De geringe straf op het mogelijk maken van belastingontduiking |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Erkent u dat het mogelijk maken van belastingontduiking een ernstig vergrijp is, dat niet mag lonen? Zo ja, kunt u verklaren waarom accountant Baker Tilly Berk er met een schijntje van af komt voor het verzinnen van een ontduikingsroute via Cyprus?1
Ja, belastingontduiking is beboetbaar en strafbaar. Daarvoor kunnen (forse) straffen worden opgelegd tot maximaal een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een geldboete van de vijfde categorie. Daaruit blijkt dat belastingontduiking als een ernstig vergrijp wordt beschouwd. De strafzaak tegen het accountskantoor is afgedaan met een transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht. Voor betrokkenheid bij verschillende onjuiste belastingaangiften en het niet voldoen aan de informatieplicht jegens de Belastingdienst heeft het accountantskantoor een geldbedrag van € 20.000 aan de Staat betaald. Wanneer een strafzaak wordt afgedaan door middel van een transactie, is het betaalde geldbedrag in beginsel gelijk aan het bedrag dat het OM ter openbare terechtzitting zou eisen. Voor zover het beeld zou bestaan dat verdachten die een transactie aangeboden krijgen hiermee een bevoorrechte behandeling genieten, is dit beeld dus niet terecht.
Erkent u dat het aannemelijk is dat een belastingadvies bij Baker Tilly Berk voor een klant al meer kost dan de boete die is opgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben niet bekend met de tarieven die Baker Tilly Berk hanteert. Bij het vaststellen van het te betalen geldbedrag in het kader van deze transactie speelt de behaalde omzet van de rechtspersoon of de tarieven die deze in rekening brengt geen rol.
Hoe is bepaald dat € 20.000 een proportionele straf is in deze zaak? Erkent u dat van deze hoogte geen afschrikwekkende werking uitgaat?
In elke strafzaak wordt zorgvuldig afgewogen wat de meest passende afdoening is. Zoals het OM in het Financieel Dagblad2 opmerkt, speelden in deze strafzaak de volgende omstandigheden een rol bij het bepalen van de wijze van afdoening: Baker Tilly Berk heeft zichzelf gemeld bij het OM, de feiten erkend en maatregelen genomen. Daarnaast speelden een rol dat aan een rechtspersoon geen andere (hoofd)straf kan worden opgelegd dan een geldboete en dat nu geen extra onderzoek nodig was wat lang zou hebben geduurd. Daarbij lag verjaring op de loer, ook omdat de coronacrisis voor vertraging had gezorgd. Zoals hiervoor in antwoord op vraag 1 reeds is aangegeven is het betaalde geldbedrag in beginsel gelijk aan het bedrag dat het OM ter openbare terechtzitting zou eisen.
Er is volgens het OM sprake van een doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende straftoemeting. Bij het bepalen van een dergelijke straftoemeting komt niet alleen gewicht toe aan de hoogte van het geldbedrag, maar ook aan het feit dat een accountantskantoor voorwerp is (geweest) van strafrechtelijk onderzoek in het kader van het bedenken en adviseren van (grensoverschrijdende) belastingconstructies. Daarbij bestaat er strafrechtelijk gezien nog wel steeds een onderscheid tussen het gebruik van deze constructies in het kader van belastingontwijking of belastingontduiking. Ik kom daar in antwoord op vraag 7 en 10 op terug.
Bent u bereid uit te zoeken wat Baker Tilly Berk verdient aan deze zaak? Kunt u aangeven waarom deze gegevens geheim zijn, indien dit het antwoord op de vraag gaat zijn, en waarom georganiseerde misdaad op deze manier extra beloond wordt?
De strafzaak tegen het accountantskantoor is afgedaan met een transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij is zoals hiervoor in antwoord op vraag 3 reeds is aangegeven rekening gehouden met de concrete omstandigheden van de strafzaak. Daarmee zie ik voor mijzelf geen rol meer weggelegd.
Wat vindt u ervan dat er een patroon zichtbaar is in de behandeling van fiscale onregelmatigheden in de zin dat degenen die (mogelijke) fraude mogelijk maken minder hard of niet bestraft worden, maar degenen die door hen zijn misleid juist extra hard worden aangepakt?
Mij is een dergelijk patroon niet bekend en kan ik ook niet afleiden aan de hand van de strafzaak waarnaar wordt verwezen in vraag 1. Zoals het OM in het Financieel Dagblad opmerkt is de strafzaak tegen de belastingplichtige voorwaardelijk geseponeerd nadat de verschuldigde belasting was voldaan. Ook de strafzaak tegen diens boekhouder is geseponeerd.
Erkent u dat gedupeerde ouders van De Parel en De Appelbloesem, die te goedertrouw dachten te handelen, in grote mate vergelijkbaar zijn met degenen die te goeder trouw zich laten voorlichten over hun belastingafdracht?
Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen het opleggen van een straf of boete en het vaststellen van de verschuldigde belasting en/of het recht op publiekrechtelijke uitkeringen en verstrekkingen waaronder toeslagen. Bij het vaststellen van de verschuldigde belasting en/of recht op toeslag kan blijken dat de belanghebbende een bedrag moet (terug) betalen. Dit te betalen bedrag vormt geen straf, maar kan vanzelfsprekend voor de belanghebbende wel onaangename financiële consequenties hebben. Mede om onevenredige financiële consequenties in de toekomst te voorkomen, worden in het wetsvoorstel Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen een aantal maatregelen voorgesteld. Zo bevat dit wetsvoorstel een maatregel die het mogelijk maakt om een beschikking tot terugvordering te matigen bij bijzondere omstandigheden. Een bijzondere omstandigheid kan zijn dat de belanghebbende het slachtoffer is geweest van fraude door derden. Met de maatregelen in dit wetsvoorstel en de reeds ingevoerde maatregelen van de Wet hardheidsaanpassing Awir wordt geprobeerd om de hardheid van het stelsel te verminderen en de menselijke maat en de praktische rechtsbescherming in de uitvoering te verbeteren.
Ten aanzien van De Parel en De Appelbloesem heeft de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane in de derde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag van 29 september jl. gemeld dat binnen de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) deze zaken op groepsniveau zullen worden beoordeeld. Deze zaken maken onderdeel uit van zogenoemde «pre-CAF» zaken. UHT toetst institutionele vooringenomenheid bij de ouders die zichzelf hebben gemeld in principe op individueel niveau. Als zich echter meerdere ouders uit één zaak bij UHT hebben gemeld (zoals bij De Parel en Appelbloesem het geval is) of als UHT bij de beoordeling van één ouder of een andere CAF-zaak zelf aanwijzingen ziet voor een grotere groep, dan kunnen de betreffende (CAF-)onderzoeken groepsgewijs worden beoordeeld. Uit de beoordeling kan volgen dat de ouders institutioneel vooringenomen zijn behandeld op groepsniveau en daarmee in aanmerking komen voor de compensatieregeling. Als dat niet het geval is, kan bijvoorbeeld wel recht bestaan op de hierboven genoemde matiging van de terugvordering bij bijzondere omstandigheden. In de planning houdt UHT rekening met prioriteit en betrokkenheid van ouders in acute noodsituaties. In de volgende VGR wordt een update over de stand van zaken gegeven.
Hoe is het mogelijk dat mensen in de toeslagenaffaire jarenlang zo hard zijn aangepakt via de kwalificatie «opzet grove schuld» en dat een zaak van bewezen belastingontwijking wordt geseponeerd en afgedaan wordt met een minimale boete?
De kwalificatie opzet, grove schuld had tot gevolg dat belanghebbenden geen persoonlijke betalingsregeling konden krijgen en dat zij na verloop van drie jaren met betrekking tot de resterende openstaande schuld niet in aanmerking kwamen voor het niet meer nemen van invorderingsmaatregelen. Daarmee zijn ouders die de kwalificatie opzet, grove schuld hebben gekregen, inderdaad geconfronteerd met een harder invorderingsregime dan ouders die die kwalificatie niet hebben gekregen. Overigens erken ik, samen met de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane, dat het toeslagenstelsel in bepaalde situaties onredelijk hard uitpakt. Ook voor de regelgeving en uitvoeringspraktijk met betrekking tot opzet, grove schuld geldt dat de gevolgen disproportioneel konden zijn. In verband daarmee is in november 2019 de invordering van schulden met de kwalificatie opzet, grove schuld stopgezet en wordt bij verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling niet meer getoetst of het ontstaan van de terugvordering te wijten is aan opzet, grove schuld. Inmiddels is een regeling gecreëerd die ertoe strekt ouders een tegemoetkoming te bieden die ten onrechte de kwalificatie opzet, grove schuld hebben gekregen en daardoor hard zijn getroffen.3
Voor de wijze waarop de strafzaak tegen Baker Tilly Berk is afgedaan, verwijs ik naar het antwoord op vraag 1, 3 en 5. De strafzaak is niet beëindigd door middel van een sepot, maar door middel van een transactie. Wanneer een verdachte instemt met een transactie en deze betaalt is de strafzaak daarmee afgedaan, terwijl bij een sepot het OM besluit niet verder te vervolgen, bijvoorbeeld omdat er te weinig bewijs is om tot een veroordeling te kunnen komen. Misschien ten overvloede merk ik op dat er sprake was van belastingontduiking en niet (ook) van belastingontwijking, dat laatste is namelijk niet strafbaar. Wel heeft het kabinet met betrekking tot onder meer belastingontduiking het bedrijfsleven en de belastingadviessector in het kader van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid opgeroepen een Tax Governance Code ontwikkelen. Een Tax Governance Code is primair een verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven zelf, maar ik neem hierbij graag een aansporende rol op mij. Een stap hiertoe doe ik met een publicatie van een essaybundel over dit onderwerp. Daarnaast organiseert het Ministerie van Financiën eind dit jaar een webinar, waarin verschillende stakeholders over Tax Governance zullen praten. Ik verwacht dat deze bundel half oktober is afgerond. Deze wordt dan gepubliceerd op de website van het Ministerie van Financiën en vormt de aftrap voor een routekaart naar één ambitieuze, breed gedragen maar vooral door velen ondertekende Tax Governance Code.
Is het huidige stelsel van vergrijp- en verzuimboetes toereikend om juridisch goed onderlegde misdadigers als Baker Tilly Berk of haar voormalige CEO aan te pakken? Zo nee, welke wijzigingen gaat u hierin aanbrengen? Zo ja, waarom leidt het in dit geval niet tot vervolging en substantiële straffen en kunt u aangeven in welke gevallen er wel grootschalige gevolgen zijn voor facilitators?
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen het strafrecht en het bestuurlijke boeterecht.
De zaak tegen Baker Tilly Berk is strafrechtelijk afgedaan. Voor de wijze waarop dat is gedaan, verwijs ik naar het antwoord op vraag 1, 3 en 5.
Het bestuurlijke boeterecht voorziet sinds 1 juli 2009 in de mogelijkheid om vergrijp- en verzuimboetes op te leggen aan anderen dan de belastingplichtige zelf, zoals belastingadviseurs. Sinds 1 januari 2014 is dit uitgebreid met de mogelijkheid een boete op te leggen wegens doen plegen, medeplichtigheid en uitlokken. Dit ziet op situaties waarbij respectievelijk de belastingplichtige zich niet bewust is geweest van de fraude, de belastingadviseur slechts een ondergeschikte rol heeft vervuld bij het plegen van fraude en het geval waarbij het initiatief bij de belastingadviseur heeft gelegen. Daarnaast kunnen sinds 1 januari 2020 vergrijpboetes, die zijn opgelegd aan personen die als beroepsbeoefenaar opzettelijk belastingfraude hebben medegepleegd, openbaar worden gemaakt. Daarmee acht ik de mogelijkheden om bestuursrechtelijk op te treden tegen intermediairs zoals belastingadviseurs, accountants en financiële instellingen vooralsnog toereikend. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk om alert te blijven op mogelijke problemen en ontwikkelingen in de praktijk. Ik ben dan ook bereid om te onderzoeken of het bestaande instrumentarium toereikend is en voldoende wordt ingezet. Daarbij zal ook nadrukkelijk aandacht zijn voor het feit dat belastingadviseurs en andere fiscale intermediairs als zodanig geen wettelijk gereguleerde beroepsgroep vormen, anders dan bijvoorbeeld accountants.
Misschien ten overvloede merk ik nog op dat ten aanzien van hetzelfde feit naast een strafrechtelijke sanctie niet ook een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Dit volgt uit het una via-beginsel dat er in de kern op neer komt dat indien dezelfde gedraging zowel bestuurlijk als strafrechtelijk kan worden afgedaan op een gegeven moment de keuze voor een van deze twee wegen dient te worden gemaakt, waarmee de andere weg wordt uitgesloten.
Kunt u aangeven wat de inzet van de Belastingdienst, de FIOD en mogelijk anderen is op belastingontwijking? Kunt u aangeven hoe dat in verhouding staat met fraudeopsporing bij Toeslagen?
Ik neem aan dat u doelt op de inzet van de Belastingdienst, de FIOD en mogelijk anderen op belastingontduiking.
De inzet van de Belastingdienst op belastingontduiking en fraudeopsporing bij Toeslagen zet de Belastingdienst jaarlijks uiteen in zijn Jaarplan4. Daarin staat toegelicht dat fraudebestrijding één van de kerntaken vormt van de Belastingdienst, welke keuzes daarin door de Belastingdienst worden gemaakt en hoe de Belastingdienst daarin samenwerking zoekt met andere overheidsinstanties, waaronder het OM.
In de Fraudemonitor wordt door middel van cijfers een beeld gegeven van de strafrechtelijk prestaties van de FIOD en het OM in de bestrijding van fraude. Daarbij zijn de instroom en uitstroom van zaken, inclusief de afdoeningsvormen door zowel het OM als de rechter alsook het type zaken vermeld.5 Het OM kan alleen een strafrechtelijk onderzoek starten als sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit.
Hoeveel bedrijven en belastingadviseurs zijn de afgelopen jaren tegen de lamp gelopen en succesvol veroordeeld voor belastingontwijking? Kunt u hiervan een overzicht verschaffen?
Er zijn de afgelopen jaren geen (rechts)personen veroordeeld voor belastingontwijking. Dit komt omdat belastingontwijking niet strafbaar is gesteld.
Belastingontduiking is dat wel. Geprobeerd is de cijfers zoals hier gevraagd ten aanzien van belastingontduiking te achterhalen. Daarbij is gebleken dat er geen eenduidige wettelijke grondslag is op basis waarvan fiscale delicten worden vervolgd. Hierdoor is geen sluitend beeld te geven. Fiscale delicten worden immers niet alleen vervolgd op grond van de bijzondere wetgeving uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen (artikel 68 en 69 AWR), maar ook vaak op grond van de commune wetgeving uit het Wetboek van Strafrecht (bijv. valsheid in geschrift (artikel 225 Sr), deelname aan een criminele organisatie (artikel 140 Sr) of witwassen (artikel 420bis/420ter Sr). Daar komt bij dat van verdachte natuurlijke personen niet wordt geregistreerd welk beroep (bijvoorbeeld belastingadviseur) zij uitoefenen.
Het onderzoek naar de nevenfuncties van professor Kochenov van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) en zijn rol in de promotie van de verkoop van paspoorten |
|
Renske Leijten , Harry van der Molen (CDA), Attje Kuiken (PvdA), Kees Verhoeven (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzendingen van Nieuwsuur van 26 en 27 september 2019 over de verkoop van paspoorten op Malta en de rol van professor Kochenov (RUG) hierin en de vele Kamervragen die daarover tot nu toe gesteld zijn?1
Ja.
Herinnert u zich dat er onafhankelijk onderzoek zou plaatsvinden in opdracht van de RUG, dat in het eerste kwartaal van 2020 zou zijn afgerond, dat het openbaar gemaakt zou worden, naar de inspectie en u gestuurd zou worden en dat de inspectie er een oordeel over zou geven en dat u het onderzoek aan de Kamer zou doen toekomen?
Ja. In antwoord op eerdere vragen van de leden Omtzigt en Van der Molen heb ik aangegeven dat de oplevering van het onderzoeksrapport werd voorzien in het eerste kwartaal van 2020 en dat het rapport van het onderzoek openbaar gemaakt wordt.2 Daarbij heb ik ook aangegeven dat de verspreiding en openbaarmaking een verantwoordelijkheid is van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: RUG) en heb ik toegezegd een afschrift van een door de RUG openbaar gemaakt rapport aan uw Kamer toe te zenden.
Heden is uw kamer bij brief met kenmerk 24674941 geïnformeerd over het onderzoeksrapport. In deze brief heb ik aangegeven dat van de RUG is begrepen dat de oplevering van het onderzoeksrapport door onvoorziene omstandigheden werd vertraagd. Per brief gedateerd 27 mei 2020 ben ik door het College van Bestuur van de RUG geïnformeerd over de besluiten die het bestuur heeft genomen naar aanleiding van het onderzoeksrapport. Het onderzoeksrapport is heden openbaar gemaakt door de RUG, een afschrift van dit rapport heb ik u – conform mijn toezegging – doen toekomen.
Heeft de heer Kochenov tussen september 2019 en nu nog nevenactiviteiten op het gebied van de advisering over de verkoop van paspoorten verricht? Zo ja welke zijn dat dan en hoe beoordelen de RUG en u die activiteiten gedurende het onderzoek?
In de bijlage bij het onderzoekrapport van de commissie Van Keulen/Berenschot is een overzicht opgenomen van activiteiten van de heer Kochenov. Uit dit overzicht komt naar voren dat door de heer Kochenov tussen september 2019 en nu geen nevenactiviteiten op het gebied van advisering over de verkoop van paspoorten zijn verricht. Van de RUG heb ik begrepen dat er ook geen nevenactiviteiten van deze strekking door de heer Kochenov zijn gemeld of anderszins bekend zijn.
Zoals ook in het onderzoeksrapport van de commissie van Keulen/Berenschot is opgenomen is de heer Kochenov wel aanwezig geweest bij een congres in Londen van Henley & Partners op 13 november 2019, ondanks een dringend advies van de decaan om niet te gaan. In het onderzoeksrapport is opgenomen dat de heer Kochenov er voor heeft gekozen dit congres wel te bezoeken omdat het hem niet verboden was, hij de resultaten van de voorpublicatie van de nieuwe – mede door hem ontwikkelde – Quality of Nationality Index (QNI) wilde presenteren en de wetenschappelijke context en ontmoetingen met collega-hoogleraren voor hem relevant waren. Van de RUG heb ik begrepen dat de heer Kochenov de niet-wetenschappelijke onderdelen van het congres niet heeft bezocht. In antwoorden op eerdere Kamervragen is aangegeven dat het kabinet weinig begrip heeft voor de keuze die de heer Kochenov in onderhavig geval heeft gemaakt.3 Dit standpunt is niet gewijzigd na kennisname van het onderzoeksrapport.
Kunt u het rapport, inclusief de reactie van de onderwijsinspectie, aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Met de brief met kenmerk 24674941 heeft uw Kamer een afschrift van het door de RUG openbaar gemaakt rapport ontvangen. In de brief ben ik ook ingegaan op de reactie van de onderwijsinspectie.
Wat vindt u zelf van de conclusies van het rapport en de acties van de Rijksuniversiteit Groningen?
In mijn brief met kenmerk 24674941 ben ik ingegaan op het rapport, het oordeel van de inspectie en heb ik aangegeven hoe ik aankijk tegen de belangrijkste conclusies en maatregelen.
Hoe kan herhaling van een soortgelijke affaire voorkomen worden?
Uit het onderzoeksrapport blijkt dat de heer Kochenov, zijn leidinggevende en de universiteit (i.c. het faculteitsbestuur) bij de naleving en uitwerking van bestaande sectorale regelgeving (cao Nederlandse universiteiten en de sectorale regeling nevenwerkzaamheden 2017) tekort zijn geschoten. Ik kan geen garanties geven op het voorkòmen van soortgelijke affaires. Zoals ook aangegeven in mijn brief met kenmerk 24674941 juich ik toe dat de RUG de naleving, toepassing en handhaving van sectorale regelgeving inzake nevenwerkzaamheden in landelijk overleg agendeert en bespreekt. Ik verwacht over de resultaten hiervan door de VSNU geïnformeerd te worden. De inspectie volgt ook op stelselniveau ontwikkelingen op het terrein van nevenwerkzaamheden en zal hier bij de VSNU, de VH en de KNAW aandacht voor vragen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
Op 26 mei 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd waarom beantwoording binnen de gestelde termijn voor beantwoording van Kamervragen niet mogelijk was.4 Daarbij heb ik ook aangegeven uw Kamer zo spoedig mogelijk te informeren over het rapport en oordeel van de inspectie. Deze toezegging ben ik heden nagekomen.
Het verstrekken van volledige dossiers aan gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire |
|
Renske Leijten , Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Hoeveel gedupeerden die hun dossier hebben opgevraagd hebben 5 mei 2020 een brief ontvangen met daarin uitstel van het toesturen van hun persoonlijke dossier?1
In totaal hebben per 14 mei jl. 633 personen de brief ontvangen. Deze brief is niet alleen om betrokkenen de voortgang te laten weten maar ook wordt in de brief aangegeven dat Toeslagen hen telefonisch zal benaderen om uit te zoeken aan welke informatie de grootste behoefte is.
Snapt u dat het voor mensen die hun dossier al hebben ontvangen zeer vreemd overkomt om de uitstelbrief te ontvangen en dat zij daardoor niet het idee hebben dat de crisisorganisatie de administratie op orde heeft?
Ja dat snap ik. Helaas is aan 13 personen toch deze brief verzonden, terwijl zij al in het bezit waren van hun dossier. Met hen is inmiddels telefonisch contact opgenomen.
Waarom bent u overgegaan tot het uitstellen van het toesturen van dossiers, terwijl mensen al enkele maanden tot meer dan een half jaar wachten op hun gegevens?
Omdat ik wil dat deze ouders zo snel mogelijk precies de informatie kunnen krijgen die zij van de Belastingdienst willen hebben over hun persoonlijke situatie. Gebleken is dat de eigenlijke informatiebehoefte niet altijd aansluit bij het ingediende verzoek «inzage dossier». Daarnaast is gebleken dat het samenstellen van een dossier zeer tijdrovende is, veel menskracht van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen vergt, terwijl deze organisatie ook druk bezig is met het (voorbereiden van) de financiële compensatie aan gedupeerde ouders. Gemiddeld duurt het samenstellen van een dossier 400 uur. In de op 28 april jl. toegestuurde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag heb ik de uitdagingen geschetst om tegemoet te komen aan de wens tot inzage in de dossiers.2 Het tijdig, volgens de eerder gecommuniceerde termijn van 12 weken, vervaardigen van alle nog openstaande aanvragen van dossiers is gezien de benodigde menskracht onmogelijk. De redenen hiervoor zijn dat de dossiers zijn opgebouwd uit vaak honderden documenten en soms duizenden pagina’s die opgeslagen zijn in verschillende systemen. De betreffende documenten moeten worden hernoemd en in de juiste volgorde geplaatst, zodat de documenten op een logische volgorde in de dossiers terecht komen. De documenten moeten vervolgens handmatig worden gelakt om te voorkomen dat privacy-gevoelige gegevens over anderen dan de aanvrager zichtbaar zijn. De huidige werkwijze houdt in dat de persoon die het dossier heeft opgevraagd, wordt gebeld. In dat gesprek wordt de informatiebehoefte vastgesteld. Vervolgens wordt een afspraak gepland om de vragen te beantwoorden. Wanneer de ouder na de gesprekken alsnog een volledig dossier wenst te ontvangen, zal het dossier uiteraard worden samengesteld. Met deze werkwijze wordt geprobeerd sneller antwoord te geven op vragen die de ouder heeft over zijn dossier. Over deze nieuwe werkwijze heeft overleg plaatsgevonden met de Nationale ombudsman waarbij suggesties van zijn kant in het procesontwerp zijn meegenomen. De Nationale ombudsman zal toezicht houden op deze nieuwe werkwijze.
Hoeveel mensen hebben documenten die betrekking hebben op de besluitvorming over het stopzetten en terugvorderen van kinderopvangtoeslag aangevraagd via de ter beschikking gestelde brief van de Bond voor Belastingbetalers?2 Hoeveel van deze dossiers zijn verschaft en hoeveel mensen hebben een brief gekregen met uitstel?
Deze subgroep van de dossierverzoeken is niet specifiek in beeld gebracht. De dossierverzoeken worden niet geregistreerd aan de hand van het gebruikte format, zoals dat van de Bond van Belastingbetalers.
Hoeveel mensen hebben hun dossier opgevraagd na de actie van gedupeerden in Rotterdam op 11 november 2019?3 Hoeveel daarvan hebben hun dossier inmiddels ontvangen en hoeveel wachten nog op antwoord?
In totaal hebben per 14 mei jl. 661 ouders hun dossier opgevraagd. Hiervan hebben 41 ouders, die hun verzoek hebben gedaan op 11 of 12 november, hun dossier ontvangen. 620 Ouders moeten hun dossier nog krijgen, 29 hiervan maken nu onderdeel uit van de eerste groep met deze werkwijze.
Hoe verlopen de gesprekken die gevoerd worden met mensen die gebeld worden om te weten welke informatie zij precies willen hebben?
De gesprekken met deze mensen zijn vaak lang en emotioneel. Het gaat soms om mensen die het vertrouwen in de Belastingdienst zijn kwijtgeraakt. Toch blijkt dat in veel gevallen mensen het prettig vinden om gehoord te worden en een persoonlijk behandelaar toegewezen te krijgen. Daarnaast blijkt inderdaad dat in veel gevallen de eigenlijke informatiebehoefte niet altijd aansluit bij het ingediende verzoek «inzage dossier», maar ook geholpen zijn met het toesturen van een samenvatting of een concreet antwoord op hun vragen.
Welke inspanning is er, na het versturen van de laatste dossiers in februari, gepleegd om meer dossiers van gedupeerden samen te stellen? Klopt de indruk dat het samenstellen stil is komen te liggen na de laatste verzending? Kunt u uw antwoord toelichten?
Graag wil ik benadrukken dat mijn eerste prioriteit ligt bij het herstel en compensatie van en voor de gedupeerde ouders. Er is voor de ouders die verzocht hebben om inzage in hun dossier afgelopen maanden gewerkt aan een nieuwe werkwijze (zie ook vraag 3). Enerzijds omdat gebleken is dat de eigenlijke informatiebehoefte niet helemaal aansluit bij het verzoek «inzage dossier» van de ouders, anderzijds omdat het samenstellen van een dossier een tijdrovende klus is, die veel menskracht vergt. Daarnaast wil ik maximaal maatwerk leveren, omdat gebleken is dat daar de behoefte van de ouders ligt. Overigens wil ik wel graag benadrukken dat voor de herbeoordeling ten behoeve van herstel en compensatie het niet noodzakelijk is om eerst een compleet dossier per gedupeerde samen te stellen.
Erkent u dat mensen simpelweg willen weten op basis van welke gronden is beoordeeld waarom er geen recht op kinderopvangtoeslag was en zelfs alles voor meerdere jaren moest worden teruggevorderd? Erkent u tevens dat zij die informatie verdienen te hebben voordat hun zaak wordt bekeken vanuit de crisisorganisatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja ik snap heel goed dat betrokkenen precies willen weten op basis van welke documenten en/of bewijzen er indertijd beslissingen genomen waardoor ze zich, soms al jaren, zwaar gedupeerd voelen. Ik wil daarom inzetten op maatwerk voor deze groep, inclusief persoonlijke gesprekken waar ik zelf ook bij aanwezig ben geweest, in plaats van het uitsluitend toesturen van documenten. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. Wanneer de ouder na de gesprekken alsnog een volledig dossier wenst te ontvangen, zal het dossier uiteraard worden samengesteld.
Kunt u aangeven waarom het zo moeilijk is om de onderliggende documentatie die betrekking heeft op de besluitvorming rond recht op kinderopvangtoeslag, het terugvorderen ervan en vaak het oordeel dat iemand met opzet/ grove schuld heeft gehandeld, te genereren?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Wanneer de Belastingdienst geen onderliggende documentatie (meer) heeft, hoe gaan gedupeerden dan ooit herbeoordeeld worden op hun recht op kinderopvangtoeslag en eventuele compensatie? Kunt u aangeven hoe dit probleem ondervangen gaat worden?
In mijn brief van 13 maart jl. heb ik aangegeven dat het voor de beginjaren van het Toeslagenstelsel (2005 tot en met 2009) onwaarschijnlijk is dat Toeslagen over alle noodzakelijke informatie beschikt om het recht op reparatie voor alle ouders volledig te kunnen beoordelen.5 Mogelijk hebben ook ouders geen documenten meer uit deze periode Ik doe mijn uiterste best om in samenwerking met bijvoorbeeld banken en opvangorganisaties te kijken welke informatie nog bij hen kan worden opgevraagd. Er moet beoordeeld worden of het aannemelijk is dat er op grond van de wel beschikbare gegevens en de context van het specifieke geval aanspraak bestaat op herstel. Ondanks inspanningen van alle betrokken partijen blijft het mogelijk dat voor een deel van de ouders niet kan worden vastgesteld of zij in aanmerking komen voor reparatie en dat deze niet kan worden toegekend.
Welk perspectief is er om mensen hun dossier of op zijn minst de onderliggende documentatie te verstrekken die leidde tot het stopzetten en terugvorderen? Wanneer krijgen mensen wél hun gegevens?
De betrokken personen worden deze maand gebeld. In die gesprekken wordt gevraagd naar hun informatiebehoefte. Als deze inventarisatie is afgerond kan en zal een globale planning gemaakt worden van wanneer en hoe hier zo goed én snel mogelijk recht aan kan worden gedaan.
Klopt het dat een burger krachtens de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), artikel 15 het recht heeft om binnen vier weken (of wanneer de Belastingdienst uitstel vraagt binnen acht weken) recht heeft om al zijn/haar gegevens in te zien bij de Belastingdienst?
De AVG geeft een burger verschillende rechten, waaronder het recht op inzage. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene onverwijld en in ieder geval binnen een maand na ontvangst van het verzoek krachtens de artikelen 15 tot en met 22 informatie over het gevolg dat aan het verzoek tot inzage is gegeven. Afhankelijk van de complexiteit van de verzoeken en van het aantal verzoeken kan die termijn indien nodig met nog eens twee maanden worden verlengd. De verwerkingsverantwoordelijke stelt de betrokkene binnen één maand na ontvangst van het verzoek in kennis van een dergelijke verlenging. In dit verband merk ik op dat via het inzagerecht op grond van de AVG, een betrokkene inzage kan krijgen in de persoonsgegevens die de Belastingdienst over hem verwerkt en informatie kan krijgen over het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt en of, en zo ja met wie, de persoonsgegevens worden gedeeld. Onder persoonsgegevens wordt verstaan alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, zoals naam, adres, woonplaats en het burgerservicenummer. Het gaat hierbij dus niet om bevindingen uit en oordeelsvorming gebaseerd op onderzoeken.
Zoals uw Kamer ook opmerkt in de vraagstelling is door de betrokken ouders om het volledige dossier verzocht, teneinde te weten te komen op basis waarvan is de Belastingdienst/Toeslagen tot het oordeel is gekomen dat er geen recht op kinderopvangtoeslag meer was. Ouders hebben dan in beginsel niets aan feitelijke persoonsgegevens die op basis van een AVG-inzageverzoek kunnen worden verstrekt, maar hebben behoefte aan de bevindingen uit onderzoeken en oordeelsvorming. Om deze reden zijn verzoeken om een kopie van het volledige dossier niet behandeld als een verzoek conform artikel 15 van de AVG.
Bent u bekend met de uitvoeringswet AVG, waarvan artikel 34 luidt: «Een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening wordt genomen binnen de in artikel 12, derde lid, van de verordening genoemde termijnen en geldt, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.»?
Ja.
Heeft u tijdig (binnen een maand of na verdaging binnen drie maanden) een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking genomen op de inzageverzoeken? Zo nee waarom heeft u geen formele besluiten gestuurd?
Zoals in het antwoord op vraag 12 is beschreven, zijn de dossierverzoeken niet behandeld als een verzoek conform artikel 15 van de AVG. Dit houdt in dat er op deze verzoeken geen beslissingen zijn genomen die kwalificeren als een besluit, waarvoor bezwaar en beroep openstaat.
Indien u geen formeel besluit genomen heeft, kunnen de ouders dan op grond van artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de Belastingdienst formeel in gebreke stellen en binnen twee weken het dossier eisen?
De Belastingdienst is op basis van de Awb verplicht om een besluit deugdelijk te motiveren. De motiveringsplicht ziet met name op het geven van een onderbouwde uitleg waarom het besluit is genomen. Om dit te ondersteunen kan het noodzakelijk zijn om stukken te verstrekken. Al bij het oorspronkelijke besluit (tot bijvoorbeeld neerwaartse correctie van de toeslag of het ongegrond verklaren van een bezwaarschrift) had de informatie die hieraan ten grondslag lag met de ouders moeten worden gedeeld. Als er geen motivering is gegeven en de belanghebbende hier later om verzoekt, dient er binnen een redelijke termijn alsnog een motivering te worden verstrekt.
Het verstrekken van (stukken ter ondersteuning van) de motivering maakt onderdeel uit van het oorspronkelijke besluit en vormt geen op zichzelf staand besluit dat binnen een vastgestelde termijn moet worden genomen. Ook het verzoek om een motivering is geen aanvraag om een besluit als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Artikel 6:12 van de Awb is derhalve niet van toepassing.
Uiteraard moet er binnen een redelijke termijn gehoor worden gegeven aan een verzoek om een nadere motivering. Wat een redelijke termijn is, hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de complexiteit van de zaak en de grootte van het dossier. Hierbij speelt een grote rol dat de Belastingdienst/Toeslagen geen eenduidige klantdossiers heeft die een-op-een verstrekt kunnen worden. Over burgers zijn gegevens opgeslagen over meerdere soorten toeslagen, meerdere jaren en meerdere vormen van behandeling. Het systeem van bevoorschotting en definitieve toekenning brengt een veelheid aan tussentijdse wijzigingen mee, die in verschillende fasen en teams worden behandeld. Het gaat dan bijvoorbeeld over dienstverlening, toezicht, bezwaar, beroep en klacht. Om aan de vraag van ouders te voldoen en alle beschikbare informatie te verstrekken, moet informatie uit diverse systemen worden uitgeprint en gebundeld in mappen. Dit vergt geruime tijd, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat ouders, die dan binnen twee weken geen besluit krijgen en het dossier, een dwangsom per dag kunnen vragen bij de Belastingdienst (ex artikel 4:17 Awb)?
Nee, dat klopt niet. Het verstrekken van (stukken ter ondersteuning van) de motivering maakt onderdeel uit van het oorspronkelijke besluit en vormt geen op zichzelf staand besluit dat binnen een vastgestelde termijn moet worden genomen. Derhalve is artikel 6:12 van de Awb niet van toepassing en kan ook artikel 4:17 van de Awb geen toepassing vinden.
Waarom heeft u afgezien van het nemen van formele beschikkingen bij de vraag om inzage (die overigens onder de AVG vormvrij mag worden ingediend)?
Zoals in de antwoorden op vraag 12 en 14 aan de orde is gesteld zijn de verzoeken om inzage niet behandeld als een verzoek conform artikel 15 van de AVG. De betrokken ouders hebben gevraagd om inzage in hun dossier om informatie te krijgen over de bevindingen uit onderzoeken en de oordeelsvorming die tot de stopzetting of neerwaartse correctie van de kinderopvangtoeslag hebben geleid. Deze informatie kan niet worden verkregen met een verzoek tot inzage op grond van artikel 15 van de AVG. Een dergelijk verzoek beperkt zich namelijk slechts tot feitelijke persoonsgegevens.
Lukt het u om ofwel binnen twee weken de dossiers te geven, dan wel een formeel besluit te nemen, dan wel een schadevergoeding toe te kennen, omdat de Belastingdienst hier wederom in gebreke blijft ten opzichte van de ouders (graag een uitgebreid antwoord)?
Zie hiervoor ook bovenstaande antwoorden. Alle ouders zullen nog deze maand gebeld worden en zal geïnventariseerd worden waar precies hun behoeft ligt en hoe hier vanuit de Belastingdienst zo goed en snel mogelijk aan voldaan kan worden.
Wat is de uiterste datum, waarop mensen die vorig jaar hun hele dossier gevraagd hebben, dat dossier ook krijgen?
Hierover informeer ik uw kamer volgende maand.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden i.v.m. de gesprekken van 18 mei en het debat van 19 mei?
Deze antwoorden zijn voor het debat, dat gepland is op 26 mei, verstuurd.
Het recht op toeslagen in combinatie met wezenpensioen |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u reageren op de situatie van de pleegmoeder wiens pleegkind een wezenpensioen ontving en hierdoor het recht op huurtoeslag met terugwerkende kracht verloor?1
Hoewel ik niet op individuele casussen kan ingaan, geldt in zijn algemeen voor thuiswonende (pleeg)kinderen tot 23 jaar een inkomensvrijstelling (€ 4.964,– in 2020). Naast deze algemene vrijstelling kan de belanghebbende verzoeken om bepaalde bijzondere inkomens buiten beschouwing te laten voor de inkomenstoets van de huurtoeslag. Dit geldt onder meer voor wezenuitkeringen die met toepassing van artikel 49 van de Algemene nabestaandenwet aan een ander dan de wettelijke vertegenwoordiger van het kind betaalbaar zijn gesteld.
Tot voor kort gold voor een verzoek tot het buiten beschouwing laten van bijzonder inkomen een termijn van zes weken voor de toeslagontvanger na de definitieve berekening voor desbetreffend toeslagjaar (de bezwaartermijn). In de praktijk is gebleken dat deze termijn erg kort is, mede omdat de regeling als complex kan worden ervaren. Bovendien kunnen de financiële gevolgen van het te laat indienen van een dergelijk verzoek groot zijn, bijvoorbeeld doordat huurtoeslag moet worden terugbetaald. Om te voorkomen dat huishoudens als gevolg van de korte termijnen onnodig (huurtoeslag mislopen, is in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de termijn voor deze verzoeken met het Verzamelbesluit Toeslagen van 17 april 2020 (nr. 2020–72441)2 verruimd tot vijf jaar na het verstrijken van de laatste dag van het berekeningsjaar. Belanghebbenden kunnen daardoor tot 31 december 2020 verzoeken bijzonder inkomen voor het berekeningsjaar 2015 buiten beschouwing te laten voor de huurtoeslag. Zo kunnen belanghebbenden die door de korte termijn eerder geen gebruik hebben gemaakt van de regeling, alsnog een beroep hierop doen.
Ook na deze wijziging blijft het wel noodzakelijk dat een belanghebbende zelf een aanvraag tot het buiten beschouwing laten van bijzonder inkomen doet. Op basis van uitsluitend de beschikbare informatie uit de aangifte is het voor de Belastingdienst niet mogelijk vast te stellen of een bepaald inkomen kwalificeert als bijzonder inkomen. Met het verruimen van de termijnen krijgen belanghebbenden aanzienlijk meer tijd om (alsnog) een beroep te doen op de regeling.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat het recht op toeslagen verdwijnt als het inkomen van inwonende kinderen wordt meegerekend? Deelt u de mening dat dit zeker geldt op het moment dat een inkomen dat überhaupt niet moet worden meegerekend, zoals in het betreffende geval een door de voogd verstrekt wezenpensioen, de oorzaak is van het verdwijnen van het recht op toeslagen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een weeskind niet op deze manier emotioneel belast moet worden met deze financiële gevolgen van haar wees zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u verklaren waarom de betreffende pleegouder naar eigen zeggen twee jaar bezig is geweest om duidelijkheid te krijgen over de situatie maar dat de Belastingtelefoon niet in staat bleek die te bieden? Is de Belastingdienst voldoende toegerust om de complexiteit van het belastingstelsel toe te lichten aan burgers en kleine bedrijven?
Zoals eerder aangegeven kan ik niet op individuele casussen ingaan. Als het zo is dat iemand twee jaar geen antwoord krijgt op zijn of haar vraag, is dat natuurlijk niet goed. In zijn algemeenheid kunnen burgers en ondernemers en hun intermediairs vragen stellen aan de Belastingtelefoon. Als het gaat om een complexe situatie die de medewerker van de Belastingtelefoon niet direct kan beantwoorden, wordt de beller aangeboden om teruggebeld te worden door een inhoudelijk specialist. Het hangt van de complexiteit van het vraagstuk af hoe snel een burger of ondernemer duidelijkheid kan worden verschaft over zijn situatie. Voor de dienstverlening van de Belastingdienst aan burgers en ondernemers en de keuzes die hieraan ten grondslag liggen verwijs ik graag naar het jaarplan 2020.
Signalen van burgers die zich niet gehoord voelen door de Belastingdienst of niet tevreden zijn over de dienstverlening nemen wij uiteraard altijd serieus. In dat kader verwijs ik ook graag naar het externe onderzoek dat de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en ik hebben uitgezet om te komen tot een fundamentele transformatie van de dienstverlening en interactie bij de Belastingdienst, Toeslagen en Douane. Op dit moment is dat onderzoek in volle gang, over de uitkomsten daarvan en de maatregelen die we daaraan zullen verbinden zal ik u uiteraard informeren.
Hoe vaak komt het voor dat burgers en bedrijven twee jaar of langer geen antwoord op hun vragen krijgen? Hoe vaak komt dit voor bij multinationals? Kunt u een verklaring geven voor het verschil in «dienstverlening»? Welke beleidskeuzes liggen hieraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom worden inkomsten die sowieso als bijzondere inkomsten moeten worden beschouwd niet automatisch als dusdanig gerekend bij de definitieve aangifte zodat onterechte terugvordering wordt voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of de verlengde bezwaartermijn inderdaad zal worden toegepast op het betreffende geval?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom moet ieder kafkaësk probleem dat zich voordoet bij de Belastingdienst via de media worden aangekaart om een oplossing te forceren?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de oppositie in Hongarije verder in de verdrukking komt |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de nieuwste coronamaatregelen van de Hongaarse regering die niets met het bestrijden van corona te maken lijken te hebben, als wel met het verder beknotten van de oppositie?1 2
Het kabinet volgt de ontwikkelingen in Hongarije met zorg. De Hongaarse autorisatiewetgeving roept vanuit het oogpunt van de beginselen van rechtsstaat, democratie en grondrechten vragen op. Buitengewone maatregelen in het kader van de bestrijding van COVID-19 zijn geoorloofd en wenselijk vanuit het oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid, maar dienen wel te voldoen aan vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit en tijdelijkheid, en dienen tevens de waarden van de Unie en internationale verdragsverplichtingen te respecteren. In die context maakt het kabinet zich zorgen over de gevolgen van de autorisatiewetgeving voor mediavrijheid, de positie van de oppositie en lokale overheden in Hongarije.
Hoe beoordeelt u de constatering dat de sfeer in Hongarije nog verder verhardt voor kritische geluiden richting de regering? Is kritiek leveren nog wel mogelijk zonder eigen gevaar? Wat kunt u daaraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over het feit dat de regering het lokale overheden financieel moeilijker maakt en dat dit ingegeven lijkt te zijn door de verkiezingsuitslag van de lokale verkiezingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ingaan op de reactie van uw Hongaarse collega nadat u de Nederlandse zorgen over de Hongaarse situatie heeft geuit, zoals in uw beantwoording van vorige schriftelijke vragen beschrijft?3 Kunnen de leden van de SP-fractie naar aanleiding van de nieuwe ontwikkelingen concluderen dat Hongarije niet luistert naar internationale druk?
Aangezien het telefonisch contact met mijn Hongaarse ambtsgenoot in vertrouwelijke sfeer plaatsvond, kan ik niet verder uitweiden dan dat de bestaande zorgen over de Hongaarse autorisatiewetgeving zijn besproken. Verder is het op dit moment te vroeg om een conclusie te trekken over de invloed van de internationale druk om Hongarije de autorisatiewetgeving te laten heroverwegen.
Heeft u opnieuw contact gehad met uw Europese collega’s sinds de laatste informele Raad van Buitenlandse Zaken over de verslechterende situatie in Hongarije? Zo nee, bent u bereid dat te doen? Zo ja, welke stappen worden hierop ondernomen?
Sinds de laatste informele Raad Buitenlandse Zaken is de rechtsstatelijkheid van de noodmateregelen ter bestrijding van COVID-19 aan de orde gekomen tijdens de informele vergadering van leden van de Raad Algemene Zaken van 22 april jl. De Commissie gaf toen aan de maatregelen in de lidstaten te monitoren, en noemde daarbij met name de zorgen omtrent de Hongaarse noodwetgeving. Zij merkte tevens op over verschillende instrumenten te beschikken om rechtsstatelijke problemen te adresseren. Een grote meerderheid van de lidstaten, waaronder Nederland, benadrukte vervolgens eveneens het belang van het respecteren van de beginselen van de rechtsstaat en sprak steun uit voor de monitoring door de Commissie. Nederland riep de Commissie daarbij op indien noodzakelijk nadere actie te ondernemen. Ook wees Nederland op de handreiking van de Raad van Europa die op 7 april jl. met alle 47 lidstaten is gedeeld. Een aantal lidstaten, waaronder ook Nederland, pleitte tevens voor het koppelen van de toekenning van EU-gelden aan de naleving van rechtsstatelijke beginselen. Nederland zal zich er samen met gelijkgezinde lidstaten voor inspannen om dit onderwerp in Europees verband te blijven bespreken.
Bent u het ermee eens dat Europese hulp in het bestrijden van de coronacrisis in Hongarije voorwaardelijk moet worden gemaakt aan het niet wegtrekken van financieringsstromen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de democratie, zoals lokale inkomsten en financiering voor politieke partijen?
Nederland is uitgesproken voorstander van een koppeling tussen ontvangst van EU-middelen en de naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen, gelet op de zorgen die bestaan over de rechtsstaat. Sterke conditionaliteiten zijn voor Nederland onlosmakelijk verbonden met een moderne EU-begroting. Het kabinet zal zich in de MFK-onderhandelingen blijven inzetten om een zo sterk en effectief mogelijke conditionaliteit inzake rechtsstatelijkheid de eindstreep van de MFK-onderhandelingen te laten halen, in lijn met de motie-Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1515). Onder de huidige begrotingscyclus is het voorwaardelijk maken van ontvangst van Europese gelden aan naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen echter nog niet mogelijk. Overigens ziet de door de Europese Commissie voorgestelde conditionaliteit binnen het MFK uitsluitend op het naleven van rechtsstatelijkheidsbeginselen. Nationale financieringsstromen met betrekking tot lokale inkomsten of financiering van politieke partijen vallen daar niet onder.
Welke sanctiemaatregelen kunnen worden ingezet om Hongarije niet te laten wegkomen met dit machtsmisbruik? Bent u bereid dit in te zetten als internationale diplomatieke druk onvoldoende blijkt te werken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Europese Commissie heeft aangegeven de noodmaatregelen in de lidstaten te monitoren. Nederland heeft er bij haar op aangedrongen deze monitoring voort te blijven zetten en indien noodzakelijk nadere actie te ondernemen. Daarnaast is er de lopende artikel 7-procedure, waarbinnen de zorgen omtrent rechtsstaat, democratie en grondrechten in Hongarije onderwerp van bespreking zijn. Nederland zet zich er daarbij met gelijkgezinde lidstaten voor in deze procedure regelmatig te agenderen op de Raad Algemene Zaken om Hongarije hierop aan te kunnen spreken.
Het door de Belastingdienst toekennen van verzuimboetes terwijl uitstel van aangifte is aangevraagd |
|
Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven hoe vaak door welk percentage van bedrijven en zelfstandigen uitstel van aangifte voor bijvoorbeeld btw of loonheffing is aangevraagd en verleend vanwege de coronamaatregelen?
In alle gevallen waarin om versoepeld uitstel van betaling is verzocht, is ook uitstel verleend. Het uitstel geldt in eerste instantie voor 3 maanden. Er is geen uitsplitsing beschikbaar naar zelfstandigen en andere bedrijven/rechtsvormen.
Herkent u de signalen dat desondanks toch naheffingsaanslagen worden uitgedeeld als btw of loonheffing niet op tijd wordt betaald terwijl uitstel is verleend? Zo ja, hoe vaak is sprake geweest van een verzuimboete die opgelegd werd aan een bedrijf dat uitstel heeft verkregen?
Het proces voor het aanvragen van versoepeld uitstel van betaling in de coronacrisis is voor de aangiftebelastingen, zoals btw en loonheffingen, als volgt. De ondernemer doet aangifte en draagt geen belasting af. Op dat moment is het nog niet mogelijk uitstel van betaling aan te vragen. Nadat de ondernemer een naheffingsaanslag heeft ontvangen, kan hij uitstel van betaling aanvragen.
De aangifteprocessen kennen zeer grote volumes die alleen geautomatiseerd kunnen worden verwerkt. Ook het opleggen van naheffingsaanslagen (en betalingsverzuimboetes) verloopt geautomatiseerd. Het inbreken op dat geautomatiseerde proces om te voorkomen dat de naheffingsaanslagen worden opgelegd, zou betekenen dat de behandeling van elke individuele aangifte verder handmatig moet verlopen. Dat is gezien de omvang van het aantal verzoeken niet alleen zeer riskant, maar ook niet uitvoerbaar vanwege het capaciteitsbeslag dat daarmee zou zijn gemoeid. Dit betekent dat de Belastingdienst de naheffingsaanslag oplegt en dat de ondernemer vervolgens uitstel van betaling kan vragen voor deze naheffingsaanslag.
Bij het opleggen van naheffingsaanslagen voor de btw wordt ook automatisch een betalingsverzuimboete opgelegd. Voor de btw bleek het systeemtechnisch niet mogelijk het opleggen van betalingsverzuimboetes te voorkomen. Nadat een ondernemer uitstel van betaling heeft gevraagd, zorgt de Belastingdienst ervoor dat deze boete wordt vernietigd. De ondernemer ontvangt bericht dat de boete is vernietigd en hoeft zelf niets te doen.
Via de website en social-mediakanalen is gecommuniceerd dat een ondernemer die uitstel van betaling heeft aangevraagd eventuele opgelegde betalingsverzuimboetes niet hoeft te betalen. Deze informatie wordt ook opgenomen in een zogenoemde bijsluiter die eind juni wordt meegestuurd met de naheffingsaanslagen voor de btw en de loonheffingen.
Bij het opleggen van naheffingsaanslagen voor de loonheffingen legt de Belastingdienst geen betalingsverzuimboetes op. Dat betekent dat ook ondernemers die geen uitstel van betaling aanvragen, geen boete krijgen.
De reden hiervoor is dat het niet mogelijk is gebleken deze boetes voor de loonheffingen in een geautomatiseerd proces te vernietigen. Gegeven de grote aantallen was handmatige vernietiging van opgelegde boetes geen optie.
In de periode nadat uitstel van betaling is aangevraagd, ontvangt de ondernemer periodiek steeds nieuwe naheffingsaanslagen, waarbij alleen voor de btw ook betalingsverzuimboetes worden opgelegd. Ook deze boetes worden ambtshalve vernietigd en de ondernemer hoeft deze dan ook niet te betalen.
De verplichting om periodiek aangifte te doen blijft overigens bestaan, ook als uitstel van betaling is aangevraagd. Dat is niet alleen voor de processen van de Belastingdienst van belang, maar ook voor de ondernemer zelf. Zo is steeds duidelijk hoe hoog het bedrag is waarvoor uitstel is verleend en dat later moet worden terugbetaald. Ook wordt een boete voor het niet of niet tijdig doen van aangifte voorkomen. Voor de loonaangifte geldt bovendien dat UWV de daarmee door de ondernemer verstrekte gegevens gebruikt voor de NOW-regeling.
Hoe bent u omgegaan met de besluiten om massaal uitstel te verlenen voor deze belastingen? Is hierbij sprake geweest van individuele uitstelverlening en was u destijds van mening dat hiervoor voldoende capaciteit bij de Belastingdienst aanwezig was? Waarom is niet gekozen voor categorale uitstelverlening en uitzondering van verzuimboetes?
In de brief van 12 maart jl. van de ministers van Economische Zaken en Klimaat, Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Kamer, is aangekondigd dat de Belastingdienst op verzoek uitstel van betaling verleent aan alle ondernemers die door de coronacrisis in liquiditeitsproblemen zijn gekomen of zullen komen. In de brief van 17 maart jl. is invulling gegeven aan die maatregel. Ondernemers kunnen met een brief of via een digitaal formulier uitstel van betaling aanvragen bij de Belastingdienst. Nadat het verzoek is ontvangen, zet de Belastingdienst de invorderingsmaatregelen stil en krijgen ondernemers per direct 3 maanden uitstel van betaling voor de belastingen waarvoor zij om uitstel van betaling verzoeken. Individuele beoordeling van het verzoek vindt later plaats, als een verzoek wordt gedaan voor uitstel langer dan 3 maanden.
Het is de bedoeling om het proces voor ondernemers zo eenvoudig mogelijk te maken met zo min mogelijk administratieve lasten. Ook voor de Belastingdienst moet er sprake zijn van een uitvoerbaar proces.
Is het opleggen van naheffingsaanslagen en verzuimboetes een volledig geautomatiseerd proces?
Ja, het opleggen van naheffingsaanslagen en verzuimboetes is een volledig geautomatiseerd proces. Ook het vernietigen van de betalingsverzuimboetes nadat uitstel van betaling is gevraagd, wordt geautomatiseerd ondersteund. Er zijn echter situaties waarin handmatig wordt besloten tot het opleggen van naheffingsaanslagen en verzuimboetes. Dat is bijvoorbeeld het geval als de Belastingdienst naar aanleiding van een controle een naheffingsaanslag oplegt.
Hoe kunnen bedrijven op een laagdrempelige manier de naheffingsaanslagen en verzuimboetes ongedaan laten maken? Gaat de Belastingdienst onterecht beboete bedrijven hierover actief informeren?
De naheffingsaanslagen vormen de basis voor het uitstel van betaling. Het verzoek om uitstel kan pas worden ingediend nadat een naheffingsaanslag is opgelegd. Gezien het vorenstaande is er geen aanleiding voor ondernemers om een naheffingsaanslag ongedaan te maken. In de aanslag wordt de betaalverplichting vastgelegd van het bedrag dat de ondernemer zelf heeft aangegeven (maar dat hij door de coronacrisis niet heeft betaald). De werkwijze ten aanzien van betalingsverzuimboetes is beschreven bij het antwoord op vraag 2.
Het feit dat vermogensbeheerder BlackRock de Europese Commissie gaat voorzien van advies over duurzaamheidsbeleid bij bankenbeleid op Europees niveau |
|
Sandra Beckerman , Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de Europese Commissie recent Blackrock heeft aangewezen als een belangrijke adviseur als het aankomt op duurzaamheidsadvies en governance in relatie met het reguleren van de bankensector, waarbij ook vergroening een grote rol speelt?1
Ik ben op de hoogte van het feit dat BlackRock voor de Europese Commissie een onderzoek gaat uitvoeren naar methoden voor de integratie van ESG-factoren in het Europese toezichtsraamwerk voor banken en de strategie van banken zelf. Duurzaamheid is één van de ESG-factoren waarnaar in deze context gekeken wordt.
Deelt u de mening dat dit een bizarre keuze is, gezien het feit dat BlackRock gigantische hoeveelheden geld heeft zitten in de meest vervuilende bedrijven op aarde, zoals oliemaatschappijen?
De Europese Commissie heeft de onderzoeksopdracht uitgezet via een openbare aanbestedingsprocedure. Het voorstel van BlackRock moet daardoor voldoen aan strikte aanbestedingseisen van de Europese Commissie. Het moet daarmee ook voldoen aan de strenge regels die betrekkingen hebben op het voorkomen van belangenverstrengelingen.
In de aanbestedingsprocedure zelf worden onderzoeksvoorstellen zorgvuldig gerangschikt op basis van prijs- en kwaliteitsindicatoren. In totaal zijn er negen offertes ingediend en op basis van de rangschikking kwam de offerte van BlackRock voor de Europese Commissie uiteindelijk als beste uit de bus. De Europese Commissie geeft aan dat deze keuze voor BlackRock is gemaakt op basis van een transparant en zorgvuldig proces.
Bent u het met ons en Finance Watch eens dat dit een overduidelijk voorbeeld is van belangenverstrengeling, zoals een slager die zijn eigen vlees mag keuren?2 Zo nee, waarom niet?
Het is gebruikelijk dat de Europese Commissie bij het voorbereiden van beleidsvoorstellen gebruik maakt van de kennis van experts, bijvoorbeeld waar het onderwerpen betreft met een sterk technisch karakter. Dit zorgt voor een goede aansluiting bij de meest recente ontwikkelingen in het veld. Dit onderzoek dient ook in dat licht bezien te worden. BlackRock levert middels haar onderzoek technische informatie aan de Europese Commissie. De Europese Commissie kan op haar beurt deze informatie gebruiken voor haar actieplan voor duurzame financiering. Ze heeft daarbij te kennen gegeven dat er, naast dit onderzoek, ook uit vele andere bronnen geput zal worden bij het bepalen van dit beleid.
Bovendien zijn de Europese Commissie, de Raad van Ministers en het Europees parlement die het Europese beleid ten aanzien van de financiële markten bepalen. Zij bepalen dus ook het beleid ten aanzien van de integratie van ESG-factoren in het bankentoezicht. De Raad van Ministers, waar ook Nederland deel van uitmaakt, is medewetgever bij elk wetsvoorstel van de Europese Commissie.
Ziet u ook de absurditeit van het feit dat de grootste criticaster van de gehele Europese duurzaamheidsaanpak, nu adviseur wordt van deze zelfde aanpak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Ziet u ook een fundamenteel verschil in denkwijzen, waarbij BlackRock voorstander is van een enkele materialiteitsaanpak wat inhoudt dat er alleen wordt gekeken naar de financiële impact van klimaatveranderingen op bedrijven, waar de Europese Commissie een tweeledige materialiteitsaanpak heeft; de impact op de bedrijven maar ook de impact van bedrijven op het klimaat?
De Europese Commissie heeft de onderzoeksopdracht uitgeschreven in het kader van haar duurzame financieringsstrategie. In de opdracht geeft zij ook expliciet aan dat het onderzoek moet worden uitgevoerd binnen de context van deze strategie. BlackRock dient daarmee dus ook de denkwijze van de Europese Commissie centraal te stellen in het onderzoek.
Het kabinet heeft, net als de Europese Commissie, oog voor de impact van bedrijven op het klimaat. Het kabinet vindt het van belang dat financiële instellingen klimaateffecten meewegen in hun beleid. De middelen die banken, pensioenfondsen, verzekeraars en andere vermogensbeheerders beheren, zijn immers een belangrijke bouwsteen in de vergroening van de economie.
Mijn beeld is dat financiële instellingen in algemene zin in toenemende mate de maatschappelijke effecten van hun financieringen en beleggingen meenemen in hun investeringsafwegingen, mede onder druk van aandeelhouders en klanten. Waar dit vroeger vaak plaatsvond via een uitsluitingsbeleid, vindt dit tegenwoordig in toenemende mate plaats via een insluitingsbeleid, bijvoorbeeld het investeren in groene energie. Hierbij speelt mee dat vergroening en een duurzaam verdienmodel steeds meer in het verlengde van elkaar komen te liggen. De transitie naar een groene economie biedt in toenemende mate commerciële kansen aan financiële instellingen. Zij zien dat hun klanten steeds meer behoefte hebben aan groene financiële producten en spelen daar op in.
De uitdagingen zijn evenwel nog steeds groot. Gezien het grensoverschrijdende karakter van financiële markten, alsmede van klimaatverandering, is een Europese aanpak van groot belang. Ik kijk daarom uit naar de verdere uitwerking van de European Green Deal, bijvoorbeeld naar de beleidsvoorstellen voor de integratie van ESG-factoren in het Europese toezichtsraamwerk.
Kunt u de verbijstering van veel organisaties zoals Finance Watch, Urgewald en andere milieuorganisaties begrijpen over het feit dat een van de meest foute bedrijven op wereld wat betreft milieuwetgeving nu de Europese Commissie op dit onderwerp gaat adviseren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Bent u op de hoogte van het feit dat BlackRock tegen 82 procent van de klimaatgerelateerde resoluties heeft gestemd omdat het tegen de financiële voordelen voor klimaatvervuilende bedrijven ging?3
Ik ben op de hoogte van een onderzoek van de krant The Guardian naar het stemgedrag van BlackRock bij aandeelhoudersvergaderingen van fossiele brandstofbedrijven uit de FTSE100 en de S&P500 tussen 2015 en 2019. Uit dit onderzoek blijkt dat BlackRock bij 82% van de klimaatgerelateerde resoluties tegen heeft gestemd of zich onthouden heeft van stemming. Waarom BlackRock dit heeft gedaan blijkt niet uit dit of andere gerelateerde onderzoeken.
Bent u bereid zich op Europees niveau in te zetten om ervoor te zorgen dat deze beslissing wordt teruggedraaid en BlackRock niet als adviseur wordt aangenomen op dit belangrijke onderwerp? Zo nee, waarom niet?
Ik zie het nut van het consulteren van experts bij de voorbereiding van wetgeving en zie geen aanleiding te treden in deze gunningsprocedure. De Europese Commissie geeft aan dat de keuze voor BlackRock is gemaakt op basis van een transparant en zorgvuldig proces.
Ik kijk uit naar de voorstellen van de Europese Commissie waar dit onderzoek input voor levert. Het is namelijk van groot belang dat ESG-factoren, zoals klimaatrisico’s, beter meegenomen worden in de strategie van banken en in het raamwerk van toezichthouders. Het verbeteren van inzicht in klimaatrisico’s speelt daarom bijvoorbeeld ook een grote rol in de duurzame financiering strategie van het kabinet zoals deze uiteengezet is in de Kamerbrief verkenning markt voor groene financiering4.
Kinderopvangtoeslag in werkloosheid tijdens de coronacrisis. |
|
Renske Leijten , Peter Kwint , Bart van Kent |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag van ouders die hun baan zijn kwijtgeraakt na drie maanden stopzet, ook tijdens deze coronacrisis?
Ouders hebben na het verlies van hun baan nog drie maanden recht op kinderopvangtoeslag. Deze werkloosheidstermijn is er op gericht ouders in staat te stellen nieuw werk te vinden, zonder dat de kinderopvangtoeslag direct eindigt na beëindiging van de arbeid.
Daarnaast kan de jaarsystematiek van de kinderopvangtoeslag nog extra ruimte geven aan de ouder. Er wordt namelijk recht op kinderopvangtoeslag opgebouwd tijdens de werkzame periode en in de eerste drie maanden van de werkloosheid. Als na die drie maanden werkloosheidstermijn het totale opgebouwde aantal uren nog niet is opgebruikt, dan mogen ouders deze nog tot het eind van het kalenderjaar gebruiken (ook al is iemand nog steeds werkloos). Het recht op kinderopvangtoeslag kan daardoor maximaal tot 12 maanden na werkloosheid doorlopen (binnen een kalenderjaar).
Deelt u de mening dat de kans dat iemand zonder werk momenteel een nieuwe baan vindt, relatief gering is?
Op dit moment bevinden we ons in een uiterst bijzondere en onzekere situatie.
Zoals eerder aan uw Kamer is gecommuniceerd is de ontwikkeling op de arbeidsmarkt zorgelijk. Het kabinet spant zich er met het economische noodpakket voor in om banen en inkomens te beschermen en de negatieve gevolgen van de crisis waar mogelijk te beperken. Het forse gebruik van de Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) en de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) laat zien dat het noodpakket voor veel mensen en ondernemingen ondersteuning biedt. Het is echter helaas onvermijdelijk dat deze crisis significante gevolgen zal hebben voor de economie en werkgelegenheid. Op basis van de cijfers van april meldt het CBS een aanzienlijke stijging van het aantal WW-uitkeringen. De verwachting is dat de werkloosheid de komende maanden verder zal stijgen en het dus moeilijker zal zijn om nieuw werk te vinden.
Deelt u de mening dat met de huidige wachtlijsten in de kinderopvang er een reëel risico bestaat dat wanneer iemand nu de kinderopvang stopzet, hij of zij – wanneer er een baan gevonden is – straks niet aan het werk kan gaan omdat er nog geen kinderopvang gevonden is?
Ik vind het heel belangrijk dat iedereen die kan en wil werken hier ook toe in de gelegenheid wordt gesteld. De werkloosheid was de afgelopen tijd historisch laag en op de arbeidsmarkt ontstond krapte. De vraag naar kinderopvang nam daardoor toe. Tegelijkertijd was het moeilijk om extra personeel te vinden voor de kinderopvang. Dat zorgde op verschillende plekken voor wachtlijsten. Bij een toename van de vraag naar kinderopvang duurt het enige tijd voordat het aanbod is gegroeid. In het verleden en ook in de afgelopen tijd zagen we dat ondernemers ondanks deze uitdagingen erin slaagden de capaciteit flink uit te breiden. De tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO – waarmee de eigen bijdrage die ouders betaalden gedurende de sluitingsperiode vergoed wordt – moet er gedurende deze moeilijke tijd aan bijdragen dat de kinderopvangsector stabiel blijft en opvangcapaciteit zo min mogelijk verloren gaat als gevolg van de verplichte sluiting. Op dit moment is nog onduidelijk hoe de vraag naar kinderopvang zich zal ontwikkelen. De onvermijdelijke gevolgen voor de economie en de werkgelegenheid zullen mogelijk ook z’n weerslag hebben op de vraag naar kinderopvang en daarmee naar verwachting ook leiden tot minder wachtlijsten.
Staat dit niet haaks op uw ambities om iedereen die kan werken, ook in de gelegenheid te stellen om daadwerkelijk te gaan werken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u gezien bovenstaande alsnog voornemens om de kinderopvangtoeslag voor ouders zonder baan in deze moeilijke periode om werk te vinden te verlengen naar bijvoorbeeld zes maanden? Zo nee, waarom niet?
In 2015, 2016 en 2017 is de werkloosheidstermijn verlengd van drie naar zes maanden.1 De verwachting was dat zes maanden beter zouden aansluiten bij de gemiddelde zoekduur naar een nieuwe baan. Het CBS heeft het effect van de verlenging onderzocht en de resultaten leken er op te wijzen dat dit slechts een beperkt effect heeft gehad op het gebruik van kinderopvang.2 Mogelijk werd dit ook veroorzaakt door de ruimte die de jaarsystematiek (zoals toegelicht in antwoord 1) vaak ook al biedt om een aantal maanden langer kinderopvang te gebruiken bij werkloosheid. Wel waren er een aantal beperkingen aan het onderzoek, omdat niet alle groepen meegenomen konden worden. De jaarsystematiek kan ook nu aan ouders ruimte geven om langer dan drie maanden de kinderopvang te behouden.
Gegeven de ruimte die de bestaande werkloosheidstermijn en de jaarsystematiek reeds bieden, en gegeven de beperkte effecten in het verleden, de onzekerheid over het economische beeld en het effect daarvan op wachtlijsten, vind ik het niet opportuun om de werkloosheidstermijn te verlengen.
De vraag hoe mensen die kinderopvang geheel zelf betalen ook gecompenseerd zullen worden |
|
Renske Leijten , Peter Kwint |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hoeveel mensen betalen de kinderopvang geheel zelf, omdat zij niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag?1
Het overgrote deel van de ouders waarvan de kinderen naar de opvang gaan, krijgen daarvoor een tegemoetkoming via de kinderopvangvangtoeslag. Deze groep ouders bedraagt ongeveer 570.000 huishoudens (850.000 kinderen).
Daarnaast is er nog een groep ouders die een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang krijgt via de gemeente. Dit gaat om een gemeentelijk aanbod, VVE en vergoedingen in het kader van een sociaal medische indicatie (SMI). Deze groep ouders bedraagt ongeveer 50.000 kinderen.
Tot slot is er een groep ouders die geheel zonder vergoeding gebruik maakt van kinderopvang. Dit is een diverse groep, die niet in beeld is bij de overheid. Naar verwachting gaat het om enkele duizenden ouders die de kinderopvang volledig zelf betalen. Er zullen ouders zijn die bewust gekozen hebben om geen gebruik te maken van kinderopvangtoeslag. Sommigen zullen een vergoeding krijgen van de werkgever. Ook zal een deel geen tegemoetkoming krijgen, omdat zij niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag of een gemeentelijke voorziening. Dit kunnen bijvoorbeeld expats zijn met een partner buiten de EU, eenverdieners, of ouders zonder baan en die ook geen erkend traject naar werk volgen. Oudervereniging BOinK heeft een meldpunt openstaan om deze groep ouders beter in beeld te krijgen.
Waarom is niet aan deze ouders gedacht bij het maken van de compensatie voor het doorbetalen van de kinderopvang tijdens de periode van sluiting in verband met de COVID-19 uitbraak?
Aan ouders die normaliter kinderopvang gebruiken, is gevraagd de gehele factuur aan de kinderopvang te blijven betalen. Het door laten lopen van de reguliere betaling heeft verschillende voordelen. Ouders behouden op deze manier de plek voor hun kinderen op de kinderopvang voor wanneer de kinderopvang weer regulier opengaat. De kinderopvangtoeslag blijft gewoon doorlopen en er hoeft niet te worden ingegrepen in het lopende toeslagsysteem. Een belangrijk voordeel is bovendien dat de kinderopvang op deze manier gefinancierd blijft en zo in staat is goede noodopvang te verzorgen. De sector blijft op deze manier ook zo veel mogelijk stabiel waardoor de terugkeer naar de reguliere situatie straks gemakkelijker zal zijn.
De vergoeding van de eigen bijdrage die ouders betalen voor een dienst die zij niet geleverd krijgen, is in hoog tempo opgezet. Er is nagedacht over verschillende varianten. Uitvoerbaarheid en privacyaspecten waren daarbij belangrijke aandachtspunten. Het kabinet heeft daarbij gekozen voor een route die snelle uitbetaling mogelijk maakt. Ouders ontvangen een vergoeding die bij benadering compenseert voor de eigen bijdrage. Voor afwijkingen wordt begrip gevraagd van ouders. Er is sprake van een ambtshalve toekenning en een directe uitbetaling aan ouders. Dit beperkt de lasten bij ouders en kinderopvangorganisaties vergaand.
Om dit mogelijk te maken wordt, net als bij andere noodmaatregelen, uitgegaan van bestaande gegevens. Namelijk, de gegevens die bekend zijn bij de Belastingdienst/Toeslagen. Dit is mogelijk voor de groep ouders met kinderopvangtoeslag. Ouders die de kosten geheel zelf betalen komen niet in deze gegevens terug en zijn daarom niet in de tegemoetkomingsregeling opgenomen.
Het kabinet heeft daarom bewust afgewogen de ouders met kinderopvangtoeslag alvast te informeren en nader terug te komen op de groep ouders die de kosten geheel zelf betalen.
Erkent u dat de ouders die de kosten zelf betalen niet in beeld zullen zijn als er uitgegaan wordt van de gegevens van de Belastingdienst – Toeslagen?
Zie antwoord vraag 2.
Is bekend hoeveel mensen jaarlijks niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag? Is tevens bekend wat de afwijzingsgronden zijn? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Het aantal mensen dat niet in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag is niet in te schatten. Ouders kunnen namelijk zelf bewust afzien van een aanvraag, omdat zij niet voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komen.
Bent u bereid een mogelijkheid te bieden voor deze ouders om zich te melden en te zorgen dat ook zij gecompenseerd worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment proberen we meer zicht te krijgen op de groep ouders die de kinderopvang geheel zelf betalen. Als hier meer duidelijkheid over is, zal worden bezien of voor deze groep een vorm van tegemoetkoming wenselijk en mogelijk is. Daarbij zal ik alle factoren meenemen, waaronder de effecten die het heeft voor deze ouders, maar ook de uitvoerbaarheid van een eventuele tegemoetkoming.
Het bericht dat andere Europese landen 10 miljard dollar aan belastinginkomsten mislopen door belastingontwijking via Nederland |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u reageren op het bericht «Revealed: Netherlands, blocking EU’s Covid19 recovery plan, has cost EU countries $ 10bn in lost corporate tax a year»?1
Ja. In het bericht van Tax Justice Network wordt gemeld dat veel winsten van buitenlandse multinationals naar Nederland worden verplaatst om in Nederland laag te worden belast. Ik herken mij niet in dit beeld. Nederland heft tegen het reguliere tarief van 25% vennootschapsbelasting over de onder internationaal overeengekomen regels aan Nederland toerekenbare ondernemingswinsten (en effectief 7% voor zover op die winsten de innovatiebox van toepassing is). Dat neemt niet weg dat ons internationaal georiënteerde belastingstelsel onbedoeld aantrekkelijk kan zijn voor structuren waarmee belasting kan worden ontweken. Bijvoorbeeld door geld via Nederland naar landen met een laag belastingtarief te laten stromen. Het kabinet vindt belastingontwijking ongewenst, omdat het ervoor zorgt dat de kosten van algemene voorzieningen worden afgewenteld op burgers en bedrijven die geen belasting ontwijken. De strijd tegen belastingontwijking is daarom een speerpunt van dit kabinet. Dit kabinet zet daarbij in op zowel unilaterale maatregelen als op internationale samenwerking. In de beantwoording van uw vragen hierna ga ik hier nader op in. Bovendien heeft de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals in haar adviesrapport van 15 april jl. een breed palet aan grondslagverbredende maatregelen aanbevolen. Ik verwacht deze zomer een kabinetsreactie op dit rapport aan uw Kamer aan te bieden.
Deelt u de mening dat Amerikaanse bedrijven zeker nu hun steentje bij horen te dragen aan de bestrijding van de coronapandemie en de economieën van getroffen landen, zowel in Europa als in andere regio’s?
Het is nodig dat alle bedrijven, waar ook gevestigd, hun verantwoordelijkheid nemen door rekening met elkaar te houden en samen te werken om de tegenslagen van de coronacrisis samen op te vangen. Het kabinet roept alle bedrijven op om zoveel mogelijk mensen aan het werk te houden, ook mensen met een flexibel contract, om de economie zoveel mogelijk draaiende te houden. Daarbij roept het kabinet bedrijven ook op om alleen gebruik te maken van de noodmaatregelen als het echt nodig is en om voorlopig geen dividend uit te keren. Dat neemt niet weg dat het kabinet aan het verlenen van steun in de toekomst voorwaarden kan stellen. Ik verwijs ook naar de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Financiën van 1 mei 2020 over steunverlening aan individuele bedrijven.
Onderschrijft u de cijfers van Tax Justice Network dat zo’n 45 miljard dollar aan winst via Nederlandse belastingontwijkingsconstructies veel lager belast wordt dan in de landen waar de omzet wordt gemaakt, zoals zwaar getroffen landen als Italië en Spanje, waardoor deze landen respectievelijk 1,5 en 1 miljard dollar aan belastinginkomsten mislopen? Zo nee, waarom niet en kunt u hier andere cijfers tegenover plaatsen?
Naar de omvang van belastingontwijking wordt veel onderzoek gedaan. Internationaal opererende bedrijven maken bij belastingontwijking vaak gebruik van verschillen tussen fiscale stelsels (mismatches). Het toewijzen van bedragen die voortkomen uit mismatches aan een enkel land is daarmee altijd arbitrair. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) doet ook geen uitspraken over landspecifieke bedragen. Nederland heft tegen het reguliere tarief van 25% vennootschapsbelasting over de onder internationale regels aan Nederland toerekenbare winsten. Omdat er geen eenduidig beeld is van de precieze omvang van belastingontwijking, is het precair om hierover stellige conclusies te trekken. Dat laat onverlet dat dit kabinet de aanpak van belastingontwijking als speerpunt heeft en hier maatregelen tegen genomen heeft. Ik verwijs hiervoor ook naar mijn beantwoording van vraag 5 hierna.
Het rapport van Tax Justice Network baseert zich op Amerikaanse data uit landenrapporten (country-by-country reporting) uit 2017. Over deze gegevens zijn de volgende opmerkingen te plaatsen. Zo zijn in veel gevallen deelnemingsdividenden of andere deelnemingsresultaten in de winst opgenomen, waardoor deze winsten te hoog uitvallen en dubbeltellingen bevatten. Dit kan ertoe leiden dat effectieve belastingdruk op basis van deze data niet zuiver te berekenen is en dat belastingontwijking overschat wordt. Ten tweede zijn in de data uit 2017 de effecten van de maatregelen tegen belastingontwijking, zowel in internationaal verband als door Nederland, nog niet te zien, omdat de maatregelen destijds nog niet in wetgeving waren omgezet, of nog niet in werking waren getreden.
Hoe verhouden de cijfers die Tax Justice Network heeft gepubliceerd voor Europese landen zich tot de cijfers voor ontwikkelingslanden?
Het Internationaal Monetair Fonds (IMF)2heeft sterke aanwijzingen gevonden dat ontwikkelingslanden meer belastingopbrengsten mislopen door belastingontwijking dan ontwikkelde landen. Ontwikkelingslanden zijn voor hun publieke inkomsten immers in grotere mate afhankelijk van belasting op bedrijfswinsten. Ook bij de analyse van het IMF gelden echter bovengenoemde beperkingen. In de eerste plaats moeten grote aannames gemaakt worden bij het schatten van belastingontwijking. Daarnaast stammen de gebruikte data van vóór de implementatie van nationale en internationale maatregelen tegen belastingontwijking. En ten slotte geldt dat belastingontwijking vaak plaatsvindt door gebruik te maken van mismatches tussen verschillende stelsels, waardoor het niet eenduidig aan één land toe te wijzen is. Ik zal binnen afzienbare termijn in mijn monitoringsbrief uiteenzetten hoe de effecten van mijn beleid tegen belastingontwijking in kaart ga brengen, en ook bij de OESO wordt er elk jaar gekeken hoe de Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-maatregelen geëvalueerd kunnen worden.
Is het verlies aan belastinginkomsten bij landen die nog harder worden getroffen dan Nederland door de coronapandemie aanleiding om routes voor belastingontwijking via Nederland versneld af te sluiten? Zo nee, waarom niet en kunt u uitgebreid beargumenteren waarom zelfs in een humanitaire crisis Amerikaanse bedrijven het recht krijgen om geld dat zij verdienen aan Italiaanse en Spaanse burgers dankzij het Nederlandse belastingstelsel in veiligheid te stellen?
De strijd tegen belastingontwijking is een speerpunt van dit kabinet. Het kabinet heeft daarom al veel maatregelen genomen op dit terrein. Veel maatregelen zijn omgezet in wetgeving, waarvan een deel nog in werking zal treden. Zo voert het kabinet vanaf 2021 een bronbelasting op rente- en royaltybetalingen in naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties. Deze maatregel is erop gericht te voorkomen dat Nederland nog langer wordt gebruikt als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties. Daarnaast heeft Nederland gekozen voor een ruime implementatie van het multilaterale instrument, zodat Nederlandse belastingverdragen bestand zijn tegen allerlei vormen van misbruik. Dit biedt de landen van waaruit betalingen aan Nederlandse vennootschappen worden gedaan meer mogelijkheden om op te treden als er sprake is van belastingontwijking. Ook heeft Nederland de afgelopen jaren de maatregelen van de eerste en tweede EU anti-belastingontwijkingsrichtlijnen (ATAD1 en ATAD2) geïmplementeerd. Op sommige punten bovendien strenger dan de minimumnorm, zoals het verlagen van de drempel van € 3 miljoen naar € 1 miljoen bij de earningsstrippingmaatregel (een generieke renteaftrekbeperking). In aanvulling hierop neemt dit kabinet meerdere stappen om te komen tot een evenwichtig belastingstelsel voor bedrijven. In dit kader verwijs ik naar de aangekondigde beperking van de liquidatie- en stakingsverliesregeling, en ook op de recent gepresenteerde aanbevelingen van de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals. Het kabinet komt in de zomer met een reactie op dit rapport.
Tot slot moedigt het kabinet ook in internationaal verband de strijd tegen belastingontwijking aan. Daarbij wil Nederland, waar mogelijk, een voortrekkersrol vervullen. Daarom steunt Nederland de discussies over herziening van het internationale winstbelastingsysteem die op dit moment volop worden gevoerd in OESO- en in Inclusive Framework-verband. Op deze wijze zet dit kabinet zich actief en op meerdere fronten in om belastingontwijking te voorkomen.
Bent u conform de aanbevelingen van Tax Justice Network bereid een onvoorwaardelijke bronbelasting van 25% in te stellen die ervoor zorgt dat bedrijven die via Nederland belasting ontwijken, alsnog belasting betalen ter hoogte van de vennootschapsbelasting? Bent u bereid additionele opbrengsten naar rato te delen met de landen die door deze belastingontwijking worden geraakt? Zo nee, welke alternatieven heeft u om ervoor te zorgen dat landen naast deze pandemie niet ook geraakt worden door belastingontwijking via Nederland?
Het kabinet acht een onvoorwaardelijke bronbelasting ongewenst. De bronbelasting op rente- en royaltybetalingen aan laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties die Nederland per 1 januari 2021 invoert, maakt Nederland onaantrekkelijk voor structuren die erop zijn gericht geld via Nederland naar landen met een laag belastingtarief te laten stromen. Een bronbelasting op alle betalingen – bijvoorbeeld op betalingen naar niet-laagbelastende jurisdicties en in niet-gelieerde verhoudingen – is niet nodig om dit soort structuren tegen te gaan. Tegelijkertijd zou een dergelijke onvoorwaardelijke bronbelasting kunnen leiden tot dubbele belastingheffing, de administratieve lasten verhogen en daardoor het investerings- en vestigingsklimaat schaden, wat juist van belang is voor een open economie zoals die van Nederland. Volgens de Europese Commissie zijn in de Europese Unie (EU) de administratieve lasten van bronbelastingen jaarlijks € 8,4 miljard.3 Dit vergroot de barrière voor internationale investeringen en belemmert hierdoor de Europese interne markt. Dit is ook de reden dat in EU-verband de rente- en royaltyrichtlijn tot stand is gekomen op basis waarvan in beginsel geen bronbelasting mag worden geheven op rente- en royaltybetalingen aan een verbonden lichaam gevestigd in een andere EU-lidstaat.4 De EU- rente- en royaltyrichtlijn biedt landen wel de mogelijkheid om in gevallen van misbruik de voordelen van deze richtlijn aan bedrijven te ontzeggen. Verder zal een onvoorwaardelijke bronbelasting tevens rentebetalingen door binnenlandse bedrijven treffen. Dit gaat dan bijvoorbeeld in beginsel ook over de rentebetalingen op spaarleningen (in box 3) en over rentebetalingen op staatsobligaties. Het kabinet acht dit ongewenst.
Ik lees in het rapport van Tax Justice Network overigens een breder pleidooi, namelijk voor internationale afspraken over een minimumniveau van winstbelasting. Bij de kabinetsaanpak van belastingontwijking hoort ook de internationale component. Met uitsluitend unilaterale maatregelen zoals de bronbelasting kan internationale belastingontwijking namelijk niet effectief bestreden worden. Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, steunt Nederland daarom de discussies over herziening van het internationale winstbelastingsysteem die op dit moment volop worden gevoerd in OESO- en Inclusive Framework verband. Een onderdeel van dit project is het onderzoeken en uitwerken van maatregelen om te waarborgen dat internationaal opererende ondernemingen altijd een minimumniveau aan winstbelasting betalen.
Bent u bereid het opvoeren van verrekenbare verliezen om het bedrijfsresultaat te drukken aan banden te leggen? Zo nee, welke redenen zijn er om afschrijving op intellectueel eigendom en andere vormen van informeel kapitaal als verliezen in te boeken en daarmee winst te verlagen?
Als een bedrijf dat belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting fiscaal een verlies leidt, dan kan dat verlies worden verrekend met de winst van het voorgaande jaar (achterwaartse verliesverrekening) en met de winst van de daaropvolgende zes jaren (voorwaartse verliesverrekening). Dit kabinet heeft de termijnen voor voorwaartse verliesverrekening in de vennootschapsbelasting beperkt van negen tot zes jaar. Hiernaast brengt het kabinet per 1 januari 2021 een beperking aan in de mogelijkheid om liquidatie- en stakingsverliezen in aftrek te brengen. Deze zogenoemde liquidatie- en stakingsverliesregeling wordt zo aangepast dat bedrijven minder vaak een dergelijk verlies kunnen aftrekken.
Indien een overdracht van een activum, bijvoorbeeld een intellectueel eigendom, plaatsvindt tussen twee groepsmaatschappijen moet dit op grond van het zakelijkheidsbeginsel (het arm’s-lengthbeginsel) plaatsvinden tegen de waarde in het economisch verkeer. Een informeelkapitaalsituatie doet zich voor indien op grond van de aandeelhoudersrelatie activa, waaronder een intellectueel eigendom, tegen een lagere vergoeding worden overgedragen dan een vergoeding die onafhankelijke derden met elkaar onder vergelijkbare omstandigheden zouden zijn overeengekomen. In Nederland wordt op grond van het arm’s-lengthbeginsel in een dergelijk geval de waarde in het economische verkeer voor fiscale doeleinden in aanmerking genomen. Hierover kan op grond van het beginsel van goedkoopmansgebruik worden afgeschreven. De afschrijvingen zullen in beginsel ten laste van het fiscale resultaat komen. Tegenover deze afschrijvingslasten zullen over het algemeen belastbare opbrengsten staan die worden behaald met de aangeschafte activa. Bovendien ontstaat er in de toekomst bij een (eventuele) overdracht van het intellectueel eigendom een in Nederland te belasten overdrachtswinst voor zover de waarde in het economische verkeer van het intellectueel eigendom op dat moment de fiscale boekwaarde ervan overschrijdt. Afschrijvingen verlagen de boekwaarde en verhogen daarmee een eventuele toekomstige overdrachtswinst. Toepassing van het arm’s-lengthbeginsel kan echter in bepaalde situaties leiden tot mismatches waardoor een deel van de winst van een concern niet wordt belast. Dat knelt met de door het kabinet beoogde aanpak van belastingontwijking. Aan uw Kamer is om die reden toegezegd om een onderzoek te doen naar de toepassing van het arm’s-lengthbeginsel.5
De Adviescommissie Belastingheffing van multinationals heeft in haar adviesrapport dat op 15 april jl. aan uw Kamer is aangeboden6 een breed palet aan grondslagverbredende maatregelen voorgesteld, waaronder maatregelen om verliesverrekening of aftrek van bepaalde kosten te beperken. Daarnaast heeft deze commissie ook voorstellen gedaan om de hiervoor beschreven mismatches weg te nemen. Deze zomer verwacht ik een kabinetsreactie op de aanbevelingen van de commissie aan te bieden aan uw Kamer.
Kent u de artikelen «How coronavirus became a corporate credit run»1 en «Europe Is Saving the Financial Markets, But Not Coronavirus Victims»?2
Ja.
Erkent u dat nu de Europese Centrale Bank (ECB) vrijwel onbeperkt liquiditeit verschaft aan schaduwbanken en banken zonder ogenschijnlijk oog te hebben voor de risico’s die, getuige bovenstaande artikelen, wel degelijk reëel zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ECB heeft in reactie op de COVID-19 crisis maatregelen genomen waardoor banken gestimuleerd worden om financiering te verstrekken aan de reële economie. Zo heeft de ECB de voorwaarden versoepeld van haar gerichte leningen aan banken. De voorwaarden waartegen banken liquiditeit bij de ECB aan kunnen trekken worden aantrekkelijker naarmate banken meer uitlenen aan niet-financiële bedrijven en huishoudens. Schaduwbanken kunnen geen gebruik maken van het ECB-instrumentarium.
Ruime financiële omstandigheden en extra liquiditeit kunnen eraan bijdragen dat bedrijven over voldoende financiering beschikken tijdens de crisis en dat de reële economische activiteit niet tot stilstand komt. Deze leningen zijn onderdeel van het monetair beleid van de ECB en het is aan de ECB om hier in onafhankelijkheid over te beslissen.
De ECB heeft oog voor de risico’s van zijn ruimere monetair beleid en monitort deze nauwlettend. Zo moeten banken onderpand beschikbaar stellen om voor de ECB-leningen in aanmerking te komen. Mocht er een situatie zijn waarin de bank de lening aan de ECB niet kan terugbetalen, dan beschikt de ECB over het onderpand. De vormgeving van het programma vermindert daarmee het risico voor het Eurosysteem. Daarnaast monitort de ECB voortdurend het financiële systeem om potentiele risico’s en kwetsbaarheden vroegtijdig te detecteren. Zo stelt de ECB twee keer per jaar een rapport op over de financiële stabiliteit in de eurozone. Daarbij gaat de ECB ook in op mogelijke risico’s en neveneffecten van het monetaire beleid. Uiteraard houden ook toezichthouders de situatie op financiële markten en de opbouw van risico’s nauwgezet in de gaten. Het Ministerie van Financiën staat hierover in nauw contact met DNB en de AFM.
Kunt u uitleggen waarom er in tijden van crisis niet direct liquiditeit wordt verschaft aan overheden en burgers, omdat deze directe weg effectiever lijkt en dat hiermee de afhankelijkheid van de financiële markt verkleind wordt?
De ECB is volgens haar mandaat, dat is vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), verantwoordelijk voor het behoud van prijsstabiliteit in de eurozone. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 2, worden de voorwaarden waartegen banken liquiditeit aan kunnen trekken bij de ECB aantrekkelijker naarmate banken meer uitlenen aan niet-financiële instellingen en huishoudens. Zo beoogt de ECB eraan bij te dragen dat bedrijven over voldoende financiering beschikken tijdens de crisis en dat de economische activiteit niet tot stilstand komt. Volgens Artikel 123 VWEU is het verboden voor de centrale bank om direct liquiditeit te verschaffen aan overheden. Direct liquiditeit verschaffen aan overheden is een vorm van monetaire financiering en druist in tegen Artikel 123:1 VWEU.3
Het direct geld geven aan burgers door de centrale bank (ook wel helikoptergeld genoemd) is in Europese verdragen niet expliciet verboden dan wel toegestaan.4 Wel stuit dit mogelijk op het verbod op monetaire financiering, als de centrale bank hiermee een taak van de centrale overheid financiert. In algemene zin vind ik het beleid dat is gericht op het voorzien in inkomenssteun voor burgers een primaire taak van de overheid en niet van de centrale bank. Als reactie op de economische gevolgen van COVID-19 hebben overheden dan ook diverse maatregelen genomen om inkomens van werknemers en zzp’ers te ondersteunen.
Erkent u dat geldschepping zonder rente een beter perspectief is – zeker in crisistijd – dan het moeten lenen op de kapitaalmarkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de eurozone geldt het verbod op monetaire financiering (Artikel 123 VWEU). Dit betekent onder meer dat de ECB alleen op de secundaire markt overheidsschuld mag opkopen. Om Artikel 123 VWEU te wijzigen zou een verdragswijziging nodig zijn, met overeenstemming van alle lidstaten. Naast het feit dat dit een lange procedure betreft, is het onwenselijk om het verbod op monetaire financiering op te heffen. Het opheffen van het verbod op monetaire financiering zou aanmerkelijke risico’s met zich mee brengen. Zo kunnen de prikkels om een duurzaam begrotingsbeleid te voeren worden ondermijnd en bestaat het risico op uit de hand gelopen inflatie. Het kabinet is daarom van mening dat het EU-verdrag leidend dient te blijven.
Kunt u verklaren waarom kortetermijn(repo)financiering een steeds grotere rol speelt in de EU?3
Kortetermijnfinanciering speelt een belangrijke rol in het liquiditeitsmanagement van banken en institutionele beleggers zoals beleggingsfondsen, pensioenfondsen en verzekeraars. Voor institutionele beleggers is de repomarkt traditioneel een van de belangrijkste markten voor liquiditeitsmanagement, zowel voor het snel omzetten van onderpand in cash als voor het veilig wegzetten van een liquiditeitsoverschot. De Europese repomarkt bedroeg in juni 2019 ruim € 7.500 mld. aan uitstaande contracten (zie figuur 1).
Figuur 1: Omvang repomarkt in EUR mld. (bron: ICMA: European repo market survey)
Figuur 1 laat een toename zien van de Europese repomarkt als geheel. Het is niet zondermeer vast te stellen welke factoren precies ten grondslag liggen aan de groei van de Europese repomarkt, of in welke mate zij hieraan bijdragen. Wel is het denkbaar dat factoren als de stand van de conjunctuur en de rentestand een deel van de verklaring vormen. Ook de introductie van wetgeving zoals de European Market Infrastructure Regulation (EMIR) kan bijdragen aan een groei van de Europese repomarkt. Door EMIR worden derivaten in toenemende mate door Central Clearing Parties (CCP’s) afgewikkeld. Een CCP berekent dagelijks de marginverplichtingen voor de geclearde derivaten om tegenpartijrisico af te dekken. Partijen dienen deze doorgaans te voldoen in cash onderpand, wat de behoefte aan liquiditeit vergroot.
Volgens een rapport van de Europese Bankenautoriteit (EBA) uit 2019, waarin zij keek naar de financieringsplannen van Europese banken, neemt voor banken in recente jaren het aandeel en volume van kortetermijn schuldinstrumenten en repo’s juist af. 6 Financiering door middel van langetermijn schuldinstrumenten en deposito’s neemt juist toe. Op basis van forecasts van banken verwacht de EBA dat deze trend zich ook voortzet in de komende jaren.
Ziet u dit ook als een gevaar voor de stabiliteit van het financieel-monetair systeem4, zeker in deze coronacrisis en in de nasleep van de gezondheidscrisis? Zo neen, waarom niet?
De coronacrisis brengt onzekerheid in de financiële markten. Deze onzekerheid werkt mogelijk door in de prijzen en beschikbaarheid van marktfinanciering. De ECB heeft tot nu toe geen materiele signalen ontvangen dat geldmarkten opdrogen of dat er liquiditeitstekort is in het banksysteem, maar heeft als achtervang een pakket aan maatregelen afgekondigd.8 Daarmee moet voorkomen worden dat de kredietverlening van financiële instellingen aan bedrijven en consumenten stil komt te liggen. Het pakket bestaat onder meer uit aanvullende gerichte langerlopende herfinancieringstransacties (TLTRO's), gunstigere voorwaarden voor TLTRO-III en een versoepeling van de onderpandvereisten. Banken dienen namelijk onderpand van een bepaalde kwaliteit aan te leveren om gebruik te kunnen maken van de liquiditeitsinstrumenten van de ECB.
Bent u bereid te (laten) uitzoeken voor welk percentage Europese financiële instellingen (inclusief banken) voor hun financiering afhankelijk zijn van repo’s en andere vormen van kortetermijnfinanciering?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid ook de afhankelijkheid van deze instellingen te (laten) onderzoeken en te bezien hoe financiële instellingen zich financieren met meer eigen vermogen en langetermijn vreemd vermogen zoals aangeraden door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)?5 Waarom lukt het niet dit te verwezenlijken?
Het is aan banken zelf om hun financieringsmix vast te stellen binnen de relevante wet- en regelgeving, waaronder het kapitaal- en resolutieraamwerk, dat de voorbije jaren strenger is geworden. Zo dienen banken voldoende eigen vermogen aan te houden en werken banken komende jaren verplicht aan het verder opbouwen van hun bail-in buffers.10 Volgens een EBA-rapport over de financiering van banken is het volume en aandeel van langetermijn vreemd vermogen in recente jaren toegenomen (zie antwoord op vragen 5 en 7).
In de kabinetsreactie op het WRR-rapport Geld en Schuld heb ik u laten weten dat het kabinet eraan hecht om prikkels te beperken die het financieren met schulden stimuleren.11 Het aanhouden van eigen vermogen vergroot immers de weerbaarheid van consumenten, bedrijven en de financiële sector. In de kabinetsreactie beschreef ik daarom verschillende maatregelen om de prikkels tot schuldopbouw te beperken, waaronder de thin cap.
Is er op Europees niveau overleg over de huidige structuur van financiering via repomarkten (met voornamelijk staatsobligaties als onderpand) en de gevolgen voor de financiering van banken en de liquiditeit van staatsobligaties? Zo neen, bent u bereid dit overleg te starten? Zo neen, Waarom niet?
In Europese gremia als het Financial Services Committee en het Economic and Financial Committee wordt regelmatig gesproken over ontwikkelingen in de financiële sector. Ook de Europese instituties en instellingen brengen daar ontwikkelingen onder de aandacht. Zo is het eerder genoemde EBA-rapport in deze gremia besproken (zie antwoord op vragen 5 en 7). Binnen de bestaande overlegstructuren blijf ik de ontwikkelingen nauwlettend monitoren.
Is in kaart gebracht op welke manier deze structuur invloed heeft op de financieringsmogelijkheden van de verschillende eurolanden om adequate steunmaatregelen te nemen in verband met de gevolgen van de gezondheidscrisis? Bent u bereid dit in kaart te (laten) brengen?
Het verstrekken van leningen tegen gunstige voorwaarden aan banken door de ECB heeft als doel om de kredietverlening van financiële instellingen aan bedrijven en consumenten op peil te houden. De ECB rechtvaardigt dit instrumentarium vanuit zijn mandaat voor prijsstabiliteit. De ECB heeft geen mandaat om steunmaatregelen van lidstaten te financieren, met name door het verbod op monetaire financiering.12 Het financieel ondersteunen van lidstaten in de strijd tegen het Coronavirus vereist daarom een andere route. Hiervoor is ondermeer in de Eurogroep van 9 april een steunpakket ter waarde van € 500 miljard overeengekomen.13 Daarnaast heeft de Commissie inmiddels ca. € 37 miljard uit de EU-begroting beschikbaar gesteld. Deze middelen kunnen worden gebruikt om de gezondheidszorg en burgers te ondersteunen in de strijd tegen COVID-19 en de gevolgen daarvan.
Welke verdiensten door intermediairs zijn naar schatting met deze vorm van financiering gemoeid? Met andere woorden, wie worden er beter van?
Het verstrekken van leningen tegen gunstige voorwaarden is een van de beleidsinstrumenten die de ECB toepast in de uitoefening van haar mandaat van prijsstabiliteit. Dit beleid wordt gevoerd zodat banken hun rol als financier van de reële economie kunnen blijven spelen. Burgers en bedrijven plukken hier uiteindelijk de vruchten van.
Het is niet mogelijk om kwantitatief vast te stellen of en in hoeverre banken baat hebben bij het monetaire beleid van de ECB. Enerzijds kunnen banken tegen soepelere voorwaarden lenen bij de ECB. Anderzijds staan daar voorwaarden tegenover wat betreft de groei in kredietverlening aan bedrijven en consumenten. Daarnaast kan een ruimer monetair de resultaten van banken ook negatief beïnvloeden, door de gerelateerde druk op de rentemarges.
Overwerk in relatie tot toeslagen |
|
Maarten Hijink , Renske Leijten |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven hoe het kabinet om wil gaan met personeel in cruciale beroepen die nu enorme overuren draaien en die te veel gaan verdienen voor de zorgtoeslag, de huurtoeslag en de kinderopvangtoeslag?1
Het kabinet is zich ervan bewust dat er in bepaalde sectoren, zoals bijvoorbeeld in de zorg nu veel overuren worden gemaakt en waardeert dat ook zeer. Het kabinet weet echter niet of, en zo ja in welke mate de overuren die nu door personeel in deze sectoren worden gemaakt leiden tot een hoger huishoudinkomen in 2020 en daarmee doorwerken naar de toeslagen. Het huishoudinkomen wordt namelijk beïnvloed door tal van factoren, bijvoorbeeld of er sprake is van een of meer inkomens binnen een huishouden, de hoogte van het arbeidsinkomen en eventuele fiscale aftrekposten die het verzamelinkomen beïnvloeden. Dat betekent derhalve dat overwerkuren niet per definitie tot een hoger huishoudinkomen leiden. In het antwoord op vraag 5 ga ik in op de mogelijkheden die door het kabinet zijn verkend om met een eventuele doorwerking van overwerk op toeslagen om te gaan.
Erkent u dat juist mensen in de zorg, distributie of de supermarkten niet het inkomen verdienen waardoor ze nu kunnen overgaan tot het stopzetten van toeslagen en dat zij ook niet kunnen overzien hoeveel overwerk zij zullen hebben aan het einde van dit jaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft geen zicht op de mate waarin mensen die werkzaam zijn in de door de vragenstellers genoemde sectoren afhankelijk zijn van een toeslag of toeslagen en – als dat zo is – of zij in staat zijn een inschatting te maken van het effect van een extra inkomen als gevolg van de hoeveelheid overwerkuren op hun huishoudinkomen en daarmee op de toeslagen die zij in 2020 hebben ontvangen. Evenmin kan het kabinet zien of er partners of huisgenoten zijn die wellicht ten gevolge van de coronacrisis een lager inkomen hebben, waardoor een hoger inkomen als gevolg van overwerken geen of minder invloed heeft op de hoogte van de toeslagen die dit huishouden ontvangt. Tegelijkertijd onderkent het kabinet dat er in deze sectoren zeker ook mensen werkzaam zullen zijn die voor het met hun huishoudinkomen kunnen rondkomen afhankelijk zijn van toeslagen. Juist daarom werkt het huidige stelsel van toeslagen in de actualiteit dat ervoor zorgt dat mensen die hun jaarinkomen te laag inschatten (door bijvoorbeeld geen rekening te houden met overwerk) of – in deze corona-crisis waarschijnlijk meer voorkomend – te hoog hebben ingeschat, door het doorgeven van een wijziging aan de Belastingdienst/Toeslagen een aanpassing van hun maandelijkse toeslag(en) kunnen ontvangen.
Realiseert u zich tevens dat de situatie van overwerken bij cruciale beroepen nog enige tijd kan duren en dat gezien de impact van het werk niet logischerwijs te verwachten is dat mensen per maand hun toeslagen zullen aanpassen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet zet alles op alles om de coronacrisis en de uitdagingen die dat met zich brengt te bestrijden. Het kabinet waagt zich echter niet aan voorspellingen over de tijd die deze crisis duurt en de gevolgen van die crisis voor overwerken in bepaalde sectoren. En hoewel het kabinet begrijpt dat in tijden van veel overwerken het hoofd van mensen niet echt staat naar het doorgeven van inkomenswijzigingen aan de Belastingdienst/Toeslagen, is het huidige toeslagenstelsel erop ingericht dat een individuele toeslagontvanger wel verantwoordelijk blijft voor de aanpassing van het (verwachte) huishoudinkomen en de op grond daarvan aangevraagde toeslag. Zoals uw Kamer bekend wordt er, mede op grond van de door uw Kamer daarover unaniem aangenomen motie gewerkt aan een toekomstig ander stelsel van toeslagen, maar zo’n stelsel kan niet van de ene op de andere dag worden gerealiseerd.
Erkent u tevens dat het beroep dat wordt gedaan op mensen met een cruciaal beroep om extra te komen werken, niet eenvoudig geweigerd kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft ontzettend veel waardering voor de toewijding en inzet waarmee op dit moment in allerlei sectoren die zo cruciaal zijn tijdens deze crisis, zoals bijvoorbeeld de zorg, wordt gewerkt en ook regelmatig wordt overgewerkt. En het kabinet realiseert zich ook dat overwerk in deze cruciale beroepen niet eenvoudig geweigerd kan worden. Het kabinet vertrouwt er echter op dat werkgevers en werknemers in deze sectoren zich gezamenlijk verantwoordelijk voelen om – ingeval van de noodzaak tot overwerken – ervoor waken dat er voldoende aandacht is voor de balans tussen werkdruk en de benodigde hersteltijd voor de werknemer om te voorkomen dat de werkdruk mensen te veel wordt.
Bent u bereid om met een duidelijke en coulante regeling zekerheid te bieden aan mensen die zich zorgen maken om het overwerken en het gevolg dat toeslagen moeten worden terugbetaald? Zo neen, waarom niet?
Uitgangspunt van het huidige toeslagenstelsel is dat het gebaseerd is op het actuele inkomen en de gezinssituatie van een huishouden. Dit betekent dat wijzigingen in inkomen gevolgen kunnen hebben voor de toeslagen. Dit werkt beide kanten op: bij een hoger inkomen is minder inkomensondersteuning nodig en bij een lager inkomen meer. Het is daarom van groot belang dat burgers tijdig hun wijzigingen in inkomen doorgeven, zodat de toeslagen goed aansluiten op de actuele situatie binnen het huishouden en verrassingen aan het eind van het jaar zoveel mogelijk worden voorkomen.
De afgelopen weken is verkend of er voor de zorg en/of voor andere vitale sectoren waar nu veel wordt overgewerkt een maatregel of regeling getroffen kan worden die voorkomt dat een mogelijk hoger huishoudinkomen in 2020 als gevolg van het overwerk doorwerkt naar de toeslagen. De uitkomst van deze verkenning is dat het niet mogelijk is om uitzonderingen te maken voor specifieke groepen, of dat op een of andere manier rekening kan worden gehouden met een eventueel resulterende terugvordering van toeslagen als gevolg van overwerk na afloop van dit corona-jaar. De Belastingdienst/Toeslagen kan namelijk niet zien of iemand in de zorg of in een andere vitale sector werkt en kan ook niet uit de basisregistratie inkomen halen of het inkomen afkomstig is uit regulier werk of uit overwerk. Dat betekent dat, als er in deze coronatijd compensatie geboden zou moeten worden voor vermindering van toeslagen als gevolg van overwerk, dit voor iedereen zou moeten gelden die in 2020 meer is gaan verdienen, dus ook als gevolg van een nieuwe baan, een andere partner of een gewijzigd arbeidscontract. Er zijn technisch gezien wel enkele generieke maatregelen mogelijk, bijvoorbeeld een tijdelijke verhoging van de afbouwgrenzen van toeslagen, het voor iedereen en voor alle toeslagen standaard vaststellen van het recht op toeslagen in 2020 op basis van het jaarinkomen 2019, of een verhoging van de drempel voor terugvordering van toeslagen over het jaar 2020, maar deze maatregelen zijn (te) grofmazig, duur, of nadelig voor de groepen die nu te maken hebben met een inkomensdaling als gevolg van de corona-crisis. Om die reden kiest het kabinet daar niet voor. Het kabinet zal nu primair inzetten op communicatie om burgers te wijzen op het belang om verwachte wijzigingen in het huishoudinkomen van 2020 zo snel mogelijk door te geven aan de Belastingdienst/Toeslagen. Daarnaast kunnen in sectoren waar nu veel wordt overgewerkt een werknemer en zijn werkgever individueel ook afspraken maken over hoe om te gaan met overwerkuren waarmee een mogelijk ongewenste doorwerking naar de toeslagen wordt voorkomen. Dat kan bijvoorbeeld door af te spreken om dit jaar gemaakte overwerkuren geheel of gedeeltelijk niet uit te laten betalen maar deze als vrije tijd door te schuiven naar volgend jaar.
Bent u bereid deze vragen op de kortst mogelijke termijn te beantwoorden?
Omdat de verkenning van beleidsopties enige tijd in beslag heeft genomen is de beantwoording van deze schriftelijke vragen door het kabinet vertraagd waarvoor onze excuses.
Het bericht dat er een bankrun gaande is binnen de financiële sector. |
|
Renske Leijten , Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat we zeer kritisch moeten zijn op het euro- en dollarhamstergedrag van de financiële sector, dat de reële economie aan het beschadigen is?1
In tijden van economische en financiële tegenvallers zien we vaak een beweging naar activa die als veiliger worden gezien, waaronder cash of veilige (staats)obligaties. Om te voorkomen dat markten opdrogen treden centrale banken in zulke gevallen op als achtervang. Wereldwijd voeren centrale banken daarom ruim monetair beleid, bijvoorbeeld door onderpandsvereisten voor liquiditeit te versoepelen. Juist in tijden van marktstress kunnen centrale banken daardoor bijdragen om markten te kalmeren, en banken en markten van voldoende liquiditeit te voorzien. Daardoor wordt voorkomen dat stress overslaat naar financiële instellingen en kunnen banken de economie van liquiditeit blijven voorzien.
Waarom wordt er gekozen voor het opkopen van schuld in de financiële sector als maatregel voor de economische crisis? Is dit de meest doeltreffende en doelmatige benadering? Waarom wordt er niet gekozen voor een meer directe stimulatie van de reële economie?
De ECB heeft een mandaat om de prijsstabiliteit te handhaven. Dat mandaat is ingevuld als een inflatie van onder, maar dichtbij 2%. De ECB heeft verschillende maatregelen genomen om de economische gevolgen van COVID-19 te mitigeren. De ECB richt zich daarbij op het verruimen van de financiële omstandigheden in de eurozone als geheel en poogt hiermee de economische activiteit te stimuleren. Dit doet de ECB onder andere door overheids- en bedrijfsobligaties op te kopen. Daarnaast verstrekt de ECB ook extra liquiditeit aan banken om de kredietverlening te stimuleren. De voorwaarden waartegen banken liquiditeit aan kunnen trekken bij de ECB worden aantrekkelijker naarmate banken meer uitlenen aan bedrijven en consumenten. Dit ruime monetair beleid kan eraan bijdragen dat bedrijven over voldoende financiering beschikken tijdens de crisis en dat de economische activiteit niet tot stilstand komt. Het is aan de ECB om onafhankelijk te beslissen over de meest doeltreffende en doelmatige benadering om haar mandaat op prijsstabiliteit te realiseren.
Daarnaast spelen nationale overheden ook een belangrijke rol in het bestrijden van de negatieve economische gevolgen van COVID-19. Nationale overheden nemen, afhankelijk van de nationale context, gerichte maatregelen om de reële economie te ondersteunen. Sommige van deze maatregelen versterken het beleid van de ECB. Zo verstrekken overheden kredietgaranties. Dit vergroot de kans dat banken de extra liquiditeit doorzetten naar bedrijven in deze onzekere periode. Overheden nemen daarnaast maatregelen om voor bedrijven de vaste kosten tijdelijk te reduceren en bieden ondersteuning op inkomens van werknemers en ZZP’ers. Zie ook het antwoord op de volgende vragen.
Wat zijn de resultaten geweest van het vorige programma van de Europese Centrale Bank (ECB) ten aanzien van kwantitatieve verruiming, waarmee 2.600 miljard euro aan schuldpapier is opgekocht? Welke effecten heeft dit gehad op het stimuleren van de economie, en welke effecten op het vergroten van ongelijkheid?
Het aankopen van obligaties is één van de beleidsinstrumenten die de ECB toepast in de uitoefening van haar mandaat van prijsstabiliteit. De kanalen waarlangs het aankopen van obligaties het risico op langdurige lage inflatie kan verminderen heb ik nader beschreven in de Kamerbrief «Risico’s Nederlandse staat als gevolg van ECB beleid».2 De precieze effecten van het aankoopprogramma op het stimuleren van de economie zijn lastig te kwantificeren. We weten namelijk niet wat de situatie zou zijn geweest zonder het aankoopprogramma. Dit blijkt onder andere ook uit de CPB-studie »Effecten van onconventioneel monetair beleid zijn niet aangetoond» waarvan ik de Kamer een appreciatie heb gegeven.3 Ik hecht eraan om ook hier te benadrukken dat het aan de ECB is om in onafhankelijkheid te bepalen welke instrumenten zij inzet om haar mandaat van prijsstabiliteit te vervullen. Daarbij kan de ECB studies over de gevolgen van het beleid, zoals die van het CPB, meewegen.
Internationale studies naar het effect van onconventioneel monetair beleid op de ongelijkheid laten een gemengd beeld zien. Monetair beleid kan tegengestelde effecten hebben op de ongelijkheid. Enerzijds vermindert onconventioneel monetair beleid de inkomensongelijkheid door economische activiteit en werkgelegenheid te stimuleren. Anderzijds kan dit beleid zorgen voor een opwaartse druk op financiële activaprijzen en daarmee de ongelijkheid vergroten.4
Volgens onderzoekers van DNB en de ECB heeft expansief monetair beleid in de eurozone en het aankoopprogramma in het bijzonder waarschijnlijk de inkomensongelijkheid verminderd.5 Tegelijkertijd zijn er ook onderzoeken die aantonen dat de vermogensongelijkheid wel is toegenomen als gevolg van grootschalige aankoopprogramma’s in ontwikkelde economieën.6 Hierbij kan opgemerkt worden dat de empirische literatuur die kijkt naar de verdelingseffecten van onconventioneel monetair beleid nog in de kinderschoenen staat. Het is onzeker of toekomstig onderzoek meer duidelijkheid zal verschaffen, aangezien we niet weten hoe de inkomens- en vermogensverdeling eruit zouden zien zonder het beleid van de ECB.
Welke mogelijkheden ziet u om de versoepeling van de EU-regels rondom staatssteun te gebruiken om noodlijdende burgers en bedrijven in grotere mate direct bij te staan in plaats van via de financiële sector? Gezien het feit dat veel van de steun aan de financiële sector hier blijft hangen en niet in de reële economie terecht komt; wat gaat u doen om de financiële sector te dwingen de ontvangen steun door te vertalen in steun aan de burger en ondernemers?
Het kabinet heeft een uitgebreid pakket met maatregelen getroffen om burgers en bedrijven die door de coronacrisis in problemen komen te steunen, waarbij ook gebruik is gemaakt van de versoepelde EU-regels voor staatssteun. Bij het merendeel van deze maatregelen gaat de steun direct naar burgers en bedrijven. Zoals bijvoorbeeld de nieuwe Tijdelijke noodmaatregel voor werkbehoud (NOW), de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sector (TOGS), de extra tijdelijke ondersteuning voor zelfstandigen en de uitstel van de betaling van belastingen.7 Daarnaast zijn er maatregelen die lopen via het bancaire kanaal, maar die via deze weg ook direct terecht komen bij bedrijven. Zo zijn de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) en de Garantie Ondernemingen (GO) regeling verruimd, waardoor meer ondernemingen in aanmerkingen kunnen komen voor een dergelijke lening met een gedeeltelijke garantie c.q. borgstelling van de overheid. Het is overigens ook een vereiste vanuit het (tijdelijke) staatssteunkader van de Europese Commissie, dat steun aan bedrijven die via banken of andere financiële instellingen wordt verstrekt aan bedrijven ten goede komt.
Gaat u de burger bijstaan en de banken dwingen tot goed gedrag door te zorgen voor een tijdelijke verlaging van de maximale kredietvergoeding op consumptief krediet naar 0%?
Naar aanleiding van de motie-Ouwehand8 die de regering oproept om er alles aan te doen om de banken te bewegen om de rente op rood staan drastisch te verlagen, heb ik de banken opgeroepen serieus te kijken naar hun tarieven voor rood staan. Inmiddels hebben diverse banken aangekondigd de rente op rood staan tijdelijk dan wel structureel te verlagen. Momenteel hanteren de banken een rente van maximaal 10 procent. Voor een aantal banken is dit een verlaging van het tarief met bijna een kwart. Dat vind ik een forse stap die sommige consumenten kan helpen. Tegelijk wil ik ook benadrukken dat rood staan mogelijk niet de beste optie is voor consumenten die als gevolg van de corona-crisis te maken krijgen met een terugval in inkomen. Ik raad hen aan om in deze situatie contact op te nemen met de bank voor een mogelijk betere (krediet)oplossing.
Ook consumenten met een andere vorm van consumptief krediet, die zich zorgen maken over de maandelijkse lasten van het krediet, kunnen contact opnemen met de kredietaanbieder om te kijken naar een passende oplossing. Diverse banken en andere kredietaanbieders hebben aangekondigd consumenten, die betalingsproblemen hebben of verwachten te krijgen, te ondersteunen met maatwerk, bijvoorbeeld door de maandelijkse lasten voor rente en aflossing tijdelijk uit te stellen. Ik juich dit soort initiatieven toe.
Naar aanleiding van de motie Krol en Van Brenk die mij oproept om de maximale kredietvergoeding te verlagen en mijn toezegging om te kijken naar de effecten van de maximale kredietvergoeding voor consumenten in financieel kwetsbare situaties9, ben ik op dit moment aan het kijken of de maximale kredietvergoeding verlaagd kan worden. Ik zal de Tweede Kamer hierover binnenkort informeren.
Deelt u de mening dat onze samenleving in grote en groeiende mate afhankelijk is van private banken, de private betalingsinfrastructuur, de private geldschepping en private investeringen? Worden we door het huidige semiverbod op gebruik van contant geld niet nog afhankelijker van de banken?
Dienstbaarheid van de financiële sector blijft een onverminderde prioriteit van dit kabinet. Het is een centraal thema van de Agenda financiële sector, waarin het kabinet eind 2018 maatregelen presenteerde om bij te dragen aan een stabiele, integere en innovatieve financiële sector. Banken zijn in Nederland in grote mate verantwoordelijk voor de infrastructuur voor betalingen en spelen een belangrijke rol in het financieren van investeringen van bedrijven en het verschaffen van hypotheken. De financiële sector dient duidelijk publieke belangen en er is een rol voor de overheid om deze belangen te borgen. Hierin spelen DNB en de ECB een belangrijke rol als toezichthouders op de goede werking van het betalingsverkeer. Daarnaast worden strengere eisen gesteld aan buffers van banken, zodat banken zelf klappen kunnen opvangen.
Ons geldstelsel is nu zo ingericht dat geldschepping grotendeels privaat tot stand komt en een groot deel van het geld, namelijk het geld op rekeningen bij commerciële banken, een vorm van privaat geld is. Het depositogarantiestelsel zorgt daarbij dat burgers hun geld veilig en publiek verankerd kunnen stallen. Contant geld is een publiek alternatief voor privaat geld op een rekening bij een commerciële bank. Het gebruik van contant geld neemt echter al lange tijd af in Nederland.
Het kabinet heeft eerder in de reactie op het WRR-rapport «Geld en Schuld» aangegeven een groot deel van de conclusies van de WRR te onderschrijven. Met name digitaal centralebankgeld is wat het kabinet betreft een interessante potentiële ontwikkeling in het licht van het afnemende gebruik van contant geld. DNB heeft hier onderzoek naar gedaan. Hierover heb ik uw Kamer recent middels een brief geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de banken deze functies slechts kunnen vervullen dankzij impliciete en expliciete (financiële) steun die zij ondervinden middels het optreden van de ECB, De Nederlandsche Bank (DNB) en Nederlandse overheid?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat publieke en private belangen te sterk verweven zijn geraakt en slechts structuurwijzigingen, zoals ook de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) bepleit, voor een balans zullen kunnen zorgen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat we niet moeten wachten, maar nu een publieke bank en/of digitale centralebankrekening moeten invoeren zodat we minder afhankelijk worden van de financiële sector, onze betalingsinfrastructuur kunnen veiligstellen en aan directe stimulatie van de economie kunnen doen via deze instelling?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met kritiek op het voorgaande kwantitatieve verruimingsprogramma door de ECB en het onderzoek dat aangeeft dat dit ongelijkheid heeft vergroot en dit geld veelal in de financiële sector is blijven hangen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de samenleving iets moet terugkrijgen voor de miljarden aan impliciete en expliciete steun die zij met belastinggeld geeft aan de financiële sector? Welke mogelijkheden ziet u om aandelen of andere eigendomsstructuren terug te krijgen voor de steun die de samenleving geeft aan de financiële sector?
De steun die op dit moment via banken wordt gegeven is juist bedoeld om het bedrijfsleven te ondersteunen, niet de banken zelf.
Voor directe steun aan banken zelf is het kader na de financiële crisis fundamenteel hervormd. Het uitgangspunt is daarbij dat aandeelhouders en schuldeisers de verliezen in de financiële sector als eerste dienen te dragen en niet de belastingbetaler, zoals tijdens de financiële crisis. Daarmee zijn de mogelijkheden voor overheden om staatssteun te verlenen aan banken ingeperkt en wordt belastinggeld zoveel mogelijk beschermd. Wel kennen staatssteunregels beperkte uitzonderingen, bijvoorbeeld wanneer alleen sprake is van liquiditeitsgaranties.
Welke plannen zijn er of worden er gemaakt om de enorme groei in ongelijkheid als resultaat van de crisisaanpak terug te dringen? Deelt u de mening dat de aanpak van de economische crisis die is blootgelegd door de coronacrisis niet mag leiden tot een groei in de toch al historisch hoge ongelijkheid?
De plannen van het kabinet zijn erop gericht om de economie te stabiliseren, onder meer door werking van de automatische stabilisatoren en via de mogelijkheid tot uitstel van belasting om liquiditeitsproblemen het hoofd te kunnen bieden. Het kabinet heeft daarnaast maatregelen genomen om te voorkomen dat bedrijven personeel ontslaan. Tevens is een tijdelijke ondersteuningsregeling voor zzp’ers in het leven geroepen waarbij o.a. het inkomen wordt aangevuld tot het sociaal minimum. Hiermee wordt getracht de economische effecten van de Corona-crisis zoveel mogelijk te mitigeren en bij te dragen aan behoud van werk of inkomensondersteuning, hetgeen belangrijke voorwaarden zijn voor een evenwichtige inkomensverdeling.
Als meer zicht komt op de economische effecten van de Corona crisis, moet ook opnieuw worden gekeken naar maatregelen voor het komende jaar en verder. Het kabinet streeft daarbij – zoals ook in de voorgaande jaren – naar een evenwichtige inkomensverdeling, tussen verschillende huishoudens, hoge en lage inkomens, werkenden en niet-werkenden, gezinnen met en zonder kinderen en verschillende huishoudtypes.
Uitbreiding van de Europese Unie |
|
Renske Leijten , Roelof Bisschop (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Europese Unie zet deur open voor Albanië en Noord-Macedonië»?1
Ja.
Heeft u namens Nederland ingestemd met het openen van toetredingsonderhandelingen met Albanië en Noord-Macedonië? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit zich tot de eis aan kandidaat-lidstaten om voluit te voldoen aan de Kopenhagencriteria, maar ook tot de logische voorwaarde dat toetreding van nieuwe landen de absorptiecapaciteit van de EU niet te boven mag gaan?
Nederland heeft ingestemd met de opening van de toetredingsonderhandelingen met Noord-Macedonië. Met betrekking tot Albanië heeft Nederland eveneens ingestemd met het besluit tot opening van de onderhandelingen. De Raad legde daarbij in de raadsconclusies vast dat er verdere voortgang geboekt dient te worden voordat de daadwerkelijke start van de onderhandelingen door middel van het plaatsvinden van de eerste Intergouvernementele Conferentie kan plaatsvinden.
Op het moment dat kandidaat-lidstaten daadwerkelijk toetreden tot de Europese Unie dienen zij volledig te voldoen aan de Criteria van Kopenhagen. Voor de start van de onderhandelingen wordt een onderhandelingsraamwerk opgesteld waarin de Criteria van Kopenhagen leidend zijn. Dit onderhandelingsraamwerk wordt voor Noord-Macedonië en Albanië, in lijn met de Criteria van Kopenhagen, gebaseerd op de herziene methodologie met een grotere nadruk op hervorming van de rechtsstaat, economie en het overheidsapparaat. Daadwerkelijke toetreding kan pas plaatsvinden na een langdurig proces van hervormingen en als aan alle Criteria van Kopenhagen is voldaan. Dit is voor geen van de kandidaat-lidstaten voorlopig aan de orde.
De Europese Raad bevestigde in december 2006 dat het tempo van uitbreiding mede bepaald wordt door de capaciteit van de EU om nieuwe lidstaten op te nemen. In de raadsconclusies over het openen van de onderhandelingen met Noord-Macedonië en Albanië wordt naar deze ER-conclusies verwezen. Daarnaast wordt benadrukt dat het van belang is te garanderen dat de EU de eigen ontwikkeling kan behouden en verdiepen, inclusief de capaciteit om nieuwe lidstaten te integreren.
Beaamt u dat de EU buitengewoon terughoudend moet zijn als het gaat om het toelaten van nieuwe lidstaten, omdat uitbreiding van de EU met landen met een zwakke rechtsstaat en/of veel corruptie veeleer kan neerkomen op import van instabiliteit in plaats van export van stabiliteit?
Uitbreiding is voor het kabinet geen doel op zich. Het kabinet hanteert een strikt en fair beleid t.a.v. uitbreiding. Het kabinet zal vasthouden aan de strikte voorwaarden die aan kandidaat-lidstaten worden gesteld en benadrukt dat het primair aan de uitbreidingslanden zelf is om deze te vervullen. Elk land dient steeds op eigen merites te worden beoordeeld. Uiteindelijke toetreding is pas mogelijk als aan alle voorwaarden is voldaan.
Beaamt u dat de EU eveneens buitengewoon terughoudend moet zijn met uitbreiding in het licht van de reeds bestaande diversiteit tussen EU-landen en de bijdrage daarvan aan grote meningsverschillen en zelfs fundamentele crises op terreinen als rechtsstaat, de omgang met migratie, en het voldoen aan het Stabiliteit- en Groeipact (SGP)?
Voor het kabinet is strikte naleving van het EU-acquis waarbij alle lidstaten hun verplichtingen nakomen essentieel. Hierbij is naleving van gemaakte afspraken, inclusief over de rechtsstaat, migratie en het SGP, cruciaal. Het kabinet blijft zich hiervoor inzetten. Op het moment dat kandidaat-lidstaten daadwerkelijk toetreden tot de Europese Unie dienen zij volledig te voldoen aan alle criteria. Van nieuwe lidstaten zal, net als van de huidige lidstaten, worden verwacht dat zij het volledige EU-acquis, inclusief alle afspraken over de rechtsstaat, migratie en het SGP, naleven.
Kunt u toelichten op basis waarvan u «verdere tastbare en duurzame resultaten» in Noord-Macedonië als toereikend of voldoende beoordeelt voor het in deze fase instemmen met het starten van toetredingsonderhandelingen met Noord-Macedonië?2
Zoals het kabinet uiteenzette in de kabinetsappreciatie3 die uw Kamer op 13 maart jl. toeging is de belangrijke Wet inzake het OM inmiddels aangenomen. Hiermee lijkt de voortzetting van de zogeheten SPO-zaken verzekerd. Daarnaast verstevigde de implementatie van eerder aangenomen wetten in de afgelopen periode. Zo verlopen bijvoorbeeld benoemingen van rechters conform de nieuwe, meer transparante procedures. Ook stelde de anti-corruptiecommissie een strategie op voor de komende vier jaar met oog voor de risicosectoren en is de transparantie omtrent de publieksfinanciën vergroot.
Tevens heeft Noord-Macedonië in het afgelopen jaar verdere stappen gezet in het opbouwen van track records op corruptie- en georganiseerde misdaadzaken, hervorming van de veiligheidsdiensten met betere scheiding van bevoegdheden en controle, en hervorming van het openbaar bestuur.
Om deze redenen deelt het kabinet de constatering van de Commissie dat de regering van Noord-Macedonië verdere tastbare en duurzame resultaten heeft geboekt t.a.v. de voorwaarden zoals gesteld door de Raad in juni 2018. Het kabinet heeft derhalve ingestemd met het openen van de toetredingsonderhandelingen met Noord-Macedonië.
Kunt u toelichten op basis waarvan de «aantoonbare voortgang» in Albanië u voldoende vertrouwen geeft om nu in te stemmen met het openen van toetredingsonderhandelingen?3
Zoals het kabinet uiteenzette in de kabinetsappreciatie die uw Kamer op 13 maart jl. toeging, verwelkomt het kabinet de voortgang die Albanië heeft geboekt sinds mei 2019. De ingrijpende vetting wordt doorgezet en de oprichting van verschillende justitiële instellingen alsmede de benoeming van de General Prosecutor en de High Justice Inspector acht het kabinet positieve ontwikkelingen. Daarnaast is het Special Anti-Corruption and Organized Crime Structure (SPAK) operationeel en functioneert de bijbehorende rechtbank inmiddels ook. De aanstelling van een directeur van het NBI (National Bureau of Investigation) lijkt tevens op korte termijn te realiseren.
Ook zijn er belangrijke stappen gezet t.a.v. het track record op het gebied van georganiseerde misdaad en corruptie. Tegelijkertijd constateert het kabinet dat het vertrouwen in het justitieapparaat langzaamaan terugkeert door de grondige vetting en ingezette hervormingen. Het maatschappelijk middenveld is meer aanwezig en wijst de regering op haar verantwoordelijkheden, met name als het gaat om het respecteren van mensenrechten en goed bestuur. Het kabinet verwelkomt de monitoring door de Commissie van de discussie over de wetgeving ter bescherming van nationale minderheden en de nieuwe mediawet.
Op migratiegebied waardeert het kabinet de samenwerking met Albanese autoriteiten in de terugname van Albanese onderdanen en verwelkomt het kabinet de daling van asielaanvragen en inklimmers in Nederland.
Om deze redenen is het kabinet van mening dat Albanië op de voorwaarden zoals gesteld door de Raad in juni 2018 inmiddels aantoonbare voortgang heeft geboekt. Dit neemt niet weg dat verdere voortgang noodzakelijk is. Alles afwegende heeft het kabinet geconcludeerd dat de toetredingsonderhandelingen met Albanië geopend kunnen worden. De daadwerkelijke opening van de onderhandelingen door middel van een Intergouvernementele Conferentie (IGC) van de EU-lidstaten en Albanië kan echter pas plaatsvinden, zodra de Raad heeft vastgesteld dat er voldoende verdere voortgang is geboekt op de voorwaarden zoals genoemd in de kabinetsappreciatie waar u naar verwijst en het verslag van het schriftelijk overleg5 dat uw Kamer op 23 maart jl. toeging. Deze voorwaarden zijn, op aandringen van Nederland, tevens opgenomen in de raadsconclusies die zijn aangenomen via een schriftelijke procedure na afloop van de Raad Algemene Zaken op 24 maart jl.
Hoe verhoudt de instemming met toetredingsonderhandelingen met Albanië zich tot het feit dat daar nog significante vooruitgang geboekt moet worden ten aanzien van onder meer een goed functionerend Constitutioneel Hof, een transparant politiek bestel en de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad? Begrijpt u de zorgen van de indieners op het vlak van volgordelijkheid in dezen?
De daadwerkelijke opening van de toetredingsonderhandelingen door middel van een Intergouvernementele Conferentie (IGC) van de EU-lidstaten en Albanië kan plaatsvinden zodra de Raad heeft vastgesteld dat er voldoende verdere voortgang is geboekt op de voorwaarden zoals gesteld door de Raad in zijn conclusies van juni 2018. Het betreft verdere voortgang in het proces van het doorlichten (vetting) van rechters en openbaar aanklagers en het opzetten van de onafhankelijke justitiële instellingen, inclusief het Constitutioneel Hof, zoals voorzien in de grondwetshervorming. Hierbij zal internationale expertise van o.a. de Venetië Commissie meegenomen worden. Daarnaast het opzetten van de gespecialiseerde organen zoals het SPAK, de NBI en het bijbehorende hof. Ook dient het track record van proactieve onderzoeken, vervolgingen en veroordelingen in de strijd tegen georganiseerde misdaad en corruptie te worden versterkt, inclusief op hoog niveau.
Tevens verwacht de Raad bestendiging van de samenwerking met Albanië op de strijd tegen georganiseerde misdaad en irreguliere migratie, hervorming van de kieswet gebaseerd op de aanbevelingen van OVSE/ODIHR, aanpassing van de mediawet op basis van de aanbevelingen van de Venetië Commissie en implementatie van het FATF actieplan.
Bovenstaande voorwaarden zijn alle, op initiatief van Nederland, opgenomen in de raadsconclusies die na afloop van de Raad Algemene Zaken van 24 maart jl. aangenomen zijn.
Overweegt u, en overwegen andere EU-lidstaten, ook het aanbieden van alternatieve arrangementen in plaats van EU-lidmaatschap aan buurlanden als Albanië en Noord-Macedonië, zoals een vorm van geprivilegieerd partnerschap?
Het kabinet onderschrijft het EU perspectief van de landen van de Westelijke Balkan. De mededeling over de herziening van de uitbreidingsmethodologie die de Europese Commissie op 5 februari jl. presenteerde is voor het kabinet een belangrijke stap in de goede richting om zeker te helpen stellen dat kandidaat-lidstaten volledig zijn voorbereid voordat zij toetreden tot de EU. De kabinetsappreciatie ging uw Kamer op 14 februari jl. toe.
Hoe reageert u op het oordeel van de Adviescommissie uitvoering toeslagen over het feit dat toezicht en fraudebestrijding bij de Belastingdienst «zichzelf moest terugverdienen» en dat dit een vorm van morele corruptie is?1
Ik ben het eens met dat oordeel. Tussen de Belastingdienst en de departementen waar besparingen op de programma-uitgaven werden verwacht is afgesproken dat als de besparingen van de extra maatregelen lager zouden uitvallen dan verwacht de betrokken departementen hiervoor gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst. Hoewel begrijpelijk, ben ik het eens met de conclusie van de Adviescommissie uitvoering toeslagen dat het niet gewenst is om de financiering afhankelijk te maken van de daadwerkelijke opbrengsten van fraudebestrijding. Het begrotingsbedrag kan daardoor taakstellend worden voor de opbrengst van de uitvoering en dat vind ik met de kennis van nu onwenselijk.
Kunt u aangeven welke afspraken in 2013 precies zijn gemaakt over het aanpakken van fraude en het mechanisme dat ze de inzet moesten terugverdienen?
In zijn brief van 10 mei 20132 heeft de Staatssecretaris van Financiën maatregelen aangekondigd ter voorkoming en bestrijding van fraude met toeslagen. Daarna heeft het Ministerie van Financiën overleg gevoerd met de opdrachtgevende Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om te bezien of zij bereid waren de extra uitvoeringskosten van de Belastingdienst te dragen, omdat de «opbrengsten» (lagere programma uitgaven) bij de departementen neerslaan. De extra uitvoeringskosten zijn berekend op € 25 miljoen per jaar voor de Belastingdienst en € 8 miljoen per jaar voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties, waarvan € 3 mln. structureel kan worden ingezet voor de gemeenten, die met het GBA-loket een belangrijke rol hebben bij het signaleren van fraude. Tussen de Belastingdienst en de departementen is afgesproken dat de implementatie en realisatie van de maatregelen intensief gemonitord zouden worden. Ook is afgesproken dat als de besparingen lager uitvallen dan € 33 miljoen per jaar de betrokken departementen gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst. In de Memorie van Toelichting van de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit3 worden de uitvoeringkosten van de Belastingdienst vermeld, en wordt aangegeven dat deze worden gedekt uit de besparing op de programma-uitgaven aan toeslagen. De afspraak over de dekking en de monitoring van de € 33 miljoen aan gezamenlijke uitvoeringskosten is vermeld in de toelichting op de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor 20144.
Welke wetenschappelijke basis of welke adviezen lagen ten grondslag aan deze wijze van fraude opsporen? Kunt u deze naar de Kamer sturen?
Er heeft geen wetenschappelijk advies ten grondslag gelegen aan de wijze waarop gezocht is naar budgettaire dekking voor de extra uitvoeringskosten van de in mei 2013 aangekondigde maatregelen door middel van een business case en de daarop volgende monitoring van uitkomsten5.
Is het besluit voor het werken met een «business case», waarmee bepaalde investeringen in toezicht terugverdiend moesten worden, breder ingezet bij de rijksoverheid als gevolg van de afspraken uit 2013? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Kosten-batenanalyses zijn in lijn met artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 en van belang voor een doelmatige en doeltreffende aanwending van publieke middelen. Dergelijke analyses zijn dan ook gebruikt bij het uitwerken van maatregelen tegen fraude.7 De in deze analyses geraamde opbrengsten hebben als zodanig geen taakstellend karakter, maar dienen slechts om een beeld te geven van de te verwachte resultaten.
Kunt u aangeven of de gekozen aanpak om fraudeopsporing zichzelf te laten terug betalen onderdeel is geweest van overleg en besluitvorming van de Ministeriële Commissie Aanpak Fraude? Zo ja, kunt u aangeven wat er besproken en besloten is op welk moment?
De ministeriële commissie Aanpak Fraude is 11 keer bijeengekomen, waaronder 1 keer pro forma, tussen 3 september 2013 en 9 juni 2015. Tot de oprichting van deze tijdelijke commissie is besloten in de ministerraad van 14 juni 2013. De doelstelling was om een bijdrage te leveren aan een rijksbrede aanpak van fraude met publieke middelen. De ministeriële commissie Aanpak Fraude richtte zich daarbij voornamelijk op departement overstijgende onderwerpen zoals gegevensuitwisseling, mogelijke frauderisico’s met rijkssubsidies en identiteitsfraude. In de ministeriële commissie Aanpak Fraude is tevens gesproken over kosten-batenanalyses van maatregelen tegen fraude. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven zijn dergelijke analyses niet ongebruikelijk en in lijn met artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016.
Morele corruptie bij de Belastingdienst door het stellen van een minimumbedrag voor het terugvorderen van toeslagen |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven welke minimumbedragen voor het terugvorderen van toeslagen gehanteerd zijn door de Belastingdienst/Toeslagen? Kunt u dit aangeven per jaar dat de minimumbedragen gehanteerd zijn?1
Om uw goed te kunnen beantwoorden is het van belang om kort te schetsen wat de context is waarin de Businesscase Intensivering Toezicht Toeslagen in 2013 tot stand is gekomen. De Dienst Toeslagen van de Belastingdienst verstrekte in die tijd jaarlijks ca. 9 mln. toeslagen aan ca. 6,9 mln. aanvragers. Deze toeslagen werden in maandelijkse voorschotten uitbetaald. Er werden ca. 1,1 miljoen nieuwe aanvragen en ca. 6,3 miljoen mutaties verwerkt en ongeveer € 12 mld aan toeslagen uitgekeerd. Binnen de wettelijke termijn van 8 weken werden voorschotten toegekend, voordat controle kon plaatsvinden. Na controle werd, indien aan de orde, teruggevorderd of terugbetaald. In de regel gebeurde dat, tot wel twee jaar, na het moment van uitbetaling. Dat was bij de opzet van het toeslagen-stelsel een politieke keuze, maar tegelijkertijd maakte dat het systeem kwetsbaar voor misbruik. Dit leverde destijds een spanningsveld op tussen dienstverlening enerzijds en fraudebestrijding anderzijds. De nadruk kwam door concrete fraudezaken, zoals de toeslagfraude door Bulgaren, steeds meer op fraudebestrijding te liggen.
Door de gekozen methodiek van voorschotten had Toeslagen tot 2012 niet de beschikking over alle informatie die nodig was om de rechtmatigheid van een toeslagaanvraag direct te kunnen valideren. De invoering van het Toeslagen-Verstrekkings-Systeem (TVS, per 1 januari 2012) maakte het meer dan voorheen mogelijk toezicht uit te oefenen in de voorschotfase. Daarvoor was het van belang om in een vroeg stadium al over de daarvoor benodigde informatie te beschikken. Deze werkwijze vereiste tevens een investering in de informatievoorziening in een context van de toen opgelegde taakstellingen en bezuinigingen. Deze werkwijze is vervolgens uitgewerkt en toegelicht in de Businesscase Intensivering Toezicht Toeslagen die als bijlage bij deze beantwoording is toegevoegd. Dergelijke kosten-batenanalyses zijn in lijn met artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 en van belang voor een doelmatige en doeltreffende aanwending van publieke middelen. Deze analyses zijn dan ook gebruikt bij het uitwerken van maatregelen tegen fraude. Tussen de Belastingdienst en de departementen waar besparingen op de programma-uitgaven werden verwacht is in dit geval ook afgesproken dat als de besparingen van de extra maatregelen lager zouden uitvallen dan verwacht de betrokken departementen hiervoor gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst. Hoewel dit laatste begrijpelijk is, ben ik het eens met de conclusie van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen dat het niet gewenst is om de financiering afhankelijk te maken van de daadwerkelijke opbrengsten van fraudebestrijding. Het begrotingsbedrag werd daarmee taakstellend voor de opbrengst van de uitvoering en dat vind ik onwenselijk.
De extra uitvoeringskosten van deze maatregelen zijn destijds berekend op € 25 miljoen per jaar voor de Belastingdienst en € 8 miljoen per jaar voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarvan € 3 mln. structureel kon worden ingezet voor de gemeenten, die met het GBA-loket een belangrijke rol hebben bij het signaleren van fraude. Tussen de Belastingdienst en de departementen is afgesproken dat de implementatie en realisatie van de maatregelen intensief gemonitord zouden worden. Ook is afgesproken dat als de besparingen van de extra maatregelen lager uitvallen dan € 33 miljoen per jaar de betrokken departementen gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst. In de memorie van toelichting van de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit2 worden de uitvoeringkosten van de Belastingdienst vermeld, en wordt aangegeven dat deze worden gedekt uit de besparing op de programma-uitgaven aan toeslagen. De afspraak over de dekking en de monitoring van de € 33 miljoen aan gezamenlijke uitvoeringskosten is vermeld in de toelichting op de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor 2014.3 De budgetoverheveling vanaf 2014 is structureel en geldt nog steeds, de monitoring van de opbrengsten is begin 2019 gestopt.
Kunt u aangeven welke berekeningen ten grondslag hebben gelegen aan het «terugverdienen» van extra personeel en een computersysteem? Kunt u deze «business case Fraude» naar de Kamer sturen?
In de bijlage treft u de bedoelde business case Intensivering toezicht Toeslagen aan.
De opbrengst van de maatregelen bestond uit de toeslagen die te hoog of onterecht aangevraagd bleken te zijn, en die nog niet uitbetaald waren. Als uitgangspunt werd gehanteerd dat zonder de maatregelen de correcties hadden plaatsgevonden in de fase van het definitief toekennen. Als een correctie bij definitief toekennen plaatsvindt, is het te hoge voorschot reeds uitbetaald en moet daarom teruggevorderd worden. Omdat dit door de maatregelen werd voorkomen, werd een inschatting gemaakt van het bedrag aan voorkomen terugvorderingen dat oninbaar zou zijn geweest.4 Dit werd beschouwd als opbrengst van de maatregelen. Als bij het toezicht bleek dat een reeds uitbetaald bedrag teruggevorderd moest worden, werd dit niet meegerekend als opbrengst.
Deze benadering is toegelicht in de Nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit. Daarin is eveneens aangegeven dat de fraudemaatregelen ertoe leiden dat ook onterechte aanvragen worden tegengehouden die niet als fraude te kwalificeren zijn.
Voor de monitoring van de opbrengst zijn, anders dan de business case aangeeft, opgelegde boetes niet meegeteld. Over de afgelopen jaren is ongeveer 8% van de aanvragen en mutaties die op grond van verhoogd risico geselecteerd zijn voor toezicht, naar boven bijgesteld omdat bij dit toezicht bleek dat de aanvrager recht had op een hoger bedrag dan uit zijn initiële aanvraag of mutatie volgde. De hogere toekenningen zijn niet in mindering gebracht op de gemeten opbrengst.
Klopt het dat tot in 2018 werkt is met het hanteren van een minimumbedrag dat koste wat kost gehaald moest worden? Zo ja, tot welke gevolgen heeft dit in dat jaar geleid – als het gaat om het aantal bezwaren en achterstanden van behandeling van bezwaren?
Zoals in de antwoord 1. is aangegeven is vanuit de programma-budgetten voor kinderopvangtoeslag en huurtoeslag een bedrag van € 33 miljoen structureel ingeboekt als dekking voor onder meer de € 25 miljoen extra uitvoeringskosten van de Belastingdienst. De implementatie en realisatie van de maatregelen zijn intensief gemonitord, mede omdat was afgesproken dat als de besparingen lager uitvallen dan € 33 miljoen de betrokken departementen gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst.
De monitoring door Toeslagen ging uit van € 25 miljoen per jaar aan opbrengsten. In 2015 en in 2018 heeft bijsturing plaatsgevonden op het aantal op grond van verhoogd risico in het toezicht te betrekken toeslagen, omdat de beoogde opbrengst voor één of meer van de toeslagen anders niet gehaald zou worden. Het aantal toeslagen dat in 2015 en 2018 op grond van verhoogd risico in het toezicht betrokken is, ligt met een aantal van ca. 33.000 alsnog onder het aantal dat in de bij antwoord 2. gevoegde business case verwacht werd (40.000–200.000 aanvragen en mutaties op jaarbasis). In de praktijk bleek dat het aantal wat mede gegeven de beschikbare capaciteit behandeld werd lager was dan de in de business case geraamde aantallen. De realisatie van de opbrengst van € 25 miljoen of € 33 miljoen heeft voor de jaren vanaf 2014 geen deel uitgemaakt van de managementafspraken binnen de Belastingdienst of van de kpi’s in het jaarcontract. De budgettoedeling binnen de Belastingdienst aan Toeslagen is evenmin afhankelijk gemaakt van de gemeten opbrengst.
In het antwoord op vraag 8 wordt ingegaan op het aantal ontvangen bezwaren en de tijdige afdoening van bezwaren.
Erkent u dat het opsporen van fraude ook moet plaatsvinden als het opsporen meer kost dan het oplevert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat vind ik ook. Daarom wordt er niet meer gewerkt met een business case of de monitoring daarop.
Is het juist om te veronderstellen dat er door het moeten halen van een minimumbedrag bepaalde groepen met hoge toeslagen harder zijn aangepakt dan mensen met andere toeslagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de businesscase intensivering toezicht toeslagen staat dat met de nieuwe maatregelen wordt voorkomen dat tot uitbetaling van onrechtmatige aanvragen wordt overgegaan en dat de systemen vervuilen. Toezicht in de voorschotfase voorkomt dat bedragen ten onrechte worden uitgekeerd die later moeten worden teruggevorderd. Als vóór de uitbetaling voorkomen wordt dat mensen een te hoog voorschot ontvangen, wordt ook voorkomen dat zij voor dit te hoge voorschot op een later moment een (mogelijk grote) terugvordering krijgen. De keuze zat daarmee voornamelijk in het naar voren halen van het reguliere toezicht om zo onjuiste of te hoge voorschotbetalingen te voorkomen. Het naar voren halen van het toezicht als zodanig is geen onderdeel van hetgeen de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen heeft beschreven als «institutionele vooringenomenheid» in de context van een vermoeden van onrechtmatig handelen van een gastouderbureau, waarbij individuele kinderopvangtoeslagen gerelateerd aan dit gastouderbureau vanuit ditzelfde vermoeden behandeld zijn.
Is er door het halen van het minimumbedrag mogelijk «institutioneel vooringenomen» handelen ontstaan richting ouders die verweten werd onterecht kinderopvangtoeslag te hebben gekregen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke redenen ten grondslag hebben gelegen aan het staken van het werken met een minimumbedrag dat opgehaald moest worden met de fraude-opsporing? Kunt u aangeven wie dit besluit heeft genomen?
In 2018 heeft de Belastingdienst aangegeven dat de opbrengst van € 25 miljoen voor dat jaar niet gehaald zou gaan worden. Daarbij is aangegeven dat naarmate onjuiste aanvragen aan de voorkant voorkomen worden, de gemeten opbrengst afneemt. De voor toezicht geselecteerde aanvragen leidden minder vaak dan voorheen tot een correctie. Ook is geconcludeerd dat van de systematiek van rekenregels op jaarbasis voor de bepaling van de opbrengst een onjuiste prikkel uitgaat: omdat alleen de voorkomen uitbetaling van onterecht of te hoog aangevraagde voorschotten voor het restant van het lopende toeslagjaar in aanmerking werd genomen, leidde toezicht aan het begin van het jaar tot een hogere opbrengst dan toezicht dat later in het jaar uitgevoerd werd. Dit terwijl toezicht later in het jaar er ook voor kan zorgen dat de voorschottoekenning voor het volgende toeslagjaar goed is. Het besluit om te stoppen met de monitoring van de opbrengst is genomen in een ambtelijk overleg tussen het Ministerie van Financiën en de ministeries die beleids- en budgetverantwoordelijk zijn voor de verschillende toeslagen.
Hoe vaak heeft de Belastingdienst/Toeslagen te maken gehad met achterstanden bij bezwaren en beroep en wat is er met die achterstanden gebeurd? Kunt u hiervan een eerlijk overzicht geven?
In de jaren vanaf 2013 tot en met 2019 heeft Toeslagen in 2015 en 2016 de streefwaarde van 90%–95% voor het binnen Awb-termijn afdoen van bezwaren tegen definitieve toekenningen niet gehaald.
59.200
89.900
76.800
73.200
37.600
29.300
24.600
98%
94%
85%
83%
96%
94%
92%
De oorzaak van de niet-tijdige afhandeling van bezwaren hield enerzijds verband met een gebrek aan capaciteit en anderzijds met de grotere hoeveelheid ontvangen bezwaren. In 2014 en 2015 heeft Toeslagen te maken gehad met een grotere instroom van bezwaren, die samenhing met de versnelling van het definitief toekennen. Vanaf de laatste viermaanperiode van 2015 is de oplopende voorraad bezwaren aangepakt en zijn (tijdelijk) extra middelen ingezet. In 2016 is gekozen voor twee sporen. Met extra capaciteitsinzet is de oude voorraad zoveel mogelijk afgebouwd. Bij de nieuwe instroom was tijdige afdoening leidend. Over heel 2016 gezien was het niet realiseren van de norm voor de afwikkeling voor bezwaren binnen de Awb-termijn het gevolg van het afhandelen van de oude voorraad van vóór 2016. De nieuwe instroom werd wel in lijn met de norm voor tijdige afwikkeling afgehandeld. In 2019 zijn voorraden bezwaren gestegen, en is het aandeel bezwaren dat binnen Awb-termijn is afgedaan gedaald. Daardoor is Toeslagen het jaar 2020 begonnen met achterstanden.
Er bestaan op dit moment achterstanden bij de afdeling Beroep bij Toeslagen die zichtbaar worden in het niet halen van gewenste termijnen. Toeslagen slaagt er daarom niet in om binnen 4 weken na ontvangst van het beroepsschrift een verweerschrift in te dienen. In een groot deel van de zaken worden de op de zaak betrekking hebbende stukken (de inventarislijst) overlegd binnen de termijn van 4 weken. Er wordt in een meerderheid van de gevallen, binnen minimaal elf dagen voor de zitting, een verweerschrift ingediend. Ook is Toeslagen op een enkel, door overmacht veroorzaakt geval na, altijd vertegenwoordigd op de zitting.
Het tekort aan capaciteit voor beroepszaken is in 2019 door personeelsverloop opgelopen. De volgende maatregelen ter verbetering zijn sinds 2019 getroffen: Aan ervaren, naar andere functies binnen Financiën vertrokken medewerkers en aan medewerkers van andere onderdelen van de Belastingdienst is gevraagd om tijdelijk verweerschriften te schrijven en/of Toeslagen op zittingen te vertegenwoordigen. Daarnaast is gedurende 2019 en 2020 nieuw personeel geworven dat deels nog wordt opgeleid en ingewerkt. Deze maand wordt een plan van aanpak opgeleverd om de opgelopen achterstanden in het reguliere proces zo spoedig mogelijk in te lopen.
Zijn er meer onderdelen binnen de Belastingdienst die moesten voldoen aan minimumnormen? Zo ja, welke zijn of waren dit?
In de toelichting op beleidsartikel 1 Belastingen van de begroting van het Ministerie van Financiën zijn onder het kopje Toezicht als KPI’s de bruto opbrengst van de correctie voor respectievelijk aangiftebehandeling Inkomensheffing (voor Particulieren en MKB), aangiftenbehandeling Vpb voor het MKB en boekenonderzoeken MKB opgenomen.
De FIOD kent in beperkte mate normeringen bij zijn opsporingsactiviteiten. De afgelopen jaren is bij een aantal extra investeringen in de aanpak van fraude doelstelling afgesproken (afpakken van crimineel verworven vermogen). De daarmee samenhangende incassodoelstellingen bedragen in totaal € 128,3 mln. opbrengst per jaar. Daarbij wordt opgemerkt dat de realisatie van de incasso mede afhankelijk is van het Openbaar Ministerie (eventuele schikkingen en transacties) en de uitkomsten van rechtszittingen.
De afwikkeling van de toeslagenaffaire met ouders die onder beschermingsbewind staan |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven hoe er wordt omgegaan met gedupeerde ouders die in aanmerking komen voor compensatie, al dan niet herziening, die onder beschermingsbewind staan?
Deze ouders worden op gelijke wijze behandeld als de overige ouders, waarbij voor de financiële afwikkeling van de compensatie, herziening of reparatie van het toeslagrecht de bewindvoerder als vertegenwoordiger van de ouders optreedt.1
Klopt het dat de bewindvoerder automatisch de gemachtigde voor de afwikkeling van de toeslagenaffaire is voor de gedupeerde ouder, of kan dat ook iemand anders zijn die de zaken behartigt namens de gedupeerde? Zo nee, bent u bereid dit wel mogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kantonrechter bepaalt de reikwijdte van het beschermingsbewind. In de meeste gevallen wordt bewind ingesteld over het gehele vermogen van de betrokkene, dat wordt beheerd door een bewindvoerder.2 In dat geval is de bewindvoerder degene die de ouders vertegenwoordigt voor de afwikkeling van de compensatie, herziening of reparatie van het toeslagrecht. Voor sommige rechtshandelingen heeft de bewindvoerder machtiging van de rechthebbende of de kantonrechter nodig.3 Het bewind kan ook over bepaalde goederen worden ingesteld, bijvoorbeeld over de woning van de betrokkene. In dat geval kan de betrokkene niet zelfstandig beslissen over de verkoop van de woning, maar verder wel zelfstandig beslissen over zijn vermogen. Toeslagen kan niet afwijken van het bewind dat de rechter heeft ingesteld.
Als het in een bepaald geval wenselijk wordt geacht dat iemand anders dan de beschermingsbewindvoerder de belangen van de gedupeerde ouders behartigt bij de afwikkeling, ongeacht de reden daarvoor, kunnen de ouders of hun naasten dat met de bewindvoerder en zo nodig met de kantonrechter bespreken. De kantonrechter kan dan beoordelen of de reikwijdte van het bewind moet worden aangepast, zodat iemand anders bij de afwikkeling namens de ouders kan optreden.4 Als het wenselijk is dat een andere bewindvoerder de belangen van de ouders bij de afwikkeling behartigt, kan de rechter ook een tweede beschermingsbewindvoerder benoemen.5
Vindt u het wenselijk dat een bewindvoerder, die wellicht onderdeel uitmaakt van de gevolgschade van de gedupeerde ouder, ook de woordvoering doet als het gaat om het vaststellen van de gevolgschade? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik begrijp de vraag zo dat mogelijk als gevolg van financiële problemen door de kinderopvangtoeslagaffaire ten behoeve van ouders beschermingsbewind is ingesteld. En dat de kosten van het bewind in dat geval wellicht als gevolgschade worden gezien. In dit verband kan de rol van de bewindvoerder in zekere zin worden vergeleken met een advocaat. Een advocaat treedt niet alleen namens de benadeelde partij op om de schade te verhalen, maar zal daarbij ook proberen een vergoeding te krijgen voor de advocaatkosten, ten behoeve van de benadeelde.
Hoe wilt u omgaan met situaties waarin de gedupeerde ouder zich niet goed vertegenwoordigd voelt door de bewindvoerder, maar daar wel van afhankelijk is voor de afwikkeling van de compensatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De beschermingsbewindvoerder is door de kantonrechter benoemd. Toeslagen kan daar niet van afwijken. Wanneer gedupeerde ouders van oordeel zijn dat de bewindvoerder hen niet goed heeft vertegenwoordigd in een bepaalde aangelegenheid of niet capabel is de rechthebbende te vertegenwoordigen, kunnen zij hierover met de bewindvoerder in gesprek (en zo nodig een klacht indienen bij de bewindvoerder of de brancheorganisatie van de bewindvoerder). Zij kunnen zich ook met hun klacht wenden tot de kantonrechter of deze verzoeken de bewindvoerder te ontslaan en zo nodig een andere bewindvoerder te benoemen.
Voor ontslag van een bewindvoerder en eventueel benoeming van een andere bewindvoerder moeten de ouders een gemotiveerd verzoekschrift indienen bij de kantonrechter. Een bewindvoerder kan slechts worden ontslagen op eigen verzoek, wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer aan de kwaliteitseisen voldoet.6 De kantonrechter oordeelt hierover. In deze procedure is géén rol weggelegd voor Toeslagen.
Uitstel voor het doen van belastingaangifte voor particulieren in verband met de verlening van coronamaatregelen tot 1 juni |
|
Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Erkent u dat er vele mensen enkel met ondersteuning hun belastingaangifte kunnen doen?1
Ja, dat erken ik.
Erkent u ook dat juist deze mensen niet zelfstandig om individueel uitstel kunnen vragen, zoals tot nu het antwoord is op verzoeken om een generiek uitstel? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ja. Het vragen van individueel uitstel is door de Belastingdienst zeer laagdrempelig vormgegeven, en de Belasting geeft hieraan op dit moment bijzondere aandacht in de publiekscampagne. Dit betekent echter nog niet dat iedereen dit ook zelfstandig kan. Bij de groep die niet zelfredzaam is voor wat betreft de aangifte kan ik mij inderdaad goed voorstellen dat in sommige gevallen het aanvragen van uitstel niet zelfstandig lukt. De Belastingdienst biedt hiervoor ondersteuning middels onder andere de Belastingtelefoon.
Bent u bereid, zeker na de nieuwe afgekondigde coronamaatregelen, het mogelijk te maken dat mensen zonder een boete te krijgen later belastingaangifte kunnen doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik meen dat het aanvragen van uitstel een zeer laagdrempelige mogelijkheid is, maar ben om buiten twijfel te stellen dat mensen ongewild hun aangifte te laat indienen, bereid een automatisch uitstel te realiseren voor de bovengenoemde groep die wat de aangifte betreft niet zelfredzaam is. De Belastingdienst gaat deze niet zelfredzame doelgroep onderscheiden in de systemen en deze groep een uitstel tot 1 september te geven. Het gaat om personen die niet zelfstandig aangifte doen en daarbij ondersteund worden. De Belastingdienst heeft al aan iedereen die bij de Belastingdienst zelf van Hulp bij Aangifte gebruik maakt uitstel verleend tot 1 september. Daarnaast wordt ook een groot deel van de groep mensen voor wie een DigiD-machtigingscode is afgegeven uitstel tot 1 september gegeven. Van deze groep weten we dat ze hulp krijgen bij het doen van hun aangifte van bijvoorbeeld een vak- of ouderenbond, een maatschappelijk dienstverlener of iemand in de privésfeer. De totale groep bedraagt ongeveer 660.000 personen. Onder deze groep bevinden zich ook mensen met een machtigingscode die zijn uitgenodigd tot het doen van een winstaangifte (bijvoorbeeld zzp-ers of mensen met een eenmanszaak). Deze personen acht ik wel in staat om zelf uitstel aan te vragen, deze groep wordt daarom uitgesloten. Ook wordt geen automatisch uitstel verleend aan mensen die al aangifte hebben gedaan, al uitstel hebben aangevraagd of geen uitnodiging hebben gekregen tot het doen van aangifte. Ik heb het vertrouwen hiermee een goede maatwerkoplossing te bieden voor de juiste groep personen.
Het verlenen van generiek uitstel, dus ook voor mensen die anders gewoon op tijd aangifte zouden doen, vind ik nog altijd een onwenselijke maatregel. Hierdoor zouden voor zelfredzame burgers immers ook aangiften later binnen kunnen komen. Dit vertraagt de voortgang van de processen zoals het opleggen van voorlopige aanslagen, hetgeen ook voor burgers niet wenselijk is.
EU lidstaten die maatregelen nemen vanwege de coronacrisis die verregaande gevolgen hebben voor de democratie |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het verontrustende feit dat volgende week in Hongarije een noodwet in stemming komt, en naar alle waarschijnlijkheid zal worden aangenomen, die regeren per decreet mogelijk maakt en feitelijk de parlementaire democratie uitschakelt?1
Op 11 maart jl. heeft de Hongaarse regering de staat van gevaar uitgeroepen die alleen door de regering kan worden opgeheven. Vervolgens heeft het Hongaarse parlement op 30 maart jl. een autorisatiewet aangenomen waarmee het de tijdsbeperking van uitgevaardigde decreten opheft. De uitgevaardigde decreten hadden voordat de autorisatiewet werd aangenomen een geldigheid van 15 dagen. Het Hongaarse parlement kan in principe met een gewone meerderheid de geldigheidsduur van een decreet beperken. Daarnaast kan het Hongaarse parlement bij twee derde meerderheid, indien het erin slaagt bijeen te komen, de autorisatiewetgeving herroepen, waarmee de specifieke volmachten die de Hongaarse regering momenteel bezit tevens tot een einde komen. De regeringspartij heeft sinds 2010 een constitutionele meerderheid in het parlement. De wetgeving bevat tevens bepalingen die de verspreiding van fake news aan banden moeten leggen.
De Hongaarse autorisatiewetgeving roept vanuit het oogpunt van de beginselen van rechtsstaat, democratie, grondrechten en persvrijheid vragen op. Buitengewone maatregelen in het kader van de bestrijding van COVID-19 zijn geoorloofd en wenselijk vanuit het oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid, maar dienen wel te voldoen aan vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit en tijdelijkheid, en dienen tevens de waarden van de Unie en internationale verdragsverplichtingen te respecteren.
Het kabinet heeft zich er in Europees verband samen met gelijkgezinde lidstaten voor ingespannen om een verklaring tot stand te brengen waarin lidstaten wordt opgeroepen om bij het nemen van uitzonderlijke noodmaatregelen de beginselen van rechtsstaat, democratie en grondrechten te respecteren. Deze verklaring is op 1 april jl. gepubliceerd. In de verklaring wordt verder het voornemen van de Europese Commissie om de (toepassing van) noodwetgeving in lidstaten te monitoren verwelkomd en de Raad Algemene Zaken opgeroepen dit onderwerp op een gepast moment nader te bespreken.
Tijdens de extra informele Raad Buitenlandse Zaken van 3 april jl. uitten verschillende lidstaten – waaronder Nederland – zorgen over de onlangs in Hongarije aangenomen wetgeving. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft na de Raad telefonisch contact gehad met zijn Hongaarse ambtsgenoot om de Nederlandse zorgen te bespreken.
De Minister voor Rechtsbescherming heeft tijdens de informele JBZ-Raad van 6 april jl. eveneens het Nederlandse standpunt onderstreept en ook gewezen op de bijzondere verantwoordelijkheid die JBZ-ministers hebben. Ook heeft de Minister voor Rechtsbescherming aangegeven dat de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid niet beperkt mogen worden.
In de voorbereiding op de komende videoconferentie van de leden van de Raad Algemene Zaken van 22 april a.s. zet Nederland er samen met gelijkgezinde lidstaten op in om de rechtsstatelijkheid van de noodmaatregelen in de lidstaten te agenderen, conform de inzet zoals opgenomen in de Geannoteerde Agenda die uw Kamer op 17 april is toegegaan.
Het kabinet verwelkomt verder het rapport van het EU-Grondrechtenagentschap van 8 april jl. over COVID-19 en de implicaties voor grondrechten, en de handreiking van de Raad van Europa die op 7 april jl. met alle 47 lidstaten is gedeeld. Het kabinet hoopt dat de internationale druk Hongarije zal doen bewegen de autorisatiewetgeving te heroverwegen.
Hoe reageert u op de analyse van Amnesty International dat dit in strijd is met internationaal recht omdat de maatregel noch proportioneel, noch tijdelijk is?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat «paniek zaaien» strafbaar wordt en dat daardoor gevangenisstraffen tot vijf jaar kunnen worden opgelegd, ook aan kritische journalisten?2
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat juist ook in crisissituaties het belang van democratie onverminderd groot is alsmede de onafhankelijke nieuwsgaring? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier gaat u met uw collega’s in Europees verband bespreken dat ondanks de grote uitdaging die het coronavirus met zich meebrengt, dit geen aanleiding moet zijn om de parlementaire democratie uit te hollen?
Zie antwoord vraag 1.
De spoedbijeenkomst van de Eurogroep van 24 maart naar aanleiding van de geannoteerde agenda |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u van mening dat er geen onomkeerbare stappen aangaande de verdieping van de Economische en Monetaire Unie (EMU) gezet kunnen worden op de komende Eurogroep?1
Zoals ik mondeling heb teruggekoppeld tijdens het wetgevingsoverleg op 25 maart jl., hebben lidstaten tijdens de Eurogroep elkaar geïnformeerd over de ontwikkelingen in hun land, de stappen die door de Europese instellingen zijn genomen verwelkomd en gesproken over de verdere coördinatie van de beleidsaanpak. Hierbij zijn geen onomkeerbare stappen gezet aangaande de verdieping van de Economische en Monetaire Unie (EMU).
Wat vindt u ervan dat hartstochtelijke voorstanders van de verdieping van de EMU de coronacrisis aangrijpen om hun agenda verder te brengen?
De coronacrisis heeft grote economische gevolgen en legt een groot beslag op de overheidsfinanciën. Het is bovendien onduidelijk hoe de crisis zich zal ontwikkelen. In die context vind ik het begrijpelijk dat wordt gesproken over de vraag in hoeverre het EU- en EMU-instrumentarium zo goed mogelijk kan worden ingezet.
Wat is uw mening over de oproep door andere lidstaten om de begrotingsregels te versoepelen? Waar ligt het mandaat om deze te wijzigen?
Er is geen sprake van versoepeling of wijziging van de begrotingsregels, maar van gebruik van bestaande bepalingen in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP).
De activering van de algemene ontsnappingsclausule («general escape clause») maakt het mogelijk om het begrotingsbeleid te coördineren in tijden van een ernstige economische neergang. Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda voor de ingelaste informele Ecofinraad op 23 maart jl.2 steunt het kabinet het gebruik daarvan.
Is er nieuw mandaat nodig voor het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) om steun aan lidstaten te verlenen, of kan onder het huidige mandaat gewerkt worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen nieuw mandaat nodig voor het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) om lidstaten van steun te voorzien. In het ESM verdrag, dat bij oprichting is vormgegeven en geratificeerd door de lidstaten, zijn de mogelijkheden neergelegd voor het bieden van stabiliteitssteun aan lidstaten. Steun wordt daarbij verschaft aan lidstaten die te maken hebben of worden bedreigd door ernstige financieringsproblemen indien zulks onontbeerlijk is om de financiële stabiliteit van de eurozone in het geheel en van de lidstaten ervan te vrijwaren (artikel 3 van het ESM-verdrag). Daartoe zijn in het ESM verdrag verschillende instrumenten opgenomen (artikel 14 tot en met 18). Het is aan lidstaten om een aanvraag voor stabiliteitssteun te doen aan het ESM, conform de overeengekomen procedure (artikel 13) Wijzigingen van het ESM-verdrag dienen door nationale parlementen te worden geratificeerd.
Wat verstaat u onder een passende vorm van conditionaliteit als het gaat over het toepassen van de instrumenten van het ESM, zoals u dit beschrijft in de geannoteerde agenda? Welke ruimte biedt het ESM-verdrag hiervoor? Of is er juist geen ruimte? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland hecht eraan dat voor elk instrument een passende vorm van conditionaliteit in acht wordt genomen, zoals ook voorgeschreven door het huidige ESM-verdrag (artikel 3). Die voorwaarden kunnen gaan van een macro-economisch aanpassingsprogramma tot de voortdurende inachtneming van vooraf vastgestelde voorwaarden om voor stabiliteitssteun in aanmerking te komen (artikel 12). Deze voorwaarden zullen worden opgenomen in een Memorandum van Overeenstemming (artikel 13). Passende conditionaliteit betekent wat Nederland betreft dat de gekozen conditionaliteit aansluit bij het gekozen instrument en ziet op de kwetsbaarheden die ten grondslag liggen aan het verzoek om steun aan het ESM.
Kunt u aangeven hoe het loslaten van de begrotingsregels van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) precies verloopt? Wat is precies een ieders rol met de versoepeling? Is de versoepeling tijdelijk? Hoe wordt hier tegenaan gekeken?
De Europese Commissie heeft op 13 maart jl. een mededeling gepubliceerd waarin zij een pakket Europese maatregelen aankondigt dat zich met name richt op de sociaaleconomische gevolgen van COVID-19. Daarin heeft de Commissie toegelicht conform de regels de budgettaire gevolgen van eenmalige uitgaven niet mee te laten tellen bij de beoordeling van de naleving aan het SGP. De Commissie heeft daarnaast voorgesteld dat de clausule inzake buitengewone gebeurtenissen («unusual event clause») van toepassing is op de huidige situatie. Deze clausule staat lidstaten toe om tijdelijk af te wijken van de vereiste verbetering van het structureel begrotingssaldo. De Commissie heeft hiernaast voorgesteld dat de vereiste begrotingsinspanningen van lidstaten worden aangepast in lijn met de begrotingsregels, afhankelijk van de economische situatie van de lidstaat. In haar mededeling van 13 maart jl. heeft de Commissie al aangekondigd klaar te staan om de algemene ontsnappingsclausule te activeren.
De Europese Commissie heeft voorts in haar mededeling van 20 maart3 jl. toegelicht dat de economische groeiuitzichten zich verder hebben verslechterd sinds 13 maart jl. en dat de daling van de economische activiteit vergelijkbaar zou kunnen worden met de krimp van 2009. De Commissie heeft daarom een voorstel gedaan om de algemene ontsnappingsclausule te activeren.
De ministers van Financiën hebben de conclusie van de Commissie dat de algemene ontsnappingsclausule van toepassing is middels een verklaring op 23 maart jl. onderschreven.4
In de preventieve arm van het Stabiliteits- en Groeipact (verordening 1466/97) hebben lidstaten een middellang doel (Medium Term Objective, MTO) voor hun structurele begrotingssaldo. Indien lidstaten dat doel niet halen, moeten ze hun structurele saldo jaarlijks stapsgewijs verbeteren. Met de algemene ontsnappingsclausule kan het lidstaten worden toegestaan om tijdelijk af te wijken van het aanpassingstraject richting de MTO wanneer er sprake is van een ernstige economische neergang in de eurozone of de EU als geheel. De clausule heeft dus een tijdelijke werking.
Daarnaast kan de Raad voor lidstaten in een buitensporigtekortprocedure van de correctieve arm (verordening 1467/97) tot een aangepast begrotingspad (dat zou moeten leiden tot wegwerken van het buitensporig tekort) besluiten wanneer er sprake is van een ernstige economische neergang in de eurozone of de EU als geheel.
Nederland heeft het hierboven beschreven gebruik van de flexibiliteit binnen de Europese begrotingsregels gesteund.
Waar ligt het mandaat voor de verdere coördinatie van de beleidsaanpak, zoals de agenda van de Eurogroep meldt?
Zowel in de Eurogroep in inclusieve samenstelling als de Ecofinraad is gedurende de afgelopen weken gesproken over de economische gevolgen van COVID-19 en de beleidsreactie daarop. In algemene zin is economische beleidscoördinatie binnen de Raad een doorlopend proces in het kader van het Europees Semester.5 Protocol 14 bij het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie stelt dat een versterkte dialoog tussen de lidstaten die de euro als munt hebben nodig is.
De Eurogroep heeft op 4 maart jl. in inclusieve samenstelling voor het eerst gesproken over de economische gevolgen van COVID-19, waarbij een verklaring is aangenomen.6 Vervolgens heeft de Eurogroep op 16 maart opnieuw uitgebreid gesproken over een gecoördineerde aanpak van de economische gevolgen en uitdagingen van de COVID-19 uitbraak.7 Op basis daarvan is wederom een verklaring overeengekomen. De Europese Raad heeft deze verklaring tijdens een videoconferentie op 17 maart bekrachtigd en de Eurogroep gevraagd om de economische en financiële ontwikkelingen voortdurend nauwlettend te volgen en de gecoördineerde beleidsrespons zo spoedig mogelijk aan te passen aan de snel veranderende situatie. Tijdens de Ecofinraad op 23 maart jl. is ook gesproken over de laatste stand van zaken omtrent de economische situatie en de beleidsreactie daarop, onder andere in relatie tot de Europese begrotingsregels.8 Voorts is in de Eurogroep op 24 maart jl. in inclusieve samenstelling weer gesproken over de economische situatie n.a.v. de COVID-19 uitbraak.9 De voorzitter van de Eurogroep zal op basis hiervan een terugkoppeling geven aan de Europese Raad. Op basis van de Europese Raad zal duidelijk worden met welk mandaat de Eurogroep verder zal werken op het gebied van economische beleidscoördinaties voor de Eurozone. De Eerste Kamer en de Tweede Kamer worden steeds geïnformeerd over de Europese vergaderingen middels een geannoteerde agenda vooraf en een verslag achteraf.
Hoe stapelen de verschillende maatregelen om de economische crisis – veroorzaakt door de coronamaatregelen – binnen de eurozone zich op? Erkent u dat het lijkt dat iedereen stelt «de economie» te redden, zowel lidstaten, als de Europese Commissie als de Europese Centrale Bank (ECB)? Kunt u aangeven hoe de injectie van lidstaten zich verhoudt tot het pakket van 750 miljard euro van de ECB, alsmede mogelijke verruiming van het ESM?
Alle lidstaten en instituties in de Europese Unie doen hun uiterste best de economische schade van COVID-19 zo klein mogelijk te houden. In de bijlage «Internationale en Europese maatregelen om economische gevolgen COVID-19 te mitigeren» bij «Kamerbrief over noodpakket economie en banen» is een overzicht opgenomen over de verschillende maatregelen die de lidstaten en instituties hebben genomen.10
Zo hebben lidstaten op nationaal niveau verschillende maatregelen genomen om te voorkomen dat werknemers hun baan verliezen en bedrijven kampen met een tekort aan liquiditeit. Daarnaast is besloten tot het vrijmaken van financiële middelen binnen de EU-begroting, het gebruik van flexibiliteit in Europese wetgeving met betrekking tot staatssteun en het toepassen van uitzonderlijke flexibiliteit op het gebied van de Europese begrotingsregels, en heeft de ECB besloten tot een uitgebreid pakket van monetaire beleidsbeslissingen. De nationale en verschillende Europese maatregelen zijn complementair in de zin dat ze elkaars individuele positieve effect kunnen versterken.
Kunt u deze vragen beantwoorden op woensdag 25 maart 2020 voor 12.00 uur?
In de uitdagende omstandigheden is het mij niet gelukt de voorgestelde deadline te halen.