Het bericht dat beide Nord Stream pijpleidingen vlak na elkaar zijn stuk gegaan en dat seismologische bureaus van Denemarken en Zweden hevige explosies hebben geregistreerd. |
|
Alexander Hammelburg (D66), Faissal Boulakjar (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Raoul Boucke (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit bericht?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht en hoe groot schat u de kans dat de explosies het gevolg zijn van sabotage?
Het staat vrijwel zeker vast dat het hier een sabotageactie betrof. Attributie naar een specifieke actor is op dit moment niet mogelijk.
Zijn er aanwijzingen dat de explosies het gevolg waren van een technisch mankement?
Die aanwijzingen zijn er niet.
Kan Rusland beschadigingen aan de pijpleidingen aandragen als reden om onder contractuele leveringsverplichtingen uit te komen?
Een beheerder van gasinfrastructuur kan een force majeur aandragen als reden voor het niet kunnen nakomen van contractuele verplichtingen. Door een beroep te doen op overmacht, neemt het risico af op schadeclaims voor niet geleverde volumes.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor het volledig afstappen van Russisch gas, om Europa minder kwetsbaar te maken voor soortgelijke voorvallen bij andere pijpleidingen voor Russisch gas?
In EU-verband pleit het kabinet ervoor om de afhankelijkheid van Russisch gas zo snel mogelijk af te bouwen. De EU heeft als doel om voor 2030 geheel volledig onafhankelijk te zijn van Russische fossiele brandstoffen waaronder gas. Maar wanneer de EU als geheel volledig onafhankelijk zal zijn van Russisch gas is niet duidelijk. Hierbij moet worden opgemerkt dat het voor de ene lidstaat makkelijker is dan voor sommige andere lidstaten, aangezien zij voor een groot gedeelte van hun energievoorziening afhankelijk zijn van Russisch gas, waardoor het een ingewikkelde opgave is om daar op korte termijn volledig van af te stappen. Het kabinet wil in EU-verband bezien hoe deze lidstaten zo goed mogelijk ondersteund kunnen worden om de verdere afbouw van Russische gasexport op te vangen.
Er worden in EU-verband verschillende stappen gezet om de afhankelijkheid van Russisch gas af te bouwen, zo is er in juli afgesproken dat alle lidstaten moeten streven het gasgebruik met 15% te verminderen. Dit doel is nog vrijblijvend, maar Nederland pleit voor een verplicht reductiedoel. Op de Energieraad van 30 september jl. is een aanvullend pakket maatregelen goedgekeurd dat onder meer verplichte elektriciteitsbesparing omvat. Daarnaast is er tussen de lidstaten nog discussie of er een prijsplafond op de import van Russisch pijpleidinggas moet komen. Het kabinet steunt een dergelijke maatregel. Op de Energieraad van 25 oktober is er een eerste gedachtewisseling geweest over het pakket aan energiemaatregelen dat de Commissie op 18 oktober jl. heeft gepubliceerd. Hierover wordt de Kamer nog nader geïnformeerd.
Additioneel heeft de Europese Commissie onlangs bij de EU-landen aangedrongen om vaart te zetten bij de bescherming van de vitale infrastructuur. De Commissie heeft daarbij vier sleutelsectoren aangewezen die prioriteit moeten krijgen: energie, de digitale infrastructuur, transport en ruimte. Daarbij kondigde de Commissie ook een onderzoek aan specifiek naar zeekabels vanwege de enorme strategische en maatschappelijke belangen.
Is er, indien er sprake is van opzet door een partij of land, sprake van schending van internationale verdragen, bijvoorbeeld het VN-zeerechtverdrag dat toeziet op bescherming van het marine milieu?
Om vast te stellen of sprake is van een schending van internationaal recht is nader onderzoek naar de toedracht van de explosies vereist, onder andere naar de vraag welke regels van internationaal recht van toepassing zijn op de situatie. De Zweedse, Deense en Duitse autoriteiten doen momenteel onderzoek naar de toedracht van de explosies bij Nord Stream 1 en 2.
Wat betekent het voor de veiligheid van andere (internationale) energie-infrastructuur, bijvoorbeeld de kabels voor windparken op zee, als er sprake is van opzet door een partij of land?
Eerder is aan deze Kamer gemeld dat vitale onderzeese infrastructuur zeer kwetsbaar is voor mogelijk spionage, evenals voor verstoring en sabotage.2
Wat zijn de gevolgen van deze explosie voor het veiligheidsassessment van onze eigen vitale infrastructuur in de Noordzee, zoals de pijpleidingen naar Noorwegen en de internetkabels vanuit de Verenigde Staten?
Deze explosie heeft aangetoond dat de onderzeese infrastructuur fysiek zeer kwetsbaar is en dat is zorgwekkend. Hoewel nog afhankelijk van de attributiekwestie laat daadwerkelijk sabotage van onderzeese vitale infrastructuur zien dat er intenties bestaan deze infrastructuur aan te grijpen. Het veiligheidsassessment verschilt bij de verschillende domeinen van de zee.
Bent u bereid de Noors-Nederlandse pijpleidingen te observeren en zo nodig te beschermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat doen en op welke termijn?
Met betrekking tot de infrastructuur op de Noordzee, waaronder de Noors-Duitse en Noors-Nederlandse-Beligsche pijpleidingen is het kabinet alert op het risico en dreigingen tegen vitale infrastructuur op zee en het borgen van de continuïteit van de processen waar zij onderdeel van uit maken, waaronder gaslevering. Op de specifieke maatregelen die wij nemen wordt ingegaan in de Kamerbrief die uw Kamer samen met het antwoord op deze Kamervragen toeging.
Kunt u deze vragen met enige spoed en afzonderlijk beantwoorden?
In overleg met de Minister van Defensie en de Minister voor Klimaat en Energie heb ik er voor gekozen deze vragen gezamenlijk met de door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking toegezegde Kamerbrief aan u te sturen. Het betreft een complex dossier waarbij uitgebreide interdepartementale afstemming en internationale coördinatie met bondgenoten en partners wenselijk is om te komen tot nadere afspraken ten aanzien van de bescherming van cruciale infrastructuur op de Noordzee.
De stijging van het aantal korte vluchten van en naar Nederlandse luchthavens |
|
Harry van der Molen (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van RTL Nieuws «Korte privévluchten voor een tijdwinst van 20 minuten: ook regering doet er aan mee»1, en zou u willen reflecteren op de conclusies van deze analyse?
Ja. Het is niet bekend wat de oorzaak is van de stijging van het aantal korte vluchten door privévliegtuigen.
De overheid heeft geen zeggenschap over het gebruik van privévliegtuigen door private instellingen/personen. In de beantwoording van Kamervragen over privévliegtuigen van 3 oktober jl.2 is gemeld dat de wenselijkheid en mogelijkheden om privévliegtuigen mee te nemen in het klimaatbeleid voor de luchtvaart worden onderzocht, en waar nodig aanvullend beleid te onderzoeken. Zoals toegezegd tijdens het commissiedebat over luchtvaart van 6 oktober jl. ontvangt de Kamer dit in het eerste kwartaal van 2023.
Voor wat betreft het regeringsvliegtuig: deze is gestationeerd op Schiphol-Oost. De lege vluchten die met dat toestel worden gemaakt, dienen ter positionering. Dit gebeurt bij samenlopende aanvragen die niet op elkaar aansluiten. Zo ook bij de vlucht van 14 maart jl., waar het artikel over schrijft. Ook komt het voor dat het regeringsvliegtuig van of naar Rotterdam The Hague Airport vliegt. De vlucht van 14 maart jl. is voor het regeringsvliegtuig de enige vlucht in 2022 waarmee naar Rotterdam The Hague Airport is gevlogen.
Deelt u de opvatting dat de leden van het kabinet een morele verantwoordelijkheid en voorbeeldfunctie hebben als het gaat om verantwoord gebruik van vliegverkeer, vanwege de gevolgen hiervan voor onder meer klimaat, milieu en geluidshinder? Zo nee, hoe beziet u dan de verantwoordelijkheid van kabinetsleden op deze gebieden in het licht van de ambities in het coalitieakkoord? Welke acties koppelt u hieraan?
Ik ben het met u eens dat de leden van het kabinet een voorbeeldfunctie hebben. Ook hebben de leden van het kabinet zich gecommitteerd aan het huidige coalitieakkoord – en daarmee aan de grote klimaatambities van het kabinet. Toch kan het voor een goede en efficiënte uitvoering van de taken geoorloofd zijn dat kabinetsleden korte vluchten maken – of dat hun vluchtaanvraag een lege positioneringsvlucht met zich brengt. De afweging achter dergelijke aanvragen maakt de aanvrager zelf, waarbij de afspraken uit ons coalitieakkoord in die afweging zeker mee moeten spelen. Daarnaast zijn in Het Blauwe Boek, het handboek voor bewindspersonen, richtlijnen opgenomen voor dienstreizen. Hoewel het Ministerie van IenW de afweging dus niet zelf maakt, wijst het bij de aanvraag wel steeds op de implicaties als zo’n aanvraag korte en/of lege vluchten met zich brengt.
Verder is een onderzoek gestart naar de realisatie van een interdepartementale richtlijn, die het gebruik van het regeringsvliegtuig voor korte vluchten en/of positioneringsvluchten reguleert. In samenspraak met betrokken departementen wordt gewerkt aan een kabinetsbreed voorstel hieromtrent.
Zou u het afwegingskader voor vluchten van kabinetsleden inzichtelijk willen maken? Op welke manier worden de gevolgen voor klimaat, milieu, uitstoot en geluidshinder hierin meegenomen en hoe vinden de afwegingen plaats ten opzichte van andere vervoerswijzen?
Een centraal afwegingskader is er niet. Op dit moment ligt de afweging bij elk departement zelf – en dus verschilt dit per departement.
Met het eerder genoemde voorstel wordt voorzien in een interdepartementale richtlijn met afspraken over de afweging voor een vluchtaanvraag. Dit voorstel zal in de komende maanden vorm gaan krijgen. Gevolgen voor klimaat worden in dat voorstel meegewogen, evenals de mogelijkheid om van andere vervoersmodaliteiten gebruik te maken.
Hoe spant het kabinet zich in om vluchten zonder passagiers tegen te gaan?
Er is in Nederland geen landelijk beleid om bepaalde soorten luchtverkeer anders te reguleren dan andere. Er is ook geen wettelijke grondslag voor het verbieden van specifieke vluchten omwille van het milieu. Het beperken van specifieke vluchten is geen onderdeel van het klimaatbeleid voor de luchtvaart. Vanuit het klimaatbeleid is de inzet primair gericht op maatregelen die bijdragen aan de verduurzaming van de luchtvaart. De overheid heeft daarbij geen zeggenschap over vluchten die zonder passagiers vertrekken. Voor zover het gaat om gebruik van het regeringsvliegtuig, verwijs ik u naar het tweede gedeelte van het antwoord op vraag 2.
Welke risico’s en gevolgen ziet u als gevolg van een toename met circa 38 procent van het aantal privévluchten van en naar Nederlandse luchthavens, op het gebied van klimaat en klimaatverandering, milieu, uitstoot, geluidshinder en voor de samenleving? Welke acties koppelt u hieraan?
Het kabinet hecht allereerst veel waarde aan het minimaliseren van de klimaatafdruk van de luchtvaart. Ook voor privévliegtuigen. In de Luchtvaartnota zijn doelen voor verduurzaming van de luchtvaart afgesproken. Om de benodigde CO₂-reductie te realiseren zet IenW in op maatregelen die het meest directe klimaateffect behalen. Het gaat dan om het gebruik van duurzame luchtvaartbrandstoffen (door middel van een EU-bijmengverplichting en nationaal doel), het creëren van technologische innovaties en er wordt onderzoek gedaan naar een CO₂-plafond om de CO₂-doelen te borgen.
Het minder aantrekkelijk maken van specifieke groepen luchtverkeer, zoals privévluchten, is geen onderdeel van de verduurzaming van de luchtvaart.
Zoals genoemd onder vraag 1 wordt in samenwerking met betrokken ministeries de wenselijkheid en mogelijkheden om privévliegtuigen mee te nemen in het klimaatbeleid voor de luchtvaart, met waar nodig aanvullend beleid onderzocht.
Zou u willen reflecteren op de vraag in hoeverre een toename van het aantal privévluchten van en naar Nederlandse luchthavens wenselijk is, gezien de noodzaak tot verduurzaming, de hoge ambities met betrekking tot de aanpak van klimaatverandering en de morele verantwoordelijkheid met betrekking tot rentmeesterschap? Welke acties koppelt u hieraan?
Zie antwoord vraag 5.
Zou u willen reflecteren op de vraag in hoeverre het wenselijk is dat de gehele samenleving de gevolgen op het gebied van onder meer uitstoot en hinder ondervindt, veroorzaakt doordat een zeer beperkte groep sterk bevoorrechte Nederlanders in toenemende mate gebruikmaakt van korte vluchten? Welke verantwoordelijkheden ziet u voor deze groep Nederlanders, zowel voor eigenaren van privéjets als voor mensen die een privéjet huren? Welke acties koppelt u hieraan?
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden zijn er tot regelgeving en toezicht op nut en noodzaak en het efficiënt inplannen van privévluchten, zowel wat betreft vluchten tussen Nederlandse luchthavens als korte vluchten tussen Nederlandse luchthavens en luchthavens vlak over de grens? Op welke manier worden de gevolgen voor klimaat, milieu, uitstoot en geluidshinder meegenomen in deze regelgeving en dit toezicht, en hoe vinden de afwegingen op deze gebieden plaats, ten opzichte van andere wijzen van vervoer die minder belastend zijn? Ziet u reden tot aanscherping van regelgeving en toezicht, of de handhaving hierop?
Er is geen wettelijke basis om vluchten te beperken op basis van het doel van de vluchten en hierop toezicht te houden. Het ontwikkelen van een juridisch instrument lijkt niet te verenigen met EU-regelgeving op het gebied van vrije markttoegang. Naast de Europese regelgeving op het gebied van vrije markttoegang grijpt dit ook sterk in op het privéleven van de burger. Bovendien is het een praktisch ingewikkeld punt om hiervoor een norm te bepalen en te handhaven: welke vluchten acceptabel zouden zijn op basis van het doel. Mede hierdoor en de argumenten in het antwoord op vraag 5, 6 en 7 ben ik niet voornemens een handhavingsinstrument te ontwikkelen. Ook bij andere modaliteiten schrijft de overheid niet voor welk gebruik geoorloofd is; burgers mogen zelf bepalen wanneer ze de auto of de bus nemen. Wel zet het kabinet zich in om duurzame vervoersvormen te stimuleren, zoals het stimuleren van de trein in plaats van het vliegtuig op de relatief korte afstanden.
Het bericht 'Norway oil safety regulator warns of threats from unidentified drones' en het bericht 'Duitse media: lek Nord Stream vrijwel zeker sabotage ‘door staat' |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Peter Valstar (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Norway oil safety regulator warns of threats from unidentified drones»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de veiligheidsrisico's voor de Noorse offshore gasinfrastructuur in het licht van de spanning met Rusland en de Europese afhankelijkheid van dit gas?
Eerder is aan de Kamer gemeld2 dat er een specifieke dreiging uitgaat tegen vitale onderzeese infrastructuur, met activiteiten die duiden op spionage en op voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage voor verstoring en sabotage. Er is dus een reëel veiligheidsrisico. Het wegvallen van energie-infrastructuur die in gebruik is kan vergaande implicaties hebben voor de energievoorziening. Op dit moment werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan het verbeterd in kaart brengen van kwetsbaarheden en weerbaarheidsmaatregelen van offshore data en energie infrastructuur in de Nederlandse wateren. Dit onderzoek helpt de rijksoverheid ook in het beter inschatten van veiligheidsrisico’s voor de Noorse offshore gasinfrastructuur.
Zijn er naast de meldingen van ongeïdentificeerde drones ook storingsmeldingen geweest aan Noorse gasinfrastructuur?
Nederland doet vanuit veiligheidsoverwegingen in principe nooit mededelingen over verdachte activiteiten.
Zijn dergelijke ongeïdentificeerde drones of andere verdachte activiteiten ook binnen de Nederlandse exclusieve economische zone gesignaleerd?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er ten tijde van de dronemeldingen Russische schepen (privaat of van de overheid) in de buurt van de gasinstallaties gesignaleerd?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er aanwijzingen dat aan Rusland te linken schepen in de buurt van de Noorse installaties varen die hun identificatie-apparatuur uit hebben staan?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft Rusland de afgelopen jaren met marineschepen of onderzoeksschepen in de buurt van Noorse installaties gevaren, zoals dat ook gebeurt bij datakabels?
Die mogelijkheid bestaat, maar hierover heeft het kabinet geen specifieke informatie. Russische marine- en onderzoeksschepen zijn in het algemeen actief in de noordelijke zeeën.
Welke stappen worden er gezet door Noorwegen en bondgenoten, onder meer in NAVO-verband, om de gasinfrastructuur extra te beveiligen en schepen van de Russische marine en andere aan de Russische staat gelieerde instellingen in deze regio te monitoren?
Noorwegen heeft de bewaking van gasinfrastructuur door marine en luchtmacht verhoogd. Het Noorse leger is ingezet om te assisteren bij de bewaking van een aantal locaties op land. De NAVO heeft haar maritieme presentie in de Noordzee en Oostzee vergroot. Zr.Ms. Tromp speelt hierbij een belangrijke rol als vlaggenschip van het NAVO-vlootverband in deze regio.
Deelt u de mening dat indien Noorwegen daar behoefte aan heeft en er reëele veiligheidsrisico’s zijn, er een NAVO-taak ligt om de gasinfrastructuur te beveiligen?
Eerder is aan de Kamer gemeld3 dat er een specifieke dreiging uitgaat tegen vitale onderzeese infrastructuur, met activiteiten die duiden op spionage en op voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage voor verstoring en sabotage.4 Er is dus een reëel veiligheidsrisico. Gezien het grensoverschrijdende karakter van infrastructuur op zee is internationale samenwerking, in NAVO en EU verband essentieel. Vorige week is bij de NAVO Ministers van Defensie afgesproken om de weerbaarheid van deze infrastructuur en inlichtingensamenwerking te versterken.
Welke voorzorgsmaatregelen hebben Noorwegen, Nederland en de andere aan de Noordzee gelegen landen genomen om dergelijke activiteiten te monitoren dan wel tegen te gaan?
Noorwegen heeft op 6 oktober jl. beperkingen opgelegd aan Russische vissersschepen. Ze mogen enkel in drie havens komen en worden gecontroleerd. Op de Nederlandse maatregelen wordt ingegaan in de Kamerbrief die uw Kamer samen met het antwoord op deze Kamervragen toeging.
Kent u het bericht «Duitse media: lek Nord Stream vrijwel zeker sabotage «door staat»»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de oorzaak van de storingen en lekkages rond de Nord Stream 1-pijpleiding?
De Zweedse, Deense en Duitse autoriteiten onderzoeken de toedracht van de explosies bij Nord Stream 1 en 2. Deze onderzoeken zullen moeten uitwijzen wie verantwoordelijk is. Terwijl deze onderzoeken nog lopen is het niet verstandig te speculeren over mogelijke daders of belanghebbenden.
Is het mogelijk dat de schade aan de pijpleiding door sabotage op de zeebodem is veroorzaakt, in plaats van handelen aan het Russische beginstuk?
Zie antwoord vraag 12.
Welke risico’s ziet u voor de onderzeese verbindingen voor gas en elektriciteit, zoals de gaspijpleidingen van Noorwegen naar Europese landen en de elektriciteitskabel tussen Zweden en Duitsland?
Eerder is aan de Kamer gemeld6 dat vitale onderzeese infrastructuur zeer kwetsbaar is voor mogelijk spionage, evenals voor verstoring en sabotage. Er is dus een reëel veiligheidsrisico. Het wegvallen van energie-infrastructuur die in gebruik is kan vergaande implicaties hebben voor de energievoorziening. Op dit moment werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan het verbeterd in kaart brengen van kwetsbaarheden en weerbaarheidsmaatregelen van offshore data en energie infrastructuur in de Nederlandse wateren. Dit onderzoek helpt de rijksoverheid ook in het beter inschatten van veiligheidsrisico’s voor de Noorse offshore gasinfrastructuur en de Zweedse electriciteitsinfrastructuur.
Zijn er voorafgaand aan de storing bij Nord Stream 1 en 2 Russische schepen (privaat of van de overheid) in de buurt van de gasinstallaties gesignaleerd?
De Oostzee is een drukbevaren zee met een aantal belangrijke Russische civiele en marinehavens. De Russische marine oefent routinematig, ook in de omgeving van de gaspijpleidingen en electriteitskabels. Het is moeilijk aan te geven of activiteit te maken heeft met reguliere oefeningen of een ander doel dienen.
Zijn er aanwijzingen dat aan Rusland te linken schepen in de buurt van gaspijpleidingen van Noorwegen naar Europese landen en de elektriciteitskabel tussen Zweden en Duitsland varen, en zich daar langer ophouden dan voor normale doorvaart noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 15.
Heeft Rusland de afgelopen jaren met marineschepen of onderzoeksschepen in de buurt van gaspijpleidingen van Noorwegen naar Europese landen en de elektriciteitskabel tussen Zweden en Duitsland gevaren, zoals dat ook gebeurt bij datakabels?
Zie antwoord vraag 15.
De regels voor het beginnen van een energiebedrijf en het toezicht op kleine energiebedrijven door de ACM |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «stalkend callcenter krijgt vergunning en is nu ook energieleverancier»?1
Ja.
Klopt het dat een energiebedrijf in Nederland zeer gemakkelijk een leveringsvergunning van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) kan bemachtigen en dat de kosten voor een vergunning voor het leveren van gas en elektriciteit aan kleingebruikers nog geen € 2.500 bedragen?
Een bedrijf dat een vergunning voor levering van energie van de ACM wil krijgen, moet daarvoor een uitgebreide procedure doorlopen waarbij de aanvrager dient aan te tonen dat hij beschikt over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten voor een goede uitvoering van zijn taak als energieleverancier. De aanvrager moet onder andere zijn administratieve organisatie en interne controle door een accountant laten beoordelen. Verder moet hij alle bewijzen overleggen dat hij op juiste wijze zijn inkoop en verkoop ingericht heeft en op betrouwbare wijze kan leveren.2
Wanneer de ACM de aanvraag positief beoordeelt, wordt de vergunning verleend en moet de aanvrager hiervoor betalen. De kosten zijn 1.647 euro per vergunning. Dus voor een vergunning voor de levering van zowel gas en elektriciteit is het bedrag 3.294 euro. De hoogte van dit bedrag is in 2011 vastgesteld in de Regeling Kostenverhaal Energie, op basis van de destijds besteedde uren door de toenmalige Nederlandse Mededingingsautoriteit aan een vergunningaanvraag.3 De ACM heeft mij in het kader van de lagere regelgeving onder de Energiewet, gevraagd om niet pas voor een verleende vergunning, maar reeds bij het in behandeling nemen van een aanvraag, kosten in rekening te mogen brengen. Ik ben van plan dit verzoek op te volgen en zal daarbij ook bezien of de hoogte van het bedrag moet worden bijgesteld op basis van het aantal uren dat hiervoor momenteel nodig is.
De huidige situatie op de energiemarkt is uitzonderlijk, zeker in deze tijd moeten de consumenten beter worden beschermd en moeten zij kunnen vertrouwen op hun leverancier. Verreweg het grootste deel van de faillissementen die vorig jaar hebben plaatsgevonden, werd veroorzaakt doordat niet alle leveranciers in hun bedrijfsvoering waren voorbereid op de stijgende energieprijzen, met grote nadelige gevolgen voor consumenten. Naar aanleiding van de faillissementen die vorig jaar hebben plaatsgevonden, heb ik een onderzoek laten uitvoeren naar het aanscherpen van de eisen met betrekking tot de vergunningverlening en het toezicht op energieleveranciers. Uit het onderzoek bleek dat de vereisten aan leveranciers bij de vergunningverlening en het toezicht aangescherpt konden worden. Zoals aangekondigd in mijn brief van 20 september 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 347), is het toetsingskader voor de vergunningverlening en het toezicht op energieleveranciers aangescherpt. De daartoe aangekondigde Beleidsregels zijn inmiddels vastgesteld door ACM en mijzelf. Maandag 3 oktober 2022 zijn de Beleidsregels gepubliceerd en ze zijn van kracht met ingang van 4 oktober 2022.4
Klopt het tevens dat het zelfs mogelijk is om zonder een leveringsvergunning de energiemarkt te betreden door mee te liften op de leveringsvergunning van een ander bedrijf door middel van het zogenaamde wederverkoop van energie aan kleinverbruikers?
Het is mogelijk om als wederverkoper (tussenpersoon) leveringscontracten aan kleinverbruikers aan te bieden. De wederverkoper handelt dan als bemiddelaar in naam van de opdrachtgever (de vergunninghoudende energieleverancier). In het contract dat hij namens de energieleverancier aan de kleinverbruiker aanbiedt, moet vervolgens de naam van de achterliggende leverancier, – de leverancier die de vergunning houdt-, vermeld staan als contracterende partij.
De leveringsovereenkomst komt tot stand tussen deze leverancier en de kleinverbruiker. Deze leverancier blijft te allen tijde aansprakelijk voor het handelen van de wederverkoper. De vergunninghoudende leverancier blijft ook in de constructie van wederverkoop verplicht zich aan de daartoe geldende wettelijke regels voor het aanbieden van leveringscontracten van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers te houden. De kleinverbruiker kan de leverancier daar op aanspreken. In de bemiddelingsovereenkomst tussen de leverancier en de wederverkoper dient geborgd te zijn dat de wederverkoper zich houdt aan de verplichtingen waar de leverancier aan onderworpen is bij het aangaan van leveringsovereenkomsten. De ACM houdt toezicht op het handelen van leveranciers bij het aangaan van contracten met kleinverbruikers en – in het verlengde daarvan – de wijze waarop leveranciers hun wederverkopers aanspreken op het rechtmatig handelen bij het aangaan van leveringsovereenkomsten.
Is het juist dat de verantwoordelijkheid om te controleren of een wederverkoper zonder vergunning zich aan de eisen voor een fatsoenlijke energieleverancier houdt niet bij de ACM ligt maar bij degene op wiens vergunning de energie wordt (weder) verkocht?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze praktijk waarbij kleine energiebedrijven meeliften op de vergunning van een ander bedrijf onwenselijk is als daarmee de mogelijkheid om de markt goed te controleren vrijwel onmogelijk wordt? Welke stappen neemt u om de ACM in staat te stellen om energiebedrijven die opereren op de vergunning van een ander beter te controleren?
Ik vind het van groot belang dat zowel de leverancier als de wederverkoper zich aan de wettelijke regels houden die gelden voor het aanbieden van leveringscontracten aan kleinverbruikers. De ACM heeft afgelopen voorjaar leveranciers in haar brief aan de sector gevraagd te melden met welke wederverkopers zij contracten hebben. Wederverkopers zijn verplicht duidelijk te communiceren over namens welke energieleverancier zij contracten afsluiten. Daarnaast kan de ACM bij vergunningverlening en in het doorlopende toezicht inzicht vragen in de contracten die leveranciers met wederverkopers sluiten. Omdat het contract dat de kleinverbruiker sluit tot stand komt met de energieleverancier, is de leverancier daar volledig op aan te spreken.
De ACM houdt toezicht op het handelen van de leveranciers, de kleinverbruiker kan de leverancier die zich niet aan de regels houdt voor de rechter dagen. Wederverkopers dienen zelf duidelijk te vermelden dat zij namens een energieleverancier verkopen. Ook de regels rondom klantenwerving, contracten, facturering en klachtenafhandeling zijn op wederverkopers van toepassing.
Is het meeliften op de vergunning van een ander ook in andere Europese lidstaten mogelijk? Zo ja, hoe is daar de controle geregeld?
De praktijk dat een leverancier voor het aangaan van leveringsovereenkomsten gebruik maakt van wederverkopers is uiteraard niet beperkt tot Nederland. Voor Nederland gelden voor deze situatie generieke voorschriften over de bemiddelingsovereenkomst uit het Burgerlijk Wetboek. Bij een bemiddelingsovereenkomst verbindt de ene partij (opdrachtnemer) zich tegenover de andere partij (opdrachtgever) tegen loon als tussenpersoon werkzaam te zijn bij het tot stand brengen van een of meer overeenkomsten tussen de opdrachtgever en derden. Deze regels zijn in Nederland opgenomen in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (afdeling 7.7.3). In de beantwoording van de vragen 3 en 4 ben ik reeds ingegaan op de controle/afdwingbaarheid van deze voorschriften. Er zijn geen EU-regels die specifieke regels stellen over het leveren van energie aan consumenten door wederverkopers.
Welke maatschappelijke waarde heeft de praktijk waarbij kleine energiebedrijven meeliften op de vergunning van een ander bedrijf überhaupt?
Op de energiemarkt zijn diverse partijen actief. Voor partijen die elektriciteit en gas aan kleinverbruikers willen leveren, is een vergunning verplicht. Het staat vergunninghoudende partijen vrij om wederverkopers voor hen te laten optreden en daartoe bemiddelingsovereenkomsten te sluiten. Wederverkopers kunnen diverse redenen hebben om geen leveringsvergunning aan te vragen. Het kan een keuze zijn van een partij die energie opwekt, het niet zelf te willen verkopen. Ook kan het zijn dat een wederverkoper zijn diensten enkel in een bepaalde regio aan eindafnemers wil aanbieden, hetgeen onder een leveringsvergunning niet mogelijk is. Omdat wederverkopers een contract sluiten in naam van de vergunninghoudende leverancier geldt het contract als een overeenkomst met deze leverancier en gelden de gebruikelijke regels bij deze overeenkomsten.
Kunt u reageren op de in het artikel van Follow the Money genoemde casus van Allround Holland Energie? Hoe kan het dat dit bedrijf volgens de ACM beschikt over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten en er sprake is van een goede interne klachtenprocedure, terwijl er honderden klachten over het bedrijf zijn en er door veel consumenten wordt geklaagd over de onbereikbaarheid van het bedrijf?
Bij de vergunningaanvraag van Allround Holland Energie B.V. heeft de ACM getoetst of de aanvrager beschikt over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten. Hier heeft zij aan voldaan en zij heeft een vergunning gekregen van de ACM. Een vergunninghoudende energieleverancier moet blijvend voldoen aan genoemde vergunningvereisten. Hier houdt de ACM toezicht op. Wanneer de ACM signalen ontvangt over een vergunninghoudende energieleverancier, kan dit aanleiding zijn voor een onderzoek. De ACM kan echter in algemene zin niet aangeven of er momenteel een onderzoek loopt, omdat dit een eventueel onderzoek kan schaden.
Kunt u tevens reageren op de langlopende contracten met een flexibel tarief die door het onder Allround Holland Energie vallende energiebedrijf Hollandse Energie Maatschappij (HEM) aan zakelijke klanten worden aangeboden? Is het aanbieden van langjarige contracten met een flexibel tarief toegestaan? Welke mogelijkheden heeft de ACM om hier tegen op te treden?
Het is geen gangbaar contract. Wanneer een overeenkomst voor bepaalde duur, dus met vaste looptijd, aan kleinverbruikers wordt aangeboden, gebeurt dit in de regel tegen een vast tarief. Als de prijs variabel is maar de looptijd vooraf is vastgelegd en er daarom sprake is van een opzegvergoeding, lijken de risico’s bij prijsstijgingen vooral bij de afnemer te liggen. Voor zover HEM levert aan (zakelijke) kleinverbruikers, moet zij zich houden aan de wettelijke regels die van toepassing zijn op leveringscontracten. Deze gelden ook voor contracten voor bepaalde duur met een flexibel tarief. Het is voor een leverancier niet toegestaan om kleinverbruikers op zodanige wijze te benaderen, dat onduidelijkheid bestaat over het feit dat een contract is afgesloten, de duur van het contract, de voorwaarden voor verlenging en beëindiging van het contract, het bestaan van een recht van opzegging en de voorwaarden van opzegging. Ook dienen de voorwaarden en tarieven van een dergelijk contract redelijk te zijn.
Welke mogelijkheden hebben klanten die een dergelijk contract hebben om daar vanaf te komen zonder een torenhoge boete te moeten betalen?
Kleinverbruikers kunnen hun contract te allen tijde opzeggen, mits zij hierbij een opzegtermijn van 30 dagen hanteren. Dit geldt ook ingeval een leverancier het tarief wijzigt. De leverancier mag als een contract met bepaalde duur vroegtijdig wordt opgezegd een opzegvergoeding vragen. ACM heeft in de Richtsnoeren Redelijke Opzegvergoedingen (ROVER) vastgelegd wat zij onder een redelijke opzegvergoeding verstaat. De opzegvergoeding moet dan wel duidelijk in de overeenkomst zijn opgenomen en van tevoren duidelijk aan de afnemer zijn medegedeeld. Conform ROVER, is het mogelijk om aan een klein zakelijke kleinverbruiker een opzegvergoeding te vragen, ter hoogte van maximaal 15% van de resterende (verwachte) waarde van de overeenkomst.
Bij een contract met een vaste looptijd en met variabele tarieven, is het heel bepalend voor de uiteindelijk te betalen opzegvergoeding, hoe die 15% bepaald wordt. Dit leidt tot grote onzekerheid voor de klant. Deze onzekerheid over een mogelijk fikse opzegvergoeding lijkt niet op te wegen tegen de zekerheid dat de leverancier de opzegvergoeding kan toepassen over de gehele looptijd van de overeenkomst. De rechtvaardigheid van een dergelijke opzegvergoeding kan civielrechtelijk worden getoetst.
Momenteel werkt de ACM aan het aanpassen van de ROVER, de aangepaste richtsnoeren liggen ter consultatie voor en treden naar verwachting op 1 januari 2023 in werking. Ik zal hierbij aangeven dat ik een opzegvergoeding voor contracten met een variabel tarief en bepaalde tijd voor kleinverbruikers onwenselijk vind, vanwege de scheve risicoverdeling en beperkte voordelen voor de consument. Zelfs als een leverancier bij dergelijke contracten recht heeft bij het voortijdig opzeggen door de kleinverbruiker een opzegvergoeding te vragen, vraag ik me af of – gezien de huidige marktomstandigheden – een dergelijke voorwaarde in het contract wel als redelijk kan worden aangemerkt. Het is onder de huidige regels nog aan de rechter daarover te oordelen. Ik meen dat een leverancier nu oog moet hebben voor de kwetsbare positie van kleinverbruikers en dat hierin het belang van redelijkheid voorop moet staan.
Kunt u aangeven welke maatregelen u neemt om praktijken zoals hier boven geschetst aan banden te leggen en consumenten beter te beschermen? Welke extra eisen wilt u bijvoorbeeld stellen voor energieleverancier, wederverkopers en bestuurders en aandeelhouders van energiebedrijven? Op welke termijn denkt u deze maatregelen te kunnen nemen?
Het aanscherpen van toezicht op leveranciers en het stellen van extra eisen is hard nodig en heeft mijn volle aandacht. Zo heb ik dit najaar hiervoor aangescherpte beleidsregels in het kader van vergunningverlening vastgesteld en heeft de ACM het toezicht op energieleveranciers aangescherpt. Deze beleidsregels zijn inmiddels in werking getreden. Verdere aanscherping wordt uitgewerkt onder de Energiewet. Het is de ACM die aanvragen van vergunningen beoordeelt en toezicht houdt op vergunninghouders, ook op vergunninghouders die via wederverkopers energiecontracten sluiten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, worden de eisen die gesteld zijn aan de vergunningsaanvraag en het toezicht op leveranciers, aangescherpt. Zoals ik uw Kamer reeds gemeld heb in het Vragenuur van 27 september, is in het concept wetsvoorstel voor de Energiewet een extra benodigde kwaliteit van «deskundigheid» voor vergunninghoudende leveranciers opgenomen en krijgt de ACM de mogelijkheid gebruik te maken van de Wet Bibob bij het toezicht op vergunninghoudende leveranciers. Ik ben van mening dat deze aanscherpingen leiden tot beter toezicht, waardoor de consument beter wordt beschermd.
Het prijsplafond energie en de toegezegde voorbeelden tijdens de Algemeen Politieke Beschouwingen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
Herinnert u zich dat ik tijdens de Algemeen Politieke Beschouwingen voorbeelden liet zien en beloofde concrete voorbeelden aan te leveren?
Ja.
Herinnert u zich dat u eerder antwoordde dat de invoering van een prijsplafond mag niet leiden tot overcompensatie van leveranciers, de precieze vormgeving van het tijdelijke prijsplafond op korte termijn verder wordt uitgewerkt in nauw overleg met de sector en de beoogde uitvoerder RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) en dat hierbij wordt uitgegaan van een consistente systematiek vormgegeven voor het vaststellen van de vergoeding vastgesteld bij een hogere marktprijs dan het tarief van het tijdelijke plafond.?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel vergoeding een leverancier van energie krijgt, die nu 4 euro in rekening brengt voor een kuub gas, terwijl de marktprijs (en zijn inkoopprijs) 1,80 euro bedraagt en de prijs (inclusief belastingen en kosten) 2,50 euro? Krijgt de leverancier bij een prijscap van 1,50 euro, dan een vergoeding an 1 euro (zijnde het verschil tussen wat de consument moet betalen en zijn kosten) of 2,50 euro (het verschil tussen zijn geadverteerde prijs en het prijsplafond) of een ander bedrag? Kunt u deze vraag heel precies beantwoorden?
Zoals heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 4 oktober, betreffen de plafondgrenzen de maximale leveringstarieven inclusief energiebelasting en btw. Voor de vergoeding die de leveranciers ontvangen zal het kabinet, conform de eisen die de Europese Commissie hieraan stelt, zeker moeten stellen dat alle middelen die naar de leveranciers gaan, worden doorgegeven aan de consument. De vergoeding die de leverancier ontvangt bedraagt daarom maximaal het verschil tussen zijn geadverteerde prijs en het prijsplafond. Het kabinet zal in de vormgeving van de regeling waarborgen dat eventueel te veel vergoede middelen terug kunnen worden gehaald indien de beoogde accountantscontrole hier aanleiding toe geeft. Daarnaast zal moeten worden voorkomen dat het prijsplafond eventuele overwinsten beschermt. Het kabinet zal daarom, in overleg met de Autoriteit Consument & Markt (ACM,) bezien wat er nodig is om mogelijke ongewenste effecten van het prijsplafond op de werking van de markt zoveel als mogelijk te voorkomen. De wijze waarop de regeling, waaronder de vergoeding, wordt vormgegeven wordt voor 1 november verder uitgewerkt.
Wilt u reageren wat het handelingsperspectief is van een groot gezin (2 ouders, 3 kinderen) met een benedenmodaal inkomen (kostwinner met 35.000 euro inkomen) die in een tochtige huurwoning (energielabel F) woont en een verbruik heeft van 2.200 m3 gas en 3000 kWh elektriciteit? Hoe ziet de energierekening van dit huishouden eruit in 2021 en 2023 (met prijscap) en is de stijging voor dit huishouden te dragen en in hoeverre wordt het gecompenseerd door andere maatregelen)?
Onderstaande tabel geeft een inschatting van de energierekening in 2023 met en zonder het prijsplafond, op basis van een inschatting van de mogelijke consumentenprijs voor energie. Hieruit volgt dat het prijsplafond bij de ingeschatte energieprijzen leidt tot een verlaging van de energierekening met 2.635 euro op jaarbasis.
Verwachting 20231
Zonder prijsplafond
Met prijsplafond
Variabele leveringskosten
€ 6.160
€ 4.540
Vaste leveringskosten en belasting
€ 78
€ 78
Nettarieven
€ 223
€ 223
Variabele leveringskosten en belasting
€ 2.250
€ 1.235
Vaste leveringskosten
€ 78
€ 78
Nettarieven
€ 355
€ 355
Belastingvermindering
-€ 597
-€ 597
Totaal
€ 8.498
€ 5.862
Op basis van een consumentenprijs voor elektriciteit van 0,75 euro/kWh en 2,80 euro/m3 (inclusief energiebelasting en btw) en een prijsplafond met maximale tarieven van 0,40 euro/kWh en 1,45 euro/m3 en een maximaal verbruik 2900 kWh en 1.200 m3 onder het plafond.
Het voorgestelde plafond kent geen onderscheid naar inkomen. Voor wat betreft de effecten van het koopkrachteffect verwijs ik u kortheidshalve naar de met Prinsjesdag gedeelde informatie.
Voor wat betreft het handelingsperspectief: deze groep wordt ondersteund bij het nemen van kleine en grote energiebesparende maatregelen. Bijvoorbeeld door de versnelde inzet op energiebesparende maatregelen voor kwetsbare huishoudens, met onder andere de middelen die dit jaar aan gemeenten zijn uitgekeerd ter bestrijding van energiearmoede. Ook bundelen we samen met verschillende partijen, waaronder gemeenten en energieleveranciers, de krachten om huishoudens vroegtijdig van advies over energiebesparing en laagdrempelige energiebesparende maatregelen te voorzien en ze hierbij ook praktisch te ondersteunen, onder meer door de inzet van lokale fixbrigades en energiecoaches, de campagne Zet ook de knop om en de inspanningen van de energiebespaarcoalitie. Dat stimuleren we via de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (SVOH).
Wilt u reageren wat het handelingsperspectief is van een gezin (2 ouders, 3 kinderen) met een benedenmodaal inkomen (inkomen van 25.000 euro en inkomen van 20.000 euro) die in een tochtige private huurwoning (energielabel F) woont en een verbruik heeft van 2.200 m3 gas en 3000 kWh elektriciteit? Hoe ziet de energierekening van dit huishouden eruit in 2021 en 2023 (met prijscap) en is de stijging voor dit huishouden te dragen en in hoeverre wordt het gecompenseerd door andere maatregelen)?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u berekenen en reageren hoe een chronisch zieke die veel elektriciteit gebruikt voor hulpmiddelen (elektrische rolstoel, domotica of medische hulp midden (zuurstof, dialyse) en een arbeidsongschiktheidsuitkering van 22.000 euro bruto per jaar en een redelijk geïsoleerde huurwoning (label B) met gebruik van 1.000 m3 gas en 5000 kWH elektriciteit rond kan komen? Kunt u de energierekening van 2021 en 2023 met elkaar vergelijken? Kunt u aangeven op welke wijze compensatie plaatsvindt binnen en buiten de energienota?
Onderstaande tabel geeft een inschatting van de energierekening in 2023 met en zonder het prijsplafond, op basis van een inschatting van de mogelijke consumentenprijs voor energie. Hieruit volgt dat het prijsplafond bij de ingeschatte energieprijzen leidt tot een verlaging van de energierekening met 2.365 euro op jaarbasis.
Verwachting 20231
Zonder prijsplafond
Met prijsplafond
Variabele leveringskosten en belasting
€ 2.800
€ 1.450
Vaste leveringskosten
€ 78
€ 78
Nettarieven
€ 223
€ 223
Variabele leveringskosten en belasting
€ 3.750
€ 2.735
Vaste leveringskosten
€ 78
€ 78
Nettarieven
€ 355
€ 355
Belastingvermindering
-€ 597
-€ 597
Totaal
€ 6.638
€ 4.273
Zoals aangeven in het antwoord op vraag 5 kent het voorgestelde plafond geen onderscheid naar inkomen of gezondheidssituatie. Ik verwijs voor wat betreft de inschatting van de effecten van het plafond op de energierekening naar tabel 2 in de brief waarmee ik uw Kamer op 4 oktober nader over de uitwerking van het plafond heb geïnformeerd. Hiernaast profiteert een dergelijk gezin uiteraard van de koopkrachtmaatregelen die het kabinet getroffen heeft voor 2023. De arbeidsongeschiktheidsuitkering van dit huishouden stijgt sterk doordat deze meestijgt met de verhoging van het wettelijk minimumloon van ruim 10%. Daarbovenop stijgen ook de huurtoeslag en zorgtoeslag voor dit huishouden.
Indien er sprake is van een specifieke betalingsproblematiek als gevolg van de zorgkosten bestaat er de bijzondere bijstand. Vanuit de Zorgverzekeringswet is geregeld dat mensen in het geval van een nierdialyse thuis, zuurstofapparaten thuis en chronische beademingsapparatuur een tegemoetkoming van de verzekeraar kunnen krijgen voor hun energiekosten.
Kunt u aangeven waar ouders van een gehandicapt kind (met of zonder persoonsgebondenbudget) die vanwege de handicap ongeveer 4000 kWh elektriciteit extra gebruiken, aanspraak op kunnen maken?
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zal het parlement verder informeren over de motie van het Kamerlid Van der Plas c.s. met betrekking tot energiecompensatie voor hogere energiekosten vanwege medische oorzaak. Er is nu geen aparte aanspraak geregeld voor ouders met een gehandicapt kind. Bij het uitwerken van de regelingen zullen helaas altijd gevallen zijn waarin een problematische situatie zich voordoet. Daarom richt een deel van de maatregelen zich primair op de meest kwetsbare huishoudens, zoals het verhogen van de zorg- en huurtoeslag, het verlengen van de energietoeslag van € 1.300 en het verhogen van de bijzondere bijstand. Daarnaast kunnen mensen die in betalingsproblemen komen zich melden bij hun gemeente om (gemeentelijk minimabeleid, zoals bijzondere bijstand, aan te vragen. Verder is vanuit de Zorgverzekeringswet geregeld dat patiënten voor chronische thuisbeademing, zuurstofapparatuur en thuisdialyse hun stroomkosten rechtstreeks bij de verzekeraar kunnen declareren.
Kunt u aangeven hoe het prijsplafond gaat uitwerken voor mensen met stadsverwarming? Wat zal voor hen het relevante prijsplafond zijn?
In overleg met de ACM is een mogelijke manier gevonden waarmee het tijdelijk prijsplafond ook voor deze huishoudens kan gelden. Naast een beperkt aantal grootschalige collectieve warmtenetten is er ook sprake van een oplopend aantal kleinschalige warmtenetten. Voor warmtenetten is de uitvoering van het tijdelijke prijsplafond niet eenvoudig vorm te geven. Het kabinet spant zich maximaal in om het prijsplafond ook voor gebruikers van deze warmtenetten van toepassing te laten zijn. Met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland wordt gekeken op welke wijze hier invulling aan kan worden gegeven. Gelet op het grotere aantal leveranciers van warmte dan van elektriciteit en gas kan de uitvoerbaarheid een andere uitvoeringsmethodiek vergen.
Kunt u aangeven hoe het prijsplafond gaat uitwerken voor mensen die in een flat/appartementencomplex met blokverwarming wonen en dus een centraal aansluit punt hebben? Kunnen zij per huishouden gebruik maken van de vrijstelling?
Het is in de gekozen systematiek van het prijsplafond niet mogelijk om voor deze huishoudens een andere methode toe te passen. Het kabinet onderzoekt daarom alternatieve mogelijkheden om ook deze huishoudens in dezelfde mate ondersteuning te kunnen bieden. Gekeken wordt daarbij of de bestaande teruggaveregeling in de energiebelasting inzicht kan bieden in het aantal huishoudens achter een bepaalde aansluiting. Het kabinet zal zich maximaal inspannen om een passende oplossing te bieden, maar realiseert zich dat dit waarschijnlijk zeer lastig zal zijn.
Kunt u aangeven hoet het prijsplafond gaat uitwerken voor een huishouden, dat is overgestapt op een warmtepomp en voor alles samen 7000 kWH elektriciteit per jaar gebruikt? Kunt u de energiek René Ingen van 2021 en 2023 (inclusief prijsplafond) met elkaar vergelijken? Acht u de uitkomst redelijk?
Onderstaande tabel geeft een inschatting van de energierekening in 2023 met en zonder het prijsplafond, op basis van een inschatting van de mogelijke consumentenprijs voor energie. Hieruit volgt dat het prijsplafond bij de ingeschatte energieprijzen leidt tot een verlaging van de energierekening met 1.015 euro op jaarbasis.
Verwachting 20231
Zonder prijsplafond
Met prijsplafond
Variabele leveringskosten en belasting
€ 5.250
€ 4.235
Vaste leveringskosten
€ 78
€ 78
Nettarieven
€ 355
€ 355
Belastingvermindering
-€ 597
-€ 597
Totaal
€ 5.338
€ 4.323
Een warmtepomp is een investering die zich over een tijdsspanne van meerdere jaren terugverdient. Met de aanpassing van het prijsplafond is gekozen om een grotere hoeveelheid elektriciteit onder het plafond te laten vallen en dit tegen een lager tarief t.o.v. de eerdere aankondiging (Kamerstuk 2022D36649). Hiermee wordt het effect groter voor huishoudens met een dergelijke energievoorziening, en blijft het een duurzame en rendabele investering.
Bent u bekend met het feit dat veel mensen die in een monument (huur of koop) een niet geïsoleerde woning hebben omdat monumenten niet geïsoleerd mochten worden in veel gevallen? Wat is het handelingsperspectief van de bewoners?
Het klopt dat het voor monumenteneigenaren iets complexer is om monumenten te isoleren dan voor eigenaren van reguliere woningen. Toch is er veel al wel mogelijk. Zo is er bijvoorbeeld speciaal isolatieglas voor momenten op de markt en het plaatsen van achter- of voorzetramen is in de meeste gevallen ook mogelijk. Er zijn bij de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) en Economische Zaken en Klimaat (EZK) verschillende instrumenten om monumenteneigenaren te helpen. Zo bieden de provincies met geld van het rijk een ontzorgingsprogramma aan waar eigenaren van monumenten met een maatschappelijke functie ook gebruik van kunnen maken. Ook komt er vanaf 2023 een ontzorgingsprogramma voor alle monumenteneigenaren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Daarnaast zijn er subsidies en laagrentende leningen. Denk aan de Dumava, de ISDE, de SEEH en laagrentende leningen bij het Nationaal Restauratiefonds. Momenteel onderzoeken we hoe we de ISDE en de SEEH toegankelijker kunnen maken voor monumenteneigenaren. Ten slotte raad ik eigenaren ook aan om het gesprek aan te gaan met de gemeente en contact te leggen met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Veel is er namelijk wel mogelijk, zo was ook te zien tijdens de Open Monumentendagen van afgelopen september met het thema Duurzaamheid.
Hoe zal omgegaan worden met vakantieparken waar mensen een rekening krijgen van de eigenaar?
Indien de vakantiewoning een eigen aansluiting heeft, valt deze onder het plafond omdat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen kleinverbruikers met een dergelijke aansluiting.
Kunt u deze vragen voor de Algemene Financiele Beschouwingen beantwoorden?
Ik heb ernaar gestreefd deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Uitvoering van de motie Grinwis/Stoffer over onderzoek naar de opbrengst van Dynamic Tidal Power-energiedammen in zee (32813, nr. 793) |
|
Chris Stoffer (SGP), Pieter Grinwis (CU) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Ziet u, net als de vragenstellers, de potentie van duurzame energieopwekking uit water en de rol die deze zou kunnen spelen in de verduurzaming van onze energievoorziening?
Net als de vragenstellers zie ik de potentie van technologieën die de het opwekken van duurzame elektriciteit uit water mogelijk maken. Echter, de potentie om met deze technologieën daadwerkelijk een substantiële bijdrage te kunnen leveren aan de nationale energietransitie is beperkt. Uit onderzoek volgt dat dit komt door de ongunstige geografische condities van Nederland: lage stroomsnelheden in rivieren en waterwerken, weinig hoogteverschillen, laag verval, lage golfhoogtes en een druk bevaren Noordzee.
Waarom hebt u de motie van de leden Grinwis en Stoffer over onderzoek naar de opbrengst van Dynamic Tidal Power-energiedammen in zee1 en de motie van het lid Stoffer c.s. over een innovatieprogramma energie uit water2 nog niet uitgevoerd? Hoe voert u op korte termijn deze beide moties uit?
Aan de motie van de leden Grinwis en Stoffer over onderzoek naar de opbrengst van Dynamic Tidal Power-energiedammen in zee wordt uitvoering gegeven. Dit najaar wordt het vervolgonderzoek uitgezet en begin 2023 wordt vervolgonderzoek gestart.
In de motie van het lid Stoffer c.s. is de regering gevraagd zich in te zetten voor een innovatieprogramma elektriciteit uit water. Op 31 maart 2021 is de Verkenning elektriciteit uit water (Kamerstuk 32 813, nr. 676) met de Kamer gedeeld. Het resultaat van deze verkenning was dat op basis van de toenmalige inzichten heroverweging van bestaand nationaal beleid, c.q. van het vergroten van de nationale inzet op elektriciteit uit water, niet wenselijk was. Wel is toegezegd om toe te werken naar het invullen van de kennisleemten van díe elektriciteit uit water-technieken die mogelijk op een kostenefficiënte wijze op nationaal niveau een interessante bijdrage kunnen leveren aan de energietransitie. Naar aanleiding daarvan is een traject gestart waarin verschillende kennisleemten ten aanzien van elektriciteit uit water-technieken nader bekeken werden. Samen met de relevante toegepaste onderzoeksinstellingen, (TNO en Deltares) en Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI Wind op Zee en TKI Watertechnologie) werd beschouwd welke elektriciteit uit water-technieken als meest kansrijk worden gezien om bij te dragen aan de nationale energietransitie. Input van de sector is hierin meegenomen. Op basis van deze gesprekken is besloten vervolgonderzoek te doen naar golfenergie en Dynamic Tidal Power (DTP). Indien uit dit vervolgonderzoek blijkt dat golfenergie en/of DTP kansrijk genoeg zijn om op een kostenefficiënte manier een aanzienlijke bijdrage te kunnen leveren aan de nationale energietransitie, kan een innovatieprogramma worden opgezet.
Welke gesprekken heeft u gevoerd met de sector, TU Delft en Deltares en de in de motie genoemde kennisdrager DTP Netherlands over onderzoek naar de opbrengst van DTP en wat is de uitkomst van deze gesprekken geweest?
Zoals hierboven benoemd, zijn Deltares, TNO en de sector betrokken geweest bij het traject waarin de kennisleemten ten aanzien van elektriciteit uit water-technieken nader bekeken werden. De uitkomst van deze gesprekken is dat er vervolgonderzoek gedaan wordt naar golfenergie en DTP, om kennisleemten in te vullen. Ook is er contact geweest met DTP Netherlands. Het vervolgonderzoek naar golfenergie is reeds gestart, vervolgonderzoek naar DTP wordt dit najaar uitgezet.
Op welke manier heeft u het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en Rijkswaterstaat betrokken bij kennisvergroting rondom DTP-energiedammen in zee, gezien de waterkundige en infrastructurele kanten van DTP?
Zowel het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat als Rijkswaterstaat zijn betrokken geweest bij het traject waarin de verschillende kennisleemten ten aanzien van elektriciteit uit water-technieken bekeken werden. In deze gesprekken werd DTP van verschillende kanten belicht en op basis daarvan is besloten vervolgonderzoek te doen naar de haalbaarheid van DTP-energiedammen in zee. Vanuit IenW en RWS is aangegeven dat DTP mogelijk een dermate grote impact heeft op waterveiligheid, ruimtebeslag en ecologische waterkwaliteit, dat deze aspecten ook expliciet moeten worden meegenomen in vervolgonderzoek om een besluit over de wenselijkheid van DTP te kunnen onderbouwen.
Deelt u de mening dat de energietransitie voor een substantieel deel leunt op toekomstige innovaties en dat een open houding naar alle vormen van duurzame technieken nodig is, evenals onderzoek naar nieuwe vormen? Zo ja, waarom bent u dan tot op heden terughoudend met steun voor onderzoeken naar veelbelovende technieken als DTP?
Toekomstige innovaties zijn inderdaad hard nodig om de energietransitie voor elkaar te krijgen. Innovatie is benoemd als essentieel thema binnen het Klimaatakkoord. Daarvoor is een Integrale Kennis- en Innovatieagenda (IKIA) opgesteld. Deze agenda omvat de kennisontwikkeling en innovatieopgave om de klimaatdoelstellingen te behalen. Deze opgaven kennen uitdagingen in termen van omvang, tijdsdruk en de middelen die ervoor beschikbaar zijn. Om deze reden ligt de focus op bestaande en nieuwe technologieën en projecten die op een kostenefficiënte manier grootschalig ingezet kunnen worden en daarmee een aanzienlijke bijdrage leveren aan de energietransitie. Focus en massa alsmede kostenefficiëntie ten opzichte van andere vormen van hernieuwbare elektriciteit vormen daarmee de belangrijkste uitgangspunten om overheidsmiddelen in te zetten op (ontwikkeling van) technologieën. Daarbij worden ook telkens potentiële neveneffecten meegenomen.
Uit onafhankelijk onderzoek van TNO (op 31 maart 2021 met de Kamer gedeeld in de Verkenning elektriciteit uit water, Kamerstuk 32 813, nr. 676) is gebleken dat met de huidige kennisbasis geen kostenefficiënt nationaal potentieel realiseerbaar is met DTP of andere elektriciteit uit water-technieken. De aanleg van een DTP-systeem is een zeer groot project en vergt een investering van tientallen miljarden euro’s. De constructie van een 50 km lange DTP-dam aan de kust heeft grote effecten op de ecologie, de kustverdediging, scheepvaartroutes en het gebruik van de kust en de kustzone. Met dit concept is nog geen ervaring en de verwachte kosten zijn hoog vergeleken met andere opties voor CO2-arme elektriciteitsproductie, zoals zonne- en windenergie. Uit de door TNO uitgevoerde scenario-analyse met een elektriciteitsmarktmodel blijkt dat de onderzochte elektriciteit uit water-opties bepaalde voordelen hebben ten opzichte van zon en wind, maar dat die niet opwegen tegen de hogere kosten. In het vervolgonderzoek naar DTP zullen de mogelijkheden voor kostenreductie en de haalbaarheid van dit concept centraal staan.
Het bericht 'Essent maakt stroom en gas flink duurder' |
|
Renske Leijten |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Essent per 1 oktober 2022 haar tarieven voor stroom en gas flink verhoogt?1
Ik heb kennisgenomen van de toentertijd voorgenomen tariefwijzigingen van verschillende energieleveranciers. De tarieven die individuele leveranciers rekenen variëren onderling, afhankelijk van hun bedrijfsvoering, inkoopstrategie en contractduur. Iedere leverancier heeft echter te maken met de ontwikkelingen van de prijzen op de markten voor gas en elektriciteit.
Het kabinet heeft juist gelet op de aanhoudend hogere energieprijzen uw Kamer geïnformeerd over het voornemen om dit najaar een tijdelijk tariefplafond in te stellen voor elektriciteit en gas om de meeste huishoudens voor het gangbare gebruik van gas en elektriciteit te behoeden voor verdere prijsstijgingen. Uw Kamer is hier 4 oktober nader over geïnformeerd.
De toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft aangekondigd onderzoek te gaan doen naar bedrijven die de tariefswijziging eerder dan de wettelijk voorgeschreven 30 dagen termijn te willen invoeren.3 De vijf grootste energieleveranciers hebben gehoor gegeven aan de oproep van de ACM om de door hen voor 1 oktober 2022 aangekondigde tariefswijzigingen, uit te stellen. Inmiddels hebben ook andere, kleinere leveranciers bij de ACM aangegeven in geval van tariefwijzigingen de termijn van 30 dagen te zullen respecteren.
Erkent u dat deze forse verhoging precies de prijzen nadert die u van plan bent te stellen met het prijsplafond?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u met de energiebedrijven afspraken gemaakt over de verhoging van hun prijzen in aanloop naar het prijsplafond en de prijsstelling die u daarin heeft gekozen? Zo ja, welke afspraken zijn gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen afspraken gemaakt over de prijzen die leveranciers berekenen in de aanloop naar het prijsplafond. In de bovengenoemde brief bent u geïnformeerd over de plannen van het kabinet voor de maanden november en december van dit jaar.
Bent u bereid af te spreken met de energieleveranciers hun tarieven nu te bevriezen om te voorkomen dat zij strategisch hun prijzen laten stijgen en door het prijsplafond een hogere compensatie zullen ontvangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet zet alles op alles om de snelle invoering van een prijsplafond te realiseren. De vergoeding die de leveranciers vervolgens ontvangen, zal erop gericht zijn om overcompensatie te voorkomen. De inzet bij de invoering van een prijsplafond is om zowel over- als ondercompensatie voor deze kosten zoveel als mogelijk te voorkomen. De Europese Commissie zal ook verlangen dat er geen overcompensatie plaatsvindt. Ik zie geen noodzaak om eerder maatregelen te nemen die tussentijds ingrijpen ten aanzien van de prijsvorming bij individuele leveranciers. De ACM houdt vanuit haar bestaande wettelijke bevoegdheden toezicht op de redelijkheid van de tarieven die leveranciers hanteren, zie het antwoord op vraag 5.
Wie houdt er zicht op de inkoopprijs van gas en energie door energieleveranciers en hun prijzen voor consumenten en bedrijven?
De ACM houdt toezicht op de redelijkheid van tarieven en voorwaarden van energieleveranciers die leveren aan kleinverbruikers. Daarbij kijkt de ACM onder meer of leveranciers niet te veel brutomarge rekenen bovenop de prijs waarvoor zij energie hebben ingekocht.
Waarom is het stellen van een prijsmaximum voor de energierekening zonder compensatie geen onderdeel geweest van de scenario’s die gemaakt zijn sinds 9 september 2022?
Het prijsplafond heeft als uitgangspunt dat alle compensatie 100 procent ten goede komt van huishoudens. Energieleveranciers moeten eerst elektriciteit en gas op de groothandelsmarkt inkopen om deze vervolgens te kunnen leveren aan eindafnemers. Indien er sprake zou zijn van prijsregulering zonder compensatie voor de hieraan verbonden kosten, zouden deze bedrijven daardoor een groot financieel risico lopen, met mogelijk faillissement als gevolg. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 4.
Begrijpt u dat het onbegrijpelijk is dat in de scenario’s over het prijsplafond sinds 9 september 2022 niemand de vraag heeft gesteld of het antwoord heeft uitgewerkt hoe voorkomen wordt dat de compensatie van belastinggeld in de zakken van aandeelhouders belandt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven of de voorgestelde prijzen voor gas en energie met het prijsplafond inclusief of exclusief belastingen zijn?3
Ik verwijs u naar de brief van 4 oktober over dit onderwerp.
Kunt u aangeven wanneer energiebedrijven hebben gemeld dat zij liquiditeitsproblemen voorzien?
Er is de voorbije periode, naar aanleiding van de (prijs)ontwikkelingen op de energiemarkten, over diverse mogelijke instrumenten gesproken met de energieleveranciers. Bij oplopende prijzen hebben de leveranciers sowieso een grotere behoefte aan liquiditeit, ten behoeve van de inkoop van energie. Ongeacht de vormgeving van het prijsplafond, geldt dat leveranciers mogelijk kosten vooraf moeten maken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de Algemeen Financiële Beschouwingen?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De prijscap op energie |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Lilian Marijnissen |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
Klopt het dat de regering overgaat tot het instellen van een prijscap op energie? Zo ja, wanneer gaat die in en op welk niveau worden verbruik en prijs vastgesteld?
Ja, dit klopt. Het kabinet gaat op dit moment uit van invoering van een prijsplafond per 1 januari 2023 voor alle huishoudens. Daarbij is de inzet dat minimaal de helft van de huishoudens wat betreft verbruik volledig onder het tariefplafond valt als zij blijvend een inzet doen op besparing in hun energieverbruik. Hiertoe stelt het kabinet een volumegrens van 1.200 m3 voor gas en 2400KWh voor elektriciteit voor. Het kabinet denkt aan een tariefplafond van maximaal 1,50 euro voor gas en 70 cent voor elektriciteit. Mocht de ontwikkeling van de prijs voor gas of elektriciteit meevallen voor vaststelling van het plafond later deze maand, kunnen de plafonds nog worden verlaagd. Het prijsplafond voor gas wordt in dat geval maximaal verlaagd tot de prijs op 1,20 per kuub gas.
Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik voor verdere uitleg van dit antwoord kortheidshalve naar mijn brief van 20 september 2022.
Kunt u aangeven wat de geschatte kosten zijn van de prijscap?
De exacte kosten zijn vanzelfsprekend zeer afhankelijk van de vormgeving van het tijdelijke prijsplafond en de daadwerkelijke prijsontwikkeling op de energiemarkten gedurende 2023. In de Miljoenennota is voor het tijdelijke prijsplafond al een reservering opgenomen. Voor het prijsplafond zal het kabinet in eerste instantie de middelen voor verlaging energiebelasting in 2023 (kosten 5,4 miljard euro) uit de Miljoenennota aanwenden. Dit ligt voor de hand gezien het doel en de doelgroepen vergelijkbaar zijn. Daarnaast worden de opbrengsten van een solidariteitsheffing en een inframarginale heffing ingezet. Daarvoor geldt wel dat de opbrengsten en vormgeving nog onzeker zijn.
Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik voor verder uitleg kortheidshalve naar mijn brief van 20 september 2022.
In welke ministerraad is vergaderd over een prijscap en is besloten een prijscap in te stellen?
In de vierhoek – een onderraad van de ministerraad – van 16 september 2022 is besloten tot het instellen van een prijsplafond. In de daarop aansluitende ministerraad is dit besluit toegelicht en hebben de vakministers de ruimte gekregen om het besluit op korte termijn verder uit te werken.
Kunt u aangeven wie onder de prijscap vallen en dan in het bijzonder ingaan op een woning die van het gas af is en waar alleen elektriciteit gebruikt wordt, een woning die op stadswarmte in aangesloten, blokverwarming, een tweede woning, een vakantiewoning die permanent wordt bewoond?
Het voornemen is om het prijsplafond aan te laten sluiten bij de doelgroep die in aanmerking komt voor de belastingvermindering in de energiebelasting. De belastingvermindering energiebelasting geldt voor elektriciteitsaansluitingen met een verblijfsfunctie. De vijf genoemde voorbeelden vallen in principe dus onder het prijsplafond. Er wordt op korte termijn in de uitwerking nog bezien hoe de prijs van warmte meegenomen kan worden in het tijdelijk prijsplafond.
Is er een tegemoetkoming voor mensen die in een tochtig, slecht geïsoleerd huurhuis wonen (bijvoorbeeld enkel glas of energielabel F). Is deze maatregel toereikend?
Het kabinet ziet een tijdelijk prijsplafond als een stevige waarborg voor een betaalbare energierekening voor huishoudens.
De precieze vormgeving van het tijdelijke prijsplafond wordt momenteel nog verder uitgewerkt met de sector. Daarbij zijn variaties denkbaar in de hoogte van het tarief waarop het tijdelijke plafond wordt vastgesteld, tot welk energieverbruik het prijsplafond zal gelden en hoe lang dit plafond in stand blijft. Het kabinet wil de volumegrens zo kiezen dat alle huishoudens met een hoge energieprijs voordeel hebben van het plafond. Daarbij is de inzet dat minimaal de helft van de huishoudens wat betreft verbruik volledig onder het tariefplafond valt als zij blijvend een inzet doen op besparing in hun energieverbruik. Hiertoe stelt het kabinet een volumegrens van 1.200 m3 voor gas en 2400KWh voor elektriciteit voor. Alle huishoudens met een variabel contract hebben tot dit verbruik profijt van het energieplafond. Daarnaast heeft het kabinet in de brief van 20 september 2022 geïnformeerd over het voornemen om een belangrijk deel van de energietoeslag voor de meest kwetsbare huishoudens in 2023 naar voren te halen zodat gemeenten die nog dit jaar kunnen overmaken. En tot slot is in de Miljoenennota een omvangrijk koopkrachtpakket gepresenteerd om in 2023 de koopkrachteffecten te dempen.
Heeft u een maatregel voor bedrijven (bijvoorbeeld bakkers of slagers) die energie-intensief zijn?
Het kabinet zet alles op alles om een gerichte subsidieregeling voor de energiekosten voor het energie-intensieve mkb op te zetten. Voor de uitvoering van een dergelijke specifieke subsidieregeling is de Minister van Economische Zaken en Klimaat in gesprek met energieleveranciers.
Bent u ervan op de hoogte dat een aantal energiebedrijven zeer hoge prijzen in rekening brengt (zoals rond de één euro voor één kWh en 4 euro voor een kuub gas), terwijl de marktprijzen daar – gelukkig – onder zitten. Op welke wijze zult u bevorderen dat de prijscap, die een groot deel van het crediteurrisico wegneemt bij energiebedrijven, niet leidt tot excessieve winsten bij energiebedrijven?
Ja. De invoering van een prijsplafond mag niet leiden tot overcompensatie van leveranciers. De precieze vormgeving van het tijdelijke prijsplafond wordt op korte termijn verder uitgewerkt in nauw overleg met de sector en de beoogde uitvoerder RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland). Hierbij wordt uitgegaan van een consistente systematiek vormgegeven voor het vaststellen van de vergoeding vastgesteld bij een hogere marktprijs dan het tarief van het tijdelijke plafond.
Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik kortheidshalve ook naar mijn brief van 20 september 2022. Daarbij is volledigheidshalve reeds aangegeven dat het kabinet is zich er terdege van bewust dat er voorbeelden zullen ontstaan van bedrijven, huishoudens of mogelijk energieleveranciers die meer compensatie ontvangen dan strikt genomen wenselijk is.
Bent u ervan op de hoogte dat eigenaren van windmolen, kolencentrales, zonneparken of een nucleaire centrale voor lage kosten (soms rond de 0,1 euro) energie kunnen opwekken, dat die energie nu met winstmarges tot 1.000 procent wordt verkocht wordt en dat de overheid vervolgens de huishoudens weer subsidieert totdat zij ongeveer de kostprijs betalen?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. De Europese Commissie doet voorstellen voor een inframarginale prijscap waardoor inkomsten kunnen worden afgeroomd en een solidariteitsbijdrage van fossiele energieproducten. Ik verwijs u kortheidshalve naar mijn brief over de appreciatie van deze Europese voorstellen van 20 september 2022. Het kabinet staat positief tegenover het voorstel van de Commissie om de infra-marginale opbrengsten af te romen die ontstaan doordat de inkomsten van bepaalde elektriciteitsproducenten sterk gestegen zijn door de hoge elektriciteitsprijzen, terwijl daar voor hen geen hogere productiekosten tegenover staan. We bestuderen de wijze waarop nationale uitvoering aan de doelen van het voorstel vorm kan worden gegeven. Dit doet het kabinet ook door te kijken naar alternatieve maatregelen die hetzelfde doel dienen. Ten aanzien van de inframarginale prijscap heeft het kabinet nog onvoldoende inzicht of, en zo ja hoeveel, deze extra middelen zal opleveren en op welke manier de cap wordt uitgewerkt.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat deze vormen van elektriciteit tegen kostprijs en een redelijke mark-up geleverd gaan worden aan het systeem, zodat er geen overwinsten gaan ontstaan, die vooral publiek betaald worden?
Voor de niet-slimme meters moeten de meterstanden worden doorgegeven voor 1 januari 2023. Dit hoeft echter niet exact op de dag dat de maatregel ingaat. De procedure wijkt wat dat betreft ook niet af van eerdere jaren.
Moeten alle niet-slimme meters uitgelezen worden op de dag dat deze maatregel ingaat?
Ja, die zijn hedenochtend gedeeld met de Kamer.
Kunt u de memo’s die de fractievoorzitters van de coalitiepartijen over deze maatregel en varianten daarvan gezien hebben de afgelopen maanden, aan de Kamer doen toekomen?
Het kabinet zal de Kamer voorafgaand aan de algemene financiële beschouwingen een doorrekening van de koopkrachteffecten sturen.
Heeft u indicaties van de koopkrachteffecten? Kunt u die delen?
Sinds het voorjaar is er regelmatig contact geweest met de energieleveranciers, waaronder op bestuurlijk niveau in maart, juni, augustus en tweemaal in september. Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik voor wat betreft de uitkomst van deze gesprekken kortheidshalve naar mijn brief van 20 september 2022.
Op welke momenten is overlegd met de energiebedrijven? Met wie van de energiebedrijven? Zijn hier verslagen van gemaakt? Kunt u dus van elke bijeenkomst datum, aanwezigheid (van zijde regering en energiebedrijven) en verslagen delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 12.
Wanneer zijn deze overleggen gestart?
Ja, het prijsplafond is door het kabinet besproken met de fractievoorzitters van GroenLinks en de Partij van de Arbeid, die een vergelijkend voorstel hebben gedaan betreft het prijsplafond. Hiervoor zijn geen aanvullende voorbereidende notities gemaakt.
Zijn deze maatregelen besproken met andere partijen dan de coalitie? Kunnen voorbereidende notities worden gedeeld met de gehele kamer?
De elektriciteitsopwekking vindt in Nederland voor een groot deel plaats met gascentrales. Als deze gascentrales niet de kosten van het gas met voldoende hoge elektriciteitsprijzen kunnen terugverdienen, zullen ze geen elektriciteit produceren. Zonder de gascentrales is er in Nederland een groot deel van de tijd te weinig elektriciteitsopwekking om in alle elektriciteitsvraag te voorzien. Ook de Europese Commissie heeft met haar recente voorstellen niet voor ontkoppeling van de gas- en elektriciteitsprijs gekozen.
Waarom wordt de energieprijs niet losgekoppeld van de gasprijs? Is dit overwogen?
Nee. Op basis van het Europees recht worden dergelijke tarieven gereguleerd en worden de kosten gezamenlijk opgebracht door alle gebruikers van het net.
Is overwogen dat de transportkosten van energie voor huishoudens wordt kwijtgescholden?
Het kabinet wil dat huishoudens deze winterperiode niet worden afgesloten als gevolg van financiële problemen en het daardoor niet kunnen betalen van de energierekening. Daarbij blijft uitsluitend ruimte voor contractopzegging, en daaropvolgend afsluiting door de netbeheerder, in gevallen van fraude, weigering om mee te werken of bij veiligheidsrisico’s. In gesprekken met energieleveranciers kwam naar voren dat deze intentie breed wordt gedeeld. Dit vraagt uiteraard een gezamenlijke verantwoordelijkheid en inspanning op korte termijn vanuit huishoudens, energieleveranciers en de overheid. Er wordt op korte termijn bezien of en hoe dit wordt verwerkt kan worden in de Regeling afsluitbeleid onder de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet.
Wordt wettelijk geregeld dat niemand wordt afgesloten deze winter?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Kunt u deze vragen een voor een en zoveel mogelijk voor aanvang van de APB beantwoorden?
Hoge energietarieven voor nieuwe klanten |
|
Suzanne Kröger (GL), Joris Thijssen (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe klanten betalen hoofdprijs voor energie: «Soms drie keer meer dan bestaande klanten»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het wrang is dat mensen die moeten verhuizen drie keer zo veel moeten betalen voor energie als bestaande klanten?
Ik deel de mening dat het wrang is als mensen die moeten verhuizen drie keer zo veel moeten betalen voor energie als bestaande klanten. Wanneer de consument reeds een energiecontract heeft en vervolgens verhuist, kan het energiecontract meeverhuizen. In dat geval worden de in het energiecontract gemaakte afspraken meegenomen en verandert er na een verhuizing niets voor wat betreft de tariefvoorwaarden. In het geval dat de consument nog geen energiecontract heeft of voor het eerst zelf een energiecontract sluit, wordt de consument nieuwe klant bij een energieleverancier naar keuze en kan hij te maken krijgen met een groot tariefverschil ten opzicht van bestaande klanten. Zulke tariefverschillen kunnen bijvoorbeeld ontstaan doordat de energieleverancier hogere kosten maakt bij inkopen voor een nieuwe klant wegens de dan geldende marktprijzen dan bij reeds eerder ingekochte energie voor bestaande klanten. In de praktijk kan het tarief van geval tot geval per contract verschillen door de spreiding in het aanbod tussen de leveranciers en de prijsontwikkeling op de groothandelsmarkt.
Bent u bereid om maatregelen te nemen om dit soort extreme prijsstijgingen en -verschillen te voorkomen?
De opzegvergoeding die de consument betaalt als hij voortijdig opzegt, is in de huidige markt en gelet op het risico van energieleveranciers relatief laag. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is daarom al geruime tijd in overleg met leveranciers om te komen tot een aanpassing van de Richtsnoeren Redelijke Opzegvergoedingen om bij te dragen aan verlaging van het risico en de daarbij horende kosten voor energieleveranciers dat is besproken bij het antwoord op vraag 2. De opzegvergoeding zal beter gaan aansluiten bij het reële verlies van de energieleverancier in geval van een vroegtijdige overstap van de klant. Het doel is om de aangepaste Richtsnoeren Redelijke Opzegvergoedingen dit najaar in werking te laten treden. Zoals genoemd in de Kamerbrief over aanvullende maatregelen energierekening (20 september 2022) heb ik met energieleveranciers afgesproken dat er weer vaste contracten in de markt zullen worden aangeboden in 2023, wanneer de ACM de regels omtrent de opzegvergoeding voor vaste contracten heeft vastgesteld die beter aansluiten bij de reële restwaarde van het contract.
Daarnaast zal ik binnenkort een Kamerbrief versturen over vaste energiecontracten naar aanleiding van mijn toezegging tijdens het debat van 15 september om uw Kamer nader te informeren over mijn inzet om het aanbod aan contacten met vaste tarieven in de markt weer op gang te brengen.
Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7 voor wat betreft compensatie van de prijsstijgingen.
Wat vindt u ervan dat energieleveranciers risico’s afwentelen op nieuwe klanten, in plaats van te collectiviseren?
Een nieuwe klant die een variabel contract afsluit, betaalt in een markt met sterk stijgende prijzen meer dan een bestaande klant die al een variabel contract heeft. Zie antwoord 2. Bij gelijkblijvende prijzen zijn deze verschillen er nauwelijks en bij een markt met dalende prijzen zal een nieuwe klant juist goedkoper uit zijn dan de bestaande klant. Het is aan de leverancier zelf om invulling te geven aan de bedrijfsvoering, waaronder de keuze welke kosten per product worden doorbelast aan klanten. De ACM houdt toezicht op de redelijkheid van tarieven en voorwaarden die door leveranciers gehanteerd worden.
Hoe verklaart u dat nieuwe klanten ook meer betalen dan bestaande klanten met een contract met flexibele prijzen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat energiemaatschappijen risico inschattingen maken naar postcode en betaalgedrag, zodat juist in de kwetsbare wijken nog hogere tarieven worden gerekend? Zo ja, is dit toegestaan?
Het is mij niet bekend dat er sprake van zou zijn dat energiemaatschappijen risico-inschattingen maken naar postcode. Zo’n risico-inschatting zou ik niet wenselijk vinden.
Energieleveranciers doen daarentegen wel checks op betaalgedrag van nieuwe klanten. Is van een klant slecht betaalgedrag bekend, dan kan een leverancier deze klant niet weigeren, maar wel verzoeken een waarborgsom te betalen. De waarborgsom komt overeen met de kosten die gemaakt worden door de energieleverancier in de periode die over het algemeen verloopt tussen de vaststelling dat een klant definitief niet gaat betalen – en geen regeling wil afspreken – en het opzeggen van het energiecontract door de leverancier. Het voornemen is om in de lagere regelgeving van de Energiewet de waarborgsom te maximeren.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat niet wordt gediscrimineerd op wijken en hoe gaat u voorkomen dat nog meer mensen in armoede belanden?
Het kabinet zet zich in om te voorkomen dat nog meer mensen in armoede belanden. Kortheidshalve verwijs ik u naar het uitgebreide pakket aan koopkrachtmaatregelen waarover uw Kamer via de Miljoenennota (Kamerstuk 36 200, nr. 1) met Prinsjesdag en op 4 oktober (Kamerstuk 36 200, nr. 77) is geïnformeerd.
Versnelling geothermie |
|
Silvio Erkens (VVD), Peter Valstar (VVD), Henri Bontenbal (CDA), Pieter Grinwis (CU) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Deelt u de mening dat de noodzaak om van het aardgas af te komen groter is dan ooit, en dat lopende aardwarmteprojecten niet spaak mogen lopen?
Die mening deel ik en dit is ook de inzet van het kabinet. Hierbij wordt nadrukkelijk bekeken hoe de warmtevraag verduurzaamd kan worden met geothermie als een belangrijke optie. Ik span me daarom ook in om de ontwikkeling van geothermie te ondersteunen binnen de bestaande wettelijke en financiële kaders. En zoals u weet is de Mijnbouwwet specifiek voor geothermie aangepast opdat het wettelijk kader beter aansluit op deze activiteit. De wet is recent door de Eerste Kamer aangenomen. Daarnaast blijf ik samenwerken met de sector om te zien welke wettelijke en financiële kaders mogelijk aangepast zouden moeten worden om de verduurzaming van warmte verder te optimaliseren. Dit doe ik mede op basis van het «Actieplan versnelling geothermie», dat ik onlangs uit handen van de sector heb ontvangen.
Deelt u de mening van dat specifiek op warmte een versnelling moet komen op opschaling van duurzame alternatieven, en dat deze zich alleen al daarop onderscheidt van andere projecten binnen de SDE++? Waarom kan een uitzondering in verlenging van de realisatietermijn voor geothermie in de nieuwe SDE-beschikking wél, maar is een uitzondering met terugwerkende kracht volgens u niet mogelijk? (Kamerstuk 31 239, nr. 364) Bent u bereid, gezien de gascrisis, de motie-Grinwis/Erkens over maatwerkafspraken voor bestaande geothermieprojecten alsnog uit te voeren? (Kamerstuk 31 239, nr. 357) Zo nee, kunt u aangeven hoe u dan wel gaat zorgen voor een maatwerkoplossing voor deze projecten?
De SDE++ is een generieke regeling, die geldt voor een brede set aan technieken voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas, hernieuwbare warmte en andere CO2-reducerende technieken. Op al deze vlakken is verdergaande ontwikkeling noodzakelijk, in die zin is de opschaling van duurzame warmte-alternatieven geen uitzondering. Wel wordt daarbij in de gaten gehouden of de SDE++ ook de ontwikkeling stimuleert die we nodig hebben. Daarom wordt er met de invoering van hekjes in de SDE++ 2023 geborgd dat verschillende domeinen van technieken aan bod komen, in dit geval lage temperatuur-warmte. Ook is er in het klimaatfonds een perceel voor de opschaling van enkele (nog niet kosteneffectieve) technieken, waaronder waterstof en groen gas. In de SDE++ concurreren projecten binnen deze technieken met elkaar in een tender. Het is van belang dat de spelregels van de tender aan de voorkant duidelijk zijn. Een aanpassing na afloop van de tender – met terugwerkende kracht – raakt om twee redenen aan de gelijke behandeling van projecten en daarmee ook aan de betrouwbaarheid van de overheid. Ten eerste is het niet eerlijk ten opzichte van andere projecten die destijds in de tender hebben ingediend en afhankelijk van de concurrentie wel of niet een beschikking hebben gekregen. Ten tweede is het niet eerlijk ten opzichte van, in dit geval, duurzame warmteprojecten die niet hebben ingediend, omdat de voorwaarden niet aantrekkelijk genoeg waren. Een verlenging van de realisatietermijn voor toekomstige projecten was wel mogelijk, omdat dit voor de start van de tender kon worden doorgevoerd.
Voor wat betreft de uitvoering van de motie Grinwis/Erkens (Kamerstuk 31 239, nr. 357) kunnen, zoals eerder aangegeven (Kamerstuk 31 239, nr. 364), initiatiefnemers van geothermieprojecten die met hun realisatietermijn in de knel komen hun beschikking inleveren en opnieuw een aanvraag voor SDE++-subsidie indienen tegen de nieuwe voorwaarden. Zij kunnen dan ook gebruik maken van de verbeteringen die onlangs voor geothermie zijn doorgevoerd: 1) de verlenging van de realisatietermijn van geothermie van vier naar vijf of zes jaar, 2) een langere berekende economische levensduur van 30 jaar, waardoor geothermie in de rangschikking van technieken eerder aan bod komt, 3) verdere differentiatie in het aantal geothermie-technieken in de gebouwde omgeving, waardoor meer soorten projecten een passend subsidiebedrag kunnen krijgen en 4) het hogere openstellingsbudget van € 13 miljard (voor alle technieken) voor zover zij uiterlijk 6 oktober 2022 een aanvraag hebben ingediend.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Grinwis/Erkens over het in het leven roepen van een tijdelijke correctieregeling duurzame warmte? (Kamerstuk 29 023, nr. 322) Deelt u de zorg van de vragenstellers dat de duurzame warmtetransitie nog verder achter dreigt te lopen door de huidige energiecrisis? Welke aanknopingspunten geeft de huidige crisis om flexibeler om te gaan met de SDE-systematiek, aangezien een strikte interpretatie reden was voor u om de motie te ontraden? Wat is uw reactie op het versnellingsplan voor de geothermie richting 2030, gelanceerd en aangeboden op 15 september 2022? Hoe gaat u het versnellingsplan verankeren in lange- en korte termijnbeleid voor geothermie om zo de bijdrage van geothermie aan de warmtetransitie te optimaliseren?
Over de uitvoering van de motie Grinwis/Erkens (Kamerstuk 29 023, nr. 322) ben ik op dit moment in overleg met de betrokken partijen, waaronder Glastuinbouw Nederland. Deze motie verzoekt de regering om «te bezien wat nodig is om te voorkomen dat onnodig extra aardgas wordt verbrand en de warmtetransitie in de glastuinbouw stokt door bijvoorbeeld een tijdelijke correctieregeling duurzame warmte in het leven te roepen». Een tijdelijke correctieregeling is nadrukkelijk één van de mogelijkheden en wordt nu samen met andere opties verkend. Hierbij is een van de overwegingen om een negatieve invloed van de huidige energiecrisis zoveel mogelijk te voorkomen. Zoals eerder in het antwoord op vraag 2 toegelicht geldt ook hierbij dat het doen van aanpassingen aan bestaande beschikkingen problematisch is. Voor eventuele oplossingsrichtingen kijk ik daarom ook breder dan naar strikt de SDE++-systematiek. Dit moet bovendien in samenhang worden bekeken met de effecten op de lange termijn en in samenhang met andere maatregelen die al ook in het Coalitieakkoord zijn aangekondigd. Ik verwacht uw Kamer op korte termijn hierover nader te kunnen informeren.
Het actieplan van de sector bevat acht denklijnen om de ontwikkeling van geothermie te versnellen. Op basis hiervan ga ik in de komende tijd samen met de sector bekijken wat de bijdrage van de overheid hierin kan zijn. Om dit proces verder te ondersteunen zal ik een Taskforce inrichten, waarin o.a. mijn ministerie, de branchevereniging, EBN en de regionale overheden vertegenwoordigd zullen zijn. De denklijnen zullen voor zowel de korte termijn als lange termijn invulling moeten krijgen.
Hoe gaat u de kansen die de sector ziet voor versnelling en een grotere groei van duurzame warmte in deze tijd van energiecrisis en afschaling van gas maximaal ondersteunen? Bent u met de aardwarmtesector in gesprek over wat daar voor nodig is? Zo nee, bent u bereid dit op korte termijn te doen? Welke mogelijkheden ziet u om, net zoals eerder is gebeurd met gaswinning op zee, een iets andere benadering van de vergunningssystematiek te kiezen om zo sneller aardwarmteprojecten in gebruik te nemen?
Ja, mijn ministerie is hierover in gesprek met de sector o.a. in het kader van het in 2021 gezamenlijk opgestelde «Adviesrapport Geothermie in de Gebouwde Omgeving». Het actieplan van de sector is hier een verbreding van. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Het voorstel voor de wijziging van de Mijnbouwwet voor de herziening van het vergunningsstelsel voor geothermie, dat naar verwachting in het voorjaar van 2023 in werking zal treden, is juist bedoeld om het vergunningenproces te versnellen. Een goede vergelijking met de voorgenomen versnelling van het vergunningenproces op zee is lastig. Op land is het draagvlak voor ontwikkelingen zoals geothermie bij burgers en overheden van primair belang. Het vooraf goed informeren van de omgeving over geothermie en de rol daarvan in de energietransitie is heel belangrijk. De Mijnbouwwet en Omgevingswet zijn ook zo ingericht dat burgers en overheden een duidelijke rol hebben in het proces van vergunningverlening. Deze stappen kosten weliswaar extra tijd, maar zijn van groot belang voor acceptatie en draagvlak.
Deelt u de mening dat reeds succesvolle aardwarmteprojecten op aanpalende locaties een nieuwe bron moeten kunnen aanboren zonder daarbij het gehele vergunningstraject opnieuw zouden moeten doorlopen?
Nee, deze mening deel ik niet zondermeer. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, is het belangrijk dat er ruimte is in het proces voor omwonenden en de betrokken regionale overheden om zich te kunnen uitspreken. Een nieuwe locatie betekent mogelijk andere omwonenden of een ondergrond die een andere bestemming heeft. Daarnaast zullen voor elke nieuwe locatie de potentiële risico’s en mogelijke overlast in kaart gebracht moeten worden.
Wel is het in de nieuwe vergunningensystematiek – na inwerkingtreding van de gewijzigde Mijnbouwwet – mogelijk dat een houder van een toewijzing zoekgebied een tweede startvergunning in het gebied kan aanvragen. Ook is geregeld dat een houder van een toewijzing zoekgebied een zogenaamde spontane startvergunning kan aanvragen in een aangrenzend open gebied of een concurrerende aanvraag voor een startvergunning kan doen indien de toewijzing zoekgebied bij een ander ligt. In die gevallen kan stap 1, het aanvragen van een toewijzing zoekgebied, overgeslagen worden.
Wanneer verwacht u de uitwerking van een wettelijk kader voor het zogenaamde «uitkoelen», waarmee een grote bijdrage geleverd kan worden aan het besparen van aardgas? Kunt u, gezien de urgentie van de energiecrisis en de noodzaak tot het besparen van gas, binnen vier weken met een kader komen?
Het vernieuwde kader hiervoor is bijna gereed en zal onderdeel worden van de wijziging van de Mijnbouwwet- en regelgeving voor geothermie, die naar verwachting in het voorjaar van 2023 in werking zal treden. Het kader voor «uitkoelen» heeft mogelijk direct effect op de economie van aardwarmte projecten en daarom zal ik bekijken of de vaststelling en implementatie ervan versneld kan worden. Het is wel van belang om dit te doen met de benodigde zorgvuldigheid, omdat extra uitkoeling risico’s met zich mee kan brengen.
Wanneer verwacht u een uitwerking van een wettelijk kader voor risico’s van aardwarmte (zoals seismologie of restschade), welke door de Kamer is verzocht tijdens de plenaire behandeling van Mijnbouwwet? Kunt u, gezien de urgentie van de energiecrisis en de noodzaak tot het besparen van gas, binnen vier weken met een kader komen?
Ook nu al worden vergunningaanvragen conform de vigerende wet- en regelgeving getoetst op basis van een seismische risicoanalyse. Op basis van voortschrijdende kennis is afgelopen jaar gewerkt aan een vernieuwde, meer op geothermie toegespitste methodiek. Dit kader is bijna gereed en zal onderdeel worden van de wijziging van de Mijnbouwwet- en regelgeving voor geothermie, die naar verwachting in het voorjaar van 2023 in werking zal treden. De contouren voor dit kader heb ik geschetst in mijn brief «verantwoord omgaan met fysieke risico’s en onzekerheden bij geothermie» van 20 oktober 2022 aan uw Kamer (Kamerstuk 31 239, nr. 366).
De nieuwe methodiek voor de risicoanalyse voor aardwarmte heeft geen direct effect op de versnelling van geothermie.
Wanneer gaat u perspectief geven aan de glastuinbouw in Noord-Limburg voor wat betreft de warmtevoorziening waar ze niet eens aan de slag mogen met aardwarmte? Kunt u binnen vier weken met een brief daarover komen?
Mijn collega van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft uw Kamer hierover op 19 oktober 2022 geïnformeerd (Kamerstuk 32 627, nr. 41).
Het artikel ‘Scholen die gedwongen hun energiecontract opzegden zijn tot twaalf keer duurder uit’ |
|
Henri Bontenbal (CDA), Habtamu de Hoop (PvdA), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Scholen die gedwongen hun energiecontract opzegden zijn tot twaalf keer duurder uit»?1
Ja.
Heeft u een duidelijk overzicht alle scholen die door het gedwongen opzeggen van contracten met Gazprom in directe financiële moeilijkheden komen? Heeft u met hen allen contact opgenomen met als doel een oplossing te vinden voor deze extreme prijsstijging?
Er is geen nationaal overzicht welke schoolbesturen welke energieleveranciers hebben. Ik heb dus ook geen volledig beeld welke schoolbesturen hun contract hebben opgezegd bij Gazprom. Wel vraag ik op dit moment de schoolbesturen in een steekproef naar informatie om een beter beeld te krijgen. In deze inventarisatie vraag ik onder meer naar de aard van hun energiecontract, de prijsontwikkeling en de invloed van de hogere energiekosten op het primair proces. Alle ontvangen meldingen rechtstreeks bij mij of via de onderwijskoepels hebben we doorgegeven aan het Ministerie van EZK. Net als bij bijvoorbeeld gemeenten is de Minister voor Klimaat en Energie in gesprek met schoolbesturen die hun best hebben gedaan en nu al wel zijn overgestapt.
Kunt u schetsen welke scenario’s u voorziet voor zowel deze scholen die gedwongen hun contract opzegden alsook alle andere scholen die te maken krijgen met prijsstijgingen? Met welke financiële bandbreedtes houdt u rekening en welke impact hebben die respectievelijk op de financiële situatie van schoolbesturen?
Zoals bij vraag 2 vermeld is het Ministerie van EZK in gesprek met de onderwijsinstellingen die hun energiecontract al hebben opgezegd bij Gazprom.
In hoeverre andere schoolbesturen, zonder contract bij Gazprom, te maken krijgen met de prijsstijgingen verschilt flink. Een groot deel van de schoolbesturen koopt gezamenlijk de energie in. Deze grote inkoper had al veel energie voor 2023 ingekocht en kon daarmee de kosten dempen. Nieuwe deelnemers krijgen wel te maken met hoge prijsstijgingen. Datzelfde zal gelden voor schoolbesturen die zelf energie inkopen en geen vast contract of een aflopend contract hebben. Daarnaast is de financiële positie van schoolbesturen divers, de een heeft meer reserves dan de andere. De bekostiging van onderwijsinstellingen wordt ieder jaar aangepast voor stijgende lonen en prijzen. Het zal per instelling verschillen in hoeverre dit toereikend is voor de op dit moment extreme stijging van de energieprijzen.
Bij de Algemene Politieke Beschouwingen is de motie Paternotte3 aangenomen die het kabinet verzoekt te kijken naar gerichte ondersteuning van scholen en culturele instellingen. Het kabinet spant zich de komende tijd in om uitvoering te geven aan deze motie en de Kamer wordt hierover uiterlijk 1 december bij Najaarsnota geïnformeerd. Het Ministerie van OCW beschikt over een instrumentarium om onderwijsinstellingen in acute liquiditeitsproblemen te helpen. Mochten instellingen al op korte termijn in problemen dreigen te komen, dan kunnen ze zich melden bij het Ministerie van OCW.
Deelt u de mening dat de onderwijskwaliteit absoluut niet mag lijden onder de oplopende energieprijzen? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Scholen en andere onderwijsinstellingen krijgen van de rijksoverheid elk jaar één budget voor de kosten van materiaal en personeel, de lumpsumbekostiging. Om de onderwijskwaliteit te behouden en te verhogen, kunnen instellingen zelf bepalen hoe ze de lumpsum besteden. Daarnaast stelt het huidige kabinet extra middelen, ook buiten de lumpsum, ter beschikking voor de kwaliteit van onderwijs en het bevorderen van de kansengelijkheid. De bekostiging van onderwijsinstellingen wordt ieder jaar aangepast voor stijgende lonen en prijzen. Het zal per instelling verschillen in hoeverre dit toereikend is voor de op dit moment extreme stijging van de energieprijzen.
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven spant het kabinet zich de komende tijd in om uitvoering te geven aan de motie Paternotte4 en wordt de Kamer hierover uiterlijk 1 december bij Najaarsnota geïnformeerd. Het Ministerie van OCW beschikt over een instrumentarium om onderwijsinstellingen in acute liquiditeitsproblemen te helpen. Mochten instellingen al op korte termijn in problemen dreigen te komen, dan kunnen ze zich melden bij het Ministerie van OCW.
Welke plannen en mogelijke maatregelen liggen er klaar om noodlijdende scholen te ondersteunen? Zijn deze plannen toereikend om te voorkomen dat scholen moeten bezuinigen op onderwijsbudget?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze worden scholen ondersteund om de huisvesting beter te isoleren? Heeft verduurzaming genoeg urgentie, mede gelet op de ventilatie-eisen die betere isolatie nog noodzakelijker maken?
Verduurzaming heeft zeker genoeg urgentie, zowel bij de schoolbesturen als bij gemeenten. Het kabinet heeft in de Miljoenennota 2022 en in het Coalitieakkoord middelen beschikbaar gesteld voor de verduurzaming van het maatschappelijk vastgoed. Op 3 oktober opent de Subsidieregeling Duurzaam maatschappelijk Vastgoed5 (DUMAVA). Hiermee worden eigenaren van maatschappelijk vastgoed, waaronder ook schoolbesturen en gemeenten, financieel ondersteund bij het verduurzamen van hun schoolgebouwen of integrale kindcentra. Isolatie is één van de maatregelen waarvoor subsidie aangevraagd kan worden.
Schoolbesturen met vragen kunnen terecht bij Ruimte OK, de partner voor het funderend onderwijs binnen het Kennis- en Innovatieplatform Verduurzaming Maatschappelijk Vastgoed. Daarnaast kunnen kleine onderwijsinstellingen ook ontzorgd worden via het Ontzorgingsprogramma Maatschappelijk vastgoed in samenwerking met provincies. Gemeenten die aan de slag gaan met het verduurzamen van schoolgebouwen kunnen bij RVO en ook bij Ruimte OK terecht, en ook kleine gemeenten kunnen deelnemen aan het Ontzorgingsprogramma.
Uiteraard geven al deze partijen goede voorlichting over het belang van het goed combineren van isoleren en ventileren.
Ruimte OK en Platform31 hebben vanaf 2018 het Innovatieprogramma Aardgasvrije en Frisse basisscholen uitgevoerd, wat 11 scholen heeft begeleid, een rekentool en veel praktische kennis heeft opgeleverd.
In het Programma «Scholen besparen energie» dat in 2019 startte, begeleidde Ruimte OK via Energiebespaarders scholen en gemeenten bij verduurzamingsvraagstukken.
Hoe de middelen uit het Coalitieakkoord voor het maatschappelijk vastgoed precies ingezet worden is het kabinet nog aan het uitwerken.
Zijn er, zoals voor kantoorgebouwen, concrete prestatiedoelen of -afspraken over verduurzaming van schoolgebouwen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke, en worden scholen hier voldoende in ondersteund?
Redelijk wat bestaande schoolgebouwen moeten, afhankelijk van het energiegebruik6, in de eerste plaats voldoen aan de Energiebesparingsplicht en Informatieplicht.
De Minister voor Klimaat en Energie en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening werken aan de aanscherping van deze verplichtingen7. Met de geactualiseerde verplichting worden ook hernieuwbare energie producerende maatregelen verplicht als deze zich binnen 5 jaar terugverdienen. Ook wordt de terugverdientijdmethodiek aangepast en wordt de Erkende Maatregelenlijst geactualiseerd. De consultatie van deze lijst is net afgerond.8
Daarnaast werkt de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord (2019), aan een wettelijke eindnorm voor de energieprestatie van bestaande utiliteitsgebouwen in 2050 en zal hierover in oktober de Tweede Kamer informeren. Bovendien heeft de Europese Commissie verschillende voorstellen gedaan voor de verduurzaming van bestaande gebouwen. Een aantal voorstellen zijn specifiek gericht op maatschappelijk vastgoed waar ook scholen onder vallen. De Energy Performance of Buildings Directive (EPBD)9 en de Energy Efficiency Directive (EED) worden bijvoorbeeld herzien. Naar verwachting zullen de EPBD en de EED in 2023 worden vastgesteld, en vervolgens in nationale wetgeving vertaald.
Erkent u dat er grote verschillen zijn tussen scholen, zowel qua staat van de huisvesting als de hoogte van de reserves, en dat deze energiecrisis onevenredige uitwerking kan hebben op kinderen uit minder welvarendere buurten? Hoe bestrijdt u deze kansenongelijkheid?
Het klopt dat er grote verschillen zijn tussen scholen en daardoor ook grote verschillen in energieverbruik. Het is niet zo dat de verouderde schoolgebouwen altijd in de minder welvarende buurten staan en ook in minder welvarende buurten worden nieuw scholen gebouwd, of bestaande scholen gerenoveerd. Voor de bestrijding van achterstanden krijgen scholen in minder welvarende buurten bekostiging en zijn aanvullend daarop NPO-middelen beschikbaar gesteld.
Zou u deze vragen willen beantwoorden voor het commissiedebat onderwijshuisvesting funderend onderwijs d.d. 6 oktober 2022?
Ja.
De marktordening van Carbon Capture and storage (CCS) |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u beschrijven op welke wijze u de marktordening ten aanzien van CO2-opslag onder de Noordzee wil gaan vormgeven?
Zie het antwoord bij vraag 2.
Op basis van welke argumenten kiest u voor een publieke, private of publiek-private route ten aanzien van de CO2-transportinfrastructuur en de gasvelden waarin de CO2 wordt opgeslagen? Hoe weegt u daarin de publieke belangen die een rol spelen?
De wijze waarop de marktordening ten aanzien van CO2-opslag onder de Noordzee wordt vormgegeven staat beschreven in de brief van de toenmalige Minister van Economische Zaken en Klimaat over de rol van staatsdeelnemingen in CCS van 5 juli 2021 (Kamerstuk 32 813, nr. 758).
In 2017 hebben de staatsdeelnemingen Gasunie, EBN en het Havenbedrijf Rotterdam het initiatief genomen om hun ervaring en expertise in te zetten om CO2-transportinfrastructuur in het Rotterdamse havengebied en opslaglocaties onder de Noordzeebodem te ontwikkelen (Porthos). Deze deelnemingen hebben destijds het voortouw genomen, met name omdat er nog veel onzekerheid was t.a.v. de randvoorwaarden zoals de ETS-prijs, subsidies en marktinteresse. Na het opzetten van Porthos is er marktinteresse ontstaan om CO2-transportinfrastructuur en opslagfaciliteiten te ontwikkelen, beheren en exploiteren. Zo is het project Aramis momenteel in ontwikkeling, een initiatief van het consortium Shell, TotalEnergies, Gasunie en EBN. Maar er zijn ook partijen die transport van CO2 per schip ontwikkelen (Carbon Collectors), en heeft een consortium met o.a. Neptune deze zomer aangekondigd bestaande gasinfrastructuur te willen inzetten voor transport en grootschalige opslag van CO2 onder de Noordzee.
Het is nu dan ook mijn inzet om vooral deze marktpartijen de ruimte te bieden om de markt voor CCS organisch te laten groeien en verder te ontwikkelen. Voor staatsdeelnemingen voorzie ik daarbij de volgende rollen:
Gegeven de interesse van marktpartijen om de markt van CCS verder te ontwikkelen zijn andere instrumenten doeltreffender en doelmatiger om relevante belangen te borgen dan de inzet van een staatsdeelneming, te weten:
De hierboven geschetste marktordening is wat mij betreft de juiste route. Inmiddels zijn de kaders helder: er is subsidie via de SDE++ voor emittenten, er is interesse vanuit de markt, en er zal naar verwachting op den duur meer grensoverschrijdende concurrentie ontstaan tussen CO2 transport- en opslagprojecten die in andere Europese landen worden ontwikkeld. Door nu de marktordening anders in te steken, bijvoorbeeld door het geven van een verdergaande rol aan staatsdeelnemingen of het inzetten op aanvullende regulering, kan er weer onzekerheid ontstaan bij marktpartijen die nu juist het initiatief nemen. Dit kan de ontwikkeling van de CCS-markt verder vertragen en doelen verder uit zicht plaatsen. Niet alleen is hier geen aanleiding voor, het is dus ook risicovol voor de verduurzaming van onze industrie.
Klopt het dat in het CCS-project Aramis twee olie- en gasbedrijven (Shell en TotalEnergies) een belangrijke rol spelen en dat er daarmee een risico is op een te grote marktmacht voor deze partijen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er geen misbruik wordt gemaakt van deze positie?
Ja, het klopt dat Shell en TotalEnergies de initiatiefnemers zijn van het Aramis-project. In september 2021 hebben EBN en Gasunie zich bij het consortium gevoegd om het project verder te ontwikkelen. Het Aramis-project ontwikkelt CO2-transportinfrastructuur naar een gebied in het noordwesten van de Noordzee waar zich een groot opslagpotentieel bevindt. Hier liggen ook (bijna) uitgeproduceerde gasvelden van Shell en Total die voor opslag gebruikt kunnen worden. Om van start te kunnen gaan, gaat Aramis uit van een minimaal volume van ca. 5 Mton. Dit wordt de «launching phase» genoemd. Op 27 juni 2022 jongstleden heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) toestemming gegeven aan Shell en TotalEnergies om samen te werken bij de CO2-opslag in lege gasvelden op de Noordzee voor deze «launching phase». De ACM stelt dat samenwerking in deze fase van het project noodzakelijk is om dit initiatief van de grond te krijgen en de klimaatvoordelen te realiseren. Gelet hierop stelt de ACM dat het niet erg is dat de concurrentie tussen Shell en TotalEnergies in de «launching phase» in geringe mate wordt beperkt.
Het risico op marktmacht is inderdaad aanwezig indien één of twee grote spelers cruciale delen van een keten in hun beheer hebben. Shell en TotalEnergies zullen bij het Aramis project voorzien in twee onderdelen van de keten: (1) CO2-opslag, te weten lege opslagvelden die in eigendom zijn van Shell of TotalEnergies en (2) transport waarbij straks meerdere emittenten (bedrijven die CO2 afvangen en aanbieden) en meerdere eigenaren van lege opslagvelden zich kunnen aansluiten.
Voor CO2-opslag is het niet evident dat er een te groot risico op marktmacht kan ontstaan voor Shell en TotalEnergies. Op den duur zullen meerdere aanbieders zich kunnen aansluiten op de hoofdinfrastructuur van Aramis, waardoor verschillende eigenaren van CO2-opslagvelden met elkaar zullen concurreren op het opslagtarief. Aramis is momenteel al in gesprek met andere operators om aansluiting op de infrastructuur voor opslag te realiseren. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 en 2 is een exploitant van een transportnetwerk voor CO2 op grond van de Mijnbouwwet ook verplicht om derden toegang te verlenen op redelijke, transparante en niet-discriminerende voorwaarden. Beroep op een gebrek aan capaciteit of verbindingsmogelijkheden kan niet worden gedaan indien dit met het uitvoeren van de nodige capaciteitsverhogende werkzaamheden kan worden opgeheven, voor zover dit economisch verantwoord is of de verzoeker bereid is de werkzaamheden te betalen.
Voor CO2-transport kan een situatie ontstaan dat de infrastructuur in beheer van Aramis leidt tot een monopoliepositie, wat een risico met zich meebrengt op misbruik van marktmacht. De toegang van nieuwe CCS-aanbieders wordt echter geborgd via de Mijnbouwwet. Hierin is, conform de eisen van de Europese CCS-richtlijn, de verplichting opgenomen om non-discriminatoire toegang tot transportinfrastructuur en opslaglocaties te verlenen aan derde partijen die zich willen aansluiten op de infrastructuur van Aramis (open access). Over de verplichting om toegang te verlenen en de voorwaarden daarvoor kunnen eventueel nadere regels worden gesteld, indien dat nodig blijkt.
Marktmacht kan niet alleen gepaard gaan met een discriminatoire toegang van nieuwe CCS-aanbieders. Het kan ook tot hogere prijzen leiden voor de Nederlandse industrie die afhankelijk is van CCS voor haar verduurzaming op korte termijn. Naast het vereiste dat de prijs redelijk, transparant en niet-discriminerend moet zijn, wordt dit risico gemitigeerd door het beleid dat reeds is ingezet. Zo kunnen emittenten gebruik maken van een SDE++-subsidie om hun CO2-afvang te bekostigen. De subsidie is gebaseerd op een kostenplusbenadering voor het Aramis-consortium. In combinatie met het Europese ETS-systeem zorgt dit ervoor dat Shell en TotalEnergies niet te hoge prijzen in rekening kunnen brengen bij de gebruiker. Het zou dan immers goedkoper zijn voor emittenten om CO2 uit te stoten dan af te vangen. Daarnaast zal er op den duur ook concurrentie ontstaan voor de transportleiding wat de potentiële marktmacht van Aramis inperkt. Zo zal het consortium op den duur moeten concurreren met aanbieders die CO2 per schip vervoeren. Dit scenario wordt binnenkort werkelijkheid. Recent heeft Yara bekend gemaakt een overeenkomst te hebben afgesloten met het Noorse project Northern Lights om haar CO2 via schip aan te leveren bij een Noors opslagveld. Ik ben ook in gesprek met de Noorse overheid om, voor zover nodig, afspraken hiervoor vast te leggen.
Tot slot is CCS voor veel emittenten een tussenoplossing. Op den duur zal Aramis niet alleen concurrentie ondervinden van andere CCS-initiatieven. Het zal ook moeten concurreren met andere toepassingen voor verduurzaming (elektrificatie, waterstof). Gegeven deze ontwikkelingen acht ik het risico dat de marktmacht van Aramis publieke belangen schaadt gering. Middels het MIEK zullen de ontwikkelingen binnen CCS-infrastructuurprojecten gemonitord worden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de toegang tot het Aramis-project, de voorwaarden waaronder en de tarieven voor alle partijen goed geregeld zijn en ook worden gereguleerd en gemonitord?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat u een externe partij opdracht heeft gegeven een analyse te maken van de benodigde marktordening? Bent u bereid de bevindingen met de Kamer te delen?
Er is geen opdracht verschaft aan een externe partij om een analyse te maken van de benodigde marktordening voor de CCS-markt. De marktordening is immers al op grote lijnen vastgesteld en gecommuniceerd naar uw Kamer in de brief van 5 juli 2021 jl.
Wel heb ik in aanloop naar de openstelling van de SDE++ ronde van deze zomer een onafhankelijk adviseur gevraagd om de huidige knelpunten in de ontwikkeling van de CCS-markt in kaart te brengen. Deze bevindingen zullen gebruikt worden om vervolgstappen te formuleren om knelpunten weg te nemen.
De rol van afvalenergiecentrales in Nederland en Europa. |
|
Agnes Mulder (CDA), Erik Haverkort (VVD), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport van Royal Haskoning over de rol van afvalenergiecentrales in Europa en Nederland?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het rapport van Royal Haskoning.
Hoe beoordeelt u de conclusie van dit rapport dat de afvalimportheffing er weliswaar voor heeft gezorgd dat er minder afval werd geïmporteerd, maar dat er door deze heffing niet minder afval werd verbrand in de afvalenergiecentrales en de CO2-uitstoot zelfs licht toenam?
Het kabinet heeft in 2019 besloten de uitzondering in de afvalstoffenbelasting voor het verbranden en storten van buitenlands afval in Nederland te schrappen. Sinds 1 januari 2020 dient er dus over zowel binnenlands als over buitenlands afval dat gestort of verbrand wordt afvalstoffenbelasting te worden betaald. Strikt genomen is er dus geen sprake van een «importheffing». Recycling in Nederland, dus ook van geïmporteerd afval, blijft buiten de heffing.
Het is juist dat er sindsdien minder buitenlands afval in Nederland is verbrand. De conclusie dat de CO2-uitstoot licht toenam, deel ik niet. In tabel 7.8 van de NIR20222 staat dat de fossiele CO2-emissies van afvalverbranding in 2020 lager zijn dan in 2019. Dat er in 2020 geen sprake was van een significante daling van het afval dat in Nederland verbrand werd, heeft andere redenen. In 2019 viel een groot deel van de capaciteit van de afvalverbrandingsinstallatie (AVI) in Amsterdam weg. Omdat Nederlandse AVI’s vol zaten, is een deel van het Nederlands brandbaar afval opgeslagen. We zien sinds 2020 dat de hoeveelheid opgeslagen brandbaar afval in Nederland weer terugloopt en er door afvalbedrijven een inhaalslag wordt gemaakt. Aannemelijk is dat een deel van de vrijgevallen capaciteit gebruikt is voor het extra afval dat als gevolg van de coronapandemie moest worden verwerkt. Verder zien wij een afname in de hoeveelheid Nederlands brandbaar afval dat met ontheffing wordt gestort in Nederland. Een overzicht van de cijfers vindt u terug in de jaarlijkse rapportage van de werkgroep afvalregistratie van Rijkswaterstaat.3
Wordt uw conclusie uit de brief van 21 april 2022 (Kamerstuk 32 852, nr. 189) dat de afvalimportheffing tot een CO2-besparing van 0,381 Mton leidt onderschreven door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)? Is deze besparing alleen gebaseerd op de schoonsteenemissies of zijn daarbij ook de emissies in de keten meegenomen? Wilt u dit nogmaals navragen bij het PBL en het antwoord van het PBL in de beantwoording meenemen?
Uw Kamer heeft mijn voorganger gevraagd de berekeningen van het PBL met uw Kamer te delen. Dat heb ik op 21 april 2022 met betreffende Kamerbrief gedaan. In de met u gedeelde berekening komt het PBL tot een CO2-besparing in Nederland van 0,381 Mton in 2030 als gevolg van het onder de afvalstoffenbelasting brengen van het verbranden en storten van buitenlands afval. In deze berekening gaat het om schoorsteenemissies in Nederland en heeft het PBL-rekening gehouden met de substitutie door andere vormen van energie- en warmteopwekking op basis van de dan verwachte energiemix.
Deelt u de mening dat het om het gehele effect van deze maatregel te meten ook nodig is om de vermeden emissies door de energieproductie doorafvalenergiecentrales, (metaal)recycling en het voorkomen van het storten van afval in het buitenland mee te nemen in de berekening? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft, zoals bij alle klimaat- en Urgenda-maatregelen, gekeken naar de klimaateffecten in Nederland en laat deze monitoren door het PBL. In het effect van de maatregel is al rekening gehouden met de vermeden emissies door de energieproductie van AVI’s in Nederland. Ook kijkt het kabinet bij het nemen van klimaatmaatregelen naar mogelijke weglekeffecten. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat de Europese Unie lidstaten verplicht storten terug te dringen en zoveel mogelijk in te zetten op recycling. Ik deel de mening dat ook ketenemissies buiten Nederland een rol kunnen spelen in de formulering van nationaal beleid. Echter, ook het meenemen van de in het onderzoek genoemde factoren geeft een beperkt beeld. Zo wordt bijvoorbeeld de metaalrecycling uit bodemassen niet afgezet tegen de recycling zonder verbranding in een AVI, die met betere bron- en nascheiding zou gelden.
Overigens bestaan er effectievere wijzen om deze emissies te vermijden. Zoals betere bron- en nascheiding om vervolgens te recyclen. Immers, met verbranden in een AVI gaan veel waardevolle grondstoffen verloren en kunnen metalen en andere fracties in veel gevallen maar beperkt en vaak tegen hogere kosten achteraf worden herwonnen. Het is dus beter om verbranding te voorkomen en zoveel mogelijk aan de voorkant te scheiden en te recyclen.
Bent u bereid om het totale effect van de afvalimportheffing, inclusief vermeden emissies door de energieproductie door deafvalenergiecentrales, (metaal)recycling en het voorkomen van het storten van afval in het buitenland door het PBL te laten berekenen? Zo nee, waarom niet?
Het PBL heeft al gekeken naar de totale effecten van de maatregel op Nederlandse bodem en rekening gehouden met de vermeden emissies door de energieproductie van AVI’s in Nederland, zoals gebruikelijk voor alle klimaatvoorstellen.
Hoe ziet u de rol van de Nederlandse afvalenergiecentralesbinnen het klimaatneutrale energiesysteem van de toekomst?
In de basis is de huidige brandstof van AVI’s voornamelijk plastics, papier, karton en andere biogene reststromen. In een circulaire economie worden deze afvalstromen op een veel hoogwaardigere wijze ingezet dan het verbranden in AVI’s. Het beleid is er dan ook op gericht om weg te bewegen van storten en verbranden naar meer hoogwaardige vormen van verwerking. Verbranding als verwerkingsmethode zal waarschijnlijk alleen nog nodig zijn voor bepaalde afvalstromen, bijvoorbeeld medisch of gevaarlijk afval, maar zal niet meer in de huidige vorm en omvang plaatsvinden. Dat geldt dus ook voor energielevering uit afvalverbranding. Dit zou immers betekenen dat we potentiële waardevolle secundaire grondstoffen zouden moeten blijven verbranden vanuit het oogpunt van energievoorziening. Dat is vanuit het perspectief van de circulaire economie, noch vanuit de klimaatopgave wenselijk.
Deelt u de constatering dat afvalenergiecentrales ook in de toekomst nog een belangrijke rol kunnen spelen als bron van hernieuwbare warmte? Zo nee, waarom niet?
Zolang er behoefte aan afvalverbrandingscapaciteit bestaat in Nederland is het goed de warmte van deze installaties te benutten. Echter, met het verminderen van de hoeveelheid brandbaar afval in de toekomst zal ook de bijdrage van afvalverbranding aan de levering van warmte afnemen. Overigens wordt alleen de warmte van afvalverbranding afkomstig van het biogene deel van het afval tot hernieuwbare warmte gerekend, een substantieel deel van de brandstof van AVI’s (plastics) heeft een fossiele oorsprong en is dus niet hernieuwbaar.
Kunt u aangeven wat de huidige energieproductiecapaciteit van de afvalenergiecentrales is uitgedrukt in kubieke meters aardgas en welk deel daarvan bestempeld kan worden als duurzaam opgewekte energie?
Het aandeel hernieuwbare energie van AVI’s is op basis van gegevens over 2020 vastgesteld op 54%.4 Het is niet goed mogelijk om de geproduceerde energie (warmte en elektriciteit) terug te rekenen naar aardgas als brandstof. Dit zal in grote mate afhangen van de rendementen van de installaties waarin het gas wordt toegepast en het rendement van de AVI voor de verschillende energievormen. Om u een idee te geven: voor de elektriciteitsproductie geldt dat het rendement van een moderne grootschalige aardgascentrale ongeveer 60% is, van een steenkoolcentrale is dat ongeveer 46% en van een AVI is dat doorgaans een stuk lager, zo’n 35%.
Voor warmte gelden weer andere rendementen, zo is het rendement van een cv-ketel ongeveer 94%, van warmte uit aardgas als stoom maximaal 85% en van een AVI voor warmte doorgaans 80–85%. AVI’s leveren over het algemeen hoge temperatuur warmte en stoom. Deze is het meest efficiënt in te zetten voor industriële toepassingen, of via de gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte.
Hoe kijkt u naar het belang van afvalenergiecentrales als gedeeltelijke vervanging voor het wegvallen van houtige biomassa als bron van hernieuwbare warmte?
Het is voor het kabinet van belang dat we niet afhankelijk worden van afvalverbranding voor de levering van warmte. Zolang er afvalverbranding is in Nederland is het goed om gebruik te maken van de aftapwarmte die deze centrales produceren. Aftapwarmte uit AVI’s zal de komende jaren nog een belangrijk aandeel hebben in de warmtevoorziening, die echter geleidelijk zal worden afgebouwd. Het kabinet werkt aan het opschalen van CO2-vrije en hernieuwbare warmtebronnen die de rol van aftapwarmte en warmte uit houtige biomassa overnemen, tot uiteindelijk een volledig duurzame warmtebronnenmix is gerealiseerd. Een AVI als warmtebron ligt in de aanloop naar een volledig circulaire en klimaatneutrale economie steeds minder voor de hand.
Wat is uw visie op CO2-afvang bij afvalenergiecentrales? Welke mogelijkheden ziet u om door middel van CO2-afvang de CO2-uitstoot per ton verbrand afval te doen dalen en wellicht op termijn zelfs energie te produceren in de afvalenergiecentrales met een negatieve CO2-voetafdruk?
Voor het verminderen van de uitstoot van AVI’s zet het kabinet, door middel van hergebruik en recycling, met name in op het verminderen van de hoeveelheid afval die in Nederland wordt verbrand. Naast deze maatregelen levert CO2-afvang en opslag een bijdrage aan het behalen van de klimaatopgave in 2030. Onder het Klimaatakkoord hebben AVI’s een opgave van 1 Mton CO2-reductie in 2030. De installaties vallen ook onder de CO2-heffing. CO2-afvang wordt door het kabinet gezien als tussenstap voor industriële toepassingen waar emissie-loze alternatieven vooralsnog geen optie zijn. Voor de CO2-afvang bij afvalverbrandingsinstallaties kunnen momenteel subsidies worden aangevraagd. CO2kan permanent worden opgeslagen of worden geleverd aan bijvoorbeeld de glastuinbouw om zelfgeproduceerde CO2te vervangen. Daarbij verdient het de voorkeur om de CO2-behoefte in te vullen met niet-fossiele CO2om blijvende afhankelijkheid van fossiele CO2te voorkomen.
Met de opslag van CO2kunnen negatieve emissies worden behaald wanneer CO2uit biogene bronnen wordt opgeslagen. Over het al dan niet rekenkundig mogen toekennen van negatieve emissies aan het opslaan van CO2-stromen met zowel een fossiele als biogene component loopt op dit moment een Europees proces. Het kabinet streeft binnen Europa naar een snelle operationalisatie van mogelijkheden voor negatieve emissies. Hoe dan ook is er op weg naar een volledig circulaire economie steeds minder afvalverbranding nodig. Het Kabinet is altijd bereid om te praten over verduurzaming van de sector.
Wat is het potentieel voor CO2-afvang bij de Nederlandse afvalenergiecentrales uitgedrukt in Mton CO2? Wat is er voor nodig om dit potentieel te benutten en wat is daarbij uw inzet?
Volgens een rapport van Royal HaskoningDHV uit 20215 wordt momenteel jaarlijks circa 9 Mton CO2uitgestoten bij AVI’s en slibverbrandingsinstallaties, waarvan nu 62% van de uitstoot als biogeen geldt. Voor een mogelijke inschatting van het potentieel verwijs ik u naar ditzelfde rapport waar een aantal toekomstscenario’s voor het potentieel van CO2-afvang zijn opgenomen, waaronder bij AVI’s. Het potentieel voor CO2-afvang bij AVI’s is onder andere afhankelijk van de hoeveelheid afval die nog verbrand wordt de komende jaren. Voor de CO2-afvang, transport en opslag bij AVI’s kunnen momenteel subsidies worden aangevraagd, bijvoorbeeld via de SDE++ en de Topsector Energie (TSE)-regelingen. Het kabinet zal de komende tijd bezien hoe instrumenten zo kunnen worden ingezet dat zij zowel de transitie naar een klimaatneutrale economie als de transitie naar een circulaire economie ondersteunen.
Welke rol ziet u voor Nederlandse afvalenergiecentrales bij het realiseren van de roadmap chemische recycling? Deelt u de mening dat de afvalenergiecentrales hierbij een toegevoegde waarde kunnen hebben als zij middels plastic nascheiding op (geïmporteerd) restafval kunnen zorgen voor een voor chemische recycling geschikte plasticstroom?
Het kabinet ondersteunt het belang van de uitvoering van de roadmap chemische recycling. Binnen de industrie zijn een aantal concrete projecten in een vergevorderd stadium die op grote schaal plastics recyclen door middel van chemische recycling. Het kabinet ziet geen bezwaren in de aanvoer van brongescheiden plasticstromen uit het buitenland om in Nederland chemisch te recyclen. Recyclen van afval wordt ook niet belast onder de afvalstoffenbelasting. Het kabinet benadrukt echter dat het, met het oog op het klimaat- en circulaire economie beleid voor de langere termijn, onwenselijk is om restafval met een substantieel deel niet-recyclebaar afval uit het buitenland te halen om hier in Nederland na te scheiden en chemisch te recyclen en de rest hier te verbranden. Afvalverbranding levert ongeacht de herkomst van het afval immers lokale emissies en bodemassen op.
Herkent u de constatering uit het rapport van Royal Haskoning dat het feit dat er in de EU veel meer brandbaar afval dan verbrandingscapaciteit beschikbaar is, betekent dat bij het sluiten van verbrandingscapaciteit in Nederland er elders in de EU of in het VK meer afval gestort zal worden, met additionele CO2-emissies als gevolg? Hoe weegt u dit feit mee in uw visie op de toekomstige rol van de Nederlandse capaciteit aan afvalenergiecentrales?
De Europese Unie verplicht lidstaten storten terug te dringen en zoveel mogelijk in te zetten op recycling. De aanname dat alles wat niet in Nederland of elders verbrand wordt leidt tot stortemissies in het buitenland wordt niet gedeeld. Het merendeel van het in Nederland verbrande buitenlandse afval kwam in 2019 uit het Verenigd Koninkrijk. Ondanks dat het VK inmiddels geen deel meer uitmaakt van de Europese Unie, is ook daar sinds 2019 minder afval gestort.6
Hoe kijkt u aan tegen de vaststelling uit het rapport dat er in de Europese Unie in de periode tot 2035 zo’n 41 Mton capaciteit aan afvalenergiecentrales (vijf keer de Nederlandse capaciteit) bijgebouwd zal moeten worden om te voorkomen dat dit afval wordt gestort? Deelt u constatering dat dit betekent dat de huidige Nederlandse overcapaciteit, in ieder geval tot het moment dat deze capaciteit Europees gerealiseerd is, voorkomt dat er elders afval wordt gestort en daarmee ook methaan wordt uitgestoten?
Het kabinet ziet inzetten op meer en hoogwaardigere recycling als een effectiever pad dan verbrandingscapaciteit bijbouwen of bestaande capaciteit met belastingvoordelen te faciliteren in het verbranden van afval uit andere landen. Afvalverbranding levert ongeacht de herkomst van het afval immers lokale emissies en bodemassen op. Ten overvloede, investeringen in afvalverbranding worden bovendien binnen de EU ook niet meer gezien als investeringen in een economische activiteit die substantieel bijdraagt aan de transitie naar een circulaire economie.7
Het bericht ‘Scholen die gedwongen hun energiecontract opzegden zijn tot twaalf keer duurder uit’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u inzicht geven in de hoogte van de energierekeningen waarmee scholen geconfronteerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u inzicht geven in de mate waarin dit scholen uit de «lage SES» – oftewel: de scholen met een (meer) kwetsbare leerlingenpopulatie – betreft?1
Er is geen nationaal overzicht welke schoolbesturen welke energieleveranciers hebben of welke prijzen zij betalen. Instellingen kunnen immers zelf bepalen hoe ze de lumpsumbekostiging besteden. Maar er is geen relatie te verwachten tussen een energiecontract en de SES-scores die vaak gemeten worden met de indicatoren opleidingsniveau, inkomensniveau en beroepsniveau.
Kunt u aangeven hoeveel scholen in acute financiële problemen dreigen te raken door de oplopende/opgelopen energierekeningen?
In hoeverre schoolbesturen te maken krijgen met de prijsstijgingen verschilt flink. Daarnaast is de financiële positie van schoolbesturen divers, de een heeft meer reserves dan de ander. De bekostiging van onderwijsinstellingen wordt ieder jaar aangepast voor stijgende lonen en prijzen. Het zal per instelling verschillen in hoeverre dit toereikend is voor de op dit moment extreme stijging van de energieprijzen. Er is geen nationaal overzicht beschikbaar.
Bij de Algemene Politieke Beschouwingen is de motie Paternotte2 aangenomen die het kabinet verzoekt te kijken naar gerichte ondersteuning van scholen en culturele instellingen. Het kabinet spant zich de komende tijd in om uitvoering te geven aan deze motie en de Kamer wordt hierover uiterlijk 1 december bij Najaarsnota geïnformeerd. Het Ministerie van OCW beschikt over een instrumentarium om onderwijsinstellingen in acute liquiditeitsproblemen te helpen. Mochten instellingen al op korte termijn in problemen dreigen te komen, dan kunnen ze zich melden bij het Ministerie van OCW.
Kunt u aangeven hoeveel scholen door de hoge energierekeningen gedwongen dreigen te worden om gebruik te maken van gelden uit het Nationaal Programma Onderwijs (NPO), de gelden die bedoeld zijn om leerachterstanden – ontstaan en/of verergerd gedurende de coronacrisis – in te lopen? Kunt u aangeven in welke mate dit scholen uit de «lage SES» betreft?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doet de Minister eraan om te voorkomen dat scholen moeten interen op hun budget voor onderwijskwaliteit (waaronder leerkrachten), al dan niet uit het NPO-budget?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven wordt de bekostiging van onderwijsinstellingen ieder jaar aangepast voor stijgende lonen en prijzen. Het zal per instelling verschillen in hoeverre dit toereikend is voor de op dit moment extreme stijging van de energieprijzen. Het kabinet spant zich de komende tijd in om uitvoering te geven aan de motie Paternotte3 en de Kamer wordt hierover uiterlijk 1 december bij Najaarsnota geïnformeerd. Mochten onderwijsinstellingen al op korte termijn in problemen dreigen te komen, dan kunnen ze zich melden bij het Ministerie van OCW.
Hoe monitort u de ontwikkeling van de financiële positie van scholen in het funderend onderwijs, tegen de achtergrond van de (verder oplopende) hoge gasrekeningen? Kunt u daarbij bovendien ingaan op de scholen die momenteel nog in de «midden-SES» vallen, maar door de hoge rekeningen dreigen te vervallen in de «lage-SES»?
Een schoolbestuur geeft inzicht in de kosten via een jaarrekening. Het bestuur levert jaarlijks vóór 1 juli de jaarrekening over het voorafgaande kalenderjaar aan bij DUO. Er is dus geen sprake van een monitor gedurende het jaar, maar van een verantwoording en inzicht achteraf. Uw Kamer ontvangt voor de begrotingsbehandeling de brief Financiële posities schoolbesturen.
Overigens is er geen relatie tussen de financiële positie van schoolbesturen en SES-scores. Deze sociaaleconomische status wordt vaak gemeten met de indicatoren opleidingsniveau, inkomensniveau en beroepsniveau.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om goed te monitoren dat de hoogte van de gasrekeningen niet mag betekenen dat scholen gedwongen zijn in te teren op hun onderwijskwaliteit? Hoe monitort u dit?
Er is geen mogelijkheid om in de loop van een jaar de kosten die scholen maken te monitoren. Wel vraag ik op dit moment de schoolbesturen in een steekproef naar informatie om een beter beeld te krijgen. In deze inventarisatie vraag ik onder meer naar de aard van hun energiecontract, de prijsontwikkeling en de invloed van de hogere energiekosten op het primair proces.
Waarom geeft u aan dat het te vroeg zou zijn om na te denken over compensatie voor scholen die financieel in de klem komen te zitten door de hoge energierekeningen? Wanneer acht u de situatiewelafdoende om tot compensatie over te gaan? Waarom zou compensatie afhankelijk moeten zijn van het antwoord op de vraag of de contracten met Gazprom al dan niet onder Europese sancties vallen? Graag een toelichting.
Voor de toepassing van de sanctie heeft de Minister voor Klimaat en Energie via een brief aan uw Kamer4 gemeld dat hij tot 1 januari ontheffing zal verlenen en in de tussentijd met de Europese Commissie en andere lidstaten in gesprek gaat over de toepassing van de sanctie op in het bijzonder SEFE (voorheen Gazprom). In de tussentijd is M.K&E in gesprek met overheden en scholen over de (financiële) gevolgen van de sanctie. M.K&E blijft bij het oordeel dat SEFE juridisch onder de sanctie valt, maar ziet ook de grote gevolgen die deze sanctie heeft op scholen in het bijzonder.
Daarnaast ziet M.K&E ook dat er een aantal contracten van nature zouden aflopen in komende jaren, waardoor er bij de hoge gasprijzen sowieso grote financiële gevolgen ontstaan. M.K&E is in gesprek met scholen hierover.
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven spant het kabinet zich de komende tijd in om uitvoering te geven aan de motie Paternotte5 en wordt de Kamer hierover uiterlijk 1 december bij Najaarsnota geïnformeerd. Het Ministerie van OCW beschikt over een instrumentarium om onderwijsinstellingen in acute liquiditeitsproblemen te helpen. Mochten instellingen al op korte termijn in problemen dreigen te komen, dan kunnen ze zich melden bij het Ministerie van OCW.
Wat bent u bereid (extra) te doen voor scholen die financieel in een onevenredig negatieve positie zijn geraakt doordat zij de contracten met Gazprom op tijd opgezegd hebben, ten opzichte van scholen die niet op tijd overstapten? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 7.
Wat bent u bereid te doen voor scholen die geacht worden op 1 januari 2023 alsnog overgestapt dienen te zijn, en het contract met Gazprom opgezegd te hebben, en hierdoor in de financiële problemen dreigen te raken?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u met zekerheid zeggen dat de jaarlijkse prijsbijstelling voldoende gaat zijn voor scholen in het gehele funderend onderwijs? Zo ja, graag een toelichting. Zo nee, wat bent u bereid hierop aanvullend te doen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven wat de doelstelling is, en de voortgang, in het aardgasvrij bouwen en/of renoveren van schoolgebouwen?
De doelstelling voor het aardgasvrij bouwen van scholen is dat álle schoolgebouwen die nieuw worden gebouwd, aardgasvrij zijn. De doelstelling voor het aardgasvrij zijn van alle bestaande gebouwen is 2050.
Het advies voor gebouweigenaren is om rekening te houden met het aardgasvrij maken van gebouwen op het moment van renoveren van gebouwen. De planning voor het aardgasvrij maken van gebouwen verschilt per wijk. Gemeenten legden dit reeds vast in hun Transitievisies warmte en zullen dit verder concretiseren in de wijkuitvoeringsplannen.
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat 12 sectoren met maatschappelijk vastgoed sectorale routekaarten opstellen, dit geldt ook voor het funderend onderwijs. De sectorale routekaart waarin de verduurzamingsopgave voor het funderend onderwijs is beschreven is in 2020 gepubliceerd namens de PO-raad, VO-raad en de VNG6. In oktober 2022 is de eerste evaluatie van de sectorale routekaarten gereed. De resultaten neemt het Ministerie van BZK op in de Klimaatmonitor 2022 en dit najaar pakken ze de eventuele verbeterpunten op.
Daarnaast werkt de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord (2019), aan een wettelijke eindnorm voor de energieprestatie van bestaande utiliteitsgebouwen in 2050 en zal hierover in oktober de Tweede Kamer informeren. Bovendien heeft de Europese Commissie verschillende voorstellen gedaan voor de verduurzaming van bestaande gebouwen. Een aantal voorstellen zijn specifiek gericht op maatschappelijk vastgoed waar ook scholen onder vallen. De Energy Performance of Buildings Directive (EPBD)7 en de Energy Efficiency Directive (EED) worden bijvoorbeeld herzien. Naar verwachting zullen de EPBD en de EED in 2023 worden vastgesteld, en vervolgens in nationale wetgeving vertaald.
Energie uit water |
|
Chris Stoffer (SGP), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Wat gebeurt er in Nederland op het gebied van energie uit water?
Energie uit water is een verzamelnaam voor verschillende technieken: elektriciteit uit water (technologieën die het mogelijk maken om stroom uit water op te wekken) en aquathermie (het winnen van warmte of koude uit water). Gezien de aard van de vragen, ben ik ervan uitgegaan dat u doelt op het opwekken van elektriciteit uit water.
In Nederland wordt in beperkte mate elektriciteit opgewekt met elektriciteit uit water-technologieën. De geografische condities van Nederland maken dat het energetisch en economisch potentieel van elektriciteit uit water beperkt is (lage stroomsnelheden in rivieren en waterwerken, weinig hoogteverschillen, laag verval, lage golfhoogtes op de Noordzee).
Welke kansen biedt energie uit water voor de Nederlandse economie? Waarom is het voor Nederland voordelig om deze innovatie op Nederlandse bodem te laten plaatsvinden?
Vanwege de geografische condities in Nederland hebben elektriciteit uit water-technieken – nu en in de toekomst – te weinig potentieel om op een kostenefficiënte manier een substantiële bijdrage te leveren aan de verduurzaming van de nationale elektriciteitsvoorziening. Internationaal (in landen waar de geografische condities voor elektriciteit uit water beter zijn) is het energetisch potentieel groter en liggen er kansen voor deze sector. Deze kansen worden door de sector ook benut: Nederlandse partijen zijn betrokken bij verschillende Europese elektriciteit uit waterprojecten. Verschillende elektriciteit uit water-technieken worden in Nederland ontwikkeld en Nederland biedt een goede kennisinfrastructuur met kennis- en onderzoeksinstellingen zoals TU Delft, Deltares en TNO. De Nederlandse elektriciteit uit water sector biedt dan ook kansen voor verdienvermogen en exportpotentieel en hierin wil ik de sector, waar mogelijk, ondersteunen.
Hoe kan energie uit water bijdragen aan de energietransitie en wat doet het kabinet om te stimuleren dat deze kansen worden benut?
Zoals hierboven al benoemd is het potentieel van elektriciteit uit water in Nederland beperkt. Uit onderzoek van TNO (op 31 maart 2021 met de Kamer gedeeld in de Verkenning elektriciteit uit water, Kamerstuk 32 813, nummer 676) en daarop volgende gesprekken met de sector en onderzoeksinstellingen, is gebleken dat golfenergie en Dynamic Tidal Power (DTP) het meest kansrijk zijn om een substantiële bijdrage te kunnen leveren aan de energietransitie. Er zijn echter nog veel onzekerheden over het potentieel, de kosten en de haalbaarheid van beide technieken. Daarom laat ik hier vervolgonderzoek naar uitvoeren.
Hoe gaat Nederland bijdragen aan de Europese doelstellingen van 100MW voor energie uit water in 2025?
Aangezien uit onderzoek volgt dat Nederland geen kansrijke locatie is voor elektriciteit uit water, zullen wij geen commitment uitspreken voor een bijdrage aan deze doelstelling. Nederlandse bedrijven kunnen wel bijdragen aan het behalen van de Europese doelstellingen door elektriciteit uit water elders in Europa mogelijk te maken.
Zijn er vanuit Europa financieringsinstrumenten waar energie-uit-water-projecten aanspraak op kunnen maken? Zo ja welke? Wat doet het kabinet daarnaast zelf om ondernemers hierbij (financieel) te ondersteunen?
Er zijn verschillende Europese programma’s waarbinnen elektriciteit uit water-projecten aanspraak kunnen maken op financiering. Zo is er het ENCORE Interreg 2SEAS programma en zijn er in het werkprogramma van Horizon Europe verschillende calls opgenomen met betrekking tot elektriciteit uit water. Hier kunnen Nederlandse bedrijven op inschrijven. Indien gewenst, ondersteunen adviseurs van RVO Nederlandse ondernemers bij het doen van een aanvraag. Daarnaast kunnen Nederlandse elektriciteit uit water bedrijven gebruik maken van de DHI regeling. Via deze regeling kunnen bedrijven subsidie aanvragen voor demonstratieprojecten in het buitenland.
Wat doet het kabinet om innovatie op het gebied van energie uit water te stimuleren? Hoe worden demonstratieprojecten hierin meegenomen?
In Horizon Europe, het innovatieprogramma van de EU, komt elektriciteit uit water regelmatig terug in verschillende calls. Nederland onderschrijft het belang hiervan ook in EU-verband in het programma comité voor Klimaat, Energie en Mobiliteit. Daarnaast kunnen elektriciteit uit water bedrijven voor demonstratieprojecten gebruik maken van het algemene instrumentarium voor energie-innovatie, met name de Demonstratieregeling Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+).
Hoe gaat Nederland om met meervoudig ruimtegebruik in windparken? Ziet u potentie om ook elektriciteit uit water te testen in offshore windparken? Zou dit bijvoorbeeld kunnen worden meegenomen in een tender?
Ieder windpark op zee wordt in principe opengesteld voor medegebruik. Nadat een ontwikkelaar de lay-out van het windpark bepaald heeft, wordt door het Rijk, in consultatie met de stakeholders, een gebiedspaspoort opgesteld. Medegebruikinitiatieven kunnen vervolgens in de aangewezen gebieden een (Waterwet)vergunning aanvragen en het medegebruik realiseren. Eén van de vormen van medegebruik is «andere vormen van hernieuwbare energie», waaronder zon op zee maar ook elektriciteit uit water.
Daarnaast kunnen in de vergelijkende toets van een wind-op-zee-tender in principe (maatschappelijk-relevante) thema’s als criterium worden meegenomen. De uitvraag dient echter bij te dragen aan een specifiek doel (zoals systeemintegratie en ecologie in de Hollandse Kust West-tender), waarbij elektriciteit uit water geen doel op zich is. De markt voor golfenergietechnologieën is nog niet zodanig ver ontwikkeld dat golfenergie als criterium kan worden opgenomen in de tenderprocedure voor wind op zee. Als onderdeel van Horizon 2020 is onlangs een onderzoeksproject gestart (EU-SCORES) dat onderzoek doet naar medegebruik op het gebied van zon op zee en golfenergie. Dutch Marine Energy Center (DMEC) leidt dit project. Hierbij worden de synergiën tussen winenergie, zon op zee en golfenergie onderzocht. Resultaten van dit onderzoek worden in 2025 verwacht.
Gaswinning in Nederland |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
Herinnert u zich dat u deze week aan de Kamer antwoordde dat de totale gaswinning in Nederland in 2021 19,1 miljard kuub bedroeg en in het gasjaar 22/23 er een verplichting is tot de verkoop van 17,6 miljard kuub gas aan buitenlandse partijen?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot de verplichting van GasTerra aan buitenlandse afnemers is in het gasjaar 2021/22?
Onder haar lange termijncontracten verwacht GasTerra in het gasjaar 2021/2022 ongeveer 21,5 miljard m3 te leveren.
Wat is de verwachte productie in 2022 in heel Nederland?
De verwachte productie uit de Nederlandse gasvelden zal in 2022 naar verwachting ongeveer 16 miljard m3 bedragen.
Kunt u aangeven op welk moment voor het laatst een gascontract voor een verplichting aan buitenlandse afnemers verlengd is (inclusief een ongebruikte mogelijkheid aan de kant van GasTerra om een contract niet te verlengen)?
Dit is in 2009 geweest. Na 2009 zijn geen verlengingen en verhogingen meer afgesloten. De afgelopen jaren zijn er juist verplichtingen geëindigd en is daarnaast ook een actief beleid gevoerd om de verplichtingen te verkleinen. De achtergrond van de aanpassingen in de contracten in 2009 is als volgt: rond 2009 zijn GasTerra en buitenlandse afnemers in Duitsland, België en Frankrijk de laatste verlengingen en eventuele verhogingen overeengekomen. Vanaf het midden van de jaren zestig van de vorige eeuw zijn delen van Duitsland, België en Frankrijk beleverd met Groningengas. Daarnaast wordt er Groningengas in Nederland gebruikt. De afzetmarkt voor Groningengas is beperkt tot deze gebieden, omdat Groningengas nergens anders kan worden gebruikt. Rond 2009 zijn de exportcontracten voor het laatst verlengd om zeker te stellen dat er een afzetmarkt bleef voor het nog te produceren Groningengas. In 2009 was namelijk de verwachting dat al het Groningengas geproduceerd zou worden en dat vereiste wel een afzetmarkt. Wel was bij de laatste verlenging het uitgangspunt dat Duitsland, België en Frankrijk tussen 2020 en 2030 zouden gaan ombouwen van laagcalorisch naar hoogcalorisch gas met als uitgangspunt dat de contracten tegen 2030 zouden eindigen.
Kunt u aangeven op welk moment voor het laatst een gascontract voor een verplichting aan buitenlandse afnemers verhoogd is (inclusief een ongebruikte mogelijkheid aan de kant van GasTerra om een contract niet te verhogen of zelfs te verlagen)?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat GasTerra (indirect voor 50% eigendom van de Staat) contracten is aangegaan waarmee bijna al het Nederlandse gas – 17,5 miljard van 19,1 miljard gewonnen gas – aan buitenlandse partijen verkocht wordt?
Deze verplichtingen zijn al in 2009 aangegaan. In 2018 besloot het kabinet de gaswinning uit het Groningenveld op zo kort mogelijke termijn volledig te beëindigen. Hierdoor is de gaswinning fors verlaagd. De reeds afgesloten verplichtingen moeten echter wel worden nagekomen. In 2013 en 2014 zijn bij de besluitvorming over de winning uit het Groningenveld 14 onderzoeken uitgevoerd en met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 33 529, nr. 28). Eén van de onderzoeken (onderzoek 9) richtte zich op de lange termijnverplichtingen van GasTerra. Hierbij is na juridische analyse geconcludeerd dat er voor GasTerra geen mogelijkheid was om eenzijdig de contractuele verplichtingen te kunnen verminderen bij een vermindering van de productie uit het Groningenveld. Wel kan GasTerra trachten in commerciële onderhandelingen met de afnemers haar verplichtingen te verminderen.
Verder is van belang aan te geven dat GasTerra zowel in Nederland als in het buitenland geproduceerd gas koopt, en dat GasTerra verkoopverplichtingen heeft aan zowel buitenlandse als binnenlandse afnemers. Ook koopt GasTerra gas op de beurs waarbij de verkopende partij niet bekend is. Binnen haar portfolio koopt GasTerra evenveel gas als dat zij verkoopt en daarbij is niet aan te geven aan wie het in Nederland geproduceerde gas is verkocht. Daarnaast zijn er ook producenten in Nederland die hun gas niet aan GasTerra verkopen maar elders en hierbij is niet bekend aan wie zij dat gas verkopen. Als gas verkocht wordt via een beurs, is de koper onbekend.
Weliswaar wordt in Duitsland, België en Frankrijk omgebouwd van laagcalorisch gas naar hoogcalorisch gas, maar de komende jaren wordt in deze landen nog wel laagcalorisch gas gebruikt. Dit gas moet altijd via Nederland stromen, aangezien de conversie installaties in Nederland staan. Dus voorlopig zal er nog gas vanuit Nederland naar deze landen stromen. Deze hoeveelheid wordt bepaald door de fysieke behoefte van laagcalorisch gas en niet door contracten. Anders gezegd, ook zonder contracten zal die fysieke stroom er zijn.
Kunt u van elk van de contracten de hoofpunten openbaar maken, de contractpartij, de verplichting per jaar en de prijs die betaald wordt voor het Nederlandse gas aan GasTerra?
In het onder vraag 6 genoemde en in 2014 met uw Kamer gedeelde onderzoek 9 uit 2014 is aangegeven dat er gas verkocht werd aan E.ON (thans Uniper), RWE, EWE, Shell Duitsland, ExxonMobil Duitsland, Distrigas (thans ENI Benelux), Gaz de France (thans ENGIE), Centrica, ENI en Swissgas. Hierbij waren de verplichtingen aan Uniper en ENGIE verreweg het grootste. De afgelopen jaren zijn er verplichtingen geëindigd en is daarnaast ook een actief beleid gevoerd om de verplichtingen te verkleinen. De afgelopen jaren zijn er dan ook verplichtingen verkleind. Op het ogenblik zijn er nog verplichtingen aan Uniper, EWE, ENGIE en Swissgas. Hiervan zijn Uniper en ENGIE verreweg de grootste verplichtingen. In deze contracten is geen vaste prijs overeengekomen, maar zijn de contractuele gasprijzen gekoppeld aan de prijzen zoals die op de Nederlandse beurs (TTF) en de Duitse beurs (THE) tot stand komen. De contractprijzen bewegen mee met de ontwikkelingen op de gasmarkt.
Kunt u de contracten ter inzage leggen voor Kamerleden?
Nee. Het betreft hier contracten tussen privaatrechtelijke partijen met commercieel gevoelige informatie. Ik heb geen inzage in de contracten van GasTerra, noch van enige andere marktpartij op de Nederlandse gasmarkt. De Staat is aandeelhouder in GasTerra maar geen partij bij de contracten. De contracten bevatten bepalingen over vertrouwelijkheid.
De Nederlandse Staat is aandeelhouder in GasTerra, maar is geen partij bij de door GasTerra afgesloten contracten. Het is niet mogelijk de contracten ter inzage te leggen voor Kamerleden. In algemene zin kan ik wel toelichten dat GasTerra haar gas verkoopt op de groothandelsmarkt tegen de vigerende marktprijzen, waarbij geen onderscheid bestaat tussen binnenlandse en buitenlandse afnemers. De contractuele prijzen zijn gekoppeld aan de prijzen zoals die op de Nederlandse beurs (TTF) en de Duitse beurs (THE) tot stand komen. Daarmee wordt de waarde die de markt toekent aan het gas in rekening gebracht. Er is voor de aandeelhouders van GasTerra geen reden om er mee in te stemmen dat GasTerra aan haar afnemers een lagere prijs in rekening zou brengen dan de marktprijs.
Hierbij wordt niet specifiek Nederlands gas aan het buitenland verkocht. Als gevolg van de sterk afgenomen Groningen winning moet meer gas worden ingekocht om te voldoen aan de in het verleden aangegane verplichtingen. Het verkopen van gas tegen een lagere prijs dan de marktprijs zou ertoe leiden dat GasTerra structureel verlies zou leiden. Ook dat is uiteraard niet in het belang van de aandeelhouders.
Daarnaast is het zo dat de Nederlandse productie van gas lager is dan de Nederlandse consumptie: het gasverbruik in Nederland bedroeg in 2021 circa 40 miljard m3, terwijl de productie circa 19 miljard m3 was. Dit betekent dat Nederland om aan de binnenlandse vraag te kunnen voldoen gas moet importeren Dit gas wordt gekocht op de internationale markt tegen de vigerende marktprijzen. Het is in de interne markt niet mogelijk om in Nederland gas geproduceerd gas in Nederland te houden.
Begrijpt u dat het van het grootste belang is dat de volksvertegenwoordiging inzage krijgt in waarom en tegen welke prijs het Nederlandse gas aan buitenlandse partijen verkocht is, terwijl Nederlandse huishoudens het tegen torenhoge prijzen moeten inkopen?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke manier kunnen wij dit inzicht krijgen als Kamerleden? Of moeten we daarvoor de Algemene Rekenkamer inschakelen
Zie het antwoord op vraag 8 en 9.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in december 2021 een onderzoek aankondigde naar de energiemarkt naar aanleiding van het faillissement van Welkom Energie?
Eind december 2021 heeft de voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat een onderzoek aangekondigd naar de financiële eisen die worden gesteld aan energieleveranciers en naar de positie van de consument bij faillissement van een energieleverancier. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode april tot en met augustus 2022 door Sira Consulting en Ecorys en wordt binnenkort naar uw Kamer gestuurd.
Wie heeft het onderzoek uitgevoerd, wat was de opdracht en kunt u het resultaat aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Herinnert u zich dat u in vorige antwoorden op Kamervragen verwees naar de website van Energy Price Index (https://www.energypriceindex.com/price-data)?
Ja.
Is het u bekend dat volgens deze vergelijkingssite de Nederlandse consumenten de hoogste prijs in Europa betalen voor elektriciteit (57 cent/kWh) en voor gas (25 cent/kWh)?
De cijfers van deze vergelijking zijn mij bekend.
Is het u bekend dat in die vergelijking consumenten in onze buurlanden Duitsland en België, waar zelf nauwelijks gas gewonnen wordt en aan wie Nederland gas levert, voor gas aanzienlijk minder betalen (16 cent/kWh, ongeveer 1,55 euro per m3) dan in Nederland?
De vergelijking geeft prijzen weer in verschillende Europese (hoofd)steden. De prijs voor Berlijn in de vergelijking van augustus ligt op 22 cent / kWh en voor Brussel op 19 cent / kWh.
Hoe komt het dat Belgische en Duitse consumenten Nederlands gas kunnen kopen voor 16 cent/kWh, terwijl Nederlandse consumenten meer dan 50% hogere prijzen betalen?
Het kan zijn dat er landenspecifieke en/of lokale factoren meespelen in de beschikbaarheid van aardgas op de markt. Waar het de prijs in de regio Brussel betreft, geeft het rapport bijvoorbeeld aan dat deze deels beïnvloed wordt door de beschikbaarheid van aardgas dat geleverd wordt vanuit de verbinding met het Verenigd Koninkrijk. Ik heb echter geen indicatie dat de prijsvorming op de groothandelsmarkten voor gas in algemene zin fundamenteel afwijkt.
De cijfers in de genoemde vergelijking van de hoofdsteden zijn afhankelijk van een steekproef van beschikbare contracten die de grootste energieleverancier en de directe concurrenten op de eerste dag van de maand in die regio aanbieden aan nieuwe klanten. Dit betekent dat het overzicht een gemiddelde prijs presenteert die voor slechts een paar marktpartijen representatief is voor de prijs die aan nieuwe klanten aangeboden wordt.
In Nederland is het aanbod, met circa 60 energieleveranciers, groot en bestaat er aanzienlijke spreiding tussen de prijzen die aangeboden worden aan nieuwe klanten. Op 24-8-2022 is bijvoorbeeld te zien op een prijsvergelijkingswebsite met prijzen van 25 leveranciers dat de prijs voor aardgas (incl. heffingen en netbeheerkosten) voor nieuwe klanten in augustus varieert tussen € 1,84/m3 en € 4,63/m3. Het moment van de steekproef is dus zeer bepalend voor de prijs die in het overzicht opgenomen wordt, zeker wanneer het aanbod van prijzen en de spreiding daartussen beperkter is in andere landen.
Daarnaast biedt dit overzicht inzicht in de prijzen die door een klein deel van de markt aan nieuwe klanten aangeboden worden, maar het blijft onduidelijk in welke mate deze tarieven daadwerkelijk afgenomen worden en wat nieuwe klanten daadwerkelijk betalen. Dit overzicht is daarmee ook niet representatief voor de gemiddelde prijs voor energie die huishoudens in Nederland betalen. Huishoudens met lopende contracten zullen bijvoorbeeld momenteel lagere prijzen ervaren en ook bestaande klanten met een variabel contract die bij dezelfde leverancier blijven, betalen over het algemeen lagere prijzen dan nieuwe klanten doordat leveranciers voor deze groep ook al eerder hebben kunnen inkopen op de groothandelsmarkt. Hier wordt in het genoemde overzicht geen rekening gehouden.
Tot slot is het van belang om mee te wegen dat er in sommige landen reeds direct ingegrepen wordt door de overheid op de consumentenprijs voor gas door middel van prijsplafonds, het aanbieden van een sociaal tarief of andere maatregelen. Dit leidt tot een lagere gasprijs en een lagere energierekening voor huishoudens, maar de kosten van dergelijke maatregelen zullen uiteindelijk elders door de belastingbetaler gedragen worden. Daarmee leidt dit niet tot een structurele oplossing voor het feit dat er schaarste is in het aanbod van aardgas in Europa doordat de toevoer vanuit Rusland wordt afgeknepen als drukmiddel.
Klopt het dat wij allemaal in een gezamenlijke gasmarkt zitten?
Alle landen binnen de Europese Unie moeten voldoen aan dezelfde regels voor de gasmarkt. Dat betekent niet, zie ook het antwoord op vraag 16, dat in alle landen de situatie precies hetzelfde is en dus zal leiden tot exact dezelfde prijs. Zo is Nederland bijvoorbeeld een netto gasimporteur: Nederland verbruikt meer gas dan het zelf produceert.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de gasprijs voor Nederlandse consumenten niet hoger is dan die voor Duitse en Belgische consumenten?
Het kabinet heeft volle aandacht voor de hoge energierekening van huishoudens en de impact hiervan op de koopkrachtontwikkeling. Het kabinet kijkt in momenteel integraal naar de koopkrachtontwikkeling en neemt daarbij de ontwikkeling van de energieprijzen mee. Mede gelet op de ontwikkelingen, zet het kabinet in om waar mogelijk de mensen te helpen om de gevolgen te compenseren. Dit jaar is reeds een pakket aan maatregelen getroffen waarmee onder andere de energiebelastingen, de brandstofaccijnzen en de btw op de energierekening worden verlaagd. Tevens wordt een energietoeslag van € 1.300 via de gemeenten verstrekt aan de meest kwetsbare huishoudens.
Op Prinsjesdag wordt u geïnformeerd over de (aanvullende) koopkrachtmaatregelen die het kabinet wil nemen om huishoudens ook in 2023 te ondersteunen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en voor Prinsjesdag aan de Kamer doen toekomen en kunt u vooral de contracten openbaar maken omdat daar meerdere keren om gevraagd is?
Zie het antwoord op vraag 8.
Het artikel 'Amateurclubs rekenen op taaie winter door hoge gasprijzen: ‘Sommige leden douchen júíst hier’' |
|
Rudmer Heerema (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Amateurclubs rekenen op taaie winter door hoge gasprijzen: «Sommige leden douchen júíst hier»»?1
Ja.
Bent u bekend met het effect dat de stijgende energieprijzen zullen hebben op sportaccommodaties en dan met name zwembaden en ijsbanen?
Ik ben op de hoogte van het feit dat de stijgende energieprijzen een grote impact hebben op sportaccommodaties, en met name op zwembaden en ijsbanen vanwege de grote energievraag van deze gebouwen.
Heeft u Minister zicht op hoeveel sportaccommodaties afhankelijk zijn van gas? Zo ja, hoeveel zijn dat er?
Het CBS verzamelt cijfers over het energieverbruik van verschillende gebouwen, waaronder sportaccommodaties. Alle circa 10.500 sportaccommodaties die in 2019 bij het CBS bekend waren, hadden op dat moment een gasaansluiting. Het gemiddelde gasverbruik per accommodatie of accommodatietype verschilt wel sterk, en daarmee ook de mate van afhankelijkheid van gas. IJsbanen verbruiken bijvoorbeeld vooral elektriciteit, terwijl veel zwembaden juist in grotere mate afhankelijk zijn van gas.
Heeft u zicht op hoeveel sportaccommodaties ernstig in de problemen dreigen te komen vanwege de stijgende energieprijzen? Zo ja, hoeveel zijn dat er?
Ik heb zicht op de omvang van de problematiek op macroniveau. Echter door de enorme verschillen in accommodaties betreffende bouwjaar, grootte, exploitatievorm (privaat of gemeentelijk) en de diversiteit in energiecontracten zijn er geen harde cijfers beschikbaar over de concrete gevolgen per accommodatie. Wel volgt uit een inventarisatie van het Mulier Instituut dat de impact van stijgende energieprijzen al merkbaar is voor veel sportclubs en -aanbieders. Veertig procent van de sportaanbieders geeft aan momenteel of binnen een jaar een variabel energiecontract te hebben en daardoor te maken te krijgen met hogere energielasten. De helft van de sportaanbieders geeft aan te overwegen om contributies te verhogen om deze energiekosten op te vangen. Daarnaast ben ik bekend met de inventarisatie van NOC*NSF waaruit volgt dat voor 200 zwembaden sluiting dreigt. Die cijfers zijn niet concreet te onderbouwen, maar geven wel een inzicht in de omvang van de problematiek.
Bent u op de hoogte van het feit dat ijsbanen en openbare zwembaden over 2022 en 2023 opgeteld te maken krijgen met een lastenstijging van 378 miljoen euro?
Zoals aangegeven in antwoord 3 ben ik bekend met de impact van de stijgende energietarieven voor de grote accommodaties als ijsbanen en openbare zwembaden. Daarom heb ik exploitanten van sportaccommodaties gevraagd om een berekening te maken van de omvang van de lastenstijging, waaruit het door u genoemde getal volgt. Samen met deze exploitanten breng ik momenteel in kaart welk deel van deze lastenstijging resteert na toepassing van de door het kabinet aangekondigde maatregelen.
Hoe worden sportaccommodaties ondersteund om te verduurzamen zodat zij de energiekosten kunnen beperken?
Verduurzaming van de sport is op lange termijn de belangrijkste oplossing om de kosten te drukken en de afhankelijkheid externe factoren als de energieprijs te minimaliseren. Om die reden heb ik extra ingezet op informatie over besparingen en op ondersteuning bij verduurzaming. Zo krijgen sportclubs en exploitanten besparingstips die ook op korte termijn impact kunnen maken via de website www.duurzamesportsector.nl. Aanvullend heb ik begin dit jaar financiering beschikbaar gesteld voor ontzorgingstrajecten om verduurzaming toegankelijk te maken voor sportclubs en accommodaties. Via het online platform www.sportnlgroen.nl kunnen gemeenten, sportclubs en -bedrijven, en exploitanten gratis professionele begeleiding inschakelen bij het verduurzamen van de accommodatie.
Staat u in contact met gemeenten over hoe sportaccommodaties zo goed mogelijk kunnen worden ondersteund?
Om de veranderende situatie zo goed mogelijk in de gaten te houden blijf ik in gesprek met sportclubs en -aanbieders maar ook zeker gemeenten. Hierbij ligt de focus op hoe de sportsector zelf kostenstijgingen kan opvangen en hoe mijn ondersteuning en aanvullende maatregelen vanuit het kabinet hieraan kunnen bijdragen.
De berichten ‘Fabrieken worden stilgelegd door energieprijzen en dat gaan we merken’ en ‘Europese metaalbedrijven vrezen permanente sluiting van fabrieken’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Fabrieken worden stilgelegd door energieprijzen en dat gaan we merken» en het artikel «Europese metaalbedrijven vrezen permanente sluiting van fabrieken»?1
Ja, daar ben ik bekend mee
Kunt u op korte termijn in een brief laten weten welke sectoren en specifiek welke in die sectoren geproduceerde goederen door het kabinet als cruciaal worden beoordeeld en zo ja, wat het Kabinet gaat doen om de productie van die cruciale goederen te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Uit gesprekken met individuele bedrijven en branche organisaties weten we dat bedrijven momenteel stilvallen omdat ze door de hoge energieprijzen niet meer kunnen concurreren met importen van buiten de EU. Omdat hier sprake is van substitutie door importen leiden deze stilleggingen vooralsnog niet tot tekorten van cruciale goederen of verstoring van essentiële waardeketens.
Op de langere termijn zouden hogere energieprijzen er echter toe kunnen leiden dat bedrijven uit Nederland en/of Europa gaan verdwijnen. Dit zou de Europese economie voor cruciale goederen meer afhankelijk kunnen gaan maken van importen van buiten de EU.
Op dit moment onderzoek ik daarom wat de impact van de gestegen energieprijzen is voor energie intensieve bedrijven en voor de gehele Nederlandse economie. Tevens onderzoek ik hoe het kabinet hierop kan acteren. In dit onderzoek betrek ik de impact van energie intensieve bedrijven op cruciale waardeketens en de impact van het mogelijk verdwijnen van bedrijvigheid op de Europese strategische autonomie. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfsleven beleid van 19 oktober, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren voor het einde van het jaar.
Kunt u een lijst naar de Kamer sturen met daarin een overzicht van (belangrijke) industrieën die de productie (deels) hebben stilgelegd en kunt u een actuele stand van zaken toevoegen betreffende de verwachtingen voor deze herfst en winter waar het verder afschalen van productie betreft met daarbij de achterliggende strategie van het kabinet?
De data die het CBS beschikbaar heeft voor de industriële productie t/m augustus van dit jaar laten zien dat de totale productie ten opzichte van vorig jaar toegenomen is. Ook een aantal gas-intensieve sectoren (aardolie, voeding, papier, bouwmaterialen) groeit nog. De sectoren basismetaal en chemie laten een afname van de productie zien.
Uit gesprekken met individuele bedrijven en brancheorganisaties weten we dat sinds juli de situatie in een aantal branches verslechterd is door de in juli en augustus verder opgelopen gasprijzen. Met name in de basismetaal sector en chemische sector hebben een aantal bedrijven besloten hun productie te verlagen of stil te leggen.
Deze bedrijven geven aan dat zij op dit moment met de hoge energieprijzen in Europa niet kunnen concurreren met bedrijven die buiten Europa met lagere energieprijzen produceren. Door die concurrentiedruk kunnen zij de verhoogde kostprijs niet doorberekenen aan hun afnemers.
In andere sectoren die met name concurreren met binnenlandse of Europese concurrenten is het vaak nog wel mogelijk gebleken de prijzen door te berekenen aan afnemers.
De verwachtingen voor de herfst en de winter zijn sterk afhankelijk van de ontwikkelingen op de internationale energiemarkten. De gasprijzen zijn na een piek in augustus inmiddels weer flink gedaald, waardoor de situatie voor de energie intensieve bedrijven zou moeten verbeteren. Als de kostprijsverschillen met andere landen echter weer zouden gaan toenemen, zou verdere beperking van productie aan de orde kunnen zijn.
Het kabinet blijft in gesprek met branches en individuele bedrijven in de industrie.
in het tweeminutendebat over de ingelaste Energieraad gaf u aan dat er de hele zomer is gewerkt aan betere afstemming en harmonisering in de Europese Unie omtrent productievermindering in de industrie. In hoeverre is de huidige stilleging van productie in lijn met die afstemming en ligt er een visie van Europese strategische autonomie onder? Zo ja, welke? Zo nee, bent u bereid hierover in gesprek te gaan met uw collega’s in Europa?
De huidige stillegging van productie vindt niet plaats op initiatief van de overheid, maar is door bedrijven zelf geïnitieerd op basis van economische signalen, veelal omdat de producten die deze bedrijven maken buiten de EU goedkoper geproduceerd kunnen worden. Over de huidige stillegging op initiatief van bedrijven vindt dan ook geen verdere afstemming binnen de EU plaats.
Vooralsnog is het ook niet te verwachten dat deze stillegging tot grote problemen in waardeketens gaat leiden: juist de beschikbaarheid van voldoende goedkope alternatieven is de reden dat bedrijven gaan afschakelen. Wel zouden tweede orde effecten zoals het wegvallen van kritische bijproducten kunnen leiden tot verstoring van waardeketens. In de eerste plaats dienen bedrijven zo veel mogelijk zelf deze problemen aan te pakken.
In het winterpakket «Save gas for a safe winter»2 en de bijbehorende richtlijn3 van de commissie zijn een aantal criteria vastgelegd die gehanteerd kunnen worden door lidstaten om in geval van vrijwillige of gedwongen afschakeling van niet beschermde afnemers te prioriteren. Deze criteria zijn congruent met afwegingen die Nederland zelf gemaakt heeft bij de totstandkoming van de afschakelstrategie in de derde fase van een gascrisis zoals beschreven in het Bescherm- en Herstelplan Gas.
Deelt u de mening dat er waarborgen moeten zijn voor bedrijven die genoodzaakt zijn om hun productie vanwege de huidige energieprijzen stil te leggen, niet uit Nederland of Europa verdwijnen, waardoor we gedwongen worden (essentiële) producten van buiten Europa te importeren? En zo ja, hoe geeft u invulling aan deze waarborging?
De huidige energiecrisis en krapte op de gasmarkt leiden op dit moment tot historisch hoge gasprijzen. Europa is versneld afhankelijk geworden van geïmporteerd Liquified Natural Gas (LNG). Hoewel ik verwacht dat in de komende jaren de productie van LNG groeit en dat dit zal leiden tot een daling van de huidige historisch hoge gasprijzen, zal Europa uiteindelijk grotendeels afhankelijk blijven van geïmporteerde LNG en zal Nederland op de lange termijn rekening moeten houden met gasprijzen die hoger zijn dan we in de afgelopen jaren gewend zijn geweest.
Deze op de langere termijn hogere gasprijzen zouden ertoe kunnen leiden dat bedrijven uit Nederland en/of Europa gaan verdwijnen.
Voor de langere termijn ziet het kabinet verduurzaming als beste manier voor de energie-intensieve industrie om te handelen naar een situatie waarin energie in Europa mogelijk duurder is dan elders in de wereld. Het kabinet realiseert zich echter ook dat voor veel bedrijven dit pas op de langere termijn een oplossing biedt voor de stijgende energieprijzen.
Op dit moment onderzoek ik daarom wat de impact van de gestegen energieprijzen is voor energie intensieve bedrijven en voor de gehele Nederlandse economie. Tevens onderzoek ik hoe het kabinet hierop kan acteren. In dit onderzoek betrek ik de impact van energie intensieve bedrijven op cruciale waardeketens en de impact van het mogelijk verdwijnen van bedrijvigheid op de Europese strategische autonomie. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfsleven beleid van 19 oktober, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren voor het einde van het jaar. Met dit onderzoek zal ik uitvoering geven aan de motie Dassen/Omtzigt over een afbakening van sectoren die van belang zijn voor voedselzekerheid energiezekerheid en strategische autonomie4.
Kunt u toezeggen de situatie rondom de mogelijke permanente sluiting van metaalfabrieken te bespreken in Europees verband, met daarbij de uitgangpunten een zo snel mogelijke gecoördineerde Europese verduurzaming en besparing, financiële steun voor metaalfabrieken daartegenover, harde normering van de vermindering van uitstoot van zowel CO2 als giftige stoffen en de strategische autonomie van een groene staalsector voor Europa?
Metaalbedrijven worden net als vele andere bedrijven in allerlei sectoren op dit moment geconfronteerd met historisch hoge energieprijzen. Deze sector zal ik betrekken in het hierboven genoemde onderzoek dat ik momenteel uitvoer naar de impact van de gestegen energieprijzen op energie intensieve bedrijven.
Het kabinet zet bij de verduurzaming van de staalsector in op een zo snel mogelijk vermindering van de CO2-uitstoot en een sterke vermindering van de impact op milieu- en leefomgeving. Deze inzet staat ook zo geformuleerd in de Expression of Principles die op 15 juli met Tata Steel is overeengekomen als onderdeel van de maatwerk aanpak. Deze inzet is grotendeels congruent met de inzet die andere Europese landen hebben bij de verduurzaming van de staalindustrie en die ook door de Europese Commissie is verwoord in het RePower EU pakket5. In dit pakket wordt als onderdeel van de maatregelen voor de industrie de ambitie om in 2030, 30% van de staalproductie in de EU te verduurzamen met de inzet van groene waterstof.
De zorgen van Netbeheerder Nederland over het rampscenario van 1 miljoen huishoudens de worden afgesloten omdat ze hun energierekening niet meer kunnen betalen |
|
Renske Leijten , Lilian Marijnissen |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kent u de hartekreet van de directeur Beleid en Energietransitie van Netbeheerder Nederland die hij deed tijdens de technische briefing over rapport van het uitvoeringsoverleg elektriciteit op woensdag 7 september?
Ja.
Bent u het met hem eens dat het grootste rampscenario is dat aan het einde van de winter 1 miljoen huishoudens moeten worden afgesloten omdat ze hun energierekening niet kunnen betalen? Zo ja, wat doet u om te voorkomen dat dit scenario werkelijkheid wordt?
Ik ben van mening dat we moeten voorkomen dat huishoudens te maken krijgen met betalingsproblemen als gevolg van een gestegen energierekening met als eventueel uiterst gevolg het afsluiten van hun aansluiting voor het afnemen van elektriciteit of gas.
Het kabinet heeft daarom ingezet op een breed pakket aan maatregelen, waaronder een uitgebreid pakket aan koopkrachtmaatregelen waarover Uw Kamer via de Miljoenennota (Kamerstuk 36 200, nr. 1) met Prinsjesdag en op 4 oktober (Kamerstuk 36 200, nr. 77) is geïnformeerd, waaronder een verruiming van de bestaande regels voor bescherming tegen afsluiten. Deze verruiming houdt in dat de leverancier zich tot het uiterste moet inspannen om met de klant in contact te komen en de klant een passende betalingsregeling moet bieden.
Bent u bereid te regelen dat niemand zijn aansluiting of zelfs huis kan verliezen door torenhoge energierekeningen en schulden die daaruit voortvloeien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om te verbieden dat mensen worden afgesloten of hun huis uit worden gezet vanwege energieschulden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om het klimaatfonds, waarin 22 miljard gereserveerd is voor het bedrijfsleven, te gebruiken om de nood van de bizar hoge energierekening te verlichten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft uw Kamer met Prinsjesdag en op 4 oktober, zie ook antwoord op vragen 2 en 3, geïnformeerd over de beoogde maatregelen en de dekking voor het uitvoeren van de koopkrachtmaatregelen en het prijsplafond. Deze staan los van het Klimaatfonds.
Vindt u het goed overkomen dat de Minister van Financiën bij een denktank in Brussel betoogt dat de compensatie van mensen hun rekeningen niet de klimaatdoelstellingen in gevaar mogen brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik deel de opvatting dat het besparen van energie en het tegengaan van de effecten van stijgende energieprijzen hand in hand kunnen en moeten gaan. Bij energiebesparing snijdt het mes dus aan twee kanten. Ook deel ik dat ook in tijden van hoge energieprijzen een ambitieus en effectief klimaatbeleid nodig is. Zowel de consument als het klimaat hebben daar baat bij. Ik zie hier dus geen sprake van tegenstrijdigheid, maar complementariteit.
Ziet u ook dat het minder gebruiken van energie om de kosten te vermijden totaal iets anders is dan besparen van energie voor een groene toekomst en dat vele mensen zich deze luxe totaal niet kunnen veroorloven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
De berichten 'Steeds meer productie wordt stilgelegd vanwege de hoge energieprijs’ en 'De Croo: ‘We dreigen in oorlogseconomie te belanden als EU niet ingrijpt’' |
|
Henri Bontenbal (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichten «Steeds meer productie wordt stilgelegd vanwege de hoge energieprijs»1 en «De Croo: «We dreigen in oorlogseconomie te belanden als EU niet ingrijpt»»?2
Ja.
Hebt u in kaart hoeveel bedrijven de productie hebben moeten beperken of stoppen en hoeveel bedrijven dit voornemens zijn vanwege de hoge energieprijzen?
Bij EZK is een aantal bedrijven bekend dat de productie heeft beperkt of gestopt in verband met de hoge energieprijzen. Deze bedrijven zijn in de media genoemd, bijvoorbeeld Yara, Hak, Aldel, Nyrstar en een aantal bedrijven op het industriecomplex Chemelot. Ook is bekend dat bedrijven in specifieke energie-intensieve sectoren de productie hebben stilgelegd. De meest recente productiecijfers van augustus zijn hieronder bijgevoegd. Op sectorniveau hebben we dit jaar in de industrie nog geen brede daling van de dagproductie gezien, en zelfs een groei in de meeste (niet energie-intensieve) sectoren, ondanks de lastige situatie waar delen van de industrie en andere bedrijfstakken zich mee geconfronteerd zien. Het aantal (met name buitenlandse) orders in de industrie daalt sinds september echter wel rap. Dit kan de komende maanden de industrie verder onder druk zetten, en past bij de verwachte afkoeling van de economie zoals toegelicht onder het antwoord op vraag 10.
Het ligt in de lijn der verwachting dat wanneer de energieprijzen hoog blijven, meer bedrijven zich genoodzaakt zullen zien hun productie te beperken als er op de korte termijn beperkte mogelijkheden zijn om de hogere kosten te mitigeren of door te berekenen.
Hebt u een inventarisatie gemaakt van de mate waarin verschillende branches geraakt zullen worden?
Ik sta in nauw contact met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, en houdt signalen uit de verschillende branches bij. Daarnaast beschikken we over cijfers die inzicht geven in de productiecijfers van diverse bedrijfstakken.
Uit deze informatie blijkt dat er grote verschillen bestaan tussen en binnen sectoren voor wat betreft de impact die de hoge energieprijzen op hen hebben. Hierbij speelt de energie-intensiteit van de sector een belangrijke rol, evenals de mate van (internationale) concurrentie, import en substitutie-opties, en daarmee de mogelijkheden om kostenstijgingen door te berekenen aan de klant. Wanneer er bijvoorbeeld veel (buitenlandse) goedkopere alternatieven zijn voor een product, zal dit lastiger zijn. Voor het merendeel van de bedrijven in Nederland geldt wel dat zij een deel van de kosten door weten te berekenen in de prijs. Zo waren de afzetprijzen van de industrie in juli van dit jaar bijna 28% hoger dan een jaar eerder.3 Tegelijkertijd is de specifieke bedrijfsvoering van grote invloed. Sommige bedrijven hebben bijvoorbeeld nu nog relatief lage energiekosten, bijvoorbeeld als gevolg van vaste energiecontracten.
Over het geheel bezien valt het op dat de industriële productie in Nederland tot augustus 2022 (meest recente cijfers) op peil is gebleven, ondanks de hoge energieprijzen en een aanzienlijke vermindering van de vraag naar gas van meer dan 30% in de industrie in Q1 en Q2 2022.4 Deze vermindering is deels gerealiseerd doordat sommige bedrijven hun productie afschaalden, en deels doordat bedrijven efficiënter zijn omgegaan met hun energie en/of zijn overgestapt op andere (fossiele) energiebronnen. In het algemeen zijn er tot nu toe in ieder geval nog relatief weinig productiebeperkingen geweest.
Sommige bedrijven in Nederland hebben hun productie afgeschaald als gevolg van de hoge energieprijzen. Als gevolg van de hoge energiekosten zijn specifieke producten namelijk relatief duur geworden ten opzichte van goedkopere importgoederen. Ondanks dat de binnenlandse productie hierdoor in sommige gevallen is verminderd, heeft dit er niet toe geleid dat er tekorten zijn ontstaan in productieketens. Immers, het is goed mogelijk gebleken de betreffende producten uit andere landen te importeren. Gedacht kan worden aan de import van ammoniak voor kunstmest. Overigens geldt dat de EU voor het eerst een netto-importeur is geworden van basischemicaliën door de recente ontwikkelingen.
Dit betekent niet dat de situatie in specifieke sectoren en bij bedrijven niet zorgelijk is, met name met het oog op de industriële productie in Europa op de lange termijn. Ik zal zoals aangekondigd in het Commissiedebat Bedrijfslevenbeleid van 19 oktober, daarom voor het einde van het jaar een brief aan uw Kamer sturen over de energie-intensieve industrie waarin op de huidige situatie zal worden ingegaan.
Kunt u eventuele analyses over in hoeverre deze branches geraakt zullen worden delen?
Naast de gegeven informatie onder het antwoord op vraag 3, wijs ik uw Kamer graag op de onderstaande openbare analyses:
Ziet u ook de schrijnende gevallen bij bakkers en de glastuinbouw, relatief intensieve energiegebruikers die voorzien in groente, fruit en brood? Ziet u dit ook als primaire levensbehoefte en ziet u het grote risico van het stilvallen van productieactiviteiten?
Glastuinbouwbedrijven en bakkers zijn doorgaans erg energie-intensief. Zodoende worden zij relatief hard getroffen door de hoge energiekosten. Veel van deze bedrijven hebben het zwaar. Zeker als het bedrijven zijn die in onze primaire levensbehoeften voorzien raakt dat ons als maatschappij.
Met de TEK, waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd op 14 oktober jl., neemt de overheid een deel van de energiekosten van het energie-intensieve mkb over. Dit geeft ook het energie-intensieve mkb dat voorziet in primaire levensbehoeften meer lucht. Ook glastuinbouwbedrijven die aan de voorwaarden voldoen kunnen gebruik maken van deze regeling binnen de staatssteunkaders. Op vrijdag 28 oktober jl. heeft de Europese Commissie de tweede wijziging van het Tijdelijk crisiskader Oekraïne aangenomen. Als gevolg hiervan kunnen landbouwbedrijven ook gebruik maken van de TEK tot aan het plafond van € 160k.
Met de koopkrachtmaatregelen in de Miljoenennota van 2023 en het tijdelijk prijsplafond versterkt het kabinet bovendien de inkomenspositie en koopkracht van huishoudens. Hier hebben ook bedrijven zoals bakkers en glastuinbouwers baat bij.
Bent u in gesprek met de bakkerssector en glastuinbouwsector over wat nodig is in deze crisistijd?
Ja, ik ben met het energie-intensieve mkb in den brede in gesprek via VNO-NCW en MKB-NL alsook ONL. Ook heb ik op woensdag 14 september gezamenlijk met de Minister-President een bezoek gebracht aan een bakkerij om door te praten over de impact van hoge prijzen voor energie en grondstoffen. Ten slotte is op donderdag 3 oktober gesproken met de Nederlandse Brood- en Banketbakkers Ondernemers Vereniging. Bij de nadere uitwerking van de TEK zal ik de gesprekken met de betreffende sectoren, zoals de bakkerssector, voortzetten.
Hebt u per sector in beeld hoeveel de energierekening procentueel is gestegen en zal stijgen ten opzichte van de omzet? Zo ja, kunt u deze gegevens delen?
In de Kamerbrief van 28 oktober5. heb ik inzicht gegeven in de berekende energiekosten als percentage van de omzet per sector. Op 9 november heb ik uw Kamer geïnformeerd over een wijziging in de energie-intensiteit van 12,5% naar 7%.
Bent u bereid om in gesprek te gaan over oplossingen voor sectoren die het hardst getroffen zijn of worden?
In de verkenning van de mogelijkheden en uitwerking van de TEK heb ik naast bedrijven zelf ook gesprekken gevoerd met energiebedrijven alsook VNO/NCW en MKB-Nederland en met banken. Gedurende de uitwerking van de regeling zullen we dergelijke gesprekken voortzetten en indien nodig ook met individuele brancheorganisaties. Zo hiervoor ook het antwoord op vraag 6.
Welke consequenties voorziet u voor de gerelateerde werkgelegenheid binnen de maakindustrie met betrekking tot het beperken/stilleggen van de productie?
Wanneer bedrijven langdurig hun productie beperken of stopzetten, zal dit logischerwijs een negatieve invloed hebben op de werkgelegenheid bij die ondernemingen en mogelijk op de werkgelegenheid bij toeleveranciers. Naar verwachting zijn de consequenties voor de brede maakindustrie echter relatief beperkt, met uitzondering van een aantal zeer energie-intensieve bedrijven. Zoals aangegeven zijn de productiecijfers tot nu toe nog stabiel, en is de arbeidsmarkt historisch krap, met een nadrukkelijk tekort aan technisch geschoold personeel.
Kunt u reflecteren op de huidige economische situatie in Europa en hierbij ook Nederland?
De economie van de eurozone en de EU is in het derde kwartaal nog gegroeid (+0,2%). Echter, naar verwachting belandt de eurozone de komende kwartalen in een recessie als gevolg van onder andere de dalende binnenlandse vraag door zeer hoge (energie)inflatie en een tragere groei van de wereldhandel. Binnen de EU heeft de Nederlandse economie een relatief goede uitgangspositie, maar de huidige economische situatie is onzeker en kan snel omslaan, juist ook omdat de Nederlandse economie en industrie exportafhankelijk is. Onze economie is sterk hersteld uit de coronacrisis met hoge groeicijfers (+2,6% in het tweede kwartaal van 2022), lage werkloosheid (3,8% in augustus 2022) en in de eerste helft van dit jaar relatief hoge winsten binnen het bedrijfsleven. Bovendien laten cijfers van ABN AMRO zien dat de productie grotendeels op peil is gebleven, ondanks een sterke daling van het gasverbruik in de industrie. De arbeidsmarkt is nog steeds zeer krap met een recordhoogte aan openstaande vacatures. Het is voor bedrijven moeilijk om hun vacatures te vullen. Bedrijven geven aan dat een tekort aan arbeidskrachten en materialen voor hen grote belemmeringen zijn voor productie. Verder ligt het aantal faillissementen nog altijd historisch laag.
Ook de Nederlandse economische groei zal naar verwachting vanaf de tweede helft van 2022 terugvallen. Het CPB verwacht in de meest recente raming dat de Nederlandse economie in het derde en vierde kwartaal tot stilstand komt. De commerciële banken gaan in hun ramingen uit van een milde recessie dit najaar. De afkoeling van de economie is ook al terug te zien in vroegtijdige indicatoren. Zo wijst de inkoopmanagersindex voor de Nederlandse industrie voor het eerst in twee jaar op een afname van de bedrijfsactiviteit. Daarnaast liggen volgens cijfers van ING de pintransacties lager in het derde kwartaal. Het CPB wijst naast de hoge energieprijzen ook op de dreiging van een nieuwe coronagolf en oplopende renteverschillen in het eurogebied. Kwartalen van negatieve groei zijn dus niet uit te sluiten. Dat komt niet alleen door de hoge energieprijzen, maar ook doordat de ECB de rente heeft verhoogd en de grote onzekerheid die invloed heeft op het vertrouwen van huishoudens en bedrijven. Echter, zelfs bij een recessie in het najaar groeit de economie dit jaar nog flink. Een eventuele recessie met 0,5% krimp in zowel het derde als vierde kwartaal resulteert in een totale bbp-groei van 4,2% in 2022.
Ondanks het relatief positieve beeld dat naar voren komt uit deze macrocijfers, heb ik wel zorgen over de gevolgen van de structureel hogere energieprijzen in Europa en Nederland ten opzichte van andere regio’s. Dit kan de internationale concurrentiekracht van het hier gevestigde bedrijfsleven de komende jaren verzwakken, en ons afhankelijker maken van import. Ik hecht er belang aan om in Europees verband hierin op te trekken, en zal zoals toegezegd tijdens het Commissiedebat Bedrijfslevenbeleid van 19 oktober, voor het einde van dit jaar nog een brief sturen over de energie-intensieve industrie.
Kunt u aangeven wat de grootste risico’s zijn die gemitigeerd moeten worden in zowel Nederland als Europa en wat dit zal betekenen voor ons toekomstig verdienvermogen, de strategische autonomie en de economische stabiliteit?
Dat we er op macroniveau goed voor staan wil natuurlijk niet zeggen dat er op bedrijfs- of sectorniveau geen problemen zijn. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 zijn bij EZK bedrijven bekend, die de productie hebben teruggeschroefd. Dit past bij het beeld dat de impact van de hoge energieprijzen (en mogelijkheden om kosten door te berekenen) sterk verschillen tussen sectoren. Vooral bedrijven die producten produceren waarvoor alternatieven bestaan en energie-intensieve bedrijven die internationaal concurreren, hebben het lastig of zullen het moeilijk(er) krijgen.
Europa breed geldt hetzelfde. Een deel van de industrie is in staat deze toegenomen kosten (deels) door te berekenen in de afzetprijs. Maar het doorberekenen van de kosten is niet overal mogelijk. Bijvoorbeeld in de basisindustrie en de chemie is dit lastiger door de wereldwijde concurrentie. We zien met name in deze sectoren dat meerdere bedrijven hun productie afschalen of geheel stoppen. Daarnaast kan productieverlies in de energie-intensieve sector ook economische schade veroorzaken in aanverwante sectoren. Zo kan een productieschok in de chemie leiden tot productiebeperkingen in de rubber- en kunststofproductindustrie door de grote verbondenheid via inputs tussen deze sectoren. Dergelijke productieschokken hebben ook een impact op innovatie-ecosystemen, waar bijvoorbeeld de chemie zeer actief is.
Vooralsnog leiden deze productieverminderingen nog niet tot grote verstoringen van waardeketens binnen Nederland en Europa, doordat lokale productie vervangen wordt door goedkopere importgoederen. Toch zien we ook nu al een aantal (tijdelijke) verstoringen optreden, bijvoorbeeld omdat bijproducten in waardeketens ook wegvallen als productie wordt teruggeschroefd.
Van cruciaal belang voor de macro-economische impact van hogere energieprijzen is of deze hogere prijzen structureel van aard zijn of kortdurend. Indien energieprijzen in Europa langdurig hoger liggen dan in de rest van de wereld, is dat een concurrentienadeel voor met name onze energie-intensieve industrie.
Vertrek of faillissement van Europese industriële bedrijven hoeft ons verdienvermogen niet per definitie te raken, er komen immers andere economische activiteiten voor in de plaats. Dergelijke activiteiten moeten dan wel in vergelijkbare mate productief zijn, en direct en indirect (middels investeringen in innovatie) vergelijkbare toegevoegde waarde creëren. Zie ook de industriebrief ««Het verschil maken met strategisch en groen industriebeleid» die ik 8 juli jl. aan uw Kamer heb gestuurd.6
Wel kan het verdwijnen van industrie onze open strategische autonomie aantasten, of meer specifiek de weerbaarheid van onze economie. Het kan er immers toe leiden dat we afhankelijker worden van derde landen voor bepaalde producten en halffabricaten. Niet alle afhankelijkheden van derde landen zijn problematisch, alleen wanneer deze een risico vormen voor het borgen van Nederlandse en Europese publieke belangen7. Door de oplopende geopolitieke spanningen kunnen ook voorheen niet problematische afhankelijkheden toch reden worden tot zorg. In de Kamerbrief Open Strategische Autonomie die medio november met uw Kamer wordt gedeeld, zet het kabinet de visie uiteen over hoe het risico’s van strategische afhankelijkheden adresseert en zo de Nederlandse en Europese economische weerbaarheid waarborgt en versterkt.
Wat zal dit betekenen voor het gelijke speelveld binnen en buiten Europa?
Door verschillen in energieprijzen – en andere factoren die het vestigingsklimaat van lidstaten bepalen – is het speelveld nooit helemaal gelijk. De energieprijzen liggen momenteel een stuk hoger in heel Europa. Dit impliceert dat de Nederlandse concurrentiepositie niet (veel) verslechtert ten opzichte van andere Europese lidstaten als gevolg van de energieprijzen. Echter wanneer nationale steunpakketten binnen Europa te ver uiteenlopen, kan dat wel leiden tot een ongelijker speelveld binnen het continent. Cijfers van ABN AMRO8 laten zien dat Nederland qua budgettaire omvang van steun (% bbp) niet ver achterblijft op de grote economieën in Europa. Daarbij blijft in Nederland de prikkel om energieverbruik te verminderen beter overeind dan in bijvoorbeeld het VK. Wel is de steun in Nederland vergeleken met een aantal andere Europese landen sterker gericht op huishoudens dan bedrijven. Dit kan een impact hebben op het gelijke speelveld voor bedrijven binnen Europa. De Nederlandse en Europese concurrentiepositie verslechtert mogelijk ten opzichte van andere mondiale spelers. De effecten van de hoge energieprijzen zijn in Europa een stuk sterker dan in de VS en Azië, waar er reeds veel meer gebruik werd gemaakt van LNG en de afhankelijkheid van Rusland een stuk kleiner is of minder problematisch.
Het is goed mogelijk dat de energieprijzen de komende jaren hoog blijven. Voor gas – omdat dat een internationaal gefragmenteerde markt is – is er het risico van een blijvend effect op de concurrentiepositie van Europa t.o.v. de VS en China, en zeker een export-georiënteerde economie als Nederland. Dit onderwerp staat in Europa hoog op de agenda. Het kabinet wil bedrijven stimuleren zich aan de nieuwe situatie aan te passen door maximaal in te zetten op de verduurzaming van de industrie. Het kabinet zorgt dat daarvoor ondersteuning aanwezig is via het Klimaatfonds.
Is er een Europees steun-/crisiskader waarbinnen lidstaten bedrijven mogen helpen om door deze crisis te komen? Zo ja, welke landen hebben dit reeds uitgevoerd/geïmplementeerd en hoe geeft Nederland invulling aan dit Europese steunkader?
Ja, er is een Tijdelijk crisiskader voor staatssteunmaatregelen ter ondersteuning van de economie vanwege de Russische invasie van Oekraïne. Dit Tijdelijk crisiskader wordt door bijna alle lidstaten gebruikt om bedrijven te voorzien van financiële ondersteuning. Het kabinet benadrukt bij de Europese Commissie dat de staatssteunregels verstoring van het gelijke speelveld zoveel mogelijk moeten voorkomen en dat staatssteun op grond van het Tijdelijk crisiskader daarom gericht en tijdelijk moet zijn, waarbij prikkels tot verduurzaming bovendien zo min mogelijk worden verstoord.
De Europese Commissie houdt een overzicht bij van haar besluiten in het kader van staatssteunbesluiten onder het Tijdelijk crisiskader. Ik verwijs uw Kamer graag naar dit overzicht voor de door lidstaten getroffen maatregelen.9 Nederland zal gebruik maken van het Tijdelijk crisiskader om goedkeuring te verkrijgen van de Europese Commissie voor de prijsplafond subsidieregeling en de Tegemoetkoming Energiekosten energie-intensief mkb (TEK-regeling).
Overigens zal ik uw Kamer, zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfslevenbeleid van 19 oktober nog separaat informeren over wat andere EU-landen doen om bedrijven tegemoet te komen in de hoge energieprijzen.
De Nederlandse industrie c.q. economie is sterk afhankelijk van de Duitse industrie c.q. economie. Wat zijn de ontwikkelingen in Duitsland die een belangrijk neveneffect zullen hebben op Nederland?
Duitsland loopt momenteel tegen vergelijkbare problemen aan als Nederland.
Bedrijven zien zich geconfronteerd met hoge energieprijzen en verstoringen in waardeketens. Alhoewel de situatie in Duitsland slechts een beperkt effect gehad lijkt te hebben op de Nederlandse industrie, gezien onze productie- en groeicijfers, kunnen deze problemen op termijn mogelijk leiden tot een recessie in Duitsland en/of (verdere) productiebeperkingen. Het vertrouwen van Duitse ondernemers in de industrie is in september ook verslechterd, ondanks een gemiddelde dagproductie van de Duitse industrie die 3% hoger lag dan een jaar eerder. Deze ontwikkelingen zullen, gezien de vele handel tussen Nederland en Duitsland, een negatieve impact hebben op de Nederlandse industrie en economie. De mogelijke impact is echter lastig te voorspellen of te kwantificeren.
In dit kader is het op 29 september aangekondigde Duitse steunpakket van € 200 miljard voor burgers en bedrijven voor 2023 en 2024 de belangrijkste ontwikkeling. Een eerder pakket werd door het bedrijfsleven als onvoldoende beschouwd. Het recente pakket staat gelijk aan ongeveer 2,4% van het Duitse BBP (2021). Ter vergelijking: de kosten voor het Nederlandse prijsplafond variëren tussen de 18,1 en 27,3 mld., wat gelijk staat aan 2,1% tot 3,2% van het Nederlandse BBP (2021).
Indien het steunpakket doorgang vindt zoals nu gepland, zouden Duitse bedrijven deels gesteund kunnen worden bij het betalen van hun hogere energiekosten. Dit zou voor Nederland het gunstige effect kunnen hebben dat de Duitse industriële productie op peil blijft en daarmee er geen verstoringen ontstaan in de handel met de Nederlandse industrie. Ook kan het prijsstijgingen van bepaalde Duitse producten mogelijk dempen, met als gevolg dat een deel van de Nederlandse industrie relatief goedkopere inputgoederen kan ontvangen. Tegelijkertijd kan het zijn dat Nederlandse bedrijven die concurreren met Duitse ondernemingen een concurrentienadeel ondervinden van de steun aan de Duitse zijde. Het kabinet houdt hier oog voor.
Kunnen op korte termijn adviesrapporten worden verwacht over wat de impact van deze energiecrisis zal zijn?
Ik verwacht geen adviesrapport over de impact van de energiecrisis in algemene zin. Wel stel ik uw Kamer graag op de hoogte van de volgende rapporten en ontwikkelingen:
Met de bijdragen van alle EU-lidstaten zal de Commissie op nog onbekende termijn een basisdocument presenteren over de monitoring van deze voorraden, de mogelijke effecten van het EU-embargo op Russische ruwe olie en olieproducten, en de ontwikkeling van gemeenschappelijke acties om knelpunten te verhelpen.
Bent u voornemens een strategisch stappenplan te lanceren wanneer de energieprijzen blijvend zullen stijgen en meer energiecontracten moeten worden verlengd tegen hogere tarieven?
Het lijkt inderdaad onwaarschijnlijk dat de energieprijzen op korte termijn zullen terugvallen naar de lage niveaus van ruim een jaar geleden. Bedrijven zullen hun bedrijfsvoering dus moeten aanpassen. Naast de genoemde tijdelijke maatregelen om het energie-intensieve mkb te helpen, zet het kabinet vol in op verduurzaming van het mkb en helpt hen daarbij, onder andere middels de verruiming van de BMKB voor verduurzamingsinvesteringen (BMKB-Groen en het extra vrijgemaakte budget in de Miljoenennota). Zo zijn de Energie-investeringsaftrek (EIA), de willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil), de milieu-investeringsaftrek (MIA) middels de Miljoenennota met € 150 miljoen in budget verhoogd.
Kunnen concrete acties van de Minister worden verwacht voor de hardst getroffen bedrijven en dan voornamelijk gericht op het midden- en kleinbedrijf in de essentiële voorzieningen die de samenleving nodig heeft?
De TEK-regeling is gericht op het energie-intensieve mkb. Hiermee ondersteunt het kabinet ook de voorzieningen die zij leveren aan de maatschappij.
Wilt u, gezien de huidige crisissituatie en urgentie, de vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat?
Ja, bij dezen de beantwoording voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.