Het stijgend aantal kinderen dat in armoede opgroeit |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Meer kinderen groeien op met kans op armoede»?1
Ja
Deelt u de zorg dat steeds meer kinderen in armoede opgroeien? Zo ja, welke maatregelen neemt u hier tegen?
Ik vind het ontzettend belangrijk dat kinderen goede kansen krijgen om zich te ontwikkelen en te participeren, zonder dat financiële beperkingen dat in de weg staan. Daarom heeft de regering maatregelen genomen.
Op welke manier zou het oormerken van de extra armoedegelden uit het regeerakkoord kunnen bijdragen aan een flinke daling van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit?
Armoedebestrijding is primair een taak voor gemeenten. Gemeenten zijn het best in staat om hulp te bieden aan mensen die dit nodig hebben. Zij kunnen ook de beste afweging maken over welke hulp geboden is binnen de regelingen en instrumenten die lokaal beschikbaar zijn.
Bij voorkeur is daarbij sprake van een integrale aanpak, waarbij ondersteuning vanuit verschillende domeinen (zorg, onderwijs, werk en inkomen) op elkaar aansluiten. Hierbij past geen oormerking door het Rijk van de middelen die aan gemeenten beschikbaar worden gesteld.
Kunt u een verklaring geven voor de forse verschillen tussen provincies voor de kans om op te groeien in armoede? Hoe komt het dat in Groningen en Zuid-Holland de kans op armoede het grootst is?
De kans op armoede hangt samen met meerdere factoren. Grote stedenproblematiek en de regionale economische situatie zijn er daar twee van.
Bent u bereid om bij bestuurlijk overleg extra aandacht te besteden aan de regio’s waar de kans op armoede het grootst is?
Het is niet aan het kabinet om met individuele gemeenten of regio’s afspraken te maken over hun beleid. In bestuurlijk overleg met onder andere de VNG en het UWV staat wel het belang van regionaal beleid regelmatig op de agenda. Belangrijk is dat op de terreinen van zorg, onderwijs, werk en inkomen regionaal beleid ontwikkeld wordt dat is afgestemd op de regionale situatie. Het kabinet vindt het van belang dat partijen armoedebestrijding onderdeel laten zijn van dit integrale beleid.
Op welke manier geven de gemeenten in de risicogebieden invulling aan de verordeningsplicht voor maatschappelijke participatie van kinderen in armoede? Is er ook sprake van inzet op het voorkomen van het opgroeien in armoede?
De verordeningsplicht voor maatschappelijke participatie van kinderen heeft betrekking op de verstrekking van bijzondere bijstand. Bij de invoering van de verordeningsplicht met ingang van 1 januari 2012 is aangegeven dat na twee jaar een evaluatie zal plaatsvinden, waarna bezien zal worden of voortzetten van deze verplichting wenselijk is.
Kunt u deze vragen vóór het algemeen overleg Inkomensachteruitgang gezinnen met kinderen op 3 april 2013 beantwoorden?
Ja
Tekort aan opvangplekken voor dakloze gezinnen |
|
Loes Ypma (PvdA), Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Een auto als huis» dat op de website van Defence for Children gepubliceerd is?
Ja.
Hoe beoordeelt u dit artikel in het licht van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (artikel 27), waarin is afgesproken dat kinderen recht hebben op adequate huisvesting?
Ik deel de mening dat kinderen niet in de opvang horen, maar in hun vertrouwde thuissituatie. Allereerst zijn ouders hiervoor verantwoordelijk. Wanneer gezinnen toch hun woning verliezen en zij nergens anders terecht kunnen, zijn centrumgemeenten verantwoordelijk voor de opvang. Een beperkte inventarisatie onder centrumgemeenten laat zien dat in vrijwel alle centrumgemeenten gezinnen met kinderen worden opgevangen. De manier waarop dit is georganiseerd, verschilt echter per gemeente. Soms is er een uitgebreid aanbod, zoals gezinskamers in de 24-uursopvang, begeleid wonen en semiambulante opvang, waarbij gezinnen tijdelijk in een woning in een wijk verblijven. Andere gemeenten maken (alleen) gebruik van gezinsunits in de reguliere opvang. Er zijn ook centrumgemeenten die geen speciale plaatsen hebben voor gezinnen. Vaak wordt dan wel gestreefd naar snelle doorstroming naar bijvoorbeeld een zogenoemde tweedefasewoning. Daarnaast worden gezinnen soms tijdelijk ondergebracht in vakantiehuisjes of hostels. Uit deze inventarisatie blijkt dus dat gezinnen op een gevarieerde manier worden ondergebracht. Wanneer er al dan niet sprake is van adequate huisvesting, kan ik moeilijk beoordelen; dat hangt af van de omstandigheden van de diverse aangeboden plaatsen. Wanneer een gezin door (noodgedwongen) weigering van een opvanginstelling op straat komt, is dit natuurlijk een onwenselijke situatie.
Om meer zicht op de problematiek te krijgen, heb ik het Trimbos-instituut gevraagd om bij de Monitor Stedelijk Kompas 2012 aandacht te besteden aan gezinnen in de opvang. Daarnaast heb ik aan Federatie Opvang gevraagd in kaart te brengen om wat voor soort gezinnen het gaat. Ik zal de uitkomsten daarvan benutten bij een overleg met de minister voor Wonen en Rijksdienst, de VNG en Aedes, de vereniging van woningcorporaties, om te bezien op welke wijze we kunnen voorkomen dat groepen mensen zonder OGGz-problematiek een beroep doen op de maatschappelijke opvang.
Bent u op de hoogte van het feit dat er veel te weinig plekken zijn voor gezinnen met kinderen die op straat komen te staan vanwege schulden en huurachterstanden? Bent u tevens op de hoogte van het feit dat er steeds meer gezinnen vanwege schuldenproblematiek op straat komen te staan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat instellingen in de maatschappelijke opvang steeds meer dakloos geraakte gezinnen moeten weigeren, omdat de instelling vol is? Waar komen deze gezinnen terecht? Deelt u de mening dat het niet toelaatbaar is dat deze gezinnen op straat komen te staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u een overzicht hoeveel gezinnen op straat zijn komen te staan de afgelopen 5 jaar, en hoeveel mensen op een wachtlijst voor een opvangplek staan?
Nee.
Bij de VNG en bij de Federatie Opvang, de koepelorganisatie van de instellingen voor maatschappelijke opvang, is niet bekend hoeveel gezinnen de afgelopen vijf jaar dakloos zijn geraakt en hoeveel er op een wachtlijst staan. Ook bij Defence for Children bestaat een dergelijk overzicht niet.
Ik wil – zoals gezegd bij het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 meer inzicht krijgen in de problematiek via de Monitor Stedelijk Kompas 2012.
Wat vindt u van het feit dat, als gezinnen wel in opvangplekken terecht kunnen komen, in sommige gevallen de vader niet bij zijn vrouw en kinderen mag verblijven? Wat vindt u van het feit dat in sommige gevallen jongens ouder dan zes jaar niet bij de rest van het gezin mogen wonen, en het gezin dus de opvangplek moet verlaten? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het in beginsel onwenselijk wanneer een man niet bij zijn vrouw en kinderen kan verblijven. Ook is het onwenselijk als een gezin de opvang moet verlaten omdat er een jongen van zes jaar of ouder bij is, wanneer dat betekent dat dat gezin dan geen onderdak meer heeft.
Wat vindt u van het feit dat gezinnen met kinderen in de opvang terecht komen tussen mensen met een psychiatrische problematiek of een drank- en drugsverslaving? Deelt u de mening dat dit een ongeschikte plek voor (jonge) kinderen is? Zo nee, waarom niet?
Uit de hierboven beschreven opbrengst van de inventarisatie blijkt dat mogelijk slechts een kleine minderheid van de gezinnen (kort) wordt opgevangen tussen mensen met psychiatrische problematiek en/of drank- en drugsverslaving. Daar waar dit wel gebeurt, vind ik dat onwenselijk.
Wat vindt u van het feit dat gezinnen soms alleen ’s-nachts terecht kunnen in de opvang, en dat kinderen dus geen plek hebben overdag om huiswerk te maken, te spelen na school of tot rust te komen? Deelt u de mening dat het belang van het kind vooropgesteld moet worden? Zo nee waarom niet?
Het belang van het kind dient altijd voorop te staan. Daarom zou ik het onwenselijk vinden als het zo zou zijn dat kinderen overdag geen vaste plek hebben.
Bent u op de hoogte van het feit dat het voor gezinnen ontzettend moeilijk is om door te stromen vanuit opvangplekken naar reguliere huisvesting? Hoeveel gezinnen wachten momenteel in een opvanghuis op een reguliere sociale woonvoorziening?
Zoals bekend, is de woningmarkt voor sociale huurwoningen soms krap. Dit verschilt overigens sterk per regio. De Federatie Opvang bevestigt dat doorstroom inderdaad problematisch kan zijn. Het is onbekend hoeveel gezinnen in een opvanginstelling wachten op reguliere sociale woningen. Aedes, de koepelorganisatie voor woningcorporaties, meldt dat er in het land diverse samenwerkingsverbanden zijn tussen woningcorporaties en instellingen voor maatschappelijke opvang, waar afspraken zijn gemaakt over doorstroom naar reguliere huisvesting.
Kunt u samen met gemeenten een plan van aanpak opstellen om voldoende geschikte opvangplekken voor gezinnen te realiseren? Kunt u daar de Kamer voor 1 april 2013 over informeren?
Liever dan het realiseren van extra opvangcapaciteit door gemeenten wil ik inzetten op preventie. Voornemens voor een separaat plan van aanpak heb ik niet, ik geef er de voorkeur aan mijn reeds ingezette (brede) beleid ten aanzien van maatschappelijke opvang, zoals ook beschreven in mijn voortgangsbrief (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012 – 2013, 29 325, nr. 61), voort te zetten. Onderdeel daarvan is dat ik gemeenten zal attenderen op de mogelijkheid afspraken te maken over het inschakelen van de hulpverlening bij eerste signalen van huurachterstand en bij de VNG zal nagaan in hoeverre er bij gemeenten behoefte bestaat aan eventuele ondersteuning op dit thema. Over de voortgang van mijn beleid zal ik u voor de zomer informeren.
Het vooraf betalen van het eigen risico in de bijstand |
|
Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de situatie dat half november 2012 heel veel bijstandsgerechtigden in Amersfoort het bericht hebben gekregen dat zorgverzekeraar Agis in 2013 het eigen risico maandelijks vooraf gaat incasseren?
Het gaat in dit geval om een collectieve zorgverzekering voor bijstandsgerechtigden. Veel gemeenten maken specifieke afspraken met zorgverzekeraars over een dergelijke collectieve zorgverzekering voor de groep bijstandsgerechtigden. Gemeenten hebben deze bevoegdheid, maar zijn hier niet toe verplicht. Het is in dat opzicht te zien als een extra service van de gemeente aan inwonende bijstandsgerechtigden. Dit aangeboden pakket is niet verplicht voor bijstandsgerechtigden. Zij zijn vrij om naar een andere zorgverzekeraar te gaan. Deelname is dus op vrijwillige basis.
Ik vind het goed dat gemeenten en zorgverzekeraars, binnen wettelijke kaders, de vrijheid hebben om onderling afspraken te maken over het aangeboden pakket. Zo kunnen zij maatwerk bieden aan de bijstandsgerechtigden in hun gemeente.
Amersfoort biedt sinds 2005, een Collectieve Zorgverzekering voor Minima (CZM) aan haar burgers met een inkomen tot 110% van het bijstandsniveau. In contracten tussen zorgverzekeraars en gemeenten wordt op diverse manieren in toegang tot goede zorg voor bijstandsgerechtigden voorzien. Deelname aan deze collectiviteit betekent automatisch ook deelname aan de op maat gemaakte aanvullende pakketten. Of de mensen hieraan willen deelnemen is, zoals eerder gezegd, aan hen zelf. Bij de CZM is er sprake van een korting op de basisverzekering. Daarnaast draagt de gemeente bij aan de premie door middel van een maandelijkse bijdrage op de aanvullende verzekering.
Het verplicht eigen risico bedraagt in 2013 350 euro. Net als iedereen moeten bijstandsgerechtigden veelal ineens het hele bedrag aan verplicht eigen risico betalen. Dit kan, voor de verzekerde, ongewenste betalingsproblemen voor het verplicht eigen risico tot gevolg hebben. Om dit te voorkomen heeft de gemeente Amersfoort Achmea (Agis) nadrukkelijk verzocht om te voorzien in de mogelijkheid tot spreiding van de betaling van het eigen risico.
Achmea heeft een regeling ontworpen die haalbaar en uitvoerbaar is en voorziet in de behoefte tot spreiding van betaling van het verplicht eigen risico. Zo loopt deze gespreide betaling gelijk met de zorgtoeslag waarmee ook deels voor het verplicht eigen risico wordt gecompenseerd.
In nauw overleg met de Cliëntenraad Sociale Zekerheid heeft de gemeente Amersfoort besloten tot deze regeling. Hiertoe is mede besloten gezien het feit dat in de afgelopen jaren gemiddeld bijna 80% van de gebruikers het verplicht eigen risico geheel en 14% gedeeltelijk opgebruikte. De Cliëntenraad is van mening dat deze regeling een goede oplossing biedt voor de problemen die veel deelnemers hebben bij het betalen van het eigen risico.
Ik realiseer mij dat bijstandsgerechtigden die vooraf inschatten het verplicht eigen risico niet vol te maken, de regeling vervelend kunnen vinden. Voor hen is het echter altijd mogelijk om een andere zorgverzekeraar te kiezen. Het gaat hier om een relatief kleine groep en gezien het feit dat deze regeling in financieel opzicht wel positief uitpakt voor de overige deelnemers aan CZM, het merendeel van de verzekerden het eigen risico volmaakt en goede afstemming heeft plaatsgevonden tussen de gemeente en de Cliëntenraad, ben ik niet van mening dat hier sprake is van een onwenselijke situatie.
Deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is, omdat dit niet op vrijwillige basis gebeurt en mensen geen gebruik hebben gemaakt van zorg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid met Agis en de gemeente Amersfoort in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat dit plan in deze vorm geen doorgang kan vinden, mits de bijstandsgerechtigde hier expliciet toestemming voor geeft? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vragen is contact opgenomen met de gemeente Amersfoort en Achmea. Zoals ik bij de beantwoording van vraag 1 en 2 heb aangegeven, hebben verzekeraars en gemeenten de vrijheid om onderling afspraken te maken. Inmiddels zijn ook alle verzekerden over de nieuwe polis voor 2013 geïnformeerd. Indien zij zich niet kunnen vinden in het pakket met bijbehorende betalingsregeling dat de gemeente en de zorgverzekeraar overeen zijn gekomen, staat het hen vrij om een andere verzekering af te sluiten.
Ik zie verder geen reden tot nader overleg met de gemeente Amersfoort of Achmea. Indien beide partijen dit willen kunnen de gemeente Amersfoort en Achmea in onderling overleg kijken of zij voor een alternatief kunnen zorgen, waarbij geen gebruik gemaakt hoeft te worden van het gespreid betalen van het verplicht eigen risico.
Hoe beoordeelt u de situatie dat, als iemand geen of niet geheel gebruik maakt van het eigen risico, het restant pas in de tweede helft van 2014 wordt terugbetaald?
In december 2013 kunnen verzekerden nog zorg gebruiken waarvoor het verplichte eigen risico geldt. Een behandeling gestart in 2013 kan in 2014 nog doorlopen en een behandeling wordt uiterlijk 365 dagen na opening (aanvang behandeling) afgesloten en pas daarna gefactureerd. Pas eind 2014 is duidelijk of er zorgkosten zijn gemaakt over 2013. Dat is de reden waarom voor eind 2014 is gekozen als terugstortdatum.
Hier tegenover staat dat, zoals gemeld in antwoord 1, het merendeel van de verzekerden (vanwege chronische ziekte/medicijngebruik of eenmalige zorgvraag) zijn eigen risico reeds begin 2013 verschuldigd zal zijn, terwijl ze gespreid over het jaar hiervoor betalen. Achmea schiet hier in principe het eigen risico bedrag gedeeltelijk voor. Hierover betalen de verzekerden geen rente. Ik zie dan ook geen reden om zorgverzekeraars te verplichten het bedrag inclusief wettelijke rente eerder terug te laten storten.
Deelt u de mening dat, als een bijstandsgerechtigde toestemming heeft gegeven voor het vooraf afschrijven van het eigen risico, het terug te betalen bedrag sneller teruggestort moet worden, en dit bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat Agis het eigen risico ook in Amsterdam en Utrecht vooraf int? Zo ja, gebeurt dit met of zonder toestemming van de bijstandsgerechtigden? Zijn er bij u nog meer gemeenten bekend waar dit gebeurt?
De bedoelde regeling van Achmea geldt voor de gemeenten Amsterdam, Almere en Amersfoort, niet voor de gemeente Utrecht.
Gemeenten hebben hun eigen besluitvormingstraject gehad. Het aanbod en de werkwijze zijn in de drie gemeenten identiek. Ook hier kan de verzekerde zelf beslissen of zij voor deze verzekeraar kiezen of een andere verzekeraar.
Bent u bereid met Zorgverzekeraars Nederland en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) in gesprek te gaan, om ervoor te zorgen dat mensen alleen op vrijwillige basis het eigen risico vooraf gespreid kunnen betalen?
Ik zie geen reden tot nader overleg met ZN en de VNG, omdat de regeling op vrijwillige basis is. Verzekerden kunnen altijd voor een andere verzekeraar kiezen.
Zorgverzekeraars en gemeenten zijn vrij om voor specifieke groepen, zoals bijstandsgerechtigden, collectieve contracten af te sluiten. De afspraken die gemeente en zorgverzekeraar maken kunnen voor de verzekerde rechten en verplichtingen bevatten. Het is vervolgens aan de verzekerde om zelf een afweging te maken of hij wil deelnemen aan de collectiviteit of niet. Voor veel verzekerden zal deelname financieel juist erg aantrekkelijk zijn. Voor verzekerden die niet het eigen risico gespreid willen betalen, zijn er voldoende andere mogelijkheden om zich te verzekeren.
Kunt u deze vragen vóór 1 januari 2013 beantwoorden, zodat bijstandsgerechtigden in Amersfoort op tijd weten welke rechten en plichten zij hebben?
Ja, ik kan deze vragen voor 1 januari 2013 beantwoorden.
Het geen doorgang vinden van het Landelijk Informatiesysteem Schulden (LIS) |
|
Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Deelt u de teleurstelling dat een Landelijk Informatiesysteem Schulden (LIS) niet ingevoerd lijkt te gaan worden nu de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) zich lijkt terug te trekken uit het project?1
Ik betreur de beslissing van de NVB om haar medewerking aan de ontwikkeling van het systeem Vroegsignalering index probleemschulden (ViP) te beëindigen. De betrokken partijen hebben zich de afgelopen jaren enorm ingespannen om dit (private) initiatief tot een succes te maken.
Kunt u aangeven welke stappen er sinds de brief van uw voorganger d.d. 5 juli 2012 (Kamerstuknummer 24 515–239) over de voortgang van het LIS zijn gezet door het samenwerkingsverband LIS gefaciliteerd door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid? Kunt u hierbij ook ingaan op de proef die door het College Bescherming Persoonsgegevens zou zijn goedgekeurd?
In augustus 2012 hebben de partijen betrokken bij het LIS in principe besloten tot inrichting van een pilot om het voorgenomen systeem van schuldenregistratie te beproeven. De intentie van partijen was om op basis van de resultaten van deze pilot te onderbouwen in hoeverre de te registreren schulden indicatief zijn voor het ontstaan van de problematische schulden. Daarmee werd invulling gegeven aan de door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) geschetste mogelijkheid om in een pilot de indicatieve waarde van de registratiecriteria te beproeven. Hiervoor is geen toestemming van het CBP nodig. Het CBP is door de LIS-partijen geïnformeerd over hun besluit om tot inrichting van een pilot over te gaan. Ten behoeve van deze pilot zijn zij gestart met het opstellen en uitwerken van een business- en verdienmodel.
Betekent het terugtrekken van de NVB uit het samenwerkingsverband LIS dat een landelijke schuldregistratie als initiatief van de baan is? Zo ja, bent u bereid met het samenwerkingsverband LIS, inclusief de NVB, in gesprek te gaan om te bekijken of er een oplossing gevonden kan worden voor de gerezen bezwaren en de mogelijkheden voor een doorstart te onderzoeken? Zo nee, is er alleen sprake van geen doorgang vinden van het onderzochte systeem van Vroegsignalering index probleemschulden (ViP)?
Conform mijn toezegging tijdens de begrotingsbehandeling SZW 2013 heeft SZW op 14 januari 2013 gesproken met de LIS-partijen, waaronder ook de NVB, over de gerezen bezwaren en de ontstane situatie. Ook is gesproken over welke mogelijkheden de verschillende partijen vanuit hun (maatschappelijke) verantwoordelijkheid nog zien. De LIS-partijen hebben in dit gesprek gemeld dat zij hun initiatief om te komen tot een systeem voor vroegsignalering beëindigen. Ik kan me bij deze opstelling best iets voorstellen, omdat de verschillende partijen al jaren inzet plegen om het systeem van vroegsignalering vorm te geven, maar steeds op blokkades stuiten. Ik heb begrepen dat zij uw Kamer bij brief van 18 januari jl. over de beëindiging hebben geïnformeerd. Ik ben voornemens om met betrokken partijen in gesprek te gaan om te verkennen of er andere mogelijkheden zijn om tot een systeem van vroegsignalering te komen. Ik zal u van de resultaten van dit gesprek op de hoogte stellen.
Deelt u de mening van de NVB dat het LIS te traag en ingewikkeld zou zijn, als aan alle Nederlandse en internationale privacywetgeving zou worden voldaan? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om, met respect voor de Nederlandse en internationale privacywetgeving, alsnog doorgang van een LIS mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De aandacht van scholen voor het omgaan met geld door jongeren |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Deelt u de vrees van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) dat jongeren qua financiële zelfredzaamheid van de Pepsi-generatie zijn, «live life to the max, het kan niet op. Geld is fun.»?1
Nee, die vrees deel ik niet.
Deelt u de mening dat er niet jong genoeg kan worden begonnen met het aanleren van verantwoord omgaan met geld? Zo ja, op welke manieren wordt daar nu vanuit de overheid aandacht aan besteed? Zo nee, waarom niet?
Ouders hebben de belangrijkste rol in de opvoeding en vorming van hun kinderen. Op welke leeftijd en op welke wijze kinderen het beste verantwoord kunnen leren omgaan met geld, laat ik graag over aan het oordeel van ouders en scholen. De overheid heeft voor het primair onderwijs in de kerndoelen vastgelegd dat «leerlingen leren zich redzaam te gedragen in sociaal opzicht, als verkeersdeelnemer en als consument» (kerndoel 35 primair onderwijs). Kerndoel 42 voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs heeft een vergelijkbare strekking: «de leerling leert in eigen ervaringen en in de eigen omgeving effecten te herkennen van keuzes op het gebied van werk en zorg, wonen en recreëren, consumeren en budgetteren, verkeer en milieu.» Deze kerndoelen hangen samen met een belangrijke functie van het onderwijs, namelijk dat het onderwijs eraan bijdraagt leerlingen toe te rusten voor participatie in de samenleving. Het verantwoord leren omgaan met geld is een belangrijke voorwaarde om zich redzaam te kunnen gedragen als consument. Op deze wijze is geborgd dat er in het primair en voortgezet onderwijs aandacht is voor de thematiek; de wijze waarop dit wordt vormgegeven wordt op schoolniveau bepaald.
Deelt u de mening dat ouders de eerstverantwoordelijken zijn bij de financiële opvoeding van hun kinderen, maar dat ook scholen een bijdrage aan financieel bewustzijn kunnen leveren? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om het omgaan met geld onder de aandacht te brengen bij leerlingen op school, de conclusies en aanbevelingen van het rapport van de commissie Dijsselbloem uiteraard in gedachten houdende en met draagvlak in het onderwijs- en jeugdveld? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Op welke manieren kunnen scholen gestimuleerd worden om lespakketten van het Nibud, gericht op verantwoord omgaan met geld, te gebruiken?
Het is niet aan de overheid scholen te stimuleren bepaalde lespakketten te gebruiken. Scholen hebben de vrijheid hun eigen leermiddelen te kiezen bij het realiseren van de kerndoelen.
Ontspoorde verslavingszorg |
|
Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verslavingszorg zelf ontspoord»?1
Ja, ik ben op de hoogte van de inhoud van het artikel waarop wordt gedoeld.
Klopt het dat, zoals de heer Oomen van zorgverzekeraar DSW aangeeft, tachtig procent van de instellingen die sinds 2008 zijn opgericht de hoge behandelcategorieën declareert, terwijl dat bij reguliere klinieken slechts4 procent is? Hoe verklaart u dit verschil? Zijn deze declaraties terecht?
Ik heb navraag gedaan bij Vektis. Op basis van door Vektis ter hand gestelde gegevens heb ik kunnen vaststellen dat instellingen die na 2008 zijn opgericht uitsluitend hebben gedeclareerd in de verblijfscategorieën 3 en 4 van de productstructuur verblijf, terwijl voor de gebudgetteerde instellingen het zwaartepunt ligt in de categorieën 2 en
De opmerking van DSW dat ook voor behandeling duurdere prestaties in rekening worden gebracht dan medisch noodzakelijk is, kan ik niet beoordelen.
Het is aan zorgverzekeraars om na te gaan of deze declaraties terecht zijn en of de geleverde zorg doelmatig is. Dit gebeurt nu veelal achteraf door middel van controles. Ik ben blij dat DSW dit actief oppakt.
Omdat zorgverzekeraars momenteel beperkt zicht hebben op de zwaarte van de zorgvraag van de cliënt, is in het bestuurlijk akkoord opgenomen dat partijen in onderling overleg bepalen welke extra gegevens dan wel inzichten moeten worden uitgewisseld, zodat verzekeraars hun rol als inkopers van doelmatige zorg beter waar kunnen maken. Daarmee worden zij tevens beter geëquipeerd om toezicht te houden op de doelmatigheid van de geleverde zorg.
Deelt u de mening dat er een perverse volumeprikkel ontstaat door het ontbreken van een budgetplafond voor nieuwe instellingen? Wat gaat u eraan doen, nu blijkt dat dit leidt tot veel hogere declaraties van nieuwe toetreders?
Die mening deel ik niet. Vanaf het jaar 2012 heb ik met verzekeraars afspraken gemaakt over een scherpe zorginkoop. Verzekeraars hebben daarbij toegezegd dat zij met niet-gebudgetteerde instellingen, voor zover zij daarmee contracten afsluiten, p*q afspraken maken (omzetmaxima afspreken). Daar gaat een volumebeheersende werking vanuit. Daarnaast hebben verzekeraars aangegeven voor 2012 volumebeheersende maatregelen te zullen nemen in de vorm van onder andere een verlaging van de restitutievergoeding voor niet-gecontracteerde zorg.
Bent u op de hoogte van de constatering van DWS dat cliënten in de verslavingszorg worden opgenomen zonder dat dit medisch noodzakelijk is? Wat vindt u hiervan? Welke mogelijkheden heeft u om dit te voorkomen?
Ik ben van mening dat een klinische opname alleen dient te gebeuren wanneer dat noodzakelijk is. Ik ben voorstander van maatwerk, de juiste zorg op de juiste plaats en ambulant waar dit mogelijk is. Ik keur het dan ook af vanuit zowel het oogpunt van kwaliteit als doelmatigheid dat er opnames plaatsvinden die niet nodig zouden zijn. Om onnodige opnames te voorkomen heb ik met de sector een bestuurlijk akkoord gesloten waarin ondermeer is opgenomen dat de GGZ-macrokosten met maximaal 2,5% groeien en dat het aantal bedden zal worden gereduceerd met 33% in 2020 ten opzichte van 2008 en dat daarvoor in de plaats meer ambulant zal worden behandeld.
Als zorgverzekeraars constateren dat er onrechtmatig en ondoelmatig wordt gedeclareerd, dan hoeven zij die declaraties niet te vergoeden. Als dat al is gebeurd, kunnen zij dat bedrag terugvorderen. Als verzekeraars vermoeden dat een aanbieder zich niet houdt aan de wet- en regelgeving wat betreft hun declaratiegedrag, dan kunnen zij dat melden aan de NZa.
Wat vindt u van de constatering van DSW dat er 500 euro per dag gerekend wordt voor enkel het verblijf in een verslavingskliniek? Geldt dit bedrag in de gehele sector? Vindt u dit bedrag proportioneel?
Het genoemde bedrag door DSW heeft betrekking op de inmiddels verouderde productstructuur van de DBC voor verblijf. Hierbij werd gewerkt met tijdranches op basis waarvan de prijs van de DBC per dag werd bepaald. Het vermelde bedrag komt voor in de tariefbeschikking van de NZa.
Met ingang van 2012 is een nieuwe productstructuur voor verblijf ingevoerd die is ingedeeld in 7 categorieën en is afhankelijk van de intensiteit van de behandeling (wat een combinatie is van zorgvraag en het aantal FTE dat per bed wordt ingezet).
De huidige productstructuur voor verblijf met bijbehorende bedragen staat in de tariefbeschikking van de NZa. De bedragen variëren van € 167,10 voor deelprestatie verblijf A (lichte verzorgingsgraad) via deelprestatie verblijf F (extra intensieve verzorgingsgraad) voor een bedrag van € 386,46 naar maximaal € 770,88 voor deelprestatie verblijf G (zeer intensieve verzorgingsgraad); vermelde bedragen zijn per dag. Deze bedragen gelden voor de hele sector en zijn vastgesteld op basis van de gemiddelde werkelijke kosten na een kostprijsonderzoek.
Het is niet aan mij te oordelen of 500 euro proportioneel is. Zorgverzekeraars dienen na te gaan of het gedeclareerde bedrag voor verblijf correct is of niet.
Bent u bekend met het gegeven dat in verslavingsklinieken mensen zonder medische achtergrond therapie geven en regelmatig standaard het maximale bedrag voor een minimum aan zorg vragen? Wat vindt u van deze constatering van DSW? Deelt u de mening dat dit niet de bedoeling kan zijn? Zo ja, wat gaat u aan deze situatie doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met deze constateringen van DSW.
Ten aanzien van de constatering dat mensen zonder medische achtergrond therapie geven, wil ik u verwijzen naar mijn antwoord op vraag 3 van de heer Van Veen hierover (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1136).
Ten aanzien van de constatering van DSW dat het maximale bedrag gevraagd wordt voor een minimum aan zorg, deel ik de mening dat dat zeer onwenselijk is. Ik streef zoals u weet naar een zo doelmatig mogelijke inzet van middelen in de zorg, ook binnen de GGZ-sector.
Op 18 juni 2012 heb ik u geïnformeerd over het bestuurlijk akkoord toekomst GGZ dat ik met de sector heb gesloten. In dit bestuurlijk akkoord zijn niet alleen afspraken gemaakt over over de groei van de GGZ macrokosten met maximaal 2,5% maar ook afspraken die er (mede) toe leiden dat verzekeraars steeds beter in staat zullen zijn te sturen op de prijs en de kwaliteit van zorg. Afgesproken is dat zorgaanbieders zicht zullen geven op de doelmatigheid, effectiviteit, veiligheid en de patiëntervaring van de geleverde zorg, onder andere via Routine Outcome Monitoring (ROM). Ook is afgesproken dat zorgaanbieders informatie beschikbaar zullen stellen over de zwaarte van de zorgvraag van hun patiënten. Hierdoor zal per zorgaanbieder steeds transparanter worden wat de zorgvraag van zijn patiëntenpopulatie is, wat de kosten zijn van de behandeling en wat het behandelresultaat is. Hierdoor ontstaat voor zowel zorgaanbieders als verzekeraars steeds beter inzicht in welke zorg wel en welke zorg niet of minder goed werkt in relatie tot de kosten en gegeven de zorgvraag van de cliënt. Er ontstaat zo dus een «lerend systeem». Dit heeft een positief effect op de (kwaliteits)ontwikkeling van zorgpaden en de kwaliteit en doelmatigheid van zorg en helpt over- of onderbehandeling te voorkomen. Ook zijn in het bestuurlijk akkoord diverse afspraken gemaakt die er mede toe dienen dat zorg zo veel mogelijk ambulant en alleen als dat noodzakelijk is in een intramurale setting wordt geleverd: partijen hebben in dit kader de gezamenlijke ambitie onderschreven om de totale beddencapaciteit in de periode tot 2020 af te bouwen met een derde ten opzichte van de capaciteit in 2008.
De bovenstaande afspraken zijn ook van toepassing op de verslavingszorg.
Bent u bereid om in overleg met Zorgverzekeraars Nederland en GGZ Nederland de meest perverse prikkels in de verslavingszorg in kaart te brengen, een plan van aanpak op te stellen met concrete maatregelen om dit soort praktijken tegen te gaan en te komen tot een doelmatige en kwalitatief goede verslavingszorg? Kunt u voor 1 maart 2013 dit plan van aanpak aan de Kamer sturen?
Gezien de bij vraag 6 genoemde afspraken met het veld is dit juist een plan van aanpak.
Zoals ik hierboven duidelijk heb gemaakt, is er mij alles aan gelegen het systeem zo in te richten dat iedereen zijn werk goed kan doen. Dat laat onverlet dat er mensen zijn die willens en wetens misbruik maken van de mogelijkheden die er zijn. Daarom wijs ik hier graag op de toezegging die ik heb gedaan tijdens de recente begrotingsbehandeling om een risicoanalyse op fraude in de GGZ te starten. De verslavingszorg zal daarin worden meegenomen. Over de resultaten van de risicoanalyse zal ik uw Kamer later dit jaar informeren.
De werkwijze van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending van Max waarin medewerkers van een verpleeghuis onherkenbaar aangeven dat hun klachten over misstanden in het verpleeghuis niet serieus worden genomen door de IGZ?1 Wat is uw reactie?
Ik heb kennisgenomen van de tv-uitzending. Zoals de IGZ eerder heeft aangegeven in haar reactie op de nieuwsberichten hierover, herkent de inspectie het geschetste beeld niet.
Met de extra middelen van € 10 miljoen heeft de IGZ onder andere haar toezicht op de ouderenzorg geïntensiveerd. De inspectie had daarbij als doelstelling om binnen twee jaar alle zorgconcerns en stichtingen in de ouderenzorg minimaal één keer te bezoeken om daarmee de ouderenzorg goed in beeld te krijgen. De inspectie rondt deze intensiveringsronde in de eerste maanden van 2013 af. Na deze intensiveringsronde gaat de IGZ door met het risicogestuurde toezicht. Dankzij de extra middelen kan de inspectie veel meer instellingen bezoeken dan voorheen.
Conform de Toezichtvisie IGZ (Kamerstuk 22 149, nr. 4) werkt de inspectie risicogebaseerd. De inspectie bepaalt de risico’s op basis van informatie van en over instellingen. Dit zijn de meldingen en klachten van burgers en zorgpersoneel maar ook mediaberichten en zwartboeken en de oordelen van de inspecteurs van eerder uitgevoerd toezicht. Op grond hiervan bepaalt de inspectie welke locaties bezocht moeten worden en welke niet.
Bent u het eens met de stelling dat het bezoeken van 3.7% van de instellingen geen structureel toezicht genoemd kan worden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat instellingen zelf kunnen bepalen of de IGZ een bezoek aflegt omdat dit gebeurt op basis van een door de instellingen ingevulde enquête? Zo ja, wat is uw mening hierover? Denkt u dat de IGZ op deze wijze een representatief beeld krijgt van de gang van zaken in instellingen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de IGZ onaangekondigde bezoeken zou moeten afleggen en ook op de werkvloer moet gaan kijken wanneer er herhaaldelijke meldingen van medewerkers binnenkomen? In hoeverre gebeurt dit nu? Na hoeveel meldingen of bij welke mate van ernst van een klacht legt de IGZ een bezoek af?
Ja. De IGZ werkt immers risicogebaseerd. Wanneer de IGZ herhaaldelijk meldingen over een zorginstelling of zorgverlener ontvangt, is dat voor de inspectie een signaal dat patiënten of cliënten mogelijk risico’s lopen. Niet zelden is de vervolgstap van de IGZ een onaangekondigd bezoek aan de betrokken zorginstelling of zorgverlener. Welke vervolgstappen de IGZ neemt is overigens niet alleen afhankelijk het aantal meldingen dat de IGZ over een bepaalde zorginstelling of zorgverlener ontvangt, maar des te meer van de ernst van de meldingen. Daarbij weegt de IGZ ook specifieke risico’s af zoals of het gaat om mogelijk relatief onervaren nieuwe toetreders op de zorgmarkt die de zorg verlenen, maar ook of het gaat om mogelijk extra kwetsbare groepen zoals ouderen en gehandicapten die de zorg ontvangen.
Een aangekondigd bezoek van de inspectie bevat overigens zeer vaak onaangekondigde elementen. Zo wijkt een inspecteur vaak af van het aangekondigde bezoekprogramma door spontaan gesprekken met andere zorgverleners en bezoekende familieleden te voeren en op andere afdelingen rond te lopen. Een derde van de algemene toezichtbezoeken van de IGZ wordt onaangekondigd gebracht.
Hoe verklaart u het feit dat de IGZ betoogt signalen van medewerkers serieus te nemen, terwijl medewerkers in instellingen aangeven meerdere malen serieuze klachten te hebben gemeld zonder dat daarop wordt gereageerd? Waar komt dit verschil in ervaring vandaan?
De twee op 19 november 2012 uitgebrachte onderzoeksrapporten over de IGZ laten zien dat de verwachtingen van melders ten aanzien van de rol en taak van de IGZ soms uiteenlopen. In de rapporten hebben de onderzoekers aanbevelingen gedaan om – ook ten aanzien van dit punt – verbeteringen bij de IGZ door te voeren. De nieuwe Inspecteur-generaal van de IGZ komt met een plan van aanpak voor de implementatie van de aanbevelingen. De minister van VWS neemt haar standpunt daarover mee in haar beleidsreactie op beide onderzoeken die zij in februari 2013 aan de Tweede kamer zal zenden.
Op welke wijze kunnen de rapportages van de IGZ over instellingen voor verpleging en verzorging meer transparant worden gemaakt? Is het bijvoorbeeld mogelijk alle rapportages openbaar te maken en zo nodig een deel te anonimiseren?
De inspectie maakt alle rapporten van haar algemene toezicht en thematisch toezicht in de ouderenzorg openbaar op haar website. Rapporten over incidenten in de ouderenzorg zijn moeilijker openbaar te maken vanwege privacyaspecten. De inspectie onderzoekt of zij dergelijke rapportages openbaar kan maken.
Kunt u aangeven op welke wijze de investering van € 10 miljoen extra is besteed?
De IGZ heeft met de extra € 10 miljoen extra medewerkers aangetrokken. Aan het einde van 2012 zal de inspectie een extra capaciteit hebben van ongeveer 100 medewerkers. Deze nieuwe medewerkers worden primair ingezet ter versterking van de handhavingcapaciteit. Voordat de nieuwe medewerkers volwaardig kunnen worden ingezet moeten zij eerst een aantal maanden de interne opleiding tot inspecteur doorlopen. Met de extra capaciteit zet de IGZ onder andere in op meer inspecties op de werkvloer en meer onaangekondigde bezoeken. Voorts verbetert de IGZ haar Incidententoezicht inclusief het omgaan met ernstige klachten. De IGZ investeert fors in het toezicht zowel op de ouderenzorg als op de zorg voor ouderen in de ziekenhuizen en de eerstelijnszorg.
Bent u bereid deze bevindingen mee te nemen in de lopende onderzoeken naar de IGZ?
Beide externe onderzoeksrapporten zijn op maandag 19 november 2012 uitgebracht en op die zelfde dag door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Tweede Kamer gezonden. Zoals aangegeven door de minister van VWS komen wij nog met een reactie op beide rapporten.
De acties in de verpleeghuiszorg van 3 november jl. |
|
Renske Leijten , Linda Voortman (GL), Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Is het waar dat zorgaanbieder Amsta, waar onder meer het Sarphatihuis deel van uitmaakt, per 1 januari 2012 4,1 miljoen euro heeft gekregen uit de intensiveringsmiddelen langdurige zorg om extra handen aan het bed aan te nemen?
Desgevraagd laat Amsta weten uit hoofde van de intensiveringsmiddelen voor de sector V&V € 3 426 134,– en voor de sector VG € 695 619,– te hebben ontvangen. Bij elkaar gaat het om een bedrag van ruim € 4.1 miljoen euro.
Is het waar dat de extra medewerkers nog steeds niet zijn aangenomen, terwijl de werkdruk onverminderd hoog is? Wat vindt u hiervan? Waar zijn de intensiveringsmiddelen wel aan besteed?
Om in aanmerking te komen voor de extra middelen dienen zorginstellingen een plan te overleggen aan het zorgkantoor waarin zij aangeven hoe zij, in lijn met de doelstellingen van het convenant, de middelen gaan besteden. Navraag bij Amsta leert dat Amsta eind 2011 een plan heeft ingediend, met positief advies van haar eigen Centrale Cliëntenraad en de Ondernemingsraad. Over de voortgang van het project heeft Amsta in juli 2012 een voortgangsrapportage opgesteld. Hieruit blijkt dat er onder andere structureel wordt geïnvesteerd in de uitbreiding van het aantal opleidingsplaatsen en het werven van extra personeel. Amsta geeft aan de middelen te hebben aangewend in lijn met de doelstellingen van het convenant.
Wat vindt u ervan dat er mensen met een flex-contract bij Amsta werken, die graag een vast contract willen en hiervoor gesolliciteerd hebben, maar niet zijn aangenomen, terwijl ze hard nodig zijn en het geld om ze aan te nemen op de plank ligt?
Het is aan individuele instellingen zelf om te bepalen welk type medewerkers zij aannemen en welk soort contract zij aanbieden. De ondernemingsraad kan met de werkgever bespreken wat – gegeven de specifieke (markt)omstandigheden van de werkgever – een aanvaardbare omvang is van de flexibele schil in de personeelsformatie. In de cao wordt ook aandacht aan dit punt besteed. Hiermee is de (wettelijke) basis gevormd voor een goede afweging van de werkgevers- en de werknemersbelangen. Desgevraagd geeft Amsta aan dat de verhouding vast- flexibel personeel bij hun ongeveer 85% – 15% is en dat alle medewerkers, dus ook flexwerkers, kunnen reageren op interne vacatures, indien er vacatures zijn. Mede gezien het antwoord op vraag 2 is er geen sprake van geld dat «op de plank ligt».
Wat vindt u ervan dat Amsta wel de middelen heeft om haar raad van bestuur 1,2 miljoen euro te betalen terwijl de gevolgen bij Amsta merkbaar zijn op het gebied van continuïteit en kwaliteit van zorg door de enorm hoge werkdruk en tekort aan personeel?
Desgevraagd geeft Amsta aan haar bestuurders geen € 1,2 miljoen salaris te betalen. Dit bedrag staat op de begroting onder de noemer van Raad van Bestuur maar het is een optelsom van diverse kosten die geboekt worden op die specifieke «kostenplaats». De post bevat naast de salarissen van de beide bestuurders ook de salarissen van enkele andere medewerkers, de kosten van lidmaatschappen van verenigingen als Actiz, VGN en Sigra en de vergoedingen voor toezichthouders e.d. Het zijn kosten die elke organisatie heeft en vaak op een andere kostenplaats worden geboekt, maar bij Amsta onder Raad van Bestuur zijn opgenomen. De salarissen van de Raad van Bestuur van Amsta zijn openbaar. Uit het jaarverslag over 2011 blijkt dat het salaris lager is dan de norm van 130% van het huidige ministersalaris. Overigens wijs ik op de kabinetsaanpak van een normering van de topinkomens tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau die is neergelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). De Eerste Kamer heeft dit voorstel op 13 november 2012 aanvaard.
Wat vindt u ervan dat Amsta blijkbaar wel geld heeft om 5 beveiligingsmedewerkers tijdens de staking van 3 november jl. In te huren? Deelt u de mening dat dit geld beter aan zorgmedewerkers besteed kan worden?
Deze afweging is zo specifiek en afhankelijk van factoren die op dat moment spelen, dat die alleen op het niveau van de instelling kan worden gemaakt. Ik kan daar vanuit mijn positie geen onderbouwd oordeel over geven.
Deelt u de mening dat elke euro van de intensiveringsmiddelen besteed moet worden aan handen aan het bed? Bent u bereid Amsta en andere verpleeghuizen te vragen een overzicht aan te leveren van de manier waarop zij de middelen tot nu toe besteed hebben? Zo nee, waarom niet? Als blijkt dat dit geld niet aan zorg is besteed, welke gevolgen zijn daar dan aan verbonden en op welke wijze kan ervoor gezorgd worden dat dit geld alsnog besteed wordt aan zorg?
De intensiveringsmiddelen dienen te worden besteed aan het extra aannemen en opleiden van zorgpersoneel. De zorgkantoren zien toe op de doelmatige aanwending hiervan. Zorgkantoren zijn ook in staat, indien de middelen niet doelmatig worden aangewend, om maatregelen te nemen zoals het korten van het budget en het herverdelen van de middelen. Amsta heeft aangegeven de middelen te hebben aangewend in lijn met de doelstelling van het convenant. Door een voortgangsrapportage aan het zorgkantoor heeft Amsta inzicht gegeven in de voortgang van de besteding van de middelen. Deze voortgangsrapportage is ook aangeboden aan de Ondernemingsraad en de Cliëntenraad en is op het intranet van Amsta inzichtelijk voor alle medewerkers. Naast het toezicht van het zorgkantoor monitor ik op macroniveau de voortgang van de realisatie van de extra middelen. Er zijn mij geen signalen bekend dat de middelen niet doelmatig worden aangewend. Uit de overleggen die op ambtelijk niveau worden gevoerd met de branchepartijen en individuele instellingen komt een beeld naar voren dat er voortvarend wordt gewerkt aan het extra opleiden en aannemen van personeel. Gezien deze manier van monitoren en de signalen die ik ontvang uit het veld ben ik niet voornemens om elke individuele zorginstelling te vragen naar een overzicht.
Wat vindt u ervan dat medewerkers van Amsta mails van hun leidinggevende toegestuurd krijgen dat ze niet mogen staken. Hoe verhoudt dit zich tot het recht om te staken? Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat zorgmedewerkers in de toekomst belemmerd worden in de uitoefening van het recht om te staken?
Desgevraagd laat Amsta weten dat zij op het moment dat er geruchten waren van acties en voordat de actie aangemeld was door de Abvakabo, het personeel hebben geïnformeerd over de acties met daarin aandachtspunten om de continuïteit en kwaliteit van de zorg niet in gevaar te brengen. Het recht op staken staat wat ons betreft niet ter discussie, ook bij Amsta niet. Daarom hoeven er ook geen aanvullende maatregelen te worden genomen over de uitoefening van het recht om te staken. In het Europees Sociaal Handvest (ESH) en in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is immers een recht op staken geregeld. Het stakingsrecht kan door een rechter worden beperkt, onder andere als de rechten en vrijheden van anderen in het geding zijn of voor bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid, de volksgezondheid en de goede zeden. Het stakingsrecht in Nederland ligt dus vast in de jurisprudentie. Op die wijze is geregeld dat de rechter van geval tot geval de belangen kan afwegen van de bij het conflict betrokken partijen en van derden.
Over tekort aan allochtone medisch specialisten |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Groot tekort aan allochtone medisch specialisten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het aanbeveling verdient dat ook binnen de beroepsgroep van medisch specialisten sprake is van een afspiegeling van de maatschappij?
Ik vind het belangrijk dat Nederland kan beschikken over die medisch specialisten die het beste invulling kunnen geven aan de medisch specialistische zorgvraag; hierbij hoeft niet persé sprake te zijn van een afspiegeling van de maatschappij. Die basisartsen die het meest competent worden bevonden, moeten instromen in de vervolgopleiding.
Hoe verklaart u dat in de grote steden ongeveer een derde van de studenten geneeskunde een niet-westerse achtergrond heeft, terwijl het percentage medisch specialisten blijft steken rond de 5 à 6 procent? Wat is volgens u de oorzaak? Welke mogelijkheden heeft u om deze verhouding te wijzigen?
Daar registratie van etniciteit wettelijk niet is toegestaan, is onbekend of genoemde percentages correct zijn. In het algemeen geldt dat er meer sollicitanten zijn voor de medisch specialistische vervolgopleiding dan opleidingsplekken en dus dat kandidaten teleurgesteld moeten worden.
Denkt u dat artsen met een niet-westerse achtergrond buiten de boot vallen voor de opleidingen tot specialist door vooroordelen? Zo ja, welke en wat gaat u hieraan doen?
Daar registratie van etniciteit wettelijk niet is toegestaan, is het onbekend of artsen met een niet-westerse achtergrond minder kans hebben op toelating tot een medisch specialistische vervolgopleiding dan studenten met een westerse achtergrond.
Is het waar dat de beroepsgroepen tot de opleiding van specialist liever jongere kandidaten selecteren? Zo ja, vindt u dat wenselijk?
De wetenschappelijke verenigingen zijn degenen die deze selectie van basisartsen uitvoeren. Zij stellen diverse eisen aan kandidaten voor de vervolgopleiding. Of daarbij ook een criterium voor leeftijd is opgenomen, is mij onbekend. Overigens is selectie op basis van leeftijd bij wet verboden (De Algemene wet gelijke behandeling – AWGB, en de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid – WGB l), tenzij dit objectief gerechtvaardigd is. Hiervoor zijn drie criteria:
Zoals reeds gemeld bij mijn antwoord op vraag 2, moeten die basisartsen die het meest competent worden bevonden instromen in de vervolgopleiding.
Bent u bereid het gesprek met de Orde van Medisch Specialisten aan te gaan, om te kijken op welke wijze gekomen kan worden tot gelijke kansen voor artsen met en zonder niet- westerse achtergrond?
Zoals reeds gemeld in mijn antwoord op vraag 4 is het onbekend of artsen met een niet-westerse achtergrond daadwerkelijk minder kans hebben op toelating tot een medisch specialistische vervolgopleiding dan studenten met een westerse achtergrond.
De wetenschappelijke verenigingen zijn verantwoordelijk voor het beoordelen van geschiktheid voor de medische vervolgopleiding. Een toenemend aantal wetenschappelijke verenigingen probeert deze beoordeling te objectiveren door middel van gebruik van bijvoorbeeld assessments.
Ik heb er vertrouwen in dat zij hun taak adequaat uitvoeren.