 500 tot 600 patiënten geconfronteerd met deze maatregel.
Meander MC heeft mij laten weten dat de cijfers tot en met de maand juni als eindejaarsverwachting een overschrijding laten zien van ongeveer 7 miljoen euro voor het zorgkostenplafond van VGZ. Dat is ruim 12% boven het afgesproken maximaal te declareren bedrag. De overschrijding is ziekenhuisbreed, dus op alle specialismen.
VGZ ziet een toename van het aantal verzoeken van verzekerden om advies en (wachtlijst-) bemiddeling nu het ziekenhuis een wachtlijst voor verzekerden van VGZ heeft ingesteld. VGZ geeft aan dat het goed lukt om te bemiddelen naar andere kwalitatief hoogstaande ziekenhuizen in de regio. Volgens VGZ is er geen sprake van dat het budget voor 2016 nu al is uitgeput maar extrapoleert Meander MC het zorggebruik tot het eind van het jaar en heeft het vooruitlopend daarop voor verzekerden van VGZ een wachtlijst ingesteld. Vanwege diverse wijzigingen in de financieringsstructuur is het volgens VGZ echter op dit moment in het jaar onmogelijk om nu al uitspraken te doen over de ontwikkeling van de kosten voor het hele jaar.
Wat vindt u ervan dat mensen die zorg nodig hebben de dupe zijn van een ruzie tussen het Meander MC ziekenhuis en zorgverzekeraar VGZ? Kan gegarandeerd worden dat iedereen die acute zorg nodig heeft die altijd krijgt?
Zowel VGZ als Meander MC hebben mij laten weten dat de gezondheid van patiënten niet in het geding komt. Alle patiënten die acute zorg nodig hebben, ongeacht welke zorgverzekering ze hebben, kunnen te allen tijde terecht in Meander Medisch Centrum. Verwijzingen van de huisarts met een spoedeisend karakter worden op de reguliere wijze (= met voorrang) verwerkt. Dit geldt ook voor VGZ-verzekerden.
Vindt u het correct handelen van zorgverzekeraar VGZ dat zij zich aan het afgesproken budgetplafond houden ondanks dat dit bij lange na niet toereikend is gebleken? Vindt u het argument dat andere ziekenhuizen anders minder geld krijgen overtuigend? Kunt u uw antwoord toelichten?
VGZ spreekt, net als de meeste andere zorgverzekeraars, met zorgaanbieders af hoeveel zorg zij in een jaar gaan leveren. Op die manier kopen zorgverzekeraars zo breed mogelijk in, terwijl ze tegelijkertijd controle houden op de uitgaven. Dit is ook in lijn met de afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord tussen zorgverzekeraars, ziekenhuizen en het ministerie. VGZ heeft mij laten weten dat de afspraken die zij maken met ziekenhuizen, zijn gebaseerd op de cijfers van eerdere jaren, op de verwachte trends en op regionale ontwikkelingen. VGZ monitort voortdurend de zorgvraag en de aantallen behandelingen, en gebruikt deze actuele gegevens ook bij de gesprekken met de ziekenhuizen.
VGZ maakt in het algemeen de afspraak dat een ziekenhuis zich bij hen kan melden als gedurende het jaar blijkt dat er meer patiënten zijn dan verwacht. Er wordt dan gezamenlijk nagegaan wat de oorzaak is en als er goede reden is voor de groei, dan wordt bezien of een aanpassing van het budget nodig is, of dat het op een andere manier kan worden opgelost.
Uit de declaratiegegevens die bij VGZ tot nu toe beschikbaar zijn blijkt volgens VGZ niet dat er een grote toename zou zijn van het aantal behandelingen voor VGZ-verzekerden bij Meander.
Meander Medisch centrum geeft aan dat het beleid tot stand is gekomen in overleg- en met instemming van VGZ. Er hebben al sinds begin dit jaar meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen Meander en VGZ. Op 1 juni zijn aanvullende afspraken gemaakt (in casu het laten oplopen van de toegangstijden) op het lopende contract. Meander Medisch Centrum is zich ervan bewust dat dit voor haar patiënten een onwenselijke situatie is. Meander Medisch Centrum heeft gedurende de afgelopen periode meerdere malen bij VGZ aangegeven bereid te zijn om in overleg te treden om te bezien of er een andere oplossing te vinden is.
Er is hier sprake van een verschil van inzicht tussen VGZ en Meander Medisch centrum. Ik betreur dat VGZ en Meander MC er niet samen uitkomen maar dit conflict op deze wijze op zijn beloop laten.
Zijn er andere Nederlandse ziekenhuizen waarbij verzekerden van een bepaalde zorgverzekeraar langer moeten wachten op hun zorg dan verzekerden van andere zorgverzekeraars? Zo ja, om welke zorgverzekeraars en ziekenhuizen gaat het hierbij en hoe groot zijn de problemen precies?
Dit is mij op dit moment niet bekend.
Wat is uw reactie op de (tijdelijke) oplossing van het ziekenhuis om dan maar het gecontracteerde budget uit te smeren over het hele jaar, een oplossing die leidt tot langere wachttijden voor VGZ verzekerden?
Ik verwacht van zorgaanbieders en zorgverzekeraars dat zij heldere afspraken maken en als gedurende het jaar een conflict dreigt, zij dat samen op patiëntvriendelijke wijze oplossen.
Wat vindt u van de reactie van VGZ, dat zij verbaasd zijn dat het ziekenhuis onderscheid gaat maken tussen patiënten van verschillende verzekeraars en dat dit niet getuigt van een klantvriendelijke opstelling? Vindt u de houding van VGZ zelf in deze situatie getuigen van een klantvriendelijke opstelling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat voor patiënten van VGZ die een restitutiepolis hebben deze wachttijden niet gelden? Zo ja, is hier dan geen sprake van een onwenselijke inperking van de keuzevrijheid van verzekerden en voorrangszorg afhankelijk van de basispolis die men heeft?2 3
Meander MC heeft mij laten weten dat de oplopende toegangstijden voor nieuwe patiënten of nieuwe behandelingen van toepassing is op alle verzekerden van VGZ en de labels van VGZ. Zoals ik eerder al heb aangegeven, mag er geen onduidelijkheid zijn over wat het aanbod voor een polis inhoudt. In zijn zuivere vorm kan men bij een restitutiepolis zelf kiezen voor een aanbieder, waarvoor de verzekerden een marktconform tarief vergoed krijgen voor de behandeling. De NZa ziet hier op toe.
Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Is er inmiddels zicht op een oplossing in dit conflict tussen de zorgverzekeraar en het ziekenhuis? Zo ja, wat is de oplossing? Zo nee, bent u bereid de betrokken partijen aan te spreken om tot een spoedige oplossing te komen?
Het is aan VGZ en Meander om tot een oplossing komen. Indien nodig kan gebruik gemaakt worden van de «Onafhankelijke Geschilleninstantie Zorgcontractering». Als partijen er onderling niet uitkomen kan geschilbeslechting een eventuele impasse in de naleving van het contract doorbreken.
Het bericht dat zorgverzekeraars verbaasd zijn over de reactie van Actiz over de wijkverpleging |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgverzekeraars verbaasd over reactie Actiz wijkverpleging»?1
Ja.
Bent u met ons geschokt, dat er in deze reactie van Zorgverzekeraars Nederland alleen de termen: contractafspraken, zorgcontracten, productieafspraken, bovengrenzen, terugvordering en onderuitputting voorkomen?
Ik heb kennis genomen van de reactie van Zorgverzekeraars Nederland. Ik stel vast dat ZN reageert op uitvoering van eerder gemaakte afspraken tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders.
Mist u met ons het belang van de ouderen, het belang van de gehandicapten, het belang van de zieken en het belang van de stervenden, waarvoor deze zorg bedoeld is?
Ik ben het met u eens dat het belang van de patiënten voorop moet staan. Als partijen discussie met elkaar hebben over de uitvoering van contractafspraken moet daardoor geen onnodige onrust bij patiënten worden veroorzaakt.
Bent u nog steeds van mening, dat het onderbrengen van de thuiszorg (verpleging en verzorging) bij de zorgverzekeraars in het beste belang van de ouderen, gehandicapten, zieken en stervenden is? Zo ja, graag een uitgebreide toelichting.
Ik sta nog steeds achter de overheveling van de wijkverpleging naar de Zvw. Door de overheveling ligt het accent op zelfredzaamheid, ontzorgen, kwaliteit van leven en gepast zorggebruik. Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk geworden voor het gehele geneeskundige domein, van extramurale verpleging en verzorging thuis, noodzakelijk in verband met geneeskundige zorg of een hoog risico daarop, tot en met opname in het ziekenhuis. Ze hebben de regie over de hele zorgketen. De wijkverpleging is in 2015 overgeheveld waarbij de verzekeraars in representatie inkochten. Dit jaar kopen verzekeraars voor het eerst zorg individueel in. Beide partijen kunnen werken aan het verbeteren van het contracteerproces. Daarnaast kunnen partijen sinds kort gebruik maken van de «Onafhankelijke Geschilleninstantie Zorgcontractering». Als partijen er onderling niet uitkomen kan geschilbeslechting een eventuele impasse in het contracteerproces of naleving van het contract doorbreken. Geschilbeslechting kan een snel, laagdrempelig en effectief alternatief bieden voor een procedure bij de civiele rechter, met aandacht voor herstel van de onderlinge relatie. Uiteraard is het aan de eisende partij welke route de voorkeur heeft.
Bent u nog steeds van mening dat de megabezuiniging dit jaar van 600 miljoen euro op het budget voor verpleging en verzorging moet kunnen? Is dit wat u ervan verwacht had? Zo ja, graag een toelichting.
Het is aan verzekeraars en aanbieders om afspraken te maken over de tarieven en volumes, hierbij rekening houdend met het beschikbare kader. Verzekeraars zijn tegelijkertijd gehouden invulling te geven aan hun zorgplicht voor hun verzekerden. De taakstelling voor de wijkverpleging was voor alle partijen een uitdaging. Wijkverpleegkundigen, aanbieders en verzekeraars hebben zich ingespannen om binnen het kader te blijven en kwaliteit, tijdigheid en bereikbaarheid van de zorg te borgen. De overschrijding ten opzichte van het beschikbare kader 2015 voor wijkverpleging bedraagt op basis van in maart ontvangen cijfers 37,7 miljoen euro. Gezien de forse taakstelling en de signalen in 2015 van een te verwachte forse overschrijding vind ik dit een geringe overschrijding. Dit is een enorme prestatie die wijkverpleegkundigen, zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben geleverd. Er zijn nog geen tekenen van een overschrijding voor 2016. Er is inderdaad sprake van een doorlopende taakstelling, maar daarmee is de opgave in 2016 echter niet hoger dan in 2015 omdat er tevens ten opzichte van 2015 extra middelen aan het kader zijn toegevoegd in 2016. Deze ontwikkelingen tezamen zorgen ervoor dat er dit jaar € 180 miljoen meer beschikbaar is in het kader ten opzichte van 2015. Dit bedrag wordt veroorzaakt door demografische groei, extramuralisering waardoor er meer cliënten instromen en de intensivering voor wijkverpleging uit het Regeerakkoord die voor 2016 € 120 miljoen bedraagt.
Vorig jaar gokte u erop dat de zorgaanbieders hun tekorten door de bezuiniging van 400 miljoen euro konden aanvullen vanuit hun reserves, gaat u echt door met gokken met de zorg voor ouderen, gehandicapten, zieken en stervenden?
Zie mijn antwoord op vraag 15 van het lid Agema (PVV) over de brandbrief van Actiz over de wijkverpleging (2016Z15106).
Toenemende repressie in Turkije |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Duitsland wil snel einde noodtoestand Turkije»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van uw Duitse collega over de onlangs ingevoerde noodtoestand? Indien neen, waarom niet?
Ik verwacht met de antwoorden vervat in het verslag van een Schriftelijk Overleg van 21 juli jl., de Kamerbrief inzake de situatie in Turkije van 21 juli jl. en de aanvullende antwoorden vervat in het verslag van een Schriftelijk Overleg van 23 juli jl. de gestelde vragen afdoende te hebben beantwoord.
Deelt u de opvatting dat de reactie van de regering-Erdogan in Turkije op de mislukte coup in ernstige mate buitenproportioneel is en gepaard gaat met grootschalige mensenrechtenschendingen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid tijdens de Raad Algemene Zaken op 24 en 25 juli aanstaande, waar uitbreiding van de EU op de agenda staat, ervoor te pleiten dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije voorlopig worden opgeschort? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Confiscatie van gebouwen in Palestijns gebied |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ambassadors protest at Israel's confiscation of West Bank shelters»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat acht ambassadeurs van EU-landen in Israël middels een brief hebben geprotesteerd tegen de confiscatie van gebouwen van Bedoeïenen die met geld van EU-landen zijn gefinancierd? Wat is de strekking van de brief?
De brief is ondertekend door de ambassadeurs van Spanje, Italië, België, Zweden, Duitsland, Ierland, Zwitserland en Noorwegen. Zij maakten in hun brief bezwaar tegen de inbeslagname door Israël van humanitaire hulpgoederen bestemd voor een Palestijnse gemeenschap in Area C.
Betreft het hier gebouwen die (mede) met Nederlands dan wel EU-geld zijn gefinancierd?
Het betreft tijdelijke onderkomens voor Palestijnse bedoeïenen. Deze werden niet door Nederland of de EU gefinancierd, maar door de VN met financiële steun van de in het artikel genoemde landen.
Is het waar dat de Nederlandse ambassadeur ter plaatse de brief niet ondertekend heeft? Waarom is dit het geval?
De groep donoren heeft ervoor gekozen geen andere landen die actief zijn in Area C te vragen hun protest te ondersteunen door mede de brief te ondertekenen.
Bent u bereid alsnog uw steun voor de brief bij de Israëlische autoriteten kenbaar te maken? Indien neen, waarom niet?
Het Kabinet veroordeelt de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen in Area C en dringt bilateraal en via de EU aan op ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnse bevolking.
Iedere donor die geconfronteerd wordt met dergelijke interventies maakt een afweging wat de meest effectieve manier is om te reageren. In sommige gevallen is dat stille diplomatie, in andere gevallen een meer publieke vorm van protest. Indien landen Nederland steun zouden vragen, dan zal het kabinet dat zeker overwegen, omdat het aantal gevallen van sloop van projecten een negatieve trend vertoont en het kabinet voorstander is van een gezamenlijk optreden om hier een krachtig signaal tegen af te geven.
Het pleidooi de uitleveringen aan Turkije te stoppen |
|
Harry van Bommel , Michiel van Nispen |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het pleidooi van advocaat Stapert om uitleveringen aan Turkije op te schorten, gelet op de actuele en zorgelijke ontwikkelingen in Turkije?1 2
Ja.
Is er volgens u nog sprake van een onafhankelijke rechterlijke macht of zelfs nog van een rechtsstaat sinds de mislukte coup in Turkije? Is, na het ontslaan en oppakken van zoveel rechters, het recht op een eerlijk proces nog altijd gegarandeerd?
Nederland vindt de huidige ontwikkelingen in Turkije zeer zorgelijk, mede omdat deze raakt aan de onafhankelijkheid van het justitiële systeem. Juist in de manier waarop wordt omgegaan met degenen die ervan beschuldigd worden verantwoordelijk te zijn voor deze couppoging moet de rechtsstaat zich bewijzen. Nederland heeft er daarom bij de Turkse autoriteiten herhaaldelijk en met klem op aangedrongen de regels van de rechtsstaat na te leven en zal dat blijven doen, bilateraal en in EU- en Raad van Europa-verband. In deze gesprekken zijn ook de berichten over mogelijke herinvoering van de doodstraf aan de orde gesteld. De doodstraf is niet te verenigen met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en in verband daarmee het Turkse lidmaatschap van de Raad van Europa, noch met toetreding tot de Europese Unie.
Deelt u de zorgen over de mogelijke lange duur van voorarrest in Turkije als gevolg van het uitdunnen van de rechterlijke macht alsmede over het mogelijk invoeren van de doodstraf?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn dit voldoende redenen om per direct uitleveringen aan Turkije op te schorten? Zo nee, waarom niet en in hoeverre wordt bij een uitleveringsverzoek dan rekening gehouden met de nieuwe situatie in Turkije? Zo ja, aan welke voorwaarden zou de Turkse rechtsstaat volgens u tenminste weer moeten voldoen voordat uitlevering weer plaats zal mogen vinden?
Elk rechtshulp- en uitleveringsverzoek wordt getoetst aan de verdragen en wetgeving die erop van toepassing zijn. De artikelen 3 van het Europees Uitleveringsverdrag en 2 van het Europees Rechtshulpverdrag kunnen aan inwilliging van een verzoek in de weg staan indien dat is gedaan met de bedoeling een persoon te vervolgen of te straffen op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit of politieke gezindheid, dan wel dat de positie van de betrokkene om een van deze redenen ongunstig dreigt te worden beïnvloed. Daarnaast vindt per geval een beoordeling plaats of de uitvoering van een rechtshulp- of uitleveringsverzoek strijdig is met de verplichtingen die voortvloeien uit het EVRM. Het op voorhand volledig opschorten van alle uitlevering en rechtshulpverlening aan Turkije zou tot gevolg hebben dat alle verdachten of veroordeelden, dus ook inzake bijvoorbeeld mensenhandel, zeden- of geweldsdelicten, hun straf(vervolging) kunnen ontlopen. Dat acht ik onwenselijk.
Welke gevolgen hebben de ontwikkelingen in Turkije voor andere vormen van rechtshulp?3
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
De jaarlijkse vernietiging van meer dan een miljoen kledingstukken |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jaarlijks meer dan een miljoen kledingstukken vernietigd»?1
Ja.
Welke acties worden ondernomen om het aantal kledingstukken dat onnodig geproduceerd wordt, en dus niet verkocht wordt, zoveel mogelijk te beperken? Is het mogelijk kleine winkelketens te ondersteunen in het hierop aanpassen van hun inkoopbeleid, zoals grote winkelketens nu al doen?
Het tegengaan van verspilling en het bevorderen van hergebruik is onderdeel van het Rijksbrede programma Circulaire Economie, dat u binnenkort zult ontvangen. Het sluiten van het convenant Duurzame Kleding en Textiel is een goede stap voorwaarts die ook past in dit programma. Een brede coalitie van brancheorganisaties, vakbonden, maatschappelijke organisaties en de rijksoverheid heeft dit convenant ondertekend. In het convenant is circulaire economie een van de aandachtspunten. In de werkgroep circulaire economie wordt gewerkt aan een roadmap voor circulaire economie in de mode- en textielsector. Grondstofefficiëntie, productieplanning, hergebruik en verspilling maken daar deel van uit. Het is aan de bedrijven zelf om hun strategie voor duurzaamheid en circulair textiel vast te stellen en initiatieven te selecteren die daaraan bijdragen.
MVO Nederland heeft het in het bericht aangehaalde onderzoek naar onverkochte voorraden in de textielindustrie begeleid. Naar aanleiding daarvan organiseert MVO Nederland in samenwerking met de branchevereniging INretail op 22 september een workshop voor modemerken, retailers en groothandels om maatregelen voor het voorkomen van voorraden onverkochte kleding uit te wisselen. De branches kunnen deze maatregelen onder de aandacht brengen van hun achterban.
Welke stappen worden op dit moment gezet om de hoeveelheid kleding die direct vanuit de winkel, zonder tussenkomst van de consument, vernietigd wordt te beperken en in plaats daarvan in de circulaire economie te hergebruiken? Is hier officieel beleid voor, bijvoorbeeld vanuit het beleidsprogramma «Van Afval Naar Grondstof» (VANG)? Zo ja, welke acties worden ondernomen op basis van dit beleid? Hoe verklaart u in dat geval de gigantische hoeveelheid (jaarlijks 1,23 miljoen kledingstukken) die direct vanuit de winkel vernietigd worden? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens hier alsnog beleid voor te maken?
We moeten hier onderscheid maken tussen product hergebruik en recycling van het materiaal. Beide zijn pijlers van de circulaire economie. De ketenaanpak voor textiel is onderdeel van het Rijksbrede programma Circulaire Economie, waarin het programma Van Afval Naar Grondstof (VANG) is opgegaan. Hierin en in voorlopers, zoals het programma Ketenaanpak in het afvalbeleid, is recycling van materiaal gestimuleerd. Dat heeft tot gevolg gehad dat in de markt minder kleding wordt verbrand. De niet-verkochte kleding wordt geshredderd en vervolgens zo hoogwaardig mogelijk gerecycled.
Zoals reeds op vraag 2 geantwoord, is mijn wens om de verspilling in de textielketen middels uitvoering van de roadmap voor circulaire economie in de mode- en textielsector in samenwerking met de convenantspartners aan te pakken.
Wordt in het beleid rekening gehouden met de afnemende vraag uit andere landen naar het Nederlandse kledingoverschot? Wordt er gezocht naar andere afzetkanalen die het milieu zo min mogelijk belasten? Zo ja, welke opties worden op dit moment onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Prioriteit heeft het voorkomen van verspilling. In antwoord op vraag 2 heb ik mijn visie daarop uiteengezet. Het verkopen van onverkochte producten op de markt is de verantwoordelijkheid van de marktpartijen. Zij anticiperen op ontwikkelingen onder meer door te investeren in hoogwaardige en betere recycling.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu steunt via de ketenaanpak textiel al langer initiatieven voor verduurzaming van de mode- en textielsector. De huidige ketenaanpak biedt daarvoor ondersteuning in de vorm van kennisontwikkeling en -uitwisseling. De deelnemers aan het ketenoverleg (zowel retailers als recyclers en inzamelaars) bepalen gezamenlijk de agenda. Zij kunnen onderwerpen die betrekking hebben op afzetkanalen daar ook inbrengen. Dat is tot dusverre niet aan de orde geweest.
Met het sluiten van het convenant kan met een brede coalitie van betrokkenen gezamenlijk de verspilling worden tegengegaan. De in het onderzoek genoemde aspecten zullen in de werkgroep worden meegenomen.
Het bericht dat de budgetten van wijkverpleging nu al uitgeput zijn |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Budgetten wijkverpleging nu al uitgeput»?1
Laat ik voorop stellen dat ik het betreur dat discussies tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars met name voor onrust bij patiënten zorgt. Deze discussies moeten onderling plaatsvinden en niet via de media worden gevoerd. Dit jaar is het eerste jaar dat zorgverzekeraars individueel inkopen. Dat dit proces nog niet overal probleemloos verloopt vind ik niet verrassend. Wel wil ik zorgaanbieders vragen hun problemen bij de betreffende zorgverzekeraar aan te kaarten. Daarnaast kunnen partijen sinds kort gebruik maken van de «Onafhankelijke Geschilleninstantie Zorgcontractering». Als partijen er onderling niet uitkomen kan geschilbeslechting een eventuele impasse in het contracteerproces of naleving van het contract doorbreken. Geschilbeslechting kan een snel, laagdrempelig en effectief alternatief bieden voor een procedure bij de civiele rechter, met aandacht voor herstel van de onderlinge relatie. Uiteraard is het aan de eisende partij welke route de voorkeur heeft.
Hoe reageert u op de uitspraak van M. Oosterkamp (teammanager BTN) «Zo erg als er dit jaar op wijkverpleegkunde wordt geknepen, heb ik nog nooit meegemaakt. Vooral bij Zilveren Kruis Achmea is het heel erg»?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reageert u op de uitspraak van M. Oosterkamp (teammanager BTN) «Het lijkt erop dat verzekeraars willens en wetens het aantal aanbieders van wijkverpleegkundige zorg willen inperken door zeer beperkt in te kopen. Vooral kleine aanbieders van dure zorg, zoals palliatieve zorg, zijn hiervan de dupe. Financieel gezien zijn verzekeraars dit soort patiënten liever kwijt dan rijk, zorgplicht of niet»? Klopt deze uitspraak dat kleinere aanbieders van wijkverpleging moeilijker worden gecontracteerd? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor hun verzekerden; zij dienen voor hun verzekerden voldoende zorg in te kopen die binnen bereik is en tijdig wordt geleverd. Zorgverzekeraars kunnen het zich dus niet permitteren om bepaalde vormen van zorg niet in te kopen omdat zij dan voor een bepaalde groep verzekerden niet aan hun zorgplicht kunnen voldoen. De kwetsbare groepen in de wijkverpleging, waaronder de zorg voor palliatief terminale patiënten, heeft al geruime tijd mijn aandacht en komen ook in de gesprekken die ik met zorgaanbieders en zorgverzekeraars voer herhaaldelijk aan de orde.
Ik heb ook al met zorgverzekeraars en zorgaanbieders afgesproken om vanaf september regionaal periodieke overleggen te beleggen tussen zorginkopers en zorgaanbieders. Deze overleggen hebben als doel om de stand van zaken rond de wijkverpleging in de regio te peilen. Hierbij moet aandacht zijn voor de problemen die er zijn, maar vooral voor hoe we dingen oplossen. De goede voorbeelden zullen hierbij als uitgangspunt worden gehanteerd. Ook de wijkverpleegkundigen zullen hieraan deelnemen, zodat vanuit de praktijk gewerkt wordt aan oplossingen voor de patiënten die zorg nodig hebben.
Overigens krijgen bij een groot deel van de zorgverzekeraars de gecontracteerde aanbieders in 2015, ook voor 2016 een contract aangeboden. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat verzekeraars patiënten met dure zorg liever kwijt dan rijk zijn. Immers via het risicovereveningssysteem ontvangen verzekeraars meer geld vanuit het Zorgverzekeringsfonds voor duurdere patiënten. Verzekeraars worden onder andere door het kenmerk «gebruik wijkverpleging in voorgaand jaar» gecompenseerd voor duurdere patiënten. Uit de monitor contracteerproces 2016 wijkverpleging van de NZa blijkt dat van de responderende aanbieders met een contract, ruim driekwart belangstelling heeft getoond voor een contract voor palliatieve terminale zorg. Bijna al deze aanbieders hebben ook een contract afgesloten met een verzekeraar. Vaak maken de afspraken voor palliatieve terminale zorg onderdeel uit van de totale productieafspraken voor wijkverpleging.
Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat bij veel aanbieders van wijkverpleging de budgetten nu al uitgeput zijn?
Ik heb daar geen inzicht in. Zorgverzekeraars zullen in het kader van de zorgplicht voor hun verzekerden voor voldoende aanbod moeten zorgen. Als blijkt dat de budgetten van aanbieders zijn uitgeput zullen zorgverzekeraars aanvullende afspraken maken met meerdere aanbieders zodat hun verzekerden toegang houden tot de wijkverpleging in de buurt. In 2015 hebben zorgverzekeraars voor ca. € 100 miljoen bijgecontracteerd.
Welke maatregelen gaat u per direct inzetten om er voor te zorgen dat er weer voldoende budget is zodat deze tekorten niet ten koste gaan van wijkverpleegkundigen en patiënten?
Ik vind het belangrijk dat het landelijk budget voor de wijkverpleging toereikend is. Daarom is in 2016 ook € 180 miljoen meer beschikbaar voor de wijkverpleging ten opzichte van 2015. Op dit moment zijn er geen indicaties dat het budget niet voldoende is.
Kunt u per zorgverzekeraar een overzicht geven van de tekorten aangaande de budgetten op wijkverpleging? Kunt u dit overzicht voorzien van uw duiding?
Er zijn geen indicaties dat de totale budgetten voor de wijkverpleging niet toereikend zijn. Wel kunnen bij individuele zorgaanbieders budgetplafonds bereikt worden. Deze zorgaanbieders kunnen hierover het gesprek aangaan met de zorgverzekeraar om te verkennen of er aanvullende afspraken gemaakt kunnen worden.
In welke regio’s zijn de tekorten van de budgetten het grootste en welke oorzaken heeft dit volgens u?
Er zijn geen indicaties dat de budgetten voor de wijkverpleging niet toereikend zijn. Ik heb geen inzicht in welke zorgaanbieders hun budgetplafond hebben bereikt.
Wat zijn per direct de gevolgen voor de wijkverpleegkundigen en de patiënten als er niet meer budget aan de huidige budgetten wordt toegevoegd?
Zoals ik al heb aangegeven is er in 2016 € 180 miljoen meer beschikbaar voor de wijkverpleging ten opzichte van 2015. Er zijn geen indicaties dat de budgetten voor de wijkverpleging niet toereikend zijn.
Hoeveel patiëntenstops zijn er inmiddels afgekondigd en wat betekent dit voor de zorg die patiënten nodig hebben? Zijn er aanwijzingen dat patiënten minder wijkverpleging krijgen dan voor de bezuinigingen terwijl hun aandoening of leefomstandigheden niet veranderd zijn?
Ik heb geen zicht op het aantal cliëntenstops. De zorgverzekeraar moet voor voldoende toegang tot zorg bij de patiënt in de buurt zorgen.
Omdat de wijkverpleegkundige sinds 2015 zelf indiceert en daarbij ook rekening houdt met de zelfredzaamheid, de omgeving en de mantelzorg van de cliënt is het mogelijk dat het aantal uren zorg minder is, als dat in het individuele geval mogelijk is.
Is er met betrekking tot de patiëntenstops een verband te zien met de beperkte inkoop van zorgverzekeraars? Komen bepaalde zorgverzekeraars relatief vaak voor in de lijst?
Ik heb geen overzicht van het aantal patiëntenstops.
In de beantwoording van eerder gestelde Kamervragen gaf u aan dat zorgverzekeraars te allen tijde een zorgplicht hebben en dat zij voldoende zorg in moeten kopen, hoe kunt u dan toestaan dat de zorgverzekeraars zich niet aan deze plicht houden?2
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor hun verzekerden. Dit betekent dat verzekeraars verantwoordelijk zijn om voor hun verzekerden voldoende zorg in te kopen die kwalitatief goed is,binnen bereik is, en tijdig wordt geleverd. Het inkopen van voldoende zorg is daarmee onderdeel van de zorgplicht. Dat is overigens niet hetzelfde als evenveel zorg inkopen bij alle aanbieders. De NZa houdt toezicht op de zorgplicht van zorgverzekeraars. Er zijn geen signalen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht niet nakomen.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars in plaats van extra zorg te contracteren om de tekorten aan te vullen de aanbieders van wijkverpleging straffen door geld terug te vorderen?3
De opbrengstverrekening heeft betrekking op de declaraties boven het omzetplafond voor 2015. Dat gaat dus over het toepassen van contractvoorwaarden.
In hoeverre komen de aanbieders overeen als het gaat om de organisaties die vorig jaar teveel zorg hebben verleend en de organisaties die op dit moment te maken hebben met uitputting van de budgetten? Kan hiervan een overzicht naar de Kamer worden gestuurd?
Ik heb geen inzicht in gegevens op het niveau van zorgaanbieders. Daarom kan ik geen uitspraak doen of de aanbieders die in 2015 te maken hebben met een opbrengstverrekening dezelfde aanbieders zijn die voor 2016 te maken hebben met uitputting van de budgetten.
Hoeveel organisaties waarbij de budgetten al (bijna) zijn uitgeput of die geconfronteerd worden met een strafkorting van de zorgverzekeraar maken gebruik van onderaannemers voor gespecialiseerde zorg? Hoeveel van die onderaannemers komen indirect dus ook in de problemen?
Ik heb geen inzicht in gegevens op het niveau van zorgaanbieders en onderaannemers.
Welke bandbreedte aan tarieven hanteren de zorgverzekeraars? Is er druk op de CAO-afspraken bij wijkverpleegkundigen door de bezuinigingen van 600 miljoen euro per jaar?
Hieronder wordt de bandbreedte aan prijzen gepresenteerd, welke zijn opgenomen in de monitor contracteerproces 2016 van de NZa. Deze bandbreedte is gebaseerd op basis van de gegevens van een enquête onder een beperkt aantal aanbieders:
CAO-afspraken blijven gelden voor wijkverpleegkundigen. Er is geen sprake van een korting van € 600 miljoen. In 2016 is € 180 miljoen meer beschikbaar voor wijkverpleegkundige zorg.
Is de keuzevrijheid en continuïteit van zorg voor patiënten die wijkverpleging nodig hebben gegarandeerd? Zo nee, hoe gaat u dit oplossen?
De continuïteit van zorg is geborgd door de zorgplicht van de zorgverzekeraar. In principe kan iedereen kiezen voor zijn voorkeurszorgaanbieder. Op het moment dat deze zorgaanbieder echter het budgetplafond met desbetreffende zorgverzekeraar heeft bereikt kan een aanbieder er niet bij voorbaat van uitgaan dat de zorgverzekeraar deze zorg vergoed. Het garanderen van continuïteit van zorg voor bestaande cliënten is van groot belang. Daarom is ook in de Zorgverzekeringswet geregeld dat wanneer een verzekerde een behandeling bij een zorgaanbieder is gestart, hij altijd recht heeft op het voortzetten van deze behandeling bij deze zorgaanbieder en dat deze door de zorgverzekeraar vergoed dient te worden, ook wanneer een eventueel omzetplafond is bereikt. Voor wat betreft nieuwe cliënten zijn contractafspraken leidend. Er dient overleg plaats te vinden met de zorgverzekeraar over mogelijke bijcontractering. Dat proces heeft in 2015 ook plaatsgevonden. Het is dus mogelijk dat een cliënt uiteindelijk bij een andere aanbieder in de regio terecht komt. De zorgverzekeraar dient hierbij het alternatief aan te bieden.
Bent u bereid het budget voor wijkverpleegkundige zorg op te hogen en in overeenstemming te brengen met de daadwerkelijke behoefte? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen indicaties dat het landelijke kader wijkverpleging niet toereikend zou zijn. Het kader voor 2016 was aan het begin van het jaar € 180 miljoen hoger dan in 2015. Op basis van gegevens van het Zorginstituut is geconstateerd dat er in 2015 sprake was van een overschrijding van het beschikbare kader met € 37,7 miljoen. Ik heb het beschikbare budget voor wijkverpleging voor 2016 inmiddels ook met € 37,7 miljoen verhoogd. Ik zie daarom geen aanleiding om het budget voor wijkverpleging aanvullend op te hogen.