De berichtgeving inzake halvering van het aantal flitspalen |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Helft minder flitspalen, vrees voor meer ongelukken»?1
Ja.
Op basis van welke afwegingen worden er flitspalen geplaatst? Wat is de rol van de gemeenten, provincies, politie hierin in relatie tot de rol van het Openbaar Ministerie (hierna: OM)? Welke rol speelt het verbeteren van de verkeersveiligheid hierin en welke andere zaken spelen een rol?
De plaatsing van flitspalen geschiedt aan de hand van het beleidskader flitspalen van het Openbaar Ministerie. Uitgangspunt van dit beleidskader is dat handhaving het sluitstuk is. Dat betekent dat eerst wordt ingezet op het beïnvloeden van gedrag en het aanbrengen van een passende infrastructuur. Hierdoor zijn verkeersdeelnemers immers minder snel geneigd of in staat om een verkeersovertreding te begaan. Indien blijkt dat handhaving de meest geëigende weg is om de verkeersveiligheid te verbeteren, wordt bekeken welke vorm van handhaving het meest geschikt is. Het plaatsen van een flitspaal is één van de mogelijkheden. Indien de wegbeheerder (in casu gemeenten en provincies) en de politie van mening zijn dat er op een bepaalde plek een flitspaal moet komen, kunnen zij hiervoor een aanvraag indienen bij het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie beoordeelt vervolgens aan de hand van het beleidskader flitspalen of er op de betreffende plek inderdaad een flitspaal moet komen. Tot het plaatsen van een flitspaal wordt overgegaan indien dit bijdraagt aan de verkeersveiligheid. De belangrijkste criteria hierbij zijn het overtredings-percentage en het aantal ongevallen dat op de betreffende weg plaatsvindt.
Op welke basis en/of afweging worden de flitspalen weggehaald? Op welke wijze wordt de verbetering van de verkeersveiligheid dan wel doorstroming gemeten? Deelt u de zorgen die in het artikel worden geuit dat met de halvering van het aantal flitspalen de verkeersveiligheid ook afneemt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen zijn of worden er dan genomen?
Er zijn verschillende redenen waarom een flitspaal wordt weggehaald. Zo kan een flitspaal worden weggehaald als de infrastructuur op de plaats waar de flitspaal staat wordt aangepast of als blijkt dat de flitspaal geen bijdrage meer levert aan de verkeersveiligheid. De flitspaal wordt dan op een andere locatie geplaatst waar deze de verkeersveiligheid ten goede komt. Hierdoor vindt er meer roulatie van flitspalen plaats. De verkeersveiligheid kan aan de hand van het overtredingspercentage en het aantal ongevallen worden gemeten. Het overtredingspercentage wordt in kaart gebracht via informatie uit bijvoorbeeld meetlussen, wegkantradar en door middel van informatie van commerciële partijen.
Ik deel de zorgen dat door de halvering van het aantal flitspalen de verkeersveiligheid afneemt niet. Indien er sprake is van een onveilige locatie kan ertoe besloten worden om een flitspaal te plaatsen. De wegbeheerders en politie kunnen hiertoe gezamenlijk een aanvraag indienen. In absolute aantallen staan er misschien minder flitspalen, maar analoge flitspalen zijn vervangen door digitale flitspalen. Een groot verschil tussen de analoge en de digitale flitspalen is dat de digitale flitspalen 24 uur per dag handhaven. De analoge palen werkten met behulp van een camera en fotorolletje dat moest worden vervangen. Van de analoge flitspalen was 1 op de 3 flitspalen gevuld met een camera. Het kwam echter regelmatig voor dat het fotorolletje eerder vol was dan dat het werd vervangen waardoor eventuele overtredingen niet konden worden geregistreerd. Per saldo is de handhavingsdruk door middel van flitspalen dan ook verhoogd.
Heeft u een verklaring voor het feit dat het aantal flitspalen zo per provincie kan verschillen? Hoe verhoudt zich dit tot het niveau van verkeersveiligheid per provincie? Is de verkeersveiligheid in provincies met minder flitspalen hoger dan in provincies met veel flitspalen? Zo nee, hoe verklaart u dan het verschil? Worden er andere (handhavings-) instrumenten ingezet in provincies met weinig flitspalen? Zo ja, welke?
Voor het verbeteren van de verkeersveiligheid zijn een passende weginrichting, begrijpelijke verkeersregels, goede verkeerseducatie en voorlichting van belang. Als er sprake is van een onveilige locatie wordt dan ook eerst ingezet op het beïnvloeden van gedrag en het aanbrengen van een passende infrastructuur. Pas als deze maatregelen niet helpen wordt er gekeken naar de handhaving. Het plaatsen van een flitspaal is hierbij één van de mogelijkheden. Indien de wegbeheerder en de politie van mening zijn dat een flitspaal op een bepaalde onveilige locatie kan bijdragen aan de verkeersveiligheid, kunnen ze hiervoor een gezamenlijke aanvraag indienen bij het Openbaar Ministerie. Deze procedure kan ertoe leiden dat er in de ene provincie meer flitspalen staan dan in een andere provincie.
Hoe verklaart u de afname van het aantal flitspalen? Welke rol heeft de omzetting van het vervangen van de analoge flitspalen naar digitale flitspalen hierin gespeeld? Kunt u verklaren waarom dit heeft geleid tot een daling van het aantal flitspalen?
Bij de vervanging van de analoge flitspalen door digitale palen is opnieuw met politie en wegbeheerders beoordeeld welke plekken op grond van de verkeersveiligheid in aanmerking kwamen voor de plaatsing van een digitale flitspaal. Hierbij zijn 642 plekken geschikt bevonden.
In de verklaring van het OM wordt gesteld dat, ondanks dat het aantal flitspalen is verminderd, dit niet automatisch betekent dat er minder flitspalen daadwerkelijk aanstaan; kunt u dit nader duiden? Wat was het percentage van flitspalen in 2011 dat niet daadwerkelijk aanstond?
Het precieze aantal van het aantal flitspalen dat in 2011 in handhaving stond heb ik niet. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven was van de analoge palen 1 op de 3 gevuld met een camera en dus in handhaving. Het eigendom van flitspalen was in het verleden versnipperd over de verschillende wegbeheerders, de politie en het OM. Er was hierdoor geen eenduidig beeld van het aantal actieve flitspalen. Bij de nieuwe digitale flitspalen met één eigenaar bestaat er nu een helder beeld over het aantal en de locaties van de flitspalen.
Deelt u de mening dat het aantal flitspalen geen doel op zich kan zijn, maar wel moet bijdragen aan verbetering van de verkeersveiligheid? Hoe verklaart u dan de afname van het aantal flitspalen tot de hoeveelheid verkeersongelukken op provinciale en gemeentelijke wegen? Hoe borgt u dan de handhaving binnen de bebouwde kom en de provinciale wegen? Welke afspraken zijn hierover gemaakt met gemeenten, provincies, politie en OM?
Ja, ik deel deze mening en verwijs hiervoor graag naar de antwoorden op de vragen 2 t/m 4. De verkeersveiligheid op de provinciale en gemeentelijke wegen wordt geborgd door een goede infrastructuur, begrijpelijke verkeersregels, goede verkeerseducatie en voorlichting. Op plekken, waar aanpassing van de infrastructuur niet mogelijk is of niet voldoende bijdraagt aan de verkeersveiligheid en waar sprake is van een onveilige situatie, wordt gehandhaafd. Dit kan door middel van het plaatsen van een flitspaal, maar ook door de inzet van de politie. Door het Openbaar Ministerie wordt erop aangestuurd dat elke regio een goedgekeurd handhavingsplan verkeer heeft en dat er in elke regio een stuurgroep Verkeer is waarin het Openbaar Ministerie, de politie en de wegbeheerders (provincies en gemeenten) zitting hebben. In deze stuurgroep wordt onder andere gesproken over de verkeershandhaving door het team Verkeer. De inzet van de basis-teams wordt bepaald in de lokale driehoek.
Hoe verklaart u de afname van het aantal flitspalen met de uitspraak van het OM, in reactie op het RTL-bericht, dat de camera’s worden verplaatst als de verkeersituatie is verbeterd? Betekent dit dan niet dat het aantal flitspalen gelijk zou moeten blijven? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie de antwoorden op de vragen 2 t/m 5.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Wegverkeer en verkeersveiligheid voorzien op 26 mei 2016 beantwoorden?
Ja.
De berichtgeving over het Vlaamse voornemen om tol te heffen op personenauto’s |
|
André Bosman (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het NOS-bericht «Vlaamse Minister wil tol heffen op personenauto’s, ook uit buitenland» d.d. 15 mei 2016?
Ja.
Wat vindt u van de uitspraken van uw Vlaamse collega, de heer Weyts, dat als buitenlandse chauffeurs meebetalen aan de kosten voor Belgische infrastructuur dat dan de verkeersbelasting voor Vlamingen kan worden afgeschaft? Is hier dan geen sprake van een discriminatie van buitenlandse chauffeurs? Geldt het voorstel alleen voor Vlaanderen of ook voor Wallonië?
Ik ben vanzelfsprekend niet gecharmeerd van de Vlaamse uitspraken over een kilometerheffing voor personenvoertuigen, maar er zijn nog geen concrete plannen en het is zo ook niet duidelijk hoe Minister Weyts de toekomst van de wegenbelasting wil gaan vormgeven. Discriminatie van buitenlandse chauffeurs is natuurlijk niet toegestaan binnen de EU, dus ik ga ervan uit dat Minister Weyts daar rekening mee houdt. Dit voornemen is enkel Vlaams.
Deelt u de mening dat Vlaanderen zelf primair aan zet is om de achterstanden in het onderhoud van het Vlaamse wegennet in te lopen en dat het totaal onrechtvaardig is om de rekening bij de chauffeurs uit buurlanden te leggen? Zo nee, waarom niet?
Het Vlaamse wegennet is de verantwoordelijkheid van de Vlaamse overheid.
Als uw Vlaamse collega, de heer Weyts, deze onzalige discriminerende tolheffing doorzet bent u dan bereid om namens Nederland stappen te zetten in Europa om dit plan tegen te houden? Welke stappen gaat u ondernemen of heeft u al ondernomen? Heeft u al contact gehad met uw Vlaamse collega?
Ik heb Minister Weyts begin april 2016 gesproken toen bleek dat niet alle problemen bij de invoering van de kilometerheffing voor vracht vóór 1 april 2016 waren opgelost. Ik zal bij het eerstkomend gesprek met Minister Weyts, dat nog niet gepland is, zeker het onderwerp kilometerheffing agenderen. Voor wat betreft zijn initiatief tot een kilometerheffing voor personenvoertuigen, zijn er zoals gesteld in antwoord op vraag twee nog geen concrete plannen.
Weet u al welke twee proefprojecten uw Vlaamse collega, de heer Weyts, wil gaan starten en op welke termijn? Bent u bereid om deze proefprojecten ook al tegen te houden?
Minister Weyts heeft in een interview aangegeven dat hij «twee proefprojecten in de markt zet(ten), een eerste voor een ... theoretische onderbouw van een en ander», en dit wordt binnen de komende weken gedaan. Uit contact met het Vlaamse Departement voor Mobiliteit en Openbare Werken begrijp ik dat het dossier rond beprijzing van lichte voertuigen vooralsnog in een zeer pril stadium is en dat in eerste instantie sprake is van een onderzoek naar de vraag hoe een dergelijk voornemen kan worden ingebed in het mobiliteitsbeleid.
Wat is de stand van zaken van de voornemens om het Eurovignet aan te passen? Welke landen zijn nu aangesloten en welke opbrengsten zijn er? Zijn er, naast het Eurovignet en eventuele uitbreiding daarvan, nog andere mogelijkheden om buitenlandse vrachtwagenchauffeurs mee te laten betalen aan het gebruik van infrastructuur? Zo ja, welke en welke consequenties hebben deze?
Sinds 1 april 2016 wordt het Eurovignet geheven door vier lidstaten van het Eurovignetverdrag, te weten Nederland, Denemarken, Luxemburg en Zweden. Nederland zet al geruime tijd in op toespitsen van het Eurovignet op schonere vrachtwagens door een verdere differentiatie van de tarieven, zoals ook voorzien in de Eurovignetrichtlijn. Daarvoor is echter unanimiteit vereist. De afgelopen jaren bestond in de Eurovignetgroep geen unanieme steun voor een nieuwe tariefstructuur. Nu België niet langer onderdeel uitmaakt van de landen die het Eurovignet heffen, is dit punt opnieuw geagendeerd voor de bijeenkomst van het Coördinatiecomité van het Eurovignetverdrag die op 24 mei 2016 plaats vindt.
De opbrengst van het Eurovignet, in Nederland de belasting zware motorrijtuigen (BZM), bedraagt voor Nederland in totaal circa € 146 miljoen (2015). Dit bedrag is inclusief het aandeel van Nederland (27,63%) in de opbrengst in 2015 uit de verkoop van het Eurovignet voor vrachtwagens uit derde landen.
Voor zover er op specifieke trajecten, zoals de Westerscheldetunnel, tol verschuldigd is ter financiering van infrastructuur, wordt deze mede geheven voor buitenlandse vrachtwagens. Er zijn geen verdere mogelijkheden om buitenlandse vrachtwagens extra te belasten voor het gebruik van Nederlandse infrastructuur.
Wat is nu de stand van zaken van de invoering van de tolheffing voor vrachtwagens in België? Is er nog sprake van onduidelijkheid, lange wachttijden en niet functionerende kastjes?
Uit het laatste contact met TLN begrijp ik dat de grote operationele problemen zoals we die voor en vlak na de invoering van de Belgische kilometerheffing voor vracht op 1 april 2016 zagen, niet meer aan de orde zijn. In individuele gevallen worden eventuele niet- werkende On-Board Units nog vervangen.
Klopt het bericht dat steeds meer vrachtauto’s België mijden om vervolgens door Nederland te rijden? Leidt dit inmiddels tot meer overlast, zowel qua verkeersveiligheid en doorstroming als drukte op rustplaatsen? Zo ja, bent u bereid om hierover het gesprek aan te gaan met uw Vlaamse collega?
Ik heb kennisgenomen van de mediaberichten van 10 mei jl. dat de VID tellingen heeft gedaan van het vrachtverkeer op bepaalde routes, waaruit bleek dat een deel van het vrachtverkeer een andere route kiest. Zo wordt eerder van de A4 gebruik gemaakt, omdat dit voor het verkeer naar Antwerpen leidt tot minder kilometers over Belgische snelwegen, dan via de A16. Ook zou het drukker zijn op de Oost-West route (de A67 en de A58) tussen het Roergebied en Antwerpen. Die meting is echter kort na invoering van de kilometerheffing gedaan. Het is te vroeg om vast te stellen of het verkeersbeeld (blijvend) veranderd is. Ook is niet helder in hoeverre hier deels sprake is van autonome groei van het verkeer.
Ik vind het logisch dat de transportsector als gevolg van een nieuwe wegbeprijzing in het buurland de eerste periode bezig is met een optimalisatie van routes, want het blijft natuurlijk een economische afweging tussen het betalen van een tolheffing, versus de extra tijd en brandstof die benodigd is voor het omrijden. Zeker de eerste maanden is sprake van een gewenningsperiode voor de transportsector. Ik zal in mijn eerstvolgende gesprek met mijn Vlaamse collega, dhr. Weyts, zeker het instrument kilometerheffing aan de orde stellen
Kunt u een laatste update geven van de stand van zaken van de voornemens van Duitsland om ook een discriminerende tolheffing voor personenauto’s in te voeren?
De inbreukprocedure die de Europese Commissie in juni 2015 is gestart tegen Duitsland betreffende het tolvignet loopt nog steeds. De Europese Commissie heeft in een persmededeling op 28 april 2016 laten weten dat ze het «met redenen omkleed advies» hebben gestuurd naar Duitsland. Duitsland moet nu bepalen of zij zich voegt naar het advies van de Europese Commissie en de plannen aanpast in overeenstemming met het EU recht. Doet Duitsland dit niet, dan kan de Europese Commissie besluiten de zaak voor het Hof van Justitie van de EU te brengen om naleving van het EU recht door Duitsland af te dwingen.
De Duitse regering heeft in 2015 besloten de voorbereiding van de uitvoering van het plan tijdelijk stil te zetten in afwachting van de inbreukprocedure.
Kunt u deze vragen vóór het volgende Algemeen overleg Transportraad voorzien op 25 mei aanstaande beantwoorden?
Ja.
Gebruik van sluiproutes na Belgische tolheffing |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vrachtwagens gebruiken Chaam massaal als sluiproute na Belgische tolheffing»?1
Ja.
Heeft u signalen ontvangen dat in de grensstreek van Nederland en België vrachtwagens sluiproutes gebruiken om de Belgische tolheffing te vermijden? Zo ja, kunt u aangeven wat de omvang van het sluipverkeer is en waar knelpunten (zullen) ontstaan? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Ik heb kennisgenomen van de mediaberichten van 10 mei jl. dat de VID tellingen heeft gedaan van het vrachtverkeer op bepaalde routes, waaruit bleek dat een deel van het vrachtverkeer een andere route kiest. Zo wordt eerder van de A4 gebruik gemaakt, omdat dit voor verkeer naar Antwerpen leidt tot minder kilometers over Belgische snelwegen, dan via de A16. Ook zou het drukker zijn op de Oost-West route (de A67 en de A58) tussen het Roer-gebied en Antwerpen. Die meting is echter kort na invoering van de kilometerheffing gedaan. Het is te vroeg om vast te stellen of het verkeersbeeld (blijvend) veranderd is. Ik heb vooralsnog geen indicaties van sluipverkeer dat is ontstaan als gevolg van de invoering van een kilometerheffing, anders dan wat daarover in de media is geschreven. Wel vind ik het logisch dat de transportsector als gevolg van een nieuwe wegbeprijzing in het buurland de eerste periode bezig is met een optimalisatie van routes, want het blijft natuurlijk een economische afweging tussen het betalen van een tolheffing, versus de extra tijd en brandstof die benodigd is voor het omrijden. Zeker de eerste maanden is sprake van een gewenningsperiode voor de transportsector.
Het beeld in de berichtgeving over Chaam, waarin wordt gesteld dat er massaal sprake is van sluipverkeer als gevolg van de invoering van de Belgische kilometerheffing voor vracht, wordt vooralsnog noch bij RWS, noch bij de provincie herkend. De route is een alternatief voor de A58/A16 richting België in geval van files of ongevallen op de snelweg. Ik begrijp dat tussen de provincie Noord- Brabant en de gemeente Chaam in juni overleg is gepland, waar dit ook geagendeerd is gelet op de beeldvorming.
Bent u bereid om spoedig met uw Belgische ambtsgenoot te overleggen hoe overlast voorkomen kan worden en wilt u de Kamer daarover informeren?
Ik zal in mijn eerstvolgende gesprek met mijn Vlaamse collega, dhr. Weyts, zeker het instrument kilometerheffing aan de orde stellen. Ik bespreek met regelmaat het onderwerp tolheffing in het buitenland met uw Kamer.
Kunt u zich voorstellen dat bewoners van de grensstreek het onverkwikkelijk vinden dat veel vrachtwagens over de grens tanken omdat daar de diesel goedkoper is en vervolgens over Nederlandse wegen rijden omdat hier geen tol geheven wordt?
Zoals ik in antwoord 2 heb aangegeven, is het voor de transportsector bij gewijzigde omstandigheden de eerste periode zoeken naar de beste routes en de beste kosten-baten afweging. Wie in een grensstreek woont, heeft daar over het algemeen zowel voordelen als nadelen van, niet alleen wat betreft de kosten van brandstof, maar ook op andere terreinen, zoals dienstverlening in detailhandel etc. Ik begrijp dat het vervelend kan zijn, als bewoners lokaal geconfronteerd worden met vrachtwagens die extra omrijden voor goedkope brandstof, maar ik begrijp ook dat de transportsector hierin een kosten-afweging maakt.
De resultaten van de meetcampagne luchtkwaliteit 2015 van Milieudefensie |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de resultaten van de meetcampagne luchtkwaliteit 2015 van Milieudefensie1, waarin onder meer wordt gesteld dat Nederland de Europese wet overtreedt aangezien uit de resultaten blijkt dat Nederland de normen voor stikstofoxiden (NOx) op een aantal locaties niet haalt?
Ja, ik ben bekend met het rapport.
Kunt u aangeven of Nederland volgens u inderdaad het risico loopt niet te voldoen aan de Europese normen voor stikstofoxiden en daarmee riskeert de geldende Europese wetgeving te overtreden, dit terwijl Nederland in 2010 uitstel aanvroeg om aan deze normen te voldoen en beloofde alles op alles te zetten om de norm juist in 2015 te halen? Kunt u voorts aangeven wat de gevolgen zouden zijn van een dergelijke overtreding?
Zoals aangeven in mijn brief bij de monitoringsrapportage van het National Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) over 2014 (Kamerstuk 30 175 nr. 224) wordt vrijwel overal voldaan aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit (NO2) die gelden vanaf 2015. Er resteert nog een beperkt aantal NO2 knelpunten langs overwegend drukke binnenstedelijke wegen. Daarom heb ik bovenop de bestaande NSL-budgetten aanvullende middelen ter beschikking gesteld voor de aanpak van de resterende, hardnekkige luchtkwaliteitknelpunten in Amsterdam en Rotterdam. Uit de monitoring over 2015 die eind van dit jaar uitkomt, zal blijken in hoeverre er sprake is van daadwerkelijke overschrijding van de norm over 2015. Dit is het jaar waarin aan de grenswaarden voor NO2 moet worden voldaan.
Indien niet wordt voldaan aan de Europese richtlijn, dan geldt een verplichting een plan op te stellen en maatregelen te nemen om de periode van overschrijding zo kort mogelijk te laten zijn.
In hoeverre bent u bereid «de gok te wagen» door u te beroepen op onzekerheidsmarges ten aanzien van. meetresultaten, wanneer Nederland op veel locaties duidelijk in de gevarenzone scoort als het gaat om het halen van de genoemde norm?
Voor het in beeld brengen van de luchtkwaliteit hanteren we een meet en rekensystematiek conform de Europese richtlijn Luchtkwaliteit. Conform deze regels monitort het RIVM de luchtkwaliteit in het kader van het NSL. Deze monitoring is leidend voor het bepalen in hoeverre er wordt voldaan aan de Europese grenswaarden voor Luchtkwaliteit.
Kunt u aangeven welke (aanvullende) maatregelen u voornemens bent te nemen zodat de genoemde norm gehaald wordt, of in ieder geval het risico op overschrijding zo klein mogelijk wordt gemaakt? Aan welke maatregelen moet de Kamer dan denken?
Aan het eind van het jaar zal het RIVM de NSL-monitoringsrapportage over het jaar 2015 uitbrengen. Dan wordt duidelijk of de EU-grenswaarde voor NO2 wordt gehaald. Op basis hiervan wordt bepaald in hoeverre aanvullende maatregelen bovenop het NSL en actieplan (Kamerstuk 30 175 nr. 223) nodig zijn. Hierin trekken Rijk en decentrale overheden gezamenlijk op.
Kunt u aangeven of u alle in het rapport van Milieudefensie geïdentificeerde knelpunten in beeld heeft? Zo nee, kunt u aangeven wat daarvan de oorzaak is? Moet het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit mogelijk worden uitgebreid om beter in beeld te hebben waar overschrijdingen plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Milieudefensie heeft in 2015 op verschillende plekken metingen naar NO2 uitgevoerd. Ik heb het RIVM gevraagd het onderzoek van Milieudefensie te betrekken in de NSL-monitoring over 2015. Deze rapportage wordt eind van dit jaar uitgebracht.
Kunt u aangeven of, en zo ja, hoe u voornemens bent de motie-Visser2 uit te voeren, die de regering oproept de grondslag voor gemeentelijke milieuzones in het verkeersreglement op te heffen, wat onder andere kan betekenen dat er geen landelijk verkeersbord wordt ontwikkeld om op bijvoorbeeld Rijkswegen een milieuzone aan te kondigen? Hoe legt u deze motie precies uit en welke acties volgen daar al dan niet uit?
Op 19 mei 2016 is in antwoord op vragen van de leden Visser en Remco Dijkstra (beiden VVD) aangegeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan deze motie. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2254).
Bent u bereid een verkeersbord voor Rijkswegen te ontwikkelen waarmee automobilisten op een duidelijke manier geïnformeerd worden dat zij bij of kort na het verlaten van een Rijksweg een milieuzone in zullen rijden? Zo nee, waarom niet?
Hierover is uw Kamer geïnformeerd in antwoord op vragen van de leden Visser en Remco Dijkstra (beiden VVD) op 1 september 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3249).
Kunt u aangeven op welke termijn u de Kamer informeert over de uitvoering van de motie-Van Veldhoven3 welke de regering verzoekt het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) de kans te laten onderzoeken dat de dit jaar doorgevoerde en nog door te voeren snelheidsverhogingen op snelwegen zullen leiden tot een overschrijding van de Europese luchtkwaliteitsnormen? Heeft het RIVM reeds een opdracht daartoe ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Hierover bent u per brief van 19 mei 2016 geïnformeerd (Kamerstuk 30 175, nr. 239).
Mobiele dekking in spoor- en autotunnels |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de gebrekkige dekking in onder meer de spoortunnel in Delft?1 2
Ja.
Is er inmiddels bereik in de spoortunnel in Delft? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, wanneer verwacht u dat treinreizigers kunnen beschikken over een mobiel netwerk in de spoortunnel Delft?
Ja. Vanaf 12 mei 2016 is er mobiel bereik in de spoortunnel van Delft. Eén van de mobiele operators heeft dit netwerk in samenwerking met ProRail voor de klanten van alle mobiele providers gerealiseerd.
Hoe beoordeelt u het proces rondom de aanleg van een mobiel netwerk in de spoortunnel Delft? Kunt u bij de beantwoording op deze vraag ingaan op de volgende uitspraken, gedaan door betrokken partijen:
Mobiele communicatie en het gebruik van mobiele toepassingen vervullen een steeds belangrijkere rol in onze samenleving. Bij de realisatie van tunnels moet bij alle betrokken partijen vanaf het begin duidelijk zijn dat adequate mobiele dekking vanaf het moment van ingebruikname van groot belang is.
Alle betrokken partijen onderkennen het grote belang van een goede dekking van mobiele netwerken in tunnels. Vanaf het moment dat het proces van ontwerpen en aanbesteden van tunnels wordt gestart dient rekening gehouden te worden met het feit dat dekking van mobiele netwerken moet kunnen worden aangeboden. Daarvoor is goede samenwerking tussen alle betrokken partijen noodzakelijk.
De mobiele dekking is later gerealiseerd dan de betrokken partijen aanvankelijk hadden gewenst. De mobiele dekking is helaas pas gerealiseerd nadat de tunnel is opengesteld.
Deelt u de mening dat treinreizigers al veel langer dan nodig niet kunnen beschikken over een werkend mobiel netwerk?
Het was voor de reizigers beter geweest wanneer zij direct bij open telling van de spoortunnel over een goed werkend mobiel netwerk hadden kunnen beschikken. Ik bespreek deze casus in mijn gesprek met providers over mobiele dekking in spoortunnels. In het AO Spoor van 19 mei jl. heb ik u toegezegd over de uitkomst van dat overleg in het najaar 2016 uw Kamer te informeren.
Welke lessen trekt u uit de casus mobiel bereik spoortunnel Delft? Is deze casus voor u aanleiding om wet- en regelgeving op dit terrein tegen het licht te houden? Zo ja, kijkt u daarbij ook naar de verantwoordelijkheidsverdeling (Overheid/ProRail/Rijkswaterstaat resp. telecomproviders)?
Er zijn tussen ProRail en de mobiele operators afspraken gemaakt om in dergelijke gevallen, van vergunningsaanvraag tot implementatie, nog beter met elkaar samen te werken. ProRail is verder samen met de mobiele operators bezig om een gezamenlijk programma van eisen op te stellen. Daarmee kan in de toekomst sneller mobiel bereik worden gerealiseerd in spoortunnels. Op dit moment zijn er overigens geen nieuwe spoortunnels voorzien.
Bij het realiseren en operationaliseren van telecomdiensten in tunnels is samenwerking tussen verschillende betrokken partijen noodzakelijk.
Voor de realisatie van tunnels moeten de eisen ten aanzien van de voorzieningen in de tunnel zijn afgestemd, dit gaat bijvoorbeeld over het realiseren van voldoende ruimte en voorzieningen voor het kunnen leveren van energie. Na realisatie van deze voorzieningen, leveren en installeren de providers de systemen die benodigd zijn voor de mobiele telecommunicatie voorziening. Ik zie geen aanleiding om aan deze verantwoordelijkheidsverdeling te willen tornen.
Om beter te anticiperen op de sterk in beweging zijnde ontwikkelingen van telecomdiensten zijn inmiddels verbeteringen in de eisen voor de techniek en het proces ten aanzien van de realisatie van nieuwbouwtunnels bepaald.
Rijkswaterstaat heeft een tunnelstandaard ontwikkeld die voor alle Rijks nieuwbouw wegtunnels wordt toegepast. Via deze tunnelstandaard worden generiek technische eisen, proces eisen en verantwoordelijkheden uniform vastgelegd en worden deze zaken ook geborgd. De ervaringen met het gebruik van de standaard in projecten en technologische veranderingen worden meegenomen via aanpassingen op deze standaard om vervolgens weer te worden toegepast bij de bouw van rijkswegtunnels. Deze standaard is recent geactualiseerd specifiek ten behoeve van netwerken van mobiele operators in tunnels. Daarbij zijn wijzigingen doorgevoerd om mobiel communicatie beter te faciliteren. Met de providers worden gesprekken gevoerd om het proces en de verantwoordelijkheden nog beter op elkaar aan te laten sluiten en zo de integratie van telecomdiensten verder te verbeteren. Een belangrijk punt van aandacht is de toekomstbestendigheid, telecomdiensten zijn en blijven sterk in ontwikkeling.
Welke acties hebben u (dan wel uw ambtsvoorganger) en ProRail genomen sinds maart 2014 (de beantwoording van de eerste vragenset over dit thema) om in den brede de dekking van telefoonproviders in spoortunnels te verbeteren? Kunt u deze vraag uitgebreider beantwoorden dan een vergelijkbare vraag in de vorige set?
Ik ben met ProRail voorstander van een actieve opstelling. Naar aanleiding van de casus Delft heb ik met ProRail afgesproken dat bij de bouw van toekomstige spoortunnels ook de mogelijkheden om mobiel bereik in tunnels te bewerkstelligen voorafgaand aan de aanleg moet worden onderzocht. Deze mogelijkheden zullen tijdig aan providers worden voorgelegd. De uiteindelijke beslissing om mobiel bereik in de tunnel te realiseren blijft aan de provider(s).
Tot welk resultaat heeft het onder de aandacht brengen bij decentrale overheden van «mogelijke knelpunten ten aanzien van de telefonische bereikbaarheid in tunnels»10 inmiddels geleid? Indien het geboekte resultaat nog beperkt is, bent u bereid dan nogmaals aandacht te vragen voor het belang van mobiele dekking in (metro-)tunnels in Rotterdam en Amsterdam?
Ik heb tijdens het AO Spoor van 19 mei jl. toegezegd om met de providers in gesprek te gaan en over de uikomst van dat overleg uw Kamer in het najaar 2016 te informeren. Ik zal, met het oog op de verantwoordelijkheidsverdeling, ook dit onderwerp tijdens dat overleg aan de orde stellen.
Wat heeft het «overleg [...] door ProRail met providers om hen te ondersteunen bij de besluitvorming»11 tot nu toe opgeleverd?
De werkzaamheden in Delft hebben er toe geleid dat het systeem ondertussen operationeel is.
Herinnert u zich de motie Hoogland (Kamerstuk 34 000 A, nr. 76) over het verzekeren dat nieuwe tunnels (zowel auto als spoor) bij openstelling voorzien zijn van een mobiel netwerk? Herinnert u zich uw positieve oordeel over deze motie in het debat naar aanleiding van het verslag van het Algemeen overleg (VAO) MIRT op 2 juli 2015? Welke acties zijn inmiddels ondernomen na het aannemen van deze motie?
Ja. Tussen spoor- resp. wegbeheerders worden met providers gesprekken gevoerd om het proces en de verantwoordelijkheden nog beter op elkaar aan te laten sluiten en zo de integratie van telecomdiensten verder te verbeteren.
Rijkswaterstaat en ProRail faciliteren bij nieuwbouwtunnels de mogelijkheid om telecomdiensten in spoor- en rijkswegtunnels te integreren. De integratie zelf wordt door de mobiele operators gedaan. De snelle technische ontwikkelingen in de telecommarkt maken het noodzakelijk dat niet alleen bij aanvang van het project afspraken met de providers worden gemaakt, maar dat ook wordt afgesproken hoe wordt omgegaan met technologische veranderingen. De diensten van de mobiele operators die bij de openstelling van de tunnel zijn gerealiseerd kunnen zo ook bij de introductie van nieuwe generaties technologieën voor de gebruiker van de tunnels beschikbaar blijven. Hieraan wordt hard gewerkt.
Krijgt u net ook klachten binnen dat gebruikers in de recent geopende Ketheltunnel (A4 Schiedam) niet over een goed functionerend mobiel netwerk kunnen beschikken? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere oordeel over de genoemde motie en op welke manier zorgt u alsnog voor mobiele dekking in deze tunnel?
Klachten zullen er ongetwijfeld zijn. Op dit moment zijn de voorbereidingen voor de realisatie van het mobiele netwerk bij de A4 Delft – Schiedam gereed. Een aantal resterende werkzaamheden worden nog uitgevoerd. Het netwerk in de tunnel zal naar verwachting eind 2016 geheel operationeel zijn.
Zal de Koning Willem-Alexandertunnel (A2 Maastricht) bij oplevering voorzien zijn van mobiele dekking? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere oordeel over de genoemde motie en op welke manier zorgt u alsnog voor mobiele dekking in deze tunnel?
Rijkswaterstaat heeft met de mobiele operators afspraken gemaakt die er op gericht zijn dat er rond de oplevering mobiel bereik zal zijn in De Koning Willem-Alexandertunnel.
Zal de Blankenburgtunnel (A20-A15) bij oplevering voorzien zijn van mobiele dekking? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere oordeel over de genoemde motie en op welke manier zorgt u alsnog voor mobiele dekking in deze tunnel?
De komende periode zal Rijkswaterstaat met de mobiele operators overleggen om tot afspraken te komen over de realisatie van mobiel bereik in deze tunnels. Het betreft de tunnel onder het Scheur én de landtunnel door de Aalkeetpolder.
Het voorstel aan de gemeenteraad van Arnhem over mogelijke woningbouw in het uiterwaardengebied van de Nederrijn |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de goedkeuring van het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) van de gemeente Arnhem aan het bouwen van 250 tot 350 woningen in het uiterwaardengebied Meinerswijk op basis van een kaderstellende notitie waarbij nog geen nog geen rivierkundige beoordeling heeft plaatsgevonden?1
Ja. Mij is bekend dat het college van burgemeester en wethouders van Arnhem op 18 april jl. een raadsvoorstel heeft ingediend met als doel instemming van de Raad met de mogelijkheid om onder voorwaarden woningen te realiseren op Stadsblokken Meinerswijk en de kaders vast te stellen om tot een concreet ruimtelijk plan te komen. Het college kiest er voor deze gemeentelijke procedure te volgen, voordat de in de vervolgprocedure vereiste rivierkundige beoordeling heeft plaatsgevonden.
Bent u bekend met het feit dat het uiterwaardengebied van de Nederrijn – waar de beoogde woningbouw, het gebied Stadsblokken Meinerswijk, bedacht is – een belangrijk overstromingsgebied bij hoogwater is? Bent u bekend met het feit dat er geen overleg heeft plaatsgevonden met het waterschap Rivierenland over mogelijke woningbouw in dit gebied?
Ja, dit is bekend. Aangezien het gebied buitendijks ligt – in het rivierbed – is Rijkswaterstaat als rivierbeheerder op grond van de Waterwet het bevoegde gezag en aanspreekpunt voor de initiatiefnemer voor water(veiligheids)aspecten. Rijkswaterstaat is in deze voorfase betrokken bij het initiatief en met de initiatiefnemer in gesprek over de vergunbaarheid van het plan «Eilanden 2.0». Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de gemeente Arnhem, vanwege de samenloop met de benodigde ruimtelijke ordeningsprocedure.
Voor zover nu bekend raakt het plan niet aan beschermingszones van de primaire waterkeringen, die in beheer zijn bij het Waterschap Rivierenland.
Bent u er ook van op de hoogte dat in ditzelfde gebied in het Nationaal Waterplan 2016–20212 grote opgaves liggen om de waterkering te toetsen aan de nieuwe overstromingskansen en dat het gebied klimaatbestendig en waterrobuust moet worden ingericht, mede op basis van de in 1998 gemaakte afspraken tussen Rijk en gemeente rond het afkopen van het Vinex-akkoord voor dit gebied?
Ja. Initiatieven die in het rivierbed worden uitgevoerd, worden getoetst aan de Beleidslijn Grote Rivieren (hierna Bgr) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), titel Rivieren. De doelen van de Bgr en het Barro, titel Rivieren, zijn het waarborgen van de afvoercapaciteit van de rivieren en het vrijhouden van buitendijkse ruimte voor toekomstige vergroting van de afvoercapaciteit. Initiatieven kunnen alleen gerealiseerd worden als voldaan wordt aan de voorwaarden van de Bgr en het Barro. Zo mogen initiatieven geen verhoging van de waterstand veroorzaken en niet gerealiseerd worden op een locatie waar in de toekomst ruimte nodig is voor rivierverruiming. Voor niet-riviergebonden activiteiten geldt dat per saldo meer ruimte voor de rivier dient te worden gerealiseerd. Dit initiatief zal ook aan deze voorwaarden getoetst worden.
Past het voornemen van het college van de gemeente Arnhem om woningbouw toe te voegen bij de opgave voor dit gebied als beschreven in het Nationaal Waterplan 2016–2021?
Het voornemen is niet in conflict met de opgave voor dit gebied als beschreven in het Nationaal Waterplan 2016–2021. Toekomstige rivierverruiming is op deze locatie op dit moment niet aan de orde.
Alle initiatieven die in het rivierbed worden beoogd, dienen te worden getoetst aan de Bgr en het Barro en de daarin opgenomen voorwaarden. Op dit moment is er vanuit het perspectief van Rijkswaterstaat nog geen zicht op het al dan niet toelaatbaar zijn van het plan voor Stadsblokken Meinerswijk via het Barro en de Bgr. Het voor de toetsing benodigde rivierkundige onderzoek is op dit moment nog niet afgerond.
Bent u daarnaast op de hoogte van het feit dat het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van toepassing is op Stadsblokken Meinerswijk, waarbij gebieden worden gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming? Bent u geïnformeerd over de afspraken die momenteel door de gemeente met een private partij worden gemaakt? Zo ja, wat is uw reactie op de voorgenomen plannen? Zo nee, gaat u zich laten infomeren?
Ja, de gemeente dient bij het opstellen van het bestemmingsplan rekening te houden met de waterstaatkundige belangen op grond van het Barro. Het Barro is terughoudend in het toestaan van het toevoegen van niet-riviergebonden bestemmingen in het rivierbed. In het onderhavige geval is sprake van een niet-riviergebonden activiteit, die toelaatbaar zou kunnen zijn, indien voldaan wordt aan de voorwaarden zoals genoemd in het Barro: er wordt per saldo meer ruimte voor de rivier geleverd op een vanuit rivierkundig oogpunt zo gunstig mogelijke locatie. De maatregelen hiertoe dienen in een bestemmingsplan te worden vastgelegd. Daarnaast dient voldaan te worden aan de voorwaarden zoals die voor elke activiteit in het rivierbed zijn opgenomen in het Barro (zie ook het antwoord op vraag 4).
Wat is gezien de opgaves die er liggen om de waterveiligheid te garanderen uw reactie op het feit dat het college van de gemeente Arnhem in deze flessenhals in de Rijn op deze schaal woningbouw wil toestaan als middel om een gebiedsvisie te realiseren?
Dergelijke plannen zijn op basis van de Waterwet/het Barro alleen mogelijk indien er «per saldo meer ruimte voor de rivier» wordt gerealiseerd en wordt voldaan aan de uitvoeringsvoorwaarden van de Bgr en het Barro. Een van de uitvoeringsvoorwaarden is dat initiatieven niet toelaatbaar zijn als deze een feitelijke belemmering vormen voor de toekomstige vergroting van de afvoercapaciteit. Dit initiatief zal ook aan deze voorwaarden getoetst worden. Het voor de toetsing benodigde rivierkundige onderzoek is op dit moment nog niet afgerond. Als er aan de voorwaarden van het Barro en de Bgr wordt voldaan, zal na uitvoering van het plan meer ruimte voor de rivier zijn gerealiseerd, waardoor de waterveiligheid gegarandeerd is (zie ook het antwoord op vraag 5).
Vindt u dat deze omvang van woningbouw past bij de uitgangspunten van EMAB (experimenten met aangepast bouwen?3
Het beleid «Experimenten met aangepaste bouwvormen» (EMAB) is in 2005 geïntroduceerd om op 15 locaties langs de grote rivieren gemeenten de kans te geven om te experimenteren met innovatieve bouwvormen in het rivierbed. De locatie Stadsblokken Meinerswijk is één van de 15 locaties. Het EMAB beleid stelt geen randvoorwaarden aan de maximale omvang van de bebouwing.
Het EMAB beleid is geïntroduceerd voordat de Bgr en het Barro zijn vastgesteld, maar hier niet van uitgezonderd. Dit betekent dat de voorwaarden in de BGR en het Barro ook gelden voor de EMAB locaties. De waterbeheerder en gemeente zijn derhalve verplicht een vergunningaanvraag of bestemmingsplanwijziging voor een EMAB locatie aan de Beleidsregels respectievelijk het Barro te toetsen.
Deelt u de mening dat goedkeuring van woningbouw in Stadsblokken Meinerswijk een precedent schept voor vergelijkbare locaties in het winterbed van de rivieren en dat daarmee toekomstige rivierverruiming kostbaarder wordt?
Nee, dergelijke plannen zijn in het kader van de Waterwet/het Barro alleen mogelijk indien er «per saldo meer ruimte voor de rivier» wordt gerealiseerd. Dit kan bovendien alleen als het plan ook voldoet aan de algemene uitvoeringsvoorwaarden van de Bgr. Een van de voorwaarden is dat initiatieven niet toelaatbaar zijn als deze een feitelijke belemmering vormen voor de vergroting van de afvoercapaciteit.
De berichtgeving over de Nijkerkerbrug |
|
Helma Lodders (VVD), Hayke Veldman (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Provincies boos over uitstel renovatie Nijkerkerbrug»?1
Ja.
Klopt het dat de renovatie van de Nijkerkerbrug met een jaar vertraagd is, namelijk met een voorgenomen oplevering in het derde kwartaal van 2018? Kunt u aangeven waardoor deze vertraging (na reeds eerder uitstel) is opgelopen?
Ja, dat klopt.
De vertraging is grotendeels opgelopen omdat de uitvoering meer tijd kost. Tijdens de voorbereiding van de uitvoering is gebleken dat de technische risico’s bij de uitvoering (bijvoorbeeld de mogelijkheid dat de aanpak van de fundering meer tijd kan gaan kosten dan verwacht) en het vergunningentraject nog onvoldoende verwerkt waren in de planning. Het verwerken hiervan in de planning heeft geleid tot een langere uitvoeringsperiode en het verschuiven van de mijlpaal.
Daarnaast is de aanbesteding iets later gestart. Ik heb ervoor gekozen om de Nijkerkerbrug op een andere manier op de markt te zetten, in een vorm passend bij de onlangs gepresenteerde Marktvisie van marktpartijen en opdrachtgevers waaronder Rijkswaterstaat. Conform de Marktvisie gaat Rijkswaterstaat in een vroeg stadium met de markt om de tafel zitten om de kansen en beperkingen van een project, in dit geval de Nijkerkerbrug, te bespreken en hierop in te spelen. Het heeft meer tijd gekost om te investeren in de relatie met de marktpartijen en brancheorganisaties. Daarnaast bleek meer tijd nodig om de beoogde werkwijze uit te werken en praktisch mogelijk te maken. In de planning was hiervoor onvoldoende tijd opgenomen.
Bent u bekend met de afspraak met de provincies Flevoland en Gelderland dat de uitvoering van het project in de vorm van een experiment geen verdere vertraging zou opleveren en dat, als het experiment tot eventuele vertraging zou leiden, dat dan teruggevallen zou worden op de klassieke aanpak? Zo ja, kunt u aangeven waarom u op deze afspraak terug komt?
Ja, ik ben bekend met die afspraak.
De nu opgelopen vertraging is, zoals toegelicht in vraag 2, grotendeels veroorzaakt door technische en procedurele risico’s. Dit zijn risico’s die bij elk project kunnen optreden en die onafhankelijk zijn van de gekozen aanbestedingsmethode. Het terugvallen op de klassieke methode had slechts beperkte tijdwinst opgeleverd. Daarnaast vind ik het belangrijk dat de aanpak, zoals deze in gezamenlijkheid met de markt is bedacht, in de praktijk wordt gebracht bij de aanbesteding van de Nijkerkerbrug. Alleen zo kunnen we er samen met de sector optimaal van leren. Ik heb er daarom vanaf gezien over te stappen op een klassieke aanbestedingsmethode.
Vindt u deze vertraging acceptabel en waarom wordt er niet teruggegrepen op de klassieke aanpak? Wat is de (financiële) meerwaarde van een experimentele aanbesteding?
Met het verschuiven van de mijlpaal is er sprake van een haalbare planning. De vertraging is acceptabel omdat Rijkswaterstaat borgt dat er tot het moment van de start uitvoering geen afbreuk wordt gedaan aan de beschikbaarheid en de veiligheid. Totdat de werkzaamheden zijn gestart zullen de inspecties van de huidige brug worden geïntensiveerd.
Zoals reeds gesteld in het antwoord op vraag 2 is de meerwaarde van de andere manier van aanbesteden gekoppeld aan de onlangs vastgestelde Marktvisie. Door middel van het project Nijkerkerbrug wil ik leren te werken conform deze Marktvisie. Met deze werkwijze verwacht ik in het vervolg vertragingen en financiële tegenvallers beter te voorkomen.
Wat betekent deze vertraging voor de veiligheid, gelet op de slechte toestand van de Nijkerkerbrug?
Zie antwoord vraag 4.
Welke noodvoorzieningen zijn er reeds genomen en welke consequenties hebben deze maatregelen? Welke kosten zijn hiermee gemoeid en wie draait er op voor deze kosten?
Om de veiligheid en de beschikbaarheid te garanderen zijn tijdelijke maatregelen genomen. De tijdelijke maatregelen tot start van de realisatie worden vanuit de beheer en onderhouds-programmering betaald.
Er staan portalen ter plaatse van de onderdoorgang van de Slingerweg/ Erkemederweg om te voorkomen dat te hoge voertuigen de brug aan de onderzijde aanrijden. Op de brug staan barriers (scheiding langzaam en snel verkeer), er is een gewichtsbeperking ingesteld en de brug is onderstempeld (extra ondersteund).
De gewichtsbeperking betekent dat vrachtverkeer boven de 50 ton moet omrijden; dit betreft slechts een klein percentage van het passerende verkeer. Verkeer van meer dan 50 ton kan tot de openstelling van de brug gebruikmaken van het aquaduct bij Harderwijk of de Stichtse Brug (A27).
Wat betekent dit voor de bedrijven die zich in de omgeving gevestigd hebben of bevoorraad moeten worden (bijvoorbeeld de beperking van de aslast voor vrachtverkeer)? In hoeverre is het (regionale) bedrijfsleven betrokken bij de invulling van de noodmaatregelen en bij de nieuwe aanbesteding?
De in het antwoord op vraag 6 genoemde gewichtsbeperking betekent dat vrachtverkeer boven de 50 ton moet omrijden. Uitgangspunt voor de aanpak van de brug is dat deze zijn originele functionaliteit weer terugkrijgt. Hierbij hoort ook dat de gewichtsbeperking van 50 ton wordt opgeheven. Tot het moment van de start van de uitvoeringswerkzaamheden blijft de brug veilig beschikbaar voor voertuigen tot 50 ton.
Met de Provincies en aanliggende projecten stem ik af hoe omgegaan wordt met hinder tijdens de realisatie. Naar het zich laat aanzien zullen de effecten voor Luchthaven Lelystad (N301 met Nijkerkerbrug is geen hoofdroute richting Luchthaven) en de logistieke hotspot Almere/Zeewolde beperkt zijn.
Het bedrijfsleven is een omgevingspartij die reeds in het voortraject is benaderd en die ook tijdens de ontwerpfase van de nieuwe aanbesteding betrokken zal worden. De ondernemersverenigingen van Nijkerk en Zeewolde hebben aangegeven enkel geïnformeerd te willen worden.
Vanuit de omgeving is aangegeven dat de vertraging van het project tot economische schade zou leiden, maar deze is niet gekwantificeerd.
Wat zijn de gevolgen van de vertraging voor het (regionale) bedrijfsleven, bijvoorbeeld voor de logistieke hotspot Almere/Zeewolde en ontwikkelingen in de regio zoals de luchthaven Lelystad? Is met de besluitvorming over de renovatie rekening gehouden met de schade voor de economie? Zo ja, kunt u inzicht geven in de economische consequenties?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om de renovatie van de Nijkerkerbrug zo voortvarend mogelijk uit te voeren zodat de oorspronkelijke afspraak nagekomen kan worden? Zo nee, waarom niet?
Ik voer de renovatie voortvarend uit, maar het geheel inlopen van de vertraging is niet reëel. Wel zal ik samen met de uiteindelijke aannemer bezien wat de mogelijkheden zijn om de vertraging gedeeltelijk in te lopen. Hierover zal ten tijde van de gunning van het werk in voorjaar 2017 meer duidelijkheid zijn. Daarnaast is het zo dat wanneer risico’s die nu zijn opgenomen in de planning niet optreden, dit een positief effect zal hebben op de openstellingsdatum.
Handel in praktijkroutes van het CBR |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat na trucjes bij theorie-examens er nu ook een handel in praktijkroutes van het Centraal Bureau Rijexamens (CBR) blijkt te zijn?1
Er zijn geen vaste praktijkexamenroutes. Slagen voor het praktijkexamen wordt bepaald door het omgaan met verkeerssituaties, niet om het al dan niet kennen van een route. Ik betreur het dat door niet-ethische bedrijven op alle mogelijke manieren wordt geprobeerd om klanten te trekken met ongefundeerde verhalen.
Wat vindt u ervan dat het bedrijf DriversOnly.nl voor het bedrag van € 4,99 examenroutes aanbiedt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat rijschool «Altijd Geslaagd» nog steeds actief is, terwijl deze beunhaas al jaren alle schijn van fraude tegen zich heeft?
Het CBR heeft de overeenkomst met «Altijd Geslaagd» vorig jaar opgezegd. Deze rijschool kan dan ook geen kandidaten meer aanleveren voor een rijexamen.
Deelt u de mening dat gezien de wildgroei van dubieuze partijen binnen de rijschoolbranche de eisen om actief te zijn in deze branche moeten worden aangescherpt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen?
Ik ben van mening dat goede voorlichting over de keuze van een rijschool belangrijk is en heb ik mij sterk voor gemaakt. In Nederland stellen we geen eisen aan MKB-bedrijven en ik ben ook niet van plan om dat te doen voor rijscholen. Daarnaast verwacht ik niet dat meer regulering effect zal hebben op deze niet-ethische rijscholen.
Het onderzoek ‘Als de bliksem’ van de PvdA over het opvoeren van snorscooters |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het door de PvdA-fractie in de Tweede Kamer uitgevoerde onderzoek «Als de bliksem» over het opvoeren van snorscooters door bij BOVAG aangesloten bedrijven?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de onderzoeksresultaten, specifiek de uitkomst dat 74 procent van de BOVAG aangesloten scooterdealers bereid is een (snor)scooter op te voeren?
Ik verwacht van Bovag-dealers een voorbeeldfunctie. Ik ben dan ook teleurgesteld in het gedrag van deze dealers en verwacht dat Bovag haar beloften waarmaakt en nog harder optreedt tegen leden die opvoeren.
Hoe beoordeelt u uw eerdere opmerking tijdens het plenaire debat naar aanleiding van het verslag van het algemeen overleg (VAO) over Wegverkeer en Verkeersveiligheid van 20 januari 2016 dat «het merendeel niet in de winkel wordt opgevoerd, maar daarna door de bezitters van de snorfiets zelf»? Staat u – gezien de uitkomsten van het door genoemde fractie uitgevoerde onderzoek – nog steeds achter deze uitspraak? Zo ja, kunt u uw in het VAO gemaakte opmerking nader onderbouwen?
De gemeente Amsterdam laat jaarlijks onderzoek doen naar «houding en gedrag brom- en snorfietsers» door bureau The Choice. Uit hun meest recente onderzoek2 blijkt dat ongeveer vier van de tien brom- en snorfietseigenaren deze opgevoerd hebben gekocht. Meer dan de helft heeft zelf na de aanschaf zorg gedragen voor de aanpassing.
Welke conclusies verbindt u aan de onderzoeksresultaten? Deelt u de mening dat de onderzoeksresultaten ernstige twijfels oproepen over de betrouwbaarheid van BOVAG als partner voor de overheid?
De BOVAG en haar leden zijn niet de oorzaak van het probleem. De kern van het probleem is dat de maatschappelijke acceptatie van het rijden op een opgevoerde snorfiets groot is en dat het opvoeren van snorfietsen niet heel moeilijk is. BOVAG zal wel meer dan tot nu toe het geval is onderdeel van de oplossing kunnen zijn.
Zijn de resultaten voor u aanleiding uw eerdere advies bij de aangehouden motie Hoogland (Kamerstuk 29 398, nr. 486) om uw aanvankelijke negatieve oordeel over die motie te herzien? Zo ja, hoe zou uw advies gegeven deze nieuwe inzichten, nu luiden?
Nee. De helft van de snorfietsen wordt nog altijd niet bij verkoop opgevoerd, maar daarna. En niet alle snorfietsen worden door BOVAG-dealers opgevoerd. Het opschorten van het overleg zal dus niet leiden tot het oplossen van het probleem. Zoals bij antwoord 4 aangegeven zullen we het probleem juist met alle partijen moeten oplossen.
Heeft het door u in het VAO genoemde gesprek met BOVAG plaatsgevonden? Zo ja, wat waren de resultaten van dit gesprek?
Ik heb u in dat VAO toegezegd dat ik opnieuw met de BOVAG in gesprek zal gaan om de branche erop te wijzen hoe belangrijk het is om dit te realiseren. Ik heb naar aanleiding van dit VAO contact gehad met BOVAG op dit specifieke punt. Zij hebben recent aangegeven nogmaals een dwingende oproep aan hun leden te doen: stop met opvoeren. Daarnaast zal BOVAG nogmaals de afdelingsspecifieke BOVAG lidmaatschapseisen aanscherpen met een nog duidelijker royementsartikel in combinatie met het doen van mystery-guest onderzoek onder de brom- en snorfietsdealers die aangesloten zijn bij BOVAG
Acht u BOVAG met betrekking tot snorscooters en scooters nog een geschikte partner om mee samen te werken in verkeersveiligheidsprojecten, nu blijkt dat het merendeel van hun leden het verkeersveiligheidsbeleid van de overheid ondermijnen? Zo ja, waarom?
Ja, zie antwoorden op vraag 5 en 6.
Hoe beoordeelt u het optreden van BOVAG in dit dossier de afgelopen twintig jaar? Bent u van mening dat BOVAG «al het mogelijke [heeft gedaan] wat binnen hun mogelijkheden ligt om dit probleem via een «inside out» benadering aan te pakken»?2
Ik ben met u eens dat BOVAG in het kader van het «Akkoord Zelfregulering» nog meer had kunnen doen. Ik heb de BOVAG (en de RAI vereniging) dat overigens al per brief op 17 maart 2014 verzocht. Ik heb ze in die brief aangesproken op het feit dat ik het betreur dat het niet gelukt is alle betrokken partijen te doordringen van hun eigen verantwoordelijkheid om het opvoeren van snorfietsen terug te dringen en te voorkomen. Ik heb de organisaties toen ook gevraagd zich maximaal in te spannen om de snorfietsoverlast terug te dringen.
Wat zeggen de uitlatingen van BOVAG op 8 december 2015 bij EenVandaag3 in uw ogen over het inzicht dat BOVAG heeft in de gedragingen van hun leden?
Ik constateer dat de uitlatingen van BOVAG op 8 december feitelijk onjuist gebleken zijn. Ook BOVAG is teleurgesteld is in de gedragingen van hun leden. Het is teleurstellend dat de BOVAG leden de vraag naar het opvoeren van snorfietsen niet altijd kunnen weerstaan.
Welke maatregelen neemt u, nu blijkt dat zelfregulering niet tot het gewenste resultaat heeft geleid?
Ik ben van mening dat alle partijen aan zet blijven: de verkopers, de overheid en de snorfietsbezitter zelf. Het aanpakken van de snorfietsoverlast een zaak zijn van een mix aan maatregelen, zoals ik al eerder aan uw kamer heb genoemd.
De regels voor opgevoerde snorfietsen zijn de laatste jaren flink aangescherpt. Zo is onder andere de meetmarge bij het controleren van opgevoerde scooters met 4 km/u aangescherpt en krijgt betrokkene een Wacht op Keuren status (WOK-status) wanneer een scooter is opgevoerd. Betrokkene mag op dat moment niet meer rijden en zal de in oude staat teruggebrachte scooter op eigen kosten moeten laten keuren door de RDW. Daarnaast volgt ook een boete van de politie voor het opgevoerd zijn. Recentelijk mag die WOK status ook op grond van een meting met een lasergun worden opgelegd, waardoor geen rollerbanktest meer nodig is.
Bent u bereid het opvoeren van (snor)scooters te verbieden (er wordt hier nadrukkelijk niet gedoeld op het reeds bestaande verbod op het rijden op een opgevoerde scooter)? Zo ja, op welke wijze wil u dit verbod vormgeven en welke sanctie bent u voornemens op te leggen bij overtreding van dit verbod?
Onderdelen om brom- of snorfietsen op te voeren zijn legaal en mogen aangebracht worden: er mag immers met opgevoerde brom- en snorfietsen worden gereden op niet openbare terreinen (bijvoorbeeld crossen). Het opvoeren is dus niet strafbaar, het gebruik op de openbare weg wel. Handhaving zal dus vooral na aankoop op de openbare weg dienen plaats te vinden. Immers daar kan een overtreding worden geconstateerd.
Bent u bereid lokscooters in te zetten om na te gaan of opvoerpraktijken via scooterdealers nog plaatsvinden? Zo ja, per wanneer gaat u dit middel inzetten? Zo nee, waarom niet?
Nee, Zie verder vraag 11.
Bent u bereid in overleg te treden met fabrikanten om hen te bewegen geen zaken meer te doen met verkopers die meewerken aan het opvoeren van scooters?
Dat doe ik via de BOVAG en de RAI.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Wegverkeer en Verkeersveiligheid voorzien op 26 mei 2016?
Ja.
Vleermuizen die bouwprojecten belemmeren |
|
Hayke Veldman (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vleermuis blokkeert huisvesting migrant»?1 Wat is de mening van het kabinet hierover?
Het bericht «Vleermuis blokkeert huisvesting migrant» was mij bekend evenals de achterliggende problematiek. Ik heb onderzoek laten doen naar de problematiek en de economische gevolgen daarvan. Dit onderzoek zal ik op korte termijn voorzien van een beleidsreactie aan uw Kamer doen toekomen.
Kunt u aangeven hoe vaak bouwprojecten worden stilgelegd door middel van de Flora- en faunawet? Hebt u een inschatting van de kosten die hiermee gepaard gaan?
In de periode juli 2014 – juni 2015 zijn er door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland circa 250 ontheffingen van de Flora en Faunawet verleend, die betrekking hadden op bouwprojecten. Niet aan te geven is in hoeveel van die gevallen er sprake is geweest van stilleggen van een bouwproject. In het onder vraag één genoemde onderzoek wordt wel ingegaan op vertragingen en de economische gevolgen daarvan.
Biedt de Omgevingswet mogelijkheden dergelijke vertragingen met betrekking tot de vergunningverlening, zoals beschreven in het artikel, te voorkomen? Zo nee, zijn er andere mogelijkheden dergelijke vertragingen met betrekking tot vergunningverlening te voorkomen?
De Omgevingswet gaat uit van een integrale benadering van de fysieke leefomgeving aan het begin van het planproces. Dat is één van de verbeterdoelen van de Omgevingswet. Daarbij krijgen provincies en gemeenten de beschikking over meerdere instrumenten om deze integrale benadering samen vorm te geven, waartoe ook een vroegtijdige afstemming behoort van ontwikkelbelangen en natuurbelangen (naast andere belangen). Juist deze integrale benadering kan vertraging voorkomen.
Op dit moment geldt voor grote projecten, die over het algemeen een langere voorbereidingsperiode kennen, dat aan het begin van het voorbereidingsproces het doen van onderzoek naar aanwezige beschermde flora en fauna een belangrijk middel is om vertragingen te voorkomen. Dan kan aan het begin een maatregelenplan geïntegreerd worden in het planontwerp en kan vroegtijdig een ontheffing van de flora- en faunawet aangevraagd worden. Er zal dan veelal geen vertragend effect van de Flora- en faunawet optreden.
Daarnaast zal de Wet natuurbescherming, waar de inhoud van de Flora- en Faunawet onderdeel van uitmaakt, naar verwachting op 1 januari 2017 in werking treden. Deze wet zal als aanvullingswet onderdeel worden van de Omgevingswet en voorziet in een gemoderniseerd wettelijk kader voor de bescherming van natuurgebieden, dier- en plantensoorten en houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de verantwoordelijkheid voor de vergunningverlening voor ontheffingen van de Wet natuurbescherming belegd bij de provincies. Dit maakt het mogelijk dat provincies samen met gemeenten makkelijker afspraken kunnen maken over de procedures en lokale voorwaarden voor ontheffingen. Zij zijn door de regionale en lokale betrokkenheid beter dan het Rijk in staat om initiatiefnemers in hun regio vroegtijdig te wijzen op de vergunningplichten op grond van de natuurwetgeving.
Gemeenten hebben ook instrumenten om actief de bescherming en ontwikkeling van beschermde flora en fauna te bevorderen door specifieke gebiedsgerichte flora en fauna ontwikkelmaatregelen. Wordt de (op de Vogel- en Habitatrichtlijn gebaseerde) soortenbescherming in een gebied voldoende geborgd, dan kunnen ontheffingen worden verleend. Aan de gemeente Tilburg is onlangs een dergelijke gebiedsgerichte ontheffing verleend. Deze werkwijze sluit aan bij de uitgangspunten van de toekomstige Omgevingswet.
Een andere optie is het natuur-inclusief bouwen en projectontwikkeling, zoals deze gehanteerd is bij een project als de «Stroomversnelling» in de corporatiesector. Deze methodiek is vooral bruikbaar bij projecten die een hoog «herhalingskarakter» kennen. Er wordt dan gewerkt met een standaard-projectaanpak (zowel wat betreft projectfasering als ontwerpeisen als projectaanpak/bewaking), waarbij standaard rekening gehouden wordt met veel voorkomende beschermde flora en fauna in de betrokken typen panden.
Zijn er, in aanloop naar de invoering van de Omgevingswet in 2018, mogelijkheden om dergelijke vertragingen te voorkomen c.q. de vergunningverlening te versnellen? Zo nee, bent u dan bereid een tussenoplossing te zoeken?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre blokkeert deze problematiek het creëren van alternatieve huisvesting voor statushouders?
Kantoortransformaties, zoals in het artikel aangehaald, zijn vaak projecten met een hoog «herhalingskarakter». Er kan dan door de Minister van Economische Zaken (na 1-1-2017 de provincie) voor zo’n projectaanpak, als die projectaanpak aan een aantal specifieke voorwaarden voldoet, een ontheffing verleend worden aan bedrijven die projecten op die wijze uitvoeren voor de flora- en fauna faunasoorten waar vooraf rekening mee gehouden is. Er hoeft dan niet voor elk project apart een ontheffing aangevraagd te worden.
Daarnaast zal bij dergelijke kantoortransformaties, als zo’n transformatie in beeld komt, vroegtijdig onderzoek gedaan wordt naar aanwezig flora- en fauna, opdat vroegtijdig een adequaat maatregelenplan opgesteld kan worden op grond waarvan ontheffing wordt aangevraagd. Met deze werkwijze blokkeert de Flora- en faunawet de alternatieve huisvesting voor statushouders niet.
Onderhoud van de A59 |
|
Martijn van Helvert (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat bij een gedeelte van de A59 ter hoogte van Rosmalen bij groot onderhoud in 2017 het huidige asfalt door slechts 1-laags Zeer Open Asfalt Beton (ZOAB) wordt vervangen?
Ja, het betreft onderhoud tussen hectometerpalen km 140.900 en km 149.050.
Klopt het bericht dat elders bij groot onderhoud aan rijkswegen over gegaan wordt (of is) naar het gangbare 2-laags ZOAB (of zelfs nóg stiller asfalt)? Zo ja, kunt u dat verschil van aanpak duiden?
Tweelaags ZOAB is bij groot onderhoud niet gangbaar. Er is op basis van de geldende wet- en regelgeving alleen aanleiding om bij groot onderhoud ZOAB te vervangen door tweelaags ZOAB indien ruim voor het einde van de levensduur van de nieuwe verharding een overschrijding van de geluidproductieplafonds wordt voorzien. In geval van een overschrijding zal immers deze nieuwe verharding vervangen dienen te worden door een mengsel met een grotere geluidreductie. In de situatie van de A59-oost (Rosmalen) is op grond van de rekenresultaten ten behoeve van het nalevingsverslag GeluidProductieplafonds 2014 voorlopig geen overschrijding van het geluidsproductieplafond te verwachten.
Speelt hierbij het onderhoudscontract met de betrokken aannemer een rol? Zo ja, is er dan sprake van een omissie in het onderhoudscontract aangezien onderhoud dan op een lager niveau plaats vindt dan wat gebruikelijk is?
De aannemer en de provincie – met wie de overeenkomst is gesloten – zijn verplicht zich te houden aan de afspraken met het Rijk. De keuze voor enkellaags ZOAB is, zoals geduid in antwoord 2, conform de geldende afspraken. Er is op dit punt dan ook geen sprake van een omissie in het contract.
Als u meent dat het onderhoudscontract geen tekortkomingen kent, hoe moet dan de verschillende aanpak van weggedeelten uitgelegd worden aan de inwoners van Rosmalen?
Het onderhoud op de A59 wordt verricht conform het contract. Dit contract is gebaseerd op de geldende wet- en regelgeving, zoals die overal in het land wordt toegepast. In het antwoord op vraag 2 is dit nader toegelicht.
Kunt u aangeven wanneer het ouderhoudscontract gesloten is en tot wanneer het geldend is?
Het onderhoudscontract loopt van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2020.
Kunt u aangeven wat de geluidseffecten voor omwonenden zijn bij de toepassing van 1- dan wel 2-laags ZOAB?
Het staat vast dat met tweelaags ZOAB een geluidreductie wordt bereikt ten opzichte van enkellaags ZOAB. Het gaat gemiddeld om een reductie van circa –1,5dB. De exacte geluidseffecten verschillen per locatie omdat deze altijd afhankelijk zijn van de snelheid van het verkeer en de samenstelling van het verkeer (verhouding vrachtverkeer versus personenauto’s). Omdat geen sprake is van een (dreigende) overschrijding van geluidsproductieplafond zijn voor deze locatie geen exacte berekeningen beschikbaar.
Bent u bereid om in overleg te treden met de betrokken gemeente(n) en provincie om te bezien of een passende oplossing gevonden kan worden waarbij ook op dat weggedeelte 2-laags ZOAB wordt aangelegd in 2017?
Rijkswaterstaat heeft overleg gevoerd met de Provincie en met de gemeente, waarin ook de vragen van de bewoners met betrekking tot geluidsoverlast op tafel zijn gekomen. In die overleggen heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat het aanleggen van tweelaags ZOAB bovenwettelijk is en zich te houden aan de geldende wet-en-regelgeving. Dat betekent voor het onderhoud op het betreffende traject geen tweelaags ZOAB.
Ongevallen op de A2 |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Chaos compleet op A2 door nieuwe ongevallen»?1
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Heeft u ook de indruk dat er de laatste tijd veel ongelukken gebeuren op de A2 waarbij vrachtwagens betrokken zijn?
Bij de beantwoording van uw vragen ben ik uitgegaan van het gedeelte Leenderheide – Kerensheide. Dit op basis van de eerder door u aan mij gestelde Kamervraag (Februari 2015, nr. 83681).
In de afgelopen 5 jaar (2010 t/m 2014) werden op dit stuk snelweg (lengte ca. 65 km) in totaal 1918 ongevallen geregistreerd. Met dit aantal is het risico op een ongeval hier niet groter dan op andere vergelijkbare weggedeelten. Bij 44 van deze 1918 geregistreerde ongevallen is een vrachtwagen betrokken. Hierbij wil ik wel opmerken dat betrokkenheid van een vrachtwagen bij een ongeval niet automatisch betekent dat de vrachtwagen ook de veroorzaker is van het ongeval.
Aan de hand van de ongevallenregistratie over de jaren 2010–2014 (ongevalsgegevens over 2015 zijn nog niet volledig beschikbaar op moment van beantwoording van deze vragen) lijkt er op het traject A2 Leenderheide – Kerensheide een toename te zijn van het aantal geregistreerde ongevallen waarbij een vrachtwagen betrokken is. Ik kan op basis van deze periode en deze cijfers nog geen conclusie trekken of deze toename incidenteel of structureel is.
Jaar
Aantal ongevallen
Aantal ongevallen vrachtwagenbetrokkenheid
2010
2011
2012
2013
2014
329
314
341
492
442
5
6
1
9
23
Worden dergelijke ongelukken geanalyseerd om te bezien wat de oorzaak is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt er dan ook gekeken naar oorzaken als bellen en appen achter het stuur, het niet naleven van rijtijden en chauffeurs die niet gerechtigd zijn om te rijden?
Jaarlijks onderzoekt Rijkswaterstaat alle dodelijke ongevallen op een directe of indirecte aanleiding in de infrastructuur (conform de Europese Richtlijn 2008/96 voor Road Safety Management). Locaties waar meerdere ongevallen gebeuren worden nader onderzocht. De resultaten van deze analyses worden jaarlijks gepubliceerd in het rapport Veilig over Rijkswegen.
De politie registreert ongevallen met ernstige afloop (dodelijk, zwaar letsel) in een Proces Verbaal Aanrijding aan de hand van verkeersaspecten, zoals manoeuvres en plaatselijke omstandigheden. Van ongevallen met lichtere afloop (uitsluitend materiele schade en/of licht letsel) wordt een Kenmerkenmelding gemaakt van locatie en tijdstip waarop dit ongeval plaats vond. Meer details zijn dan niet bekend.
Aspecten zoals afleiding door bellen of appen, het niet naleven van rijtijden en of de chauffeur gerechtigd is om met een vrachtwagen te rijden worden niet standaard in de ongevallenregistratie vastgelegd (dit is afhankelijk van de zwaarte van het ongeval). Voor het verkeersongevallenonderzoek beschikt Rijkswaterstaat alleen over het Proces Verbaal Aanrijding. Hierin wordt, zoals hierboven aangegeven, niet ingegaan op eventuele strafbare feiten zoals overtreding rijtijden of handheld bellen.
Omdat veilig autorijden niet samen gaat met het gebruik van (smart)phones voor social media en andere vormen van berichtenuitwisseling blijf ik weggebruikers attenderen op de eigen verantwoordelijkheid met publiekscampagnes zoals «ONderweg ben ik OFFline».
Kunt u een overzicht geven van de ongelukken die de afgelopen vijf jaar hebben plaatsgevonden op de A2? Wat zijn de oorzaken van die ongelukken?
Zie ook het antwoord op vraag 2.
Van de 1918 geregistreerde ongevallen is bij 1798 ongevallen de toedracht onbekend. Het overgrote deel van deze 1918 ongevallen betreft ongevallen met lichtere afloop (1798 ongevallen). Van lichte ongevallen (alleen materiële schade) is de toedracht veelal niet bekend. De meest voorkomende toedracht bij zwaardere ongevallen is kop/staart-botsing (47 keer) of botsing van een voertuig met een kustwerk of geleiderail (32 keer). De oorzaak hiervan is vaak niet exact bekend, omdat ongevallen immers plaatsvinden als gevolg van een samenloop van verschillende factoren.
Denkt u dat het antwoord op vraag 2 van de eerdere vragen over het bericht «Opnieuw ongeval met vrachtwagens op A73» thans nog het goede antwoord is2?
Ja. De vragen waar u naar verwijst hebben betrekking op de A73 en het ongeval dat daar vorig jaar plaatsvond in een file na een eerder ongeval op de A2. Dit antwoord is nog steeds juist. Het risico op een ongeval is zowel op de betreffende gedeelte A73 als op het gedeelte A2 Leenderheide – Kerensheide niet groter dan het gemiddelde risico op een ongeval op een vergelijkbare weg elders in Nederland.
Het bericht dat de Coentunnel vier keer per dag gestremd is door te hoge vrachtwagens |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Problemen Coentunnel nemen toe: ruim 1.200 afsluitingen door te hoge vrachtwagens»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht en met het aantal afsluitingen van de Coentunnel.
Rijkswaterstaat monitort het aantal te hoge voertuigen. Sinds de opening van de Coentunnels, bestaande uit de gerenoveerde Eerste Coentunnel en de Tweede Coentunnel, op 21 juli 2014 is het aantal te hoge wagens constant 3 á 4 per dag verdeeld over de dag.
Deelt u de wens dat Amsterdam voor bedrijfsleven, bewoners en bezoekers goed bereikbaar moet zijn?
De bereikbaarheid van Amsterdam is een van de prioriteiten binnen het ministerie I&M. Met partnerorganisaties als provincie Noord-Holland, gemeente Amsterdam en Stadsregio werken wij in diverse bereikbaarheidsprojecten samen, zoals Beter Benutten, Praktijkproef Amsterdam, Zuidasdok. Ook met de capaciteitsuitbreiding van de Coentunnel en aansluitende wegen geef ik daar invulling aan.
Deelt u de mening dat de bereikbaarheid en daarmee de (economische) aantrekkelijkheid van Amsterdam in het geding zijn wanneer de Coentunnel gemiddeld vier keer per dag afgesloten is?
Elke stremming als gevolg van een te hoog voertuig is er vanuit doorstromingsbelang een te veel.
Vrachtwagens moeten zich houden aan de wettelijke hoogte van vier meter. Dat is een Europese norm. Voor een transport hoger dan vier meter moet een vergunning worden aangevraagd bij de RDW, die bij de vergunning ook een route verstrekt.
De hoogtedetectie is een systeem dat dient als veiligheidsmechanisme ter bescherming van de tunnel en de verkeersveiligheid. Rijdt een te hoge vrachtwagen de tunnel in kan deze veel schade veroorzaken. Bij een te hoge vrachtwagen treedt de hoogtedetectie in werking en wordt – bij toch doorrijden van de vrachtwagen – het verkeer stilgezet, waarna de te hoge vrachtwagen voor de tunnel weggehaald moet worden. Dit leidt helaas onnodig tot stremmingen.
Deelt u de mening dat -hoewel veiligheid altijd voorop staat- vier stremmingen per dag te veel is?
Zoals ik al op de vorige vraag heb geantwoord is elke stremming, veroorzaakt door een te hoog gemeten voertuig, er een te veel. Rijkswaterstaat geeft chauffeurs met een te hoge vrachtwagen aanwijzingen om hen tijdig een andere route te laten kiezen door (dynamische) displays die chauffeurs kenbaar maken dat hun wagen te hoog is en borden met omleidingsroutes. Chauffeurs zijn primair zelf verantwoordelijk om een hoogtemelding te voorkomen. Ik kan niet voorkomen dat te hoge vrachtauto’s uiteindelijk toch de tunnel in rijden.
Rijkswaterstaat overlegt regelmatig met de transportsector, zodat de chauffeurs weten dat ze stremmingen kunnen veroorzaken als ze met een te hoge vrachtwagen (of lading) door de tunnel willen rijden.
eelt u de mening dat dit probleem zo snel mogelijk moet worden opgelost en dat slechts een incidentele stremming acceptabel is?
Ik verwijs hiervoor naar mijn beantwoording van de vragen 3 en 4.
Kunt u een beredeneerde schatting geven van de kosten van het gemiddeld vier keer per dag afsluiten van (een of enkele rijbanen van of soms zelfs de gehele) Coentunnel?
Bij een te hoog voertuig wordt alleen de betreffende rijbaan, bestaande uit een aantal rijstroken, afgesloten. Er worden nooit meerdere rijbanen of de gehele Coentunnel tegelijk afgesloten.
Rijkswaterstaat heeft op verzoek van de gemeente Amsterdam in de zomer van 2015, feitelijke tijdstippen aangeleverd van afsluitingen van de Coentunnel als gevolg van te hoge voertuigen die de maximale doorrijhoogte negeren. De gemeente Amsterdam heeft die gegevens door een extern bureau laten koppelen met detaildata over lengte en duur van files. Het rapport is op te vragen bij de gemeente Amsterdam.
Herinnert u zich dat het college van B. en W. van Amsterdam op aandringen van de fractie van D66 in de raad dit probleem al in de zomer van 2015 bij u aanhangig maakte en dat u toen gezegd heeft dit probleem aan te pakken? Zo ja, welke concrete acties heeft u toen ondernomen?
Rijkswaterstaat heeft, al voordat de vraag door de gemeente Amsterdam in de zomer van 2015 werd gesteld, een aantal acties in gang gezet, zoals ik onder vraag 2 heb beantwoord. Daarnaast heeft Rijkswaterstaat een onderzoek naar mogelijke aanvullende maatregelen uitgevoerd. Zie antwoord 3 juni 2015 op vragen van Kamerleden Visser en De Boer.
Rijkswaterstaat heeft de navolgende acties in gang gezet:
Rijkswaterstaat geeft chauffeurs een maximum aan aanwijzingen om hen te wijzen op de maximale doorrijhoogte en alternatieve routes. Het grootste effect op het aantal hoogtemeldingen mag verwacht worden wanneer chauffeurs zich houden aan de wettelijke maximale laadhoogte van vier meter.
Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6.
Hoe is het mogelijk dat het aantal stremmingen sindsdien alleen maar is toegenomen?
Sinds de heropening van de gerenoveerde Eerste Coentunnel op 21 juli 2014, is het aantal te hoge wagens constant 3 á 4 per dag. Zie ook beantwoording van vraag 1.
Bent u bereid nu met oplossingen te komen en deze zo spoedig mogelijk door te voeren, opdat stremmingen vóór de zomer van 2016 niet meer aan de orde van de dag zijn? Zo nee, waarom niet?
In mijn beantwoording van de vorige vragen heb ik aangegeven wat Rijkswaterstaat heeft gerealiseerd en nog realiseert om de bereikbaarheid van Amsterdam en de doorstroming op het wegennet te optimaliseren. De doelstellingen van het project Tweede Coentunnel – Westrandweg zijn goed gehaald.
Ondanks de toename van het verkeersaanbod van 100.000 voertuigen naar 130.000 per dag én het aantal hoogtemeldingen, is de doorstroming na openstelling van het Coentunnelsysteem aanzienlijk verbeterd.
Voor de uitbreiding van de Coentunnel in juli 2014 stond er dagelijks gedurende 5 uur per dag file met een gemiddelde lengte van 5 á 10 kilometer tijdens de ochtend- en avondspits. Na oplevering van de nieuwe tunnel, zijn deze files vrijwel opgelost.
Ik doe al het mogelijke binnen mijn verantwoordelijkheden om het aantal hoogtemeldingen te reduceren en blijf de ontwikkelingen monitoren. Daarnaast blijf ik uiteraard ook constructief met de sector in gesprek hierover.
Het bericht dat woningprijzen dalen door windturbines |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe dichter bij windmolens, hoe meer de huizenprijs daalt»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel huizen er binnen een straal van 2.000 meter van een windturbine staan? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit kan ik niet.
In het kader van basisregistraties is bij gemeenten de locatie van windturbines bekend. Landelijk is deze informatie, de vraag hoeveel huizen er binnen een specifieke afstand van een windturbine staan, in dit geval de door de onderzoekers gekozen 2.000 m, niet in kaart gebracht.
Vindt u het acceptabel dat duizenden huishoudens met schade door waardevermindering van hun woningen blijven zitten, terwijl windturbine-exploitanten miljoenen aan subsidies opstrijken? Wat gaat u hier aan doen?
De stelling dat duizenden huishoudens met schade door waardevermindering blijven zitten deel ik niet. Of nabijgelegen windturbines wel of geen invloed op de waarde van onroerend goed hebben is op basis van WOZ waarden niet te concluderen. Daarvoor is onderzoek naar werkelijke gerealiseerde onroerendgoed transacties nodig en dat is nog weinig voorhanden. De waarde van woningen wordt nog door verscheidene andere factoren mede bepaald zoals ruimtelijke ontwikkelingen met betrekking tot hoogspanningsmasten of UMTS masten, planning van een nieuwbouwwijk, uitzicht op een begraafplaats of geluid van verkeer industrie of andere bronnen. Wanneer woningeigenaren vermoeden dat de komst van windturbines tot een lagere verkoopwaarde leidt, kunnen zij een procedure voor planschade starten. Voor windturbines gelden dezelfde regels als voor alle andere objecten in de fysieke leefomgeving.
Worden windturbine-exploitanten altijd aansprakelijk gesteld voor de eventuele planschade van omwonenden? Zo nee, waarom niet?
In het kader van planontwikkeling is planschade mogelijk. Omwonenden kunnen dit aangeven bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag kan dit, in voorkomende gevallen, verhalen bij de eigenaar van de windturbine. Het bepalen van planschade gebeurt op basis van objectieve criteria. Het is in laatste instantie aan de rechter om te bepalen of planschade moet worden toegekend.
Deelt u de mening dat net als bij de gaswinning in Groningen er een omgekeerde bewijslast moet komen voor huizenbezitters die door de komst van windturbines schade hebben geleden? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. De situatie bij de gaswinning in Groningen is onvergelijkbaar anders, daar gaat het, bij de omkering van de bewijslast, om schade aan woningen en niet om de waardedaling er van. Er is bovendien geen zodanig rechtstreeks verband tussen de, voorgenomen, komst van windturbines en een waardedaling van woningen in die mate, dat een dergelijke aanpak gewenst zou zijn. De huidige systematiek voor planschade is hiervoor toereikend.
Bent u bereid te stoppen met het volbouwen van Nederland met windturbines? Zo nee, waarom niet?
De energiedoelstelling is kabinetsbeleid. Er is afgesproken opgave van 6.000 MW in 2020, deze is nog niet gehaald.
Afwikkeling verkeer rond Utrecht |
|
Martijn van Helvert (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de gemeente Utrecht een gemeentelijk verkeers- en vervoersplan ontwikkelt waarbij extra drukte kan ontstaan op de provinciale- en rijkswegen rondom Utrecht?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de provincie Utrecht dat het plan zal leiden tot opstoppingen op provinciale- en rijkswegen, langere aanrijtijden voor hulpdiensten en problemen met het openbaar vervoer?
Op dit moment kan ik die conclusie niet trekken, daarvoor is een uitwerking van het plan in projecten nodig. Rijkswaterstaat heeft wel zorgen over de doorstroming op het hoofdwegennet en de toeleidende wegen in de stad en daarmee over de bereikbaarheid van de stad. Rijkswaterstaat heeft daarover een inspraakreactie ingediend. Regionale bereikbaarheid is een gezamenlijke opgave en Rijkswaterstaat en de provincie Utrecht worden door de gemeente Utrecht bij de verdere uitwerking van de plannen betrokken. Daarbij is onze gezamenlijke inzet het realiseren van een goed functionerend wegennet.
Deelt u de gedachte van de provincie Utrecht dat een overtuigende onderbouwing bij tal van conclusies ontbreekt? Zo ja, welke conclusie verbindt u daaraan?
Ja die deel ik. Rijkswaterstaat heeft in zijn inspraakreactie aangegeven dat er zorgen zijn over de doorstroming en de onderbouwing daarvan door de gemeente. We zetten het gesprek met de gemeente voort over een goed functionerend wegennet.
Heeft u, net als uw Hoofdinspecteur-ingenieur Midden-Nederland twijfels over de conclusies die de gemeente Utrecht aan het verkeersmodel verbindt? Voorziet u, net als uw Hoofdinspecteur-ingenieur, dat er te weinig fysieke en verkeersruimte is om alle gewenste functies te combineren? Zo ja, welke stappen gaat u dan ondernemen om te voorkomen dat dit verkeersplan wordt vastgesteld?
Ja, omdat er zorgen zijn over de conclusie van de gemeente, heeft Rijkswaterstaat een inspraakreactie ingediend. Rijkswaterstaat verwacht dat nader onderzoek tot een beeld zal leiden dat er niet overal genoeg fysieke ruimte en verkeersruimte is, met name bij kruispunten, om alle gewenste functies te combineren.
Naar aanleiding van de inspraakreacties van Rijkswaterstaat en de provincie Utrecht zijn in de afgelopen weken bestuurlijke afspraken gemaakt over het beter in beeld brengen van effecten van en het mitigeren van mogelijk ongewenste effecten van het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan. De vaststelling van het verkeersplan is aan de gemeenteraad van de gemeente Utrecht.
Is het bedrijfsleven van de stad Utrecht er voldoende bij betrokken aangezien bereikbaarheid voor bedrijven cruciaal is? Zo nee, vindt u dat het concept Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan aan wettelijke eisen voldoet voor wat betreft onderbouwing van economische gevolgen en schade?
Het betreft hier een gemeentelijk plan. De gemeente is aan zet wat betreft de betrokkenheid van het bedrijfsleven en moet ervoor zorgen dat het plan voldoet aan alle wettelijke eisen.
Welk effect verwacht u op A12, A2 en A27 en de op- en afritten? Kunt u per weg aangeven wat de gevolgen zijn de plannen die in het kader van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) van rijkswege zijn voorzien?
De plannen zijn nog niet voldoende uitgewerkt om de effecten in detail te kunnen beschouwen. Zoals aangegeven heeft Rijkswaterstaat zorgen over de doorstroming op het hoofdwegennet en de toeleidende wegen in de stad en daarmee over de bereikbaarheid van de stad. Rijkswaterstaat heeft daarover een inspraakreactie ingediend en zijn er onlangs bestuurlijk afspraken gemaakt om de plannen verder uit te werken. De gezamenlijke inzet hierbij is het realiseren van een goed functionerend wegennet.
Relevante plannen zijn het project Ring Utrecht en het project A27-A1. Voor het project Ring Utrecht zal op 10 mei het ontwerpTracébesluit ter visie worden gelegd. Het Tracébesluit voor het project A27-A1 is recent onherroepelijk geworden. Het verkeer- en vervoersplan van de gemeente Utrecht heeft geen effect op deze plannen.
Zijn er in het kader van MIRT planningen gemaakt en aannames gedaan ten aanzien van wegen rondom de stad Utrecht, die, als het Mobiliteitsplan wordt ingevoerd, herzien zouden moeten worden in verband met aan te passen ramingen en prognoses? Zo ja, welke wegen zijn dat en wat is de impact van de aanpassingen?
Nee. Mochten er effecten zijn, dan treden de bestuurders met elkaar in overleg en daarbij is de gezamenlijke inzet het realiseren van een goed functionerend we-gennet en het daarmee toekomst vasthouden van de huidige MIRT projecten Ring Utrecht en A27/A1.
De aanpak van verkeershufters |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verontwaardiging over lakse aanpak verkeershufters»?1
Ja.
Kent u ook de reactie van de Vereniging Verkeersslachtoffers op dat bericht? Zo ja, wat vindt u van de verontwaardiging?
Ja, ik ken de reactie van de Vereniging Verkeersslachtoffers. Ik kan mij de verontwaardiging voorstellen. Ik ben het met de Vereniging Verkeersslachtoffers eens dat personen die ernstige verkeersovertredingen begaan, moeten worden aangepakt.
Deelt u de gedachte dat het niet acceptabel is dat het aantal bekeuringen voor typische «hufterovertredingen» als rechts inhalen of bumperkleven is gedaald? Zo ja, wat zijn uw voornemens om daar een einde aan te maken?
Ja, ik ben het ermee eens dat het niet acceptabel is dat het aantal boetes voor dergelijke overtredingen is gedaald, tenzij de daling wordt veroorzaakt doordat weggebruikers zich beter aan de regels houden. De meeste verkeersovertredingen, op snelheid en het rijden door rood licht na, kunnen alleen door de politie worden geconstateerd. Een belangrijke reden voor de daling van het aantal opgelegde boetes zijn de CAO-acties van de politie in 2015. Deze acties zijn nu ten einde. Naar verwachting duurt het enige tijd voordat de effecten van de acties zijn verdwenen.
Daarnaast zijn er vacatures bij de teams Verkeer van de politie die door de reorganisatie vanwege de daartoe met de bonden gemaakte afspraken niet konden worden ingevuld. In zijn algemeenheid geldt dat weer medewerkers geworven kunnen worden als fase 1 van de personele reorganisatie is afgerond voor de teams Verkeer van de politie.
Een andere reden voor de verminderde inzet op verkeershandhaving is dat de basisteams van de politie andere prioriteiten hebben gekregen. In 2015 is er veel politie-inzet naar terrorismebestrijding en de verhoogde asielinstroom gegaan, waardoor minder capaciteit voor verkeershandhaving beschikbaar was.
Er wordt een impuls aan de verkeershandhaving gegeven doordat politie en Openbaar Ministerie (OM) samen een Leidraad Handhavingsplan 2016–2018 voor de teams Verkeer van de eenheden hebben opgesteld. De inzet van de teams Verkeer wordt bepaald door de landelijke speerpunten die het OM ten aanzien van de verkeershandhaving heeft gesteld. Voor de periode 2016 – 2018 zijn door het OM verkeersveelplegers, alcohol, afleiding, rijden door rood licht en snelheid als speerpunten vastgesteld.
Hoe valt deze daling in het aantal bekeuringen te rijmen met de doelstellingen voor vermindering van het aantal verkeersslachtoffers in 2020?
Ten aanzien van de meeste verkeersslachtoffers is niet bekend waardoor het ongeluk is veroorzaakt. Zo kan het gaan om eenzijdige verkeersongelukken of om situaties waarbij geen overtredingen zijn begaan. Bij het tegengaan van ongelukken dient dan ook niet alleen naar de handhaving te worden gekeken. Voor het verbeteren van de verkeersveiligheid zijn met name goede verkeerseducatie, voorlichting, begrijpelijke verkeersregels, veilige voertuigen en een duidelijke weginrichting van belang.
Deelt u de gedachte van de Vereniging Verkeersslachtoffers dat de politie juist extra capaciteit zou moeten inzetten om huftergedrag op de weg te voorkomen, door bijvoorbeeld juist gebruik te maken van het alcoholslot? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 acht ik het van belang dat personen die ernstige verkeersovertredingen plegen worden aangepakt. Het inzetten van het alcoholslot achten de Minister van Infrastructuur en Milieu en ik niet opportuun. Door de uitspraak van de Hoge Raad op 3 maart 20152 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 maart 20153 kon het alcoholslotprogramma, zoals dat in het verleden werd opgelegd, niet blijven bestaan. Bij brief van 1 april 20154 hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu en ik uw Kamer geïnformeerd over deze uitspraken.
De Hoge Raad oordeelde dat iemand die verplicht moet deelnemen aan het alcoholslotprogramma (ASP), daarnaast niet ook nog strafrechtelijk kan worden vervolgd. Daarnaast heeft de Afdeling bestuursrechtspraak in een uitspraak geoordeeld dat dat het Centraal Bureau voor de Rijvaardigheid (CBR) per direct geen ASP’s meer kon opleggen op de wijze waarop dat tot dan gebeurde. De Afdeling heeft het artikel, dat de oplegging van het ASP regelt, onverbindend verklaard vanwege het ontbreken van een bevoegdheid voor het CBR om een individuele belangenafweging te maken bij de oplegging van het ASP. Hierdoor kan deelname aan dit programma onevenredige consequenties voor betrokkene met zich brengen.
In mijn brief van 18 februari 20165 heb ik aangegeven de mogelijkheden te hebben onderzocht om het alcoholslotprogramma over te hevelen naar het strafrecht. De conclusie is dat het alcoholslotprogramma in het strafrecht te weinig meerwaarde naast het bestaande instrumentarium biedt om rijden onder invloed aan te pakken en dat het derhalve niet opportuun is om het alcoholslotprogramma in stand te houden.
Ontheffing lengte samenstel van landbouwtrekkers en aanhangwagen(s) |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) geen ontheffing kan verlenen van de wettelijk toegestane maximale lengte van 18,75 meter van een samenstel van landbouwvoertuigen?
Ja.
Is het waar dat er naast de aspergetelers ook telers in andere groene sectoren (aardbeien, prei enz.) in de praktische bedrijfsuitvoering getroffen worden door de beperkingen in de lengte van de voertuigen? Zo ja, kunt u de aard en de omvang van die beperkingen schetsen?
Vanaf 1 januari 2016 mogen combinaties van (land)bouwvoertuigen en aanhangwagens maximaal 18,75 meter lang zijn. Voorheen was dat nog 18,00 meter. Met deze zeer recente wijziging is de lengte van voertuigcombinaties in de landbouw in lijn gebracht met richtlijn 96/53/EG.
Klopt het dat er momenteel een landelijke actie gaande is op controle en handhaving van de lengte van de combinatie van landbouwtrekkers en aanhangwagen(s)? Zo ja, wat is de reden van deze controle en handhaving? Waarom wordt de actie juist in deze periode uitgevoerd?
Nee, er is geen landelijke actie gaande op controle en handhaving op landbouwcombinaties. Wel is in het najaar van 2015 in Friesland en in Limburg gecontroleerd op landbouwverkeer en motorvoertuigen met beperkte snelheid. Daarbij zijn waarschuwingen uitgedeeld. Omdat er in Limburg aanhoudende overtredingen zijn geconstateerd op het gebied van snelheid, scherpe- en of uitstekende delen, slecht of niet afgedekte lading, verlichting en meer van dit soort zaken heeft de politie begin maart al aangekondigd in de provincie Limburg verscherpte controles uit te gaan voeren op dit soort overtredingen. Dit heeft in alle regionale bladen en landbouwvaktijdschriften gestaan.
Bent u het er mee eens dat in casu een geringe lengteoverschrijding van de maximaal toegestane lengtemaat voor een samenstel van tractor en aanhangwagen(s) van ongeveer twee meter geen of nagenoeg geen impact op de verkeersveiligheid heeft?
De toegestane maximum maten en gewichten voor een samenstel van tractor en aanhangwagen(s) zijn juist met het oog op de verkeersveiligheid en infrastructurele beperkingen vastgesteld. Vanuit dat oogpunt is de lengte op 18,75 meter gemaximeerd.
Bent u bereid om het mandaat van de RDW te verruimen in die zin dat (incidentele) ontheffingen ook kunnen gelden voor een samenstel van (landbouw)voertuigen die langer zijn dan 18,75 meter?
Zoals bij de vorige vraag aangegeven is de lengte voor een samenstel van tractor en aanhangwagen(s) gemaximeerd op 18,75 meter. De bevoegdheid om een incidentele ontheffing verlenen, bijvoorbeeld als het gaat om een ondeelbare lading, ligt bij de provinciale of gemeentelijke wegbeheerder. De RDW heeft die bevoegdheid niet, dus kan ik ook geen mandaat verruimen.
Miljardeninvestering in nieuwe verkeersprojecten |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Geeft u met een aanvulling en besteding van het Infrastructuurfonds geen geld uit dat een volgend Kabinet zou moeten uitgeven1? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op Prinsjesdag informeer ik u over de ontwerpbegroting 2017. Tijdens de bespreking van deze begroting met uw Kamer kan uw vraag vervolgens aan de orde komen.
Is er naast de infraparagrafen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) een lange termijn visie op mobiliteit die richting geeft aan wenselijke ontwikkelingen zoals minder, schoner en kosteneffectief vervoer van personen en goederen? Zou u dit willen toelichten?
Naast de in de SVIR neergelegde ambities waar we met Nederland richting 2040 heen willen op het gebied van infrastructuur en ruimte, zet het Rijk in op ontkoppeling van economie en milieu. Dat wil zeggen dat we economische groei niet gepaard willen laten gaan met een evenredige groei van de druk op het milieu. Hierbij stimuleert het Rijk dat schadelijke effecten door infrastructuur en vervoer voor mens en omgeving blijvend verminderen. Het SER-Energieakkoord en de Klimaatagenda bevatten maatregelen op weg naar duurzame mobiliteit. Het SER-Energieakkoord vormt de basis voor een agenda van kabinet en partners om de gestelde doelen te halen. De Klimaatagenda2 biedt met name maatregelen voor sectoren die buiten het energieakkoord vallen. Met de acties en (beleids)maatregelen in het SER-Energieakkoord en de Klimaatagenda wordt invulling gegeven aan de eerder aangekondigde groene groei strategie naar duurzame mobiliteit3.
Wat is de reden dat u aangeeft dat de modal shift van wegtransport naar binnenvaart geen doel op zich is voor uw ministerie2, terwijl dit wel is afgesproken in het witboek transport van de Europese Unie3?
De reden dat ik heb aangegeven dat modal shift geen doel op zich is, is dat in het gehele logistieke systeem alle modaliteiten nodig zijn. Tegelijk vind ik het van belang dat de capaciteit van spoor- en vaarwegen maximaal wordt benut, om daarmee de weg te ontlasten. Hiervoor investeer ik in de benodigde infrastructuur. Zo heb ik de bouw van diverse overslagterminals mogelijk gemaakt, waarmee er nu voorlopig voldoende terminals zijn. Ook draag ik hieraan bij met de programma’s van Beter Benutten en de Topsector Logistiek. Deze programma’s zijn onder andere gericht op het bundelen en verschuiven van lading naar de modaliteiten spoor en binnenvaart. Uit de onderstaande tabel is af te lezen dat de modal split zich ontwikkelt in de richting van meer vervoer over spoor en water. Tussen 2009 en 2014 is dit aandeel toegenomen van 27% tot bijna 34%. In de kabinetsreactie6 op Het Witboek van de Europese Commissie uit 2011, is destijds het belang van duurzaam vervoer onderschreven, en tegelijk gekozen voor een marktconforme benadering.
Marktaandeel Modaliteiten1
2009
2010
2011
2012
2013
2014
– Weg
73,1%
67,8%
67,3%
66,9%
66,8%
66,2%
– Binnenvaart
23,8%
29,0%
29,2%
29,6%
29,7%
30,2%
– Spoor
3,1%
3,2%
3,5%
3,5%
3,6%
3,6%
Totaal
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Totaal volume (in miljoen ton)
993
1.040
1.048
1.018
1.035
1.052
CBS, via Statline on-line database tabel Goederenvervoer; vervoerwijzen, vervoerstromen van en naar Nederland http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=83101NED&D1=0–1,3–4&D2=2–4&D3=11–16&VW=T
Kunt u van de afgelopen vijf jaar per jaar aangeven wat het marktaandeel van het wegtransport was in verhouding tot binnenvaart en spoorvervoer?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is het verschil in gemiddelde CO2-, NOx- en fijnstofuitstoot per vervoerde container over een afstand van 300 km tussen het transport met een vrachtwagen, een binnenvaartschip en een goederentrein? Kunt u aangeven hoe u tot deze vergelijking bent gekomen?
Modaliteit
Emissies per container over een afstand van 300 km
CO2 (kg)
NOx (g)
PM (g)*
Vrachtwagen (Truck trailer)
226
1.766
41,3
Trein (Middelgrote trein elektrisch, 70 TEU)
49
60
3,1
Binnenvaart (Groot rijnschip, 208 TEU)
92
1.161
45,3
Voor het antwoord op deze vraag heb ik gebruik gemaakt van het rapport STREAM International Freight 2011 van CE Delft8. Het rapport is gepubliceerd in het kader van Europees onderzoek en wordt internationaal als gezaghebbend gezien. Hierbij is uitgegaan van middelzware lading (10,5 ton/TEU9) met veelvoorkomende voertuigen en is gerekend met de veel gebruikte methodiek Well to Wheel voor life cycle analyse van transportketens. Ik benadruk dat de in de bovenstaande tabel gepresenteerde gemiddelde uitstoot voor vervoer van een container over 300 km slechts een indicatieve waarde betreft, vanwege de afhankelijkheid van het type vervoersmiddel, brandstof, emissieklasse, beladingsgraad, enzovoort.
Welke maatregelen gaat u nemen om de Europese doelstellingen voor de modal shift, dat 30% van goederenvervoer over een afstand van 300 km of meer in 2030 verschoven moet zijn van wegtransport naar spoor en binnenvaart, te halen?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 4, vond in 2014 bijna 34% van het goederenvervoer plaats via binnenvaart en spoor. Een internationale vergelijking10 laat zien dat Nederland in Europa het grootste aandeel in de modal-split voor het transport van goederen over de binnenwateren in Europa heeft. Als een van de weinige landen bereikt Nederland hiermee de ambities van de Europese Commissie in het Witboek Transport. Dit laat onverlet dat ik me blijf inzetten voor het stimuleren van vervoer over spoor- en vaarwegen. Dit doe ik via de programma’s van Beter Benutten, Meer Bereiken en de Topsector Logistiek. Ik richt me hierbij ook op het verschuiven van lading over afstanden beneden 300 kilometer.
Kunt u een voorbeeld noemen van een casus waar een modal shift van wegtransport naar binnenvaart succesvol is geweest en wat er nodig is om dit soort successen op meer plekken te boeken?
In het project Synchromodaily van de Topsector Logistiek werken rederij Maersk en BCTN nauw samen om containers synchromodaal te vervoeren van en naar Rotterdam. Deze transportwijze is begonnen als pilot, vervolgens vanwege bereikte succesvolle resultaten blijvend toegepast en uitgebreid naar andere trajecten. Containers gaan nu zoveel mogelijk weer gevuld terug naar Rotterdam in plaats van leeg. Het idee is pragmatisch en simpel; middels een continue review van de (originele) planning kijken zij of containers op basis van gewenste levertijd met een binnenvaartschip mee kunnen in plaats van met een vrachtwagen. Daarnaast wordt en meer gefocust op combinatiemogelijkheden in tijd waardoor er met binnenvaartschepen vol heen en vol terug gevaren kan worden. Deze synchromodale initiatieven leveren per week een modal shift van 120 trucks met trailer op. Op jaarbasis zorgt dit voor een besparing van 6.000 vrachtwagenritten en 500 ton CO2 uitstoot. Synchromodaily is één van de 10 synchromodale initiatieven. Deze synchromodale projecten halen gezamenlijk per jaar minstens 50.000 vrachtwagenritten van de weg, waarmee een CO2-reductie van enkele duizenden tonnen bereikt wordt.
Welke van de huidige projecten in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport hebben een positieve bijdrage geleverd aan de modal shift van wegtransport naar spoor en/of binnenvaart? Kunt u dit per project toelichten?
In principe leveren alle investeringen in spoor en binnenvaart een positief resultaat op voor goederenvervoer. Belangrijke MIRT-projecten die gericht zijn op het verschuiven van het goederentransport over de weg naar het spoor en de binnenvaart zijn:
De Beter Benutten deals Twentekanalen en Zuid Willemsvaart waarbij bedrijven in de regio zich in een intentieverklaring hebben uitgesproken om na realisatie van de opwaardering van genoemde vaarwegen enkele tienduizenden vrachtautoritten (bulk, stukgoed, containers) per jaar van de weg naar de binnenvaart te verschuiven.
Enkele door het Rijk en de regio gefinancierde subsidieregelingen zoals o.a. de Subsidieregeling Quick Wins Binnenhavens en de Decentralisatie Uitkering Binnenhavens (DUB). Door deze regeling zijn zo’n 75 binnenhavenprojecten ondersteund waaronder de container terminalinitiatieven in de havens van Cuijck, Bergen op Zoom, Nijmegen, Hengelo, Tilburg, Born en Tiel. Tezamen zorgen deze projecten voor een duurzame verschuiving van per jaar enkele honderdduizenden containers van de weg naar binnenvaart.
De verbetering van vervoersmogelijkheden over de Betuweroute door onder andere de aanleg van de spoorboog bij Meteren (en het Derde spoor Duitsland) en optimalisaties van het spoor in het Havengebied van Rotterdam door onder andere de spooraansluitingen Tweede Maasvlakte en de aanleg van het Theemswegtracé (Calandbrug). Verder worden er ook maatregelen getroffen voor het goederentransport over het spoor buiten de Betuweroute (zoals routering goederenvervoer Zuid- en Oost- Nederland).
Diverse ICT- en samenwerkingsinitiatieven die bijdragen aan meer transport via de binnenvaart en het spoor via de Topsector Logistiek en de MIRT-Goederencorridors Oost en Zuid. Daarnaast zijn er diverse terminalprojecten zoals die in Almelo, Weert, Oss, Waalwijk, Venray, Lelystad, Doesburg en de nieuwe Railport Venlo waar aan ik reeds financiële ondersteuning heb toegekend en die de komende jaren tot resultaten zullen gaan leiden.
De MIRT-onderzoeken goederencorridors Oost en Zuid. Deze onderzoeken zijn gericht op het versterken en benutten van deze twee corridors. Doel is om te komen tot een gemeenschappelijke visie van bedrijfsleven, havenbedrijven en (regionale) overheden op een kernnetwerk van achterlandverbindingen en multimodale overslagpunten. Het onderzoeksgebied omvat alle vervoersmodaliteit.
Wanneer u zou werken met een termijn van 50 jaar en alle milieubelasting en arbeidsplaatsen zou meenemen, heeft de aansluiting van het Twentekanaal op het Mittellandkanaal dan nog steeds een negatieve maatschappelijke kosten-batenanalyse?
In eerdere maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA’s) voor de aanleg van het Twente-Mittellandkanaal is gekeken naar een periode van 80–100 jaar en zijn milieubaten, werkgelegenheidseffecten en economische baten conform de OEI-systematiek meegenomen. De MKBA-uitkomst daarvan was negatief. Dat is ook begrijpelijk, aangezien aanleg van een Twente-Mittellandkanaal zeer duur is en de baten beperkt, omdat dezelfde bestemmingen nu ook bereikbaar zijn, zij het met wat extra reistijd. Aanleg van dit project is derhalve beoordeeld als maatschappelijk niet rendabel.
De adviesaanvraag dienstregeling 2017 en de diverse nieuwsberichten over de te verwachten chaos in het (openbaar) vervoer in Noord-Kennemerland vanaf april 2016 |
|
Rudmer Heerema (VVD), Barbara Visser (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de adviesaanvraag dienstregeling 2017 en haar bijlage?
Ja, ik ben bekend met deze adviesaanvraag van NS aan de consumentenorganisaties in het Locov. Deze is onderdeel van het reguliere jaarlijkse proces rond de dienstregeling. De adviesaanvraag en de adviezen zijn (belangrijke) tussenstappen op weg naar de nieuwe dienstregeling.
Inmiddels heeft NS besloten in de dienstregeling 2017 een aantal adviezen met betrekking tot Noord-Holland over te nemen in de capaciteitsaanvraag (zie antwoord 2).
Wat betekent de terugkeer naar de situatie van 2015 en voorgaande jaren op het traject Alkmaar – Haarlem – Den Haag voor de reistijd op dit traject, tegen de achtergrond dat in 2015 strakkere overstaptijden en minder stationstops zijn ingevoerd waardoor toen tijdwinst werd geboekt en tegen de achtergrond dat in het advies nu is opgenomen terug te gaan naar de reistijd van 2015 en extra te stoppen op de stations van Heiloo en Castricum? Wat betekent dit voor de ingezette verbetering van de deur-tot-deurreis?
In de dienstregeling 2016 heeft NS in de spitsuren een snelle verbinding gecreëerd tussen Alkmaar – Beverwijk – en Haarlem. Dat betekent dat voor deze bestemmingen reistijdwinst geboekt is. Tegelijkertijd is in de dienstregeling 2016 de eerder bestaande IC-verbinding vanuit Heiloo en Castricum naar Haarlem vervallen; voor deze bestemmingen betekende dat een verlenging van de reistijd.
In 2016 was het voor NS niet mogelijk om, hoewel gewenst vanuit de regio, de spitsintercity’s te laten halteren op Heiloo en Castricum zonder de overstap in Haarlem te verslechteren. In de dienstregeling 2017 kan NS de brede wens (van consumentenorganisaties, overheden en andere regionale partijen) voor haltering van de spitsintercity’s op Heiloo en Castricum wel inwilligen zonder dat de overstap in Haarlem verslechtert. Het betekent voor reizen vanaf Heiloo en Castricum naar Haarlem een reistijdverbetering van ca. tien minuten in de spitsuren, maar voor reizen vanaf Alkmaar (en vanaf andere stations in de regio zoals Heerhugowaard) een reistijdverlenging van enkele minuten.
Het streven naar verbetering van de deur-tot-deurreis blijft voor mij en voor NS onverkort van kracht. Om de aansluitingen in het OV verder te verbeteren stemt NS de dienstregeling af met andere OV-partijen.
Op welke manier maakt u mogelijk dat er wel op de stations in Heiloo en Castricum gestopt kan worden, maar de reistijd niet meteen met twintig procent toeneemt? Bent u bijvoorbeeld bereid om aan NS te vragen of de aansluiting van de intercity Alkmaar – Haarlem op de intercity Haarlem – Den Haag kan worden verbeterd door de vertrektijd in Alkmaar bijvoorbeeld twee minuten te vervroegen? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven hoe de reistijdverdeling eruit komt te zien indien de adviesaanvraag dienstregeling 2017 wordt opgevolgd? Vindt u deze uitkomsten passen in de ambitie om de reiziger op 1, 2 en 3 te zetten?
De dienstregeling is de verantwoordelijkheid en deskundigheid van NS. De concessie schrijft voor dat NS zo goed mogelijk moet inspelen op de wensen van de reizigers. Maar NS moet bijna altijd keuzes maken die voor de ene groep reizigers beter uitvallen dan voor de andere. De concessie bevat geen voorschriften over vertrektijden of reistijdverdeling. Dit is om NS de ruimte te geven de dienstregelingspuzzel voor het hele land zo goed mogelijk te leggen.
Via de OV- en Spoortafels en via regelmatige bilaterale overleggen is NS goed op de hoogte van alle regionale wensen. Op basis daarvan optimaliseert NS elk jaar de dienstregeling, waarbij het helaas meestal niet mogelijk blijkt om alle wensen tegelijk te honoreren.
Zie verder antwoord 2.
Kunt u uitleggen waarom er groot onderhoud aan de Velsertunnel wordt uitgevoerd terwijl er te weinig treinstellen voor Noord-Kennemerland beschikbaar zijn? Vindt u dit wenselijk mede gelet op de ambities om de deur-tot-deurreis te verbeteren?
Rijkswaterstaat voert groot onderhoud aan de Velsertunnel uit omdat dit noodzakelijk is om de bereikbaarheid van onder meer Noord-Kennemerland te borgen. Om werkzaamheden te verrichten is tijdelijke overlast helaas onvermijdelijk. (Spoor)wegbeheerders en vervoerders kijken bij buitendienststellingen over de modaliteitsgrenzen heen, door afstemming van werkzaamheden en zo mogelijk ook door de reizigers een zo goed mogelijk alternatief van deur tot deur te bieden.
Er is bij grote werkzaamheden nauw contact tussen Rijkswaterstaat, ProRail en NS. Zij betrekken de decentrale overheden en hun vervoerders hier intensief bij. Zo is er een bestuurlijk platform bereikbaarheid metropoolregio Amsterdam, waarin alle betrokken partijen (vervoerders, beheerders, overheden) samenwerken en proberen gezamenlijk de negatieve effecten van de werkzaamheden aan de Velsertunnel zoveel mogelijk te reduceren.
In het geval van de Velsertunnel heeft Rijkswaterstaat al in 2014 samen met de provincie Noord-Holland, betrokken gemeenten, het samenwerkingsverband IJmond Bereikbaar, Connexxion, de transportsector en ondernemers in de regio het Bereikbaarheidsplan renovatie Velsertunnel opgesteld1. Dit plan bevat een samenhangend pakket van maatregelen die samen het grootste deel van de hinder tijdens de werkzaamheden aanpakken. Het gaat om maatregelen als:
Bij de renovatie van de Velsertunnel is er ook tijdig en constructief samengewerkt tussen Rijkswaterstaat en NS. NS heeft toegezegd vanaf de start van de dienstregeling 2016 (per december 2015) te monitoren wat de bezetting is van de treinen tussen Beverwijk en Haarlem. Kort voor de afsluiting van de Velsertunnel heeft NS op basis van feitelijke reizigersaantallen en ramingen geconcludeerd dat er met de getroffen maatregelen uit het Bereikbaarheidsplan, ook in de spitsuren, voldoende capaciteit beschikbaar is om een eventuele groeiende vraag als gevolg van de afsluiting van de Velsertunnel te kunnen opvangen.
De tunnel is vanaf 16 april afgesloten. Het is nog te vroeg om te zeggen in welke mate de vraag naar treinvervoer gegroeid is en of dit op de Kennemerlijn leidt tot treinen die onvoldoende capaciteit hebben. NS heeft op dit moment geen signalen dat dit laatste feitelijk het geval zou zijn. NS monitort de ontwikkeling nauwkeurig en zal waar nodig de inzet van materieel opnieuw bezien.
Verwacht u een chaos in het openbaar vervoer in Noord-Kennemerland vanwege het feit dat er te weinig treinstellen beschikbaar zijn in combinatie met het feit dat het alternatief om per auto te gaan zeer beperkt is vanwege diverse weg- en spoorwerkzaamheden in de provincie Noord-Holland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden er genomen om deze chaos tegen te gaan? Welke afspraken zijn er gemaakt om te voorkomen dat een belangrijke woon/werkregio niet meer bereikbaar is?
Nee, dat verwacht ik niet, gelet op de gedegen voorbereiding en maatregelen, maar NS blijft dit monitoren (zie antwoord 4).
Deelt u de zorg over de bereikbaarheid van de provincie Noord-Holland met alle huidige en voorgenomen weg- en spoorwerkzaamheden? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen zijn er genomen nu onder andere de Velsertunnel per 16 april 2016 voor negen maanden dicht gaat voor groot onderhoud en ook andere (weg-)werkzaamheden rondom Amsterdam in het kader van het project Openbaar Vervoer Schiphol – Amsterdam – Almere – Lelystad (OV SAAL), alsook de implementatie van het project Zuidasdok plaatsvinden om de bereikbaarheid van de belangrijke economische regio Amsterdam te garanderen? Deelt u de mening dat deze regio nu en in de toekomst, ondanks alle noodzakelijke werkzaamheden, bereikbaar moet zijn, juist vanwege de economische betekenis voor de Nederlandse economie? Zo ja, welke maatregelen zijn er reeds getroffen, hoe monitort u de bereikbaarheid en bent u bereid om aanvullende maatregelen te verkennen en te treffen?
De bereikbaarheid van de regio Amsterdam/Schiphol moet, vanwege de grote betekenis voor de Nederlandse economie, zo goed mogelijk zijn. Dit geldt ook in perioden dat er werkzaamheden plaatsvinden om die bereikbaarheid structureel te verbeteren. Er is veel aandacht voor de bereikbaarheid en er wordt bij voorgenomen werkzaamheden intensief afgestemd tussen de modaliteiten. Met betrekking tot de Velsertunnel heeft Rijkswaterstaat in overleg met de omgeving, onder meer de provincie, een Bereikbaarheidsplan opgesteld en uitgevoerd (zie antwoord 4).
Waarom is besloten om 40 intercity's minder per dag op de Kennemerlijn in te zetten, met uitzondering van enkele treinen tijdens de spits die dan ook maar één kant op rijden? Hoeveel zitplaatsen zijn er hierdoor minder in de spits?
NS heeft dit besluit genomen (en uitvoerig toegelicht aan en besproken met de regio en met consumentenorganisaties) omdat er sprake was van overcapaciteit. Veel treinen waren niet goed bezet. Dat is niet efficiënt: het leidt tot onnodige kosten en de betreffende capaciteit kan elders nuttiger gebruikt worden.
Overigens is in de dienstregeling 2016 de vervoerscapaciteit in de spitsuren in de spitsrichting ten opzichte van 2015 juist licht gestegen door de inzet van Intercity’s.
Kunt u uitleggen op welke wijze werkzaamheden nu en de komende negen jaar aan het spoor en weg worden afgestemd, gelet op alle werkzaamheden die voortkomen uit de projecten OV SAAL, Velsertunnel en Zuidasdok? In hoeverre wordt hierbij ook de capaciteit en doorstroming van het onderliggend wegennetwerk en (regionaal/lokaal) openbaar vervoer betrokken? Welke afspraken zijn er gemaakt met bedrijven, overheden en vervoerders ten behoeve van de bereikbaarheid van Noord-Holland, gelet op de grote economische meerwaarde van deze provincie voor de Nederlandse economie? Wordt hierbij rekening gehouden met de consequenties voor het personenvervoer (auto en openbaar vervoer), maar ook het goederenvervoer? Zo ja, op welke wijze? Zijn er voor het vervoer van gevaarlijke stoffen voldoende alternatieven beschikbaar?
Bij het ontwerpen van een dienstregeling toetst NS of deze maakbaar is op de beschikbare infrastructuur. Bij het verdelen van de capaciteit houdt ProRail zo veel mogelijk rekening met te verwachten grote werkzaamheden (bijvoorbeeld OV-SAAL en Zuidasdok), grote evenementen en bijzondere vervoervragen. ProRail voert hiertoe overleg met wegbeheerders op regionaal en landelijk niveau en met personen- en goederenvervoerders.
Er is veel aandacht voor de bereikbaarheid en er wordt intensief afgestemd tussen de modaliteiten. Dit heeft voor de renovatie van de Velsertunnel onder meer geresulteerd in een Bereikbaarheidsplan dat inmiddels is uitgevoerd (zie antwoord 4).
Is onderzocht wat de economische impact is van de opeenstapeling van alle weg- en spoorwerkzaamheden in combinatie met de voornemens van NS en andere vervoerders door het ontstaan van langere files door werkzaamheden en overvolle treinen? Zo ja, wat zijn de uitkomsten? Is onderzoek verricht naar de toegenomen kans op vertragingen en overvolle treinen? Welke maatregelen worden hiertegen getroffen?
Nee, dit is niet onderzocht of gekwantificeerd. Alle werkzaamheden worden juist uitgevoerd om de bereikbaarheid op peil te houden of structureel te verbeteren.
In hoeverre wordt in de nieuwe dienstregeling rekening gehouden met eventuele vertragingen door alle huidige en voorgenomen weg- en spoorwerkzaamheden? Indien daarmee weinig rekening is gehouden, waarom is dat dan het geval en bent u bereid om hier alsnog naar te lijken?
Zie antwoord 8.
Het sjoemelen met spitsmijden |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Volop gesjoemel met spitsmijden»1, «Overstappen op fiets succes»2 en «Expert: Spitsmijden op zich toch behoorlijk succesvol»3? Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over gesjoemel met spitsmijden?4
Ja, ik heb kennis genomen van de berichten in de media en ik herinner mij de eerdere antwoorden op uw vragen van november 2015.
Is het waar dat duizenden automobilisten die hebben deelgenomen aan projecten voor het mijden van de spits, ten onrechte geld hebben ontvangen? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Nee, het is niet waar dat duizenden automobilisten waarover het AD bericht bij de spitsmijdenprojecten ten onrechte geld hebben ontvangen.
Bij de spitsmijdenprojecten worden pas aan het einde van een project respectievelijk na één maand beloningen uitgekeerd. Vanaf start van deze projecten worden vooraf aan de uitbetalingen maandelijks analyses en controles uitgevoerd om onrechtmatige uitbetalingen van te voren uit te sluiten. Als een deelnemer niet meer voldoet aan de voorwaarden vindt geen uitbetaling plaats. Daarom is het ook niet nodig om een vergoeding terug te vorderen.
Is het waar dat deze automobilisten, ondanks het feit dat zij verkeerde gegevens hebben doorgegeven, de ontvangen vergoeding niet hoeven terug te betalen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de som van de bedragen die in het kader van spitsmijdenprojecten onterecht zijn uitgekeerd?
Het is mij niet bekend dat onterechte uitbetalingen zijn gedaan aan de uitgesloten deelnemers.
Deelt u de mening dat de groep die ten onrechte een vergoeding heeft ontvangen, in ieder geval deze vergoeding moet terugbetalen? Deelt u de mening dat de mensen van wie kan worden aangetoond dat zij bewust verkeerde informatie hebben aangeleverd, daarbovenop een sanctie dienen te krijgen?
Het belangrijkste vind ik het voorkomen dat ten onrechte wordt uitgekeerd. Hiervoor zijn de preventieve gegevenscontroles en analyses uitgevoerd. Bij de projecten blijken deze controles goed te werken. Ik deel uw mening dat ten onterechte uitbetaalde beloningen terug zouden moeten worden betaald, maar dat is bij de deelnemers waarover het AD bericht niet het geval.
Opdrachtgevers van spitsmijdenprojecten kunnen in een situatie van vermeende fraude aangifte doen bij de politie. Het is vervolgens aan het Openbaar Ministerie om te bepalen in hoeverre tot strafrechtelijke vervolging wegens fraude wordt overgegaan.
Hoe beoordeelt u de schaal van de fraude die gepleegd wordt? Welke aantallen van onterecht verkregen vergoedingen acht u acceptabel in het licht van het doel van het project?
In totaal is in 3.600 gevallen de deelname beëindigd als gevolg van de gegevenscontroles (4.4% van totaal ca. 82.000 deelnemers). Deze uitgesloten deelnemers hebben geen beloning ontvangen. Het is mij niet bekend welk aandeel van deze deelnemers opzettelijk verkeerde informatie heeft aangegeven. Onterechte vergoedingen zijn niet acceptabel. Daarom zijn controles en analyses vooraf ingevoerd om deelnemers die niet voldoen aan de voorwaarden uit te sluiten van een beloning en van verdere deelname. Niet kan worden uitgesloten dat er deelnemers zijn die bewust de regels hebben overtreden. Die mogelijkheid bestaat bij iedere regeling en ieder systeem.
Waar baseert de woordvoerder van de provincie Gelderland de stelling op dat het gros van de deelnemers die ten onrechte een vergoeding hebben gekregen, helemaal niet de neiging had te frauderen?
De woordvoerder baseert zich hierbij op de informatie van de opdrachtnemer. Preventief werden bij 6% van de deelnemers in Gelderland uitbetalingen stopgezet. Op basis van maandcontroles, de motieven waarop mensen deelnamen, de redenen van uitval en de gegevens uit de controle is een inschatting gemaakt van deelnemers die mogelijk opzettelijk verkeerde gegevens hebben aangeleverd. Hierbij ging het slechts om een klein deel van deze 6% deelnemers.
Deelt u de mening dat zo veel als mogelijk moet worden geprobeerd ervoor te zorgen dat onterecht verkregen vergoedingen worden terugbetaald? Is het niet lonen van de moeite omdat het om kleine bedragen zou gaan reden om het geld niet terug te vorderen?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Hoeveel mensen zijn er inmiddels uitgesloten van deelname aan de projecten? Is er een (landelijke) database waar deze uitgesloten deelnemers in terechtkomen, zodat zij ook niet aan andere projecten met vergelijkbare doelstellingen kunnen deelnemen?
In totaal is in 3.600 gevallen de deelname beëindigd als gevolg van de gegevenscontroles (4.4% van totaal ca. 82.000 deelnemers). Deze uitgesloten deelnemers hebben geen beloning ontvangen.
Er is geen landelijke database waar deze uitgesloten deelnemers in terecht komen. Ik vind het onwenselijk en disproportioneel om een centrale database te bouwen van eerder uitgesloten deelnemers. Het belang van de privacy van de deelnemers vind ik hier zwaarder wegen.
Hoe is te controleren dat, als aan een automobilist een substantieel bedrag voor de aanschaf van een fiets cadeau wordt gedaan, deze ook daadwerkelijk wordt gekocht en gebruikt voor woon-werkverkeer? Wie is verantwoordelijk voor het uitvoeren van deze controle? Vindt deze controle ook daadwerkelijk plaats?
Het gaat hier om een stimuleringsmaatregel waarbij automobilisten alleen een bijdrage krijgen indien, voor het woon-werkverkeer, aantoonbaar de overstap gemaakt wordt van de auto naar een fiets, e-bike of e-scooter. Controle hierop vindt plaats bij de aanschaf en het gebruik van de tweewieler.
De betreffende automobilist vult allereerst het aanmeldformulier in waarop hij zijn woon én werkadres aangeeft. De werkgever van de automobilist verklaart dat de automobilist met de auto naar het werk reist. De Verkeersonderneming controleert vervolgens op basis van de woon-werkgegevens of de automobilist over één van de fileknelpunten rijdt (de knelpunttrajecten zijn aangegeven in de deelnemersvoorwaarden).
Pas nadat De Verkeersonderneming het ingediende aanmeldformulier heeft gecontroleerd op de eisen (aanwezigheid werkgeversverklaring, deelnemer rijdt nu over één van de knelpunten, én de woon-werkafstand is minimaal 10 km) krijgt de automobilist een akkoord op de aanschaf van een tweewieler. De korting op deze aanschaf wordt verstrekt nadat de automobilist de factuur van de aangeschafte tweewieler heeft ingediend.
Deelnemers dienen minimaal gemiddeld twee dagen per week voor de periode van minimaal één jaar het woon-werktraject af te leggen met de aangeschafte tweewieler. Deelnemers van deze regeling zijn bovendien verplicht om hun daadwerkelijke fietsgedrag te registreren (via een registratie-app of online applicatie).
De uitvoering van dit project is door De Verkeersonderneming belegd bij een externe partij die maandelijks monitort en rapporteert aan De Verkeersonderneming.
Hoe beoordeelt u het feit dat het aantal spitsmijdingen gelijkgesteld wordt aan het aantal subsidies dat verstrekt is voor de aankoop van een fiets? Kunt u de Kamer inzicht geven in de onderbouwing dat door de fietsregeling 256.000 autokilometers niet zijn afgelegd?
Het aantal spitsmijdingen wordt niet gelijkgesteld aan het aantal subsidies, ook niet in het AD artikel. Omdat deelnemers minimaal twee dagen per week de auto laten staan, is het aantal spitsmijdingen veel hoger dan het aantal subsidies dat verstrekt is.
De 256.000 niet afgelegde autokilometers die in het artikel worden genoemd betreft het aantal voor één week. Het totaal aantal niet afgelegde autokilometers sinds de start van deze regeling is 11.520.000.
De onderbouwing van de 256.000 niet afgelegde autokilometers per week is als volgt:
In totaal maakt dat 256.000 minder afgelegde autokilometers per week (4.000 deelnemers x 32 kilometer x 2 dagen per week).