Het besluit om coronatoegangsbewijzen verplicht te stellen voor ouders die hun kind naar zwemles komen brengen |
|
Maarten Hijink , Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Waarom heeft u ervoor gekozen om het coronatoegangsbewijs (CTB) ook van toepassing te laten zijn voor ouders die hun kind naar zwemles komen brengen?
Vanwege de epidemiologische situatie en de toenemende druk op de zorg heeft het kabinet 2 november jl. op basis van het 128e OMT-advies besloten een aantal maatregelen te verscherpen. Het OMT heeft onder andere een bredere toepassing van het coronatoegangsbewijs (CTB) geadviseerd, aangezien dit een gerichte maatregel is die effect kan hebben op de transmissie. De bredere inzet van het CTB zorgt ervoor dat activiteiten door kunnen gaan op een veiligere manier, in plaats van weer beperkt of gestopt te moeten worden. Daarom heeft het kabinet in lijn met het OMT-advies ervoor gekozen ook het CTB in de binnenruimte te verplichten voor ouders die hun kind naar zwemles komen brengen.
Hoeveel ouders zullen zich naar verwachting moeten laten testen om hun kind naar zwemles te mogen brengen?
Jaarlijks halen ongeveer 300.000 kinderen hun zwemdiploma. Uitgaande van een begeleidende ouder per kind dat les volgt zal een vergelijkbaar aantal ouders hun kind van en naar de zwemles willen begeleiden. Bij een vaccinatiegraad van 84,1 (cijfer op 31-10-2021) gaat het om circa 47.700 ouders die moeten testen voor zij hun kind naar zwemles brengen. Maar deze ouders hebben ook andere, praktischer alternatieven.
Bent u het ermee eens dat zwemlessen een essentiële activiteit zijn?
Goed leren en kunnen zwemmen is van groot belang voor Nederlanders. Zowel vanwege de redzaamheid in de grote variëteit van water dat ons land rijk is, maar ook omdat zwemmen tot op late leeftijd een zeer belangrijke beweegactiviteit is.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is als kinderen zwemlessen missen en hierdoor minder goed leren zwemmen, doordat ouders de toegang wordt geweigerd tot zwembaden?
Als kinderen zwemlessen missen omdat hun ouders geweigerd worden is dit uiteraard onwenselijk. Ik wil echter wel benadrukken dat ouders niet geweigerd worden maar dat ze gevraagd worden een geldige QR-code te tonen. Deze code kan middels volledige vaccinatie, genezing of testen verkregen worden.
Herinnert u zich dat u op 8 maart jl. juist een kleine aanpassing van de coronamaatregelen hebt doorgevoerd om ervoor te zorgen dat de zwemlessen doorgang konden vinden? Hoe verklaart u het dat u er deze keer juist voor kiest om de coronamaatregelen rondom zwemlessen te verzwaren, terwijl u destijds deze expliciet uitzonderde?
De situatie van 8 maart is anders dan de huidige. Toen waren zwembaden gesloten voor alle activiteiten en is voor zwemles een uitzondering gemaakt. In de huidige situatie kunnen kinderen gewoon zwemles volgen en kunnen hun ouders ook mee naar binnen mits ze een geldige QR-code kunnen tonen net zoals dat voor andere sporten geldt.
Bent u bereid om een uitzondering te maken op de verplichting van het CTB voor ouders die hun kinderen komen halen of brengen naar zwemles en bijvoorbeeld in plaats daarvan het dragen van mondkapjes te verlangen of 1,5 meter afstand te bewaren?
Nee. Ik kies ervoor om hier geen uitzondering voor te maken. Mijn inziens is op dit moment het risico op transmissie te groot. Het OMT adviseert om het risico op transmissie te reduceren het door het CTB breder in te zetten en daar houd ik aan vast.
Bent u bereid deze vragen met de grootst mogelijke spoed te beantwoorden?
Ja.
Het strafmaximum voor het onttrekken van een lijk aan nasporing |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van een rechter die het strafmaximum te laag vindt voor het op gruwelijke wijze wegmaken van een lijk (het «onttrekken van een lijk aan nasporing»)?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit duidelijke signaal van de rechter, die zich te beperkt voelt in het opleggen van een straf en het strafmaximum op de overtreding van artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht te laag vindt?
Op dit moment doet het WODC onderzoek naar een eventuele verruiming van de strafbaarstelling van lijkschennis. Daarbij wordt ook de strafbaarstelling van het onttrekken van een lijk aan nasporing (artikel 151 Wetboek van Strafrecht) betrokken. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af en zal te zijner tijd met een reactie daarop komen, waarover ik uw Kamer zal informeren.
Bent u van mening dat het onttrekken van een lijk aan nasporing, nu gerubriceerd als «misdrijf tegen de openbare orde», niet alleen een probleem vormt voor de betrouwbaarheid van de registers van de burgerlijke stand en de bewijslast in strafzaken, maar dat het ook gevolgen heeft voor de rechten en gevoelens van nabestaanden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het Wetboek van Strafrecht onvoldoende handvatten biedt om bij het onttrekken van een lijk aan nasporing rekening te houden met het oogmerk en de gruwelijke wijze waarop het lijk is onttrokken aan nasporing?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het strafmaximum van het onttrekken van een lijk aan nasporing zoals dat is neergelegd in artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht te verhogen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Advocaten MH17-zaak geïntimideerd, hoogstwaarschijnlijk door Rusland’ |
|
Michiel van Nispen , Hilde Palland (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Advocaten MH17-zaak geïntimideerd, hoogstwaarschijnlijk door Rusland»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de in het nieuwsbericht genoemde intimidatie – bijvoorbeeld het volgen van advocaten van nabestaanden na de zitting tot aan de privéwoning of anderszins – heeft plaatsgevonden? Hoeveel gevallen zijn hiervan bekend? Bij hoeveel van de advocaten? Zijn er ook voorvallen bekend / gemeld die nabestaanden betreffen?
Vanuit veiligheidsoverwegingen kan ik geen uitspraken doen over individuele casuïstiek. Wel kan ik in zijn algemeenheid zeggen dat ten aanzien van eventuele inmengingsactiviteiten van buitenlandse actoren, de betrokken ministeries in nauw contact staan met de inlichtingen-en-veiligheidsdiensten om deze te onderkennen, te duiden en waar nodig en mogelijk maatregelen te treffen.
Kunt u bevestigen dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) met de leden van de advocatengroep Rechtsbijstandsteam (RBT) hierover heeft gesproken? Is door de NCTV aangegeven dat Rusland al dan niet indirect verantwoordelijk is voor de dreigingen?
Als Minister van Justitie en Veiligheid heb ik een bijzondere verantwoordelijkheid voor personen, objecten en diensten die wegens het belang voor de nationale veiligheid dat met hun veilig en ongestoord functioneren is gemoeid, onderdeel zijn van zogenoemde Rijksdomein. Deze verantwoordelijkheid heb ik gemandateerd aan de NCTV. In algemene zin kan ik zeggen dat alle betrokken partijen rond het proces zich bewust zijn van de (digitale) risico’s en mogelijke dreigingen en daar waar nodig maatregelen treffen. Over individuele casuïstiek kan ik vanwege veiligheidsoverwegingen geen uitspraken doen.
Kunt u het gestelde in het nieuwsbericht bevestigen dat intimidatie «hoogstwaarschijnlijk» door of vanuit Rusland plaatsvond? Wordt hier nader onderzoek naar gedaan; zo ja wanneer verwacht u resultaat van dit onderzoek?
Zoals eerder gezegd, kan ik uit veiligheidsoverwegingen niet ingaan op individuele casuïstiek en kan ik geen uitspraken doen over al dan niet lopende onderzoeken. Wel staan betrokken ministeries en opsporingsdiensten en inlichtingen-en-veiligheidsdiensten in nauw contact met elkaar om eventuele inmengingsactiviteiten van buitenlandse actoren te onderkennen en te duiden.
Welke vervolgacties onderneemt het kabinet om Rusland hierop aan te spreken? Onderneemt het kabinet ook actie hieromtrent in internationaal verband om in gezamenlijkheid hierin op te treden?
In geval van specifieke, aantoonbare incidenten waar de Russische Federatie bij betrokken is, treft het Kabinet vanzelfsprekend maatregelen. Ook in internationaal verband spreken we met partners over statelijke dreigingen in den brede, om ervaringen te delen en kennis uit te wisselen.
Het is van groot belang dat de brede inzet voor waarheidsvinding, gerechtigheid en rekenschap voor de 298 slachtoffers van het neerhalen van vlucht MH17 en hun nabestaanden niet door inmengingsactiviteiten wordt gehinderd.
Hebben deze gebeurtenissen gevolgen, en zo ja welke, voor de strafzaak die nu loopt, voor de betrokken advocaten en nabestaanden?
De inhoudelijke behandeling van het strafproces is thans gaande. Deze gebeurtenissen hebben vooralsnog geen effect op de strafzaak en de betrokkenheid van de advocaten en nabestaanden hierin.
Hoe wordt er voor gezorgd dat de bedreigde advocaten niet gehinderd worden in hun werk? Wordt er op enige wijze bescherming geboden voor hen? Wat doet u in het geval de advocaat aangeeft geen beveiliging te willen?
Vanuit veiligheidsoverwegingen kan ik geen uitspraken doen over individuele casuïstiek en eventuele beveiligingsmaatregelen. Door de rijksoverheid wordt de veiligheidssituatie van betrokkenen in het MH17-proces nauwlettend in de gaten gehouden. Daarnaast kan ik in zijn algemeenheid zeggen dat de NCTV, gezamenlijk met andere relevante ministeries, de betrokken partijen bewust maakt van de (digitale) risico’s en mogelijke dreigingen en dat waar nodig passende maatregelen worden getroffen om de weerbaarheid te verhogen.
Bent u bereid om de Kamer proactief te informeren, al dan niet vertrouwelijk, over ontwikkelingen op dit terrein?
Uit veiligheidsoverwegingen kan ik niet ingaan op individuele casuïstiek. Via een besloten, vertrouwelijke technische briefing kan de Tweede Kamer meegenomen worden in de werkwijze en de ontwikkelingen op dit terrein.
Het handelen van de politie inzake overleden minderjarige slachtoffers van mensenhandel |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de eerdere Kamervragen over de dood van Hieu en Quyen?1
Wat vindt u ervan dat de versie van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid betwist wordt door de verhalen van het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM) en die van uw Belgische, federale collega?2
Blijft u erbij dat er sprake was van een verdenking van mensensmokkel en dat het doorlatingsverbod niet van toepassing was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op de verhalen van het OM en de Belgische regering?
Wat is uw standpunt over de legitimiteit van de grensoverschrijdende observatie en het niet toepassen van het doorlatingsverbod? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid, nu er drie verschillende verhalen zijn, een onafhankelijk onderzoek uit te laten voeren naar de observatie van de taxi, het doorlaten van de taxi met daarin mogelijke slachtoffers van mensenhandel en het voorkomen van de dood van Hieu en Quyen? Wilt u daarbij in ieder geval de volgende onderzoeksvragen opnemen: wat was de feitelijke gang van zaken, hoe is de samenwerking tussen Nederland en België verlopen en had de dood van Hieu en Quyen voorkomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
De praktijk van het uitsluiten door Jehova’s Getuigen van afvallige leden |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de praktijk van excommunicatie (ook wel «shunning» genoemd) die door de gemeenschap van Jehova’s Getuigen wordt gehanteerd bij oud-leden van de gemeenschap? Ziet u ook in dat dit handelen extreem schadelijk kan zijn voor degenen die dit overkomt? 1
Ja, ik ben bekend met deze praktijk die schadelijk kan zijn voor degenen die dit overkomt.
Kunt u uiteenzetten op welke manier mensen die te maken krijgen met shunning vanuit de overheid hulp wordt geboden op zowel mentaal als praktisch vlak?
Ik kan mij voorstellen dat de mensen die dit overkomt hiervan psychische schade ondervinden. Op eerdere Kamervragen van de leden van Nispen (SP) en Ellian (VVD) heb ik aangegeven dat politie en betrokken instanties goed in staat zijn mistanden en strafbare feiten adequaat aan te pakken.2 Organisaties als Slachtofferhulp kunnen ondersteuning bieden bij de verwerking van strafbare gedragingen. Indien gewenst kunnen GGZ-instellingen geestelijke gezondheidszorg bieden. Het uitsluiten van ex-leden door de gemeenschap der Jehova’s Getuigen is echter op zichzelf geen strafbaar feit. Slachtoffers van shunning komen dan ook niet in aanmerking voor de hulp aan slachtoffers van strafbare feiten zoals die door Slachtofferhulp Nederland wordt geboden. Voor de psychologische effecten van deze praktijken staat aan slachtoffers bij wie deze geïndiceerd zijn wel de weg naar de reguliere zorg open.
Kunt u verduidelijken wat de overheid op dit moment doet om shunningspraktijken een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 2.
Biedt de wet op dit moment volgens u voldoende mogelijkheden om shunningspraktijken tegen te gaan? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, bent u bereid te bezien hoe de wet zou moeten worden aangepast om adequaat op te kunnen treden tegen shunning?
Zie het antwoord op vraag 3. Shunning is voor degene die daar slachtoffer van is, mogelijk kwetsend en beschadigend, evenwel, het fenomeen «sec» is niet strafbaar gesteld. Dat is wel het geval als andere feiten zoals bedreiging aan de orde zijn. Tot dusverre hebben mij geen signalen bereikt dat een vorm van strafbaarstelling van dit fenomeen aangewezen of van toegevoegde waarde zou kunnen zijn.
Hoe ver bent u met de oprichting van het meldpunt voor slachtoffers van sektes en hun familieleden, waar de Kamer per motie om vroeg?2
Op de eerdere schriftelijke Kamervragen van de leden Van Nispen (SP) en Elian (VVD) over de oprichting van een meldpunt voor sektesignalen heb ik uw Kamer laten weten dat ik gefundeerd en zorgvuldig de ingediende motie (Kamerstuk 25 570 VI, nr. 54) conform de bedoeling zal uitvoeren.4 Hierbij betrek ik ook de uitkomsten van de werkzaamheden van de commissie-Hendriks, die in het voorjaar van 2022 worden verwacht.
Het artikel 'Hoe een verkrachter opnieuw kon toeslaan alle alarmsignalen ten spijt' |
|
Michiel van Nispen , Ulysse Ellian (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen over een zaak waarbij een verkrachter opnieuw kon toeslaan terwijl er allerlei alarmsignalen waren dat het weer fout zou gaan met deze man?1
Ja.
Klopt het dat de Inspectie Justitie en Veiligheid geen nader onderzoek gaat doen naar een Bredase verkrachter die toesloeg terwijl hij onder verscherpt toezicht stond? Zo ja, waarom gaat de Inspectie hiernaar geen nader onderzoek doen?2
De Inspectie Justitie en Veiligheid geeft desgevraagd aan dat zij naar aanleiding van voor haar nieuwe informatie uit de krant (over het verkrachten van de vrouw in het park), vragen heeft gesteld aan de politie en de reclassering. Op basis van de antwoorden ziet de Inspectie Justitie en Veiligheid geen aanleiding om deze casus nog nader te onderzoeken.
Bent u bereid te delen welke nieuwe informatie de Inspectie heeft opgehaald, waarop zij haar besluit heeft gebaseerd om geen nader onderzoek te doen? Zo nee, waarom niet?
Die informatie kan niet worden gedeeld. Deze informatie heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid van de politie en de reclassering gekregen in het kader van haar taakuitoefening als toezichthouder. Die informatie is toezichtvertrouwelijk en kan zodoende niet gedeeld worden.
Waarom acht u een onderzoek, om te leren en te voorkomen dat zoiets weer gebeurt, niet nodig?
Bij eerdere vragen over deze zeer ernstige delicten heb ik aangegeven dat er voorafgaand aan de verkrachting op 7 september 2017 geen sprake was van het schenden van reclasseringsvoorwaarden en betrokkene zich coöperatief toonde. Er was op dat moment geen aanleiding om (alsnog) tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de in 2012 opgelegde jeugddetentie te vorderen. Er kwam na de verkrachting informatie uit de politie databank ViCLAS beschikbaar, maar dit beoogt richting te geven aan opsporingsonderzoeken en geldt niet zelfstandig als bewijs. In de periode tot het geweldsdelict en aanhouding op 13 september 2017 was er onvoldoende verdenking jegens betrokkene om de Reclassering hiervan in kennis te stellen. Ik zag op basis van de mij bekende informatie over het handelen van de reclassering en de andere betrokken instanties eerder geen aanleiding om dit als onzorgvuldig te bestempelen en de zaak nader te (laten) onderzoeken. Er is mij sindsdien geen nieuwe informatie bekend geworden die alsnog aanleiding geeft om onderzoek te starten.
Het bericht dat door de huidige vorm van geboorteaangifte bij de burgerlijke stand de risico’s op fraude of illegale adoptie groot zijn. |
|
Michiel van Nispen |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het nieuws dat verschillende instanties bezorgd zijn over de mogelijkheden om te frauderen bij de geboorteaangifte, wat kan resulteren in illegale adopties?1
Ja.
Herkent u het risico, zoals door FIOM, Defence for Childrenen en de voormalig speciale VN-rapporteur kinderhandel gesignaleerd, op illegale adopties of in ieder geval valse geboorteaangiftes dat bestaat bij de huidige manier van het doen van geboorteaangifte? Zo nee, waarom niet?
In de betreffende berichtgeving worden twee verschillende situaties belicht: de (frauduleuze) aangifte van de geboorte van een kind in Nederland en de inschrijving van een in het buitenland valselijk opgemaakte geboorteakte.
Door de waarborgen waarmee de procedure voor geboorteaangifte in Nederland thans is omgeven en de ruime mogelijkheden voor de ambtenaar van de burgerlijke stand om nadere informatie te vragen, meen ik dat het risico op mogelijke fraude bij geboorteaangifte in Nederland afdoende is ondervangen. Ik licht die procedure hier nader toe.
De aangifte kan in persoon worden gedaan en sinds 1 januari 2020 ook digitaal. Bij de aangifte in persoon dient een aantal gegevens te worden verstrekt over het kind, de moeder en andere ouder. Ook controleert de ambtenaar van de burgerlijke stand de identiteit van de aangever. Het is gebruikelijk dat het ziekenhuis of -bij een thuisbevalling- de verloskundige een korte verklaring meegeeft waarop de gegevens omtrent de geboorte staan vermeld, waaronder het tijdstip van geboorte. Bestaat er bij de ambtenaar van de burgerlijke stand twijfel over de aangifte dan kan deze vragen om een door de arts of de verloskundige die bij het ter wereld komen van het kind tegenwoordig was, opgemaakte verklaring dat het kind uit de als moeder opgegeven persoon is geboren. Is het kind buiten de tegenwoordigheid van een arts of verloskundige ter wereld gekomen, dan kan de ambtenaar vragen om een door een zodanige hulpverlener nadien opgemaakte verklaring (artikel 1:19e, lid 11, BW).
Deze verklaring wordt door de arts/verloskundige in een gesloten envelop meegegeven aan de betrokkene om te overleggen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. Naar aanleiding daarvan kan de ambtenaar van de burgerlijke stand nog contact opnemen met de arts/verloskundige in kwestie. Naast deze verklaring kan hij ook om andere stukken vragen als hij dat nodig vindt. Hij kan de verstrekte gegevens ook checken met de gegevens die in de Basisregistratie Personen (BRP) zijn opgenomen (artikel 1:18, leden 2 en 3, BW). Ontbreekt de verklaring, dan doet de ambtenaar van de burgerlijke stand hiervan mededeling aan het Openbaar Ministerie (artikel 1:19e, lid 12, BW).
Voor digitale geboorteaangifte gelden ter voorkoming van fraude aanvullende voorwaarden, omdat de aangifte «op afstand» gebeurt en er geen direct contact is met de ambtenaar van de burgerlijke stand. De aangifte kan alleen door de moeder of de vader van het kind worden gedaan met gebruik van DigiD. Daarbij moet ook het eigen BSN worden verstrekt. Als de vader aangifte doet, moet hij ook het BSN van de moeder verstrekken. Als extra waarborg is de verklaring van een arts/verloskundige in deze gevallen verplicht gesteld. De openstelling van de mogelijkheid tot digitale geboorteaangifte is voorafgegaan door een uitgebreide test in pilotvorm en de digitale geboorteaangifte zal worden geëvalueerd uiterlijk 3 jaar na inwerkingtreding (1 januari 2023).
Voor wat betreft de inschrijving van een in het buitenland opgemaakte geboorteakte geldt dat deze kan worden ingeschreven in het geboorteregister van Den Haag, mits de akte overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt. Ook kan een dergelijke akte worden gebruikt voor de registratie van het kind in de BRP. De invloed van de Nederlandse overheid reikt niet zo ver dat het risico op fraude in het buitenland kan worden uitgesloten. Ambtenaren van de burgerlijke stand en burgerzaken kunnen bij twijfel wel nadere informatie dan wel bewijsstukken verlangen. Als er sprake is van fraude kan inschrijving van de geboorteakte c.q. registratie worden geweigerd. Ik meen dat de risico’s op fraude op deze wijze, ook in geval van een in het buitenland opgemaakte geboorteakte, voldoende kunnen worden ondervangen.
Heeft u zicht op hoe groot het probleem van mogelijk frauduleuze geboorteaangiftes en daaraan gekoppelde illegale adopties is in Nederland? Zo ja, wat is de omvang van dit probleem? Zo nee, bent u bereid onderzoek te laten doen naar de aard en omvang van dit probleem?
Bij frauduleuze geboorteaangiften kunnen twee situaties worden onderscheiden. Enerzijds gevallen waarin (frauduleuze) aangifte van de geboorte van een kind in Nederland wordt gedaan. Anderzijds de inschrijving van in het buitenland valselijk opgemaakte geboorteakten. De berichtgeving over frauduleuze geboorteaangiften in Nederland die leiden tot illegale opneming van een kind in een gezin betreft een zeer beperkt aantal gevallen in het verleden. Ik heb geen indicaties dat dergelijke situaties zich nu voordoen of onlangs nog hebben voorgedaan in Nederland. De aangehaalde berichtgeving noch navraag bij de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken bieden hiervoor concrete aanknopingspunten.
Voor zover het valse geboorteaangiften in het buitenland betreft, heeft zoals u bekend de Commissie Joustra onderzoek gedaan naar interlandelijke adoptie in het verleden. Zij heeft in haar rapport gevallen beschreven waarbij sprake was van ernstige misstanden bij interlandelijke adoptie, zoals in het buitenland valselijk opgemaakte geboorteakten om de interlandelijke adoptieprocedure te omzeilen. De betrokkenen werden in die gevallen als ouders in de buitenlandse geboorteakte van het kind opgenomen in plaats van de biologische ouders c.q. moeder. Op basis van de buitenlandse geboorteakte vond daarna in Nederland inschrijving van het kind plaats in het bevolkingsregister, thans BRP, van de woongemeente van de adoptiefouders.
Bent u bereid in gesprek te gaan met bijvoorbeeld FIOM, Defence for Children en de Nederlandse vereniging voor Burgerzaken, om te bespreken wat er, wellicht al op korte termijn, gedaan kan worden om de risico’s op frauduleuze geboorteaangiftes en illegale adopties te verminderen?
De in de recente berichtgeving genoemde gevallen, betreffen gevallen die zich in het verleden hebben voorgedaan. Ik heb geen indicaties dat dergelijke situaties zich nu voordoen. Zie ook het antwoord op vraag 3. Dat neemt niet weg dat de overheid mogelijke signalen over illegale opneming van kinderen in gezinnen in Nederland scherp in de gaten houdt. Over mogelijke signalen van recente gevallen van illegale opneming ga ik graag in overleg met de betrokken organisaties.
De veiligheid van registertolken- en vertalers en anonimiteit |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Als ervoor wordt gekozen bij beruchte strafzaken de namen van de personen die betrokken zijn bij strafzaken (OM, rechters, etc.) te anonimiseren, waarom wordt dan wel altijd bij de beëdigde vertaling van documenten de NAW-gegevens en het inschrijvingsnummer van de registervertaler benoemd?
De veronderstelling dat de namen van officieren van justitie en rechters worden geanonimiseerd is onjuist. Ook van andere procesdeelnemers als getuigen en deskundigen worden persoonsgegevens in principe (behalve bijvoorbeeld bij beschermde getuigen) niet geanonimiseerd.
Indien registertolken en of vertalers betrokken bij rechtszaken bedreigd worden, welke regeling gaat u dan treffen om hen te beschermen?
Het OM zal alsdan in overleg met de politie bezien welke maatregelen opportuun zijn. Het Stelsel bewaken en beveiligen vormt hiertoe het kader.
Hoe worden interceptietolken beschermd tegen openbaring van hun persoonsgegevens?
In het openbaar deel van het Register beëdigde tolken en vertalers wordt niet zichtbaar of iemand de specialisatie interceptietolk (en/of overigens ook verhoortolk) heeft. In het intermediairsportaal van het register, waarin afgeschermde gegevens zijn opgenomen, is wel zichtbaar of iemand interceptietolk is. Toegang tot dit portaal hebben de opdrachtgevers en de intermediairs die werken voor afnameplichtige instanties. Deze zichtbaarheid is nodig om de matching tussen de opdrachtgever en de interceptietolk mogelijk te maken.
In samenspraak met het OM heeft de politie besloten om alle interceptietolken die voor de politie werken te voorzien van een anoniem tapaccount. Het accountnummer dient tevens als anoniem (persoons)nummer. Deze zijn niet te herleiden naar het Register beëdigde tolken en vertalers of de administratie van een bemiddelaar. Het beheer en inzage van deze accounts en nummers, met andere woorden de koppeling daarvan met de identiteit van de interceptietolken, ligt uitsluitend bij het landelijk tolken coördinatiepunt (LTCP). Alle interceptietolken hebben inmiddels hun afgeschermde account ontvangen.
Welke afspraken worden gemaakt met de bedrijven die deelnemen aan de aanbestedingen van tolk- en vertaaldiensten over het beschermen van tolken en -vertalers? Zijn dergelijke gevoelige gegevens überhaupt wel veilig bij commerciële partijen?
Alle medewerkers van de intermediairs die voor de tolkdienstverlening van de politie worden ingezet moeten een geheimhoudingsverklaring tekenen die aan de eisen van de politie voldoet. De geheimhoudingsplicht blijft onverminderd bestaan na beëindiging van de overeenkomst van de intermediair met de politie, de inzet voor de tolkdienstverlening of het dienstverband van de betreffende medewerker. De politie behoudt het recht om een medewerker van de intermediair alsnog te screenen als de politie daartoe aanleiding ziet.
Het OM zal bij de aanbesteding van tolk- en vertaaldiensten het veiligheidsaspect meenemen. Bij vertaaldiensten voor het OM geldt overigens dat de intermediairs noch de te vertalen documenten noch de vertalingen zien. Die worden uitsluitend uitgewisseld tussen het OM, de Rechtspraak en de vertaler.
Hoe zorgt u ervoor dat de GEH-nummers niet buiten de rechtbank geraken, zodat niemand buiten de rechtbank deze aan de TLK-nummers of NAW-gegevens kan koppelen?
Kan de openbaarheid van het register van registertolken en -vertalers een potentieel gevaar vormen?
Openbaarheid van gegevens over beëdigde tolken en vertalers is om diverse redenen van belang. In de eerste plaats biedt een openbaar register opdrachtgevers de mogelijkheid een gekwalificeerde tolk/vertaler in te schakelen. Dit is niet alleen van belang voor afnameplichtige organisaties maar bijvoorbeeld ook voor notarissen en deurwaarders die behoefte kunnen hebben aan de dienstverlening van een beëdigde vertaler of tolk. Daarnaast geeft het openbaar deel van de gegevens de nodige transparantie aan de werking van de wet. Belanghebbenden kunnen zo immers vaststellen dat opdrachtgevers binnen het domein van justitie en politie hun afnameplicht zijn nagekomen, en als zou blijken dat dit niet het geval is, daarop actie ondernemen. Tegelijkertijd moet recht worden gedaan aan de zorg van een aantal tolken en vertalers die in gevoelige justitiële onderzoeken actief zijn en derhalve veiligheidsrisico’s lopen. De contactgegevens van deze tolken en vertalers mogen niet te gemakkelijk via deze weg hun weg vinden naar het criminele milieu. Tolken en vertalers hebben daarom de mogelijkheid zelf te kiezen of hun contactgegevens via het openbare deel van het register te vinden zijn of niet.
Opdrachtgevers en intermediairs met een afnameplicht dienen in overeenstemming met de doelstelling van de wet alle mogelijkheden te hebben om de meest geschikte tolk of vertaler te selecteren. Dit uitgangspunt verhoudt zich niet met het afschermen van een deel van de gegevens voor deze categorie. Van instellingen uit het domein van justitie en politie mag bovendien worden verwacht dat zij in het kader van hun reguliere werkzaamheden zijn ingericht op vertrouwelijke behandeling van gevoelige informatie en inspelen op de kwetsbaarheid van functionarissen die bij juridische procedures betrokken zijn. Opdrachtgevers met een afnameplicht hebben daarom toegang tot alle informatie die over ingeschreven tolken en vertalers is geregistreerd. De bewerker van het register heeft de taak om alleen toegang tot deze gegevens te verschaffen als vaststaat dat een verzoek daartoe is ingediend door een in de wet genoemde of door de Minister van Justitie op basis van artikel 28, tweede lid, van de wet aangewezen opdrachtgever of intermediair binnen het domein van justitie en politie.
Deelt u de mening dat, wanneer dit nodig is, ook de namen van gerechtstolken en -vertalers geanonimiseerd moeten kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Indien het antwoord op de vorige vraag ja is, wat gaat u doen om de veiligheidsrisico’s te verminderen?
Wanneer dit nodig lijkt is het mogelijk om tolken en -vertalers die een rol hebben in het gerechtelijke proces te anonimiseren. Wel dient voor de partijen in een proces vast te staan dat de tolk of vertaler gekwalificeerd is. Het OM zal in voorkomende gevallen in overleg met de opsporingsinstanties en de Rechtspraak bezien hoe gegevens van de tolk of vertaler, op overeenkomstige wijze als van andere procespartijen, geanonimiseerd kunnen worden.
Zie voorts de antwoorden op de vragen 2 tot en met 6.
Openbaarheid van het onderzoek naar afluisterapparatuur |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u aangeven waarom het onderzoek naar afluisterapparatuur dat gebruikt wordt door de politie niet openbaar gemaakt wordt?1
Het onderzoeksrapport is op vrijdag 29 oktober jl. gedeeltelijk openbaar gemaakt. Tevens is het onderzoeksrapport op 29 oktober aangeboden aan uw Kamer2.
Kunt u er alsnog voor zorgen dat het onderzoek openbaar wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de politie niet reageert op het bezwaar dat is aangetekend door Bits of Freedom? Zo ja, wat is daar de reden van?
De politie heeft op 29 oktober jl. een besluit genomen op het bezwaarschrift dat is ingediend door Bits of Freedom.
Zie ook het antwoord op vraag 2.
In hoeveel gevallen reageert de politie niet of te laat op ingediende bezwaren bij klachten?
Ik interpreteer uw vraag als een vraag over de ingediende bezwaren binnen de WOB-procedure. De politie reageert altijd op bezwaren, en de termijnen worden bijgehouden op het niveau waar de verzoeken behandeld worden, dit kan op eenheidsniveau zijn en sommige wobverzoeken worden landelijk opgepakt. Er is geen centraal systeem wat bijhoudt in hoeveel gevallen de politie niet of te laat reageert.
Waarom wordt er geen gevolg gegeven aan de gerechtelijke uitspraak? Klopt het dat de dwangsom inmiddels is opgelopen tot 15.000 euro? Waarom wordt er zoveel gemeenschapsgeld verspild?
De politie heeft op 29 oktober jl. een besluit genomen op het bezwaarschrift dat is ingediend door Bits of Freedom. De verbeurde dwangsom voor het overschrijden van de termijn om een besluit op bezwaar bekend te maken bedraagt € 15.000. De politie is zich ervan bewust dat dit een onwenselijke situatie is. De politie streeft ernaar om zoveel mogelijk te voldoen aan de reactietermijnen. Helaas blijkt dit in de praktijk niet altijd haalbaar en de politie werkt dan ook aan de verbetering van het proces.
Kunt u aangeven hoeveel zaken er in de afgelopen vijf jaar zijn behandeld bij de rechter waarbij de politie een dwangsom is opgelegd vanwege het te laat of niet reageren op verzoekschriften en bezwaarschriften? In hoeveel van deze gevallen is er een dwangsom betaald? Hoeveel geld is er in totaal betaald aan dwangsommen over de afgelopen vijf jaar?
De afgelopen 5 jaar zijn er 6 zaken behandeld bij de rechter. In totaal is er een bedrag van € 35.700 aan dwangsommen uitbetaald.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het aanstaande commissiedebat over politie op 3 november aanstaande? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is niet gelukt om deze vragen voor 3 november te beantwoorden. Het achterhalen van de gevraagde informatie van vraag 6 vergde meer tijd.
Gerechtsdeurwaarders die discutabele incasso’s proberen te incasseren. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radar waarin een gerechtsdeurwaarder geld terugeist van een bedrijf met een dubieuze reputatie?1
Ja
Klopt het dat gerechtsdeurwaarders in verhouding meer geld verdienen met incassopraktijken dan met het uitvoeren van wettelijke ambtshandelingen? Zo ja, ziet u hierin ook een perverse prikkel in het systeem, en acht u dit wenselijk?
Uit het jaarverslag van het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT), de toezichthouder op de gerechtsdeurwaarders, uit 2020 blijkt dat het bruto honorarium van gerechtsdeurwaarders uit de ambtelijke praktijk hoger lag dan die uit de niet-ambtelijke praktijk. Hieruit blijkt ook dat het honorarium uit de ambtelijke praktijk verschuift naar de niet-ambtelijke praktijk.2 De incassoactiviteiten van de gerechtsdeurwaarder zijn een wettelijk toegestane nevenactiviteit en passen ook bij wat maatschappelijk van schuldeisers en incassodienstverleners (inclusief gerechtsdeurwaarders) wordt verwacht, namelijk om namens de schuldeiser juist eerst pogingen te ondernemen om zaken minnelijk te regelen. Een voorbeeld hiervan is het treffen van een betalingsregeling of een laatste aanschrijving voordat een dagvaarding wordt uitgebracht. Daarbij is de hoogte van de kosten in de minnelijke fase wettelijk vastgesteld, namelijk door de Wet Incassokosten (WIK). Daarmee zorgt de gerechtsdeurwaarder er ook waar mogelijk voor dat de kosten voor een schuldenaar niet te sterk oplopen. Wat mij betreft is dat het uitgangspunt; bij het incasseren van vorderingen dient een minnelijke oplossing tussen partijen centraal te staan. Waar een minnelijke oplossing niet mogelijk blijkt te zijn, kan de schuldeiser ervoor kiezen om de gerechtsdeurwaarder in te schakelen voor de wettelijke taak.
Erkent u dat het voor een consument die een brief krijgt van een gerechtsdeurwaarder verwarrend kan zijn of dat vanuit de staatstaak, het executeren van rechterlijke vonnissen, of vanuit het ondernemerschap, het incasseren namens bedrijven, gebeurt en dat mensen van een brief van de deurwaarder kunnen schrikken, wat tot oneigenlijke druk om te betalen kan leiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer niet duidelijk zou zijn in welke hoedanigheid een gerechtsdeurwaarder zijn taken in een specifiek geval uitoefent, kan ik me voorstellen dat dit tot verwarring kan leiden bij een consument. Gerechtsdeurwaarders dienen vanuit de geldende beroeps- en gedragsregels zeer zorgvuldig te communiceren naar schuldenaren. Zij mogen geen maatregelen aankondigen aan iemand, die zij gezien de fase van de vordering en de rol die zij dan vervullen, niet mogen treffen. Wanneer een gerechtsdeurwaarder dat wel doet en daarmee oneigenlijke druk uitoefent, is de betreffende gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk aansprakelijk.
In aanvulling op hetgeen reeds bij of krachtens de Gerechtsdeurwaarderswet geldt voor de beroepsgroep, gelden straks voor de gerechtsdeurwaarders die incassowerkzaamheden verrichten ook de kwaliteitseisen die aan de incassodienstverlening worden gesteld. Het wetsontwerp Wet kwaliteit incassodienstverlening (Wki) waarin deze kwaliteitseisen zijn opgenomen, ligt ter behandeling in uw Kamer. Zo is onder meer als eis opgenomen dat een incassodienstverlener alle relevante informatie aan zowel schuldenaren als schuldeiser verstrekt en in de communicatie en omgang met deze betrokken partijen transparant, ondubbelzinnig, herkenbaar en correct is. Bij algemene maatregel van bestuur worden nog nadere regels hieromtrent vastgesteld.
Op 3 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de gesprekken die hebben plaatsgevonden in het kader van de uitwerking van de motie Van Beukering-Huijbregts c.s.3 Die motie verzocht het kabinet om te kijken naar het huidige stelsel van maatschappelijk verantwoorde incasso- en deurwaardersactiviteiten en partijen hierbij te consulteren. De partijen zelf hebben een paper met tien punten meegegeven. In mijn brief heb ik een aantal acties genoemd die dit jaar al in gang worden gezet en aangekondigd dat schulden een thema is dat, zeker gelet op de post-corona gevolgen, de komende jaren aandacht blijft vragen. De verschillende rollen van de gerechtsdeurwaarder en de perceptie bij schuldenaren worden meegenomen in deze verdere uitwerking.4
Wat mag van een gerechtsdeurwaarder, die beëdigd is en aan beroepsregels is gebonden, zoals zorgvuldig handelen, integer en onafhankelijk, volgens u worden verwacht bij het werken voor een bedrijf waarover veel klachten binnen zijn gekomen? In hoeverre is het aan gerechtsdeurwaarders onderzoek te doen naar de reputatie of achtergrond van het bedrijf of de gegrondheid van een openstaande factuur? Met andere woorden, hoe wordt voorkomen dat een gerechtsdeurwaarder zich voor het karretje laat spannen van bedrijven met een dubieuze reputatie?
Vanwege de bijzondere positie en taken van de gerechtsdeurwaarder, als openbaar ambtenaar met bijzondere bevoegdheden, zijn op hem/haar specifiek toegesneden regels van toepassing. Op de naleving van die regels wordt onafhankelijk toezicht uitgeoefend door het BFT. Die borging is belangrijk, juist omdat de gerechtsdeurwaarder een bijzondere en belangrijke rol heeft in ons rechtsbestel.
In deze casus trad de gerechtsdeurwaarder op als incasso-gemachtigde van het bedrijf. Het uitgangspunt van de KBvG is dat als de gerechtsdeurwaarder signalen ontvangt dat zijn opdrachtgever niet integer handelt, de gerechtsdeurwaarder zich dient te distantiëren van die opdrachtgever, zodat geen schade wordt berokkend aan eer en aanzien van het ambt. Indien aan een gerechtsdeurwaarder een vordering ter incasso wordt voorgelegd en een debiteur daartegen bezwaar maakt, moet de gerechtsdeurwaarder die bezwaren bespreken met zijn opdrachtgever. Het is vaste rechtspraak van de tuchtrechter voor gerechtsdeurwaarders dat indien de opdrachtgever zich vervolgens op het standpunt stelt dat de vordering juist is, de deurwaarder daar in beginsel van uit dient te gaan en de behandeling mag voortzetten.5 Wanneer de schuldenaar en de schuldeiser van mening verschillen over de vordering, kan dit worden voorgelegd aan de rechter. Consumentenkoop- en consumentenkredietzaken kunnen voorgelegd worden aan de kantonrechter waardoor de schuldenaar niet verplicht is zich te laten bijstaan door een procesvertegenwoordiger. Pas als de schuldeiser een titel heeft, kan de gerechtsdeurwaarder overgaan tot executie.
Ik vind het belangrijk dat een invordering door schuldeisers of door hem ingeschakelde organisaties op een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde wijze gebeurt. Het maakt daarbij niet uit of dat gebeurt door de schuldeiser zelf, door een incassodienstverlener of door een gerechtsdeurwaarder. Met de Wki zorg ik ervoor dat de incassodienstverlening op een begrijpelijke wijze de opbouw van de vordering en de specificatie inzichtelijk maken voor de schuldenaar.
Mag van een gerechtsdeurwaarder net zoveel, of méér worden verwacht ten aanzien van de achtergrond van de opdrachtgever of de gegrondheid van de factuur als van een willekeurig commercieel incassobureau?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat het slecht is voor het vertrouwen in de gerechtsdeurwaarders, die een bijzondere rol hebben in onze rechtsstaat, als zij als verlengstuk fungeren, of zo worden gezien, van bedrijven met een dubieuze reputatie?
Het is zeker niet goed als de gerechtsdeurwaarder als verlengstuk wordt gezien van bedrijven met een dubieuze reputatie. Daarom wordt onafhankelijk toezicht uitgeoefend door het BFT en wordt er strikt op toegezien dat gerechtsdeurwaarders zich aan de wet houden.
Hoe zou volgens u, beter dan nu, de rol van een gerechtsdeurwaarder enerzijds en een incassobureau anderzijds verduidelijkt kunnen worden? Wat vindt u van het idee de incassopraktijken los te koppelen van de praktijk van gerechtsdeurwaarders, om meer duidelijkheid te scheppen voor consumenten? Bent u bereid op dit punt met voorstellen te komen en hierover in gesprek te gaan met onder andere de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG)?
Zoals bij vraag 2 genoemd, is het belangrijk dat een gerechtsdeurwaarder duidelijk aangeeft in welke hoedanigheid hij/zij optreedt. Ik ben er voorstander van dat een schuldeiser eerst tracht om een (onbetwiste) vordering in een minnelijk traject door de debiteur betaald te krijgen voordat een gerechtsdeurwaarder wordt ingeschakeld en deze ambtshandelingen inzet. Over de verschillende rollen van de gerechtsdeurwaarder ben ik in gesprek met partijen zoals onder antwoord vraag 3 aangegeven en wordt u in dat kader verder geïnformeerd.
Wat vindt u ervan dat een gerechtsdeurwaarder zich klaarblijkelijk op het standpunt stelt dat een consument maar aan moet tonen dat een factuur ongegrond is? Bent u het ermee eens dat het juist aan de schuldeiser is duidelijk te maken waarom de factuur gegrond is? Zo ja, bent u bereid dit standpunt nog eens extra onder de aandacht te brengen onder de gerechtsdeurwaarders?
Zowel een schuldeiser als een schuldenaar heeft rechten en plichten. Zo mag van de schuldenaar worden verwacht dat hij reageert op brieven van de schuldeiser, incassodienstverlener of gerechtsdeurwaarder. Vice versa verwachten wij van een schuldeiser, incassodienstverlener of gerechtsdeurwaarder dat zij de schuldenaar adequaat informeren over de vordering. Bij het uitblijven van een betaling zal een schuldeiser, incassodienstverlener of gerechtsdeurwaarder contact zoeken met de schuldenaar en zich netjes opstellen als deze aangeeft dat hij nu niet kan betalen.
Wanneer iemand door een schuldeiser, direct of indirect – via een incassodienstverlener of een gerechtsdeurwaarder – wordt benaderd om een vordering te betalen en het daar niet mee eens is, kan hij/zij zich daar altijd tegen verweren. Een dergelijk verweer dient door de schuldeiser, incassodienstverlener of gerechtsdeurwaarder in behandeling te worden genomen. De schuldenaar dient vervolgens een reactie te ontvangen op zijn verweer. Indien dit niet leidt tot een gezamenlijke oplossing en de schuldeiser van mening blijft dat de vordering terecht is, dan is het vervolgens aan de schuldeiser, als eisende partij, om bij de rechter te bewijzen dat er sprake is van een toewijsbare vordering. De schuldenaar wordt dan gedagvaard. Ik zie in de praktijk dat het relatief vaak voorkomt dat vorderingen aan de rechter worden voorgelegd, zonder dat de schuldenaar verweer voert waardoor er vervolgens een verstekvonnis volgt. Zeker in het geval er sprake is van een dubieuze vordering kan verweer voeren bij de rechter lonen.
Zoals hiervoor aangegeven zet ik me ervoor in dat schuldeisers en schuldenaren in een zo vroeg mogelijk stadium contact met elkaar hebben over de herkomst en hoogte van de vordering en de betalingsmogelijkheden hierbij. Juist door de focus op een minnelijke oplossing voorkomen we dat schulden gejuridiseerd worden en zowel schuldeisers als schuldenaren de gang naar de rechter moeten maken met alle daartoe bijkomende kosten. Er zijn verschillende mogelijkheden waarmee schuldenaren, zowel personen als bedrijven, gratis informatie kunnen vinden over het traject van minnelijke incasso of een vordering die zij niet (h)erkennen. Denk bijvoorbeeld aan voorbeeldbrieven, toegang tot verschillende gemeentelijke initiatieven voor snelle hulp bij een schuld en natuurlijk hulp van het Juridisch Loket. Niet alles hoeft via een advocaat of rechtsbijstandverzekering te lopen.
Overigens geldt ook nog dat wanneer een schuldenaar van mening is dat hij geen of onvoldoende informatie heeft gekregen of bijvoorbeeld niet netjes te woord is gestaan, hij daarover een klacht kan. Deurwaarders en straks ook incassobureau op grond van de Wki zijn verplicht een klachten- en geschillenregeling te hebben.
Vindt u het eerlijk dat mensen die in verweer komen tegen een factuur, met hulp van een advocaat of het aanspreken van de rechtsbijstandsverzekering, vaak de factuur niet hoeven te betalen, maar dat dit voor veel mensen niet is weggelegd omdat zij niet voldoende geld hebben om bijstand te regelen of niet weten hoe dit zit? Erkent u dan dat hier mogelijk een vorm van rechtsongelijkheid ontstaat, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 8.
De complexe schadevergoeding van benadeelden in strafzaken |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de rechter op 18 december 2020?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering van de rechter dat artikel 335 Strafvordering (Sv) geen ruimte biedt in een tussenvonnis de schuldvraag te beantwoorden en daarna pas te kijken naar de vorderingen van de benadeelde partijen?
Ik stel vast dat de rechter met zijn constatering aansluit bij de wetsgeschiedenis.
Artikel 335 Sv bepaalt: «Behoudens toepassing van artikel 333, doet de rechtbank over de vordering van de benadeelde partij uitspraak gelijktijdig met de einduitspraak in de strafzaak.» Dit artikel is in zijn huidige vorm vastgesteld bij wet van 23 december 1992 tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten (Stb. 1993, 29). De memorie van toelichting merkt ten aanzien van het artikel op:
«Volgens dit artikel is de rechtbank, behoudens toepassing van artikel 333, verplicht gelijktijdig met de einduitspraak in de strafzaak zich uit te spreken over de civiele vordering. De rechter dient derhalve twee zelfstandige beslissingen te nemen die vervolgens in één strafvonnis worden neergelegd.»
Denkt u ook dat het in sommige strafzaken kan helpen eerst de schuldvraag te beantwoorden en daarna pas naar de vorderingen van de benadeelde partijen te kijken? Bijvoorbeeld vanwege spijtoptanten die na het vaststellen van de schuldvraag wel bereid zijn om mee te werken aan de schadevergoeding, kunt u uw antwoord toelichten?
De rechter kan bepalen dat de vordering van een benadeelde partij niet ontvankelijk is als de behandeling van de vordering naar zijn oordeel een onevenredige belasting oplevert voor het strafgeding (artikel 361, derde lid, Sv). Het is in het belang van de benadeelde partij dat niet-ontvankelijkverklaringen zo veel mogelijk worden voorkomen. Ook de rechtbank Rotterdam onderkent dit belang; zo blijkt uit de uitspraak. Ik leid uit het vonnis af dat de door de rechtbank gesuggereerde innovatieve aanpak tot doel heeft niet-ontvankelijkverklaring te voorkomen en tevens de verdachte voldoende gelegenheid te bieden de vorderingen te betwisten.
Om in deze behoefte te voorzien is in het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (in een voorlopige vorm) de mogelijkheid opgenomen om vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partij af te splitsen van de hoofdzaak en in een afzonderlijke procedure in het strafrecht te behandelen. De behandeling van de vordering vindt in dat geval plaats na de uitspraak van het eindvonnis in de strafzaak. Afzonderlijke behandeling in een aparte schadevergoedingskamer moet behandeling in het strafproces mogelijk maken in gevallen waarin volgens de huidige regeling de vordering van een benadeelde partij niet ontvankelijk zou worden verklaard.
Ten aanzien van de afzonderlijke behandeling werd van verschillende zijden aangevoerd dat de introductie van een afgesplitste procedure alleen zinvol zou zijn als ook de voorschotregeling van toepassing zou worden verklaard. De regering heeft aan het WODC een onderzoeksopdracht gegeven om na te gaan wat de publieke kosten zouden zijn van toepassing van de voorschotregeling op de voorgestelde afgesplitste schadevergoedingsprocedure. Als het resultaat van dit onderzoek bekend is, of in een later stadium, kan een beslissing worden genomen over de mogelijkheid om de voorschotregeling toe te passen bij de afgesplitste procedure. De consequenties van deze beslissing zullen worden verwerkt in het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering ligt momenteel voor advies bij de Afdeling advisering van de Raad van State.
Gezien de geschetste stand van zaken ten aanzien van het genoemde wetsvoorstel vind ik het niet opportuun om nu voor te stellen in de wet de mogelijkheid op te nemen om door middel van een tussenvonnis eerst de schuldvraag te beantwoorden en daarna pas naar de vorderingen van de benadeelde partijen te kijken. Ik verwacht dat het voorstel voor de afgesplitste procedure tegemoetkomt aan het gesignaleerde probleem.
Denkt u ook dat het wijzen van een tussenvonnis een brug kan slaan tussen eenvoudige schadevergoedingen die tegelijk met het eindvonnis kunnen worden toegewezen en complexe schadevergoedingen die door de schadevergoedingskamer dienen te worden beoordeeld, zoals het adviesrapport van de commissie Donner adviseert?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
De in het wetsvoorstel voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering voorgestelde afgesplitste procedure, waarbij een schadevergoedingskamer complexe vorderingen beoordeelt, kan een goede voorziening bieden voor gevallen waarin de strafrechter nu geen uitkomst kan bieden aan de benadeelde partij.
Ik heb geen redenen om te concluderen dat er – in aanvulling op deze voorziening voor een afgesplitste procedure – behoefte is aan een brug tussen eenvoudige vorderingen tot schadevergoeding die tegelijk met het eindvonnis in de strafzaak kunnen worden toegewezen en complexe vorderingen tot schadevergoeding die door de schadevergoedingskamer dienen te worden beoordeeld.
In het rapport van de Commissie onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten («Commissie Donner») wordt een voortgezette behandeling van complexe vorderingen binnen het strafproces bepleit. Het rapport (blz. 99) wijst daarbij onder meer op het voorstel in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Ook de suggestie van de rechtbank Rotterdam komt aan de orde en het rapport zegt daarover dat deze slechts een oplossing zou bieden indien het enkel om een kwestie van tijd gaat. «Ontkoppeling of koppeling op afstand biedt echter geen oplossing indien nadere bewijsvoering of getuigen-deskundigen nodig zijn».
Het is belangrijk om goed af te wegen of een afgesplitste procedure en de instelling van een schadevergoedingskamer kunnen worden gerealiseerd. Dit vergt niet alleen zorgvuldige wetgeving, maar vraagt ook voorbereidingen met het oog op invoering in de praktijk van het strafrecht. De modernisering van het Wetboek van Strafvordering biedt daarvoor het passende kader. Ik vind het nu niet aan de orde om daarop vooruit te lopen met een voorstel voor een mogelijkheid om door middel van een tussenvonnis de vordering van de benadeelde partij pas na een schuldigverklaring te behandelen.
Deelt u de mening dat aanvullend daarop de mogelijkheid van een tussenvonnis wel degelijk een toegevoegde waarde kan hebben, naast het bestaan van een schadevergoedingskamer voor de echt complexe zaken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de mogelijkheid van een tussenvonnis op te nemen in de wet, omdat er situaties denkbaar zijn waar dit zowel voor de effectieve rechtspleging als voor het slachtoffer meerwaarde kan hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Veroordeelde criminelen die vrij rondlopen in Turkije |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de zaak van de veroordeelde A. die zijn nichtje in 2004 wurgde, bij verstek onherroepelijk veroordeeld werd tot tien jaar gevangenisstraf, maar al die jaren uit handen is gebleven van politie en justitie?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is aan de nabestaanden dat de dader nog altijd niet is gepakt, al 17 jaar vrij rondloopt in Turkije, terwijl de politie zelfs nauwkeurig weet waar de veroordeelde verblijft? Deelt u de mening dat dit een vorm van straffeloosheid is die we niet kunnen accepteren?
Ik deel de mening dat het niet aan de nabestaanden en de maatschappij uit te leggen is dat de dader nog altijd niet is opgepakt en dat dit een vorm van straffeloosheid is die we niet kunnen accepteren. Over de kennis bij de politie omtrent de verblijfplaats van de veroordeelde doe ik in het kader van de opsporing geen uitspraken.
Wat is al ondernomen om deze man achter de tralies te krijgen? Hoe heeft Turkije daar tot nu toe op gereageerd?
Over individuele strafzaken, het contact daarover met een buitenlandse autoriteit en de wijze waarop door een buitenlandse autoriteit wordt gehandeld, doe ik geen mededelingen. In het algemeen kan ik wel zeggen dat Turkije geen onderdanen uitlevert aan andere landen voor de tenuitvoerlegging van een straf. De enige mogelijkheid tot tenuitvoerlegging van een straf is het overdragen van die straf, zodat de straf in Turkije kan worden uitgevoerd. Nederland verzoekt in die gevallen op grond van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots) aan de Turkse autoriteiten om straffen over te nemen. De Turkse autoriteiten nemen normaal gesproken alleen Wots-verzoeken in behandeling als er een adres of verblijfplaats bekend is. Deze is niet altijd voorhanden. Daarnaast worden deze veroordeelden internationaal (wereldwijd) gesignaleerd.
Hoeveel vaker komt het voor dat mensen, die in Nederland veroordeeld worden, zich in Turkije ophouden en zo uit handen van justitie blijven? Hoe wordt druk uitgeoefend op Turkije om daders niet zonder straf weg te laten komen met hun misdrijven?
In 2019 waren bij Fugitive Active Search Team NL (FAST) 56 zaken met een (resterende) straf van minimaal 120 dagen bekend waarbij de veroordeelde zich mogelijk in Turkije zou bevinden. Deze zaken worden regulier onder de aandacht gebracht op verschillende niveaus bij de Turkse autoriteiten.
Op dit moment is in 16 zaken aan de Turkse autoriteiten gevraagd om een opgelegde straf ten uitvoer te leggen. Indien een reactie te lang op zich laat wachten, verstuurt de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen van de Dienst Justitiële Inrichtingen een rappel. Dit is in 6 zaken ten minste één keer gebeurd. Verder wordt waar nodig langs diplomatieke weg aandacht gevraagd voor openstaande zaken.
Bij welke andere landen speelt dit probleem nog meer?
Voor verschillende landen geldt dat veroordeelde onderdanen niet worden uitgeleverd aan andere landen, maar opgelegde straffen wel kunnen worden overgedragen. Met al de betreffende landen wordt op de best mogelijke manier samen gewerkt om tot uitvoering van de opgelegde straffen te komen. Op nadere bijzonderheden wil ik in het antwoord op deze vraag niet ingaan, omdat dit een onnodige negatieve impact zou kunnen hebben op de samenwerking met deze landen.
Deelt u de mening dat de vraag of het recht zijn beloop heeft eigenlijk niet hoort af te hangen van de politiek en de internationale betrekkingen tussen landen?
Ja, ik deel uw mening.
Wat kunt u doen om dit soort straffeloosheid in het algemeen te voorkomen?
Om te kunnen zorgen dat een rechterlijke uitspraak ook ten uitvoer wordt gelegd indien de veroordeelde in het buitenland verblijft, zijn er verschillende instrumenten, zoals diplomatie, uitlevering of overlevering van de veroordeelde aan Nederland of het overdragen van het strafvonnis aan een ander land.
De mogelijkheden hier verschillen per land. Als er eisen gesteld worden waaraan Nederland (juridisch) niet kan voldoen, dan is het overdragen van de straf niet mogelijk.
Daarnaast zet ik in op het voorkomen dat veroordeelden naar het buitenland vluchten. Vorig jaar is daarvoor bijvoorbeeld samen met het OM, de Rechtspraak en het CJIB een risicotaxatie-instrument ontwikkeld, om de kans op onttrekking te voorspellen. Bij een hoge kans kan bijvoorbeeld worden besloten om via (super-)snelrecht de straf direct aansluitend aan de uitspraak ten uitvoer te leggen. Dit instrument is met pilots getoetst, en ik ben nu met het OM in gesprek of en hoe deze werkwijze kan worden opgenomen in de reguliere werkprocessen.
Wat kunt u specifiek nog doen in deze zaak, om er voor te zorgen dat deze dader zijn straf niet ontloopt en er gerechtigheid komt, wat zeker ook voor de nabestaanden van bijzonder groot belang is?
Deze zaak blijft onderwerp van gesprek met de Turkse autoriteiten.
Opgepakte journalisten bij demonstraties |
|
Peter Kwint , Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Klopt het dat er drie journalisten zijn opgepakt in de afgelopen week bij demonstraties voor een beter klimaatbeleid?1, 2
Ja.
Wat is de toegevoegde waarde van een perskaart als journalisten alsnog opgepakt worden als ze verslag doen van een demonstratie?
Het beschikken over een (politie-)perskaart kent een journalist extra rechten en vrijheden toe. De journalist is echter ook aan (gedrags-)regels gebonden.
Kunt u aangeven welke regels en protocollen er zijn als journalisten kenbaar maken tijdens een aanhouding dat zij journalist zijn? Zijn die in deze gevallen voldoende in acht genomen?
De politie hanteert interne aanwijzingen om de vrijheden en rechten van journalisten te borgen. In gevallen dat de openbare orde verstoord wordt of dreigt te worden verstoord kan de politie overgaan tot aanhouding van de aanwezigen op een bepaalde plaats. Bij grootschalige verstoringen van de openbare orde, of dreigingen hiertoe, kan het zijn dat de journalistieke status van een aanwezige pas later kan worden uitgezocht dan op het moment van aanhouding, waarbij er naderhand een beoordeling plaatsvindt van de aanhouding. In de voornoemde zaken is gebleken dat de aanhouding rechtmatig was. Bij de beoordeling tot vervolging zal de journalistieke status altijd worden meegewogen. In voornoemde zaken is besloten géén verdere vervolging in te stellen.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is in een vrije democratie dat journalisten niet belemmerd worden in een goede uitvoering van hun werk? Hoe beoordeelt u in dat licht deze incidenten?
De journalistieke vrijheid is een groot goed, hier zetten wij ons met volle toewijding voor in. Dit laat onverlet dat er ook grenzen zitten aan de vrijheid van een journalist bij de uitoefening van zijn vak.
Bent u het ermee eens dat het op z’n minst ongelukkig is dat, zeker in een tijd waarin de bedreiging tegen journalisten toeneemt, er in korte tijd journalisten worden opgepakt door de overheid bij de uitvoering van hun werk?
Zie de antwoorden op vraag 2, 3 en 4.
Bent u bereid deze incidenten met onder andere de politie te bespreken in het kader van PersVeilig? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u ons hierover informeren?
De Nederlandse Vereniging van Journalisten, het Genootschap van Hoofdredacteuren, de politie en het openbaar ministerie werken samen in de stuurgroep PersVeilig. In die stuurgroep wordt onder andere gesproken over veiligheidsvraagstukken met betrekking tot journalisten. Ik ga ervan uit dat dit onderwerp daar ook geagendeerd wordt, en dat betrokken daar met elkaar van gedachten wisselen hoe dergelijke situaties op een goede manier aangepakt kunnen worden.
Het strafontslag van een agente die grensoverschrijdend gedrag van een leidinggevende aankaartte |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u uiteenzetten wat de meldprocedure is voor grensoverschrijdend gedrag binnen een politieteam?1
De procedure voor het melden van een misstand is vastgelegd in paragraaf 2.2 van het Besluit algemene rechtspositie politie (BARP). Een werknemer doet in principe eerst een interne melding bij zijn werkgever, tenzij dit niet in redelijkheid van hem kan worden gevraagd. De korpschef en ik hechten veel waarde aan een veilige en inclusieve politieorganisatie waarin zoveel als mogelijk wordt gedaan om ongewenst gedrag door medewerkers te voorkomen en misstanden worden gemeld. Door een misstand te melden draagt de medewerker bij aan het onthullen of voorkomen van dergelijke inbreuken, waardoor deze een belangrijke bijdrage levert aan het maatschappelijk welzijn van alle medewerkers.
Politiemedewerkers die op de hoogte zijn van gedragingen of activiteiten binnen de organisatie die het algemeen belang kunnen schaden of bedreigen, worden beschermd als zij dit melden. Dit zogenaamde «benadelingsverbod» is opgenomen in artikel 47 van de Politiewet 2012. Als de gedane melding niet of niet naar tevredenheid is afgehandeld, kan de werknemer een melding doen bij een externe instantie zoals de afdeling Onderzoek van het Huis voor klokkenluiders en een verzoek tot het doen van onderzoek indienen. Daarnaast kan er een klacht worden ingediend of aangifte worden gedaan. Klachten en aangiften met betrekking tot de politie worden onderzocht door een onafhankelijke klachtencommissie en indien nodig door het OM. Zij beoordelen het gedrag en optreden van de politie.
Hoeveel klokkenluiders binnen de politie zijn er in de afgelopen vijf jaar overgeplaatst naar een ander team?
Er hebben in de afgelopen 5 jaar totaal 14 klokkenluiders die voldoen aan de definitie, aandacht gevraagd voor een casus.
Er kunnen tal van redenen zijn waarom politiemedewerkers zich verplaatsen binnen de organisatie (bijvoorbeeld door een carrièrestap te maken of in geval van een gedwongen overplaatsing). Er is in één casus sprake geweest van een gedwongen overplaatsing. Ik kan over deze casus echter geen uitspraken doen omdat het hier een aangelegenheid tussen werkgever en werknemer betreft.
Hoeveel klokkenluiders zijn er binnen de politie geweest in de afgelopen vijf jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wanneer contact met de media een schending is van de ambtseed en de geheimhoudingsplicht? Is dat bijvoorbeeld ook het geval als iedere stap doorlopen is in het meldproces en er geen of onvoldoende stappen zijn ondernomen? Is dat ook het geval wanneer er voldoende reden is om te twijfelen aan de bereidheid van de organisatie deze klacht serieus te behandelen of als er gevreesd moet worden voor repercussies als er gemeld wordt?
In de Ambtenarenwet zijn de verplichtingen van de ambtenaar opgenomen. Hierin staat dat de ambtenaar is gehouden de bij of krachtens de wet op hem rustende en uit zijn functie voortvloeiende verplichtingen te vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. De ambtenaar legt hiervoor een eed of belofte af. In de Beroepscode politie zijn daarnaast de vier kernwaarden integer, betrouwbaar, moedig en verbinden verwoord. De vier kernwaarden vormen een toetssteen voor hetgeen van de politie als goed ambtenaar wordt verwacht. In de ambtseed zweert of verklaart de aspirant of de ambtenaar die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak onder meer de kennis die hij/zij vanuit de ambt kennis draagt en die als geheim zijn toevertrouwd, of waarvan hij/zij het vertrouwelijk karakter moet begrijpen niet zal openbaren aan anderen dan aan hen aan wie hij/zij volgens de wet of ambtshalve tot mededeling verplicht is. In de beroepscode is opgenomen dat zorgvuldig met (vertrouwelijke) informatie moet worden omgegaan. Het delen van vertrouwelijke politie-informatie (als ook met de media) kan, afhankelijk van de omstandigheden een schending van de ambtseed/belofte en de geheimhoudingsplicht opleveren.
Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 1 doet een medewerker in principe intern melding van een misstand bij de werkgever (direct leidinggevende of andere leidinggevende), tenzij dit niet in redelijkheid van hem of haar kan worden gevraagd. Daarnaast heeft de politie een uitgebreid stelsel van vertrouwenspersonen in de eenheden, waarmee geborgd is dat eenieder die een melding van omgangsvormen aan de orde wil stellen dat altijd veilig en beschermd kan doen. Ook heeft de politie een ombudsfunctionaris waar mensen terecht kunnen die zich niet gehoord voelen. Als de gedane melding niet of niet naar tevredenheid is afgehandeld, kan de werknemer besluiten om melding doen bij een externe instantie zoals de afdeling Onderzoek van het Huis voor klokkenluiders of door het indienen van een klacht of aangifte.
Zijn er – gezien het feit dat zowel in Den Haag als in Noord-Holland meerdere problemen spelen, zoals blijkt uit onder andere de rechterlijke uitspraken, en gezien dit al eerder bleek in Rotterdam2 – meer lokale teams waarbij problemen van deze omvang spelen? Zo ja, hoeveel zijn dat er schat u in? Zo nee, waar baseert u dit op?
Goed politiewerk vraagt om een veilige en inclusieve werkomgeving waar verschillen worden erkend en gewaardeerd. Waar mensen werken zullen ook fouten gemaakt worden waarvan moet worden geleerd. De medewerkerstevredenheidsmonitor vormt daarbij een waardevol hulpmiddel. Zoals ik meermalen aan uw Kamer heb medegedeeld, laatstelijk nog in mijn brief van 20 mei 20213, is de korpsleiding daarnaast zeer alert op relevante signalen. Ik heb daarbij aangegeven dat het onderwerp regelmatig aan de orde komt in mijn gesprekken met de politie en met burgemeesters. In deze brief is tevens ingegaan op de maatregelen die de politie in dat verband neemt. Centraal hierin staat het programma Politie voor Iedereen, dat is gericht op een korps dat divers is opgebouwd en goed met diversiteit kan omgaan, waarin oog is voor de verschillende culturen, leefstijlen en aandachtsgebieden in onze samenleving en geen ruimte is voor discriminatie en grensoverschrijdend gedrag. Alleen zo kunnen teams samen sterk staan en in verbinding blijven met elkaar en met burgers in de samenleving.
Hoeveel adviesaanvragen zijn er in de afgelopen drie jaar binnengekomen bij de Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening politieambtenaren? Hoeveel van deze adviezen zijn rechtstreeks opgevolgd?3
De Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening ambtenaren (AGFA) publiceert al haar adviezen op de website en in haar jaarverslagen. Vanaf 2018 tot heden zijn er 15 zaken voorgelegd aan de AGFA-commissie. De adviezen t.a.v. 14 van deze zaken zijn gepubliceerd op de website van de AGFA. In één zaak is nog geen besluit genomen. Pas daarna zal publicatie plaatsvinden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het aanstaande commissiedebat Politie op 3 november?
De beantwoording van deze vragen kan niet binnen de gevraagde termijn worden gematerialiseerd.
Slachtoffers van oplichting en het verhaal van de schade na civiele vonnissen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het verhaal van Chedwa Polak, van wie de erfenis van haar moeder is afgenomen door een oplichter, maar die zelfs nadat ze in het gelijk is gesteld door een civiele rechter feitelijk niets kan ondernemen richting haar oplichter?1
Ja
Erkent u dat het vaker voorkomt dat mensen die civiel in het gelijk zijn gesteld, door een werkwijze die moeilijk anders dan oplichting kan worden genoemd, zich machteloos voelen tegenover de oplichter die zich voordoet als «kale kip» waar niet van te plukken valt?
Naar de ervaringen van mensen die via een civiele procedure getracht hebben hun schade vergoed te krijgen is in het verleden vaker onderzoek gedaan. Zo heeft het WODC in opdracht van JenV verschillende onderzoeken naar schadeverhaal voor slachtoffers van strafbare feiten uitgevoerd, waarbij onder andere is gekeken naar ervaringen van slachtoffers met het verhalen van schade via een civiele procedure.2 Eén van de geconstateerde knelpunten voor slachtoffers om hun schade te verhalen via deze weg is het uitblijven van betaling van de schadevergoeding door de veroordeelde partij, omdat toewijzing van de vordering niet garandeert dat de dader ook kan betalen. Ook in het recente advies van de Commissie Donner «Op verhaal komen, naar een afgewogen, consistent en betaalbaar stelsel voor compensatie van slachtoffers van een strafbaar feit»3 staat dat het civiel proces niet altijd uitkomst biedt wanneer de dader geen of onvoldoende financiële middelen heeft. Op dit moment wordt met de ketenpartners in voorbereidende zin gesproken over de verschillende voorstellen in het advies.4
Snapt u het ongenoegen bij slachtoffers dat de overheid eigenlijk niets voor ze kan betekenen in dergelijke situaties en dat ze er alleen voor staan?
Ja, ik begrijp dat er ongenoegen is bij gedupeerden als een partij die tot het betalen van een bedrag is veroordeeld, niet betaalt.
Erkent u dat de overheid beter in staat zou zijn dan de slachtoffers zelf om inzage te krijgen in de werkelijke vermogenspositie en de verhaalsmogelijkheden bij de mensen die geld verschuldigd zijn en tevens het onderscheid kunnen maken tussen «niet kunnen» of «niet willen» betalen, zoals ook het CJIB bijvoorbeeld doet bij bedragen die verschuldigd zijn op strafrechtelijke titel?
Voor de executie van een civielrechtelijk vonnis kan de eisende partij – indien de veroordeelde partij niet vrijwillig betaalt – een gerechtsdeurwaarder inschakelen. Bij de executie van civiele vonnissen handelt de gerechtsdeurwaarder als openbaar ambtenaar. In die hoedanigheid heeft de gerechtsdeurwaarder bevoegdheden om ten behoeve van de eisende partij een vonnis gedwongen ten uitvoer te kunnen leggen. De gerechtsdeurwaarder kan beslag leggen op inkomsten en/of vermogen. Voordat een gerechtsdeurwaarder dat doet, zal hij in het kader van de uitoefening van de ambtshandeling inventariseren welke verhaalsmogelijkheden de veroordeelde partij biedt. Hierbij baseert hij zich op gegevens van bijvoorbeeld het UWV of van banken. Ook zal hij het Digitaal Beslagregister (DBR) raadplegen of er niet al andere beslagen zijn gelegd. Indien er beslag is gelegd, is de tot betaling veroordeelde partij verplicht om zijn bronnen van inkomsten op te geven. Daarnaast is de deurwaarder bevoegd aan iedereen van wie hij vermoedt dat deze aan de veroordeelde partij periodieke betalingen verricht, zoals loon of uitkering, te vragen of dat zo is. De bevraagden zijn verplicht hierop schriftelijk te antwoorden. De deurwaarder kan tenslotte aan een bank vragen of deze geldmiddelen van de veroordeelde partij onder zich heeft. De deurwaarder heeft naar mijn mening voldoende mogelijkheden om inzage te krijgen in de werkelijke vermogenspositie en om te beoordelen of er sprake is van niet kunnen of niet willen betalen.
In de televisiereportage waarop de vragensteller zich baseert komt naar voren dat de veroordeelde partij eigendommen zou hebben in Spanje. Een civielrechtelijk vonnis van een Nederlandse rechter is rechtstreeks uitvoerbaar in elke andere lidstaat van de EU op grond van de Verordening Brussel I Bis (1215/2012). Deze uitspraak kan in Spanje ten uitvoer worden gelegd, ook zonder medewerking van de partij die moet betalen, bijvoorbeeld door een beslag op bankrekeningen of op onroerende zaken van die partij. Het Europese E-Justice Portaal bevat informatie over hoe dit in Spanje in zijn werk gaat (Europees e-justitieportaal – Hoe kan ik de naleving van een uitspraak afdwingen? (europa.eu)).5
Bent u bereid te bezien of de overheid in dergelijke situaties slachtoffers kan helpen met het verhaal van de schade na civielrechtelijke vonnissen, of bijvoorbeeld een deel van het schadebedrag voor kan schieten aan slachtoffers en de vordering (deels) over kan nemen omdat de overheid beter in staat kan worden geacht te innen bij de betalingsplichtige dan het benadeelde individu? Zo niet, waarom niet?
Nee, ik zie op dit moment geen aanleiding voor de overheid om hierin een rol te vervullen.
Bij een civiele procedure, zoals in voornoemde casus, gaat het niet om publiekrechtelijke straffen of maatregelen en is er dan ook geen rol voor de overheid. Het ligt daarom niet in de rede dat de overheid helpt om schadevergoeding te innen die in een civiele procedure is toegewezen en evenmin om in dat kader voorschotten te verstrekken. Ik verwijs tevens naar het advies van de Commissie Donner, waarin de Commissie concludeert dat de inning door het CJIB in strafzaken geen ongerechtvaardigde bevoordeling is van deze groep slachtoffers ten opzichte van de slachtoffers die een schadevergoeding via het civiele proces trachten te verkrijgen en daar geen vergelijkbare voordelen genieten. Ook de Commissie Donner stelt in dat verband dat de schadevergoedingsmaatregel bij het strafproces hoort en dat deze als onderdeel van de gehele sanctie moet worden begrepen. In een civiele procedure worden civielrechtelijke vorderingen tussen partijen toegewezen.6
Dat de schadeveroorzaker niet of niet voldoende in staat is om de schade te vergoeden, rechtvaardigt evenmin dat de overheid een rol moet spelen in het verhalen van de schade op basis van een civiel vonnis. Bij de executie van civiele vonnissen handelt de gerechtsdeurwaarder als openbaar ambtenaar. In die hoedanigheid heeft de gerechtsdeurwaarder naar mijn oordeel voldoende bevoegdheden om ten behoeve van de eisende partij een vonnis gedwongen ten uitvoer te kunnen leggen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Wat kunt u betekenen voor dergelijke slachtoffers? Bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Ik zie geen grondslag voor de overheid om een rol te vervullen in het verhaal van een vordering die is toegekend in een civiel vonnis.
Het grote tekort aan zwemleraren en de risico’s voor de zwemveiligheid |
|
Michiel van Nispen |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Weet u dat veel zwemscholen en zwembaden op dit moment personeelstekorten hebben? Bent u er van op de hoogte dat de meeste zwemscholen en zwembaden met allerlei noodmaatregelen en kunstgrepen de boel overeind houden maar dat dit nauwelijks lukt, vooral door een tekort aan zweminstructeurs en toezichthouders?1
Naast de berichtgeving in de media ontvang ik van de Nationale Raad Zwemveiligheid ook signalen dat (goed) zwembadpersoneel schaars is en dat zwembadexploitanten zich genoodzaakt zien om in creatieve noodverbanden oplossingen te vinden.
Hoe ernstig is het probleem volgens u precies? Wat zijn hiervan volgens u de oorzaken?
De oorzaken van deze krapte op de arbeidsmarkt zijn divers en beperken zich niet tot de zwembadbranche. Het CBS becijferde dat Nederland in het derde kwartaal van 2021 vrijwel alle branches te maken hebben met een groot personeelstekort. Voor iedere 100 werkzoekenden bestaan 106 vacatures. Gemiddeld geeft ongeveer een kwart van de ondernemers (23%) aan dat personeelstekort op dit moment de voornaamste belemmering voor hun bedrijfsvoering is.
Voor ondernemers uit de cultuur, sport en recreatie is dit lager dan het gemiddelde, namelijk 14 procent. De inventarisatie van ZwembadBranche bevestigt het beeld dat op veel plekken geschoold personeel moeilijk te vinden is en dat dit evenzo geldt voor zwembadpersoneel.
Weet u dat veel genoemde oorzaken van dit tekort onderbetaald werk is (relatief laag salaris voor belangrijk werk, met hoge werkdruk en verantwoordelijkheden), maar ook dat de administratieve taken zijn toegenomen en dat het beroep de laatste jaren aan gezag heeft ingeboet, onder andere door de versnippering aan taken en de marktwerking?2, 3, 4, 5
In het contact dat ik heb met de branche merk ik dat veel zwembadmedewerkers dit werk doen vanuit een roeping en het grote zwemhart dat ze hebben. Daar profiteren hele generaties van op weg naar zwemveiligheid en zwemplezier.
Hoewel ik de geluiden herken kan ik moeilijk inschatten in hoeverre het beroep aan gezag heeft ingeboet als gevolg van versnippering aan taken, aangezien exploitatie van zwembaden lokaal geregeld is.
Welke gevolgen kan het grote tekort aan zwempersoneel volgens u hebben?
Een groot tekort aan zwembadpersoneel leidt uiteindelijk mogelijk tot (langere) wachtlijsten voor zwemles en beperkte bruikbaarheid van het beschikbare zwemwater.
Deelt u de mening dat het ernstig is dat zowel de zwemveiligheid als de maatschappelijke functie van het zwembad onder druk komen te staan als er te weinig zwemleraren zijn, daardoor groepen groter worden, zwembaden gedeeltelijk dicht gaan (waardoor het zo belangrijke onderhouden van vaardigheden minder plaats kan vinden), en ook activiteiten zoals bewegen voor ouderen of mensen met chronische aandoeningen geschrapt worden?
Ik deel de mening dat zwembaden een belangrijke maatschappelijke functie hebben voor jong en oud en dat het onwenselijk is als deze onder druk komt te staan.
Welke oplossingen ziet u voor dit probleem? Welke maatregelen kunt u vanuit uw rol en verantwoordelijkheid nemen om hier iets aan te doen?
Het tekort aan personeel laat zich niet van de ene op de andere dag oplossen, omdat op de gehele arbeidsmarkt krapte heerst en voor deze functies scholing vereist is. De oplossing begint bij een inzet op instroom en behoud van geschoold personeel.
Aangezien zwemmen een publieke taak is die bij de gemeenten belegd is, zie ik voor de rijksoverheid vooral een faciliterende en ondersteunende rol weggelegd. Om die reden heb ik het nationaal plan zwemveiligheid ondersteund waarin ruim aandacht is voor oplossingsrichtingen voor dit probleem.
Enkele concrete voorbeelden van de werkzaamheden die plaatsvinden zijn:
Tot slot verkent de NRZ samen met de WiZZ, mbo’s en bonden hoe zwemopleidingen beter op elkaar kunnen aansluiten en of een gezamenlijk opleidingscentrum van betekenis zou kunnen zijn voor de branche.
Kunt u deze vragen in ieder geval beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Sport en Bewegen?
Ja.
Suïcide onder agenten waarbij het dienstwapen is gebruikt |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Zijn er binnen de politie afspraken over het mee naar huis nemen van het dienstwapen als sprake is van psychische problemen? Zo ja, welke afspraken zijn dit? Zo nee, waarom is dit wel toegezegd in 2017 en is daar geen gevolg aan gegeven?1
In navolging van de toezegging in 2017 en in lijn met de behoefte binnen de politieorganisatie is er een uniforme richtlijn opgesteld voor het innemen en teruggeven van het dienstwapen. Deze richtlijn is vastgelegd in de «handleiding leidinggevende Beheer (gewelds)bevoegdheid en -middelen». Hierin staat beschreven dat de leidinggevende het dienstwapen dient in te nemen op grond van drie categorieën van redenen, namelijk 1) als de politiemedewerker de vereiste opleiding niet haalt, 2) als de politiemedewerker niet meer bevoegd is om geweldsmiddelen te dragen wanneer de certificering is verlopen en 3) op basis van fysieke, mentale of morele redenen. Omstandigheden van de laatste genoemde reden zijn langdurig verlof, verzuim door ziekte, plichtsverzuim, zwangerschap en fysieke of mentale belemmeringen anders dan verzuim. Ook als een politiemedewerker psychische problemen ondervindt, hetgeen uit een gesprek met de leidinggevende naar voren kan komen of door andere omstandigheden aan het licht is gekomen, kan de leidinggevende op basis van deze richtlijn het dienstwapen in te nemen.
Bij inname en teruggave van het dienstwapen, kan de leidinggevende zich bij het inschatten van psychosociale problematiek laten adviseren door de eenheidspsycholoog en een psycholoog uit het landelijk expertise team.
Daarnaast is er ter ondersteuning van de leidinggevende een gespreksleidraad ontwikkeld met handvatten voor een gesprek met de politiemedewerker over het innemen van het dienstwapen. In het voorjaar van 2022 wordt deze gespreksleidraad binnen het korps gedeeld. Ook worden er suïcidepreventietraining aan leidinggevenden gegeven en wordt suïcidepreventie door de eenheidspsychologen in alle voorlichtingen en trainingen over psychosociale thema’s aan de orde gesteld. Voorbeelden hiervan zijn de training vroegsignalering psychosociale problematiek en de voorlichting PTSS.
Klopt het dat er een duidelijke vraag is vanuit de politieorganisatie zelf naar dit soort regels? Zo ja, wordt hier nu wel daadwerkelijk aan gewerkt? Wanneer kunnen we deze richtlijnen verwachten en kunt u ons informeren als dat het geval is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er in eerste instantie een onderzoek door de Rijksrecherche zou plaatsvinden of de politie als werkgever goed heeft gehandeld in relatie tot het feit dat een agent met psychische problemen een dienstwapen mee naar huis kon nemen? Klopt het dat dit onderzoek nooit is uitgevoerd? Zo nee, waarom is het onderzoek aangepast?
Op grond van de Aanwijzing taken en inzet Rijksrecherche2 valt een onderzoek naar de handelwijze van de politie als werkgever, in relatie tot het feit dat een agent in casuïstiek als deze een dienstwapen mee naar huis kon nemen niet onder de taak van de Rijksrecherche. Om deze reden is er dan ook geen onderzoek uitgevoerd door de Rijksrecherche.
Klopt het dat de Inspectie Justitie en Veiligheid een onderzoek heeft uitgevoerd naar de vraag of de regels voor wapenbezit zijn gevolgd? Zo ja, klopt het dat dit onderzoek niet is vastgelegd en, zo ja, waarom is dat? Kunt u in dat geval de conclusies alsnog vastleggen en delen? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft op verzoek van de nabestaande, van de gezinsmoord met een dienstwapen in Dordrecht op 9 september 2019, deze zaak meegenomen in haar regulier toezicht. Aangezien dit toezicht onderdeel is van een continue proces is er geen onderzoeksrapport opgesteld. Naar aanleiding van het regulier toezicht was er geen reden om een vervolg onderzoek in te stellen. Gezien de ernst van de gebeurtenis en het leed van de nabestaanden heeft er een nader gesprek plaatsgevonden tussen de Inspectie Justitie en Veiligheid en de nabestaande en zijn de uitkomsten van dit regulier toezicht, betreffende de casus, met haar en haar raadsvrouw mondeling gedeeld.
Hoeveel zelfdodingen onder politiemensen hebben plaatsgevonden in de jaren 2016 tot heden? Bij hoeveel van deze zelfdodingen is een dienstvuurwapen gebruikt?
Tussen 2016 tot en met 2020 hebben 24 suïcides plaatsgevonden onder politiemedewerkers waarvan 9 met het dienstvuurwapen.
Hoeveel geestelijk verzorgers werken er bij de politie? Hoeveel agenten zijn er per geestelijk verzorger? Klopt het dat er minder geestelijk verzorgers beschikbaar zijn bij de politie dan bij Defensie en, zo ja, waarom is dit?
Politiewerk brengt voor de politiemedewerkers ingrijpende situaties en daaruit
voortvloeiende morele afwegingen met zich mee. Daarom is het belangrijk dat er naast aandacht voor fysieke en mentale weerbaarheid ook aandacht is voor zingeving.
Geestelijke verzorging bij de politie vertrekt vanuit het politievakmanschap en richt zich op de ethische en existentiële vragen die opkomen in- en door het politiewerk. De capaciteit, die is ingericht voor geestelijke verzorging, is uitgebreid tot 15 fulltime-equivalenten (fte). Gezien de gewenste toegankelijkheid voor iedere medewerker betreft dit tenminste 1 fte per eenheid. In de eenheid Oost-Nederland is er 2 fte ingericht, vanwege de geografische grootte van die eenheid. Voor de politiemedewerkers, bestaande uit 62.297 fte3, is 1 fte geestelijke verzorger op circa 4150 fte beschikbaar.
Binnen de politie zijn inderdaad minder geestelijke verzorgers beschikbaar dan binnen Defensie. Dit verschil komt voort uit het feit dat de politie pas recent besloten heeft tot de invoering waarbij het uitgangspunt één geestelijk verzorger per eenheid is. Daarnaast is de aard van het werk verschillend en zo ook de afweging tot een specifiek aantal geestelijk verzorgers te komen. Zo richt het basiswerk binnen Defensie zich vooral op oefeningen en (buitenlandse) uitzendingen. Vanwege deze werkzaamheden kunnen de betreffende defensiemedewerkers maar beperkt gebruik maken van hun eigen geestelijke verzorger van het gebedshuis dicht bij huis.
Kunt u zich vinden in de analyse van de advocaat die agenten met PTSS bijstaat, dat er een groot verschil is tussen de theorie en de praktijk als het gaat om de nazorg bij PTSS? Zo ja, wat is daarvoor uw verklaring? Zo nee, waar baseert u dit op?
Samen met de politie, de vakorganisaties en Centrale Ondernemingsraad zijn wij hard aan het werk om een nieuw stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen neer te zetten ter verbetering van de (na)zorg voor politiemedewerkers. Mede op basis van een evaluatie van dit stelsel is geconstateerd dat een herziening van dit stelsel nodig is. Hierbij staat vereenvoudiging en meer aandacht voor de menselijke maat en zorg centraal. In dit stelsel wordt onderscheid gemaakt tussen de voorzieningen die ondersteunend zijn aan de preventie, het herstel en de re-integratie van politiemedewerkers en de nazorg in de afwikkeling van schade die daarna nog rest. Het is een complex en daardoor een tijdsintensief traject.
Met de medewerkers die nu een restschadezaak hebben lopen en onder het huidige stelsel vallen, worden gesprekken gevoerd over de zorg die zij op dit moment nodig hebben en over de afdoening van de restschade.
Kunt u aangeven bij hoeveel agenten in de afgelopen vijf jaar de diagnose PTSS is vastgesteld?
Vanwege de medisch vertrouwelijke informatie is er geen informatie beschikbaar over het aantal politiemedewerkers waarbij in de afgelopen vijf jaar de diagnose PTSS is vastgesteld. In onderstaande tabel vindt u het aantal erkenningen beroepsziekte PTSS bij de politie.
Jaar
2017
2018
2019
2020
2021
Aantal
224
266
224
313
2231
Prognose voor 2021 is 267.
De situatie van Jezidische slachtoffers |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over de precaire situatie van de Jezidische slachtoffers en in het bijzonder vrouwen die kinderen hebben gekregen van hun IS-verkrachters?1
IS heeft zich schuldig gemaakt aan vreselijke misdrijven tegen allerlei groepen, waaronder de Jezidi’s. Het kabinet is van mening dat IS hoogstwaarschijnlijk genocide heeft gepleegd jegens de Jezidi’s. De misdaden tegen de Jezidi’s hebben diepe en blijvende sporen nagelaten in de Jezidi-gemeenschap, m.n. vrouwen en kinderen. De situatie van de Jezidi-gemeenschap blijft zorgelijk. Het kabinet is zich bewust van de voortdurende problematiek en blijft zich inzetten voor de bescherming van kwetsbare minderheden.
Deelt u de mening dat er iets aan dit onrecht moet gebeuren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland zet zich sterk in voor de strijd tegen straffeloosheid in de regio. De slachtoffers van IS hebben recht op gerechtigheid, genoegdoening en waarheid. Nederland richt zich op de ondersteuning van Jezidi-slachtoffers, onder andere door een door Nederland gesteund programma van Norwegian People’s Aid en de nauwe samenwerking met de bewijzenbank UNITAD. Daarnaast wordt de situatie van Jezidi’s regelmatig in bilateraal en multilateraal verband opgebracht. Bij die gesprekken komt uiteraard ook aan de orde hoe de Jezidi-gemeenschap en de betrokken organisaties het beste ondersteund kunnen worden.
Klopt het dat landen zoals Duitsland, Frankrijk en Canada asielprogramma’s hebben voor Jezidische slachtoffers? Bent u bereid om een Nederlands asielprogramma te maken voor Jezidische slachtoffers en in het bijzonder voor kinderen van vrouwen die verkracht zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De term asielprogramma is geen eenduidige term binnen het Nederlandse migratiebeleid. Voor de beantwoording van deze vraag neem ik aan dat gedoeld wordt op een programma van gerichte hervestiging. Hervestiging naar Nederland vindt plaats op voordracht van de UNHCR en ziet op vluchtelingen (die zich per definitie buiten hun herkomstland bevinden). De UNCHR toetst of er sprake is van vluchtelingschap. Vervolgens selecteert UNHCR vanuit de totale vluchtelingenpopulatie personen die vanwege individuele kwetsbaarheden vallen binnen de zeven voordrachtcategorieën (o.a. legal and/or physical protection needs, survivors of violence and torture, lack of foreseeable alternative durable solutions) en in aanmerking komen om te worden voorgedragen voor hervestiging. Jezidische slachtoffers en in het bijzonder kinderen van vrouwen die zijn verkracht, kunnen binnen meerdere van deze categorieën vallen. UNHCR beoordeelt daarnaast ook welk hervestigingsland, gelet op de individuele omstandigheden, het meest aangewezen is om een persoon aan voor te dragen. Nederland hecht er aan om de keuze over het voordragen van individuele dossierhervestiging over te laten aan de UNHCR, aangezien de UNHCR vanuit haar positie het beste in staat is te bepalen voor welke personen hervestiging het meest noodzakelijk en passend is. Ook Duitsland, Frankrijk en Canada voeren hervestiging uit via de UNHCR.
Naast het hervestigingbeleid kennen Duitsland, Frankrijk en Canada ook tijdelijke humanitaire toelatingsprogramma’s waarmee de landen humanitaire visa hebben verleend aan Jezidi’s en kinderen van Jezidi’s in Irak. Duitsland heeft met het Baden-Württemberg programma 1.000 Jezidi vrouwen ontvangen.2 Frankrijk heeft middels een soortgelijk programma 103 gezinnen, bestaande uit voornamelijk Jezidi vrouwen en hun kinderen, overgebracht vanuit Irak naar Frankrijk.3 Canada heeft in totaal 1.149 Jezidi vrouwen uit Irak naar Canada overgebracht.4
Anders dan Duitsland, Frankrijk en Canada, kent Nederland geen beleid van humanitaire toelatingsprogramma’s en het verstrekken van humanitaire visa met als doel om in Nederland asiel te kunnen aanvragen.
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de motie-Van Toorenburg c.s. over de beoordeling van asielaanvragen van Jezidi’s?2
Jezidi’s, afkomstig uit centraal-Irak, die in Nederland om bescherming hebben gevraagd, zijn aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep. Naar aanleiding van onder andere de motie-Van Toorenburg is de uitvoeringspraktijk ten aanzien van Jezidi’s aangepast. Daarbij merk ik volledigheidshalve op dat het landgebonden beleid Irak op dat moment niet onmiddellijk is aangepast. Dit is alsnog gebeurd middels publicatie van WBV 2021/1. Jezidi’s kunnen met beperkte indicaties aannemelijk maken dat er vrees is voor ernstige schade. De IND weegt bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de vrees de grootschalige en ernstige mensenrechtenschendingen, waarvan de Jezidi minderheid in Irak het slachtoffer is geworden van de zijde van IS vanaf 2014. Daarnaast neemt de IND de algemene kwetsbare situatie waarin deze groep ook verkeert sinds het verdrijven van IS gedurende de afgelopen jaren mee bij de beoordeling. In het geval van Jezidi’s die afkomstig zijn uit centraal-Irak en voorafgaand aan hun komst naar Nederland in de Koerdistan Autonome Regio (KAR) hebben verbleven, wordt de KAR niet als gebruikelijke regio van herkomst tegengeworpen, nu is gebleken dat zij het aldaar bovengemiddeld zwaar hebben. Ook wordt de KAR niet als binnenlands beschermingsalternatief tegengeworpen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het rondetafelgesprek van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Justitie en Veiligheid over de Jezidi’s van 27 oktober a.s.?
Ondanks de inspanningen om deze vragen voorafgaand aan het rondetafelgesprek te beantwoorden is dit niet gelukt.
De valse start van het online gokken en de storing in het Centraal register uitsluiting kansspelen |
|
Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Erkent u dat het legaliseren van online gokken een lange aanloop heeft gekend, met heel veel debat, en dat een van de belangrijkste zorgen een toename van kansspelverslaving was, waarvoor het Centraal register uitsluiting kansspelen (Cruks) één van de meest essentiële instrumenten was om die grote toename te voorkomen?
De legalisatie van online kansspelen is een lang traject geweest. Het kansspelbeleid is er op gericht kansspelverslaving te voorkomen, de consument te beschermen en fraude en criminaliteit tegen te gaan. Daarom is bij het legaliseren van online gokken uitdrukkelijk aandacht uitgegaan naar verslavingspreventie. Cruks is een belangrijk, maar niet het enige instrument dat bij online kansspelen wordt ingezet om kansspelverslaving te beperken. Er zijn meer maatregelen genomen. Zo zijn alle aanbieders verplicht het speelgedrag van spelers te volgen en tijdig te interveniëren. Ook moeten spelers vooraf limieten instellen die bepalen hoeveel geld ze maximaal kunnen inzetten.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat bij de start van het online gokken op 1 oktober het Cruks niet functioneerde?1
De Kansspelautoriteit heeft mij het volgende bericht. Het Cruks is in de periode voor 1 oktober jl. getest in de zogenaamde testomgeving. Stresstesten en pentesten zijn succesvol uitgevoerd en de systemen zijn veilig bevonden.
De live verbindingen met aanbieders konden echter niet worden getest. De reden hiervoor is dat Cruks werkt met BSN nummers. Vóór 1 oktober was het niet mogelijk om BSN nummers (persoonsgegevens) uit te wisselen omdat de regelgeving die dit toestaat, pas op 1 oktober 2021 in werking zou treden. Op vrijdag 1 oktober bleek dat er een probleem was met de live verbinding met de Beheervoorziening burgerservicenummer (BV BSN) als gevolg van het ontbreken van een diginet verbinding. Deze koppeling is nodig zodat aanbieders van kansspelen de gegevens van spelers kunnen verifiëren. Door het probleem met de verbinding konden spelers zich niet inschrijven bij online aanbieders. Op 2 oktober jl. is met betrekking tot de verbinding met BV BSN een tussenoplossing gecreëerd zodat spelers zich bij vergunde aanbieders konden inschrijven. Het probleem is op 20 oktober jl. definitief opgelost. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Op donderdag 30 september jl. bleek daarnaast dat ondanks de succesvolle testen de inschrijving in Cruks niet werkte omdat de DigiD verbinding nog niet was gerealiseerd. Die verbinding is nodig voor het inschrijven van spelers in Cruks. Dit probleem is op maandagmiddag 4 oktober opgelost. Spelers konden zich vanaf dat moment inschrijven in Cruks.
Hoe kan het dat de Kansspelautoriteit toestemming gaf om online kansspelen aan te bieden, terwijl Cruks een storing had en consumenten zich niet konden inschrijven in Cruks en er dus geen bescherming was tegen de risico’s van online gokken?
Het klopt dat de Kansspelautoriteit op 2 oktober jl. de mogelijkheid heeft geboden aan net vergunde aanbieders om online kansspelen aan te bieden, terwijl nog niet alle problemen met Cruks waren opgelost.
Bij de besluitvorming heeft bij de Kansspelautoriteit voorop gestaan dat de consument veilig moet kunnen spelen.
De vrees bestond dat meer Nederlanders bij illegale sites zouden gaan gokken als ze in het weekend niet bij legale Nederlandse aanbieders terecht zouden kunnen.
Daarbij heeft de Kansspelautoriteit meegenomen dat er juist bij de vergunde aanbieders, naast Cruks, verschillende instrumenten zijn om kansspelverslaving te bestrijden. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de Kansspelautoriteit op zaterdagochtend 2 oktober meldde dat de storing verholpen was en alles werkte, maar dat de werkelijkheid was dat het systeem nog instabiel was en spelers pas na het weekend konden inschrijven?
Op zaterdagochtend 2 oktober communiceerde de Kansspelautoriteit op haar website dat de storing van Cruks die ervoor zorgde dat online aanbieders niet bereikbaar waren, was opgelost. Vanaf dat moment konden online aanbieders dus spelers toelaten. Het inschrijven van spelers in Cruks is maandag 4 oktober jl. om 16 uur mogelijk geworden.
Klopt het dat diverse aanbieders u verzocht hebben om tussen het moment van vergunningverlening en 1 oktober de mogelijkheid te krijgen om hun systemen live te testen, maar dat dit door de Kansspelautoriteit is afgewezen? Waarom heeft de Kansspelautoriteit deze inschatting gemaakt en welke rationale ligt hier achter?
De Kansspelautoriteit heeft mij bericht dat het klopt dat verschillende aanbieders vóór 1 oktober bij haar hebben aangegeven graag de mogelijkheid te willen hebben om voor 1 oktober de systemen live te testen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven konden live tests voor dat controleproces niet vóór 1 oktober plaatsvinden omdat er geen wettelijke grondslag bestond om persoonsgegevens te mogen uitwisselen.
Klopt het dat u richting diverse aanbieders heeft aangegeven dat het systeem nog niet volledig functioneerde en dat later deze week nog aanvullende reparatiewerkzaamheden moeten worden uitgevoerd?
Het klopt dat het systeem niet vanaf het begin volledig functioneerde. Dit was erg vervelend en voor alle betrokkenen een tegenvaller. Voor de beantwoording van de vraag naar het huidige functioneren van Cruks verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. De Kansspelautoriteit heeft mij bericht dat de privacy van consumenten in het gehele proces niet in gevaar is geweest.
Functioneert het Cruks momenteel volledig en zonder problemen? Is te allen tijde de privacy van de consumenten gewaarborgd geweest?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is dit alles voorbereid om een goede start mogelijk te maken? Zijn er bijvoorbeeld ook stresstests uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij de beantwoording van Kamervragen van de heer Van Nispen (SP; Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 467) heb aangegeven, zijn bij de bouw en inrichting van Cruks stresstesten en pentesten uitgevoerd. Deze testen, die bedoeld zijn om de belastbaarheid en veiligheid van het systeem te testen, zijn goed doorlopen. Sinds eind november 2020 is er voorts een testomgeving beschikbaar om de toegang tot het register met aanbieders te testen. Sinds 20 september 2021 is in een productieomgeving (met een testverbinding) getest met aanbieders die succesvol door de eerdere testen zijn gekomen.
Wat zijn de gevolgen geweest van het niet (tijdig) werken van Cruks? Was het bijvoorbeeld mogelijk om in te schrijven en online deel te nemen aan kansspelen zonder dat Cruks werkte? Hoe risicovol is dat volgens u geweest? Is ook een effect geweest dat spelers juist bij de illegale (veel risicovollere) aanbieders door zijn gaan gokken? Zijn deze gevolgen te onderzoeken?
Van zaterdagochtend 2 oktober tot maandag 4 oktober 16 uur is het inderdaad voor spelers mogelijk geweest zich bij een vergunde aanbieder in te schrijven, terwijl inschrijving in Cruks niet mogelijk was. Dit betekent dat spelers tussen zaterdagochtend en maandagmiddag hebben kunnen spelen, terwijl ze zich misschien in Cruks hadden willen inschrijven voor een vrijwillige spelblokkade.
Om spelers veilig te kunnen laten spelen was het toelaten van consumenten bij de vergunninghoudende aanbieders op zaterdag minder risicovol dan dit niet te doen. Dat is een keuze van de Kansspelautoriteit geweest die ik kan ondersteunen. In het geval dat de Kansspelautoriteit de inschrijving niet mogelijk zou hebben gemaakt, zou het enige aanbod immers het illegale aanbod zijn geweest, waarbij de risico’s groter zijn. Daarbij speelt ook een rol dat een aantal grotere buitenlandse aanbieders juist vanaf de opening van de legale markt op 1 oktober geen Nederlandse spelers meer bedient. Het risico bestond daardoor dat spelers terecht zouden komen bij onverantwoord opererende aanbieders (cowboys). De Kansspelautoriteit heeft mij overigens bericht de opstartproblemen te evalueren en mij daarover te informeren.
Hoe verklaart u dat uitgerekend TOTO, onderdeel van een staatsdeelneming, wel gewoon op 1 oktober online ging, terwijl duidelijk was dat Cruks niet werkte? Hoe kijkt u terug op die beslissing?
Desgevraagd heeft de Nederlandse Loterij (NLO), waar TOTO Sport onder valt, mij laten weten zaterdag 2 oktober jl. laat in de ochtend online te zijn gegaan voor consumenten, ná plaatsing van het bericht op de website van de Kansspelautoriteit dat de storing van Cruks die ervoor zorgde dat online aanbieders niet bereikbaar waren, was opgelost. De NLO heeft daarnaast aangegeven de afweging te hebben gemaakt om toch al live te gaan, omdat zij het belangrijk vindt om als legale aanbieder, met de aanwezig zijnde preventiemaatregelen, beschikbaar te zijn voor Nederlandse spelers.
Deelt u de mening dat juist bij de start van het (omstreden) online gokken dit systeem ter voorkoming van kansspelverslaving goed had moeten functioneren; kunt u daarbij ook ingaan op het belang van het vertrouwen dat consumenten moeten hebben in een goede werking van het systeem?
Ik deel de mening dat de systemen rond Cruks goed hadden moeten functioneren bij de start op 1 oktober. Het is vervelend voor alle betrokken stakeholders en spelers dat de start niet vlekkeloos is verlopen. Consumenten moeten erop kunnen vertrouwen dat zij bij legale aanbieders veilig kunnen spelen en aanbieders moeten erop kunnen vertrouwen dat zij kunnen controleren of een speler al dan niet is uitgesloten van kansspelen. Echter, op het moment dat bleek dat het systeem niet werkt ondersteun ik de keuze van de Kansspelautoriteit om zo snel mogelijk te werken aan een situatie waarin consumenten gebruik kunnen maken van een veilig en legaal aanbod. De Kansspelautoriteit heeft zoals gezegd aangegeven de opstartproblemen van Cruks te gaan evalueren.
Kunt u de stabiliteit en de functionaliteit van Cruks garanderen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, wat gaat u doen met de online kansspelmarkt tot het moment dat u dit wel kunt garanderen?
Cruks functioneert nu stabiel. Op 4 oktober jl. kwam, zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 2, de aansluiting met Digid tot stand zodat spelers zich aan konden melden in Cruks. De mogelijkheid van verificatie van de gegevens via BV BSN ontbrak echter nog. Dit probleem is op 20 oktober jl. opgelost. Op 25 oktober 2021 waren 3067 spelers in Cruks ingeschreven.
Kunt u deze vragen zo snel als mogelijk beantwoorden?
Ja.
De daadwerkelijke inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand en het bericht ‘Consumentenbond torpedeert reclamecode voor online gokken’ |
|
Anne Kuik (CDA), Michiel van Nispen , Nicki Pouw-Verweij (JA21), Barbara Kathmann (PvdA), Eva van Esch (PvdD), Kees van der Staaij (SGP), Nilüfer Gündoğan (Volt), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Mirjam Bikker (CU), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Consumentenbond torpedeert reclamecode voor online gokken»?1
Ja.
Bent u het met ons eens dat het van belang is kinderen, jongeren en andere kwetsbare groepen zoals mensen met een verstandelijke beperking, te beschermen tegen op hen gerichte reclame-uitingen?
Ja.
Deelt u de mening dat de artikel 2 lid 3 en 4 van het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen, kansspelaanbieders verplicht wervings- en reclameactiviteiten niet te richten op jongeren en andere kwetsbare groepen?
Ja.
Wat vindt u ervan dat marktpartijen het verbod op reclame gericht op jongeren zo interpreteren, dat jonge mensen (tot 24 jaar) niet meer dan 30% van het publiek mogen uitmaken? Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat jongeren überhaupt maar 28% van de bevolking uitmaken?
Voorop staat dat wet- en regelgeving leidend is. Daarin staat dat reclame voor kansspelen niet gericht mag zijn op maatschappelijk kwetsbare groepen, zoals minderjarigen. Vergunninghouders van kansspelen op afstand, speelcasino’s of speelautomatenhallen mogen hun reclame ook niet richten op jongvolwassenen.2 Dit verbod is absoluut en vergt vergaande inspanningen van vergunninghouders. De Kansspelautoriteit (Ksa) houdt toezicht op de naleving van reclamebeperkende maatregelen die zijn neergelegd in wet- en regelgeving. De Ksa heeft hier onlangs nog expliciet aandacht aan besteed door vergunninghouders op deze verplichting te wijzen. Op haar website licht de autoriteit toe hoe vergunninghouders aan deze inspanningsplicht kunnen voldoen.3 Het is aan de Ksa als toezichthouder om te bepalen welke elementen in welke mate relevant zijn om te oordelen of reclame zich richt op kwetsbare groepen.
Deelt u de mening dat meer mag én moet worden gevraagd van kansspelaanbieders om te voorkomen dat hun reclameactiviteiten zich richten op jonge mensen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat handhaving op genoemde artikelen plaatsvinden, nu niet tot een reclamecode is gekomen?
Handhaving van de artikelen in het Besluit en de Regeling Reclame, werving en verslavingspreventie Kansspelen valt (evenals handhaving van alle kansspelwet- en regelgeving) onder de bevoegdheid van de Ksa. De Reclamecode Online Kansspelen betreft zelfregulering en is een initiatief van verschillende kansspelaanbieders in aanvulling op deze wet- en regelgeving. De Reclame Code Commissie ziet toe op naleving van zelfregulering, niet de Kansspelautoriteit. Handhaving op de naleving van de wet- en regelgeving gebeurt door de Ksa.
Is vanuit het ministerie overleg geweest met de Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK) over de reclamecode of wervings- en reclameactiviteiten in algemene zin? Zo ja, wanneer heeft dit plaatsgevonden, op welke wijze en welke invloed heeft dit gehad op de uiteindelijke reclamecode die voorlag?
De branchevereniging Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK) is begin september 2021 gelanceerd. Op 14 oktober jl. heeft een algemeen kennismakingsgesprek tussen ambtenaren van mijn ministerie en VNLOK plaatsgevonden. Daarnaast is in eerdere contacten met enkele van de bij VNLOK aangesloten aanbieders het onderwerp reclame(code) aan de orde gekomen. Daarbij is vanuit het ministerie gewezen op de wettelijke kaders en in overweging gegeven de toelichting op de beoogde code op punten aan te vullen. Welke invloed dit heeft gehad op de uiteindelijke reclamecode zoals die voorlag, is mij niet bekend.
Waarom heeft de regering de motie Vos c.s. (Kamerstuk 33 996, nr. 57) nooit uitgevoerd voor wat betreft het afdwingen van een tijdslot voor onlinereclame?
De regering onderschrijft het doel van de motie, namelijk het voorkomen dat jongeren door online reclame aangezet worden tot gokken. Om dit doel te bereiken is inmiddels ook een groot aantal maatregelen getroffen. Ik vind het belangrijk om nu eerst die maatregelen volledig te implementeren en vervolgens te bezien welke effecten deze hebben. Dit wordt gemonitord en waar nodig bijgestuurd zoals ook eerder aan uw Kamer gemeld.4 Het instellen van een tijdslot is nu geen onderdeel van de maatregelen, omdat dit in de praktijk nauwelijks uitvoerbaar is. Tevens is het handhaven van een tijdslot kostbaar en waarschijnlijk onvoldoende effectief. Hierover heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd.5 Indien de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid in de toekomst verbeteren en er is een noodzaak gebleken voor aanvullende maatregelen, zou een tijdslot heroverwogen kunnen worden.
Reclame voor kansspelen mag sowieso niet gericht zijn op maatschappelijk kwetsbare groepen van personen, zoals minderjarigen. Vergunninghouders van kansspelen op afstand, speelcasino’s of speelautomatenhallen mogen hun reclame ook niet richten op jongvolwassenen. Bovendien mogen hun reclameactiviteiten niet aanzetten tot onmatige deelname aan kansspelen. Deze regels gelden ongeacht het medium. Naast reclame op televisie of in geprinte media, geldt dit ook voor online reclame en reclame via social media.
Met de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand is daarbovenop een stevig pakket aan maatregelen geïntroduceerd ter voorkoming van kansspelverslaving, vooral ook ter bescherming van specifiek kwetsbare groepen. Onderdeel daarvan is aanscherping van het reclamebeleid. Deze regels gelden ongeacht het medium.6
Wanneer gaat u hier toe over? Welke maatregelen worden er nog meer genomen om jongeren en andere kwetsbare groepen te beschermen tegen online reclame-uitingen?
Zie antwoord vraag 8.
Welke prioriteit heeft dit in handhaving door de Kansspelautoriteit en waaruit blijkt dit?
De bescherming van maatschappelijk kwetsbare groepen, waaronder minderjarigen en jongvolwassenen, heeft hoge prioriteit in de handhaving door de Kansspelautoriteit. Dit blijkt onder meer uit de recente aanpak van een kansspelaanbieder die beroepssporters inzette in kansspelreclame7, de invordering van een last onder dwangsom bij een vergunninghouder die reclame richtte op minderjarigen8, het aanpakken van illegale praktijken op sociale media die populair zijn onder jongeren9, het onlangs opgestelde samenwerkingsprotocol met het Commissariaat voor de media (CvdM) dat mede tot doel heeft om gezamenlijk de veiligheid van het media-aanbod en bescherming van kwetsbare groepen te waarborgen10 en de nadere uitleg van reclameregels die tot doel hebben kwetsbare groepen, zoals jongvolwassenen, te beschermen door de Kansspelautoriteit.11
Ook én juist de komende periode, nu de markt van kansspelen op afstand is geopend, zal de Kansspelautoriteit bijzondere nadruk leggen op het optreden tegen onrechtmatige reclamepraktijken van legale én illegale kansspelaanbieders om zo maatschappelijk kwetsbare groepen van personen te beschermen. In dat kader monitort de Kansspelautoriteit op basis van gegevens uit de controledatabank in hoeverre aanbieders de op hen rustende zorgplicht om kansspelverslaving te voorkomen in acht nemen.
Op welke wijze wordt uitvoering gegeven aan het amendement Vos (Kamerstuk 33 996, nr. 23)? Had dit amendement niet al vanaf 1 april tot een duidelijkere waarschuwing bij advertenties moeten leiden?
Het amendement-Vos geeft kaders mee waarbinnen een nieuwe waarschuwende tekst moet worden vastgesteld.12 Ik heb een subsidie toegekend aan het Trimbos-instituut, dat een proces heeft opgezet en gefaciliteerd ter vaststelling van een nieuwe tekst. Over het verloop en de uitkomst van dit proces heb ik uw Kamer geïnformeerd middels een separate brief.