Verhoging van het budget voor betalingen aan veroordeelde Palestijnen |
|
Bente Becker (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Palestinians increase payments to Palestinian terrorists»?1
Ja.
Klopt de bewering van het lid van de Knesset Avi Dichter (Likud) dat de autorisatie van het budget van de Palestijnse Autoriteit voor 2018 betekent dat betalingen aan veroordeelde Palestijnen en hun families met $ 56 miljoen toenemen?
Volgens de cijfers die het kabinet tot zijn beschikking heeft zou het gaan om een stijging van ongeveer $ 900.000 ten opzichte van 2017.
Herinnert u zich dat het het kabinet eerder vaststelde dat het verbinden van de lengte van de straf aan de hoogte van de uitkering van alleen de «politieke» gevangenen de indruk wekt dat gewelddadige acties gericht tegen Israël worden ondersteund of beloond en dat dit een perverse prikkel in zich heeft?2 Beaamt u dat de nieuwe verhoging van het budget deze prikkel verder versterkt?
Het kabinet is in principe niet tegen betalingen aan gevangenen en hun families, zolang die transparant zijn en gebaseerd op sociaaleconomische behoefte, niet op de duur van de detentie. (Zie ook antwoorden op vragen gesteld op 10 juli 2017, met kenmerk 2017Z10187). Het kabinet is van mening dat de koppeling tussen de duur van de detentie en de hoogte van de betaling een perverse prikkel kan zijn. De Palestijnse Autoriteit heeft het budget verhoogd vanwege het groeiende aantal Palestijnen dat in gevangenschap zit, die op basis van de huidige regelgeving aanspraak kunnen maken op deze betalingen. Het kabinet is van mening dat dit een extra argument zou moeten zijn voor de Palestijnse Autoriteit om het systeem aan te passen; het zet de slechte financiële positie van de Palestijnse Autoriteit verder onder druk.
Nederland brengt de bezwaren tegen de betalingen aan gevangen consequent naar voren in bilaterale gesprekken met vertegenwoordigers van de Palestijnse Autoriteit en Palestinian Liberation Organisation (PLO). Sinds het begin van dit jaar is dit o.a. gedaan tijdens de het bezoek van toenmalig Minister Zijlstra aan Israël en de Palestijnse Gebieden (zie ook de Kamerbrief d.d. 17 januari jl. met kenmerk 2018Z00205/2018D00449), het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Israël en de Palestijnse Gebieden en marge van de Ad Hoc Liaison Commitee (AHLC) in Brussel. Het kabinet blijft hierop aandringen, ook in multilateraal verband. Zo heeft Nederland in de VN Veiligheidsraad aangedrongen op verandering van het systeem. Dit zou tevens een van de stappen kunnen zijn die de Palestijnse Autoriteit zelf kan zetten om onderling vertrouwen met Israël te verbeteren.
Hoe is of wordt uitvoering gegeven aan de eerdere toezegging vanuit het kabinet om de Palestijnse Autoriteit continu hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is of wordt daarnaast uitvoering gegeven aan de toezegging daar in Europees verband meer landen achter te krijgen, de Europese coalitie in dezen te verbreden, en zo echt een vuist te kunnen maken tegen deze praktijk?
In bilateraal overleg met EU-partners en instellingen dringt het kabinet bij de partners aan op het opvoeren van druk op de Palestijnse Autoriteit en de PLO om de betalingen aan gevangenen en hun families voortaan te baseren op sociaaleconomische behoeften en niet langer afhankelijk te maken van de duur van de detentie. Mede dankzij de Nederlandse inspanningen kaarten meerdere EU-lidstaten dit aan bij de Palestijnse Autoriteit. Het blijft echter om een klein aantal lidstaten gaan. Het kabinet zal deze inspanningen blijven voortzetten.
Het personeelstekort bij de militaire luchtverkeersleiding |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Sadet Karabulut , Kees van der Staaij (SGP) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tekort aan luchtverkeersleiders leidt regelmatig tot sluiten van luchtruim»?1
Ja.
Klopt het dat luchtverkeersleiders van de luchtmacht als gevolg van een tekort aan personeel problemen hebben om hun taken te allen tijde naar behoren uit te voeren?
Air Operations Control Station (AOCS) kampt al jaren met een personeelstekort. Momenteel zijn 17 van de 73 organieke functies vacant. Dat heeft gevolgen voor de taakuitvoering. Sinds begin 2015 is de verstrekking van vluchtinformatie gedurende de daglichtperiode beperkt. Zie voor verdere informatie hierover antwoord 3. De afgelopen maanden is ook een aantal malen gedurende de nacht de dienstverlening opgeschort. Zie hierover antwoord 4.
Al hoe lang is het zo dat in de Notice to Airmen (NOTAMs) de beperking is opgenomen dat niet te allen tijde flight information requests kunnen worden gegeven?
De verstrekking van vluchtinformatie gedurende de daglichtperiode wordt sinds begin 2015 beperkt. Ook dit behoort tot de wettelijke taken van de militaire luchtverkeersleiding, maar door het personeelstekort is prioriteitsstelling onvermijdelijk. Op grond van de internationale regelgeving is de luchtverkeersleiding verplicht om in de dienstverlening voorrang te geven aan het luchtverkeer dat onder controle van de luchtverkeersleiding vliegt boven het ongecontroleerd luchtverkeer. De beperking houdt in dat aan de kleine luchtvaart geen informatie wordt gegeven over bijvoorbeeld de weersomstandigheden. Hierover worden luchtruimgebruikers vooraf geïnformeerd en hiermee moeten ze in hun vluchtvoorbereiding rekening houden. Als het nodig is, kan de kleine luchtvaart in dit soort situaties wel altijd contact opnemen met de militaire luchtverkeersleiding.
Nadat in 2016 op 92 dagen sprake was van een beperking van de vluchtinformatie, is met de sector overlegd. Inmiddels is nu minder vaak sprake van een beperking: in 2017 was er nog op 33 dagen een beperking. In 2018 heeft zich dit tot nu toe op vijf dagen voorgedaan. Met Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) zijn afspraken gemaakt waardoor bij onvoorziene omstandigheden de dienst incidenteel kan worden overgedragen.
Kunt u bevestigen dat als gevolg van personeelstekorten op bepaalde momenten geen traumahelikopters kunnen uitvliegen, F-16»s minder vaak kunnen oefenen en kleine luchtvaart minder of geen vluchtinformatie ontvangt?
De afgelopen maanden, tussen juli 2017 en begin januari 2018, is om bij personeelstekorten de veiligheid in het luchtruim te blijven waarborgen, de dienstverlening gedurende drie nachten opgeschort, zodat de traumahelikopters niet konden uitvliegen. Later in januari, na de co-locatie, is dat nog twee keer gebeurd, maar toen kon LVNL de dienstverlening overnemen en waren er geen negatieve consequenties voor de hulpverlening.
Inmiddels zijn maatregelen genomen, zodat deze dienstverlening ’s nachts ten behoeve van de helikopters van de hulpdiensten weer permanent beschikbaar is. Dit heeft er wel toe geleid dat op maandag en vrijdag beperkingen gelden voor oefeningen met jachtvliegtuigen. Dit heeft geen negatieve gevolgen voor de gereedstelling, maar vermindert de flexibiliteit in de planning. Er is een verkenning gaande of LVNL de nachtdienst structureel kan overnemen.
Welke gevolgen heeft het niet kunnen vliegen van traumaheli’s voor de hulpverlening ter plaatse? Op welke wijze komt de (acute) zorg daarmee onder druk te staan?
Als de traumahelikopters niet kunnen vliegen, moet de hulpverlening andere middelen inzetten, zoals ambulances. Dat gebeurt ook wanneer de traumahelikopters vanwege extreme weersomstandigheden niet inzetbaar zijn.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van commandant Van Ingen dat de vliegveiligheid niet in het geding is, mede in het licht van de opmerkingen van luchtverkeersleiders die aangeven dat er wel degelijk risico’s worden genomen?
Kolonel Van Ingen, de commandant van de militaire luchtverkeersleiding, heeft het Defensiebeleid verwoord: om de veiligheid in het luchtruim te blijven waarborgen, wordt als het nodig is de dienstverlening opgeschort. Hij is verantwoordelijk voor de risicobeoordeling.
Zijn u concrete gevallen bekend waarbij de vliegveiligheid in Nederland ernstig in het geding was als gevolg van capaciteitstekort aangaande militaire luchtverkeerleiders?
Nee. Door het beleid zoals verwoord in de antwoorden 2, 4 en 6 laat Defensie het zover niet komen.
Welke maatregelen heeft u genomen of gaat u op korte en lange termijn nemen om het personeelstekort bij de militaire luchtverkeersleiding terug te dringen en de vliegveiligheid te waarborgen?
Luchtverkeersleiders zijn al vele jaren een schaars goed en daarom kampt Air Operations Control Station (AOCS) al jaren met een hardnekkig personeelstekort. De afgelopen jaren is al het nodige gedaan om de instroom van luchtverkeersleiders te bevorderen en de uitstroom te beteugelen.
Op de korte termijn ligt de nadruk op het opleiden van leerlingen.
Inmiddels is de opleiding nu goed gevuld, zij het dat dit vanwege de duur van de opleiding pas over een aantal jaar soelaas biedt. Op dit moment zijn er 22 luchtverkeerleiders in opleiding, afhankelijk van het voortraject (wel of geen volledig traject aan de Koninklijke Militaire Academie) duurt de gehele opleiding 3 tot 6 jaar, vanaf het moment dat een leerling bij Defensie wordt aangenomen.
Net als voor andere schaarstecategorieën kunnen aan verkeersleiders een aanstellingspremie en een behoudpremie worden toegekend. Ook zijn maatregelen genomen om het personeelstekort te verminderen, onder andere door inmiddels afgezwaaid personeel tijdelijk weer terug te vragen. Dit heeft het personeelstekort niet opgelost. Dus moet er meer gebeuren, vooral in samenwerking met LVNL.
Op langere termijn draagt de samenwerking met LVNL en de herindeling van het luchtruim bij aan een effectiever en efficiënter beheer en gebruik van het luchtruim. Met LVNL wordt onderzocht hoe gezamenlijke werving, selectie en opleiding oplossingen biedt.
In hoeverre acht u onder meer het samenwerken met civiele luchtverkeersleiders, de inzet van reservisten dan wel een salarisverhoging voor militaire luchtverkeersleiders hiertoe een wenselijk dan wel noodzakelijk middel?
Zoals ook blijkt uit antwoord 4, plukken we nu al de vruchten van de co-locatie op Schiphol-Oost. De komende jaren zal de samenwerking met LVNL voortvarend worden uitgebreid en verdiept. Met LVNL is een afspraak gemaakt over de werving om elkaar te versterken. Als LVNL een overschot aan goede kandidaten heeft, dan worden die aan Defensie aangeboden. Sommige van deze kandidaten hebben al deelkwalificaties als luchtverkeersleider. Dat kan de opleidingsduur bekorten. Samen met LVNL wordt nu onderzocht hoe de gezamenlijke inrichting van een functiehuis de efficiëntie en de effectiviteit van de luchtverkeersleiding verder kan verbeteren.
In het verleden zijn al reservisten ingezet. Maar reservisten die gekwalificeerd zijn als luchtverkeersleider, zijn er nauwelijks.
Net als voor andere schaarstecategorieën kunnen aan luchtverkeersleiders een aanstellingspremie en een behoudpremie worden toegekend. Salarisverhoging voor de schaarstecategorie luchtverkeersleiders wordt niet overwogen. Het verschil in beloning tussen de civiele en de militaire luchtverkeersleiding is zo groot, dat overbrugging daarvan tot ontwrichting van het salarissysteem van Defensie zou leiden.
Op welke wijze is de Inspectie voor Leefomgeving en Transport betrokken bij de problematiek die voortvloeit uit het personeelstekort bij de militaire luchtverkeersleiding? Welke adviezen heeft de inspectie gegeven om de problematiek te ondervangen?
De Inspectie voor Leefomgeving en Transport houdt zich niet bezig met dit onderwerp, omdat het toezicht op de militaire luchtverkeersleiding berust bij de Militaire Luchtvaartautoriteit (MLA). Iedere verandering qua inzet van verkeersleiders of taakuitvoering wordt vooraf gemeld aan de MLA.
De ontwikkeling en het gebruik van ‘killer robots’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «As swarms of drones become a reality, the rise of weapons that can think for themselves alarms human rights activists – and soldiers»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de door mensenrechtenorganisaties, denktanks en militairen geuite kritiek op de ontwikkeling en inzet van «killer robots», onder meer aangaande het ontbreken van een bewustzijn bij dergelijke militaire platforms?
Volgens het kabinet moeten mensen altijd verantwoordelijk en aansprakelijk blijven voor de inzet van wapensystemen. Dit uitgangspunt verandert niet als er (in toenemende mate) autonome functies aan wapensystemen worden toegevoegd. In lijn hiermee heeft het kabinet in zijn reactie op het advies «Autonome wapensystemen: de noodzaak van betekenisvolle menselijke controle» van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) en de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV)2, de aanbeveling overgenomen dat betekenisvolle menselijke controle altijd noodzakelijk is bij de inzet van autonome wapensystemen.
Het kabinet verwerpt dan ook op voorhand de ontwikkeling en inzet van volledig autonome wapensystemen, waarbij geen sprake meer is van betekenisvolle menselijke controle. Volgens het kabinet vallen de zogenoemde «killer robots» in deze laatste categorie.
Wat zijn de (internationaal) rechtelijke en ethische kaders voor de ontwikkeling en inzet van militaire robots die, met behulp van kunstmatige intelligentie, hun doelen onafhankelijk kunnen selecteren en uitschakelen en onderling kunnen samenwerken?
De ontwikkeling en inzet van alle wapensystemen moeten voldoen aan het internationaal recht, in het bijzonder de rechten van de mens en het humanitair oorlogsrecht, waaronder artikel 36 van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Geneefse Verdragen, dat landen verplicht om nieuwe wapens te toetsen aan het internationaalrechtelijk kader.
In hoeverre acht u het waarschijnlijk dat dergelijke platforms al op korte termijn zullen worden ingezet in conflicten waar Nederland bij betrokken is? Is Nederland hier voldoende op voorbereid?
Het kabinet verwacht op de korte termijn – als ze al ooit ontwikkeld worden – geen inzet van volledig autonome wapensystemen waarbij de kunstmatige intelligentie zich «zelfstandig» onttrekt aan betekenisvolle menselijke controle. Het kabinet is zich er echter van bewust dat toekomstige ontwikkelingen, in het bijzonder technologische ontwikkelingen en de toepassing daarvan, lastig accuraat te voorspellen zijn. Om die reden heeft het kabinet reeds toegezegd het AIV/CAVV-advies 5 jaar na verschijning, in 2020, opnieuw tegen het licht te zullen houden. Tevens volgt het kabinet de (technologische) ontwikkelingen op dit terrein op de voet zodat het, indien de ontwikkelingen daar aanleiding toe geven, hier meteen op kan reageren.
Ofschoon het kabinet in ieder geval op korte termijn geen volledig autonome wapensystemen verwacht die niet onder betekenisvolle menselijke controle staan, neemt de mate van autonomie in wapensystemen wel verder toe. Hierop zal ook de Nederlandse krijgsmacht moeten zijn voorbereid. Er wordt hierover dan ook kennis opgebouwd en er vindt wetenschappelijk onderzoek naar juridische, ethische en veiligheidsaspecten van toenemende autonome functies in wapensystemen plaats.
In hoeverre en op welke wijze is ook de Nederlandse defensie of de Nederlandse defensie-industrie, ook in Europees of NAVO-verband, betrokken bij de ontwikkeling van dergelijke autonome wapens of «killer robots»?
De toename van autonomie is een brede technologische ontwikkeling die allereerst volop plaatsvindt in de civiele sector, maar logischerwijs ook in de defensie-industrie. Autonome wapensystemen, die onder betekenisvolle menselijke controle staan, kunnen immers ook belangrijke militaire voordelen hebben. Zo reageren computers vaak sneller en preciezer dan mensen, waardoor risico’s voor eigen eenheden en de burgerbevolking kunnen afnemen. Ook kunnen dergelijke systemen opereren in een omgeving die voor mensen moeilijk bereikbaar en gevaarlijk is. Dergelijke toename van autonomie is dus essentieel voor een hoogwaardige Nederlandse krijgsmacht.
Voor zover bij het kabinet bekend, is de Nederlands defensie-industrie echter niet betrokken bij de ontwikkeling van volledig autonome wapensystemen die niet onder betekenisvolle menselijke controle staan.
In hoeverre acht u het ontwikkelen of inzetten van «killer robots» door Nederland of door Nederlandse bondgenoten wenselijk dan wel noodzakelijk?
Zoals aangegeven in eerdergenoemde kabinetsreactie is het kabinet tegen de ontwikkeling en inzet van volledig autonome wapensystemen, waarbij geen sprake meer is van betekenisvolle menselijke controle. Het is daarom niet wenselijk dat Nederland of Nederlandse bondgenoten dergelijke systemen zouden ontwikkelen.
Aan welke (beleids-)doelstellingen zou de inzet van «killer robots» moeten bijdragen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe borgen betrokken landen en partijen dat «killer robots», die met behulp van kunstmatige intelligentie niet alleen autonoom maar ook «zelflerend» zijn, toch volledig onder menselijke controle en verantwoordelijkheid blijven staan?
De vraag hoe mensen in controle kunnen blijven en de verantwoordelijkheid kunnen blijven dragen voor systemen die beschikken over een zelflerend vermogen, of meer in het algemeen kunstmatige intelligentie, is een belangrijk actueel maatschappelijk vraagstuk. Aangezien de ontwikkeling in kunstmatige intelligentie allereerst een civiele ontwikkeling is, speelt de vraag niet alleen in het militaire domein, maar ook in tal van civiele applicaties, zoals vervoer, telecommunicatie, internet, medische zorg, financiële handel, enz. Met betrekking tot het militaire domein is het huidige internationale recht, in het bijzonder het humanitair oorlogsrecht, een waarborg. Zo verplicht artikel 36 van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Geneefse Verdragen landen om de ontwikkeling en verwerving van nieuwe middelen en methoden van oorlogvoering te toetsen aan het internationaalrechtelijk kader. In Nederland is hiermee de Adviescommissie Internationaal Recht en Conventioneel Wapengebruik (AIRCW) van het Ministerie van Defensie belast. De AIRCW beoordeelt in voorkomend geval ook of de inzet van wapensystemen met autonome functies onder betekenisvolle menselijke controle kan worden uitgevoerd. In het internationale debat over autonome wapensystemen onderstreept Nederland het belang van een goede uitvoering van artikel 36 en bevordert het de onderlinge uitwisseling van ervaringen hieromtrent (best practices).
Hoe kan geborgd worden dat internationale verdragen inzake het internationale (humanitaire) oorlogsrecht gerespecteerd worden tijdens de inzet van «killer robots», bijvoorbeeld als het gaat om onderscheid maken tussen burgers en strijders?
Het kabinet is van mening dat voor elk wapen geldt, dat het altijd de mens moet zijn die bepaalt of een wapen wordt ingezet conform het humanitaire oorlogsrecht en niet het wapen zelf. Zoals gesteld verwerpt het kabinet de inzet van volledig autonome wapensystemen of killer robots die niet onder betekenisvolle menselijke controle staan. Bij autonome wapensystemen die wel onder menselijke controle staan, geldt dat de verantwoordelijke bediener daarvan per geval bepaalt of de inzet daarvan volgens het internationaal oorlogsrecht kan geschieden, daarbij onder meer rekening houdend met Rules of Engagement en de technische (on)mogelijkheden van het systeem. Gezien de huidige stand van de techniek is het kabinet van mening dat er op dit moment weinig situaties bestaan waarin autonome wapensystemen rechtmatig kunnen worden ingezet.
Hoe groot is het risico dat «killer robots», bedoeld of onbedoeld, de kaders van het internationale (humanitaire) oorlogsrecht niet respecteren?
Zie antwoord vraag 9.
In hoeverre kunnen de verantwoordelijken in dergelijke gevallen aangewezen en ter verantwoording geroepen worden? Welke instantie is daarvoor verantwoordelijk?
Zoals in mei 2016 aangegeven in de beantwoording3 van schriftelijke Kamervragen is het kabinet van mening, dat wanneer mensen bij de inzet van autonome wapensystemen betekenisvolle controle uitoefenen er geen aansprakelijkheidsprobleem is. Het geldende rechtsregime is in dat geval voldoende om overtreders aansprakelijk te stellen. Aansprakelijkheid voor aanvallen uitgevoerd door autonome wapensystemen onder betekenisvolle menselijke controle verschilt niet van aansprakelijkheid voor de inzet van welk ander wapen dan ook.
In hoeverre overlegt Nederland met bondgenoten, maar ook met landen als Rusland en China, over de risico’s en kansen van het ontwikkelen en inzetten van «killer robots»? Wordt er bijvoorbeeld gewerkt aan een gezamenlijke juridisch en ethisch kader?
Nederland neemt actief deel aan het internationale debat over autonome wapensystemen dat plaatsvindt binnen de Convention on Certain Conventional Weapons (CCW) van de VN. Ook China en Rusland nemen hieraan deel. In beginsel is Nederland bereid om met iedereen de dialoog aan te gaan en waar mogelijk samen te werken, maar wanneer posities ver uit elkaar liggen is concrete samenwerking vaak niet mogelijk. Daar waar samenwerking wel mogelijk of vanzelfsprekend is, neemt Nederland het initiatief. Zo heeft Nederland samen met Zwitserland voor de eerste vergadering van de Governmental Group of Experts (GGE) in november 2017 een non-paper geschreven over wapenreviews in het kader van het hierboven genoemde artikel 36. Daarnaast heeft Nederland als één van de weinige landen met een uitgebreid kabinetsstandpunt over dit onderwerp de samenvatting hiervan ook als non-paper ingediend. Beide papers zijn door de CCW op hun webpagina geplaatst en zijn positief ontvangen door de aanwezige lidstaten en experts.
Is het kabinet bereid zich, ook in het kader van de Nederlandse zetel bij de VN-Veiligheidsraad en binnen de United Nations Convention on Conventional Weapons (CCW), in te zetten voor voortvarende internationale afstemming en besluitvorming inzake verantwoord beheer en gebruik van «killer robots»?
Zie antwoord vraag 12.
Sugardating |
|
Kees van der Staaij (SGP), Anne Kuik (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van Rambam van 15 januari 2018 over sugardaddy-praktijken?1
Ja.
Deelt u het beeld dat het bij deze datingsites doorgaans de sugerdaddy in ruil voor seks «de date» betaalt? Bent u het ermee eens dat hiermee dergelijke sites eigenlijk niet meer gebruikt worden als datingsites, maar als platform dienen om seksuele diensten aan te bieden?
Deze datingsites presenteren zich als een online netwerk voor volwassen mannen en vrouwen boven de 18 jaar die een wederzijds profijtelijke relatie zoeken. Deze online dating-dienstverleners bieden een platform waarop deze mensen elkaar kunnen ontmoeten. Ik kan mij voorstellen dat contact via dergelijke websites kan leiden tot seksuele handelingen.
Vindt u zulke praktijken toelaatbaar op grond van de huidige wet- en regelgeving, mede gelet op de uitlatingen van het bedrijf dat sprake is van «een soort escortdienst»?2
Of de activiteiten toelaatbaar zijn op grond van de huidige wet- en regelgeving hangt af van de feiten en omstandigheden. Verschillende opsporingsdiensten kunnen optreden als wet- en regelgeving worden overtreden.
Wat is uw oordeel over het feit dat seksuele handelingen een belangrijke kern van de activiteiten vormen van de sugardaddy-praktijken? Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre het beeld dat in deze uitzending naar voren komt klopt en in hoeverre deze praktijk ook bij soortgelijke organisaties aan de orde is?
Als volwassenen overeenkomen om met elkaar seksuele handelingen te verrichten, dan is dit niet strafbaar. Het is bekend dat aan online dating risico’s kleven, omdat in eerste instantie onbekend is wie achter het online profiel schuil gaat. Om deze reden hebben verschillende datingsites dan ook het Keurmerk Veilig Daten opgericht. Sites die zich richten op een meer bijzondere vorm van dating, zoals deze sugardaddywebsites, maken tot heden geen gebruik van dit keurmerk. Dit kan voor bezoekers van de sites en mogelijke belangstellenden een indicatie zijn om zich op een andere datingsite in te schrijven. Het is van groot belang dat beheerders van dergelijke sites hun verantwoordelijkheid nemen. Waar specifieke risico’s worden geconstateerd, kan hierover vanuit overheidspartners ook actief het gesprek worden aangegaan met de private partijen.
Verder meld ik nog dat het betreurenswaardig zou zijn als vrouwen (of mannen) slachtoffer zijn geworden van ongewenste intimiteiten door contacten via deze site. Dat het contact via een sugardating website is gelegd maakt het niet anders dan contactlegging via Tinder, Facebook of gewoon een fysieke ontmoeting in een café. Ongewenst intimiteiten zijn te allen tijden sterk af te keuren. Mensen die het slachtoffer worden van ongewenste intimiteiten kunnen daarvan aangifte doen bij de politie.
Online dating-dienstverleners zijn reeds jaren actief op de Nederlandse markt. Bij het OM zijn geen indicaties van misstanden in de vorm van uitbuiting bekend die zijn gerelateerd aan het aanbod van datingsites zoals deze. Ik acht volwassen vrouwen en mannen in staat om de risico’s die gepaard kunnen gaan met online dating goed in te schatten. Ik zie op dit moment geen aanleiding om hier verder onderzoek naar te doen.
Ziet u ook dat dergelijke datingsites risicovol kunnen zijn voor kwetsbare (jonge) vrouwen die om geld verlegen zitten? Bieden deze sites, naar uw mening, voldoende waarborgen om illegale prostitutie en/of mensenhandel te voorkomen? Deelt u de verontwaardiging van de Franse Staatssecretaris van Emancipatiezaken dat het lichaam als handelswaar wordt behandeld?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beziet u de inspanningen van de Franse autoriteiten, die onderzoek doen naar de toelaatbaarheid van deze activiteiten en een aanklacht hebben ingediend? Bent u bereid in overleg te gaan met uw Franse collega’s en, in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), te verkennen welke maatregelen in Nederland mogelijk en nodig zijn? Bent u bereid te bevorderen dat aangifte wordt gedaan van strafrechtelijke overtredingen zoals aanranding en verkrachting door personen of het bedrijf dan wel voor poging, deelneming of uitlokking ervan?
Aangezien er bij het OM geen indicaties bekend zijn van misstanden gerelateerd aan datingsites zoals deze, zie ik geen aanleiding om hierover in gesprek te gaan met de Franse collega’s of de VNG.
In algemene zin wordt gestimuleerd aangifte te doen van strafrechtelijke overtredingen zoals aanranding en verkrachting, om opsporing, vervolging en berechting mogelijk te maken. Dit geldt ook voor eventuele misstanden via websites.
In hoeverre is voor een dergelijk bedrijf op grond van de bestaande wetgeving en op grond van het wetsvoorstel voor regulering van prostitutie sprake van een vergunningplicht vanwege escortactiviteiten? Zijn de benodigde vergunningen hiervoor aangevraagd en verkregen?
Er is geen specifieke vergunning nodig voor het aanbieden van een webpagina op internet. Datingwebsites worden, net zoals andere websites, geacht te handelen in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Tegen websites die een platform bieden voor uitbuiting kan strafrechtelijk worden opgetreden. Het huidige wettelijke kader (artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht) biedt voldoende mogelijkheden om aanbieders/beheerders van websites aan te pakken die zich schuldig maken aan seksuele uitbuiting of voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander. In aanvulling op de bestaande mogelijkheden om seksuele uitbuiting aan te pakken werkt de regering aan een wetsvoorstel dat het faciliteren van illegale prostitutie strafbaar stelt (invoering pooierverbod).
De regelgeving voor de bedrijfsmatige exploitatie van prostitutie verschilt per gemeente. Momenteel wordt gewerkt aan landelijke regels inzake prostitutie. Daarin is een escortbedrijf gedefinieerd als de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee. Niet iedere seksuele handeling tegen betaling is aan te merken als prostitutie. En niet iedere bezoeker van een datingwebsite is aan te merken als prostituee. Dit hangt af van de feiten en omstandigheden. Het Wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche wordt op basis van afspraken in het regeerakkoord aangepast. Na invoering van deze wet gelden voor alle gemeenten dezelfde regels voor escortbedrijven.
In hoeverre zijn de praktijken die in deze uitzending naar voren komen in strijd met andere wettelijke regels? Bent u – mede in het licht van het grote risico van uitbuiting – bereid toezicht te houden op de activiteiten van deze branche?
Het is de primaire taak van het OM om te vervolgen bij voldoende bewijs van een strafbaar feit. Daarnaast kaart het OM ook (mogelijke) misstanden in de strafrechtelijke hoek aan. In dat kader vinden twee maal per jaar gesprekken plaats tussen aanbieders van de sites, het OM en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Deze gesprekken zijn constructief en de ervaring heeft geleerd dat de meeste sites hun medewerking verlenen aan het verwijderen van materiaal e.d. Mede daarom is er nog geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om strafrechtelijk op te treden.
Op voorhand kan niet worden geconstateerd dat de sites mensenhandel faciliteren dan wel zich schuldig maken aan mensenhandel. Als in een concrete zaak blijkt dat dit wel het geval is, dan zal het OM samen met de politie daar onderzoek naar doen en waar mogelijk vervolging instellen.
Wordt ten aanzien van sugerdating-sites al gebruik gemaakt van de in de brief van 28 november 2017 weergegeven mogelijkheid om tegen websites die een platform bieden voor uitbuiting, strafrechtelijk op te treden? Zo ja, hoe vaak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hebben gemeenten op dit moment te weinig mogelijkheden om tegen zulke websites op te treden, zoals de voormalige wethouder van Amsterdam stelde?3 Is de regering bereid te werken aan de totstandkoming van die regels? Wordt in ieder geval op basis van de bestaande regels opgetreden tegen de website, nu blijkt dat daadwerkelijk sprake is van misstanden?
Gemeenten (burgemeesters) zijn bevoegd om op te treden in geval van een verstoring van de openbare orde binnen de gemeentegrenzen. In het geval van een website of bij internetverkeer is de openbare orde in beginsel niet in het geding. Pas wanneer naar aanleiding van een publicatie op internet de openbare orde dreigt te worden vestoord, kunnen bevoegdheden om de openbare orde te handhaven toegepast worden. Wanneer uitingen op het internet zijn te kwalificeren als strafbare gedragingen, kan het OM daartegen optreden. De regering acht het onwenselijk om gemeenten op dit terrein bevoegdheden toe te kennen.
Ik onderken dat artikel 10 EVRM overheden ruimte biedt om commerciële reclame te reguleren. Gemeenten zijn bevoegd om regels te stellen over reclame in de openbare ruimte. Voor zover voor dergelijke websites in de openbare ruimte wordt geadverteerd kunnen gemeenten regulerend en zonodig handhavend optreden. Klachten over reclame-uitingen kunnen worden ingediend bij de Reclame Code Commissie. In de Nederlandse Reclame Code (NRC) zijn de regels vastgelegd waar reclame aan moet voldoen. De Reclame Code Commissie toetst of een bepaalde reclame uiting voldoet aan de regels. In 96% van de gevallen worden uitspraken van deze commissie opgevolgd. Het is derhalve wat de regering betreft niet nodig om aanvullende regels te stellen voor reclame uitingen. Ik vertrouw erop dat gemeenten in overleg met adverteerders bepaalde reclame-uitingen op bepaalde plaatsen kunnen voorkomen. Ik zie dan ook geen meerwaarde om een verkenning uit te voeren.
Onderkent u dat de Europese jurisprudentie inzake artikel 10 van Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overheden veel ruimte biedt om ongewenste commerciële reclame te bestrijden? Bent u bereid om, in samenwerking met de VNG, te verkennen welke lessen geleerd kunnen worden van het optreden van diverse Belgische steden die deze vormen van ongewenste reclame verbieden?
Zie antwoord vraag 10.
Het artikel ‘Het gewone sterven blijft onderbelicht’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Het gewone sterven blijft onderbelicht»?1
Ja
Deelt u de mening van de auteur dat er in de beeldvorming rond het sterven vaak sprake is van een te eenzijdige focus op euthanasie? In hoeverre deelt u de zorgen die de auteur uitspreekt over een maatschappij waarin euthanasie zoveel aandacht krijgt, en het natuurlijke sterven zo weinig?
Ik ben het eens met de auteur dat goede zorg en begeleiding in de laatste levensfase van grote betekenis en waarde zijn, zowel voor de stervende als voor zijn naasten. Ik ben mij er van bewust dat meer mensen een beeld hebben bij euthanasie en dat relatief minder mensen weten wat er verder mogelijk is rond ondersteuning in de laatste levensfase – bij «gewoon of natuurlijk sterven» – en dat de term palliatieve zorg niet breed bekend is. Ik ben het daarom eens dat meer bekendheid met en aandacht voor de rol van goede palliatieve zorg van groot belang is.
Welke mogelijkheden ziet u om meer bekendheid en aandacht te geven aan de rol van goede palliatieve zorg en aan de waarde van natuurlijk sterven, en op welke manieren wilt u aan het verspreiden hiervan bijdragen? Bent u bereid hiervoor een publieks/ bewustwordingscampagne te (laten) organiseren?
Ik geef al veel aandacht aan de rol van goede palliatieve zorg en het gesprek over het levenseinde, bijvoorbeeld via het Nationaal Programma Palliatieve Zorg en steun aan de coalitie «Van betekenis tot het einde». Ik ben verder gestart met het voorbereiden van het opzetten van meer communicatieactiviteiten gericht op het algemeen publiek om de bekendheid met en bewustwording rond palliatieve zorg te vergroten (te beginnen na de zomer van 2018).
Hoe staat het met de besluitvorming over de exacte besteding van de regeerakkoordmiddelen van 8 miljoen euro per jaar voor versterking van de palliatieve zorg, die bij tweede nota van wijziging zijn toegevoegd aan de VWS-begroting 2018?2 Hoe worden deze middelen besteed en hoe ziet het verdere tijdpad eruit?
De helft van de middelen zal worden besteed aan een ophoging van de regeling palliatieve terminale zorg voor de inzet van vrijwillige palliatieve zorg in ondermeer hospices. De andere middelen worden onder meer ingezet voor de implementatie van het kwaliteitskader palliatieve zorg en voor activiteiten rond kinderpalliatieve zorg, geestelijke verzorging en bewustwording (zie vraag 3). In mijn komende brief over palliatieve zorg (april 2018) zal ik in meer detail ingaan op de plannen en het verdere tijdpad.
De situatie dat het openbaar vervoer in de dorpen niet altijd toegankelijk is voor rolstoelgebruikers |
|
Maurits von Martels (CDA), Corinne Ellemeet (GL), Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt de informatie dat rolstoelpassagiers die gebruik willen maken van het openbaar vervoer door een omissie in de wet- en regelgeving aangaande het openbaar vervoer geweigerd kunnen worden bij het overstappen van een gewone lijnbus naar een buurtbus, zelfs nu de buurtbussen volgens de Regeling toegankelijkheid van het openbaar vervoer verplicht geschikt zijn gemaakt om rolstoelpassagiers te kunnen vervoeren?1
Er is geen sprake van een omissie in de Wet personenvervoer 2000 die gerepareerd zou moeten worden. Het gaat hier om de toepassing van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz). Deze wet verbiedt onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte, bij onder meer het aanbieden van openbaar vervoersdiensten. De definitie van «openbaar vervoer» (ov) die in deze wet wordt aangehouden alsmede in de op deze wet gebaseerde uitvoeringsregelgeving, heeft een beperktere reikwijdte dan de (bredere) definitie van ov in de Wet personenvervoer 2000. In het kader van de opstelling van en afwegingen betreffende de Wgbh/cz en de uitvoeringsregeling, is blijkens de toelichtingen destijds bewust overwogen om kleinere voertuigen zoals kleine busjes en auto’s buiten de reikwijdte van deze wet te houden. De specifieke toegankelijkheidseisen zijn naar hun aard bestemd voor grotere voertuigen. Deze lijn wordt bevestigd in de uitspraak van het College voor de rechten van de Mens waar uw Kamer aan refereert.
Is het waar dat de situatie zoals beschreven in vraag 1 veroorzaakt wordt doordat een buurtbus geen bus is in de zin van de Wet personenvervoer 2000, maar een auto, en daardoor niet verplicht kan worden om rolstoelpassagiers te vervoeren?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het een onwenselijke situatie is als mensen in een rolstoel niet kunnen overstappen van een lijnbus naar een buurtbus, mede gelet op de verplichtingen zoals vastgelegd in het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap?
Iedereen heeft recht op mobiliteit, ook mensen met een beperking. Dat is vastgelegd in het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.
De verantwoordelijkheid voor het (toegankelijk) ov ligt in dit geval bij de decentrale vervoerautoriteit. Die heeft de inzet van de buurtbus als volgt toegelicht. De buurtbus is een lokaal initiatief van vrijwilligers nadat de reguliere lijnbus was opgeheven omdat er te weinig reizigers waren om de lijnbus in stand te houden. Deze wordt bestuurd door vrijwilligers, die in het algemeen van hogere leeftijd zijn. Om een rolstoel via een plank naar binnen te duwen en deze vast te maken (met spanbanden aan ogen op de vloer), is voor velen van hen te belastend. Als zij verplicht zouden worden om dit te doen, is de kans groot dat zij deze vrijwilligerstaak niet meer op zich kunnen nemen. Dit heeft de vereniging van buurtbusverenigingen aan de provincie bevestigd.
Door de provincie is besloten om geen verdere eisen te stellen aan zowel de vervoerder als aan buurtbusverenigingen om het huidige vervoer aan te passen voor rolstoelgebruikers in een buurtbus. Overweging achter dit besluit is het feit dat de vervoerder, die werkt met vrijwilligers, heeft aangegeven er niet voor te kunnen zorgen dat mensen in een rolstoel meegenomen kunnen worden. Dat leidt tot de keuze om ofwel helemaal geen bus in te zetten ofwel een buurtbus aan te bieden die wordt gereden door vrijwilligers, in combinatie met gemeentelijk doelgroepenvervoer voor mensen die gebruik maken van een rolstoel. Dergelijk kleinschalig rolstoelvervoer is een wettelijke verantwoordelijkheid van gemeenten die hiervoor professionele (taxi-)vervoerders aannemen met de benodigde expertise en opleiding om dergelijk gespecialiseerd vervoer aan te kunnen bieden.
Indien er inderdaad sprake is van een omissie in de wet, bent u dan bereid de genoemde omissie te repareren door de Wet personenvervoer 2000 aan te passen, zodat ook mensen met een rolstoel voortaan altijd gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer in de buurtbus, buiten de stroom- of hoofdlijnen?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Een nieuwe serie moorden onder christenen in Nigeria |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Han ten Broeke (VVD), Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nieuwe serie moorden onder christenen Nigeria»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in de afgelopen weken zeker 75 Nigeriaanse christenen gedood zijn, dat 89 huizen in 14 dorpen in vlammen opgingen, en dat dergelijke „religieuze zuiveringen» in 2016 en 2017 leidden tot de dood van zeker 725 christenen?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie die de zeer zorgelijke berichten waar naar verwezen wordt objectief kan bevestigen. Geweldsuitbarstingen tussen de voornamelijk islamitische Fulani en Hausa herders en inheemse christelijke boeren zijn echter helaas een regelmatig terugkerend verschijnsel in Centraal Nigeria (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 456). De vreselijke berichten die u aanhaalt vormen hierop geen uitzondering.
Zijn de islamitische Fulaniherders hiervoor verantwoordelijk?
Zie antwoord vraag 2.
Om welke redenen slaagt de Nigeriaanse overheid er niet, of niet voldoende, in om de kwetsbare burgerbevolking te beschermen?
Nigeria kent een veelheid aan conflicthaarden, waarbij de terreur van Boko Haram in het Noordoosten, de gewelddadigheden in de Middle Belt en de instabiele situatie in de Niger delta de drie bekendste zijn. Het Nigeriaanse bestuursstelsel, in het bijzonder het leger, de politie en overige ordehandhavers, zijn onvoldoende toegerust om deze conflicten op te lossen. Tevens is er sprake van een algemeen gebrek aan legitimiteit van de federale overheid ten opzichte van de deelstaten en treden Nigeriaanse politie-eenheden en troepen vaak onzorgvuldig en te repressief op.
De oorzaken van het geweld liggen in een complexe combinatie van economische, culturele en religieuze spanningen tussen bevolkingsgroepen. En de Nigeriaanse regering slaagt er niet in om de geweldsuitbarstingen te beteugelen. Moordpartijen blijven helaas onbestraft. Dit verergert de spanningen en wakkert etnische en religieuze sentimenten aan. Criminele bendes die in de regio actief zijn misbruiken de ontstane instabiliteit. Ze roven vee en plegen andere misdrijven. Bovendien lijken spanningen toe te nemen door landconflicten, als gevolg van onder andere de effecten van klimaatverandering in het gebied en een toestroom van vluchtelingen uit het Noordoosten. Ook voor een effectieve aanpak van de onderliggende oorzaken van het geweld lijkt het de Nigeriaanse autoriteiten aan capaciteit te ontbreken.
Deelt u het vermoeden dat ook religieuze motieven een centrale rol spelen bij deze geweldplegingen?
Hoewel niet kan worden uitgesloten dat etnische en religieuze factoren een rol spelen bij het geweld in de Middle Belt regio, is bovenal duidelijk dat het conflict tussen herders en inheemse boeren een grote verscheidenheid kent aan grondoorzaken, meestal economisch van aard. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om conflicten rond grondgebruik en toegang tot water. De migratie in de afgelopen decennia van de Fulani- en Hausa-bevolkingsgroepen van het Noorden van Nigeria naar de Middle Belt heeft geleid tot een toenemende druk op het gebruik van land en hulpbronnen. Als gevolg hiervan nemen de geweldsuitbarstingen in de regio in aantal en hevigheid toe. Er zijn echter geen aanwijzingen dat achter de geweldplegingen een (vooropgezette) religieuze agenda schuilgaat.
Wat is, mede dankzij het Political Framework for Crisis Approach Boko Haram en de regionale troepenmacht Multinational Joint Task Force (MNJTF), de huidige omvang en invloed van de terreurorganisatie Boko Haram in Nigeria?2
Mede dankzij de vergrote inzet van de Nigeriaanse ordetroepen sinds het aantreden van President Buhari en de versterkte regionale samenwerking in Multinational Joint Task Force (MNJTF) verband, is de invloed van Boko Haram sterk afgenomen. Het Nigeriaanse leger controleert inmiddels Maiduguri, de hoofdstad van Borno-staat en bakermat van Boko Haram, alsook meerdere belangrijke bevolkingscentra. De veiligheidssituatie buiten Maiduguri is evenwel slecht, waardoor Boko Haram-strijders zich relatief eenvoudig in de regio kunnen verplaatsen. Het is zorgwekkend dat er het afgelopen jaar relatief veel pogingen tot zelfmoordaanslagen zijn geweest, waarbij de terreurorganisatie vaak vrouwen en kinderen inzette. De recente ontvoering van schoolmeisjes in Dapchi is een signaal dat Boko Haram nog steeds zeer actief is.
Op welke wijze kan het kabinet bijdragen aan betere bescherming van kwetsbare christenen in Nigeria?
Als de Nigeriaanse regering er niet in slaagt om de geweldsuitbarstingen en moordpartijen in de Middle Belt een halt toe te roepen, en de huidige straffeloosheid voortduurt, dan bestaat het risico dat het conflict tussen herders en boeren zich geleidelijk ontwikkelt tot een religieus conflict, met alle gevolgen van dien. Nederland zal er, bij voorkeur ook samen met andere partners, dan wel in EU-verband, bij de Nigeriaanse autoriteiten op aandringen dat de daders van de moordpartijen niet vrijuit gaan en dat er concrete stappen worden gezet om strafrechtelijke vervolging mogelijk te maken. Dit begint bij het nauwkeurig en systematisch documenteren van de gepleegde misdaden. In EU kader zal Nederland ervoor pleiten dat lokale initiatieven voor alternatieve geschillenbeslechting worden ondersteund. In besprekingen met de overheid en het maatschappelijk middenveld zal Nederland de Nigeriaanse overheid blijven wijzen op de verantwoordelijkheid voor de bescherming van de burgerbevolking.
Bent u bereid om de Nigeriaanse president Buhari ertoe op te roepen en waar mogelijk te ondersteunen om Nigeriaanse burgers beter te beschermen tegen de moordpartijen?
Zie antwoord vraag 7.
Kent u het bericht «Journaliste moet Papua verlaten om tweets»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze BBC-journaliste Henschke uit Papoea is weggestuurd, en bent u bekend met vergelijkbare gevallen van uitzetting van buitenlandse journalisten door de Indonesische overheid?
Bij navraag is gebleken dat de BBC-journaliste inderdaad de provincie moest verlaten.
In de periode 2017–2018 werden enkele andere buitenlandse journalisten verzocht Papua te verlaten omdat volgens de Indonesische autoriteiten de vergunningen van journalisten in kwestie niet in orde waren.
Klopt het dat de Indonesische overheid zowel binnenlandse als buitenlandse journalisten actief tegenwerkt als het gaat om verslaggeving van de situatie van Papoea’s in Indonesië?
President Joko Widodo heeft in 2015 aangekondigd dat Papua open is voor buitenlandse journalisten. Zij moeten echter wel een vergunning aanvragen om in Papua te werken. Indonesische journalisten hebben geen vergunning nodig om in Papua te werken.
De Alliance for Independent Journalists,een beroepsorganisatie voor journalisten in Indonesië, spreekt in algemene zin van een verbetering van toegankelijkheid van Papua voor journalisten. Niettemin blijft persvrijheid in Papua een punt van zorg.
Wat doet Nederland in het kader van de beleidsprioriteit «vrijheid van meningsuiting» om ook de vrijheid te bevorderen van journalisten die verslag willen doen van de onderdrukking van de Papoeabevolking in Indonesië?
Vrijheid van meningsuiting is een voorwaarde voor een goed functionerende democratie en een vrije samenleving, en is daarom één van de Nederlandse mensenrechtenprioriteiten wereldwijd, zo ook in Indonesië.
Dit was ook de reden dat Nederland via de mensenrechtenambassadeur in 2017 deelnam aan de World Press Freedom Day in Jakarta. In zijn contacten met de Indonesische autoriteiten heeft de mensenrechtenambassadeur het belang van vrije pers en vrijheid van meningsuiting diverse malen benadrukt.
Daarnaast steunt Nederland de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid via het strategisch partnerschap met Free Press Unlimited (FPU). FPU werkt in Indonesië samen met partnerorganisaties die zich onder andere inzetten voor de verbetering van persvrijheid, en capaciteitsopbouw van vrouwelijke journalisten in Papua.
Kunt u aangeven in hoeverre er sprake is van een verdere achteruitgang van de mensenrechtensituatie van Papoea’s in Indonesië?
De situatie in de Indonesische provincies Papua en West-Papua kent diverse zorgpunten, zoals geweldsincidenten tegen burgers, maar ook de vrijheid van meningsuiting en de positie van mensenrechtenverdedigers en (lokale) journalisten.
Onder president Widodo zijn enkele bemoedigende stappen gezet. Zo is de sociaaleconomische ontwikkeling van Papua («bridging the gap») een prioriteit voor de president. Zijn inzet en aandacht toont hij ook door veelvuldige bezoeken aan Papua. Meest recentelijk bracht president Widodo op 20 december 2017 een bezoek aan de regio.
Ook maakt president Widodo werk van een meer structurele dialoog over de situatie in Papua. Zo sprak de president op 15 augustus 2017 in Jakarta met onder meer religieuze leiders en mensenrechtenactivisten uit Papua. Deze bijeenkomst betekende het startpunt van een dialoog tussen betrokkenen in Papua en de centrale overheid in Jakarta. Deze dialoog vormt een belangrijke stap in het bespreekbaar maken van diverse zorgpunten van de bevolking van Papua.
In eerdere antwoorden op schriftelijke vragen is ingegaan op de bijdrage van Nederland aan politietrainingen op Papoea2; wat is de huidige status van de Nederlandse politietraining in Indonesië, en in hoeverre droeg of draagt deze inzet bij aan een verbetering van de mensenrechtensituatie in West-Papoea?
De Nederlandse bijdrage aan het Community Policing Programme loopt tot juli 2019. Het programma heeft als doel om de relatie tussen de politie en lokale gemeenschappen te verbeteren door middel van dialoog en mensenrechtentrainingen. Dit is onder meer gebeurd via de training en inzet van Community Policing Officers («wijkagenten»). In de laatste fase van dit programma zijn Community Policing Forums (CPFs) opgericht, waarin de bevolking samen met het lokaal bestuur en de politie de situatie in hun dorpen bespreekt ter bevordering van de lokale veiligheid.
Uit het rapport van de Mid-term evaluation van het Community Policing Programme kwam onder meer naar voren dat lokale gemeenschappen in Papua de politie nu zelf vaker betrekken bij problemen, en dat het programma heeft bijgedragen aan het opbouwen van vertrouwen en de vermindering van spanning tussen de politie en de gemeenschappen. De politie hanteert deze formule nu ook in andere gebieden.
Wat doet Nederland om uit te sluiten dat deze politietraining op enigerlei wijze bijdraagt aan het bevestigen van de onderdrukkende structuren jegens de Papoeaminderheid?
Het Community Policing Programmewerkt met wijkagenten in Papua die zich in de lokale gemeenschap inzetten om diensten te verlenen aan burgers. Deze agenten zijn in de regel niet betrokken bij handhaving en zij dragen ook geen wapens bij zich.
Het gaat om een lange termijn inzet waarbij een cultuuromslag noodzakelijk is. De leiding van de provinciale politie in Papua heeft bij diverse gelegenheden gesteld het belang te erkennen van het winnen van het vertrouwen van de lokale gemeenschappen om incidenten te verminderen en daarmee de veiligheidssituatie te verbeteren.
Is Nederland bereid om, ook in EU- en VN-verband, bij de Indonesische overheid actief te blijven pleiten voor persvrijheid, voor het bevorderen van gelijke rechten voor de Papoeabevolking, en voor het stoppen en bestraffen van geweld tegen Papoea’s door onder meer leger en politie?
Ja. De mensenrechtensituatie in Indonesië, met inbegrip van de situatie in Papua, is onderdeel van de reguliere dialoog tussen Nederland en Indonesië.
Zo heeft Nederland aandacht gevraagd voor de mensenrechtensituatie in Papua tijdens de politieke consultaties met Indonesië eind november 2017. Ook tijdens de EU-Indonesië mensenrechtendialoog op 1 februari 2018 is de situatie in Papua aan bod gekomen, evenals tijdens de bespreking van de mensenrechtensituatie in Indonesië (Universal Periodic Review) in mei 2017 in de VN-Mensenrechtencommissie.
De Nederlandse mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn bezoek aan Indonesië in mei 2017 een bezoek aan Papua gebracht. Naast gesprekken met betrokkenen in Papua, is de situatie in Papua ook in gesprekken in Jakarta, onder meer met de Minister van Justitie en mensenrechten, aan de orde geweest.
De vergunningsaanvraag voor het openen van een nieuwe abortuskliniek in ‘s Hertogenbosch |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat er recent een vergunning is aangevraagd voor een nieuwe abortuskliniek in ‘s Hertogenbosch, en dat het ministerie voornemens is deze vergunning te verlenen?
Nee. Op dit moment is hiervoor nog geen aanvraag bij het Ministerie van VWS binnengekomen. Wel is er contact geweest met een persoon die het voornemen heeft een abortuskliniek in ’s-Hertogenbosch te openen. Deze persoon verwacht in de loop van februari 2018 een vergunningsaanvraag in te dienen.
Klopt de inschatting dat – nu er in Rotterdam een nieuwe kliniek is gestart en er in februari een doorstart is in Amsterdam – er al meer dan genoeg klinieken in Nederland zijn?
Nee. Op dit moment zijn er 10 abortusklinieken1, inclusief de door u genoemde kliniek in Amsterdam zijn dat er 11. Gebaseerd op de cijfers uit de afgelopen jaren is mijn indruk niet dat dit te ruim is, zie verder ook mijn antwoord op vraag 3.
Ter vergelijking: Eind 2016 waren er 15 abortusklinieken2 in Nederland en lag het aantal zwangerschapsafbrekingen rond de 30.0003.
Welke juridische mogelijkheden heeft u om een nieuwe kliniek in ’s Hertogenbosch te weren, mede gelet op het feit dat er in het zuiden van het land al twee klinieken (Eindhoven en Roermond) zijn die relatief dichtbij liggen? Is het toetsen van de benodigde capaciteit voor abortusklinieken onderdeel van het toetsingskader voor het verlenen van vergunning? Deelt u de mening dat het, gelet op het noodkarakter van abortus, wenselijk zou zijn om op de benodigde capaciteit te kunnen toetsen? Indien u die mogelijkheden niet of onvoldoende heeft, welke maatregelen gaat u nemen om hier verandering in aan te brengen?
De Wet afbreking zwangerschap schrijft voor dat indien de aanvrager aan de gestelde eisen voldoet de vergunning dient te worden verleend. In de Wet afbreking zwangerschap en het Besluit afbreking zwangerschap staan geen voorwaarden over de spreiding of de benodigde capaciteit van abortusklinieken. Dit is dan ook geen onderdeel van de besluitvorming op een vergunningaanvraag.
Het faillissement van de CASA-organisatie heeft tot een unieke situatie geleid. Niet eerder heeft er een dergelijke grote verschuiving plaatsgevonden binnen het landschap van de abortusklinieken. Deze uitzonderlijke situatie roept ook de vraag op of er nadere regelgeving nodig is. Abortushulpverlening moet niet alleen zorginhoudelijk kwalitatief op orde zijn, maar ook voldoende beschikbaar en verspreid over het land aanwezig zijn. Zoals aan de Tweede Kamer gemeld op 27 september 20174 kijk ik naar de huidige regelgeving op dit gebied om te bezien of aanpassing nodig is.
Is mijn informatie correct dat er achter de aanvraag voor de vergunning een investeerder zit waaraan rendement zou moeten worden afgedragen? Deelt u de mening dat het onwenselijk zou zijn omdat er bij abortus geen enkele prikkel mag zijn om omzetverhogend te werken en het juist hele goede zorg kan zijn om juist af te zien van behandeling?
De vergunningsaanvraag is nog niet ontvangen, dus het eerste deel van deze vraag kan ik niet beantwoorden.
In de Wet afbreking zwangerschap en het Besluit Afbreking Zwangerschap zijn eisen opgenomen ten aanzien van financiële prikkels. De rechtspersoon die de kliniek beheert mag geen winst nastreven. En bestuursleden van de rechtspersoon die de abortuskliniek beheert, mogen geen financieel belang hebben bij de oprichting of de exploitatie van de kliniek. Daarnaast is er sinds 2014 in de Subsidieregeling abortusklinieken een apart tarief voor consulten aan vrouwen die vervolgens afzien van zwangerschapsafbreking.
Abortusklinieken zijn conform de wet verplicht ervoor zorg te dragen dat een arts één of meerdere gesprekken met de vrouw voert om te komen tot een zorgvuldige besluitvorming. Zij moeten zich er van verzekeren dat iedere beslissing tot het afbreken van zwangerschap met zorgvuldigheid wordt genomen en alleen dan wordt uitgevoerd, indien de noodsituatie van de vrouw deze onontkoombaar maakt. Ik heb geen reden om aan te nemen dat klinieken hier niet aan voldoen.
De Open Doors ranglijst christenvervolging 2018 |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Geweld tegen christenen in Pakistan en India neemt schrikbarende vormen aan»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van Open Doors die in haar ranglijst christenvervolging de toename van religieus nationalisme in veel Aziatische landen noemt als belangrijke trend in 2017? Klopt het dat met name de trend van religieus nationalisme in Azië doorzet richting 2018?
Ja. De toename van religieus nationalisme is een belangrijke trend in veel Aziatische landen. Het is nog te vroeg om uitspraken te doen over het verloop van deze trend in 2018.
Wat doet Nederland om de godsdienstvrijheid te promoten in Pakistan, een land met de maximale score voor geweld tegen christenen?
In het antwoord op vragen van de leden Van der Staaij, De Roon en Voordewind d.d. 19 december 2017, over een zelfmoordaanslag op een kerk in Pakistan heeft het kabinet aangegeven dat vrijheid van religie en levensovertuiging een van de centrale thema’s in het Nederlandse mensenrechtenbeleid is. Tijdens het meest recente bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Pakistan, in april 2017, is vrijheid van religie en levensovertuiging onderwerp van gesprek geweest bij zijn ontmoetingen met Pakistaanse autoriteiten en religieuze leiders en heeft de ambassadeur de situatie van christenen ter sprake gebracht. Ook tijdens het jaarlijkse bilaterale overleg op hoogambtelijk niveau tussen Nederland en Pakistan en in andere contacten met vertegenwoordigers van de Pakistaanse overheid wordt dit onderwerp aan de orde gesteld.
Vanuit het Mensenrechtenfonds worden verscheidene programma’s in Pakistan gefinancierd die gericht zijn op vrijheid van religie en levensovertuiging, en het verhogen van onderling begrip en tolerantie. De programma’s richten zich op het creëren en versterken van netwerken van activisten, waaronder van minderheden en lokale NGO’s, het stimuleren van dialoog tussen verschillende religieuze en sociale groepen, en het direct beschermen van bedreigde (christelijke) minderheden door het verlenen van juridische ondersteuning en noodopvang.
Ook in EU-verband is vrijheid van religie en levensovertuiging een centraal thema. De EU ondersteunt diverse projecten op dit gebied. Van 10 tot 16 december 2017 bezocht Ján Figel, de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor vrijheid van religie en levensovertuiging, Pakistan. Hij heeft met leden van de overheid, politici, academici, scholen en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld gesproken. Tijdens zijn bezoek, maar ook tijdens de regelmatige contacten tussen EU-vertegenwoordigers en de Pakistaanse regering, wordt consequent aandacht besteed aan dit belangrijke onderwerp.
Welke directe of indirecte mogelijkheden heeft Nederland om zich in te zetten voor godsdienstvrijheid in Noord-Korea als land dat voor de zeventiende keer bovenaan de ranglijst staat en onder meer 50.000 christengevangenen in strafkampen gezet heeft?
Het kabinet kan het exacte aantal Noord-Koreaanse christenen in strafkampen niet eigenstandig bevestigen, maar onderschrijft wel de bevindingen van de VN-onderzoekscommissie naar mensenrechten in Noord-Korea, die in haar rapport de vervolging van christenen als een van de mensenrechtenschendingen in Noord-Korea benoemt.
Nederland komt op voor de mensenrechten van alle Noord-Koreanen, waaronder het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar kwetsbare groepen die een verhoogd risico lopen op vervolging, zoals Noord-Koreaanse christenen. Gezien de zeer beperkte mogelijkheden om in Noord-Korea projecten te ontplooien, ligt daarbij de nadruk op het documenteren van misstanden met als doel de schuldigen te zijner tijd verantwoordelijk te kunnen houden voor hun misdaden. Hiertoe worden onder andere projecten gefinancierd vanuit het Mensenrechtenfonds in Zuid-Korea.
Deelt u de zorgen van de indieners over de gestaag afnemende godsdienstvrijheid en het recordaantal geweldsincidenten tegen christenen in India; een land dat in vijf jaar tijd steeg van plaats 28 naar plaats 11 op de Open Doors Ranglijst Christenvervolging?
Het kabinet deelt de zorgen over gestaag afnemende godsdienstvrijheid in India. De bewering dat de Indiase overheid wil dat alle niet-hindoes bekeerd zijn voor 30 december 2021 klopt niet. Dit is een uitspraak van een radicale politicus en geen overheidsbeleid. De Nederlandse overheid zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten. Nederland benadrukt daarbij het belang van respect voor mensenrechten voor een ieder, waaronder religieuze en andere minderheden, voor een goed functionerende democratische rechtsstaat. De mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn bezoek aan New Delhi op 22 en 23 november 2017 aandacht besteed aan het onderwerp godsdienstvrijheid en de wetten die in een aantal Indiase staten zijn aangenomen die veranderen van geloof bemoeilijken.
Klopt de bewering dat de Indiase overheid wil dat alle niet-hindoes voor 30 december 2021 bekeerd zijn tot het hindoeïsme? Zo ja, bent u bereid dit onderwerp concreet aan te kaarten in gesprekken met de Indiase regering?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven op welke manieren Nederland in het afgelopen jaar, via de beschikbare bilaterale en multilaterale kanalen en vanuit het Mensenrechtenfonds, bijzondere aandacht heeft besteed aan de zorgwekkende situatie van christelijke minderheidsgroepen in Azië, het Midden-Oosten, en delen van Afrika?
Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is een prioriteit van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland komt op voor het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging wereldwijd. Het kabinet maakt van verschillende mogelijkheden gebruik om deze mensenrechten aan de orde te stellen. Via bilaterale kanalen onderhouden diverse ambassades nauw contact met religieuze leiders en wordt in externe contacten aandacht gevraagd voor de situatie van minderheidsgroepen, waaronder christenen. Ook de mensenrechtenambassadeur brengt de situatie van christenen onder de aandacht. Dit heeft hij o.a. gedaan tijdens zijn recente reizen naar China, Pakistan, Indonesië en Irak.
Via het Mensenrechtenfonds wordt een aantal projecten gesteund met ook aandacht voor kwetsbare christelijke minderheidsgroepen. Zo steunt de Nederlandse ambassade in Caïro bijvoorbeeld de interreligieuze dialoog door middel van projecten over godsdienstvrijheid en uitwisselingen tussen imams en priesters die zijn gericht op het kweken van tolerantie en begrip. In Libanon wordt een project gesteund dat zich richt op vredesopbouw en sociale cohesie onder gemengde gemeenschappen, waaronder christelijke, in de Bekaa vallei. In India steunt Nederland een project met als doel capaciteitsopbouw bij religieuze minderheden, m.n. christenen, mede ter adressering van sektarisch geweld. Voorts wordt een meerjarig project ondersteund in Pakistan, Indonesië en Kenia dat zich richt op religieuze tolerantie, mede ter verbetering van de situatie van christenen in deze landen.
Ook binnen de EU en VN staat het thema hoog op de agenda. Langs multilaterale weg wordt waar mogelijk opgetreden met de EU om demarches uit te voeren en gezamenlijke verklaringen af te geven.
Is het kabinet bereid om zich ook in 2018, via bilaterale en multilaterale kanalen, in te zetten voor godsdienstvrijheid voor christelijke minderheden wereldwijd en daarbij bijzondere aandacht te hebben voor christenen in India en in de landen in de top 10 van de Open Doors ranglijst christenvervolging 2018 zoals Noord-Korea, Pakistan, Afghanistan en Jemen?
Ja. Het kabinet zal zich ook in 2018 via bilaterale en multilaterale kanalen blijven inzetten voor vrijheid van religie en levensovertuiging voor christelijke en andere religieuze en niet religieuze minderheden daar waar mogelijk.
Is dit kabinet bereid om godsdienstvrijheid niet alleen een speerpunt te maken binnen het buitenlandbeleid maar ook binnen het vluchtelingen- en asielbeleid met het oog op de asielmogelijkheden voor christenasielzoekers?
Het bieden van asielbescherming aan personen die vanwege hun geloofsovertuiging vrezen voor vervolging is reeds lange tijd een belangrijk uitgangspunt van het Nederlands asielbeleid. Dit uitgangspunt is ook verankerd in het Vluchtelingenverdrag en in het toepasselijke EU-acquis. Bij die asielbeoordeling, zo is in het Nederlandse beleid vastgelegd, zal nimmer van een vreemdeling worden verlangd dat deze bij terugkeer uitingen van zijn godsdienst verborgen zou moeten houden. Ook zal niet van de vreemdeling worden verwacht dat hij afziet van godsdienstige handelingen, die voor hem persoonlijk bijzonder belangrijk zijn om zijn godsdienstige identiteit te bewaren. Bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft de Staatssecretaris voorts aangegeven een onderzoek te starten over de vraag of de geloofwaardigheidsbeoordeling van gestelde bekering in asielzaken verder kan worden verbeterd.
Gezien deze bestaande uitgangs- en aandachtspunten binnen het Nederlandse asielbeleid ziet het kabinet geen reden om de asielmogelijkheden van christenasielzoekers nog verder als speerpunt te benoemen.
Moordaanslagen op Turkse burgers in Europa die in voorbereiding zouden zijn |
|
Han ten Broeke (VVD), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Sadet Karabulut , Martijn van Helvert (CDA), Femke Merel Arissen (PvdD), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV), Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «HDP MP says he received intelligence on assassination plans against Turkish citizens in Europe» over plannen voor moordaanslagen op Turkse burgers in Europa die voorbereid zouden worden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de zorgwekkende beweringen in dit bericht?
Er is met aandacht gekeken naar de beweringen die in dit bericht worden gedaan. In diverse landen is dit bericht in de media gepubliceerd. De berichtgevingen kunnen zorgen voor spanningen en gevoelens van onveiligheid binnen de Turks-Nederlandse gemeenschap. Zoals eerder gemeld2 is de overheid hierop extra alert. Bedreigingen in welke vorm dan ook zijn ontoelaatbaar op Nederlands grondgebied. Het bestaan van plannen voor moordaanslagen op Turkse burgers kan ik niet bevestigen.
Bent u bereid uit te zoeken in hoeverre de beweringen kloppen en worden, indien nodig, extra veiligheidsmaatregelen genomen?
De overheid monitort de ontwikkelingen rond spanningen binnen de Turks-Nederlandse gemeenschap en de veiligheid van burgers. Indien nodig worden veiligheids- of andere maatregelen getroffen die bijdragen aan de veiligheid en/of vermindering van de eventuele spanningen. Personen die menen het slachtoffer te zijn van bedreiging, intimidatie of geweld roep ik nogmaals nadrukkelijk op om melding en/of aangifte te doen.
De omstandigheden in Noord-Koreaanse politieke gevangenissen |
|
Martijn van Helvert (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD), Raymond de Roon (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «North Korea’s prisons are as bad as Nazi camps, says judge who survived Auschwitz»?1
Ja.
Klopt het dat er ongeveer 130.000 Noord-Koreanen zonder enige vorm van proces worden vastgehouden in politieke gevangenissen en dat de omstandigheden daar minstens zo verschrikkelijk zijn als in Auschwitz?
Ondanks een gebrek aan toegang voor onafhankelijke waarnemers, zijn de rapporten van de VN-onderzoekscommissie naar mensenrechten in Noord-Korea een gezaghebbende bron van informatie over aantallen gedetineerden en detentieomstandigheden in het land. Het kabinet hecht zeer aan de informatie en het deskundige oordeel uit deze rapporten.
Hoe beoordeelt u de berichten dat het Noord-Koreaanse regime zich in tenminste vier grote politieke gevangenissen schuldig maakt aan tien van de elf misdaden tegen de menselijkheid, zoals die in 1998 zijn vastgesteld in het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof?
Deze berichten, die grotendeels zijn gebaseerd op de bevindingen van de VN-onderzoekscommissie, zijn gruwelijk en onderstrepen eens temeer het belang van VN-instellingen bij het tegengaan van straffeloosheid en het ter verantwoording roepen van personen die zich schuldig zouden hebben gemaakt aan misdaden tegen de menselijkheid.
Bent u bereid de stalinistische praktijken in Noord-Koreaanse politieke gevangenissen te adresseren in VN-verband en hoog op de agenda te zetten als Nederland volgend jaar lid is van de VN-Veiligheidsraad? Zo nee, waarom niet?
Nederland stelt de mensenrechtensituatie in Noord-Korea, inclusief misstanden in (politieke) gevangenissen, mede in EU-verband regelmatig aan de orde door middel van verklaringen en resoluties in de Mensenrechtenraad en in de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN, waarbij ook de VN-Veiligheidsraad wordt aangespoord maatregelen te treffen. Als het aan Nederland ligt, vindt er dit jaar bovendien wederom een zeer stevig debat plaats in de VN-Veiligheidsraad over de mensenrechtensituatie in Noord-Korea.
Deelt u de mening van Thomas Buergenthal en twee andere vooraanstaande juristen dat Kim Jong-un c.s. voor het Internationaal Strafhof gedaagd moet worden om zich te verantwoorden voor de misdaden tegen de menselijkheid die zijn regime begaat, iets waarvoor VN-rapporteur Michael Kirby in 2014 ook al pleitte? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de VN-Veiligheidsraad op basis van de conclusies en aanbevelingen van de VN-onderzoekscommissie passende maatregelen zou moeten treffen, waarbij ook de mogelijkheid om de situatie in Noord-Korea naar het Internationaal Strafhof te verwijzen zou moeten worden overwogen. Nederland is een van de landen die de VN-Veiligheidsraad hier sinds 2014 toe oproept en zal dit tijdens het lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad blijven doen. Maar voor een dergelijk besluit is instemming van de vijf Permanente Leden van de VN-Veiligheidsraad vereist. Het kabinet ondersteunt ieder initiatief dat het mogelijk maakt de schuldigen verantwoordelijk te houden voor hun misdaden, zoals het onderzoek van de International Bar Association.
Welke andere manieren ziet u om de grove mensenrechtenschendingen in Noord-Korea niet onbestraft te laten?
Nederland is voorstander van het versterken van de rol die het kantoor van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN in Seoel vervult op het gebied van informatiegaring die het mogelijk maakt schuldigen verantwoordelijk te houden voor hun misdaden.
Bent u ermee bekend dat Noord-Korea al jarenlang bovenaan de Ranglijst Christenvervolging van Open Doors staat en dat ruim 50.000 Noord-Koreaanse christenen momenteel in strafkampen zitten?
Ik ben bekend met deze zeer ernstige berichten, en ook met het feit dat de vervolging van christenen een van de mensenrechtenschendingen in Noord-Korea is die door de VN-onderzoekscommissie in haar rapport wordt benoemd.
Bent u bereid in het bijzonder op te komen voor de benarde positie van christenen in Noord-Korea? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland komt op voor de mensenrechten van alle Noord-Koreanen, waaronder het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar kwetsbare groepen die een verhoogd risico lopen op vervolging, zoals Noord-Koreaanse christenen. Gezien de zeer beperkte mogelijkheden om in Noord-Korea projecten te ontplooien, ligt daarbij de nadruk op het documenteren van misstanden met als doel de schuldigen te zijner tijd verantwoordelijk te kunnen houden voor hun misdaden. Hiertoe worden onder andere projecten gefinancierd vanuit het Mensenrechtenfonds in Zuid-Korea.
Een zelfmoordaanslag op een kerk in Pakistan |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Doden bij zelfmoordaanslag op kerk in Pakistan»?1
Ik heb van het bericht kennisgenomen.
Kunt u een overzicht geven van de aantallen slachtoffers van deze en soortgelijke zelfmoordaanslagen in Pakistan in 2017?
Bij de aanslag op de Bethel Memorial Methodist kerk in Quetta, Balochistan, zijn 9 personen gedood en meer dan 50 personen gewond geraakt. Volgens het South Asia Terrorism Portal (SATP) vielen er in 2017 1.260 doden, waaronder 540 burgers.2
Het is niet uit de cijfers op te maken of het hierbij gaat om slachtoffers van terroristisch, sektarisch of separatistisch geweld. Op basis van cijfers van dezelfde organisatie vonden in 2017 22 zelfmoordaanslagen plaats. Hierbij vielen 369 doden en waren er 1.052 gewonden.3
Volgens de recent verschenen Ranglijst Christenvervolging 2018 van Open Doors zouden in 2017 26 christenen zijn omgekomen vanwege hun geloof en werden 168 kerken aangevallen.
Kunt u aangeven wat de achtergrond van de aanslagplegers is, en wat de aanleiding zou zijn voor deze aanslag?
De aanslag op de Bethel Memorial Methodist kerk in Quetta, Balochistan, is online opgeëist door «ISIS-Khorasan» (ISIS-KP), actief in het grensgebied van Afghanistan en Pakistan in de Afghaanse provincie Nangahar. Deze groep heeft in Pakistan vergelijkbare doelstellingen als ISIS elders in de wereld, en operationaliseert deze doelstellingen in Pakistan door terroristische aanslagen te plegen op de Pakistaanse overheid en veiligheidsdiensten, religieuze minderheden en andersdenkende moslims, zoals bijvoorbeeld de Shia en Hazara gemeenschap in Pakistan.
Wat is de huidige status en invloed van radicale islamitische groepen in Pakistan? Klopt het dat de cultuur sterk islamiseert, waardoor (christelijke) minderheidsgroepen maar ook politici in toenemende mate moeten vrezen voor aanslagen?
Pakistan is een van de landen in de wereld die het meest getroffen wordt door terroristische aanslagen. Deze aanslagen raken alle burgers in Pakistan, maar vinden momenteel het meest plaats in het grensgebied met Afghanistan. De overheid heeft als belangrijke prioriteit de bestrijding van terrorisme en aanpak van gewelddadig radicale islamitische groepen. De Pakistaanse National Counter Terrorism Authority (NACTA) heeft bijvoorbeeld 65 organisaties, grotendeels extreem radicale gewelddadige islamitische groepen, als terroristische organisaties bestempeld en verboden.
Uit het eerdergenoemde overzicht van het South Asia Portal, blijkt sinds 2015 een neerwaartse trend in het aantal aanslagen en slachtoffers. Deze trend is uit meerdere bronnen waarneembaar, zoals ook is opgenomen in het op 24 april 2017 aan uw Kamer aangeboden thematisch ambtsbericht 2014–2016 over de positie van ahmadi’s en christenen in Pakistan 2014–2016. Dit heeft mede te maken met een door de Pakistaanse overheid ontwikkeld nationaal actieplan tegen terrorisme (NAP) na de aanslag op een school in Peshawar in december 2014.
Het actieplan gaat ook in op de bescherming van minderheden ook omdat de verantwoordelijkheid van de overheid richting minderheden is verankerd in de Pakistaanse Grondwet. Een voorbeeld van meer actief overheidshandelen was de onmiddellijke toezegging na de aanslag in Quetta dat christelijke gebedsplaatsen gedurende de Kerstperiode extra zouden worden beveiligd. De Pakistaanse overheidsinstellingen en het rechtssysteem blijken echter niet in staat al haar burgers voldoende te beschermen tegen geweld en terroristische aanslagen. Verbetering van deze instituties is tevens onderdeel van het Pakistaans nationaal actieplan tegen terrorisme.
Sinds de jaren 70 van de vorige eeuw speelt religie in de Pakistaanse politiek een steeds grotere rol. Dit wordt verklaard door enerzijds de intrede en invloed van de politieke Islam en daaraan verbonden radicale predikers, en anderzijds de actieve politisering van het geloof door Pakistaanse politici. In toenemende mate spelen religieuze partijen en religieuze leiders een actieve rol in de politiek. Veel experts en analisten zijn het erover eens dat de toenemende polarisering en politisering op basis van geloof en binnen religieuze stromingen een van de oorzaken is van toenemende intolerantie jegens minderheden in Pakistan.
Wat doet Nederland, of kan Nederland doen, om op te komen voor de godsdienstvrijheid in Pakistan?
Vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de centrale thema’s in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Tijdens het meest recente bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Pakistan, april 2017, is vrijheid van religie en levensovertuiging onderwerp van gesprek geweest bij zijn ontmoetingen met Pakistaanse autoriteiten en religieuze leiders Ook tijdens het jaarlijkse bilaterale overleg op hoogambtelijk niveau tussen Nederland en Pakistan, en in andere contacten met vertegenwoordigers van de Pakistaanse overheid, wordt dit onderwerp aan de orde gesteld, alsook de zaken van Asia Bibi en Nadeem Masih.
Vanuit het Mensenrechtenfonds worden verscheidene programma’s gefinancierd die gericht zijn op vrijheid van religie en levensovertuiging, en het verhogen van onderling begrip en tolerantie. De programma’s richten zich op het creëren en versterken van netwerken van activisten, waaronder van minderheden en lokale NGO’s, het stimuleren van dialoog tussen verschillende religieuze en sociale groepen, en het direct beschermen van bedreigde (christelijke) minderheden door het verlenen van juridische ondersteuning en noodopvang.
Ook in EU verband is vrijheid van religie en levensovertuiging een centraal thema. De delegatie van de Europese Unie ondersteunt diverse projecten op dit gebied. Van 10 tot 16 december 2017 bezocht Ján Figel, de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor vrijheid van religie en levensovertuiging, Pakistan. Hij heeft met leden van de overheid, politici, academici, scholen en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld gesproken. Tijdens zijn bezoek, maar ook tijdens de regelmatige contacten tussen EU vertegenwoordigers en de Pakistaanse regering, wordt consequent aandacht besteed aan dit belangrijke onderwerp.
Wilt u zowel bilateraal in uw contacten met de Pakistaanse regering, maar ook binnen multilaterale organisaties, zich actief inzetten voor godsdienstvrijheid in Pakistan, en daarbij ook expliciet aandacht besteden aan het lot van ter dood veroordeelde christenen zoals Asia Bibi en Nadeem Masih?2
Zie antwoord vraag 5.
De waarschuwing van Unicef over de zorgwekkende situatie van 8,5 miljoen kinderen in Syrië en omliggende landen |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Kirsten van den Hul (PvdA), Isabelle Diks (GL) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Unicef: Syrische oorlogswinter bedreigt miljoenen kinderen»?1 Wat is uw reactie op de waarschuwing van Unicef dat 8,5 miljoen kinderen humanitaire noodhulp moeten krijgen en dat de situatie met de winter voor de deur steeds zorgwekkender wordt?
Ja. Het kabinet volgt de situatie rond Syrië nauwlettend en is zich terdege bewust van de effecten van de oorlog op kinderen. De schrijnende situatie in heel Syrië, en met name op plekken als het belegerde Oost-Ghouta, baart het kabinet grote zorgen. Nederland zet zich wekelijks in de ISSG (International Syria Support Group) in om de zorgwekkende situatie aan de kaak te stellen en zal zich in 2018 ook in de VN Veiligheidsraad ervoor inzetten om de schrijnende situatie in Syrië, en met name van kinderen, waar mogelijk te verbeteren. Nederland draagt via bijdragen aan UNICEF op het gebied van voedselzekerheid en humanitaire hulp bij aan het lenigen van de noden van kinderen in Syrie. Ook draagt Nederland bij via de VN Pooled Fundsaan het bieden van additionele hulp in de voorbereidingen op de winter, met specifieke aandacht voor kwetsbare groepen als vrouwen en meisjes.
Welke actie onderneemt u om bij te dragen aan humanitaire noodhulp aan de 8,5 miljoen kinderen in Syrië en omliggende landen, in het bijzonder aan levensreddende hulp aan 1,5 miljoen kinderen?
Nederland heeft in de periode van 2012–2017 EUR 382 mln. bijgedragen aan het verlichten van noden in de Syrië regio, met specifieke aandacht voor de kwetsbare situatie van vrouwen en meisjes. In 2017 heeft Nederland EUR 24,5 mln. bijgedragen, waarvan EUR 10 mln. aan de VN Pooled Funds, EUR 4 mln aan het Nederlandse Rode Kruis en EUR 8,5 mln aan de Dutch Relief Alliance ten behoeve van bescherming, water, sanitaire voorzieningen, en gezondheid. Via deze bijdragen, alsook de ongeoormerkte bijdragen van Nederland aan onder andere UNICEF van EUR 17 miljoen voor humanitaire hulp in 2017, draagt Nederland bij aan levensreddende hulp voor Syriërs, met specifieke aandacht voor kinderen. In 2018 gaat Nederland door met het bieden van levensreddende hulp, onder andere via de VN, het Rode Kruis en de Dutch Relief Alliance.
Bent u bereid om in internationaal verband met spoed aandacht te vragen voor de humanitaire noodsituatie in Oost-Ghouta in Syrië, waar één op de negen kinderen levensbedreigend ondervoed is?
Het kabinet is op de hoogte van de erbarmelijke situatie in Oost-Ghouta, waar de laatste weken sprake is van een zware geweldsescalatie terwijl de humanitaire toegang nihil is en er een zwaar tekort is aan voedsel en medische voorzieningen. Er is zware ondervoeding, vooral bij kinderen. Nederland benadrukt internationaal het belang van naleving van het internationaal humanitair oorlogsrecht en mensenrechten. Specifiek pleit Nederland in de ISSG wekelijks voor het mogelijk maken van medische evacuaties en voor humanitaire toegang tot Oost-Ghouta. Verder heeft Nederland samen met het Verenigd Koninkrijk aangedrongen op een gezamenlijke EU-verklaring die op 18 december jl. door Commissaris Stylianides is uitgebracht en die oproept tot onmiddellijke bescherming van burgers. Nederland is ook een grote donor in het VN Humanitarian Pooled Fund Damascus, dat nu een reserve aanhoudt voor Oost-Ghouta om humanitaire hulp te leveren zodra er toegang is tot het gebied. Zonder toestemming van het regime kan die toegang echter niet worden bewerkstelligd. Het is dan ook zeer frustrerend dat het regime geen gehoor geeft aan de internationale oproepen om de belegering van Oost-Ghouta op te heffen, en humanitaire hulp door te laten.
Deelt u de mening dat de positie van kinderen centraal moet staan bij vredesonderhandelingen en diplomatieke overleggen over crisisgebieden? Gaat u zich inspannen om de positie van kinderen blijvend onder de aandacht te brengen en te versterken?
Kinderen worden vaak het hardst getroffen door crisissituaties, zoals ook duidelijk te zien is in Syrië. Het kabinet blijft zich ervoor inzetten dat hun rechten worden gewaarborgd en de specifieke noden van kinderen adequaat worden geadresseerd.
Bent u bereid om namens Nederland als lid van de VN-Veiligheidsraad in 2018 de positie van kinderen in oorlogen en conflicten hoog op de agenda van de VN-Veiligheidsraad te zetten en blijvend hiervoor aandacht te vragen?
Ja. De handhaving van humanitair oorlogsrecht en mensenrechten, waaronder ook de rechten en positie van kinderen, is een prioriteit voor Nederland tijdens het lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad. Het is heel belangrijk dat de Secretaris-Generaal van de VN en zijn speciale vertegenwoordiger voor Children and Armed Conflict in alle onafhankelijkheid en met voldoende middelen jaarlijks blijven rapporteren over schendingen van de rechten van kinderen en de aanpak van daders. Overtreders ter verantwoording roepen en de strijd tegen straffeloosheid zijn daarbij het leidmotief. De lijst van overtreders in het jaarlijkse rapport kan positieve verandering tot stand brengen en heeft een preventieve functie. Als lid van de Veiligheidsraad neemt Nederland ook deel aan de Working Group on Children and Armed Conflict. In die werkgroep wordt mogelijk nog in 2018 een rapport over Children And Armed Conflict in Syrië behandeld. Daarbij zal Nederland zich inzetten voor scherpe aanbevelingen aan de Veiligheidsraad in lijn met de algemene prioriteiten voor de bescherming van kinderen in gewapend conflict.
Erkent u het essentiële belang van resolutie 2165 van de VN-Veiligheidsraad voor cross-border operaties in Syrië voor organisaties als Unicef om kinderen te kunnen bereiken met humanitaire hulp? Erkent u het essentiële belang van onvoorwaardelijke verlening van resolutie 2165? Bent u bereid om zich in de VN-Veiligheidsraad maximaal in te spannen voor onvoorwaardelijk verlenging van de resolutie voor cross-border operaties voor humanitaire hulp in Syrië?
Na een kort maar intensief onderhandelingsproces is resolutie 2165 op 19 december jl. voor 12 maanden verlengd. Nederland heeft waar mogelijk de penvoerders van de resolutie gesteund en zal dit in 2018 zeker blijven doen. Cross border hulp bereikt maandelijks meer dan een miljoen mensen in Syrië. Gelet op de verwachting dat de humanitaire noden in 2018 groot zullen blijven (ref Humanitarian Needs Overview 2018) en het feit dat het logistiek gezien onmogelijk is die noden te adresseren met cross line hulp, was het essentieel dat resolutie 2165 verlengd werd. Het blijft belangrijk om alle mogelijke modaliteiten in te zetten om levensreddende hulp te bieden in Syrië.
De implementatie van het vredesakkoord in Colombia |
|
Martijn van Helvert (CDA), Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vrede dreigt Colombia te ontvallen»?1
Ja.
Klopt de informatie dat een jaar na de ondertekening van het vredesakkoord er nog weinig is terechtgekomen van de implementatie van het akkoord en dat in grote delen van het land geweld en mensenrechtenschendingen nog steeds veel voorkomen?
De zorgen die in het artikel worden geuit zijn de Nederlandse regering bekend. De uitvoering van het vredesakkoord is een complexe uitdaging voor Colombia, die niet zonder problemen verloopt. De internationale gemeenschap is nauw betrokken bij de uitvoering van het vredesakkoord en is bezorgd over het tempo van de implementatie, de toename van geweld in delen van het land en de mensenrechtenschendingen waar met name mensenrechtenverdedigers en lokale leiders het slachtoffer van worden. Dit blijkt ook uit het persbericht dat de VN Veiligheidsraad op 30 november jl. uitbracht.
Een jaar na de start van de uitvoering van het vredesakkoord laat de implementatie daarvan een gemengd beeld zien. Enerzijds zijn de demobilisatie en ontwapening van de FARC voorspoedig verlopen en is de algemene veiligheidssituatie in Colombia verbeterd. Anderzijds gaat het geweld in delen van het land verder, vanwege de aanwezigheid van andere gewapende groeperingen. In sommige gebieden is het geweld na de demobilisatie van de FARC toegenomen. Mensenrechtenverdedigers, lokale leiders, slachtoffers van het conflict en diegenen die proberen langs juridische weg hun land terug te krijgen, lopen in deze regio’s vaak groot gevaar. De transformatie van deze gebieden is een proces van lange adem en vraagt om een integrale aanpak, gericht op vestiging van het overheidsgezag, sociaaleconomische ontwikkeling en bescherming van mensenrechtenverdedigers en lokale leiders. De Nederlandse regering is er echter van overtuigd dat Colombia op de juiste weg is en dat met het vredesakkoord met de FARC een onomkeerbare stap is gezet. Het vredesproces in Colombia zal nog verder bestendigd worden wanneer ook de onderhandelingen tussen Colombiaanse regering en ELN tot resultaat zullen leiden.
Klopt het dat andere gewapende groeperingen, zoals ELN, het ontstane machtsvacuüm gebruiken om hun eigen macht uit te breiden en illegale activiteiten te ontplooien?
Het is juist dat de Colombiaanse autoriteiten in diverse delen van het land nog niet in staat zijn gebleken het geweld te beëindigen en veiligheid te garanderen. Dit geldt ook voor een aantal van de gebieden waar de FARC tot voor kort territoriale controle uitoefende en waar na hun demobilisatie een machtsvacuüm ontstond. Dit vacuüm wordt in sommige gebieden opgevuld door andere gewapende groeperingen, waaronder neo-paramilitaire bewegingen, criminele bendes en de ELN (Ejército de Liberación Nacional), o.a. in delen van de departementen Chocó, Cauca en Nariño. Deze gebieden hebben veelal te kampen met cocaproductie, drugshandel en illegale mijnbouw. Dit vereist van de Colombiaanse overheid meer aandacht en met name effectieve inzet. Samen met andere internationale actoren blijft Nederland de Colombiaanse regering wijzen op de ontwikkelingen die een bedreiging vormen voor de implementatie van, en het vertrouwen in, het vredesakkoord en daarmee het bereiken van duurzame vrede in Colombia.
Op welke wijze levert het Nederlandse buitenlandbeleid een bijdrage aan de uitvoering van het vredesakkoord, en daarmee aan stabiliteit, veiligheid en vrede in Colombia?
Het Nederlandse beleid ten aanzien van Colombia richt zich op vrede, veiligheid, democratisering, mensenrechten, duurzame economische ontwikkeling en handel. Nederland verleent politieke en financiële steun aan de implementatie van het vredesakkoord met de FARC, o.a. door middel van de volgende initiatieven:
Naast het vredesakkoord met FARC levert Nederland een bijdrage aan de vredesonderhandelingen tussen de Colombiaanse regering en guerilla-groep ELN. Nederland is lid van de steungroep – samen met Duitsland, Zweden, Zwitserland en Italië – die ondersteuning biedt aan de onderhandelingstafel.
Welke initiatieven voor de uitvoering van het vredesakkoord in Colombia behoeven in het bijzonder politieke dan wel financiële ondersteuning?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan Nederland de inzet voor een effectieve uitvoering van het vredesakkoord versterken, met name wat betreft de bescherming van mensenrechten en het stimuleren van economische ontwikkeling?
Nederland is een belangrijke partner van Colombia in het vredesproces en vaart een constructief kritische koers ten aanzien van de implementatie van het vredesakkoord met de FARC. Daarnaast worden ten aanzien van de economische ontwikkeling diverse topsectoren ondersteund, w.o. de logistieke, water- en landbouwsector. Deze sectoren blijken cruciaal bij de ontwikkeling van de rurale gebieden die het meest hebben geleden onder het conflict en waar grote investeringen nodig zijn, om duurzame sociaaleconomische ontwikkeling op gang te brengen en de voedingsbodem voor hernieuwd conflict weg te nemen.
In maart en mei/juni van 2018 zullen in Colombia parlements- en presidentsverkiezingen plaatsvinden. De Colombiaanse samenleving is sterk verdeeld over de merites van het vredesakkoord. Deze verdeeldheid zorgt voor een sterke polarisatie in de verkiezingsdebatten, die de uitvoering van het vredesakkoord bemoeilijkt. Nederland zal, samen met andere leden van de internationale gemeenschap, druk blijven uitoefenen op de Colombiaanse regering, ook ná de verkiezingen van 2018, om de afspraken uit het vredesakkoord zo goed mogelijk te implementeren en duurzame vrede en stabiliteit in Colombia zeker te stellen. Nederland blijft de komende maanden in dialoog met zowel de regering als met de politieke oppositie en de belangrijkste kandidaten voor het presidentschap.
De Nederlandse inzet op private sector ontwikkeling wordt voortgezet, o.a. op het gebied van infrastructuur, ontwikkeling van duurzame productieketens, toegang tot nieuwe afzetmarkten, technische assistentie aan bedrijven en ondersteuning van educatieprojecten.
Bent u bereid om op alle mogelijke manieren bij de Colombiaanse regering aan te dringen op een zo effectief en spoedig mogelijke uitvoering van het vredesakkoord?
Nederland heeft in het afgelopen jaar in verschillende gremia waardering geuit voor de behaalde resultaten in het vredesproces, maar tegelijkertijd ook zorgen gedeeld over de trage voortgang van de implementatie van het vredesakkoord met de FARC. Ook tijdens de recente bezoeken aan Nederland van de Colombiaanse Minister van Buitenlandse Zaken, Holguín, en de Minister van Mijnbouw en Energie, Arce, is het belang van effectieve en spoedige implementatie van het vredesakkoord, met speciale aandacht voor de mensenrechtensituatie en «transitional justice», benadrukt.
Nederland wil de vertrouwensbasis en goede relatie met Colombia verder verdiepen om, op wederzijds respectvolle manier, een constructief kritische partner te blijven om duurzame vrede en stabiliteit in de regio te bevorderen. Het kabinet zal dan ook elke gelegenheid aangrijpen om aan te dringen op een zo effectief en spoedig mogelijke uitvoering van het vredesakkoord, zowel bilateraal als in multilateraal verband, o.a. in de EU. Daarvoor bestaat ook gelegenheid tijdens het lidmaatschap van het Koninkrijk der Nederlanden van de VN-Veiligheidsraad in 2018. De VNVR ziet door middel van de Speciale Politieke Verificatiemissie toe op implementatie van een onderdeel van het vredesakkoord en het huidige staakt-het-vuren-bestand tussen de Colombiaanse regering en de ELN.
Het Nederlandse stemgedrag inzake VN-resoluties aangaande Israël |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «151 UN member states vote to disavow Israeli ties to Jerusalem» over een resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) waarin, analoog aan de Unesco-resolutie van december 2016, de Joodse band met de Joodse heilige plaatsen in Jeruzalem wordt ontkend?1
Het kabinet is bekend met het bericht. Het betreft een resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) over Jeruzalem. Alle EU-lidstaten hebben deze resolutie gesteund. De resolutie is in lijn met de door de VN-Veiligheidsraad (VNVR) aangenomen resolutie 478 uit 1980. Die VNVR-resolutie werd destijds aangenomen, nadat het Israëlische parlement een zogenaamde «basic law» had goedgekeurd die bepaalde dat Jeruzalem de ondeelbare hoofdstad van Israël is. Het standpunt van de EU, zoals vastgelegd in Raadsconclusies, is om geen wijzigingen van de grenzen van 1967, inclusief met betrekking tot Jeruzalem, te accepteren tenzij overeengekomen tussen de partijen.
Voor een toelichting op de Nederlandse inzet en de stemposities van EU-lidstaten ten aanzien van het besluit onder het agendapunt «Occupied Palestine» in de Uitvoerende Raad van UNESCO van april-mei jl. verwijst het kabinet naar de beantwoording van Kamervragen van 11 mei 2017 over het bericht dat UNESCO een resolutie in stemming wil brengen waarin de soevereiniteit van Israël over West-Jeruzalem ontkend wordt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1840).
Is de berichtgeving correct dat alle lidstaten van de Europese Unie (EU), dus inclusief Nederland, voor deze resolutie stemden, inclusief de landen die eerder binnen Unesco tegen de resolutie stemden of zich van stemming onthielden?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de EU de AVVN na de stemming heeft gewaarschuwd haar standpunt ten aanzien van dergelijke resoluties in de toekomst te wijzigen als de taalkeuze niet neutraler is? Aangezien dit impliceert dat de resolutie onvoldoende neutraal geformuleerd was, waarom heeft Nederland dan niet tegen gestemd?
De essentie van de resolutie heeft betrekking op de status van Jeruzalem, in lijn met VNVR-resolutie 478 en het EU-standpunt ten aanzien van de grenzen van 1967. Het niet-steunen van deze resolutie zou in de optiek van het kabinet en de EU als geheel niet in overeenstemming zijn met op het internationaal recht gebaseerde uitgangspunten van het beleid terzake. De resolutie bevat tevens een paragraaf over de heilige plaatsen in Jeruzalem. De EU heeft mede op aandringen van Nederland in een aangescherpte gezamenlijke stemverklaring de noodzaak benadrukt om in de formulering hiervan het belang van de heilige plaatsen voor de drie monotheïstische religies te bevestigen. Daarbij is aangegeven dat de toekomstige keuze van de formulering van invloed kan zijn op de gezamenlijke EU-steun voor de resolutie. De stempositie van de EU-lidstaten op de resolutie dient in samenhang met deze aangescherpte stemverklaring te worden gelezen. Voor een toelichting op de wijze van uitvoering van de betreffende motie Van der Staaij c.s. verwijst het kabinet naar de beantwoording van de schriftelijke vragen van de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken 2018 (kenmerk 2017Z15450) en de beantwoording van de Kamervragen van de leden Voordewind, Ten Broeke en Van Helvert (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 915).
Kunt u aangeven welke andere resoluties binnen de AVVVN en andere VN-gremia in 2017 betrekking hadden op Israël, en wat daarbij het Nederlandse stemgedrag was?
In de Mensenrechtenraad (MRR), UNESCO, de World Health Organisation (WHO), de AVVN en de Economische en Sociale Raad van de VN (ECOSOC) werden in 2017 resoluties aangenomen die betrekking hadden op de situatie in de door Israël sinds 1967 bezette gebieden. Overigens eindigt het tijdelijk lidmaatschap van Nederland van de MRR per 31 december 2017. Het tijdelijk lidmaatschap van Nederland van de Uitvoerende Raad van UNESCO is per 14 november 2017 geëindigd.
Bij de 34e sessie van de MRR in maart jl. betrof het de volgende resoluties en stemposities van Nederland:
Bij de Uitvoerende Raad van UNESCO, die tweemaal per jaar plaatsvindt, betrof het twee besluiten onder de respectievelijke agendapunten Occupied Palestine en Educational and cultural institutions in the occupied Arab territories. Bij de Uitvoerende Raad in het voorjaar stemde Nederland tegen het besluit onder het agendapunt Occupied Palestine. In de gezamenlijke stemverklaring met Duitsland, Litouwen en Griekenland werd onder meer opgeroepen om tot een technisch besluit te komen. Nederland stemde voor het besluit over Educational and cultural institutions in the occupied Arab territories. Bij de Uitvoerende Raad in het najaar werd bij consensus bepaald dat de beide besluiten zouden worden doorgeschoven naar de volgende Uitvoerende Raad in het voorjaar van 2018. Bij de jaarlijkse Algemene Vergadering van UNESCO in november jl. werden twee besluiten over Jerusalem en Educational and cultural institutions in the occupied Arab territoriesmet consensus aangenomen. In het Werelderfgoedcomité van UNESCO werd in juli jl. een besluit over Jeruzalem aangenomen, alsmede een besluit om de oude stad van Hebron via een spoedprocedure op de Werelderfgoedlijst te plaatsen aangenomen. Nederland is momenteel geen lid van dit comité. Het kabinet verwijst tevens naar de beantwoording van Kamervragen van 27 juli 2017 over het besluit van Unesco over de Oude Stad van Hebron (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2405).
Bij de jaarlijkse World Health Assembly in mei 2017 werd een besluit aangenomen over Health conditions in the occupied Palestinian territory, including East-Jerusalem, and in the occupied Syrian Golan. Nederland stemde voor dit besluit, inclusief een gezamenlijke stemverklaring met Duitsland, Oostenrijk, Cyprus, Tsjechië, Denemarken, Estland, Finland, Griekenland, Italië, Litouwen, Noorwegen, Polen en Slowakije. In de stemverklaring werd benadrukt dat WHO-besluiten van technische aard zouden moeten zijn, en dat de tekst in dat opzicht is verbeterd ten opzicht van eerdere jaren. Voorts worden Israël en de Palestijnen opgeroepen om constructief met elkaar samen te werken teneinde in de toekomst consensus te bereiken.
In de AVVN in november 2017 betrof het de volgende resoluties en stemposities:
In een EU-stemverklaring bij de bovengenoemde resoluties Peaceful settlement of the question of Palestine, Work of the Special Committee to investigate Israeli Practices Affecting the Human Rights of the Palestinian People and Other Arabs of the Occupied Territories en Permanent Sovereignty of the Palestinian People in the Occupied Palestinian Territory, including East-Jerusalem, and of the Arab population in the Occupied Syrian Golan over their natural resourcesheeft de EU met name duidelijk gemaakt dat zij zich niet uitspreekt over de juridische kwalificatie van enkele termen in de resolutie. Ook heeft de EU de noodzaak benadrukt om in de formulering het belang van de heilige plaatsen voor de drie monotheïstische religies te benadrukken, in lijn met de stemverklaring bij de resolutie Situation in the Middle-East: Jerusalem.
Naar aanleiding van de bekendmaking door de Amerikaanse president Trump dat de Verenigde Staten voortaan Jeruzalem erkent als hoofdstad van Israël, en zijn aankondiging dat de Amerikaanse ambassade zal worden verplaatst van Tel Aviv naar Jeruzalem, werd op 21 december jl. tijdens een speciale bijeenkomst van de AVVN een resolutie aangenomen over de status van Jeruzalem. Nederland stemde voor deze resolutie. Voor een toelichting verwijst het kabinet naar de Kamerbrief over het Amerikaanse besluit om Jeruzalem als hoofdstad van Israël te erkennen van 9 januari 2018.
In ECOSOC is in juli jl. een resolutie aangenomen, getiteldEconomic and social repercussions of the Israeli occupation on the living conditions of the Palestinian people in the Occupied Palestinian Territory, including East Jerusalem, and the Arab population in the occupied Syrian Golan. Nederland is momenteel geen lid van ECOSOC. Wel heeft Nederland deelgenomen aan EU-coördinatieoverleg, op grond waarvan de EU-lidstaten die momenteel lid zijn van ECOSOC voor de resolutie hebben gestemd. In de Commission on the Status of Women, die onder ECOSOC valt, is in maart jl. een resolutie aangenomen met als titel Situation of and Assistance to Palestinian women. Nederland is momenteel geen lid van deze commissie. Op grond van EU-coördinatieoverleg hebben de EU-lidstaten die momenteel zitting hebben in deze commissie zich onthouden van stemming op deze resolutie. In de EU-stemverklaring is benadrukt dat de EU van mening is dat de onderwerpen in de resolutie in AVVN-kader behandeld zouden moeten worden en dat de EU constructief met de Palestijnen wil samenwerken om deze resolutie uit te faseren.
Hoe verhoudt het Nederlandse stemgedrag zich tot de aangenomen motie-Van der Staaij c.s. van 2 november 2017, waarin de regering verzocht is actief stelling te nemen tegen lidstaten in VN-organisaties die disproportioneel agenderen tegen Israël, en onrechtvaardige resoluties af te wijzen?2 Welke maatregelen gaat u treffen om alsnog effectief uitvoering aan deze motie te geven?
Zie antwoord vraag 3.
De steun aan het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat en de samenwerking met de Women’s Affairs Technical Committee |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de antwoorden van uw ambtsvoorgangers op Kamervragen over het stopzetten van de financiering aan de Women’s Affairs Technical Committee (WATC)?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het kabinet, nadat een jeugdcentrum werd vernoemd naar een terroriste, destijds heeft besloten de samenwerking met de WATC direct stop te zetten, zoals gemeld in de brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan NGO Monitor d.d. 30 juni 2017?2
Nadat Nederland en andere donoren kennisnamen van de kwestie zijn de volgende stappen genomen. Op 13 juni zijn donoren het gesprek aangegaan met de Women’s Affairs Technical Committee (WATC), waarbij donoren WATC de wacht hebben aangezegd, duidelijk hebben gemaakt wat zij van WATC verwachtten en welke consequenties er aan de houding van WATC verbonden zouden kunnen worden. De tijd tussen dat gesprek en definitieve opzegging is door de donoren gebruikt om WATC ertoe aan te zetten afstand te nemen van het jeugdcentrum omdat vernoeming naar Dalal Mughrabi verheerlijking van geweld is. Hoewel WATC geen rol heeft gespeeld bij de keuze van de naam, weigerde de organisatie zich hiervan te distantiëren omdat dit volgens WATC onder vrijheid van meningsuiting valt. Het kabinet acht het verheerlijken van geweld simpelweg onacceptabel en verwacht van al zijn partners dat zij zich hier verre van houden. Omdat er geen oplossing gevonden kon worden, besloten de gezamenlijke donoren vervolgens de samenwerking definitief te beëindigen. WATC is op 4 oktober van dit besluit geïnformeerd, per brief en in een gesprek, waarmee de samenwerking ten einde kwam.
Kunt u verhelderen of de samenwerking destijds is opgeschort of (permanent) beëindigd?
Zie antwoord vraag 2.
Staat u nog steeds achter het besluit om de samenwerking met de WATC op te schorten dan wel te beëindigen?
Ja.
Waarom maakt de website van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat geen melding van het opschorten of beëindigen van de samenwerking met de WATC?3 Vindt u het niet vreemd dat het kabinet de Kamer laat weten het verheerlijken van geweld «simpelweg onacceptabel» te vinden, maar dat op de website van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat intussen wordt gedaan alsof er niets aan de hand is door het werk van de WATC te prijzen?
Op de website van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat staan alle organisaties vermeld waarmee is samengewerkt en met welk doel. WATC staat hier ook op, vanwege de samenwerking tot het moment van beëindiging van de relatie. WATC heeft met de Nederlandse financiering veel nuttig werk verzet voor de bevordering van rechten van vrouwen, onder andere middels de opstelling – samen met andere organisaties – van een schaduwrapportage in het kader van de eerste rapportage van de Palestijnse Autoriteit aan het VN-Comité inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen. Het conflict over de naamkwestie van het jeugdcentrum doet daar niets aan af. Naar aanleiding van de beëindiging van de samenwerking met WATC is het op de website vermelde bedrag naar beneden bijgesteld, omdat de werkelijke bijdrage ook lager werd dan deze geweest zou zijn bij een samenwerking tot het einde van 2017, zoals oorspronkelijk voorzien.
Op welke datum heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat dan wel de WATC geïnformeerd over het opschorten of beëindigen van de samenwerking?
De donoren van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat hebben de definitieve beëindiging officieel op 4 oktober jl. aan WATC kenbaar gemaakt. Het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat was, als uitvoerende organisatie voor de donoren, vanaf het begin af aan op de hoogte van de visie van de donoren.
Op welke datum heeft de laatste transactie van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat in de richting van de WATC plaatsgevonden?
Nederland heeft op 17 mei 2017 een betaling van € 1.134.000 aan het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat gedaan conform de contractuele verplichtingen en ten gunste van de (destijds) 24 gesteunde mensenrechtenorganisaties. De laatste betaling vanuit het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat aan WATC heeft op 10 mei 2017 plaatsgevonden. Na het gesprek van 13 juni jl. tussen de donoren en WATC is er geen geld meer richting de organisatie gegaan. De website geeft de uitgekeerde middelen weer voor de periode tot de definitieve beëindiging van de samenwerking met deze organisatie.
Klopt het dat het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat op 24 mei 2017 nog 1,13 miljoen euro van het kabinet heeft ontvangen?4 Heeft de WATC na afloop van die transactie nog geld gekregen van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat? Zo ja, is het dan terecht om te stellen dat het stopzetten van de samenwerking niet heeft geleid tot het niet langer uitkeren van in het verleden toegezegde subsidies? Zo nee, waarom staat de WATC dan nog altijd op de website van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat vermeld als subsidie-ontvanger (met bovendien een gestegen subsidie ten opzichte van voorgaande jaren)?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat de activiteiten van het in Ramallah gevestigde Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat stroken met kabinetsbeleid, in die zin dat kabinetsbeleid inzake de Israëlisch-Palestijnse kwestie niet in de weg wordt gezeten? Zo ja, hoe beoordeelt u dan de trotse vermelding in het jaarverslag 2016 dat de door deze organisatie gesteunde NGO’s erin zijn geslaagd internationale organisaties onder druk te zetten om Israël te straffen, en dat deze pogingen er zelfs toe hebben geleid dat in het Verenigd Koninkrijk een arrestatiebevel werd uitgevaardigd tegen voormalig Minister van Buitenlandse Zaken Tzipi Livni?5 Deelt u, bij het lezen van dat jaarverslag, de zorg dat zulke initiatieven het conflict eerder bestendigen dan dat wordt bijgedragen aan de oplossing ervan?
Het internationaal recht vormt het kader voor EU en Nederlands buitenlandse beleid, zoals wordt benadrukt in verschillende EU-Raadsconclusies. Nederland en de EU spreken Israël en de Palestijnse Autoriteit consequent aan op hun verantwoordelijkheden ten aanzien van naleving van het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten. De ondersteuning van Israëlische en Palestijnse mensenrechtenorganisaties via het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat past bij deze inzet.
Deze organisaties komen op voor de rechten van Palestijnse burgers en stellen vermeende schendingen door zowel Israëlische als Palestijnse autoriteiten aan de orde. Het onder de aandacht brengen van vermeende schendingen bij internationale organisaties is daarbij een legitiem en gebruikelijk middel, dat door mensenrechtenorganisaties in vele landen onder allerlei omstandigheden wordt gehanteerd.
Welke afspraken heeft het kabinet gemaakt met het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat inzake toekomstige financiering vanuit Nederland?
De steun aan Palestijnse en Israëlische mensenrechtenorganisaties door Nederland en de andere partners via het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat loopt op het einde van dit jaar af. Zoals aangegeven tijdens de Begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken 2018, d.d. 23 en 24 november, zal het kabinet Israëlische en Palestijnse mensenrechtenorganisaties blijven steunen. Het kabinet onderzoekt verschillende opties hiervoor.
Mogelijk nog grotere fraude bij CASA klinieken |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is het u bekend dat de gezamenlijke abortusklinieken naast CASA hadden verwacht dat zij in de maand september 2017 – toen de CASA Klinieken zo goed als stil lagen – gezamenlijk ongeveer 1.250 abortussen extra zouden uitvoeren, maar dat deze 1.250 vrouwen zich bij lange na niet bij hen hebben gemeld?
Ik beschik niet over deze cijfers. Abortusklinieken zijn op grond van de artikel 11 van de Wet Afbreking Zwangerschap verplicht om over ieder kwartaal gegevens aan te leveren, onder meer over het aantal uitgevoerde zwangerschapsafbrekingen. Deze gegevens worden uiterlijk drie maanden na het einde van ieder kwartaal verstrekt. Op dit moment zijn de gegevens over het derde kwartaal van 2017 dus nog niet bekend.
Bent u, gelet op de constatering in vraag 1, bereid te onderzoeken of er mogelijk ook fraude door CASA Klinieken is gepleegd met het declareren van abortussen die helemaal niet hebben plaatsgevonden?
Zoals u weet heeft VWS onderzoek gedaan naar mogelijke onregelmatigheden in de subsidieverstrekking aan CASA. Van de bevindingen van dit onderzoek heb ik aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie (OM). Ik heb uw signaal ook doorgeleid naar het OM.
Kunt u – om te controleren of er mogelijk sprake was van extra fraude – de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o.) opdracht geven om bij alle abortusklinieken op te vragen hoeveel abortussen zij in de maanden augustus, september en november 2017 hebben uitgevoerd, en deze aantallen te vergelijken met de door hen opgegeven aantallen in deze maanden van 2016? Kunt u de Kamer inzicht geven in de resultaten hiervan?
Zoals ik ook bij vraag 1 heb aangegeven zijn abortusklinieken wettelijk verplicht over ieder kwartaal gegevens aan te leveren. Gelet op de wettelijke verplichting om gegevens aan te leveren acht ik een aanvullende uitvraag niet nodig.
Uiterlijk 1 januari 2018 zal de IGJ i.o. de gegevens ontvangen over de periode juli t/m september 2017. In maart komen de gegevens van het laatste kwartaal van 2017 bij de IGJ i.o. binnen. Ik zal de IGJ i.o. vragen de gegevens over deze periode te vergelijken met dezelfde periode in 2016. Wanneer dit aanleiding geeft om strafbaar handelen te vermoeden geeft de IGJ i.o. dit door aan het OM.
In januari 2018 zal de IGJ i.o. de jaarrapportage wet afbreking zwangerschap over 2016 publiceren. Zodra deze gepubliceerd is zal ik de rapportage aan de Kamer doen toekomen.
Klopt het dat er bij het antwoord op vraag 3 een opvallend groot verschil zichtbaar wordt tussen september 2017 ten opzichte van september 2016, zoals de abortusklinieken richting mij hebben aangegeven? Zo ja, hoe is dit verschil volgens te verklaren?
Zie antwoord vraag 3.
Indien er in september 2017 inderdaad minder abortussen zijn uitgevoerd dan op basis van de door CASA opgegeven historische aantallen verwacht zou worden, wat betekent dat dan voor het aantal abortussen dat in andere maanden en jaren is uitgevoerd door CASA Klinieken?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat er een groot verschil is in «no-show»-percentages tussen de CASA Klinieken (volgens jaarverslag 2015 6,5%)1 en de overige abortusklinieken (uit navraag: 25–30%)? Zo ja, hoe kan dat grote verschil in «no-show» volgens u verklaard worden?
Uit het laatste kostenonderzoek abortuszorg uit 2015 bleek dat er grote verschillen bestaan in de wijze waarop de no-show door verschillende klinieken geregistreerd wordt.2 Hierdoor zijn deze percentages niet onderling vergelijkbaar.
Kunt u uw stelling uit de brief d.d. 9 november 2017 (Kamerstuk 34 775 XVI, nr. 17) onderbouwen dat een snelle doorstart van CASA noodzakelijk is voor de continuïteit van de hulpverlening? Geldt dit voor alle locaties voor CASA, of kan er ook onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende locaties?
Voor de continuïteit op de langere termijn is volgens de sector van belang dat in de regio’s Amsterdam en Rotterdam weer abortusklinieken komen, al dan niet op de locaties van CASA. De afgelopen maanden waren vier locaties van CASA gesloten en waren de locaties in Amsterdam, Rotterdam en Maastricht geopend. Deze situatie heeft niet tot continuïteitsproblemen geleid. Ik heb overleg gehad met de abortusklinieken over de mogelijkheid dat ook deze CASA-locaties zouden sluiten (wat inmiddels is gebeurd). Zij hebben mij aangegeven dat zij tijdelijk extra capaciteit kunnen inzetten om de continuïteit voor de korte termijn zeker te stellen.
Veranderen de antwoorden op de vragen uit deze vragenreeks uw inschatting dat de doorstart nodig is voor de continuïteit?
Nee.
Ligt het faciliteren van een doorstart van CASA voor de hand in het licht van de Wet marktordening gezondheidszorg, aangezien daarin geregeld wordt dat de overheid alleen maar de continuïteit van zorg mag waarborgen wanneer een zorgaanbieder failliet is gegaan en er na het faillissement geen vervangend aanbod gevonden kan worden?
Voor de goede orde: abortushulpverlening om niet-medische redenen valt niet onder de Wet marktordening gezondheidszorg. Het principe dat u aanhaalt is echter steeds het uitgangspunt bij het handelen van VWS. Zoals ik ook heb aangegeven in het antwoord op vraag 7 heeft de sector mij laten weten dat het voor de continuïteit van belang is dat in ieder geval in de regio’s Amsterdam en Rotterdam weer abortusklinieken komen. Ik ben bereid om dat te faciliteren door snel te beslissen over de vergunning- en subsidieaanvraag. Dat geldt niet alleen voor een eventuele doorstart van CASA (die nu niet meer aan de orde is), maar ook voor andere partijen die een locatie van CASA willen overnemen dan wel een nieuwe kliniek willen vestigen.
Kunt u garanderen dat u geen vergunning afgeeft aan (de opvolger van) CASA voordat de Kamer de antwoorden heeft ontvangen op de bovenstaande vragen en in de gelegenheid is geweest hierop te reageren?
Zoals ik u in mijn brief van 28 november heb gemeld, is de doorstart van CASA zoals de curator eerder voorzag niet gelukt. Vergunningverlening aan een nieuwe partij zal gezien de duur van de beoordeling van de aanvraag niet plaatsvinden voordat u deze antwoorden heeft ontvangen.
Het bericht ‘Schotland voert minimumprijs voor alcohol in’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Schotland voert minimumprijs voor alcohol in», waarin vermeld wordt dat Schotland als eerste land ter wereld een minimumprijs voor alcoholische dranken invoert?1
Ja.
Bent u het met het Britse Hooggerechtshof eens dat Europese wetgeving geen belemmering vormt voor het invoeren van een minimumprijs voor alcoholische dranken omdat het belang van de volksgezondheid zwaarder weegt?
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft aangegeven dat het EU-recht de introductie van een minimum alcoholprijs toestaat als aangetoond kan worden dat het, in vergelijking met accijnsverhoging, een effectievere volksgezondheidsmaatregel is en heeft dit oordeel aan de nationale rechter gelaten. Vervolgens heeft het Britse Hooggerechtshof geoordeeld dat invoering van minimumprijzen voor alcohol proportioneel is. Uit deze jurisprudentie ontstaat het beeld dat Europese wetgeving inderdaad geen belemmering hoeft te vormen voor invoering van minimumprijzen in het belang van de volksgezondheid.
Bent u bereid om het goede voorbeeld van Schotland te volgen en in navolging van hen, en waarschijnlijk ook Wales, ook in Nederland een landelijke minimumprijs voor alcohol in te voeren? Zo ja, op welke termijn wilt u hiervoor een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer aanhangig maken? Zo nee, waarom niet?
De Schotse invoering van minimumprijzen is een zeer interessante, maar ook behoorlijk forse volksgezondheidsmaatregel. Ik wil daarom eerst zien wat de mogelijke effecten van deze maatregel in Schotland kunnen zijn en zal deze stap dan ook nauwlettend volgen.
Euthanasie in de Levenseindekliniek bij psychiatrisch patiënten |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag d.d. 11 november jl., waarin zware kritiek wordt geuit op de Levenseindekliniek omdat euthanasie zou worden verleend aan patiënten die nog niet zijn uitbehandeld?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat in bepaalde gevallen wordt overgegaan tot het verlenen van euthanasie, terwijl een patiënt nog niet is uitbehandeld of geen sprake is van uitzichtloos lijden?
Vindt u dat in de twee casussen is gehandeld in de geest van het Chabot-arrest, dat stelt dat extra behoedzaamheid is geboden als er sprake is van een psychische ziekte en dat van uitzichtloos lijden geen sprake is als de patiënt in volle vrijheid een reëel alternatief afwijst, zoals het gebruik van antidepressiva?
Wat is uw reactie op de hoogleraar psychiatrie die in de uitzending aangeeft het onbegrijpelijk te vinden dat twee casussen door de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie (RTE) als zorgvuldig zijn beoordeeld, terwijl er niet voldaan werd aan het criterium van uitzichtloos lijden?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een doodswens van een psychiatrisch patiënt besproken wordt met de Levenseindekliniek zonder dat in eerste instantie hierover gesproken is met de eigen behandelend arts?
Het beoordelen van een euthanasieverzoek van een patiënt met een psychiatrische aandoening is complex. Daarnaast is ieder verzoek anders en dient ieder verzoek beoordeeld te worden op de specifieke omstandigheden van de desbetreffende patiënt. De Levenseindekliniek verklaart dat het standaardprocedure is contact op te nemen met de behandelend arts om meer over de patiënt te weten te komen en om te onderzoeken of de behandelaar bereid is het verzoek zelf op te pakken. Niet in alle gevallen reageert de behandelaar op het verzoek tot contact.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat mensen met een psychiatrische aandoening worden doorverwezen naar de Levenseindekliniek als ze niet uitbehandeld zijn of als er geen sprake is van uitzichtloos lijden?
Het is niet zo dat patiënten alleen doorverwezen mogen worden indien helemaal duidelijk is dat er sprake is van uitzichtloos lijden. Patiënten die zich bij de Levenseindekliniek melden, komen daar terecht als hun arts het euthanasieverzoek niet (verder) in behandeling kan of wil nemen. Dit kan om uiteenlopende redenen het geval zijn. Een team van de Levenseindekliniek beoordeelt vervolgens of het euthanasieverzoek aan de zorgvuldigheideisen uit de euthanasiewet voldoet, onder andere de vraag of het lijden van de patiënt uitzichtloos is.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Levenseindekliniek en hierbij te wijzen op de extra behoedzaamheid die geboden is in het geval een euthanasieverzoek van een psychiatrisch patiënt wordt behandeld?
Gezien de deskundigheid en werkwijze van de professionals bij de Levenseindekliniek, ook in het geval van de extra behoedzaamheid die geboden is bij euthanasieverzoeken van psychiatrisch patiënten, vind ik het niet nodig aan de hand van onderhavig voorbeeld het gesprek met de Levenseindekliniek aan te gaan.
Wel zullen we in gesprek gaan met de beroepsgroep, naast psychiaters ook huisartsen en specialisten ouderengeneeskunde, om te bespreken welke zorgen zij hebben omtrent de huidige euthanasiepraktijk. Dit overleg zal plaatsvinden in het kader van het opstellen van een met het veld afgestemde kabinetsreactie op de evaluatie van de euthanasiewet. Hoewel wij geen aanleiding hebben om aan de zorgvuldigheid van de huidige praktijk te twijfelen, vinden we het van belang om de signalen die wij ontvangen serieus te nemen.