Oneigenlijk gebruik leefgeld. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsmigranten willen ook leefgeld»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de gemeente Den Haag heeft vastgesteld dat er zeker 150 Oekraïners, die niet op de vlucht zijn en hier voor de Russische aanval al waren als arbeidsmigrant, ten onrechte om leefgeld (260 euro per maand en een faciliteit voor vluchtelingen) komen vragen?
We zijn bekend met het signaal vanuit de gemeente Den Haag.
Het kabinet heeft de Tweede Kamer op 30 maart 2022 geïnformeerd dat de volgende personen in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming2:
Op basis van bovenstaande omschrijving kunnen ook personen met de Oekraïense nationaliteit, die al voor 27 november 2021 in Nederland verbleven, in aanmerking komen voor opvang en het bijbehorende leefgeld.
Personen die voor de Russische aanval al in Nederland waren als arbeidsmigrant kunnen derhalve onder de doelgroep vallen en komen in dat geval ook in aanmerking voor opvang en het bijbehorende leefgeld.
Wat betreft Oekraïners die voor 27 november 2021 elders in Europa verbleven. Zij komen niet in aanmerking voor de ontheemdenstatus. We zijn op Europees niveau aan het onderzoeken hoe we beter zicht kunnen krijgen op de verhuisbewegingen binnen Europa.
Deelt u de mening dat het oneigenlijke gebruik van vluchtelingenfaciliteiten een bom legt onder de hulp aan échte vluchtelingen? Zo ja, hoe gaat u het oneigenlijke gebruik zo snel als mogelijk tegen? Kunt u hier gedetailleerd op antwoorden?
De voorzieningen voor ontheemden uit Oekraïne, zoals de gemeentelijke of particuliere opvang en het leefgeld, moeten gebruikt worden voor degene die daar recht op hebben volgens de Europese Richtlijn tijdelijke bescherming. Wij hebben van gemeenten signalen ontvangen dat zij het in specifieke situaties lastig vinden om vast te stellen of iemand onder de Europese Richtlijn valt. In samenwerking met de IND zijn we bezig handvatten te bieden voor gemeenten. Daarnaast is het mogelijk om bij twijfel de IND een controle te laten doen op de documenten die worden overlegd door ontheemden. Daar zijn mobiele teams voor opgericht die per veiligheidsregio worden ingeschakeld om gemeenten hierbij te ondersteunen. Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan voor inschrijving in het BRP, heeft de ontheemde vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat hij onder de Europese Richtlijn tijdelijke bescherming valt. Hieruit volgt dat hij geen recht op opvang en voorzieningen (o.a. leefgeld) heeft. De vreemdeling moet terug naar het land van herkomst. De Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) kan het vertrek van de vreemdeling uit Nederland begeleiden. Indien de vreemdeling toch asiel wil aanvragen, dan wordt hij verwezen naar Aanmeldcentrum Ter Apel.
Bent u bekend met het feit dat er heel wat Oekraïners worden uitgebuit? Zo ja, hoe gaat dat in samenwerking met de Arbeidsinspectie beter en adequater bestrijden? Kunt u hier gedetailleerd op antwoorden?
Binnen de Arbeidsinspectie is sinds het begin van de oorlog in Oekraïne een speciaal team actief, dat acteert op meldingen van en over ontheemden uit Oekraïne. Alle meldingen met signalen van mogelijke arbeidsuitbuiting worden onderzocht, en waar mogelijk opgevolgd. Het is dan ook heel belangrijk dat organisaties en personen signalen van vermoedens van misbruik, uitbuiting of mensenhandel bij toezichthouders en opsporingsdiensten melden. Bij inspecties werkt de Arbeidsinspectie regelmatig samen met gemeenten en andere ketenpartners om misstanden integraal aan te pakken. Op dit moment lopen er bij de Arbeidsinspectie verschillende onderzoeken naar mogelijke overtredingen van arbeidswetten bij bedrijven en uitzendbureaus die Oekraïners in dienst hebben. Tot nu toe heeft dit nog niet geleid tot een constatering van arbeidsuitbuiting in strafrechtelijke zin, wel tot mogelijke overtredingen van arbeidswetten.
Daarnaast wordt er actief ingezet op zoveel mogelijk bewustwording bij gemeenten, particulieren en ontheemden zelf, om te bevorderen dat organisaties en personen signalen van vermoedens van misbruik, uitbuiting of mensenhandel bij toezichthouders en opsporingsdiensten melden. Zo zorgt het Rijk samen met partners uit het maatschappelijk middenveld voor goede voorlichting aan alle partijen over de risico’s van mensenhandel voor ontheemden uit Oekraine. Dit doen we door de bestaande handreikingen (voor gemeenten en particulieren) en informatieflyers (van CoMensha en het RIEC) te delen. Via websites maar bijvoorbeeld ook via contactpunten van het Rode Kruis op stations. Tevens wordt ingezet op informatievoorziening voor werknemers over hun rechten en plichten. Zo zal www.workinnl.nl binnenkort beschikbaar zijn in zowel het Oekraïens als het Russisch.
In algemene zin komen misstanden bij arbeidsmigranten helaas nog te vaak en te breed voor. Het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten is daarom een belangrijke prioriteit van het kabinet. Hier wordt hard aan gewerkt, samen met andere betrokken partijen zoals provincies, gemeenten, sociale partners en handhavingsinstanties. Hoewel er al veel in gang is gezet, is het uitvoeren van de adviezen niet van de ene op de andere dag geregeld. Het advies van het Aanjaagteam bevatte aanbevelingen voor de korte termijn, die zijn inmiddels uitgevoerd. Bijvoorbeeld het verbeteren van de registratie en toegang tot een DigiD. Daarnaast zijn we nu flink op weg om de aanbevelingen voor de lange termijn, waar wet- en regelgeving voor nodig is, bij uw Parlement te krijgen.
Het artikel 'Op de banenmarkt van Schiphol voelen werkzoekenden zich ‘heel speciaal’ – mits ze uit Nederland komen' |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Raoul Boucke (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Op de banenmarkt van Schiphol voelen werkzoekenden zich «heel speciaal» – mits ze uit Nederland komen»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat werkgevers op Schiphol claimen dat alleen mensen die acht jaar in Nederland wonen een Verklaring van geen bezwaar (VGB) krijgen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)?
Die constatering is niet juist. Dat mensen die korter dan acht jaar in Nederland wonen niet op Schiphol zouden kunnen werken is niet gebaseerd op regelgeving, maar uiteraard wel iets dat ik serieus wil nemen. Bij het besluit van 2016 is een groot aantal functies in de burgerluchtvaart aangewezen als vertrouwensfunctie onder de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo). De Wvo stelt geen nationaliteitseis en ook geen minimale verblijfsduur. Ook niet-Nederlanders kunnen derhalve een vertrouwensfunctie bekleden. Een verblijf in het buitenland kan mogelijk wél van belang zijn voor het veiligheidsonderzoek.
In de Beleidsregel veiligheidsonderzoeken 2021 is het beleid uitgewerkt aangaande het verblijf van een (kandidaat-)vertrouwensfunctionaris in het buitenland. In het veiligheidsonderzoek is specifieke aandacht voor elk verblijf langer dan een maand, of korter als het gaat om landen die onder de aandacht staan van de inlichtingendiensten, waar ambtenaren niet heen mogen reizen of waar een gewapend conflict heerst.
Verblijf in een buitenland zal nooit op voorhand leiden tot een weigering van de VGB. Wel kan het onderzoek langer duren. De AIVD zal trachten objectieve en verifieerbare informatie omtrent betrokkene tijdens dat verblijf te krijgen. Hiervoor werkt de dienst samen met diensten van andere landen om justitiële en inlichtingeninformatie uit te wisselen. Zo’n samenwerking is echter niet met alle landen mogelijk of wenselijk, in welk geval ook betrokkene zal worden gevraagd zoveel mogelijk staafbare informatie aan te leveren. Indien desondanks onvoldoende informatie is verkregen, kan de VGB worden geweigerd.
Kunt u aangeven waar dit beeld vandaan komt of kan zijn ontstaan?
Ik betreur het beeld dat is ontstaan. Het is niettemin van belang dat werkgevers goed op de hoogte zijn van de regels ten aanzien van een VGB-aanvraag. Ik zal het onderwerp adresseren in mijn gesprekken met de sector. Zie verder mijn antwoord op de vragen 5 en 6.
Wat is uw visie op de belangrijke bijdrage die migranten hebben aan het oplossen van de personeelstekorten in Nederland?
Uw Kamer heeft op 24 juni jl. de Kamerbrief over aanpak van krapte op de arbeidsmarkt ontvangen van het kabinet. Daarin staat ook opgenomen hoe het kabinet aankijkt tegen arbeidsmigratie in relatie tot krapte. Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU, met uitzondering van kennismigratie, als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt.
Dat betekent onder andere dat ik me eerst wil richten op mensen binnen Nederland die nog langs de kant staan, of meer zouden kunnen werken. Er zijn in Nederland 4,5 miljoen mensen die in deeltijd werken, waarvan een half miljoen aangeeft meer uren te willen werken en direct beschikbaar te zijn. Daarnaast zijn er nog ongeveer 1 miljoen mensen zonder werk die (semi)werkloos2 zijn of een uitkering ontvangen. Bij de aanpak van krapte heeft het mijn prioriteit om deze groepen aan het werk, of aan meer uren werk, te helpen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Schiphol om het onjuiste beeld bij werkgevers over de VGB weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal ervoor zorgen dat deze punten in gesprekken met Schiphol en de bedrijven die daar gevestigd zijn geadresseerd worden. Ik hecht eraan nogmaals te benadrukken dat ook niet-Nederlanders een vertrouwensfunctie kunnen bekleden op basis van de Wet veiligheidsonderzoeken en de Beleidsregel veiligheidsonderzoeken 2021.
Kunt u in dat gesprek ook achterhalen hoe werkgevers wat meer gefaciliteerd kunnen worden op dit vlak zodat het potentieel wel wordt benut?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Vreemdelingen worden uitgebuit in horeca Groningen. 'En het treurige is dat ze nog blij zijn met 2 euro per uur' |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vreemdelingen worden uitgebuit in horeca Groningen. «En het treurige is dat ze nog blij zijn met 2 euro per uur»»?1
Het kabinet herkent de problematiek rondom kwetsbare personen, waaronder asielzoekers, die onderbetaald werk verrichten in de Stad Groningen. Daarom zet het kabinet in op voorlichting en handhaving om misstanden te voorkomen en aan te pakken.
Welke signalen zijn er bij de Arbeidsinspectie over uitbuitingen in de Groningse horeca?
Arbeidsuitbuiting is een vorm van mensenhandel en is strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het coalitieakkoord zet in op het verbeteren van de aanpak van arbeidsuitbuiting door artikel 273f Sr te moderniseren. In de praktijk is namelijk gebleken dat de huidige definitie van arbeidsuitbuiting zodanig beperkt is, dat maatschappelijk ongewenste situaties niet voldoende kunnen worden aangepakt in het strafrecht. Gelet hierop zet het kabinet in op verruiming van de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor arbeidsuitbuiting.
Arbeidsuitbuiting is het bewust werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of tewerkstellen van een persoon door gebruik van dwangmiddelen met de intentie deze persoon uit te buiten. Voorbeelden van dwangmiddelen zijn (bedreiging met) geweld en misbruik van een kwetsbare of afhankelijke positie.
Naast (mogelijke) arbeidsuitbuiting in strafrechtelijke zin bestaan er arbeidssituaties met ernstige misstanden en slecht werkgeverschap, waarvoor de Nederlandse Arbeidsinspectie het begrip «ernstige benadeling» heeft geïntroduceerd. Ernstige benadeling betreft de situatie waarin een werkgever de arbeidswetten voor minimumloon, arbeidstijden, arbeidsomstandigheden en/of legaal werk één of meerdere malen in ernstige mate overtreedt. Het betreft bijvoorbeeld situaties zonder (aantoonbare) dwang en/of situaties waarin de werkgever niet (aantoonbaar) handelt met het oogmerk van uitbuiting. Dit ter onderscheid van het strafrecht.
Naar aanleiding van meldingen van de casustafel ondermijnende criminaliteit, heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie samen met andere toezichthouders recentelijk deelgenomen aan een aantal controles in de Groningse horecasector. Bij deze controles zijn er door de Arbeidsinspectie een aantal overtredingen geconstateerd van de Wet arbeid vreemdeling en de Wet miniminloon en minimumvakantiebijslag en heeft hierop gehandhaafd. Bij deze controles zijn echter geen aanwijzingen gevonden van ernstige benadeling en arbeidsuitbuiting. Separaat van de voornoemde controles heeft de Arbeidsinspectie in de periode 2020–2021 enkele meldingen over ernstige benadeling in de Groningse horecasector ontvangen. Deze meldingen hebben geleid tot – nog lopende – onderzoeken naar ernstige benadeling. Over de periode 2020–2021 heeft de Arbeidsinspectie geen meldingen met signalen van mogelijke arbeidsuitbuiting ontvangen in de Groningse horecasector.
Hoe vaak zijn er in de Groningse horeca overtredingen met betrekking tot mensenhandel en arbeidsuitbuiting geconstateerd?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom registreert de Arbeidsinspectie niet welk soort arbeidskrachten slachtoffer zijn geworden van mensenhandel of uitbuiting? Bent u het eens dat dit wel wenselijk is omdat er dan gericht beleid gemaakt kan worden?
De Nederlandse Arbeidsinspectie registreert een aantal kenmerken van (mogelijke) slachtoffers van arbeidsuitbuiting en van ernstig benadeelde werknemers. Uit de Monitor arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling van de Arbeidsinspectie die uw Kamer op 7 juli 2022 ontving2, blijkt dat 98 procent van de slachtoffers arbeidsuitbuiting en ernstig benadeelden arbeidsmigrant zijn. Uit de monitor blijkt dat meer dan de helft van de slachtoffers arbeidsuitbuiting en meer dan driekwart van de ernstig benadeelden legaal in Nederland verblijft en werkt. Zij zijn EU/EER-burger of in het bezit van een vergunning voor verblijf en/of arbeid. De overige slachtoffers van arbeidsuitbuiting en ernstig benadeelden zijn ongedocumenteerd.
De Arbeidsinspectie wil met de Monitor arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling, die dit jaar voor het eerst is gepubliceerd, een bijdrage leveren aan de gezamenlijke kennispositie van stakeholders zoals ngo’s, gemeenten en andere overheidsdiensten.
Zijn de Arbeidsinspectie en de politie bekend met de in het artikel aangehaalde organisatie die verantwoordelijk zou zijn voor de uitbuiting? Zo nee, wat gaat de inspectie doen om deze organisatie toch in beeld te krijgen en aan te pakken?
De Arbeidsinspectie is bekend met het genoemde artikel in het Dagblad van het Noorden. Over eventuele onderzoeken door de Arbeidsinspectie doe ik geen uitspraken.
Welke maatregelen worden er genomen om te voorkomen dat inwoners van asielzoekerscentra slachtoffer worden van uitbuiting? Worden zij gewezen op hun arbeidsrechten wanneer zij de Nederlandse arbeidsmarkt mogen betreden?
Op grond van de Wet arbeid vreemdelingen mag een asielzoeker in Nederland werken, mits deze voldoet aan een aantal voorwaarden. Een asielzoeker mag in Nederland 24 weken werken binnen een periode van 52 weken. Zijn asielaanvraag moet dan wel minstens 6 maanden in behandeling zijn. Daarvoor moet ook een tewerkstellingsvergunning worden aangevraagd. Een statushouder heeft dezelfde rechten en plichten als iedere andere arbeidsgerechtigde. Het is dan ook van groot belang dat zij goed op de hoogte zijn van hun rechten en plichten. Gelet hierop is binnen het COA allerlei voorlichtingsmateriaal beschikbaar om bewoners te informeren over werken in Nederland en de Nederlandse arbeidsmarkt, zoals folders, MyCOA (een applicatie voor de bewoners van het COA met informatie in vele talen), voorlichtingsvideo’s en groepspresentaties. Daarnaast is er op de opvanglocaties een informatiebalie waar mensen terecht kunnen met vragen. Wanneer iemand een contract heeft of een tewerkstellingsvergunning is aangevraagd, wordt hij/zij ook uitgenodigd voor een gesprek met een COA-medewerk(st)er, waarin aandacht wordt besteed aan de rechten van werknemers in Nederland. Het COA geeft daarnaast trainingen aan medewerkers om signalen van mensenhandel te herkennen en te melden. Ook is er op iedere COA-locatie ten minste één contactpersoon aanwezig die het interne en externe aanspreekpunt is op het thema mensenhandel.
Welke maatrelen worden er genomen om te voorkomen dat uitgeprocedeerde vluchtelingen in het illegale werkcircuit terecht komen? Hoe vaak worden er jaarlijks overtredingen geconstateerd rond het tewerkstellen van uitgeprocedeerde vluchtelingen?
Wanneer iemand een afwijzing krijgt op diens verblijfsaanvraag, dient hij of zij Nederland zelf te verlaten. De vreemdeling wordt gewezen op de mogelijkheid om ondersteuning te krijgen van de Dienst Terugkeer & Vertrek bij het organiseren van zijn of haar vertrek. Daarbij kan de vreemdeling onder bepaalde voorwaarden ook in aanmerking komen voor herintegratieondersteuning via de Internationale Organisatie van Migratie. Als een uitgeprocedeerde vreemdeling aangeeft te willen meewerken aan het vertrek kan hij of zij daarnaast tot drie maanden onderdak krijgen in een vrijheidsbeperkende locatie, waar verder aan de terugkeer wordt gewerkt.
Bij het toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving is informatie over eerdere procedures ten aanzien van verblijf in Nederland die werknemers uit landen buiten de EER hebben doorlopen, niet essentieel voor de Nederlandse Arbeidsinspectie. Overtredingen bij tewerkstelling van zogeheten uitgeprocedeerde vluchtelingen worden dan ook niet apart geregistreerd door de Arbeidsinspectie.
Het artikel ‘Rotterdam geeft statushouders baan: ‘Rijk moet ook bijspringen’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rotterdam geeft statushouders baan: «Rijk moet ook bijspringen»»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe kijkt u aan tegen dit Rotterdamse initiatief om leerwerktrajecten voor statushouders in te zetten om hen sneller te laten integreren?
Ik vind het voornemen van Rotterdam om statushouders leerwerktrajecten aan te bieden een goede ontwikkeling. Leerwerktrajecten, ook wel duale trajecten genoemd, zijn een duurzame manier om statushouders die kunnen en willen werken op de arbeidsmarkt te laten participeren. Er zijn mij diverse succesvolle zij-instroom trajecten bekend. Zeker bij de huidige krapte op de arbeidsmarkt biedt dit kansen. Het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) levert inspirerende voorbeeldprojecten in bijvoorbeeld de techniek en de zorg. Deelnemers hebben een startkwalificatie gehaald en in sommige gevallen kregen zij een baangarantie.
De meerwaarde van leerwerktrajecten voor statushouders zit met name bij een vroege focus op werk en het contextueel kunnen aanbieden van taal waardoor taalverwerving sneller verloopt. Ook maken leerwerktrajecten het mogelijk voor statushouders om op een goed niveau aan het werk te komen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de kennis en vaardigheden van hen zelf.
Succesvolle uitvoering van leerwerktrajecten wordt bepaald door: (i) extra aandacht voor werving en selectie, (ii) continue aandacht voor taal, (iii) intensieve begeleiding en (iv) aandacht voor inclusie op de werkvloer.
Een belangrijke succesfactor is maatwerk; dit is zowel nodig in de begeleiding als in het taalaanbod. Dit vraagt om investeringsbereidheid en goede samenwerking van gemeenten, werkgevers en opleiders. Er wordt niet alleen in opleiding geïnvesteerd, maar ook in (vak)taal en begeleiding vanwege culturele verschillen. Kleinschalige pilots in de techniek en de zorg laten zien dat werkgevers investeringen vanwege de krapte op de arbeidsmarkt in enkele jaren kunnen terugverdienen als de medewerker na het leerwerktraject instroomt op een duurzame manier.
Kent u soortgelijke initiatieven in andere steden?
Ik ben bekend met leerwerktrajecten voor statushouders in andere steden, zoals in de gemeenten Utrecht, Haarlem en Zwolle. Niet alleen gemeenten zijn aan de slag met het opzetten van leerwerktrajecten, ook tal van andere partijen zetten in op leerwerktrajecten voor statushouders. Bij het Amsterdam UMC bijvoorbeeld worden statushouders opgeleid in de zorg met behulp van specifieke trajecten of jobcarving. Op de website van UAF2 is een overzicht te vinden met leerwerktrajecten.
Ook binnen het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) zijn leerwerktrajecten onderzocht waarvan een aantal (mede-)geïnitieerd is vanuit werkgevers. Op basis van deze pilots zijn handreikingen3 beschikbaar gemaakt voor het onderwijsveld, bedrijfsleven en gemeenten.
Op welke manier zou het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) deze initiatieven kunnen ondersteunen om statushouders aan het werk te helpen en te houden?
Ik moedig de aanpak die de gemeente Rotterdam voor ogen heeft van harte aan. De aanpak sluit goed aan bij de Wet inburgering 2021 en bij de lessen die vanuit het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) zijn geleerd.
In het kader van de Werkagenda Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) starten vanaf september lerende netwerken en workshops voor stakeholders die zich bezighouden met het opzetten en uitvoeren van leerwerktrajecten voor statushouders. Hiermee zorg ik ervoor dat kennis over leerwerktrajecten wordt gebundeld en verder verspreid.
Ik vind het interessant om te bezien hoe we specifieke lessen die vanuit Rotterdam zijn opgedaan, of toekomstige inzichten die uit de voorgenomen aanpak zullen komen, kunnen gaan delen richting andere gemeenten. Ik zal de aanpak van Rotterdam dan ook in de gaten houden en ervoor zorgen dat de gemeente een uitnodiging krijgt voor het netwerk dat binnenkort van start gaat.
Gemeenten kunnen vanuit de re-integratiemiddelen die zij ontvangen via het Gemeentefonds investeren in leerwerktrajecten voor alle statushouders. Deze middelen zijn vrij besteedbaar voor gemeenten. Ook de € 60 miljoen aan extra re-integratiemiddelen die dit jaar aan gemeenten beschikbaar zijn gesteld in het kader van het steun- en herstelpakket corona kunnen gemeenten hierbij benutten. Eventuele overschotten op het bijstandsbudget zijn vrij besteedbaar voor een gemeente, en kunnen hiervoor aangewend worden.
Verder worden gemeenten gefinancierd voor de inburgeringsvoorzieningen die zij moeten aanbieden aan inburgeraars die onder de Wet inburgering 2021 vallen. Specifiek voor statushouders geldt dat een inburgeringscursus c.q. traject daarvan onderdeel uitmaakt. Dit kan ook worden gebruikt voor leerwerktrajecten of andere vormen van duale trajecten als deze (mede) worden ingezet om de statushouder aan diens inburgeringsplicht te laten voldoen. De Wet inburgering 2021 biedt gemeenten namelijk meer ruimte en handvaten om het leren van de Nederlandse taal samen te laten gaan met participeren in de samenleving.
Dat betekent concreet dat gemeenten tegelijkertijd en in samenhang kunnen sturen op inburgering en re-integratie, bijvoorbeeld door de inzet van leerwerktrajecten of duale trajecten.
Voor het opzetten van leerwerktrajecten zijn er ook andere financieringsbronnen, zoals middelen vanuit de Wet educatie en beroepsonderwijs, de aankomende Europese subsidies AMIF en ESF+ en praktijkleren in het mbo.
Voor praktijkleren in het mbo hebben de Ministeries van OCW en SZW voorzien in financiering voor enerzijds de uitvoering van de mbo-opleiding door een mbo-instelling en anderzijds het realiseren van de benodigde leerbaan door de werkgever die erkend leerbedrijf is. In het voorbeeld van Rotterdam wordt een volledige mbo-opleiding gedaan tijdens het werk in de beroepsbegeleidende leerweg resulterend in een mbo-diploma. De mbo-instelling wordt dan bekostigd door het Ministerie van OCW en de werkgever kan een beroep doen op de Subsidieregeling praktijkleren van dit ministerie. Daarnaast kunnen sinds kort ook delen van mbo-opleidingen gedaan worden tijdens het werk in de zogenoemde derde leerweg, resulterend in een mbo-certificaat (vastgesteld onderdeel van een mbo-opleiding) of een praktijkverklaring (maatwerkopleiding afhankelijk van de wensen/mogelijkheden van werkgever en kandidaat). Is dat het geval dan kan de mbo-instelling gefinancierd worden uit middelen die het Ministerie van SZW beschikbaar heeft gesteld aan de regionale mobiliteitsteams in het kader van het steun- en herstelpakket of de reguliere middelen van gemeenten en UWV. De werkgever kan een beroep doen op de Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg van het Ministerie van SZW.
Wat vindt u van deze leerwerktrajecten als middel om de personeelstekorten in kraptesectoren te verkleinen?
Het inzetten van leerwerktrajecten voor statushouders in kraptesectoren is een win-win situatie. Aan de ene kant vinden statushouders sneller werk, maken ze forse stappen in hun integratie en worden ze economisch zelfstandig. Aan de andere kant draagt het bij aan het tegengaan van nijpende personeelstekorten in kraptesectoren.
Het bericht ‘Rotterdam geeft statushouders baan: Rijk moet ook bijspringen’ |
|
Daan de Kort (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rotterdam geeft statushouders baan: Rijk moet ook bijspringen»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Kunt u uiteenzetten hoe de aanpak van het Rotterdamse stadsbestuur waar statushouders naast een opleiding ook een baangarantie krijgen binnen de gemeente of elders op de arbeidsmarkt precies werkt? In welke fase van de inburgering komt het baanaanbod aan de orde en is het onderdeel van het Plan Inburgering en Participatie (PIP) of niet? Hoe is de verhouding subsidie en salaris of gaat het om volledig gesubsidieerde banen? Wordt er gewerkt met loondispensatie of met loonsubsidie en vanwaar de gekozen methode? Voor hoeveel statushouders van het totale bestand zal met deze nieuwe aanpak worden gewerkt?
Rotterdam is al van start gegaan met deze aanpak. Statushouders die in Rotterdam deelnemen aan leerwerktrajecten komen in dienst van de werkgever en ontvangen salaris van deze werkgever. Het gaat hier dus niet om gesubsidieerde banen, maar regulier werk. In de leerwerktrajecten die eerder binnen Rotterdam zijn gerealiseerd, werd een voorselectie gemaakt door een extern bureau, op basis van leerbaarheid, persoonlijke omstandigheden en taalniveau. Voor de kandidaten die uit de selectie kwamen, werden klikgesprekken georganiseerd met de werkgevers. Hierop volgde een proefplaatsing van maximaal 3 maanden waarin statushouder en werkgever samen konden ondervinden of de werkplek de gewenste was. Tijdens de proefplaatsing was vanuit het ROC aandacht voor de Nederlandse taal. Bij definitieve plaatsing werd een contract getekend voor de periode van de beroepsbegeleidende leerweg (bbl), waarbij na goede afronding een mbo-diploma wordt verkregen. Hiermee kwam de persoon als reguliere werknemer in dienst bij de werkgever.
Aan het leerwerktraject dat is gerealiseerd bij de gemeente Rotterdam, deden 23 kandidaten mee. Zij zijn allen doorgestroomd naar functies binnen de gemeente. Op dit moment wordt door de gemeente Rotterdam onderzocht hoe toekomstige leerwerktrajecten vorm kunnen krijgen en voor hoeveel personen hiervoor plekken gerealiseerd kunnen worden. Dit geldt ook voor de mogelijkheden om voor specifieke functies eventueel loonkostensubsidie in te zetten.
Met betrekking tot PIP: hier is in de gemeente Rotterdam nog geen ervaring mee in relatie tot de leerwerktrajecten. De leerwerktrajecten waren tot dusver voor statushouders die onder de oude Wet inburgering (2013) vielen. In de toekomst (onder de Wet inburgering 2021) kan het deelnemen aan een leerwerktraject onderdeel uitmaken van de PIP, of in het afsprakenplan worden opgenomen dat een onderliggend document is van de PIP.
Wat is uw oordeel over deze aanpak, ook in het licht van de lessen die u heeft getrokken uit het project Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt?
Ik moedig de aanpak van harte aan. Leerwerktrajecten, of duale trajecten, zijn een duurzame manier om iedereen die kan en wil werken op de arbeidsmarkt te laten participeren. Er zijn vele succesvolle zij-instroom trajecten uitgevoerd waarin tot krapteberoepen wordt opgeleid. Het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) levert inspirerende voorbeeldprojecten in bijvoorbeeld de techniek en de zorg. Deelnemers hebben een startkwalificatie hebben gehaald en in sommige gevallen kregen zij een baangarantie. De aanpak van de gemeente Rotterdam sluit goed aan bij de Wet inburgering 2021 en bij de lessen die vanuit VIA geleerd zijn.
De meerwaarde van leerwerktrajecten voor statushouders zit met name bij een vroege focus op werk en het contextueel kunnen aanbieden van taal waardoor taalverwerving sneller verloopt. Ook maken leerwerktrajecten het mogelijk voor statushouders om op een goed niveau aan het werk te komen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de kennis en vaardigheden van hen zelf.
Succesvolle uitvoering van leerwerktrajecten wordt bepaald door: (i) extra aandacht voor werving en selectie, (ii) continue aandacht voor taal, (iii) intensieve begeleiding en (iv) aandacht voor inclusie op de werkvloer.
Een belangrijke succesfactor is maatwerk; dit is zowel nodig in de begeleiding als in het taalaanbod. Dit vraagt om investeringsbereidheid en goede samenwerking van gemeenten, werkgevers en opleiders. Er wordt niet alleen in opleiding geïnvesteerd, maar ook in (vak)taal en begeleiding vanwege culturele verschillen. Kleinschalige pilots in de techniek en de zorg laten zien dat werkgevers investeringen vanwege de krapte op de arbeidsmarkt in enkele jaren kunnen terugverdienen als de medewerker na het leerwerktraject instroomt op een duurzame manier.
Leren en werken is ook mogelijk via praktijkleren in het mbo. Het voordeel hiervan is dat de kwaliteit geborgd is en dat de documenten die na afloop worden verkregen herkenbaar zijn voor zowel werkgevers als onderwijsinstellingen (civiele waarde). Dat maakt door ontwikkelen of overstappen naar een ander bedrijf of sector makkelijker. Zo verbetert praktijkleren in het mbo niet alleen de directe maar ook de duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt.
In hoeverre lopen er in het hele land al regelingen binnen gemeentes met leerwerktrajecten voor statushouders waarbinnen de nadruk ligt op het zo snel mogelijk opdoen van praktijkervaring op de werkvloer? Om welke gemeentes gaat het? Op basis van welke regelgeving worden deze leerwerktrajecten opgezet? Wat hebben deze regelingen tot dusver opgeleverd qua aantal banen voor statushouders? Hoe beoordeelt u deze cijfers?
Het deelnemen aan leerwerktrajecten door statushouders kan vanuit de Wet inburgering 2021 of Participatiewet of een combinatie van beide wetten. De Wet inburgering 2021 biedt gemeenten namelijk meer ruimte en handvaten om het leren van de Nederlandse taal samen te laten gaan met participeren in de samenleving. Dat betekent concreet dat gemeenten tegelijkertijd en in samenhang kunnen sturen op inburgering en re-integratie, bijvoorbeeld door de inzet van leerwerktrajecten of duale trajecten.
Gemeenten kunnen vanuit de re-integratiemiddelen die zij via het Gemeentefonds ontvangen investeren in leerwerktrajecten voor alle statushouders. Ook de € 60 miljoen aan extra re-integratiemiddelen die dit jaar aan gemeenten beschikbaar zijn gesteld in het kader van het steun- en herstelpakket corona kunnen gemeenten hierbij benutten. Eventuele overschotten op het bijstandsbudget zijn vrij besteedbaar voor een gemeente, en kunnen hier eveneens voor aangewend worden. Verder worden gemeenten gefinancierd voor de inburgeringsvoorzieningen die zij moeten aanbieden aan inburgeraars die onder de Wet inburgering 2021 vallen. Specifiek voor statushouders geldt dat een inburgeringscursus c.q. traject daarvan onderdeel uitmaakt. Dit kan dus ook worden gebruikt voor leerwerktrajecten of andere vormen van duale trajecten als deze (mede) worden ingezet om de statushouder aan diens inburgeringsplicht te laten voldoen. Ten slotte kunnen gemeenten ervoor kiezen om ook andere vrij besteedbare middelen uit het Gemeentefonds hiervoor aan te wenden. De verantwoordelijkheid voor zowel re-integratie als inburgering is gedecentraliseerd, dus hoe gemeenten dit beleid vormgeven en tot hoeveel extra banen dit leidt, is niet landelijk te monitoren.
Op lokaal en regionaal niveau of binnen branches zijn er regelingen beschikbaar, bijvoorbeeld vanuit O&O fondsen of subsidiemogelijkheden voor werkgevers. Voor het opzetten van leerwerktrajecten zijn er ook andere financieringsbronnen, zoals middelen vanuit de Wet educatie en beroepsonderwijs, de aankomende Europese subsidies AMIF en ESF+ en praktijkleren in het mbo.
Voor praktijkleren in het mbo hebben de Ministeries van OCW en SZW voorzien in financiering voor enerzijds de uitvoering van de mbo-opleiding door een mbo-instelling en anderzijds het realiseren van de benodigde leerbaan door de werkgever die erkend leerbedrijf is. In het voorbeeld van Rotterdam wordt een volledige mbo-opleiding gedaan tijdens het werk in de beroepsbegeleidende leerweg resulterend in een mbo-diploma. De mbo-instelling wordt dan bekostigd door het Ministerie van OCW en de werkgever kan een beroep doen op de Subsidieregeling praktijkleren van dit ministerie. Daarnaast kunnen sinds kort ook delen van mbo-opleidingen gedaan worden tijdens het werk in de zogenaamde derde leerweg, resulterend in een mbo-certificaat (vastgesteld onderdeel van een mbo-opleiding) of een praktijkverklaring (maatwerkopleiding afhankelijk van de wensen/mogelijkheden van werkgever en kandidaat). Is dat het geval dan kan de mbo-instelling gefinancierd worden uit middelen die het Ministerie van SZW beschikbaar heeft gesteld aan de regionale mobiliteitsteams in het kader van het steun- en herstelpakket of de reguliere middelen van gemeenten en UWV. De werkgever kan een beroep doen op de Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg van het Ministerie van SZW.
In minimaal acht andere arbeidsmarktregio’s (Groningen, Friesland, Zwolle, Helmond-De Peel, Midden-Brabant, Zuidoost-Brabant, Haaglanden, Zuid-Kennemerland en IJmond) zijn voorbeelden verzameld door de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven (SBB) waarbij statushouders een deel van een mbo-opleiding doen tijdens het werk met aandacht voor verbetering van de Nederlandse en functiegerichte taal, resulterend in een mbo-certificaat of praktijkverklaring. Daarbij gaat het (nog) niet om hele grote aantallen.
Welke mogelijkheid hebben gemeenten binnen bestaande regelingen en budgetten voor het uitrollen van dit soort leerwerktrajecten met een focus op aan de slag gaan voor statushouders? Kunt u zowel de mogelijkheid bij inburgeraars als bij statushouders die reeds ingeburgerd zijn onderscheiden in uw toelichting?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe is in Rotterdam het uitgangspunt vastgelegd dat gesubsidieerde banen uiteindelijk leiden tot een ongesubsidieerd werkcontract voor de statushouder? In hoeveel gevallen leidt het leerwerktraject hiertoe en in hoeveel gevallen gaat het hierbij om een baan bij een andere werkgever dan de overheid? Bent u het eens dat een einde aan de subsidie wel het uitgangspunt zou moeten zijn van dergelijke leerwerktrajecten om statushouders ook daadwerkelijk op eigen benen te kunnen laten staan? Zo nee, waarom niet?
In Rotterdam zijn vooralsnog geen afspraken gemaakt ten aanzien van het uitgangspunt dat gesubsidieerde banen moeten leiden tot een ongesubsidieerd werkcontract voor de statushouder. De banen die tot op heden zijn gerealiseerd binnen de geïntegreerde duale inburgeringstrajecten zijn geen gesubsidieerde banen, maar het betreft regulier werk.
Het traject bij de gemeente Rotterdam heeft geleid tot doorstroom van alle 23 deelnemers. Dit was het eerste traject binnen het eigen concern. Ook bij andere werkgevers zijn trajecten vormgegeven, met verschillende mate van succes.
Corona heeft er mede toe geleid dat binnen bepaalde leerwerktrajecten niet de optimale doorstroom is behaald. Lockdowns zorgden er namelijk voor dat het leren op locatie niet mogelijk was – precies de essentie van dit soort trajecten.
Ik ben het met u eens dat de leerwerktrajecten voor statushouders er idealiter toe leiden dat de statushouders op eigen benen komen te staan. Dit is ook precies de insteek die Rotterdam nastreeft.
Bent u het daarnaast eens dat de leerwerktrajecten in de praktijk zoveel mogelijk moeten aansluiten op de krapte op de arbeidsmarkt en specifiek tekortsectoren zoals de bouw of techniek om zo gericht mogelijk statushouders te kunnen inzetten? Zo ja, gebeurt dit in Rotterdam en op andere plekken in het land? Kunt u enkele voorbeelden geven van succesvolle trajecten waarbij statushouders in kraptesectoren aan de slag zijn gegaan door middel van een leerwerktraject? Welke mogelijkheden ziet u om dit verder te stimuleren? Zo nee waarom niet?
Het inzetten van leerwerktrajecten voor statushouders in kraptesectoren is een win-win situatie. Aan de ene kant vinden statushouders vinden sneller werk, maken ze forse stappen in hun integratie en worden ze economisch zelfstandig. Aan de andere draagt het bij aan het tegengaan van nijpende personeelstekorten in kraptesectoren.
Ook in Rotterdam wordt gekeken naar kraptesectoren. Overigens doen kandidaten vaardigheden op die niet uitsluitend toepasbaar zijn binnen sectoren waarin zij de Beroeps Begeleidende Leerweg volgen. De opgedane vaardigheden kunnen ook relevant zijn in andere sectoren. Hiermee verbetert dus de arbeidsmarktpositie van de werknemers.
Mij zijn daarnaast voorbeelden bekend van gemeenten en branches die inzetten op het combineren van leren en werken in krapteberoepen zoals de zorg en de techniek. Binnen het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) zijn onderzoeken uitgevoerd naar leerwerktrajecten waarin werkgevers samenwerken met opleiders en gemeenten. Een aantal van deze pilots was zeer succesvol.
In het kader van de Werkagenda Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) starten vanaf september lerende netwerken en workshops voor stakeholders die zich bezighouden met het opzetten en uitvoeren van leerwerktrajecten voor statushouders. Hiermee zorg ik ervoor dat kennis over leerwerktrajecten wordt gebundeld en verder verspreid.
Ik vind het interessant om te bezien hoe we specifieke lessen die vanuit Rotterdam zijn opgedaan, of toekomstige inzichten die uit de voorgenomen aanpak zullen komen, kunnen gaan delen richting andere gemeenten. Ik zal de aanpak van Rotterdam dan ook in de gaten houden en ervoor zorgen dat de gemeente een uitnodiging krijgt voor het netwerk dat binnenkort van start gaat.
Is het juist dat Rotterdam een beroep heeft gedaan op het Rijk om de regeling te ondersteunen en zo ja, op welke wijze en wat is uw reactie?
Naar aanleiding van het signaal van de gemeente Rotterdam is contact gezocht. Een eerste gesprek heeft plaatsgevonden, waarin de Rotterdamse aanpak is toegelicht en mogelijkheden en belemmeringen zijn besproken. Dit gesprek wordt binnenkort nog vervolgd.
Welke initiatieven zijn er in landen om ons heen om kwetsbare doelgroepen zoals statushouders aan de slag te krijgen en/of om te scholen voor tekortsectoren in de krappe arbeidsmarkt en wat kunnen wij hiervan leren?
In 2020 is er quickscan verricht naar de arbeidsmarktparticipatie van (hoogopgeleide) vluchtelingen tussen Nederland en andere Europese landen. Hierover is uw Kamer in 9 november 2020 bericht2 (32 824, nr. 1306). Alhoewel dit onderzoek niet specifiek inging op tekortsectoren zijn er wel lessen getrokken die relevant voor Nederland zijn, zoals het versnellen van de toegang tot de arbeidsmarkt en vroegtijdig betrekken van werkgevers. Deze lessen zijn meegenomen in de vormgeving van het nieuwe inburgeringsstelsel en de Werkagenda VIA.
Bent u bereid om een plan te maken om gemeentes zoveel mogelijk te helpen met het op creatieve wijze aan de slag krijgen van statushouders en hier ook de tekortsectoren bij te betrekken? Zo ja, kunt u dat plan zo snel mogelijk aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Recent is uw Kamer geïnformeerd over de krapte aanpak van het kabinet en het actieplan «Dichterbij dan je Denkt». De kern van het actieplan «Dichterbij dan je Denkt» is om de krappe arbeidsmarkt te benutten om extra mensen die nu langs de kant staan naar (parttime) werk of een leerwerktraject te begeleiden. Met het actieplan wordt een intensivering van activiteiten in de regio en landelijk beoogd om matches tot stand te brengen voor de brede doelgroep werkzoekenden (waaronder ook statushouders).
Vanuit «Dichterbij dan je denkt» krijgt de Werkagenda VIA een extra financiële impuls. Met deze middelen wordt onder meer ingezet op kennis delen en het samen met gemeenten, UWV en andere stakeholders bieden van betere dienstverlening zodat meer mensen uit de doelgroep mensen met een migratieachtergrond (waaronder ook statushouders) naar werk kunnen worden begeleid. Binnenkort start ik met de eerdergenoemde lerende netwerken en workshops voor gemeenten en andere stakeholders om de totstandkoming van leerwerktrajecten voor statushouders verder te stimuleren. Uw Kamer wordt vóór het einde van dit jaar nader over de stand van zaken geïnformeerd in de Kamerbrief over de Werkagenda VIA.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Inburgering en integratie van 6 juli 2022?
Ja.
Getroffen maatregelen op het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar aanleiding van de lessen uit het toeslagenschandaal op gebied van hardheden en de informatiehuishouding |
|
Bart van Kent , Renske Leijten |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is er op uw ministerie, onder andere naar aanleiding van het Toeslagenschandaal, onderzoek gedaan naar wetten en andere maatregelen die leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties voor mensen bij de uitvoering daarvan? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet?1 2 3
Ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten4 verricht elk departement een inventarisatie naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen. Deze inventarisatie maakt onderdeel uit van een breed palet aan maatregelen die het kabinet treft om de menselijke maat in wet- en regelgeving te versterken. In de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels», die op 11 juli jl. met Uw Kamer is gedeeld,5 wordt ingegaan op de stand van zaken van de inventarisaties, waarbij in bijlage 3 bij die brief per departement een nadere toelichting wordt gegeven op de eigen inventarisatie.
In bijlage 2 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels» is daarnaast een verslag opgenomen van de rijksbrede internetconsultatie die heeft plaatsgevonden in het kader van de inventarisatie, waarbij eenieder voorbeelden kon aandragen van wetten en regels waardoor mensen buitensporig in de knel komen.6 Hiermee is beoogd het burgerperspectief te betrekken en te voorkomen dat departementen signalen uit de buitenwereld van knellende wetten en regels missen.
Aanvullend op de uitvoering van de motie Ploumen/Jetten wordt door het Ministerie van SZW in samenwerking met het Ministerie van VWS de motie Omtzigt7 uitgevoerd. In het kader daarvan is onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar hardvochtige effecten in de Participatiewet, de werknemersregelingen en het pgb. Dit onderzoek is op 7 juli jl. met uw Kamer gedeeld.8 Daarnaast is Uw Kamer op 21 juni geïnformeerd over het traject Participatiewet in balans9 en wordt u aan het eind van de zomer geïnformeerd over de hardheden in de WIA.
Is dit onderzoek of zijn deze onderzoeken met de Kamer gedeeld? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet en kunt u het onderzoek onverwijld naar de Kamer sturen?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»10 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
In de kabinetsbrief wordt aangegeven dat «elk departement de voor het desbetreffende domein meest passende methodiek om hardvochtigheden op te sporen» hanteert, kunt u aangeven welke methodiek op uw ministerie wordt gehanteerd? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ten behoeve van de inventarisaties ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten heb ik met de departementen gewerkt aan een gemeenschappelijk analysekader voor de analyse van de binnengekomen resultaten.11 Een gereedschapskist is ontwikkeld waar de departementen al naar gelang hun specifieke domein en behoefte instrumenten (beoordelingscriteria) uit kunnen halen. Zo biedt onder meer de uitvoering van de motie Lodders/Van Weyenberg een voorbeeld van hoe aangedragen knelpunten kunnen worden gecategoriseerd, besproken en aangepakt in een wisselwerking met de Tweede Kamer.12 Voorop staat dat elk aangedragen voorbeeld van hardvochtige effecten wordt onderzocht en waar nodig en mogelijk opgelost. In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»13 van 11 juli jl. wordt per departement nader ingegaan op de methodologie die door het departement wordt gehanteerd bij de inventarisatie.
Zijn er naar aanleiding van onderzoeken, quickscans of andere signalen maatregelen getroffen op uw ministerie om wetten, maatregelen of procedures waarvan inmiddels bekend is dat ze tot onevenredige consequenties leiden aan te passen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en welk effect moet dit tegengaan? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom niet?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»14 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Kunt u aangeven of en hoe uw ministerie de «buikpijndossiers» die uit de inventarisatie van de Raad voor de Rechtspraak komen én de «Reflectie op knellende regelgeving en strenge uitvoeringspraktijken» van de Raad van State heeft behandeld?4 5
De «buikpijndossiers» en knelpunten die voortvloeien uit het jaarverslag van de Raad voor de Rechtspraak alsmede de reflectie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden betrokken bij de inventarisaties van de beleidsverantwoordelijke departementen naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen.17 Hetzelfde geldt voor de signalen die de Hoge Raad in zijn jaarverslag heeft meegegeven aan de wetgever.18
Kunt u aangeven hoe bij nieuwe voorstellen vanuit uw ministerie voorkomen wordt dat deze voorstellen leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties? Wat is er ten opzichte van deze werkwijze anders dan vóór het naar buiten komen van het Toeslagenschandaal?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»19 van 11 juli jl. wordt vermeld welke acties de departementen nemen om op structurele basis knelpunten te inventariseren. Dit in aanvulling op de diverse acties die rijksbreed lopen om de menselijke maat in wet- en regelgeving te bevorderen, die tevens besproken worden in de voornoemde brief.20
Om te voorkomen dat nieuw beleid of nieuwe wetgeving leidt tot onevenredige consequenties zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid onverminderd in op het realiseren van de verbeterpunten in de brief over versterking van de kwaliteit van beleid en wetgeving die in juni 2021 aan uw Kamer is verzonden.21 Eén van de maatregelen is ook het herzien van het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (het IAK) en het bevorderen van het gebruik hiervan. Het IAK bevordert dat in een beleidsproces met alle betrokkenen wordt nagedacht over wat goed is én wat werkt voor de samenleving met aandacht voor alle relevante te maken afwegingen. Hierbij moeten nadrukkelijk beleid, uitvoering en de doelgroep in de samenleving vanaf het begin zijn betrokken, ook om de consequenties in kaart te brengen. Onderdeel van de herziening van het IAK is dat het ook steviger in de ministeries wordt gepositioneerd, en daarmee wordt bevorderd dat de consequenties van voorstellen zo vroeg mogelijk in het beleidsproces in beeld worden gebracht. Uw Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de voortgang van de herziening.
Heeft uw ministerie een nulmeting in het kader van het «Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale Informatiehuishouding» gemaakt en een verbeterplan opgesteld? Zo ja, kunt u deze nulmeting en het verbeterplan onverwijld naar de Kamer sturen?6 7
De actieplannen en nulmetingen van de departementen worden per afzonderlijke Kamerbrief gebundeld en gelijktijdig met deze beantwoording naar de Kamer gezonden voorzien van een nadere duiding.
Kunt u aangeven wat het beleid is op uw ministerie aangaande het bewaren van sms’jes en ander berichtenverkeer, ook van uzelf?
Hierop is het rijksbrede beleid van toepassing waaruit volgt dat chatberichten over de bestuurlijke besluitvorming bewaard dienen te blijven wanneer de relevante informatie niet ook al op een andere manier is geborgd binnen de organisatie. Is het bestuurlijke besluit uit het chatbericht ook op een andere manier geborgd binnen de organisatie, bijvoorbeeld in een nota of een e-mail, dan kan het oorspronkelijke chatbericht worden verwijderd. Het is niet nodig dat dezelfde relevante informatie twee keer wordt bewaard. Dit ook in verband met het belang van ordentelijke archiefvorming. Deze staande praktijk is in lijn met de heersende Wob-rechtspraak.
De Instructie bewaren chatberichten belegt de verantwoordelijkheid voor het bewaren van relevante chatberichten bij de inhoudelijk verantwoordelijke dossierhouder. Voor bewindspersonen geldt dat zij alleen berichten hoeven te bewaren over de bestuurlijke besluitvorming waarvan de relevante inhoud nergens anders binnen de organisatie is geborgd. Berichten kunnen worden bewaard door middel van het maken van een screenshot of door middel van «export» van het chatbericht. In dit kader wijs ik er nog op dat de Minister-President tijdens het debat van 19 mei jongstleden heeft toegezegd door mij te laten bezien hoe de chatinstructie voor bewindspersonen op dit punt nader kan worden geëxpliciteerd aan de hand van het zogenaamde «vierogen-principe». Hiertoe wordt voor eind augustus een praktisch voorstel gedaan voor een uniforme werkwijze die door de bewindslieden gebruikt kan worden.
Hoeveel Wet openbaarheid van bestuur (Wob)/Wet open overheid (Woo) verzoeken heeft uw ministerie in behandeling en wat is van die verzoeken het tijdsverloop?8
In bijlage 1 is het overzicht te vinden van de antwoorden van de departementen.25
Stagiair wordt ingezet als goedkope arbeidskracht |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO)-onderzoek «Stages in het hoger onderwijs»?1
Ja
Vindt u het ook zorgwekkend dat bijna de helft van de stagiairs geen vergoeding ontvangt?
Stages zijn bedoeld om studenten kennis te laten maken met de beroepspraktijk. Stages zijn gericht op leren en niet op werken. Werkgevers zijn daarom niet wettelijk verplicht om stagiairs een stagevergoeding te bieden. De meerderheid van de werkgevers biedt desondanks wel een stage- dan wel onkostenvergoeding, al dan niet op basis van een cao. Ik juich het toe als sociale partners/individuele werkgevers hier, net zoals de rijksoverheid, voor kiezen, zeker als er sprake is van een forse tijdsinvestering van de kant van de student. In mijn gesprekken met het onderwijs- en werkveld zal ik dit onderwerp ook ter sprake brengen. Ik wil deze gesprekken voeren met het doel om afspraken te maken hoe er gezorgd kan worden dat meer werkgevers een passende stagevergoeding aanbieden.
Bent u het eens dat het gerechtvaardigd zou zijn als studenten die stage lopen altijd een vergoeding dienen te krijgen, omdat zij naast hun stage vaak niet kunnen werken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet ontvangen van een stagevergoeding ervoor zorgt dat stage lopen alleen nog maar toegankelijk wordt voor studenten met rijke ouders?
Ik heb geen signalen ontvangen dat het hoger onderwijs minder toegankelijk is (geworden) doordat een deel van de werkgevers geen stagevergoeding biedt.
Hoe beoordeelt u het dat als een stage verplicht is voor de opleiding dat studenten, naast het collegegeld, ook nog eens gratis stage moeten lopen? Bent u op zijn minst van mening dat als een stage verplicht is voor de opleiding dat er dan te allen tijde een stagevergoeding moet zijn?
Zoals aangeven bij vraag 2 en 3, is het doel van een stage om studenten kennis te laten maken met de beroepspraktijk en om de professionele vaardigheden te ontwikkelen. Hierom hebben stagiairs geen recht op een stagevergoeding. Uit de cijfers van het onderzoek van ISO blijkt dat de meerderheid van de werkgevers een stagevergoeding biedt. Tegelijkertijd biedt een aanzienlijk deel geen stagevergoeding. Ik zal daarom met het onderwijs- en werkveld in gesprek gaan om afspraken te maken hoe er gezorgd kan worden dat meer werkgevers een passende stagevergoeding bieden.
Vindt u het bizar dat juist in overheidssectoren het onderwijs en de zorg er vaak geen stagevergoeding wordt verstrekt? Bent u het eens dat juist overheidssectoren het goede voorbeeld dienen te geven?
Zoals aangegeven bij vraag 2, 3 en 5, gaat niet OCW maar de werkgever over de (hoogte van de) stagevergoeding. Dat is ook het geval in sectoren die bekostigd worden door de overheid, zoals het onderwijs en de zorg. Ik zal daarom ook met die sectoren het gesprek aangaan.
Kunt u een overzicht geven van de stagevergoeding die de verschillende overheden (rijksoverheid, provincies, gemeenten etc.) aan stagiairs verstrekken? Is een stagevergoeding bij de overheid altijd verplicht en zo ja is deze stagevergoeding, ongeacht opleiding, 635 euro voor alle stagiairs?
Bij de rijksoverheid, provincies, gemeentes en waterschappen wordt verschillend omgegaan met de stagevergoeding. De rijksoverheid kent een stagevergoeding ter hoogte van € 652,00 voor mbo, hbo en wo-studenten. Deze stagevergoeding is verplicht en wordt toegekend indien studenten één maand of langer stage lopen. Gedurende de stage moet de student ingeschreven staan aan een onderwijsinstelling. Stagiairs kunnen een aanvullende vergoeding krijgen voor een (tijdelijke) andere woonruimte vanwege de stage van maximaal € 437,–.
Uw vraag is tevens uitgezet bij het Interprovinciaal overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Vereniging werken voor waterschappen (Vwvw). Het Interprovinciaal Overleg (IPO) geeft aan dat de cao provinciale sector geen inhoudelijke bepaling met betrekking tot de stagevergoeding kent. Ook anderszins is er geen sectorale regeling over stagevergoeding. Iedere provincie bepaalt dit dus zelf.
De VNG geeft aan dat elke gemeente zelf de hoogte van de stagevergoeding bepaalt. De VNG heeft geadviseerd om daarbij geen onderscheid te maken in opleidingsniveau. De stagevergoeding is niet verplicht, in artikel 2.9 van de CAO Gemeenten is wel opgenomen dat de stagiair een onkostenvergoeding kan krijgen.
Voor de Vwvw geldt dat ieder lid zelf de hoogte van de stagevergoeding bepaalt. In de Cao Werken voor waterschappen zijn hierover geen afspraken gemaakt.
Hoe staat u tegenover de suggestie van het ISO om een stagevergoeding te verplichten? Op welke manier zou dit, wettelijk, geregeld kunnen worden? Bent u bovendien bereid om het verplichten van een stagevergoeding te bespreken met sociale partners?
Werkgevers zijn aan zet om een stagevergoeding aan te bieden. Sommige werkgevers doen dit al, bijvoorbeeld door dit op te nemen in de cao. Ik wil wel in overleg met de werkgevers met het doel om afspraken te maken over het aanbieden van een passende stagevergoeding.
Uit het onderzoek blijkt ook dat er veel variatie is in stagevergoeding, kunt u aangeven wat u een fatsoenlijke stagevergoeding vindt? Bent u het eens dat een stagevergoeding van 635 euro fatsoenlijk en redelijk is?
De aanleiding voor het vaststellen van de hoogte van de vergoeding voor stagiairs bij de rijksoverheid was de wens om tot een uniforme stagevergoeding te komen voor alle opleidingsniveaus en als rijksoverheid als één werkgever naar buiten toe op te treden. De departementen hanteerden tot 1 maart 2009 verschillende stagevergoedingen die gemiddeld lager waren dan de vergoedingen die de marktsector hanteert, waardoor het imago van de sector Rijk als werkgever voor stagiairs minder positief was.
Uit een in 2008 gehouden inventarisatie bleek dat de meeste departementen een stagevergoeding hanteerden van € 13,61 per dag of circa € 300,00 bruto per maand (op basis van een 36-urige werkweek) en dat het bedrag van die vergoedingen bij de meeste departementen sinds begin jaren negentig niet meer gewijzigd was. Tevens bleek dat de marktsector vergoedingen hanteerde van gemiddeld zo´n € 500,00 – € 600,00 per maand voor wo- en hbo-studenten en een lager bedrag voor mbo-studenten. Gezien de uitkomst van de inventarisatie zijn de vaste stagevergoedingen met ingang van 1 maart 2009 vastgesteld op € 550,00 bruto per maand voor hbo/wo-studenten en € 400,00 bruto per maand voor mbo-studenten. Tot en met 2019 zijn de bedragen van de stagevergoedingen geïndexeerd met de loonstijging van rijksambtenaren. Sinds 1 januari 2020 geldt één stagevergoeding voor alle opleidingsniveaus (de hoogste) en wordt de stagevergoeding jaarlijks geïndexeerd met de consumentenprijsindex, omdat dit meer passend is bij het feit dat het een onkostenvergoeding betreft. Momenteel bedraagt de stagevergoeding dus 652 euro per maand voor zowel wo-, hbo- als mbo-studenten. Ik beschouw dit als een redelijk bedrag voor stagiairs.
Bent u bereid om een stagevergoeding van 635 euro voor alle stagiairs vast te leggen en hierover in gesprek met vakbonden, studentenorganisaties en werkgevers te gaan en daarbij eventuele (financiële) knelpunten aan te pakken?
Werkgevers zijn aan zet om stagevergoeding te bieden als zij dit niet doen. Ik ben bereid om met het onderwijs en werkveld in gesprek te gaan om afspraken te maken over het aanbieden van passende stagevergoeding. Ik zie hier geen rol voor het kabinet om eventuele financiële knelpunten te dekken.
Op welke manier houdt u toezicht op stagemisbruik? Hoe vaak heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) handhavend opgetreden tegen stagemisbruik? In welke sectoren vinden de meeste misstanden plaats? Heeft de NLA voldoende capaciteit om te kunnen handhaven?
Voor stages als onderdeel van het volgen van een opleiding (mbo, hbo of universiteit), geldt dat er geen wettelijke verplichting bestaat om een vergoeding te betalen. Relevant is in dit verband dat de werkzaamheden van de stagiair niet zijn gericht op het verrichten van productieve arbeid of het behalen van omzet of winst. De stagiair krijgt daarbij begeleiding van het stagebedrijf.
Een stagiair mag niet ingezet worden voor werkzaamheden die een regulier werknemer binnen de organisatie verricht. Voor regulier werk geldt dat het is gericht op het draaien van productie en het maken van omzet maken en niet op leren. Als de stage niet gericht is op leren, maar op werken en een stagiair regulier werk verricht, dan heeft de stagiair mogelijk recht op het wettelijk minimumloon.
Meldingen over onderbetaling minimumloon kunnen worden gedaan bij de Nederlandse Arbeidsinspectie. Na registratie wordt beoordeeld of de melding leidt tot een onderzoek door de Arbeidsinspectie. Indien zij na onderzoek constateert dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking en dat de stagiair derhalve recht heeft op het wettelijk minimumloon, kan de Arbeidsinspectie een boete opleggen aan de werkgever en eisen dat de werkgever het loon en/of vakantiebijslag nabetaalt. In 2021 heeft de Arbeidsinspectie circa 30 meldingen over stages in behandeling genomen die betrekking hadden op de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, Arbeidstijdenwet en Arbowetgeving.
Er wordt naar aanleiding van het Regeerakkoord uit 2017, tot en met 2023 extra structureel geïnvesteerd in inspectiecapaciteit. Ondanks de aanzienlijke capaciteit van de Arbeidsinspectie van circa 1600 fte, is het inherent aan het houden van toezicht dat er keuzes worden gemaakt op een arbeidsmarkt met ongeveer 10 miljoen werkenden. Om die reden werkt de Arbeidsinspectie risicogericht en past ze een brede mix aan interventies toe. In het najaar van 2022 wordt het Meerjarenplan 2023–2026 van de NLA gepubliceerd waarin de risico’s en inzet voor de komende jaren worden toegelicht.
Hoe kijkt u aan om een laagdrempelig (overheids)meldpunt te maken om stagemisbruik te melden? bent u bereid om zoals het ISO voorstelt dit met scholen, werkgevers, vakbonden en studenten organisaties te bespreken?
Wanneer een student het vermoeden heeft dat hij of zij oneigenlijk wordt ingezet, kan de student dit altijd melden bij de opleiding. De opleiding kan verkennen of hier inderdaad sprake is van oneigenlijke inzet van stagiairs.
Wanneer een student het vermoeden heeft dat er sprake is van onderbetaling, kan de student een melding maken bij de Arbeidsinspectie.
Kunt u aangeven welke voorwaarden er zijn rondom begeleiding van stagiairs? Ziet u mogelijkheden om de begeleiding van stagiairs te verbeteren?
Goede begeleiding van studenten is van groot belang tijdens een stage. Bij veel opleidingen zijn de stagevoorbereiding en -begeleiding goed geregeld. Toch is er ruimte voor verbetering, zo blijkt het uit het onderzoek van ISO. Dit geldt ook voor de mate van transparantie over de rechten en plichten van een student. Transparantie verkleint de kans dat stagiairs als goedkope arbeidskrachten worden ingezet. Ik zie hier een rol voor zowel de onderwijsinstelling als de werkgever om dit op te pakken. Ik zal dit, in mijn gesprek met het onderwijs- en werkveld, bespreken.
arbeidskracht/).
Heeft u ideeën om er voor te kunnen zorgen dat stagiairs niet meer als goedkope en/of gratis arbeidskrachten worden ingezet?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht ‘Medewerkers op Schiphol krijgen deze zomer 840 euro per maand extra’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Medewerkers op Schiphol krijgen deze zomer 840 euro per maand extra»1 en «Schiphol en vakbonden bereiken «akkoord op hoofdlijnen», stakingsdreiging afgewend»?2
Ja.
Klopt het dat in dit akkoord geen sprake is van de verhoging van het CAO-loon, maar dat een loonsverhoging wordt uitgekeerd in de vorm van onder andere een brutouitkering van een hogere toeslag (€ 1,40 bruto per uur extra) en een «zomerbonus» (€ 5,25 bruto per uur extra)?
Ja.
Kunt u aangeven wat het gemiddelde bruto maandloon is voor verschillende groepen medewerkers waarop dit akkoord ziet, zoals beveiligers, sjouwers, begeleiders van invalide reizigers, schoonmakers, incheckers en chauffeurs?
Op basis van informatie ontvangen van ondernemingen werkzaam op Schiphol is onderstaand overzicht opgesteld.
Beveiligers (o.b.v. minimumuurloon in cao)
€ 2.278
Sjouwers (bagagemedewerkers)
€ 2.140
Begeleiders van invalide reizigers1
€ 2.428
Incheckers (o.b.v. bodem salarisschaal)
€ 2.231
Chauffeurs
€ 3.016
Schoonmakers
€ 2.150
Voor begeleiders van invalide reizigers geldt dat sprake is van loon per vier weken. Dit is omgerekend naar loon per maand.
Bovenstaande bedragen zijn exclusief vakantiegeld, onregelmatigheidstoeslag of winstuitkering.
Kunt u per groep aangeven hoeveel deze medewerkers met dit akkoord er gemiddeld bruto per maand op vooruitgaan?
In het sociaal akkoord wordt de arbeidsmarkttoeslag toegelicht voor een fulltime werkweek van 38 uur. Op basis hiervan komt de arbeidsmarkttoeslag neer op € 230 per maand. De zomertoeslag komt in dat geval neer op € 864,50 per maand.
Zowel voor de zomertoeslag als de arbeidsmarkttoeslag geldt dat deze alleen betaald worden over daadwerkelijk gewerkte uren en dus niet over vakantie-uren, opleidingsuren of ziekte-uren.
Kunt u een inschatting geven van de gemiddelde marginale druk voor deze groepen medewerkers?
De zomertoeslag van € 5,25 bruto per uur gold twee weken in de meivakantie en 13 weken vanaf 1 juni tot begin september. Daarnaast was de arbeidsmarkttoeslag € 230 per maand gedurende een kleine 4 maanden. In totaal komt dat neer op € 3.882 bruto extra op jaarbasis voor een full-time medewerker, dat is gemiddeld € 323 bruto per maand.
Onderstaande tabel toont voor de gevraagde voorbeelden wat zij gemiddeld netto per maand overhouden en hoe hoog de marginale druk op het extra inkomen is. Daarbij is uitgegaan van het maandbedrag aan brutoloon uit het antwoord op vraag 3 met erbovenop 8% vakantiegeld. Daarnaast is uitgesplitst door welke regelingen het extra maandelijkse netto-inkomen lager is dan het maandelijkse bruto-inkomen. In de berekeningen is er verder van uitgegaan dat iedereen woont in een huurwoning van € 750 per maand en dat de Schiphol-medewerkers alleenstaand zijn zonder kinderen. Er is geen rekening gehouden met pensioen. Bij het gezin met kinderen is aangenomen dat het om jonge kinderen gaat (jonger dan 6 jaar) die niet naar de kinderopvang gaan. Ook met de andere uitgangspunten van de vraagsteller is rekening gehouden.
Een belangrijke nuance is dat de gevraagde voorbeelden niet per se een representatief beeld geven van het totaal aan werknemers. In heel Nederland is in 2023 bij slechts 4% van de werknemers de marginale druk hoger dan 70%.
Categorie
Extra per maand bruto
Extra per maand netto2
Marg. druk extra
inkomen
Alleenstaande zonder kinderen met bruto-inkomen van € 22.400
€ 323
€ 44
87%
Alleenverdiener zonder kinderen met bruto-inkomen van € 22.400
€ 323
€ 77
76%
Alleenverdiener met 2 jonge kinderen en bruto-inkomen € 22.400
€ 323
€ 77
76%
Beveiligers (bruto-inkomen € 29.523)
€ 323
€ 98
70%
Sjouwers (bruto-inkomen € 27.734)
€ 323
€ 67
79%
Begeleiders (bruto-inkomen € 31.467)
€ 323
€ 157
51%
Incheckers (bruto-inkomen € 28.914)
€ 323
€ 82
75%
Chauffeurs (bruto-inkomen € 39.087)
€ 323
€ 165
49%
Schoonmakers (bruto-inkomen € 27.846)
€ 323
€ 68
79%
De belasting wordt hoger. Er staat een minteken omdat de extra belasting in mindering komt op het bruto-inkomen.
Dit is de som van de voorgaande kolommen (kan licht afwijken vanwege afronding op hele euro’s). Bij de alleenverdiener met 2 jonge kinderen is er ook recht op kindgebonden budget, maar het verschil is bij het gegeven inkomen € 0.
Gemiddeld genomen gaan de medewerkers er € 67 tot € 165 per maand op vooruit in 2022. Dat is € 804 tot € 1.980 op jaarbasis. De marginale belastingdruk voor sommige van deze medewerkers hoog is, tot 79%. Voor de voorbeeldhuishoudens is de maximale marginale belastingdruk 87% (zie tabel).
In de voorbeelden wordt de afruil tussen gerichte inkomensondersteuning en marginale druk duidelijk. In dergelijke gevallen is sprake van stapeling van afbouw van inkomensafhankelijke regelingen zoals toeslagen. Deze inkomensafhankelijke regelingen geven huishoudens met een laag of middeninkomen een tegemoetkoming in de kosten van bijvoorbeeld huur of kinderen en zorgen daarmee weer juist voor een lagere gemiddelde druk (wat levert werken op). In de berekening van de gemiddelde druk is rekening gehouden met huurkosten van € 750 per maand.
Kunt u per groep aangeven hoeveel deze medewerkers er per groep gemiddeld netto per maand op vooruitgaan?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u in het antwoord op vraag 4, 5 en 6 twee praktische voorbeelden voor 2 twee specifieke situaties uitwerken (situatie 1: alleenstaande zonder kinderen en situatie 2: alleenverdiener zonder kinderen met voor beide situaties de uitgangspunten: een bruto loon van € 22.400,– (minimumloon), een huur van € 750,– per maand, eventuele partner geboren na 1963, geen substantieel vermogen en geen rekening gehouden met pensioen, met verwijzing naar de overeenkomstige voorbeelden in deze bron3), waarin wordt ingegaan op de stijging van het brutoloon, de invloed op toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen en de gevolgen voor het netto-inkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u in het antwoord op vraag 4, 5 en 6 ook een praktisch voorbeeld uitwerken voor de situatie: alleenverdiener met 2 kinderen met als uitgangspunten: een bruto loon van € 22.400,– (minimumloon), een huur van € 750,– p/maand, eventuele partner geboren na 1963, geen substantieel vermogen en geen rekening gehouden met pensioen, met verwijzing naar het overeenkomstige voorbeeld in deze bron4), waarin wordt ingegaan op de stijging van het brutoloon, de invloed op toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen en de gevolgen voor het netto-inkomen?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bestaat het risico dat medewerkers er netto nauwelijks op vooruitgaan, vanwege een negatief effect op het recht op toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen? Zijn hier voorbeelden van te geven en zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bestaat het risico dat medewerkers in 2023 te veel ontvangen toeslagen moeten terugbetalen omdat hun inkomen in 2022 is gestegen, terwijl zij dit bij het aanvragen van toeslagen op voorhand niet konden inschatten? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Toeslagen bieden financiële ondersteuning voor noodzakelijke kosten van levensonderhoud voor burgers die dit het hardste nodig hebben. Bij een hoger inkomen is minder ondersteuning nodig. Toeslagen bouwen dan ook af naar mate het inkomen hoger is. De hoogte van het voorschot dat de burger ontvangt van Dienst Toeslagen wordt onder andere bepaald door het geschatte jaarinkomen dat een burger binnen een toeslagjaar verdient. Wanneer er gedurende het jaar aanvullende inkomsten zijn, dan worden deze bij het definitief vaststellen van de toeslag meegerekend. Om de voorschotten zoveel mogelijk aan te laten sluiten op de definitieve vaststelling, is het van belang dat aanvragers tussentijdse verhogingen (of verlagingen) tijdig aan Dienst Toeslagen doorgeven. Via onder meer campagnes wijst Toeslagen burgers erop om haar of zijn gegevens regelmatig te controleren en eventueel aan te passen. De recent gestarte campagne «Check. Pas aan. En door.» is hier een voorbeeld van. Daarnaast attendeert Toeslagen burgers proactief indien zij verschillen constateert tussen de aanvraag en tussentijds bekend geworden gegevens. Desondanks bestaat er een risico dat burgers toeslagen moeten terugbetalen, dit is inherent aan de voorschotssystematiek die de basis vormt van het huidige toeslagensysteem. Als de burger de terugvordering niet in één keer kan terugbetalen, dan is het mogelijk om een betalingsregeling te treffen voor het terugbetalen van de toeslag. Als er sprake is van bijzondere omstandigheden in een specifieke situatie waarbij de terugvordering van het gehele bedrag onevenredig zou zijn, heeft Dienst Toeslagen de mogelijkheid de terugvordering te matigen.
Bent u van mening dat werknemers actief op dit risico dienen te worden gewezen door de werkgever en ziet u hierin voor uzelf een rol weggelegd?
Ik heb Schiphol gevraagd of hier oog voor is. De onderneming heeft aangegeven dat dat het geval is en dat onderaannemers van Schiphol hun medewerkers hier actief op wijzen.
Deelt u de mening dat akkoorden over loonsverhoging, waarover inmiddels breder wordt gesproken in verschillende sectoren (bijvoorbeeld bij personeel van Defensie), positief zijn in het licht van de inflatie en het versterken van de koopkracht, maar dat mensen hier ook voldoende van moeten merken in hun netto-inkomen?
Ja. Structureel herstel van de koopkracht zal primair voort moeten komen uit loonsverhogingen, dus akkoorden daarover zijn positief. Ik deel ook de mening dat mensen hier voldoende van moeten merken in het netto-inkomen en gelukkig is dat voor het overgrote deel van de huishoudens ook het geval. Het kabinet heeft dan ook maatregelen genomen om de lasten op arbeid structureel te verlagen. Zo wordt de arbeidskorting verhoogd en het tarief in de eerste schijf van de inkomstenbelasting verlaagd.
Welke mogelijkheden zijn er om incidentele loonsverhogingen in de vorm van toeslagen of bonussen zodanig vorm te geven dat de ontvangers hier netto het meeste aan overhouden? Kunt u hierbij ingaan op het voorbeeld van de corona-zorgbonus, die kon worden aangewezen als eindheffingsloon en daardoor bijvoorbeeld niet van invloed was op toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen? Kan deze mogelijkheid van meerwaarde zijn bij incidentele nabetalingen aan werknemers, ook in andere sectoren?
Dergelijke vergoedingen kunnen door een werkgever worden aangewezen als eindheffingsloon conform artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 (de werkkostenregeling). Voor het aanwijzen van een vergoeding van een bepaalde omvang geldt dat deze vergoeding niet meer dan 30% mag afwijken van wat in vergelijkbare omstandigheden gebruikelijk is.5 Dit is de gebruikelijkheidstoets. Het deel dat boven die 30%-grens uitkomt, is loon van de werknemer waarover loonheffingen zijn verschuldigd. Door het aanwijzen komt de vergoeding ten laste van de vrije ruimte. Deze vrije ruimte is een forfaitaire vrijstelling voor door de werkgever aan te wijzen vergoedingen en verstrekkingen aan eigen werknemers, zoals een personeelsfeest of een kerstpakket. De omvang van de vrije ruimte bedraagt een percentage van de totale fiscale loonsom. Voor zover de aangewezen vergoedingen de vrije ruimte overschrijden, dient de werkgever een eindheffing af te dragen van 80% over de overschrijding. Daarbij hoeft de werkgever geen premies werknemersverzekeringen af te dragen. Het zal per situatie verschillen of het toepassen van deze eindheffing voor de werkgever voordeliger is dan het bruteren van het loon van de werknemer.
Het aanwijzen van de vergoeding als eindheffingsbestanddeel leidt er bovendien toe dat deze vergoeding geen gevolgen heeft voor de heffing bij de werknemer van inkomstenbelasting, de premie volksverzekeringen, de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw en voor het inkomen dat relevant is voor inkomensafhankelijke regelingen.
Bij de zorgbonus dienden de zorgaanbieders deze bonus verplicht aan te wijzen als eindheffingsloon via de werkkostenregeling voor zowel werknemers als derden. De zorgbonus kwam hiermee ten laste van de vrije ruimte en is doorgaans (deels) als eindheffingsloon belast bij de werkgever. Het was niet de bedoeling dat het ten laste brengen van de zorgbonus op de vrije ruimte invloed zou hebben op overige vergoedingen en verstrekkingen die een zorgaanbieder aan haar personeel wenste te verstrekken. Gelet hierop ontvingen werkgevers ook een subsidiebedrag ten behoeve van de verschuldigde eindheffing veroorzaakt door de zorgbonussen.
In hoeverre vormt ons huidige belasting- en toeslagenstelsel, dat voor sommige groepen een hoge marginale druk meebrengt, een belemmering voor het versterken van de koopkracht van werknemers, als loonsverhogingen van acute en incidentele aard zijn?
Er bestaat geen directe relatie tussen marginale druk en koopkrachtverbetering. Beleidsmaatregelen kunnen bijvoorbeeld tegelijkertijd de koopkracht verbeteren en de marginale druk verhogen. De marginale druk is wel van belang voor het netto-effect van loonsverhogingen. Er is een kleine groep Nederlanders die als gevolg van het belasting- en toeslagenstelsel relatief weinig overhoudt van een loonsverhoging. Ongeveer 4% van de werknemers houdt van een loonsverhoging per saldo 30% of minder over. Dit is een belangrijk probleem dat de volledige aandacht van het kabinet heeft, maar niet eenvoudig op te lossen is. Tegelijkertijd houdt dus 96% van de werknemers (ruim) meer dan 30% over van een loonstijging.
Bent u bereid om Schiphol erop te wijzen dat structureel werk ook gewoon in (meer) vaste arbeidscontracten dient plaats te vinden onder goede arbeidsvoorwaarden?
Het kabinet zet in op het stimuleren van duurzame arbeidsrelaties door de wendbaarheid voor ondernemingen te vergroten en flexibele arbeid te reguleren. Daarbij vormen arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd in beginsel de werkvorm voor het organiseren van structureel werk. Dat geldt ook voor Schiphol. Verder is het aan werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties om over de arbeidsvoorwaarden, waaronder het loon en contractvormen, te onderhandelen. Het is goed om te zien dat partijen nu een akkoord hebben bereikt. Daarnaast hebben de Ministers van I&W en van SZW op 8 juli jl. conform de toezegging aan uw Kamer een gesprek gevoerd met KLM en Schiphol over arbeidsomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden. In dit gesprek hebben beide Ministers nogmaals benadrukt dat ze van Schiphol en KLM een voorbeeldrol verwachten op beide gebieden. Op 2 november jl. zijn beide bewindspersonen ook op werkbezoek geweest op Schiphol. De Kamer is hier apart over geïnformeerd middels de brief die vanuit I&W naar de Kamer verzonden is.6 Daarnaast heeft op 21 december 2022 nogmaals een bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen deze Ministers, de FNV en de directie van Schiphol om de voortgang van de genomen maatregelen te bespreken.
Waarom is gekozen voor tijdelijkheid van de zomertoeslag, die loopt tot begin september (daarna komt er voor een deel van de werknemers een bruto toeslag van 1,40 euro per uur; die geldt voor een jaar) en waarom is gekozen voor een selectieve groep (en niet voor medewerkers die de grondafhandeling doen)?
Van Schiphol begrijp ik dat hierbij de volgende overwegingen een rol hebben gespeeld:
Wat betekent het voor de gemaakte afspraken, indien Schiphol, de bonden en de werknemers er niet voor 1 september uitkomen om een structurele oplossing te vinden?
Schiphol en de vakbonden hebben in eerste instantie overeenstemming bereikt over een zomerbonus (welke liep tot 1 september 2022) en een Schipholtoeslag die loopt tot 1 september 2023.
Begin oktober hebben Schiphol en de vakbonden bekend gemaakt dat er ook een structurele afspraak is gemaakt over een hoger loon, aanpassing van roosters en betere rustruimtes voor beveiligers op Schiphol. De beveiligers op Schiphol krijgen vanaf november 2022 € 2,50 per uur extra boven op het bruto cao-loon.
Het bericht ‘Oekraïense arbeiders in Westland uitgebuit: ‘Verwerpelijk’. |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Oekraïense arbeiders in Westland uitgebuit: «Verwerpelijk»»?1
De situatie zoals in de berichtgeving omschreven is intimiderend, deerniswekkend en onacceptabel. Arbeidsuitbuiting, slechte arbeidsomstandigheden en het schenden van de arbeidswetten is verwerpelijk.
Het is extra wrang als Oekraïners slachtoffer zijn, die hier juist zijn gekomen op zoek naar een veilig heenkomen.
De arbeidsomstandighedenregels en de arbeidswetten bevatten normen hoe werkgevers dienen om te gaan met werknemers. Die normen gelden, ongeacht nationaliteit.
De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft mij laten weten dat zij een onderzoek gestart zijn, om de feiten te kunnen vaststellen (zie ook het antwoord op de vragen 2, 3, 4, 5 en2.
In algemene zin komen misstanden bij arbeidsmigranten helaas nog te vaak en te breed voor. Het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten is daarom een belangrijke prioriteit van het kabinet. Hier wordt hard aan gewerkt, samen met andere betrokken partijen zoals provincies, gemeenten, sociale partners en handhavingsinstanties. Hoewel er al veel in gang is gezet, is het uitvoeren van de adviezen niet van de ene op de andere dag geregeld. Het advies van het Aanjaagteam bevatte aanbevelingen voor de korte termijn, die zijn inmiddels uitgevoerd. Bijvoorbeeld het verbeteren van de registratie en toegang tot een DigiD. Daarnaast zijn we nu flink op weg om de aanbevelingen voor de lange termijn, waar wet- en regelgeving voor nodig is, bij uw parlement te krijgen.
Maar ook inleners hebben een belangrijke verantwoordelijkheid. De mensen werken immers bij hen, zij kunnen in de praktijk zorgen voor een open cultuur waarin mensen zich uit kunnen spreken en gehoord weten. Zo kunnen zij het gesprek aangaan met werknemers of uitzendkrachten en daarbij extra alert zijn op betaling en huisvesting. Ook kunnen zij controleren of het uitzendbureau waarmee zij werken bij een brancheorganisatie is aangesloten.
Welke acties heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie genomen toen de signalen over de situatie in het Westland bij de inspectie bekend werden?
De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft mij het volgende gemeld:
Sinds het moment dat ontheemden uit Oekraïne onder de nieuwe regelgeving mogen werken in Nederland, is er binnen de Arbeidsinspectie een speciaal team actief, dat acteert op meldingen die binnenkomen.
Op dit moment lopen er verschillende onderzoeken naar mogelijke overtredingen van arbeidswetten bij bedrijven en uitzendbureaus die Oekraïners in dienst hebben. Tot nu toe heeft dit nog niet geleid tot een constatering van arbeidsuitbuiting in strafrechtelijke zin, wel tot mogelijke overtredingen van arbeidswetten.
In beginsel gaat de Inspectie in de openbaarheid niet in op eventuele individuele meldingen of onderzoeken ten aanzien van individuele bedrijven/werkgevers zoals individuele uitzendbureaus of inleners. Dit in verband met de vereiste zorgvuldigheid van overheidsoptreden. Pas nadat door onderzoek is vastgesteld dat er sprake is van misdrijven of overtredingen worden gegevens mogelijk openbaar. Bij strafrechtelijke onderzoeken is dit door of met het Openbaar Ministerie. Bij overtredingen van arbeidswetten door publicatie op de website: Overzicht uitgevoerde inspecties: Home (nlarbeidsinspectie.nl).
In afwijking, omdat er berichtgeving in de media is en Kamerleden gerechtvaardigd om informatie vragen, is over de zaak uit het RTL Nieuws artikel het volgende openbaar te delen. De Nederlands Arbeidsinspectie heeft op 2 juni 2022 kennisgenomen van het RTL Nieuws artikel. Nagegaan is of de informatie in het artikel bij de Inspectie gemeld of bekend was. Dat was niet het geval. De Inspectie heeft contact opgenomen met CNV. Op grond van de ontvangen informatie en haar algemene informatiepositie heeft de Inspectie besloten de zaak direct in onderzoek te nemen en ook ter plekke te gaan onderzoeken. Ter bescherming van mogelijke slachtoffers of ernstig benadeelden wordt hierbij samengewerkt met de gemeente. Het onderzoek richt zich dus op zowel arbeidsvoorwaarden als de huisvestingssituatie. Dit onderzoek loopt.
Zolang het onderzoek niet is afgerond, kan nadere informatie alleen in een besloten kader worden gedeeld. De Inspectie is hier uiteraard graag toe bereid.
Hoeveel signalen van arbeidsuiting van oorlogsvluchtelingen uit Oekraïne heeft de inspectie inmiddels ontvangen en hoe zijn die signalen afgehandeld?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer heeft de inspectie ingegrepen toen Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) deze situatie bij de inspectie bekend maakte?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de contractvormen die in het artikel worden aangehaald?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het mogelijk dat er in Nederlands arbeidscontracten zijn waarin wordt genomen dat bij overtreding van de regels vluchtelingen naar hun land van herkomst gedeporteerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat «werkgevers» en «uitzendbureaus» die oorlogsvluchtelingen op deze manier uitbuiten zo hard als mogelijk worden gestraft?
Zoals aangegeven in het antwoord op voorgaande vragen is de Nederlandse Arbeidsinspectie direct een onderzoek naar deze zaak gestart. Dat moet uitwijzen wat de feiten zijn en of en welke sanctiemaatregelen getroffen moeten worden.
Meer in het algemeen is binnen de Arbeidsinspectie een speciaal team actief, dat acteert op meldingen van en over ontheemden uit Oekraïne. Overigens worden alle meldingen met signalen van mogelijke arbeidsuitbuiting onderzocht, en waar mogelijk opgevolgd.
Had deze situatie voorkomen kunnen worden als er gewerkt zou worden met tewerkstellingsvergunningen in plaats van het huidige vrije verkeer van arbeid?
Omdat nog onderzocht wordt wat de feiten zijn in deze specifieke situatie, geldt mijn antwoord meer in algemene zin.
Om het risico op misstanden te signaleren en te verkleinen, gaat de vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningplicht gepaard met een meldplicht voor werkgevers die ontheemden uit Oekraïne op grond van de vrijstelling in dienst nemen. De werkgever moet ten minste twee werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden bij UWV melden dat er een vreemdeling op grond van de vrijstelling tewerk wordt gesteld. Dit geldt ook voor vreemdelingen die op grond van de vrijstelling via een uitzendbureau bij een inlener tewerk worden gesteld. Daarnaast beperkt de vrijstelling zich in eerste instantie alleen tot het verrichten van arbeid in loondienst (al dan niet via een uitzendbureau). De vrijstelling heeft geen betrekking op arbeid als zelfstandige. Op die manier willen we ervoor zorgen dat de vreemdelingen beter beschermd zijn tegen misstanden zoals bijvoorbeeld onderbetaling.
Helaas kunnen deze maatregelen niet volledig voorkomen dat werkgevers/inleners de regels overtreden. Een tewerkstellingsvergunningsplicht zou dit evenmin kunnen garanderen. Bij de aanvraag van een tewerkstellingsvergunning kan immers op papier alles in orde zijn, terwijl in de praktijk toch de regels worden overtreden.
Daarnaast wordt er actief ingezet op zoveel mogelijk bewustwording bij gemeenten, particulieren en ontheemden zelf. Het is namelijk heel belangrijk dat organisaties en personen signalen van vermoedens van misbruik, uitbuiting of mensenhandel bij de opsporingsdiensten inzake arbeidsuitbuiting melden. Zo zorgt het Rijk samen met partners uit het maatschappelijk middenveld voor goede voorlichting aan alle partijen over de risico’s van mensenhandel voor Oekraïense ontheemden. Dit doen we door de bestaande handreikingen (voor gemeenten en particulieren) en informatieflyers (van CoMensha en het RIEC) te delen. Via websites maar bijvoorbeeld ook via contactpunten van het Rode Kruis op stations. Tevens wordt ingezet op informatievoorziening voor werknemers over hun rechten en plichten. Zo zal www.workinnl.nl binnenkort beschikbaar zijn in zowel het Oekraïens als het Russisch.
Inleners hebben hier een cruciale verantwoordelijkheid. De mensen werken bij hen, zij kunnen in de praktijk zorgen voor een open cultuur waarin mensen zich uit kunnen spreken en gehoord weten. Zo kunnen zij het gesprek aangaan met individuele werknemers of uitzendkrachten en de werknemersvertegenwoordiging en daarbij extra alert zijn op betaling en huisvesting. Ook kunnen zij simpelweg controleren of het uitzendbureau waarmee zij werken bij een brancheorganisatie is aangesloten. En zich een beeld vormen van de wijze van bejegening en de manier van omgaan met de werknemers.
Bent u het eens dat dit soort «werkgevers» en «uitzendbureaus» die het in hun hoofd halen om mensen op deze manier uit te buiten nooit meer in een positie zouden mogen komen waarin herhaling mogelijk is?
Ik ben het eens met het uitgangspunt dat bedrijven die mensen uitbuiten, moeten worden aangepakt en dat herhaling van zulke vergrijpen voorkomen moet worden. In juli zal ik uw Kamer informeren over de uitwerking van de maatregelen van de commissie-Roemer (Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten) ten aanzien van de uitzendsector. Daarin zal ik ook ingaan op de mogelijkheden om uitzendbureaus die zich schuldig maken aan ernstige vergrijpen, van de markt te weren.
Wat heeft u sinds het uitbreken van de oorlog in de Oekraïne gedaan om te voorkomen dat vluchtelingen in Nederland in uitbuitingssituaties terecht zouden komen? Waarom is het hier dan toch zo fout gegaan?
Zie het antwoord onder vraag 8.
Zijn de arbeiders die slachtoffer zijn geworden van uitbuiting opgevangen door een gespecialiseerde organisatie? Zo nee, waarom niet en zijn deze slachtoffers nog wel in beeld?
Zoals aangegeven wordt nog onderzocht wat de feiten zijn in deze specifieke situatie. Voor slachtoffers van mensenhandel en ernstig benadeelde werknemers is opvang beschikbaar. De Nederlandse Arbeidsinspectie kan personen in deze opvang plaatsen.
Daarnaast heb ik ook de Oekraïense Ambassade in Den Haag geïnformeerd over deze zaak, met het oog op eventuele consulaire bijstand voor de betrokken werknemers.
Kunt u deze vragen voor maandag 6 juni 2022 beantwoorden zodat de Kamer op de hoogte is van de situatie van de uitgebuite werknemers?
Ik heb getracht deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Actuele problemen van Oekraïense ontheemden. |
|
Don Ceder (CU), Ruben Brekelmans (VVD), Anne-Marijke Podt (D66), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
In hoeverre is de manier waarop gevluchte Oekraïense kinderen onderwijs krijgen afhankelijk van de gemeente waar zij wonen, bijvoorbeeld ten aanzien van Nederlands of Oekraïens onderwijs? Vindt u eventuele verschillen tussen gemeenten problematisch?
Gemeenten en scholen maken samen keuzes op welke wijze het best voor een onderwijsaanbod voor deze kinderen kan worden gezorgd, afhankelijk van de lokale situatie. Dat hierbij verschillen zijn, vinden wij niet op voorhand problematisch. Het heeft de voorkeur dat kinderen terecht kunnen op bestaande nieuwkomersvoorzieningen, die daarvoor de nodige expertise hebben. Op die voorzieningen is niet altijd voldoende plek, dus wordt er gewerkt aan opschaling of er worden tijdelijke onderwijsvoorzieningen ingezet. Op tijdelijke onderwijsvoorzieningen is ruimte voor inzet van het Oekraïens onderwijs. Daarbij verwachten wij ook van tijdelijke onderwijsvoorzieningen, naast een inzet van ten minste een derde van de onderwijstijd op inhoudelijk vakonderwijs en ten hoogste een derde op andere onderwijsgerichte activiteiten, een inzet van minimaal een derde van de onderwijstijd op de Nederlandse taal. Het is namelijk belangrijk dat kinderen die in Nederland verblijven kennismaken met de Nederlandse taal, ook als ze redelijk snel weer naar Oekraïne terugkeren. Dit is opgenomen in de ontwerpregeling die uw Kamer met de brief van 7 juni jongstleden is voorgelegd (Kamerstuk 36 106, nr. 9). Daarmee wordt tevens een aantal centrale uitgangspunten voor onderwijs aan deze kinderen vastgelegd.
Bent u bekend met de situatie van Oekraïense kinderen die in eigen land bijna eindexamen zouden doen en die de voorkeur geven aan het afronden van hun Oekraïense opleiding die toegang geeft tot zowel Oekraïense als Nederlandse universiteiten? Bent u ervan op de hoogte dat sommige gemeenten, zoals Rotterdam, Dordrecht en Arnhem, binnen de internationale schakelklas (ISK) voor deze leerlingen Oekraïense lessen integreren zodat zij met het diploma dat zij in Nederland halen ook naar een Oekraïense universiteit kunnen? Deelt u de mening dat het ongunstig is dat deze kinderen nu veelal wordt aangeraden het Nederlandse onderwijssysteem te volgen terwijl zij met een Nederlands diploma geen toegang hebben tot de Oekraïense universiteit? Kunt u deze informatie delen met andere gemeenten en hen stimuleren eenzelfde onderwijsplan op te stellen?
Wij zijn ervan op de hoogte dat er Oekraïense jongeren zijn die op afstand verder onderwijs volgen vanuit Oekraïne. Dat is begrijpelijk wanneer jongeren op het punt stonden een Oekraïens diploma te halen. Voor deze groep faciliteren we daarom ook het afleggen van de Oekraïense toelatingsexamens tot het hoger onderwijs. De regering geeft ook deels ruimte aan het volgen van Oekraïens afstandsonderwijs binnen de onderwijstijd in Nederland. De regering ziet echter geen ruimte voor een volledig Oekraïens onderwijsaanbod voor kinderen die in Nederland verblijven en stimuleert dit dan ook niet. Het is namelijk essentieel dat kinderen een volwaardig onderwijsaanbod krijgen dat past bij hun ontwikkeling. Alleen afstandsonderwijs is daarvoor niet voldoende. Het is daarom belangrijk dat alle kinderen in Nederland naar school gaan, voor hun cognitieve ontwikkeling en voor hun sociaal-emotionele welbevinden. Daarbinnen is op tijdelijke onderwijsvoorzieningen wel ruimte voor inzet van de Oekraïense taal, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1.
Wat zijn de gevolgen voor het verlies of stoppen van werk van Oekraïense ontheemden? Betekent dit dat ze hun leefgeld weer terugkrijgen? Zo nee, hoe wordt omgegaan met het feit dat mensen dan geen inkomsten meer hebben? Wat zijn de consequenties voor hun zorgverzekering als hun werk stopt?
Oekraïense ontheemden die stoppen met werken hebben recht op leefgeld. Tevens kunnen zij gebruikmaken van de Regeling Medische Zorg Ontheemden (RMO) die op 1 juli is ingegaan.
Welke consequenties hebben nuluren-contracten bij Oekraïense ontheemden voor hun zorgverzekering en hun leefgeld?
Op dit moment vervalt het leefgeld op het moment dat een Oekraïense ontheemde gaat werken. Naar aanleiding van een eerste evaluatie wordt de Regeling Opvang Ontheemden Oekraïne aangepast. Daarbij wordt ook gekeken welke mogelijkheden er, met name met het oog op de uitvoerbaarheid, zijn om rekening te houden met wisselende inkomsten van ontheemden.
Welke oplossingen worden voorzien voor kinderopvang voor kinderen van Oekraïense ontheemden? Klopt het dat er op dit moment vooral sprake is van tijdelijke oplossingen, bijvoorbeeld gelinkt aan opvangvoorzieningen? Welke oplossingen zijn voorzien voor de (iets) langere termijn? In hoeverre hangen oplossingen af van de gemeente waar iemand woont of wordt opgevangen?
Oekraïense ontheemden hebben het recht om in loondienst deel te nemen aan de Nederlandse arbeidsmarkt. Veelal betreft het Oekraïense vrouwen met kinderen (omdat hun partner in Oekraïne is achtergebleven in verband met de Oekraïense dienstplicht). Om het recht op arbeid in loondienst te kunnen effectueren, is gebruik van kinderopvang nodig om arbeid en de zorg voor kinderen te kunnen combineren. Het kabinet heeft daarom besloten dat Oekraïense ontheemden aanspraak kunnen maken op kinderopvangtoeslag als zij aan de geldende voorwaarden voldoen. Hierdoor wordt kinderopvang financieel toegankelijker1. Momenteel wordt gewerkt aan een wetswijziging die dat mogelijk maakt. Vooruitlopend hierop zal Toeslagen worden gevraagd om al conform de voorgenomen wetswijzigingen te handelen. Dit betekent dat Toeslagen voorschotten zal verstrekken.
Voor niet-werkende Oekraïense ontheemden geldt dat zij gebruik kunnen maken van het aanbod dat door gemeenten wordt georganiseerd. Dit gaat van een incidenteel activiteitenaanbod tot deelname aan een programma voor voorschoolse educatie, en kan per gemeente verschillen. Daarbij is het beeld dat Oekraïense ouders ook vaak kiezen voor informele vormen van opvang, in lijn met hoe dit in Oekraïne vaak georganiseerd wordt.
Voor de langere termijn wordt ingezet op instroom in de reguliere, bestaande voorzieningen voor kinderopvang. Deze instroom is mogelijk via de bestaande financieringsstromen van het Rijk (de kinderopvangtoeslag) of de gemeente (o.a. voorschoolse educatie en sociaal-medische indicatie).
Kunt u zich voorstellen dat de flexibiliteit die werken als ZZP’er biedt voor vrouwen die hier alleen met kinderen naartoe zijn gekomen (en die vaak in Oekraïne al als zelfstandige werkzaam waren) gunstig kan zijn? Welke stappen worden nu gezet om zelfstandig werk voor Oekraïense ontheemden mogelijk te maken?
De groep ontheemden uit Oekraïne bestaat ook uit kwetsbare, soms door oorlogsgeweld getraumatiseerde mensen. Het is van groot belang dat ontheemden die willen werken, dit conform cao’s en wet- en regelgeving tegen goede arbeidsvoorwaarden en onder goede arbeidsomstandigheden kunnen doen. Door de vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningsplicht te beperken tot arbeid in loondienst, zijn de vreemdelingen die op grond daarvan aan het werk gaan, naar verwachting beter beschermd tegen misstanden zoals onderbetaling of onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden. Daarnaast is het toezicht en handhaving ten aanzien van zelfstandigen complexer dan bij arbeid in loondienst. Hoewel wij begrijpen dat werken als zzp’er flexibiliteit kan bieden, zijn wij vanwege het risico op misstanden op dit moment niet voornemens om de vrijstelling uit te breiden tot arbeid als zelfstandige. Wel is het mogelijk om de opdrachtgever een tewerkstellingsvergunning te laten aanvragen, zodat onder de voorwaarde van een tewerkstellingsvergunning wel arbeid als zelfstandige kan worden verricht.
Welke stappen worden gezet om Oekraïense ontheemden te ondersteunen richting werk? Wordt daarbij ook specifiek gekeken naar mensen met ervaring in krapteberoepen zoals onderwijs?
Oekraïense ontheemden die in Nederland aan het werk gaan kunnen gebruik maken van kinderopvang en kinderopvangtoeslag aanvragen. Deze voorziening is bedoeld om ervoor te zorgen dat deze groep vluchtelingen die grotendeels uit vrouwen met kinderen bestaat te ondersteunen om te kunnen gaan werken.
Kunt u zich voorstellen dat er binnen de Oekraïense gemeenschap in Nederland nog veel onduidelijkheid is over de rechten onder de beschermde status en over de duur van deze status? Wat wordt gedaan om mensen meer duidelijkheid te bieden?
Wij kunnen ons goed voorstellen dat binnen de Oekraïense gemeenschap in Nederland onduidelijkheid is over de rechten onder de beschermde status en over de duur van deze status. Wij proberen beschikbare informatie zo goed mogelijk te communiceren. Het DG Oekraine is in contact met onder meer belangenverenigingen voor Oekraïense ontheemden om de informatie zo snel en juist mogelijk bij de ontheemden te krijgen.
Welke overwegingen zijn er voor de huidige termijn voor een status? Wordt hierin de mogelijkheid om werk en studie op de iets langere termijn te plannen ook meegewogen?
De huidige status van ontheemden hangt samen met de Richtlijn tijdelijke bescherming van de EU. De termijn van deze richtlijn is één jaar, met een mogelijke verlening tot drie jaar. Het is daarom op dit moment lastig om iets te zeggen over de termijn voor de huidige status. Er wordt verkend of er voor onder meer werk en studie tijdelijk mogelijkheden zijn.
Op welke wijze worden Oekraïense ontheemden geïnformeerd over de voor hen relevante, meest recente regelingen en voorzieningen? In hoeverre wordt actief gebruik gemaakt van media die door Oekraïners zelf actief worden gebruikt, zoals Telegram?
Oekraïense ontheemden worden zowel via reguliere als via veel door Oekraïners gebruikte kanalen geïnformeerd. Dit gebeurt onder meer via belangenverenigingen voor Oekraïners. Informatievoorziening is, onder meer door het gebruik van andere platforms dan gebruikelijk in Nederland, een belangrijk aandachtspunt.
Wat is op dit moment het beeld van het functioneren van de gemeentelijke opvang voor Oekraïense ontheemden? Worden Oekraïners zelf betrokken bij de inrichting van deze opvang en gevraagd naar hun wensen? Zijn er over het algemeen voldoende voorzieningen, bijvoorbeeld speelplekken voor kinderen en de mogelijkheid om te koken?
Er is geen eenduidig beeld over het functioneren van de Gemeentelijke Opvang Oekraïners (GOO). De handreiking GOO is leidend. Afhankelijk van de beschikbare locatie worden voorzieningen naar mogelijkheden op basis van deze handreiking ingericht.
Klopt het dat er aanzienlijke verschillen kunnen zijn tussen gemeenten met betrekking tot het uitkeren van het leefgeld – dat bijvoorbeeld niet alle gemeenten leefgeld uitkeren aan mensen zonder bankrekening? In hoeverre wordt nu in alle gemeenten tijdig leefgeld uitgekeerd?
Onlangs heeft de VNG een uitvraag / analyse gedaan naar de opvang en begeleiding van Oekraïense Ontheemden: zie Analyse opvangen begeleiding Oekraïners. In deze analyse is opgenomen dat vrijwel alle gemeenten leefgeld uitkeren. In deze uitvraag is niet nader gespecificeerd op welke wijze de gemeenten het leefgeld uitkeren en of dit tijdig plaatsvindt. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid actualiseert op dit moment de Regeling Opvang Ontheemden Oekraïne (ROOO) waar de verstrekking van het leefgeld onderdeel vanuit maakt.
Is er in beeld welke problemen Oekraïense ontheemden ervaren als zij willen verhuizen of verplaatsen naar een andere gemeente, bijvoorbeeld omdat ze daar werk hebben gevonden?
Het is bekend dat de beschikbare capaciteit in verschillende gemeenten / veiligheidsregio’s volledig wordt gebruikt. Dit komt o.a. omdat het aantal beschikbare plekken per Veiligheidsregio is vastgesteld en daarmee ook verspreid is over Nederland. Er zijn geen concrete signalen dat verhuizing in de BRP tot problemen leidt.
Welke consequenties zijn er voor Nederlanders die Oekraïners opvangen, maar die zelf ondersteuning ontvangen, zoals WMO-voorzieningen? Is het de bedoeling dat gemeenten inwoners die opvang bieden hierop korten, of geldt hiervoor hetzelfde als voor de kostendelersnorm, dat mensen er niet op achteruit mogen gaan? Zo ja, kunt u gemeenten hierover informeren?
Het tijdelijke verblijf van ontheemden heeft geen gevolgen voor de hoogte van de bijstandsuitkering, de uitkering van de SVB of het UWV. De uitkeringsgerechtigde dient wel bij de gemeente of de SVB te melden dat hij/zij een ontheemde in huis heeft. Eventuele afspraken die zijn gemaakt over een vrijwillige bijdrage die wordt ontvangen van de ontheemde dienen eveneens te worden gemeld.
Met betrekking tot de kostendelersnorm voor de bijstandsuitkering geldt het volgende: wanneer het gaat om personen van 21 jaar en ouder, die tijdelijk inwonen bij een uitkeringsgerechtigde, dan hoeft degene die tijdelijk inwoont niet mee te tellen voor de kostendelersnorm. De gemeente dient dan vast te stellen dat het gaat om tijdelijk verblijf. De uitkeringsgerechtigde moet ook bij de gemeente te melden dat hij/zij een ontheemde in huis heeft. Eventuele afspraken die zijn gemaakt over een vrijwillige bijdrage die wordt ontvangen van de ontheemde dienen eveneens te worden gemeld.
Ook voor de AOW geldt dat de eerste zes maanden de uitkering niet wordt verlaagd als er tijdelijk Oekraïners worden opgevangen. Voor een AOW-gerechtigde met een (hoge) alleenstaande uitkering wordt deze dan tijdelijk niet verlaagd naar een (lagere) uitkering voor gehuwden/samenwonenden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de plannen voor langere termijn huisvesting voor Oekraïense ontheemden?
Met de toestroom van ontheemden uit Oekraïne neemt ook de vraag naar woonruimte toe. Deze extra vraag komt in een tijd waarin veel mensen al moeite hebben met het vinden van een woning. Daarom zet het kabinet in op het versneld toevoegen van woonruimte door vastgoedtransformatie en de bouw van flexwoningen. De Minister voor VRO heeft de Taskforce Versnelling Tijdelijke Huisvesting opgericht om gemeenten en andere betrokken partijen hierbij actief te ondersteunen. Dit zullen zij onder andere doen door vraag en aanbod bij elkaar te brengen, haalbaarheidsstudies uit te voeren, projecten aan te jagen en impasses te doorbreken. Daarnaast wordt €100 miljoen vrijgemaakt door het naar voren halen van de Woningbouwimplus (Wbi)-middelen uit het jaar 2026. De woningen worden ingezet voor diverse doelgroepen, zoals onder andere ontheemden uit Oekraïne.
Het tijdelijke gedoogbesluit over gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen van het RIVM gedurende de coronacrisis in het voorjaar van 2020 |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Kuipers , Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich dat in de Outbreak Management Team (OMT)-vergadering van 14 april 2020 een alarmerend stuk voorlag van vier hoogleraren ouderenzorg, die vroegen om ruimer gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) in verpleeghuizen?
De stukken die destijds in het OMT voorlagen werden niet gedeeld met het Ministerie van VWS.
Herinnert u zich dat u toegegeven heeft dat in de periode van 1 maart 2020 tot 14 april 2020 maar liefst 2649 mensen in verpleeghuizen gestorven zijn aan vastgestelde of vermoedelijke corona?1
De gegevens over besmettingen met en sterfte aan corona zijn openbaar, en worden onder andere gepubliceerd op het dashboard. Voor de cijfers verwijs ik daarom naar dat dashboard.
Herinnert u zich dat het ministerie de volgende «verduidelijkende zin» aan het OMT-advies heeft toegevoegd: «het uit voorzorg gebruiken van PBM bij patiënten die geen (verdenking op) COVID-19 hebben is niet nodig en gelet op de aanhoudende schaarste aan BPM ook niet gewenst», die eigenlijk precies de andere kant op ging dan het advies van de bovengenoemde experts, maar ook van andere landen zoals de Verenigde Staten, waar het advies was om iedereen beschermende kleding te laten dragen bij ook maar een coronabesmetting?2
Het Ministerie van VWS voegt geen zinnen toe aan het OMT-advies. Zoals al in diverse antwoorden op Kamervragen, Kamerbrieven en debatten is aangegeven is slechts verheldering gevraagd van het OMT advies op dit punt. De genoemde zin is een suggestie voor een dergelijke verheldering.
Herinnert u zich dat de uw voorganger, nadat dus het ministerie het OMT-advies had laten aanvullen – in een richting die precies tegengesteld was aan die van experts – aan de Kamer schreef: «Ondanks het feit dat deze procedure (waaronder testen door RIVM en aanvullende RIVM-richtlijnen voor een aangepast gebruik van deze middelen) niet geheel conform de wettelijke vereisten is, heeft de Staatssecretaris van SZW, gelet op de uitzonderlijke situatie, ermee ingestemd dat deze handelwijze wordt gevolgd en dat de Inspectie SZW tijdelijk de door het RIVM gehanteerde normen en instructies voor gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen als uitgangspunt hanteert bij de invulling van haar toezichtstaken»?3
Het Ministerie van VWS heeft het OMT advies niet laten aanvullen. Het citaat uit de door u aangegeven Kamerbrief klopt.
Bij wie heeft het initiatief gelegen om een gedoogbesluit te nemen dat inhield dat de Inspectie SZW niet langer de Arbowet als uitgangspunt nam, maar de Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-regels?4
De Inspectie SZW, sinds 1 januari 2022 de Nederlandse Arbeidsinspectie, heeft eind maart 2020 gesignaleerd dat de relatie van infectiebestrijdingsmaatregelen tot de Arbo regels niet expliciet werd gemaakt en dat het wenselijk was dat wel te doen. Dat heeft geleid tot de brief van VWS aan de Kamer van 15 april 2020 (Kamerstuk 25 295, nr. 274) en tot bevestiging in een gedoogbesluit van 4 mei 2020 van de toenmalige Staatssecretaris van SZW.
De Arbeidsinspectie geeft hierover het volgende aan:
Kunt u toelichten wat het verschil is tussen het geven van een Aanwijzing aan de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) om wetgeving tijdelijk niet te handhaven en het genoemde gedoogbesluit, wat ook leidt tot het tijdelijk hanteren van de RIVM-richtlijn door de NLA, die afwijkt van de wettelijke vereisten?
Op grond van de Regeling vaststelling Aanwijzingen inzake de rijksinspecties (aanwijzing5 heeft een beleidsinhoudelijk verantwoordelijke Minister de bevoegdheid om een aanwijzing te geven aan een rijksinspectie. In een aanwijzing kan een rijksinspectie worden opgedragen om tijdelijk niet handhavend op te treden. Een voorbeeld hiervan is de op 23 maart 2020 gegeven aanwijzing door de Minister van infrastructuur en waterstaat aan de Inspecteur-Generaal van de Inspectie Leefomgeving en Transport (Aanwijzing ILT niet-handhaven artikel 95 Europese biocidenverordening). In deze aanwijzing is de ILT opgedragen om niet-handhavend op te treden tegen overtredingen van artikel 95 van de biocidenverordening.
Kenmerkend voor een aanwijzing tot niet-handhaven is dat daarin niet uitsluitend een beschrijving kan worden gegeven van de situatie die moet worden gedoogd. Er moeten ook artikelen worden genoemd die bij een overtreding niet worden gehandhaafd. Een aanwijzing biedt geen ruimte voor maatwerk. De situatie hier aan de orde leende zich niet goed voor een aanwijzing, omdat de tijdelijke handelwijze betrekking had op niet-afgebakende bepalingen uit de Arbo regelgeving en het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen. Met het gedoogbesluit werd beoogd om een ander uitgangspunt te hanteren bij de invulling van de toezichtstaken. Daarnaast bestond de wens om maatwerk te kunnen bieden daar waar nodig was, bijvoorbeeld in die gevallen dat een werkgever de tijdelijke RIVM normen en instructies niet hanteerde.
Kunt u de tekst van het gedoogbesluit zelf aan de Kamer doen toekomen, tezamen met de precieze wettelijke grondslag (in gewone wetgeving of in noodwetgeving) en de wijze waarop het kenbaar gemaakt is aan de onder toezicht gestelden en de algemene bevolking?
Het gedoogbesluit is reeds als bijlage toegevoegd aan mijn brief van 23 mei 2022 (Kamerstuk 35 853, nr. 14). Zoals in die brief ook is aangegeven, is de grondslag voor dat besluit te vinden in Kamerstuk 1996–1997, 25 085, nr. 2 (gedogen in Nederland). Daarin is de bevoegdheid tot gedogen als volgt uitgelegd:
«Bij het opstellen van de wet kunnen echter niet alle situaties worden voorzien. Daarom gaat ons recht ook niet van een volledige handhavingsplicht uit. In talloze bijzondere wetten wordt aan bestuursorganen een handhavingstaak toegekend. De wetgever heeft daarbij doorgaans voorzien in een wettelijke bevoegdheid, niet in een plicht, tot sanctionering. Daarmee geeft de wetgever bestuursorganen ook de bevoegdheid onder omstandigheden geen bestuursdwang uit te oefenen of geen bestuurlijke sanctie op te leggen. In het strafrecht heeft dit uitgangspunt onder meer erkenning gekregen in het opportuniteitsbeginsel: op gronden aan het algemeen belang ontleend kan onder omstandigheden van strafvervolging worden afgezien.»
Het gedoogbesluit is kenbaar gemaakt aan de Kamer bij brief van 15 april
2020. (Kamerstuk 25 295, nr. 274)
Herinnert u zich dat u vorige week aan de Kamer schreef: «In Kamerstuk 1996–1997, 25 085, nr. 2 (gedogen in Nederland) is bepaald in welke gevallen mag worden gedoogd. Zo wordt gedogen slechts aanvaardbaar geacht in (a) uitzonderingsgevallen, (b) als het wordt beperkt in omvang en/of in tijd en (c) als er controle mogelijk is op het gedoogbesluit (pagina 8 en 9 van voornoemd Kamerstuk). Aan die criteria is in dit geval voldaan»?
Ja.
Heeft u echt opgemerkt dat het Kamerstuk 1996–1997, 25 085, nr. 2 niet drie maar vier voorwaarden bevat, daar de relevante passage in dat Kamerstuk luidt: «Naar het oordeel van het kabinet noopt dit ertoe uitdrukkelijk grenzen aan gedogen te stellen, wil gedogen nog aanvaardbaar kunnen zijn. Gedogen is slechts aanvaardbaar: Voorts dient gedogen:
Ja.
Kunt u aangeven hoe aan voorwaarde (c) is voldaan, namelijk waar het gedogen expliciet gemaakt is door een besluit en welke zorgvuldige kenbare belangenafweging heeft plaatsgevonden?
Terecht wijst u erop dat in voornoemd Kamerstuk 1996–1997, 25 085, nr. 2 (gedogen in Nederland) vier voorwaarden worden genoemd die gedogen aanvaardbaar maken:
Voorts dient gedogen:
Voorwaarde c is niet over het hoofd gezien. Zo staat expliciet in de brief van 23 mei 2022 dat «op basis van een afweging van alle belangen» de beslissing is genomen tot gedogen. 2022 (Kamerstuk 35 853, nr. 14). In de Kamerbrief van 15 april 2020 (Kamerstuk 25 295, nr. 274) staat dat de toenmalige Staatssecretaris van SZW – gelet op de uitzonderlijke situatie – ermee heeft ingestemd dat de Inspectie SZW tijdelijk de door het RIVM gehanteerde normen en instructies voor gebruik van PBM’s als uitgangspunt hanteert bij de invulling van haar toezichtstaken. Met uitzonderlijke situatie wordt de acute situatie van wereldwijde tekorten aan PBM’s bedoeld en de noodzaak om snel tot een besluit te komen hoe gehandeld moest worden. Bij die beslissing heeft een afweging plaatsgevonden tussen recht op verzorging van zieken, plicht tot verzorging van zieken voor verplegend personeel en artsen (beroepscode), en het recht op bescherming van werkenden en de plicht op bescherming door de werkgever. Bij deze afweging zijn tevens risico’s onderkend. Daarnaast heeft de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport (MZS) in de voornoemde brief van 15 april 2020 (Kamerstuk 25 295, nr. 274) kenbaar gemaakt het proces in te richten, mede op basis van de richtlijnen van het RIVM, zodat aan een verantwoord beschermingsniveau wordt voldaan.
Kunt u aangeven of het voor een burger of bedrijf ook toegestaan was om de wettelijke norm (de Arboregels) te volgen en niet de lagere norm (de RIVM-regels) voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen?
In de vraag wordt onderscheid gemaakt in burgers en bedrijven. Burgers moeten voldoen aan de op hen van toepassing zijnde Wet op de publieke gezondheid. Voor werkgevers en werknemers gelden in het algemeen de regels uit de Arboregelgeving. Daarbij is er altijd sprake van maatwerk, het hangt immers van de situatie af of en zo ja, welk PBM in het kader van de Arboregelgeving noodzakelijk is. De tijdelijk door het RIVM gehanteerde normen en instructies waren uitsluitend van toepassing op het professionele gebruik door gezondheidswerkers en niet voor bedrijven in algemene zin.
Heeft de Inspectie SZW gehandhaafd op een wijze dat alleen de RIVM-regels gevolgd mochten worden of stond de Inspectie ook toe dat de Arboregels gevolgd werden? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
De corona aanpak van de Arbeidsinspectie was niet gericht op handhaven, maar op de reductie van besmettingsrisico’s.
De werkgever is verantwoordelijk voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden. Bij haar toezicht gaat de Arbeidsinspectie uit van de verantwoordelijkheden van de werkgever op grond van de Arbowet, de zorgplicht en de risico-inventarisatie -en evaluatie (RI&E). De manier waarop een werkgever hier aan moet voldoen, is afhankelijk van de specifieke situatie binnen het bedrijf. De tijdelijke RIVM-richtlijnen hadden betrekking op PBM’s in de zorg. Voor de werkgevers binnen de zorg golden ten tijde van het gedoogbesluit de door het RIVM gehanteerde normen en instructies voor gebruik van PBM’s. Dit was dan ook het uitgangspunt van het toezicht van de Arbeidsinspectie ten tijde van het gedoogbesluit.
Binnen de arbosystematiek stond het de werkgever vrij om aanvullende maatregelen te treffen naast de RIVM-richtlijnen. Hier was ook ruimte voor binnen het toezicht van de Inspectie.
Op basis van welke wetenschappelijke onderbouwing is voor de richtlijn gekozen (in plaats van voor de Arbowet), die Inspectie SZW vanaf 15 april hanteert en waarover de Minister voor Medische Zorg op 22 september 2020 het volgende schreef: «De uitgangspunten die op verzoek heeft opgesteld zijn gebaseerd op de stand van wetenschap en worden geschreven door een groep van deskundigen. De betrokken inspecties, IGJ en iSZW, toetsen deze richtlijnen niet»?5
Bij de brief van de Minister voor MZS van 22 september 2020 (Kamerstuk 25 656, nr. 340) is als bijlage een tijdlijn gevoegd met adviezen aangaande mondneusmaskers in de zorg. In deze bijlage wordt ingegaan op de wetenschappelijke onderbouwing van deze adviezen.
Waren die twee inspecties wel goed op de hoogte van hetgeen waarop ze tijdelijk handhaafden?
De Arbeidsinspectie was voldoende op de hoogte van de door het RIVM gehanteerde uitgangspunten die op dat moment binnen het toezicht van toepassing waren.
De IGJ toetst of zorgaanbieders handelen overeenkomstig de infectiepreventierichtlijnen, waaronder het (juiste) gebruik van medische mondmaskers en PBM. Uit het toezicht bleek dat de meeste aanbieders de richtlijnen van het RIVM over het gebruik van PBM volgden.
Naast toezicht op de zorg ziet de IGJ in haar toezicht o.a. toe op de veiligheid en kwaliteit van medische hulpmiddelen. Een chirurgisch mondmasker is een medisch hulpmiddel. In deze factsheet beschrijft de IGJ haar toezicht op marktpartijen van chirurgische mondmaskers tijdens de coronacrisis.
In hoeverre kwamen de professionele opvattingen van het RIVM en de NLA overeen als het gaat om het gedoogbesluit en waar weken deze af?
Deze vraag impliceert dat het gedoogbesluit onderwerp van gesprek was tussen het RIVM en de Arbeidsinspectie. Dat is niet het geval. Het RIVM had richtlijnen opgesteld en het LCH coördineerde de inkoop en distributie. De relatie met de Arbo regels was naar het oordeel van de Inspectie niet helder. Die verheldering is door de bewindspersonen van VWS en SZW gegeven.
Bij de brief van de Minister voor Medische Zorg van 22 september 2020 (Kamerstuk 25 295, nr. 564) is als bijlage een tijdlijn gevoegd met alle adviezen aangaande mondneusmaskers in de zorg, die daarmee de professionele opvatting van de experts, zoals verzameld en samengevat door het RIVM, bevat.
In hoeverre zijn de gedoogcriteria voor persoonlijke beschermingsmiddelen uniform gehandhaafd door de NLA en in hoeverre heeft de NLA extra bevoegdheden gekregen om te inspecteren/handhaven op dit besluit?
De corona aanpak van de Arbeidsinspectie was niet gericht op handhaving, maar op de reductie van besmettingsrisico’s overeenkomstig de Arbo systematiek van risico inventarisatie -en evaluatie (RI&E) en plan van aanpak. Dat gold ook voor het gebruik van PBM’s. Daarvoor waren geen extra bevoegdheden nodig.
Is het u opgevallen dat de NLA in haar jaarverslag rapporteert dat er bijna 6.000 corona gerelateerde meldingen zijn binnengekomen tot 8 november 2020, waarvan 15% onvoldoende kan beschikken over persoonlijke beschermingsmiddelen?
De Nederlandse Arbeidsinspectie geeft het volgende aan.
We herkennen het percentage uit de vraag niet.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 17 november 2020 (Kamerstuk 25 883/25 295, nr. 399) heeft de Arbeidsinspectie tot 8 november 2020 in totaal 5.874 coronameldingen ontvangen. Daarvan hadden op dat moment 3.819 meldingen betrekking op het domein gezond en veilig werken. Naar aanleiding van de vraag is naar de onderverdeling gekeken. Daaruit blijkt dat 5% van de meldingen binnen het domein gezond en veilig werken betrekking had op het hebben van onvoldoende of ongeschikte PBM’s.
Zijn er bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ook dergelijke meldingen binnengekomen? Zo ja, van welke aard en hoe is daarop gereageerd?
Van maart t/m december 2020 kreeg de IGJ in totaal ongeveer 100 meldingen over de inzet en gebruik van PBM en medische mondmaskers. Ongeveer de helft hiervan had betrekking op de verpleeghuiszorg. De inhoud van deze meldingen is divers. De meldingen hebben niet alleen betrekking op mogelijke tekorten, maar onder meer ook op zorgmedewerkers die aangeven dat zij geen of niet de juiste beschermingsmiddelen van hun werkgever ontvangen, bijvoorbeeld omdat de werkgever dit gezien de situatie niet nodig acht. De IGJ heeft deze meldingen beoordeeld. In veel gevallen heeft de IGJ contact opgenomen met de bestuurder om te informeren naar de manier waarop de zorgaanbieder omgaat met corona en/of om specifieke aspecten van meldingen voor te leggen. Hierbij constateerde de inspectie dat bij verreweg de meeste meldingen werd voldaan aan de op dat moment geldende uitgangspunten RIVM en/of richtlijnen van beroepsgroepen.
Voldeed de werkgever destijds aan zijn zorgplicht als hij de RIVM-richtlijnen volgde (en niet de Arbowet)?
Ja, met dien verstande dat die beoordeling in het kader van de Arbowet altijd alleen in het individuele geval en met de specifieke omstandigheden van het geval gemaakt kan worden. Zoals weergegeven in de antwoorden op de eerder gestelde vragen 1 en 2 in de brief van 23 mei 2022 2022 (Kamerstuk 35 853, nr. 14). is de werkgever primair verantwoordelijk voor veilige werkomstandigheden en heeft een zorgplicht. Dat is geregeld in artikel 3 van de Arbowet en artikel 7:658, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Daarbij hoort ook naleving van de Arbowet en bijvoorbeeld het voorzien in PBM voor werknemers in de zorg. Schiet de werkgever tekort in de die zorgplicht, dan is hij jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die deze in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt.
De vraag of de werkgever destijds aan zijn zorgplicht voldeed, hangt af van de individuele omstandigheden van het geval en kan daarom niet in algemene zin ongeclausuleerd worden beantwoord.
Waarom stuurde de Staatssecretaris van SZW pas op 4 mei een brief aan de Inspectie met toestemming om de RIVM-normen te gebruiken, terwijl de tijdelijke situatie met betrekking tot het gedoogbesluit per 15 april inging? Was er voor 4 mei ook al ingestemd met de handhavingsnorm en zo ja, op welke wijze?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat was wettelijk gezien de handhavingsnorm tussen 15 april 2020 en 4 mei 2020?
Vanaf 15 april 2020 gold dat de Inspectie SZW voor de invulling van haar toezichtstaken tijdelijk de door het RIVM gehanteerde normen en instructies voor gebruik van PBM als uitgangspunt hanteerde bij de invulling van haar toezichtstaken.
Hebben de heravaluaties plaatsgevonden waarover in de brief van 4 mei staat dat de situatie elke twee weken geherevalueerd moest worden, te starten in de week van 26 april? Kunt u aangeven op welke data die hebben plaatsgevonden en wat van elk daarvan het resultaat was?
De herevaluaties hebben plaatsgevonden op 29 april 2020, 2 juni 2020, 3 juli 2020 en 7 augustus 2020.
Hieronder volgt een korte beschrijving van de strekking van de herevaluatie:
Verder hebben er geen herevaluaties plaatsgevonden, omdat er op dat moment niets nieuws te melden was.
Heeft de Inspectie een formeel verzoek gedaan aan de regering voor andere handhavingsnormen? Zo ja, kunt u dat verzoek openbaar maken?
Nee, zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u een nauwkeurige tijdlijn geven van welke wettelijke richtlijnen er van kracht waren op het gebied van persoonlijke beschermingsmaterialen in verpleeghuizen in de periode 1 januari 2020 – 31 december 2021 en welke handhavingsnormen? Kunt u in de tijdlijn verwijzen naar de teksten van beleidsbesluiten?
De uitgangspunten werden op verzoek van de sector door het RIVM opgesteld. Partijen zoals de V&VN en de bonden vertalen de uitgangspunten naar de zorgverlening in de eigen sector; praktische situaties laten zich immers niet altijd vangen in algemene uitgangspunten.
Bij de brief van de Minister voor Medische Zorg van 22 september 2020 is als bijlage een tijdlijn gevoegd met adviezen aangaande mondneusmaskers in de zorg, deze loopt tot augustus 2020.
In november 2020 is het document «PBM buiten het ziekenhuis» samen met het document «Beleid PBM voor de wijkverpleging» vervangen door het geheel herziene document «Uitgangspunten PBM bij verzorging, verpleging of medische behandelingen buiten het ziekenhuis». Deze uitgangspunten zijn daarna diverse malen aangepast, de aanpassingen worden door het RIVM op hun website gepubliceerd bij de LCI richtlijn, onder het kopje versiebeheer.
Heeft u geïntervenieerd in handhaving door de Inspectie (NLA), gezien het feit dat Buurtzorg openlijk door u een reprimande kreeg voor het ter beschikking stellen, terwijl de NLA moest handhaven op ruimere normen?
Nee, het Ministerie van VWS heeft niet geïntervenieerd in handhaving door de NLA.
Kunt u toelichten hoeveel en welke Aanwijzingen en/of gedoogbesluiten er verder zijn gegeven vanuit het Ministerie van VWS en Ministerie van SZW aan de inspecties IGJ en NLA in het kader van corona?
De toenmalige Staatssecretaris van SZW heeft in het kader van corona twee gedoogbesluiten genomen. Het eerste betreft het eerder genoemde gedoogbesluit van 4 mei 2020. Het tweede gedoogbesluit is genomen door de Minister van SZW op 21 mei 2021, waarbij de Arbeidsinspectie het gebruik van conventionele naalden (dat wil zeggen, naalden zonder een ingebouwd veiligheids- en beschermingsmechanisme) bij het toedienen van vaccins voor de duur van 6 maanden in haar toezicht mocht gedogen. De gedoogtermijn is tussentijds met akkoord van de toenmalige Staatsecretaris verlengd op 25 augustus 2021 tot en met uiterlijk 31 december 2022.
Zou u de kern van de globale aandachtspunten die betrekking hadden op het mededingings-, aanbestedings- en staatssteunrecht over het centraliseren van de PBM kunnen toelichten en wat er van op papier gezet is aan de Kamer doen toekomen (het gaat om de adviezen waarnaar u in de Kamervragen van 23 mei refereert)?
Afgezien van een aantal inleidende opmerkingen en slotzinnen zijn de globale aandachtspunten die betrekking hadden op het mededingings-, aanbestedings- en staatssteunrecht over het centraliseren van de PBM die op papier zijn gezet als volgt:
Met deze aandachtspunten is zoveel mogelijk rekening gehouden, maar dat is gezien de enorme tijdsdruk waaronder één en ander tot stand moest komen beperkt gelukt.
Heeft u gezien dat het jaarverslag van de Inspectie SZW de volgende zin bevat: «In maart 2020 zorgt de coronacrisis voor een acute en onzekere situatie die leidt tot zeer ingrijpende maatregelen en aanwijzingen vanuit het kabinet. De precieze relatie tussen de overheidsmaatregelen en de Arbo regels was niet gelijk duidelijk»?
Ja.
De Arbeidsinspectie laat het volgende weten.
In het jaarverslag 2020 van de Arbeidsinspectie staat de betreffende zin opgenomen op pagina 29. De maatregelen en aanwijzingen waarnaar verwezen wordt, kunnen de indruk wekken dat deze direct zijn opgelegd aan de Inspectie. Dat is onbedoeld.
Hiermee worden de kabinetsmaatregelen en RIVM-aanwijzingen bedoeld die op dat moment voor heel Nederland golden en hoe die samenhingen met de Arbowet, zie tevens het antwoord bij vraag 5.
In de bijstelling van het jaarplan 2020 en in het jaarverslag 2020 is ingegaan op de corona aanpak van de Inspectie in relatie tot het totaal aan werkzaamheden. Zoals bijvoorbeeld in de passage op pagina 25 van het jaarverslag:
«De aandacht voor effectgericht en programmatisch werken in de afgelopen jaren heeft de Inspectie geholpen om in 2020 snel een adequate aanpak voor corona op te stellen. Deze aanpak bestaat uit het faciliteren van meldingen over corona en het inregelen van het registreren, triëren en interveniëren. De aanpak is gericht op preventie van besmettingen bij bedrijven, overeenkomstig de kabinetsmaatregelen en RIVM-aanwijzingen. Naleving staat centraal; handhaving kan daarbij aan de orde zijn, maar is geen doel.»
Kunt u een lijst aan de Kamer doen toekomen van alle aanwijzingen die de regering in 2020 aan de Inspectie SZW heeft gegeven?
De Nederlandse Arbeidsinspectie laat het volgende weten.
De aanwijzingsbevoegdheid staat in paragraaf 6, aanwijzing 14, onder 4 van de Regeling vaststelling Aanwijzingen inzake de rijksinspecties. De Inspectie SZW, nu Nederlandse Arbeidsinspectie, heeft nog nooit zo’n aanwijzing gekregen van de bewindspersonen van SZW, noch van andere Ministers.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk binnen drie weken beantwoorden?
Nee, dat lukte helaas niet. In verband met de aard van de vragen en de benodigde afstemming voor de beantwoording heb ik de Kamer verzocht om uitstel voor de beantwoording van deze vragen.
De beantwoording van schriftelijke vragen over de aanbesteding van fotografieopdrachten |
|
Joost Sneller (D66), Romke de Jong (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Op welke wijze worden de (administratieve) verplichtingen voortvloeiend uit de huidige raamovereenkomst als belastend ervaren door fotografen? Kunt u dit nader onderbouwen en toelichten?1
In antwoord op vragen van de leden Sneller (D66) en Gijs van Dijk (PvdA) aan de Minister-President en de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de aanbesteding van fotografieopdrachten (ingezonden 23 september 2021)2 heb ik toegelicht dat een aanzienlijk deel van de 39 fotografen in de huidige raamovereenkomst, grofweg één derde, heeft aangegeven (mondeling en/of schriftelijk) last te hebben van de administratieve verplichtingen in de huidige raamovereenkomst en/of heeft aangegeven de aanbestedingsprocedure zelf als (zeer) belastend te hebben ervaren.
Kunt u de verschillen tussen de huidige raamovereenkomst voor fotografie bij de rijksoverheid en de nieuwe (concept-)raamovereenkomst toelichten? Wat zijn de gevolgen voor de kosten van het Rijk en de te verwachten gevolgen voor de inkomens van de fotografen?
In antwoord op de vragen van de leden Sneller, Wuite, Romke de Jong en Van Weyenberg (allen D66) aan de Minister-President en de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de aanbesteding van fotografieopdrachten3 heb ik toegelicht dat is gekozen voor een nieuwe opzet, waarbij er geen rechtstreekse contracten meer worden afgesloten met individuele fotografen. Het doel van deze aanbesteding is om één bureau te contracteren dat, in samenspraak met opdrachtgevers, een poule van fotografen selecteert om opdrachten binnen de raamovereenkomst uit te voeren. Fotografen kunnen gezamenlijk, als zij een combinatie vormen, inschrijven als één bureau voor uitvoering van de raamovereenkomst. Wanneer eenmaal een bureau is gecontracteerd voor de raamovereenkomst, kunnen fotografen (die aan bepaalde objectieve eisen voldoen) tijdens de looptijd van de overeenkomst in de poule in- en uitstappen.
Het uurtarief in de nieuwe raamovereenkomst € 109,– excl. btw, voor elk uur dat een fotograaf op locatie foto’s neemt. Dit is inclusief tijd die wordt besteed aan nabewerking, die niet apart in rekening mag worden gebracht. In de huidige raamovereenkomst bedraagt het uurtarief € 117,– excl. btw. Dat is inclusief nabewerking, maar ook inclusief overige taken die in de nieuwe situatie door het bureau in plaats van de fotograaf worden uitgevoerd, zoals planning, administratie, gehele metadatering en aanlevering.
Wat is de toegevoegde waarde van de introductie van een bureau dat fotografen in gaat huren ten opzichte van de huidige situatie waarin de Dienst Publiek en Communicatie van het Ministerie van Algemene Zaken (AZ-DPC) fotografen inhuurt in opdracht van ministeries?
In antwoord op vragen van de leden Sneller (D66) en Gijs van Dijk (PvdA) aan de Minister-President en de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de aanbesteding van fotografieopdrachten (ingezonden 23 september 2021)4 heb ik toegelicht dat indien sprake is van een raamovereenkomst met meerdere partijen als uitgangspunt nadere concurrentiestelling dient plaats te vinden (een zogenaamde «mini-competitie», oftewel: een mini-aanbesteding) voor het verstrekken van concrete opdrachten (artikel 2.143, tweede lid, en 2.47, tweede lid, Aanbestedingswet 2012). De huidige raamovereenkomst voor fotografiediensten betreft een raamovereenkomst met meerdere partijen/fotografen, maar gaat uit van het verstrekken van opdrachten zonder nadere concurrentiestelling, omdat nadere concurrentiestelling per fotografieopdracht onmogelijk zou zijn vanwege de doorlooptijd en de onevenredige lasten daarvan voor zowel fotografen als opdrachtgevers. AZ wenst deze wijze van aanbesteden niet te herhalen, omdat deze op gespannen voet staat met de aanbestedingsregels. Ook lijkt het Ministerie Algemene Zaken met die manier van aanbesteden niet optimaal invulling te geven aan de verplichting op grond van artikel 1.6 Aanbestedingswet 2012 om als aanbestedende dienst de administratieve lasten zo veel mogelijk te beperken. Tegen het licht van de ervaringen met deze werkwijze, en in het licht van de juridische houdbaarheid van deze wijze van aanbesteden, is gekozen voor nieuwe opzet, waarbij er geen rechtstreekse contracten meer worden afgesloten met individuele fotografen.
Fotografen (die aan bepaalde objectieve eisen voldoen) kunnen tijdens de looptijd van de overeenkomst in de poule in- en uitstappen. Daardoor gaat de markt voor fotografen niet op slot tijdens de duur van de overeenkomst.
In de nieuwe situatie worden een aantal taken door het bureau uitgevoerd, zoals planning, administratie, gehele metadatering en aanlevering. Dit ontlast de fotografen.
Hoe verhoudt het naar alle waarschijnlijkheid nieuwe uurtarief zich tot de kosten die moeten worden betaald aan een bureau en wat zijn daarmee de kosten voor het Rijk om een fotograaf in te huren? Hoe verschilt dit van de huidige raamovereenkomst en waarom acht u dit verschil wenselijk?
In antwoord op vragen van de leden Sneller (D66) en Gijs van Dijk (PvdA) aan de Minister-President en de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de aanbesteding van fotografieopdrachten (ingezonden 23 september 2021)5 heb ik opgemerkt dat het uurtarief in de nieuwe raamovereenkomst € 109,– excl. btw bedraagt voor elk uur dat een fotograaf op locatie foto’s neemt. Dit is inclusief tijd die wordt besteed aan nabewerking, die niet apart in rekening mag worden gebracht. In de huidige raamovereenkomst, waarin géén bureau maar afzonderlijke fotografen zijn gecontracteerd, bedraagt het uurtarief € 117,– excl. btw. Dat is inclusief nabewerking, maar ook inclusief overige taken die in de nieuwe situatie door het bureau worden uitgevoerd, zoals metadatering. In de nieuwe raamovereenkomst komt het uurtarief volledig ten goede aan de ingezette fotograaf. In de nieuwe raamovereenkomst brengt het bureau per opdracht een vaste vergoeding in rekening bij de opdrachtgever, die volledig ten goede komt aan het bureau.
Reiskosten van fotografen zullen worden vergoed met een vaste vergoeding per kilometer. Met betrekking tot parkeerkosten wordt een bepaling in de raamovereenkomst opgenomen dat deze kosten als maatwerkkosten kunnen worden doorbelast aan opdrachtgevers.
Door de inzet van een bureau zullen de kosten voor de rijksoverheid per foto-opdracht naar verwachting gemiddeld stijgen.
Kunt u onderbouwen waarom enkel de onmogelijkheid om het tarief aan te passen er volgens u niet toe leidt dat de aanbesteding via één groot bureau ervoor kan zorgen dat dit bureau marktmacht naar zich toe kan trekken ten opzichte van fotografen? Gaat u ook de andere voorwaarden waartegen een fotograaf kan worden ingehuurd door het bureau voorschrijven?
In antwoord op vragen van de leden Sneller (D66) en Gijs van Dijk (PvdA) aan de Minister-President en de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de aanbesteding van fotografieopdrachten (ingezonden 23 september 2021)6 heb ik opgemerkt dat de eisen aan fotografen die willen toetreden tot de poule zijn proportioneel en laagdrempelig moeten zijn, en zijn voorgeschreven in de aanbesteding. In ieder geval moeten fotografen voldoende ervaring hebben met fotografieopdrachten vergelijkbaar met de typen/soorten fotografieopdrachten die onderdeel uitmaken van deze raamovereenkomst.
In aanvulling hierop merk ik op dat het selecteren van fotografen voor de poule wordt gedaan door een commissie die in gelijke mate bestaat uit leden afkomstig van het bureau, en leden die werkzaam zijn bij de rijksoverheid. Het selecteren van fotografen voor een opdracht gebeurt conform het omschreven proces in de aanbestedingsstukken. Uitgangspunten daarbij zijn geografische spreiding van fotografen door heel Nederland (korte reistijden) en een zo gelijk mogelijke verdeling van opdrachten tussen fotografen in de poule. Het «matchen» van fotografen vindt, naast geografische spreiding, plaats op basis van geschiktheid van een fotograaf voor de desbetreffende opdracht.
Hoe beoordeelt u de situatie dat fotografen in toenemende mate afhankelijk zullen zijn van deze ene marktpartij, terwijl deze marktpartij de beste kwaliteit moet gaan leveren tegen de laagste prijs? Welke gevolgen verwacht u voor de tarieven voor fotografen?
In de aanbesteding zijn maatregelen genomen om de positie van de fotograaf te beschermen. Om die reden is er een vast uurtarief voor de fotograaf voorgeschreven. In het kader van goed opdrachtgeverschap kan Algemene Zaken gedurende de looptijd van de raamovereenkomst (steekproefsgewijs) gesprekken voeren met fotografen in de poule. Het doel van deze gesprekken is om bij fotografen te verifiëren dat het bureau de afspraken in de raamovereenkomst gestand doet.
Fotografen die opdrachten voor de rijksoverheid willen uitvoeren gaan een zakelijke relatie aan met het te contracteren bureau. In de aanbesteding is voorgeschreven dat opdrachten zo gelijk mogelijk verdeeld moeten worden over de fotografen in de poule. Het tarief dat een fotograaf ontvangt is in de aanbesteding voorgeschreven en komt volledig ten goede aan de fotograaf. En het aantal uren dat een fotograaf wordt ingezet wordt primair door de opdrachtgever bepaald.
Het is niet juist dat het te contracteren bureau per definitie zal werken tegen de laagste prijs. In de beoordeling wordt de geoffreerde prijs voor 15% meegerekend, en kwalitatieve aspecten voor 85%. Bovendien is het uurtarief van de fotograaf voorgeschreven en offreert een bureau enkel de vaste vergoeding per opdracht.
Wat is uw reactie op de stellingname dat fotografen geen verlichting van de administratieve lasten zullen ondervinden, en dat zij zelfs extra administratieve lasten zullen ondervinden, aangezien ze extra administratie zullen moeten bijhouden ten behoeve van het bureau en er een langere lijn tussen de fotograaf en AZ-DPC wordt gecreëerd met als tussenschakel het bureau?
Qua administratieve taken hebben de fotografen in de poule alleen te maken met het bureau, in plaats van met tientallen verschillende rijksonderdelen. Ook speelt het bureau een belangrijke rol bij het aannemen van opdrachten en het doen van de offerte voorafgaand aan een opdracht. Ook het registeren van alle opdrachten ten behoeve van het contractmanagement voor Algemene Zaken hoeft niet meer door de fotografen te worden uitgevoerd. Tevens neemt het bureau de gehele facturatie aan alle rijksonderdelen voor zijn rekening; de fotografen factureren enkel aan het bureau. Een fotograaf in de poule hoeft juist geen extra administratie uit te voeren.
Er wordt geen langere lijn gecreëerd, omdat er nog steeds, na gunning van een nadere opdracht, rechtstreeks contact is tussen fotograaf en opdrachtgever. Alleen het aannemen van een nadere opdracht en het definitief opleveren van de foto’s verloopt via het bureau.
Hoe beoordeelt u dat het subgunningscriterium «beschikbaar stellen van een beeldbank» zeer veel, zo niet alle op één na, partijen uitsluit van deze voorgenomen aanbestedingsprocedure, nu er slechts één partij in Nederland is die aan dit subgunningscriterium zal kunnen voldoen?
Dit subgunningscriterium maakt geen deel uit van deze aanbesteding, zoals ik heb toegelicht in antwoord op de vragen van de leden Nijboer en Gijs van Dijk (beiden PvdA) aan de Minister-President en de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Economische Zaken en Klimaat over de fotografie-aanbesteding rijksoverheid. Het Ministerie van Algemene Zaken heeft op basis van nadere afwegingen besloten dat de van aanvang gebundeld ingezette opdracht- en beeldbankfotografie in deze aanbesteding worden losgekoppeld. Er zal derhalve één aanbesteding worden doorlopen voor opdrachtfotografie. Daarnaast zullen mogelijk twee afzonderlijke aanbestedingen worden doorlopen voor het contracteren van beeldbankleveranciers voor nieuwsfotografie en thematische fotografie.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de fotografen slechts administratief worden verlicht omdat ze geen Europese aanbestedingsprocedure hoeven te doorlopen, maar dat deze verlichting verwaarloosbaar is omdat dit een eenmalig proces betreft?
Zoals ik heb opgemerkt in antwoord op vragen van de leden Sneller (D66) en Gijs van Dijk (PvdA) aan de Minister-President en de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de aanbesteding van fotografieopdrachten (ingezonden 23 september 2021) hoeven individuele fotografen in deze nieuwe opzet niet langer zelfstandig mee te dingen in een Europese aanbesteding. De individuele fotografen hoeven voorts niet langer rekening te houden met inkoopprocessen en -systemen van afzonderlijke rijksorganisaties. Het uitvoeren van opdrachten wordt makkelijker voor fotografen, omdat lasten inzake bijvoorbeeld portretrecht en AVG en onder meer het gemetadateerd aanleveren van de foto’s worden belegd bij het bureau. Dit alles beperkt de administratieve lasten voor een individuele fotograaf.
Hoe kijkt u naar de extra handelingen die worden geïntroduceerd door het toevoegen van een rol voor een bemiddelingsbureau, door welke partij worden deze kosten gedragen?
Zoals ik heb opgemerkt in antwoord op vragen van de leden Sneller (D66) en Gijs van Dijk (PvdA) aan de Minister-President en de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de aanbesteding van fotografieopdrachten (ingezonden 23 september 2021 komt het uurtarief volledig ten goede aan de ingezette fotograaf. Het bureau mag per opdracht een vaste vergoeding in rekening brengen bij de opdrachtgever, die volledig ten goede komt aan het bureau. Deze vergoeding aan het bureau staat los van het tarief dat volledig aan de fotograaf toekomt. De kosten voor het bureau en de fotograaf worden gedragen door opdrachtgevers van de rijksoverheid.
Op welke manier is er contact geweest met de 39 fotografen uit de huidige raamovereenkomst over de werkwijze in de nieuwe raamovereenkomst? Wat waren hun reacties en hoe zijn deze meegenomen in de vormgeving van de raamovereenkomst waar de nieuwe aanbesteding op gebaseerd zal worden?
Zie het antwoord op vraag 1.
Werving en behoud van pedagogisch medewerkers in de kinderopvang in relatie tot personeelsgebrek en opleiding. |
|
Fonda Sahla (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Herkent u de grote personeelstekorten waar ook de kinderopvang mee te maken heeft? Onderschrijft u het belang van toegankelijke kinderopvang om ervoor te zorgen dat ouders aan het werk kunnen in andere sectoren waar óók tekorten zijn?
Ja, ik herken dat de kinderopvang te maken heeft met personeelstekorten. En ik onderschrijf dat toegankelijke kinderopvang een belangrijke randvoorwaarde is voor ouders om arbeid en zorg voor jonge kinderen te kunnen combineren. Zeker in deze tijd van krapte op de arbeidsmarkt.
Hoe beoordeelt u het risico op sluiting waar sommige locaties zich toe gedwongen zien door gebrek aan personeel? Welke acties neemt u om gedwongen sluiting van kinderopvanglocaties vanwege personeelsgebrek te voorkomen?
Het komt voor dat sommige locaties zich soms gedwongen zagen of zien om groepen te sluiten. Dat is natuurlijk erg onwenselijk mede omdat het vaak op het laatste moment gebeurt waardoor ouders noodgedwongen op korte termijn een alternatieve opvang voor hun kind(eren) moeten organiseren of niet kunnen werken. Tegelijkertijd is het sluiten van de opvang in bepaalde situaties onvermijdelijk omdat opvang verantwoord moet blijven. In situaties waarbij er onvoldoende personeel beschikbaar is en de opvang niet meer veilig en verantwoord kan worden aangeboden, is een tijdelijke sluiting de enige mogelijkheid.
Gelet op de hoge werkdruk en personeelstekorten in de kinderopvang heeft de voormalig Staatssecretaris van SZW op 29 november 2021 uw Kamer geïnformeerd over de stappen die – samen met de kinderopvangsector – worden gezet. (Kamerstuk 31 322, nr. 438 Dit betreft bijvoorbeeld de arbeidsmarktcampagne «Kinderopvang dankzij jou!» waar ik subsidie voor heb toegekend. De campagne is erop gericht om meer mensen een (goed geïnformeerde) keuze te laten maken voor een opleiding of werken in de kinderopvang. In het kader van de motie Paternotte/Heerma (Kamerstuk 35 788, nr. 128) informeer ik uw Kamer in de zomer over de stand van zaken van deze stappen. Op 24 juni jl. heb ik uw Kamer een brief gestuurd over een generieke aanpak om krapte op de arbeidsmarkt te verminderen. (2022Z13123).
Welk percentage en hoeveel pedagogisch medewerkers werken op dit moment parttime als pedagogisch medewerker op een kinderopvang? Kunt u aangeven hoeveel van hen graag meer uren zouden willen werken?
De deeltijdfactor is relatief laag binnen de kinderopvang.1 Deze is gemiddeld 0,67 in de kinderopvang, wat betekent dat een werknemer gemiddeld 67 procent van een voltijdbaan van 36 uur per week werkt (dus ongeveer 25 uur).2 Hoeveel medewerkers parttime werken is niet bekend. Uit onderzoek blijkt dat 21 procent van de medewerkers in de kinderopvangsector meer uren zou willen werken.3
Welke mogelijkheden zijn er voor deze medewerkers om meer uren te werken? Wilt u die mogelijkheden verruimen door meer in te zetten op samenwerking tussen kinderopvang en bijvoorbeeld het onderwijs?
In het verhogen van de deeltijdfactor zit potentieel om het personeelstekort te verkleinen. Uit gesprekken met de sector is gebleken dat het verhogen van de deeltijdfactor als kansrijke oplossingsrichting wordt gezien.
Werkgevers en werknemers gaan nu al met elkaar in gesprek over het verhogen van het aantal werkuren. Beiden kunnen hier actief naar vragen, niet alleen bij indiensttreding of tijdens functioneringsgesprekken maar ook regulier.
Voor de zorg en het onderwijs heeft de stichting Het Potentieel Pakken een aanpak ontwikkeld waarbij organisaties worden geholpen om belemmeringen rondom «meer uren werken» weg te nemen. Hierbij worden werkgevers en werknemers gestimuleerd om door middel van concrete interventies het gesprek aan te gaan over een urenuitbreiding. Hiervoor zijn bijvoorbeeld trajecten ontwikkeld om in 3 fases in kaart te brengen welke mogelijkheden en belemmeringen er zijn, er actief mee aan de slag te gaan en ten slotte te evalueren en te borgen. De sociale partners in de kinderopvangsector zijn momenteel de mogelijkheden voor een gelijksoortig deeltijdfactorproject aan het verkennen.
Ook combinatiebanen binnen en buiten de kinderopvangsector bieden kansen om grotere contracten te kunnen bieden aan medewerkers. Dit is vooral aantrekkelijk voor bso-medewerkers, die door de beperkte openingstijden van de bso (enkel voor en na schooltijd) binnen hun huidige contract weinig urenuitbreiding kunnen realiseren. Combinatiebanen worden vaak genoemd door de kinderopvangsector als interessante optie om het personeelstekort tegen te gaan. Vooral de belangstelling in de combinatie met het onderwijs is hierbij groot. Combinatiebanen kunnen het werken in de kinderopvang (en dan met name de bso) aantrekkelijker maken door het bieden van de mogelijkheid tot een groter contract en meer diversiteit en doorgroeimogelijkheden. Ook biedt het extra handen aan meerdere kraptesectoren en stimuleert het de uitwisseling van kennis tussen sectoren. Vanuit de NPO-middelen van OCW zie ik bijvoorbeeld al mooie initiatieven ontstaan waarbij medewerkers van de bso ook in de klas werken als onderwijsassistent. Wel zorgen de verschillen tussen sectoren (bijvoorbeeld de verschillende cao’s) soms voor knelpunten in de praktijk. Ook is het een aandachtspunt dat werknemers met een combinatiebaan daadwerkelijk de ruimte krijgen om twee functies goed met elkaar te combineren.
Het arbeidsmarktfonds FCB heeft eind 2021 twee geüpdatete e-books gepubliceerd met adviezen en voorbeelden rondom combinatiebanen.4 Ik verken de mogelijkheden voor een kwalitatief onderzoek naar de knelpunten en succesfactoren van combinatiebanen binnen en buiten de sector. Daarbij zal ik bezien of de resultaten van een dergelijk onderzoek kunnen worden vertaald naar een praktische handreiking voor de sector.
Wat zijn de redenen die pedagogisch medewerkers geven, als zij aangeven niet meer uren te willen gaan werken? Welke acties neemt u om deze zorgen weg te nemen?
Er zijn verscheidene redenen waarom pedagogisch medewerkers niet meer uren willen werken. De afweging en keuze om meer uren, of juist niet, te werken ligt uiteindelijk bij de medewerker zelf. Belemmeringen die (deels) vanuit overheidsbeleid voortkomen, licht ik hieronder toe.
Allereerst leeft bij medewerkers de vraag of meer uren werken wel (voldoende) loont. De juiste informatie over o.a. de marginale druk is niet altijd beschikbaar bij medewerkers en werkgevers. Het Nibud heeft, samen met stichting Het Potentieel Pakken, de «werkurenberekenaar» opgezet om hier een rol in te spelen. Juist een deeltijdfactorproject – met interventies waarbij de juiste informatie op een goede manier wordt besproken – kan helpen om dit soort tools en goede informatie te verspreiden.
Ook hoor ik uit gesprekken met de sector dat de werk- en regeldruk een rol speelt. Door een hoge werkdruk op piekdagen vinden medewerkers het soms niet wenselijk om meer uren te werken.
In de Kamerbrief die ik in de zomer ga verzenden n.a.v. de motie Paternotte/Heerma5, zal ik ingaan op de stand van zaken van de verschillende acties rondom werkdruk in de kinderopvang.
Als laatste is er een aantal praktische belemmeringen. Dit betreft onder meer de geringe mogelijkheden tot meer uren werken in de bso – hierbij kunnen eerder genoemde combinatiebanen een oplossing bieden. Ook spelen piek-/voorkeursdagen een rol, hier ga ik bij de volgende vraag verder op in.
Welk deel van de krapte op de arbeidsmarkt in de kinderopvang zou kunnen worden opgelost als de pedagogisch medewerkers die aangeven meer uren te willen werken, ook meer uren kunnen gaan werken? Waarom lukt dat nog niet?
Een rekensom van het aantal uren werk waarmee de krapte zou kunnen worden opgelost is een ruwe schatting. Het is namelijk niet precies duidelijk hoeveel extra uren en op welke dagen medewerkers in de kinderopvang willen werken.
In de kinderopvang zegt 21 procent van de medewerkers meer te willen werken.6 Van de 114.300 werknemers in totaal zijn dat dus circa 24.000 werknemers die meer willen werken. Er is nu een tekort van 1600 werknemers (gelijk aan 1600 fte) inclusief frictievacatures.7 Dit maakt (o.b.v. 36 uur als 1 fte) een tekort van 57.600 uur. Dit zou betekenen dat 2,4 uur per week meer werken door de werknemers die dat willen (de 21 procent) het tekort in theorie zou oplossen (2,4 uur x 24.000 werknemers = 57.600 uur).
Hierbij wil ik wel de kanttekening plaatsen bij de verwachting dat we de tekorten op kunnen lossen met enkel meer uren werken. Bovenstaande berekening is allereerst voornamelijk van toepassing op de dagopvang, waar een volle werkweek mogelijk is. Op de bso kan een medewerker door de beperkte openingstijden maximaal een werkweek van ca. 25 uur maken bij vijf dagen werken. Meer uren werken zou wel mogelijk zijn door middel van een combinatiebaan, maar dit lost tekorten in de bso zelf niet direct op. Wat wel een bijdrage kan leveren aan het oplossen van de tekorten is als medewerkers van buiten de kinderopvangsector, bijvoorbeeld een onderwijsassistent, extra uren gaan werken in de bso.
Ook bestaan wachtlijsten in de kinderopvang vooral voor de voorkeursdagen: dit zijn de maandag, dinsdag en donderdag. Op deze dagen is daarmee ook de meeste vraag naar personeel. Deze piekdagen zorgen mede voor een groot aandeel deeltijdcontracten in de kinderopvang; op de andere dagen zijn minder medewerkers nodig. Om over voldoende personeel voor deze voorkeursdagen te beschikken, zijn veelal meer medewerkers nodig in aantallen, niet in uren. Indien meer ouders kiezen voor opvang op de woensdag en vrijdag, zal extra uren werken op deze «dal-dagen» voor kinderopvangmedewerkers meer aannemelijk zijn.
Om deze omslag te faciliteren, kunnen kinderopvangorganisaties op de woensdag en vrijdag een aantrekkelijker aanbod bieden (bijv. financieel of met andere activiteiten), werkgevers kunnen in gesprek met werknemers over flexibiliteit in werkroosters, en basisscholen kunnen de mogelijkheden tot een vijfgelijkedagenmodel verkennen.8
Onderschrijft u de noodzaak om naast het meer uren werken door bestaande werknemers, meer (gekwalificeerd) personeel in te zetten om de kinderopvang, nu en in de toekomst, toegankelijk te houden?
Ja, die noodzaak onderschrijf ik. Door de aangekondigde stelselherziening zal de vraag naar kinderopvang de komende periode naar verwachting aanzienlijk stijgen. Dit betekent ook dat meer gekwalificeerd personeel nodig is om extra aanbod van opvangplekken tot stand te kunnen brengen.
Welke stappen zet u om het eenvoudiger te maken om gekwalificeerd personeel, van een onderwijsinstelling of andere kinderopvanginstelling, te laten bijspringen bij bijvoorbeeld de buitenschoolse opvang of bij de kinderopvang?
In antwoord op vraag 3 en 4 heb ik aangegeven welke kansrijke oplossingsrichtingen er zijn om gekwalificeerd personeel meer uren in de kinderopvang te laten werken.
Voor zij-instromers die nog niet aan de kwalificatie-eisen voldoen, gebeurt op dit moment al veel om het voor hen eenvoudiger te maken om in de kinderopvang te werken. Met een verwijzing naar het recent ingevoerde STAP-budget moedig ik zij-instromers aan om over te stappen naar kraptesectoren zoals de kinderopvang. Zij kunnen gebruik maken van een financiële tegemoetkoming tot € 1.000 om zich te laten omscholen tot bijvoorbeeld pedagogisch medewerker. Ook personeel dat reeds op de kinderopvang werkt, kan zich met behulp van het STAP-budget laten bijscholen. Zo zouden medewerkers bijscholing kunnen volgen op het gebied pedagogisch coach. Op dit moment zijn de pedagogisch medewerkers het beste vertegenwoordigd onder alle aanvragers van het STAP-budget.9
Daarnaast maken ook de werkgevers het eenvoudiger voor zij-instromers om over te stappen naar de kinderopvang. De krapte in de kinderopvang is op dit moment zodanig dat werkgevers bereid zijn te investeren in mensen die een overstap willen wagen.10 In dat verband is het relevant dat ik heb besloten om de regeling dat beroepskrachten in opleiding voor 50 procent (in plaats van 33 procent) deel uit kunnen maken van de formatie, te verlengen. De maatregel wordt verlengd met twee jaar en zal daarmee gelden tot 1 juli 2024. Voor werkgevers bevordert dit de mogelijkheden om zij-instromers aan te nemen, omdat het financieel aantrekkelijker is wanneer de zij-instromers (op termijn) formatief ingeroosterd kunnen worden in plaats van boventallig. Het is bij deze maatregel wel belangrijk dat er aandacht blijft voor de begeleiding van de beroepskrachten in opleiding en de werkdruk van vaste beroepskrachten.
Hoe kijkt u naar de Erkenning van eerder Verworven Competenties (EVC) binnen de kinderopvang? Acht u het wenselijk dat iemand met aantoonbare eerder verworven competenties eerst een jarenlange opleiding moet volgen voordat hij of zij op een kinderopvang mag werken?
Wij kunnen iedereen met eerder verworven competenties goed gebruiken in de kinderopvang. Ik ben er dan ook blij mee dat op 22 mei 2022 het eerste EVC-branchecertificaat is uitgereikt namens cao-partijen kinderopvang. Uiteraard hoop ik erop dat er in de toekomst nog vele competente potentiële arbeidskrachten versneld via een EVC-procedure zullen instromen.
Bent u bereid om een praktijktoets te introduceren, waarmee de EVC van de nieuwe medewerker onafhankelijk kunnen worden beoordeeld en de medewerker bij een goed resultaat direct aan de slag zou kunnen, met passende begeleiding van pedagogisch professionals die ook op de kinderopvang werken? Onderschrijft u de noodzaak om hier tempo mee te maken?
Zoals hierboven aangegeven is het inmiddels al mogelijk om door middel van een EVC-procedure in te stromen in de kinderopvang.
Welke acties om het verkrijgen van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG), waarmee toestemming wordt gegeven om in een kinderopvang te werken, te vergemakkelijken, voor mensen die al een VOG hebben waarmee ze in het basisonderwijs mogen werken, heeft u ondernomen sinds uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen1? Welke concrete stappen hebben de Ministeries van Onderwijs, Cultuur & Wetenschap en Sociale Zaken & Werkgelegenheid gezet in hun onderzoek naar mogelijkheden en wenselijkheid om de screening op elkaar af te stemmen?
De gesprekken tussen de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Sociale Zaken en Werkgelegenheid hierover zijn gestart. Er loopt nu een verkenning naar de mogelijkheden en wenselijkheid van het al dan niet samenvoegen van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor het basisonderwijs en de kinderopvang.
Hoe kijkt u naar het nog aantrekkelijker maken van werken op een kinderopvang? Wat is uw oordeel over de administratieve lasten van pedagogisch medewerkers die op de kinderopvang werken?
Zie antwoord op vraag 15.
Welke stappen heeft u ondernomen om de administratieve lasten van pedagogisch medewerkers op de kinderopvang te beperken, sinds het onderzoek van Panteia2 naar de administratieve lasten in de kinderopvang? Welke stappen gaat u nog zetten?
Zie antwoord op vraag 15.
Bent u bereid om, zoals dit eerder in het onderwijs is gedaan, een roze boekje3 uit te brengen waarin wordt opgesomd welke voorschriften zijn opgelegd door de overheid en welke het gevolg zijn van sectorale afspraken? Zo ja, op welke termijn kan dit worden gepubliceerd? Zo nee, waarom niet?
Nu de evaluatie van de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) is afgerond, ga ik in het vervolgtraject onderzoeken of en eventueel welke aanpassingen doorgevoerd kunnen worden in de kwaliteitseisen. Aan de hand van de uitkomsten van dit traject zal ik bezien welke communicatie noodzakelijk is.
Gaat u vervolgens kritisch kijken naar de noodzakelijkheid van de door de overheid opgelegde voorschriften, zodat de administratieve handelingen die een pedagogisch medewerker moet verrichten proportioneel zijn en tot een minimum worden beperkt?
Antwoord op vragen 12, 13 en 15:
Het aantrekkelijker maken van werken op een kinderopvang draagt bij aan het goed kunnen werven en behouden van pedagogisch professionals bij de kinderopvang. Werkgevers hebben een essentiële rol om de functies in de kinderopvangsector aantrekkelijk te maken voor werkenden op de arbeidsmarkt door bijvoorbeeld het bieden van goede arbeidsvoorwaarden.
Ik ben verantwoordelijk voor de kwaliteitseisen die – met het oog op de bescherming van kinderen – gesteld worden aan de kinderopvang. De wet- en regelgeving met betrekking tot de inzet van of eisen aan personeel, bedoeld om goede kwaliteit en veiligheid te garanderen, kan van invloed zijn op de aantrekkelijkheid van de functie. Tijdens de evaluatie van de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) is onder andere gekeken naar onbedoelde effecten van de kwaliteitseisen van deze wet, waaronder gevolgen voor (een toename van) de administratieve lasten en de gevolgen voor de regeldruk voor bijvoorbeeld pedagogisch medewerkers in het bijzonder. Het evaluatierapport is inmiddels afgerond en zal als bijlage bij de Kamerbrief over de periodieke evaluatie van het kinderopvangbeleid worden opgenomen.
Deze Kamerbrief wordt voor het zomerreces aan de Kamer aangeboden. De beleidsreactie op het evaluatierapport volgt in het najaar van 2022.
In de zomer start ik in afstemming met de sectorpartijen een traject om te onderzoeken of en eventueel welke aanpassingen in de kwaliteitseisen doorgevoerd kunnen worden. Hierbij kijk ik breder dan IKK door ook kwaliteitseisen die geen onderdeel zijn van IKK te betrekken. Een voor mij belangrijk uitgangspunt hierbij is dat de kwaliteit van de kinderopvang gewaarborgd moet blijven.
Binnen dit traject zal ik onder andere inventariseren of administratieve lasten verminderd kunnen worden door kwaliteitseisen aan te passen. Het bericht van Panteia uit 201814 is verschenen in de tijd dat de maatregelen uit de Wet IKK net van kracht werden, of nog in werking moesten treden. Het onderzoek van Panteia is uitgevoerd in 2014. Die uitkomsten zijn meegenomen bij de totstandkoming van de Wet IKK, door rekening te houden met de verwachte (feitelijke of gepercipieerde) effecten van deze wet op de regeldruk.15 Aandachtspunten uit het bericht van Panteia worden betrokken bij het vervolgtraject, voor zover ze niet reeds naar voren zijn gekomen tijdens de evaluatie van de Wet IKK. De Kamer zal in het najaar verder geïnformeerd worden over de voortgang en de eerste uitkomsten van dit traject.
Herkent u dat pedagogisch medewerkers de controles van de Gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD’en) op basis van de Wet Kinderopvang soms als het afvinken van een checklist ervaren?
Ik herken dat dit beeld bestaat, maar ben van mening dat dit niet de standaard is voor het toezicht op de kinderopvang. De voorwaarden in de Wet kinderopvang dienen ertoe om de kwaliteit en veiligheid van de kinderopvang te waarborgen. De bedoeling van het toezicht is om de naleving van deze kwaliteitseisen te bevorderen en daarmee de kwaliteit en veiligheid in de kinderopvang te verhogen. De toezichthouder beoordeelt of de houder de wettelijke kwaliteitseisen naleeft en geeft dit aan in het inspectierapport. Bij een aantal kwaliteitseisen heeft de beoordeling het karakter van een kwantitatieve controle (diplomavereisten, verklaring omtrent gedrag), terwijl andere kwaliteitseisen vragen om een meer kwalitatieve beoordeling (zoals de pedagogische praktijk en het veiligheids- en gezondheidsbeleid). Met de Vereniging Nederlandse Gemeenten en met GGD GHOR Nederland ben ik doorlopend in gesprek over het bevorderen van de kwaliteit en werkwijze van het toezicht.
Welke mogelijkheden ziet u om de wet aan te passen zodat de GGD’en geen checklist aan eisen moeten afvinken, maar daadwerkelijk de kwaliteit van een kinderopvang kunnen beoordelen?
Op basis van onder andere de evaluatie van de Wet IKK wordt bezien of en hoe een aanpassing van de wettelijke eisen kan bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit en veiligheid in de kinderopvang en aan het voorkomen van werk- en regeldruk. Het evaluatierapport van de Wet IKK is inmiddels afgerond en zal voor het zomerreces aan de Kamer worden aangeboden, de beleidsreactie volgt in het najaar van 2022.
Sinds 1 januari hebben gemeenten en GGD’en meer ruimte om te bepalen hoeveel en welke kwaliteitseisen er bij een inspectiebezoek worden getoetst. Hierdoor is in het toezicht meer maatwerk mogelijk.
Ziet u mogelijkheden om aan meer kinderen opvang te bieden met hetzelfde aantal begeleiders, omdat een leerkracht op een basisschool soms 30 kinderen in een klas heeft, maar er tot wel drie pedagogisch medewerkers nodig zijn als diezelfde klas in z’n geheel naar de buitenschoolse opvang gaat? Wilt u dit laten onderzoeken door experts? Zo nee, waarom niet?
Voor de kinderopvang zijn eisen gesteld aan het aantal beroepskrachten per aantal aanwezige kinderen. Deze beroepskracht-kindratio is afgestemd op de leeftijd van de kinderen, waarbij naarmate de kinderen ouder zijn minder beroepskrachten ingezet hoeven te worden. Het stellen van eisen aan de beroepskracht-kindratio is in het belang van het welbevinden en de ontwikkeling van de kinderen en is daarmee één van de waarborgen voor de kwaliteit van de kinderopvang. Zo kunnen kinderen in de kinderopvang (waaronder de buitenschoolse opvang) zich spelenderwijs ontwikkelen, waarbij de pedagogisch medewerkers een belangrijke rol spelen in de begeleiding van de kinderen in hun ontwikkeling. Onlangs is de evaluatie van de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) afgerond.
Bij dit evaluatieonderzoek is onder meer gekeken naar verschillende kwaliteitseisen voor de kinderopvang, waaronder de beroepskracht-kindratio. Het evaluatierapport zal als bijlage bij de Kamerbrief over de periodieke evaluatie van het kinderopvangbeleid worden opgenomen. Deze Kamerbrief wordt voor het zomerreces aan de Kamer aangeboden. Ik ben bovendien van plan om in de zomer in overleg te gaan met de sector- en toezichtspartijen over het vervolgtraject waarin onder andere wordt onderzocht of en eventueel welke aanpassingen doorgevoerd kunnen worden in de kwaliteitseisen om knelpunten aan te pakken. Het behouden van de kwaliteit is daarbij voor mij een belangrijk uitgangspunt. Dit najaar volgt de beleidsreactie op het evaluatierapport waarin ik ook zal ingaan op het vervolgtraject.
Het bericht 'Kinderopvang in ‘permanente crisis’: ‘Overal waar jonge gezinnen wonen, is het een probleem’' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kinderopvang in «permanente crisis»: «Overal waar jonge gezinnen wonen, is het een probleem»»?1
Ja.
Bent u het eens dat de tijdelijke verruiming van de mogelijkheden om medewerkers in opleiding in te zetten omgezet moet worden naar een permanente regeling om de personeelstekorten te verlichten?2
Zie antwoord op vraag 9.
Bent u van mening dat het gemakkelijker gemaakt moet worden voor zij-instromers om aan de slag te gaan in de kinderopvangsector door een grotere focus op modulair opleiden en eerder verworven competenties? Zo nee, waarom niet?
In 2021 zijn er in totaal zo’n 8620 mensen vanuit andere beroepen ingestroomd in de kinderopvang.3 Dit aantal toont aan dat zij-instromers een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het personeelsaanbod in de kinderopvang.
Ik onderschrijf dat het belangrijk is om competente arbeidskrachten die graag in de kinderopvang willen werken, te benutten. Wij kunnen iedereen met de juiste kennis en vaardigheden goed gebruiken. Het erkennen van eerder verworven competenties biedt een goede mogelijkheid om mensen met de juiste achtergrond snel de kinderopvangsector in te laten stromen. Ik ben er dan ook blij mee dat op 22 mei 2022 het eerste EVC-branchecertificaat is uitgereikt namens cao-partijen in de kinderopvang. Uiteraard moedig ik de sector aan om in de toekomst meer gebruik te maken van de EVC-procedure om de competente arbeidskrachten versneld te laten instromen in de kinderopvang. In mijn communicatie richting kinderopvangorganisaties besteed ik hier ook aandacht aan.
Ook modulair opleiden kan bijdragen aan het personeelsaanbod in de kinderopvang. Een mooi voorbeeld hiervan is een initiatief van ROC Midden Nederland, Drenthe College, OPPstap Zorg en Welzijn (particulier mbo), E-schoolkinderopvang en Kans (aanbieders scholingen kinderopvang). Deze opleiders ontwikkelen een flexibel mbo-maatwerktraject voor volwassenen. De betrokken mbo-instellingen hebben inmiddels, samen met cao-partijen, aanvragen ingediend bij de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) voor de ontwikkeling van drie beroepsgerichte mbo-certificaten. Het gaat hierbij om de certificaten «Pedagogisch klimaat», «Ontwikkeling en spelen stimuleren bij kinderen» en «Professioneel samenwerken en communiceren in de kinderopvang». Als over de aanvragen positief wordt besloten, komen hiermee in het najaar van 2022 extra mogelijkheden om de inzetbaarheid van met name zij-instromers en herintreders via de hierboven genoemde opleiders te vergroten en te versnellen.
Bent u van mening dat een kinderopvanginstelling de «begeleider-kind-ratio» mag berekenen op locatieniveau in plaats van op groepsniveau bij piekdrukte of bij ziekte van personeel?
Zie antwoord op vraag 9.
Op welke manieren worden alle partijen in de sector betrokken bij het maken van plannen om de personeelsdruk op te vangen? Vinden er bijvoorbeeld rondetafels plaats met het gehele veld?
Elk kwartaal vindt een arbeidsmarktoverleg plaats. Dit overleg wordt op ambtelijk niveau gevoerd vanuit SZW met werkgeversorganisaties (BK, BMK en BVOK), werknemersorganisaties (FNV en CNV) en met Kinderopvang werkt! (het samenwerkingsverband van werkgevers en werknemers, onderdeel van arbeidsmarktfonds FCB). Daarnaast komen wij vier keer per jaar bijeen met een netwerk van kinderopvanghouders om van gedachten te wisselen over actuele problemen. Dit jaar hebben wij tijdens deze bijeenkomsten twee keer gebrainstormd over oplossingsrichtingen voor het personeelstekort. De komende tijd zal ik met kinderopvangorganisaties in gesprek blijven over onorthodoxe maatregelen om het personeelstekort aan te pakken.
Welke impact heeft de aankomende stelselwijziging op de personeelsdruk in de kinderopvangsector? Kan de sector de verwachte hogere vraag aan?
Het kabinet heeft in het coalitieakkoord een grote herziening van het kinderopvangstelsel aangekondigd. Het kabinet zet in op een nieuw stelsel met een hoge, inkomensonafhankelijke vergoeding van 95% voor alle werkende ouders, rechtstreeks gefinancierd aan kinderopvangorganisaties. De verwachting is dat de stelselherziening zal leiden tot een verdere toename van de vraag. Naar schatting neemt de vraag naar uren kinderopvang door de stelselherziening met 21% toe. In totaal stijgt de vraag in de periode 2022 tot en met 2027 met ongeveer 27%.
Zoals ik in de verzamelbrief kinderopvang van april jl.4 al aangaf is de krappe arbeidsmarkt daarom ook een aandachtspunt bij deze stelselherziening. Een eerste stap die tot een mogelijk grotere vraag leidt en al in 2023 plaatsvindt, betreft het loslaten van de koppeling gewerkte uren. Vervolgens gaat de vergoeding voor werkende ouders naar 95%. In het coalitieakkoord zijn middelen gereserveerd om in 2025 deze stap naar 95% in één keer te zetten. Wachtlijsten vormen daarmee een risico. Een zorgvuldige invoering is daarom noodzakelijk om oplopende wachtlijsten voor werkende ouders te voorkomen. Dit is ook van belang om de kwaliteit te waarborgen, want een te grote stijging van vraag en aanbod kan een risico vormen voor de kwaliteit van de kinderopvang. In het kader van de motie Paternotte/Heerma werk ik aan een arbeidsmarktaanpak voor de kinderopvang naast een generieke aanpak. In de zomer zal ik uw Kamer hierover informeren.5
Welke stappen onderneemt u op korte termijn om de problemen op de arbeidsmarkt in deze sector aan te pakken?
Gelet op de hoge werkdruk en personeelstekorten in de kinderopvang heeft de voormalig Staatssecretaris van SZW op 29 november 2021 uw Kamer geïnformeerd over de stappen die samen met de kinderopvangsector worden gezet. Dit betreft bijvoorbeeld de arbeidsmarktcampagne «Kinderopvang dankzij jou!» waar ik subsidie voor heb toegekend. De campagne is erop gericht om meer mensen een (goed geïnformeerde) keuze te laten maken voor een opleiding of werken in de kinderopvang. In het kader van de motie Paternotte/Heerma informeer ik uw Kamer in de zomer over de stand van zaken van deze stappen. Ook zal ik uw Kamer in deze brief informeren over nieuwe acties en welke nieuwe stappen ik zet op reeds bestaande acties.
Hoe wordt de personeelsdruk in de kinderopvangsector meegenomen in de lopende evaluatie van de Wet Innovatie Kwaliteit Kinderopvang (Wet IKK)?
Zie antwoord op vraag 9.
Bent u bereid om, gelet op het uitstel van de evaluatie naar eind 2022, al eerder te bezien of er elementen uit de Wet IKK zijn die het werven van nieuwe werkkrachten belemmeren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord op vragen 2, 4, 8 en 9:
Tijdens de evaluatie van de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) is onder andere gekeken naar onbedoelde effecten van de kwaliteitseisen van deze wet. Het evaluatierapport is inmiddels afgerond en zal als bijlage bij de Kamerbrief over de periodieke evaluatie van het kinderopvangbeleid worden opgenomen. Deze Kamerbrief wordt voor het zomerreces aan de Kamer aangeboden. Deze zomer wil ik eveneens het vervolgtraject starten waarin wordt onderzocht of en eventueel welke aanpassingen doorgevoerd kunnen worden in de kwaliteitseisen om knelpunten aan te pakken. Het behouden van de kwaliteit is daarbij voor mij een belangrijk uitgangspunt. Hierbij worden ook de gevolgen voor de werk- en regeldruk meegenomen. Dit najaar volgt de beleidsreactie op het evaluatierapport waarin ik ook zal ingaan op het vervolgtraject.
In het evaluatierapport is de impact van IKK-maatregelen op de personeelsdruk meegenomen door het bestuderen van literatuur en diverse kwaliteitsmetingen en door het afnemen van interviews met alle betrokken partijen. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat er vaak geen direct verband te leggen is tussen IKK-maatregelen enerzijds en personeelsdruk anderzijds. De personeelsdruk wordt ook beïnvloed door veel andere factoren, waarmee de oplossing dus niet alleen bij de kwaliteitseisen kan liggen.
Met betrekking tot de werving van nieuwe beroepskrachten geldt dat ik samen met de sectorpartijen onderzoek of (tijdelijk) ingrijpen mogelijk is. Dit heeft er reeds toe geleid dat het sinds 1 januari 2022 mogelijk is om 50 procent (in plaats van 33 procent) van de formatieve inzet te laten bestaan uit beroepskrachten in opleiding. Deze maatregel gold in eerste instantie tot 1 juli 2022, maar na evaluatie van deze eerste periode heb ik besloten om deze maatregel met twee jaar te verlengen. Daardoor kunnen beroepskrachten in opleiding tot 1 juli 2024 voor 50 procent van de formatie ingezet worden. Er is voor een termijn van twee jaar gekozen omdat het werven en inwerken van beroepskrachten in opleiding tijd nodig heeft. Daarnaast worden de mogelijkheden voor zij-instroom bevorderd als beroepskrachten in opleiding voor langere tijd ruimer ingeroosterd kunnen worden, omdat het financieel aantrekkelijker is om zij-instromers aan te nemen wanneer zij (op termijn) formatief ingezet kunnen worden in plaats van boventallig. Bij deze maatregel is de begeleiding van de beroepskrachten in opleiding en de werkdruk van vaste beroepskrachten een belangrijk aandachtspunt. Bij een ruimere inzet van beroepskrachten in opleiding dient de kwaliteit gewaarborgd te blijven. Ik blijf deze maatregel daarom ook de komende twee jaar evalueren. Verder is het voor de toezichtspartijen mogelijk om bij het inspecteren van kinderopvanglocaties rekening te houden met verzachtende omstandigheden vanwege personeelstekort.
Het bericht dat mogelijk ook een Nederlandse moskee een rol speelt in constructies voor mensenhandel en prostitutie |
|
Bente Becker (VVD), Ruud Verkuijlen (VVD) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Moskeeën Zweden regelen «plezierhuwelijk» van een uurtje: «Misbruikt voor prostitutie»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze zogenoemde «plezierhuwelijken», waarbij een man en een vrouw voor zeer korte tijd in het huwelijk treden met het doel om betaalde seks te hebben, te allen tijde zouden moeten worden voorkomen in Nederland omdat deze veelal kwetsbare vrouwen vaak hiertoe worden gedwongen en er dus sprake is van mensenhandel en ook omdat het sluiten van religieuze huwelijken zonder dat daar een wettelijk huwelijk aan vooraf is gegaan verboden is in Nederland? Zo nee, waarom niet?
In Nederland wordt alleen het burgerlijk huwelijk wettelijk erkend. In Nederland is het verboden voor een priester, rabbijn of imam om een religieus huwelijk te sluiten zonder dat daar een burgerlijk huwelijk aan vooraf is gegaan conform art. 449 Wetboek van Strafrecht en art. 1:68 Burgerlijk Wetboek. Een religieus huwelijk zonder een burgerlijk huwelijk, hoe kort ook, is niet wettig. Wanneer het huwelijk onder dwang wordt afgesloten, is dit strafbaar in Nederland als vorm van dwang (art. 284 Sr).
Indien sprake is van betaalde seks kan worden gesproken van sekswerk. Kenmerkend voor sekswerk is het zich bedrijfsmatig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling. Het moet hierbij gaan om vrijwilligheid en wederzijdse instemming op basis van gelijkwaardigheid. Een klant van een sekswerker die weet of een vermoeden heeft dat er sprake is van dwang, uitbuiting of mensenhandel is strafbaar volgens art. 273g Wetboek van Strafrecht. Het is van groot belang om seksueel geweld, waaronder het dwingen van een ander tot het plegen van seksuele handelingen, te voorkomen.
Het dwingen – al dan niet door gebruikmaking van de kwetsbaarheid van de ander – tot het plegen van seksuele handelingen, kan het strafbare feit verkrachting opleveren. Indien een ander gedwongen wordt tot seksuele handelingen met een derde en de persoon die de dwang uitoefent daarvan voordeel heeft, kan er sprake zijn van seksuele uitbuiting. Dit is strafbaar op grond van artikel 273f Wetboek van Strafrecht.
Is het juist dat er in Nederland ook dergelijke «plezierhuwelijken» worden afgesloten, zoals uit het Zweedse onderzoek blijkt en welke signalen heeft u hier tot op heden over ontvangen?
Tot op heden heeft het kabinet geen signalen ontvangen dat er in Nederland zogenaamde plezierhuwelijken worden afgesloten.
Bent u bereid om naar deze «huwelijken» (verder) onderzoek te doen gezien de ernst van de situatie en daarbij ook de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste buitenlandse beïnvloeding te betrekken? Kunt u de Kamer op zo kort mogelijke termijn informeren over het tijdspad van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Gezien het feit dat het kabinet – buiten dit artikel – tot op heden geen signalen over plezierhuwelijken heeft ontvangen ziet het Kabinet op dit moment geen aanleiding om een onderzoek te starten naar deze vorm van huwelijken.
Bent u het eens dat dit soort praktijken het belang van financiële weerbaarheid van kwetsbare vrouwen met een migratieachtergrond benadrukken? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om sneller/extra stappen te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2, 3 en 4 heeft het Kabinet, tot op heden, geen signalen ontvangen dat er in Nederland zogenaamde plezierhuwelijken worden afgesloten. Het bevorderen van de financiële onafhankelijkheid van vrouwen is een belangrijke pijler binnen het emancipatiebeleid van dit kabinet. Het zorgt niet alleen voor meer gendergelijkheid over de hele linie, maar geeft vrouwen de vrijheid om hun eigen keuzes en hun talenten te ontplooien. De exacte maatregelen legt dit kabinet vast in de Emancipatienota, die uw Kamer eind september ontvangt. Hierin zal ook aandacht zijn voor kwetsbare vrouwen met een migratieachtergrond uit gesloten gemeenschappen.
Daarnaast is het voor financiële zelfredzaamheid van vrouwen belangrijk dat zij zelf hun geldzaken begrijpen en kunnen beheren. Om goed mee te kunnen doen in onze samenleving, heb je taal- reken-, digitale en financiële vaardigheden nodig. Wie niet, of onvoldoende, over deze basisvaardigheden beschikt, is vaak minder zelfredzaam, en heeft minder participatie- en ontwikkelingsmogelijkheden. In Nederland vinden we dat iedereen de kans moet krijgen om mee te doen, om te werken, een opleiding te volgen, te stemmen en gezond door het leven te gaan. Daarom is het actieprogramma Tel mee met Taal van de Ministeries van OCW, BZK, SZW en VWS in het leven geroepen.
Voor mensen met geldvragen en geldzorgen zijn in veel gemeenten vrijwilligersorganisaties actief, zoals Schuldhulpmaatje en Humanitas. Verder hebben diverse gemeenten laagdrempelige loketten voor vragen, zoals de buurtteams die in veel gemeenten actief zijn, of specifieke loketten voor geldvragen. Uw Kamer zal voor het einde van de zomer worden geïnformeerd over het meerjarig plan gericht op zelfbeschikking waarin ook specifieke aandacht zal uitgaan naar acties gericht op het verhogen van de financiële zelfredzaamheid van kwetsbare groepen, waaronder kwetsbare vrouwen met een migratieachtergrond uit gesloten gemeenschappen.
Bent u bereid actie te ondernemen richting de genoemde Haagse moskee, die onderdeel is van de Stichting Alcauther door in elk geval de Taskforce Problematisch gedrag en Ongewenste buitenlandse beïnvloeding grondig onderzoek te laten doen, ook naar de financiering van deze moskee, het mogelijk bestaan van een netwerk van mensenhandel rond deze moskee, en het Openbaar Ministerie (OM) te betrekken bij een vermoeden van strafbare feiten, zodat tegen betrokken personen stevig kan worden opgetreden? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft laten weten dat er op dit moment geen signalen zijn van strafbare feiten.
De Taskforce PG&OBF doet geen onderzoek naar personen of organisaties, want zij heeft geen eigenstandige onderzoeksbevoegdheden. Het vorige kabinet heeft uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de specifieke problemen omtrent de grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens van een aantal partners. Als gevolg van deze problemen worden sinds april 2021 in Taskforce verband geen persoons- of organisatie duidingen meer gedaan.2 In de Taskforce werken een aantal departementen samen, die gemeenten kunnen voorzien van informatie over (algemene) fenomenen, niet over casuïstiek waarbij persoonsgegevens verwerkt worden. Het principe binnen de Taskforce is dat alle individuele partners in de Taskforce vanuit hun eigen grondslag en bevoegdheden deelnemen aan de Taskforce. De partners in de Taskforce kunnen dus onderzoek doen, indien zij daartoe zelf een grondslag hebben.
Het is aan de gemeente om de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering hierbij te betrekken als zij ondersteuning nodig hebben op fenomeenniveau. Dit is niet gebeurd.
Zal het OM in gevallen zoals deze vervolgen voor seksuele uitbuiting?
Indien er signalen zijn van (seksuele) uitbuiting zal door de politie – onder leiding van het Openbaar Ministerie – een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld. Als er voldoende bewijs is voor seksuele uitbuiting zal – met inachtneming van het opportuniteitsbeginsel – over worden gegaan tot vervolging.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Eerste Kamer om de Wet Tegengaan huwelijkse gevangenschap vervroegd in werking te laten treden?
Op 1 juni jl. is een novelle bij het wetsvoorstel tegengaan Huwelijkse gevangenschap en enige andere onderwerpen bij Uw Kamer ingediend. (Kamerstukken II 36 123). De Eerste Kamer heeft de verdere behandeling van het Wetsvoorstel Tegengaan huwelijkse gevangenschap uitgesteld in afwachting van deze novelle.
In het licht van een zorgvuldige wetsbehandeling en de constitutionele verhoudingen tussen Tweede Kamer, Eerste Kamer en regering lijkt het aangewezen om de behandeling van deze novelle af te wachten. Afhankelijk van die behandeling is een spoedige inwerkingtreding van de Wet Tegengaan huwelijkse gevangenschap immers mogelijk.
Wanneer ontvangt de Kamer de weerbaarheidsagenda die volgens het kabinet een oplossing moet bieden tegen dergelijk problematisch gedrag en hoe neemt u genoemde ernstige problematiek daarin mee?
Zoals aangegeven bij vraag 6 zet het Kabinet in op de (financiële) redzaamheid en weerbaarheid van vrouwen. Uiteindelijk is daarmee het doel om weerbaarheid te vergroten, schadelijke praktijken tegen te gaan en zelfbeschikking te stimuleren. De Kamer ontvangt de Agenda Veerkracht en Weerbaarheid na de zomer. Zelfbeschikking is onderdeel van deze agenda.
Bent u het eens dat het hoog tijd is voor meer instrumenten om te kunnen ingrijpen wanneer zich problematisch gedrag in een moskee voordoet? Zo ja, wanneer komt u met de aangekondigde wetgeving om in het geval van problematisch gedrag sancties te kunnen opleggen zoals het verbeurd verklaren en het verbieden van het ontvangen van middelen uit het buitenland?
De aangekondigde wetgeving zoals benoemd in de vraag betreft de nota van wijziging bij het wetsvoorstel Transparantie maatschappelijke organisaties (hierna Wtmo) die de voormalige Minister voor Rechtsbescherming begin juni 2021 heeft aangekondigd (Kamerstukken 2020–2021, 35 228, nr. 38). Deze voorgenomen wijziging van de Wtmo voegt o.a. een bevoegdheid voor het OM toe om de rechter te verzoeken maatregelen te treffen jegens organisaties die onze democratische rechtstaat ondermijnen. De Wtmo is in november 2020 naar uw Kamer gestuurd waarop uw Kamer in december 2020 verslag heeft uitgebracht. Er wordt gewerkt aan beantwoording van het verslag. De nota van wijziging op de Wtmo is afgelopen augustus 2021 voorgelegd aan de Raad van State voor een adviesaanvraag. Het advies is ontvangen op 17 november jl. en wordt nog verwerkt.
De Wtmo is overigens geen instrument dat is bedoeld om, als er sprake is van ondermijning van de democratische rechtstaat, alleen bij moskeeën in te kunnen grijpen. Álle vormen van ondermijning van de democratische rechtstaat, waarbij financiering een rol speelt, zullen onder de Wtmo kunnen vallen.
Het bericht dat veel gevaarlijk asbestschroot in illegaliteit verdwijnt |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Asbest. We moeten het op een speciale manier afvoeren, maar dat gebeurt vaak niet. Kankerverwekkend materiaal komt terecht op gevaarlijke plekken: «Ernstige risico’s»»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Bent u bekend met de brief die uw Ministerie (Infrastructuur en Waterstaat) heeft ontvangen van Omgevingsdienst NL over ijzerhoudend asbestafval en omgevingsdiensten?
Ja. De brief gaat overigens over asbesthoudend staalschroot, hetgeen niet hetzelfde is als ijzerhoudend asbestafval. Sinds 1 juli 2021 geldt een stortverbod voor asbesthoudend staalschroot.
Klopt het dat er bij meer dan 50% van de sloopmeldingen sprake is van illegaliteit?
In de brief van Omgevingsdienst NL die is bedoeld in vraag 2 staat «Op basis van resultaten vanuit het «vrije veld toezicht» concluderen de omgevingsdiensten dat er op dit moment sprake is van meer dan 50% illegaliteit door met name particuliere opdrachtgevers en aannemers». Een belangrijk deel van de illegaliteit die hier wordt bedoeld, is het ontbreken van een sloopmelding en een asbestinventarisatie bij het verwijderen van asbest. In het antwoord op vraag 9 ga ik hier verder op in. De illegaliteit die Omgevingsdienst NL bedoelt, heeft dus geen betrekking op gedane sloopmeldingen, omdat het juist met name gaat om het ontbreken van een sloopmelding.
Bent u ook van mening dat risico’s op het gebied van kankerverwekkende stoffen zoals asbest zoveel mogelijk moeten worden voorkomen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Voor asbest bestaat daarom ook een uitgebreid stelsel van regelgeving om de leefomgeving en de werknemer te beschermen bij het omgaan met asbest dat in het verleden is toegepast. Uitgangspunt hierbij is een risicogerichte aanpak.
Bent u het met Omgevingsdienst NL eens dat illegale sloop van asbest leidt tot ernstige risico’s voor de leefomgeving en dat illegaliteit in de sloop ondermijnend werkt voor bedrijven die zich wel aan de wet houden?
Ja, daar ben ik het in het algemeen mee eens.
Hoe gaat u opvolging geven aan de brief en de adviezen van Omgevingsdienst NL? Binnen welke termijn kan Omgevingsdienst NL een antwoord verwachten op zijn brief?
De brief van Omgevingsdienst NL beschrijft waarom het voor omgevingsdiensten niet goed mogelijk is om het sinds 1 juli 2021 geldende stortverbod voor asbesthoudend staalschroot te handhaven en doet een aantal aanbevelingen, die met name aanpassingen aan meldingsvereisten, asbestinventarisaties en het Landelijk asbestvolgsysteem (LAVS) betreffen. In het antwoord op vraag 9 ga ik in op het verbeteren van de naleving van asbestregelgeving in het algemeen.
Specifiek voor asbesthoudend staalschroot kan ik het volgende aangeven. Om het staalschroot te kunnen recyclen, zou het gescheiden moeten worden van ander materiaal. In de praktijk wordt asbesthoudend staalschroot veelal samen met ander asbesthoudend afval verpakt en afgevoerd en als geheel bij een stortplaats aangeboden. Bij het verder scheiden van vrijgekomen asbesthoudende afvalstoffen is het belangrijk om dit te bezien vanuit zowel regelgeving rondom leefomgeving en circulaire economie als arboregelgeving.
Ik blijf in gesprek met Omgevingsdienst NL en bezie welke oplossingen er mogelijk zijn en kunnen worden gerealiseerd om zo veel mogelijk te stimuleren dat asbesthoudend staalschroot bij sloop gescheiden van ander asbesthoudend materiaal wordt afgevoerd naar een faciliteit voor veilige recycling van het staal. Daarbij wordt ook het perspectief van de arboregelgeving meegenomen, die uitgaat van het zoveel mogelijk beperken van blootstelling van werknemers aan asbest.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de illegaliteit in de sloop van ijzerhoudend asbest afneemt?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is de samenwerking op dit punt tussen Infrastructuur en Waterstaat, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gemeenten, omgevingsdiensten en provincies?
Er is nauwe afstemming tussen de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid op het gebied van asbest. Bovendien vindt regelmatig overleg plaats tussen de beleidsdepartementen, VNG, Omgevingsdienst NL, de Nederlandse Arbeidsinspectie en de Inspectie Leefomgeving en Transport. Genoemde toezichthouders hebben met elkaar werkafspraken gemaakt. Zo hebben Omgevingsdienst NL en de Nederlandse Arbeidsinspectie in 2017 via een intentieverklaring een intensieve samenwerking in het asbesttoezicht op strategisch, tactisch en operationeel niveau vormgegeven.
Vindt u dat het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) op het gebied van asbest heeft gefaald of op zijn minst ernstige tekortkomingen vertoont, gezien de hoge percentages illegale sloop van asbest en de risico’s die hier volgens Omgevingsdienst NL bij komen kijken?
Nee, op grond van een nalevingstekort dat voor een belangrijk deel speelt bij particulieren kan niet worden gesteld dat het VTH-stelsel heeft gefaald. In het algemeen geldt dat het lastig is de naleving door particulieren via toezicht structureel te verbeteren, alleen al vanwege de omvang van de doelgroep. Veelal is men zich niet bewust van de aanwezigheid van asbest of worden de risico’s niet onderkend. Waarschijnlijk is hier dus winst te behalen via bewustwording en voorlichting. Ik ga kijken welke acties op dit punt kunnen worden genomen.
Dit neemt niet weg dat ik open sta voor verbeteringen om beter toezicht mogelijk te maken. Dat is ook een belangrijk doel van het overleg dat is genoemd in het antwoord op vraag 8. Een verbetering waar nu aan wordt gewerkt op verzoek van Omgevingsdienst NL is het bieden van de mogelijkheid om milieutoezicht direct uit te kunnen oefenen op het bedrijf dat asbest verwijdert, waar dat nu alleen nog kan vanuit het arbotoezicht.
Bij de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen om het VTH-stelsel te versterken, heeft het onderwerp asbest ook aandacht. Nog niet alle gemeenten hebben de basistaken, onder andere op het gebied van asbest, overgedragen aan een omgevingsdienst. Begin april jl. heb ik een brief gestuurd om alle provincies nogmaals te wijzen op de inzet van hun systeemrol in het interbestuurlijk toezicht om ervoor te zorgen dat alle basistaken door gemeenten bij omgevingsdiensten worden belegd en gevraagd om een volledig overzicht met taken die (nog) niet zijn ingebracht.
De Circulaire Samenloop vergoedingen raadsleden met een uitkering en het borgen van inclusiviteit in de lokale democratie. |
|
Inge van Dijk (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de Circulaire Samenloop vergoedingen raadsleden met een uitkering?1
Ja, ik ben bekend met deze circulaire.
Bent u ook van mening dat het waardevol is en een verplichting om, ook in de lokale democratie, inclusiviteit in de volksvertegenwoordiging aan te moedigen en te faciliteren?
De lokale democratie, zoals gemeenteraden, provinciale staten en waterschappen, worden gekozen uit een vertegenwoordiging uit de samenleving. Het is daarom belangrijk dat de leden in deze organen een representatieve vertegenwoordiging zijn van die samenleving. Inclusiviteit in de volksvertegenwoordiging wordt daarom aangemoedigd. Bijvoorbeeld via de website www.politiekeambtsdragers.nl wordt informatie verstrekt over onder andere de functie van volksvertegenwoordiger en samenloop met diverse situaties, zoals het ontvangen van uitkeringen.
Klopt het dat wanneer gemeenteraadsleden een Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA)-uitkering hebben, zij 75% van hun raadsvergoeding moeten inleveren t.b.v. hun recht op uitkering?
Als iemand die al een WIA-uitkering ontvangt, als raadslid wordt verkozen en een raadsvergoeding wordt toegekend, heeft dat gevolgen voor de hoogte van de WIA-uitkering. De raadsvergoeding wordt beschouwd als inkomen en daarmee verrekend met de WIA-uitkering. Deze verrekening vindt plaats conform de bestaande inkomstenverrekeningsregels van de WIA. Afhankelijk van de fase van de WIA-uitkering (loongerelateerde fase of vervolgfase), kent de inkomstenverrekening andere regels.
Gedurende de loongerelateerde fase wordt 70% van het inkomen gekort op de WIA-uitkering (de eerste twee maanden na toekenning 75%).
Na de loongerelateerde fase (maximumduur 24 maanden), ontvangt de uitkeringsgerechtigde een loonaanvullingsuitkering of vervolguitkering, dit is afhankelijk van het benutten van de restverdiencapaciteit. Bedraagt de raadsvergoeding 100% of meer van de restverdiencapaciteit, dan wordt 70% van het inkomen gekort. Indien de raadsvergoeding ten minste 50%, maar minder dan 100% van de vastgestelde restverdiencapaciteit van de betrokkene bedraagt, wordt een bedrag ter hoogte van de restverdiencapaciteit van het inkomen gekort. Bedraagt de raadsvergoeding minder dan 50% van de restverdiencapaciteit, dan bedraagt de uitkering een percentage van het minimumloon dat is gekoppeld aan de mate van arbeidsongeschiktheid. Inkomsten worden hier niet mee verrekend.
Voor IVA-gerechtigden geldt dat de WIA-uitkering 75% van het laatstverdiende loon (dagloon) bedraagt. Mocht een volledig en duurzaam arbeidsongeschikte een raadsvergoeding ontvangen, dan wordt 70% daarvan verrekend met de uitkering.
Raadsleden ontvangen ook onkostenvergoedingen. Deze onkostenvergoedingen worden voor de WIA-uitkering buiten beschouwing gelaten, voor zover zij onbelast zijn.
Overigens kan de vergoeding van raadsleden op grond van artikel 3.1.11 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers geheel of gedeeltelijk verlaagd worden. Deze korting van de raadsvergoeding leidt ertoe dat het totaal van uitkering en vergoeding voor de werkzaamheden als raadslid op hetzelfde niveau blijft. Zie ook antwoord vraag 8 en 9.
Welke gevolgen heeft het hebben van een Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA)-uitkering op het ontvangen van raadsvergoeding?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het raadslidmaatschap voor de Participatiewet wordt gezien als een nevenfunctie, waarbij uitkeringen vanuit de Participatiewet niet worden ingehouden op de raadsvergoeding, maar bij een WIA-uitkering dit wel het geval is? Zo ja, waarom dit verschil?
De wijze waarop wordt omgegaan met de verrekening van de raadsvergoeding in de Participatiewet en in de WIA-uitkering bevat grote overeenkomsten. Raadsvergoedingen worden als inkomen aangemerkt en in die zin op de bijstandsuitkering in mindering gebracht. Naast de raadsvergoeding worden ook onkostenvergoedingen toegekend. Deze onkostenvergoedingen worden bij bijstandsverlening buiten beschouwing gelaten indien zij niet in belangrijke mate groter zijn dan de omvang van de vergoedingen en verstrekkingen die in voor het overige overeenkomstige omstandigheden in de regel worden aangewezen (artikel 31, tweede lid, onder g, Pw).
Maakt het voor het inhouden van de raadsvergoeding uit of de uitkering vanuit de WIA al voor de aanvang van het raadslidmaatschap is toegekend?
Het moment van aanvang van het raadslidmaatschap speelt voor de WIA-uitkering geen rol ten aanzien van het verrekenen van het inkomen met de uitkering. Wanneer het raadslidmaatschap tijdens een al lopende WIA-uitkering wordt aangegaan, vindt verrekening plaats zoals bij antwoord 3 en 4 beschreven. Wanneer de WIA-uitkering wordt toegekend tijdens het raadslidmaatschap, vindt, vanaf toekenning van de WIA-uitkering eveneens op die manier inkomstenverrekening plaats.
De gevolgen van het ontvangen van een raadsvergoeding op andere uitkeringen staat eveneens beschreven in de Circulaire Samenloop vergoedingen raadsleden met een uitkering.
Voor IVA-gerechtigden is in het besluit «Uitzondering toepassingstermijn anticumulatie (ex artikel 33 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet)» bepaald dat het ontvangen van een raadsvergoeding geen reden kan zijn om een herbeoordeling uit te voeren.
Voor mensen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn of volledig arbeidsongeschikt, maar waarvan op korte termijn verbetering te verwachten is (beiden WGA-gerechtigden), geldt dat als de raadsvergoeding wordt ontvangen vóór aanvang van de WIA-uitkering dit aanleiding zou kunnen zijn voor het uitvoeren van een praktische schatting bij de claimbeoordeling. Voorwaarden voor het uitvoeren van een praktische schatting, waarbij de restverdiencapaciteit wordt vastgesteld op basis van het inkomen, zijn onder andere dat moet worden vastgesteld dat de werkzaamheden passen bij de bekwaamheden en belastbaarheid van deze persoon. Ook moeten de werkzaamheden structureel door de betreffende persoon kunnen worden uitgevoerd. De werkzaamheden moeten duurzaam passen bij de belastbaarheid. Ook zal naast de praktische schatting een theoretische schatting moeten worden uitgevoerd.
Indien er tijdens de WIA-uitkering inkomsten zijn, en deze een jaar lang hoger zijn dan 65% van het maatmanloon zijn, kan de uitkering beëindigd worden. Ook wanneer de inkomsten, in dit geval de raadsvergoeding, minder dan 65% van het maatmanloon bedraagt, maar meerdere jaren ononderbroken ontvangen worden, kán dit voor UWV aanleiding zijn om een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid uit te voeren. Hierbij kan, zoals hierboven beschreven, gekeken worden naar zowel een praktische als theoretische schatting.
Het is niet mogelijk op voorhand in individuele gevallen aan te geven of het aangaan van een raadslidmaatschap kan leiden tot een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid of het recht op WIA-uitkering. Ook kan daarom niet op voorhand worden gesteld of een praktische schatting of beëindiging van het recht op WIA-uitkering aan de orde zou zijn. Dit hangt af van de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde (eventuele andere inkomsten uit arbeid, hoogte loon voor ziekte/beperking en hoogte vergoeding).
Mocht de WIA-uitkering op grond van de hoogte van de inkomsten worden beëindigd, dan zijn de normale herlevingsvoorwaarden (artikel 57 WIA) van toepassing.
Heeft het inhouden van een raadsvergoeding invloed op (toekomstige) rechten op een uitkering? Zo ja, welke invloed?
Zie antwoord vraag 6.
Kunnen gemeenteraadsleden afzien van hun raadsvergoeding, bijvoorbeeld om zo niet in de knel te komen met een WIA-uitkering? Of om bijvoorbeeld bij het (over)sluiten van een hypotheek een vast inkomen te kunnen overleggen in plaats van de tijdelijke raadsvergoeding?
In het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers is een voorziening getroffen die de mogelijkheid biedt aan het raadslid om de raadsvergoeding te verlagen. Wanneer een raadslid een uitkering ontvangt in verband met gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, kan op grond van artikel 3.1.11 een verzoek tot verlaging van de raadsvergoeding worden gedaan. De verlaging van de vergoeding voor de werkzaamheden leidt ertoe dat het totaal van uitkering en vergoeding voor de werkzaamheden op hetzelfde niveau blijft. Voor statenleden en leden van het algemeen bestuur van een waterschap is eenzelfde regeling getroffen.
De vrijwillige verlaging van de vergoeding op grond van artikel 3.1.11 van genoemd rechtspositiebesluit heeft geen invloed op de hoogte van de WIA-uitkering of toekomstige rechten op een uitkering.
Wel zou verlaging voor mensen die nog in de WAO zitten, kunnen betekenen dat voorkomen wordt dat hij of zij naar een lager arbeidsongeschiktheidspercentage wordt uitbetaald.
Bij het andere genoemde voorbeeld zie ik niet hoe door het afzien van de raadsvergoeding een vast inkomen in aanmerking kan worden genomen voor een hypotheekaanvraag. De vergoeding voor de werkzaamheden is een vergoeding voor het vervullen van de nevenfunctie van raadslid en is bovendien uit de aard der zaak een tijdelijke. In hoeverre dit inkomen wordt meegenomen in het kader van een hypotheek is een zaak tussen hypotheekverstrekker en hypotheeknemer.
Heeft het wel of niet afzien van een raadsvergoeding invloed op de WIA-uitkering of toekomstige rechten op een uitkering?
Zie antwoord vraag 8.
Ziet u het als een mogelijke belemmering voor mensen met een (WIA-)uitkering – vanwege de angst om gekort te worden op hun uitkering – zich kandidaat te stellen voor de gemeenteraad? Zo ja, ziet u mogelijkheden om deze belemmering te verhelpen?
Dit is inderdaad onderkend. Ik verwijs hiervoor ook naar het Actieplan politieke ambtsdragers met een beperking dat op 9 december 2020 aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstuk 24 170, nr. 240). Het doel van dit Actieplan is om meer mensen met een beperking in politieke en bestuursfuncties te krijgen door ze zoveel mogelijk dezelfde uitgangspositie te bieden als mensen zonder een beperking. Voor deze terechte vragen van (kandidaat) politieke ambtsdragers met een beperking wordt gewerkt aan een betere informatievoorziening aan deze doelgroep. Dat vergt gezamenlijke inspanningen vanuit de ministeries van ondergetekenden en partijen als UWV, de koepels (VNG, IPO en Unie van Waterschappen), beroepsverenigingen van decentrale politieke ambtsdragers, en belangenverenigingen. Binnenkort wordt de website www.politiekeambtsdragers.nl uitgebreid met antwoorden op veel gestelde vragen van mensen met een beperking die politiek actief zijn of willen worden. De vraag over de consequenties van een raadsvergoeding op een arbeidsongeschiktheidsuitkering zit daarbij, maar ook bijvoorbeeld vragen over het weinig bekende feit dat het afschatten van het invaliditeitspercentage niet geldt voor degene met een IVA-arbeidsongeschiktheidsuitkering die inkomen geniet als raadslid (zie de eerdergenoemde regeling «Uitzondering toepassingstermijn anticumulatie» (https://wetten.overheid.nl/BWBR0006486/2015-01-01)).
Geeft Nederland met de wijze waarop wordt omgegaan met de samenloop van raadsvergoeding en uitkering voldoende invulling aan het Verenigde Naties (VN)-verdrag Handicap?
Het VN-Verdrag Handicap heeft tot doel dat mensen met een beperking gelijkwaardig en volwaardig meedoen in de samenleving. De regeling waarmee inkomsten uit raadswerk niet worden meegenomen bij het uitvoeren van een herbeoordeling moet de angst wegnemen om het recht op een IVA-uitkering te verliezen vanwege raadswerk. Dit is één van de instrumenten waarmee het kabinet tracht te stimuleren dat ook mensen met een beperking zich beschikbaar stellen als kandidaat. Voor gedeeltelijk of volledig arbeidsongeschikten gelden dezelfde regels voor het verrekenen van de inkomsten met uitkering als voor arbeidsongeschikten die andere werkzaamheden verrichten.
Daarnaast is het kabinet van mening dat met genoemde Actieplan een goede invulling wordt gegeven aan het VN-verdrag Handicap. Maar zoals in het Actieplan ook is geschreven, is het niet alleen de taak van het Rijk. Ook voor de doelgroep zelf, de politieke partijen en de belangenverenigingen is een belangrijke rol weggelegd. In het Actieplan, maar vooral ook het als bijlage 1 bij de aanbieding van het Actieplan gevoegde Eindrapport bevindingen Politieke ambtsdragers met een beperking, worden daarvoor veel suggesties gedaan.
Is de Circulaire Samenloop vergoedingen raadsleden met een uitkering uit 2015 nog wel actueel, c.q. dient deze niet te worden herzien en geactualiseerd?
Inhoudelijk is de circulaire nog juist. Zij moet echter inderdaad geactualiseerd worden omdat bijvoorbeeld het rechtspositiebesluit raads- en commissieleden per 2019 is vervangen door het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Een actualisatie past eveneens goed in de context van genoemd Actieplan en genoemd Kennis- en Informatiepunt en kan in dat kader worden opgepakt.
Bent u bereid naar een actualisatie van de Circulaire Samenloop vergoedingen te kijken in samenspraak met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Nederlandse Vereniging van Raadsleden en daarbij tevens te betrekken mogelijkheden om inclusiviteit in de volksvertegenwoordiging op lokaal niveau te versterken en drempels te slechten?
Zie antwoord vraag 12.
Aandelenovername kinderopvangketen Partou |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend dat private equitypartij Onex haar aandelen voor kinderopvang heeft verkocht aan private equitypartij Waterland?1
Ik ben bekend met het bericht.
Kunt u aangeven welk bedrag Waterland aan kinderopvanggelden aan Onex is verstrekt? Heeft Onex hierbij winst kunnen maken op hun eerdere investering? Zo nee, bent u het eens dat het van belang is om te weten wat er met kinderopvanggelden, dat veelal door de overheid wordt betaald, gebeurt?
Het kabinet verzamelt geen informatie over vestigingslocaties, bedrijfs- en/of eigendomsstructuren van bedrijven zolang dit niet is vereist voor wet- en regelgeving. Het bedrag dat met de overname is gemoeid, is niet bekend gemaakt. Transparantie in de sector vind ik belangrijk. Daarom is meer transparantie een van de mogelijke maatregelen die ik meeneem in het onderzoek naar de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang dat ik eerder heb aangekondigd, en verwacht in het eerste kwartaal van 2023 naar uw Kamer te sturen.2 De aanleiding voor dit onderzoek is dat ik het beeld dat belastinggeld niet ten goede zou komen aan kinderen in de kinderopvang en zou uitstromen als overwinst naar private equity partijen, net als u, onwenselijk vind. Ik laat om die reden ook onderzoek doen naar de mogelijke effecten en voor- en nadelen van bijvoorbeeld een beperking op de financieringsvormen, een winstnormering of regulering van de uurprijs die kinderopvangaanbieders mogen vragen aan ouders.
Wat is uw oordeel dat(overheids)geld voor kinderopvang gebruikt wordt om aandelen van private equitypartijen op te kopen?
Zie antwoord vraag 2.
Denkt u dat deze verkoop van aandelen ten gunste komt van de kwaliteit van de kinderopvang, hogere lonen voor pedagogisch medewerkers of lagere kosten voor ouders?
Op dit moment is nog onvoldoende bekend om de doorwerking van de overdracht van Partou inzichtelijk te maken. De invloed van private equity investeringen op de kwaliteit van kinderopvang, betere arbeidsomstandigheden en de prijs die ouders betalen voor de kinderopvang zal ik in den brede betrekken bij het onderzoek dat ik laat doen naar de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang.
Daarbij laat ik ook onderzoeken hoeveel geld er onttrokken wordt via bijvoorbeeld management fees en advieskosten, zoals ik heb toegezegd tijdens het commissiedebat kinderopvang van 21 april 2022.
Deelt u de mening dat hoogstwaarschijnlijk alleen maar dure consultants, juristen en aandeelhouders profiteren van deze verkoop en niet de kinderen, medewerkers en ouders?
Zie antwoord vraag 4.
Welke inspraak hebben medewerkers, vakbonden en ouders bij Partou en KidsFoundation bij deze overname van de aandelen van Onex naar Waterland?
Werknemers hebben invloed via de Ondernemingsraad (bij ondernemingen met 50 of meer medewerkers) of Personeelsvertegenwoordiging (bij ondernemingen met minstens 10, maar minder dan 50 medewerkers) via hun adviesrecht. Bij een voorgenomen fusie of overname wordt een fusie-overlegorgaan ingesteld met vertegenwoordigers van de werkgevers en van de werknemersorganisaties. Hierin wordt onder andere overlegd over de arbeidsrechtelijke positie van de medewerkers en hoe het bestuur wordt samengesteld. De afspraken komen in een sociaal plan te staan. Het overlegorgaan let erop dat iedereen zich aan de gemaakte afspraken houdt. Dit is vastgelegd in de CAO Kinderopvang 2021–2022 en zijn dus afspraken tussen werkgevers en vakbonden.
Houders van kinderdagverblijven, buitenschoolse opvanglocaties en gastouderbureaus zijn vanuit de Wet versterking positie ouders kinderopvang verplicht om binnen 6 maanden na de registratie van een kindercentrum of gastouderbureau hiervoor een oudercommissie te hebben. De ouders kunnen via een oudercommissie invloed uitoefenen op de kinderopvang. Het doel van de oudercommissie is om gevraagd en ongevraagd advies te geven aan de kinderopvangorganisatie. Bijvoorbeeld bij besluiten over de invulling van verantwoorde kinderopvang en het pedagogisch beleid, de groepsgrootte, de openingstijden, en de prijs van de kinderopvang. Daarnaast onderhoudt de oudercommissie ook contacten met ouders en de GGD. De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau moet volgens de wet oudercommissies tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie verstrekken die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft. Daar kan inzicht in besluitvormingsprocessen en financiële stukken ook onder vallen. In het specifieke geval van besluitvorming over overnames vindt toezicht echter plaats door de Ondernemingsraad. Zoals ik ook in reactie op de motie van de leden Kathmann en Maatoug3 tijdens het tweeminutendebat Kinderopvang heb aangegeven, zal ik het versterken van de informatiepositie van ouders bij overnames onderzoeken. Dit neem ik mee in het onderzoek naar de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang.
In de regel neemt de nieuwe organisatie bij een overname alle afspraken tussen de ouders en de overgenomen organisatie over. Dit hangt af van de afspraken die worden gemaakt tussen de beide organisaties bij de overname. Als de nieuwe organisatie veel nieuwe en afwijkende afspraken met de ouder wilt maken, dan moet er een nieuw contract worden afgesloten. Het is aan de ouder om hier al dan niet mee in te stemmen. Het belangrijkst is dat kinderen en hun ouders erop kunnen vertrouwen dat de kinderopvang van hun keuze veilig, gezond en pedagogisch verantwoord is. Naast de wettelijke eisen is proactieve transparantie belangrijk voor het vertrouwen van ouders. Dit blijf ik in gesprekken met de brede branche, en private equity partijen in het bijzonder, benadrukken.
Bent u het eens dat ouders en medewerkers inspraak zouden moeten hebben bij zo’n soort overname? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren?
Ik hecht zeer aan de betrokkenheid van ouders en medewerkers bij wijzigingen in het beleid van een kinderopvangorganisatie. Zoals beschreven bij het antwoord op vraag 6 zijn hiervoor al verschillende verplichtingen van toepassing. Ouders en andere samenwerkingspartijen meer invloed geven bij overnames is een van de mogelijke maatregelen die ik betrek bij het onderzoek dat ik laat doen naar de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang.
De aandelen van kinderopvangorganisaties Partou en KidsFoundation komen in een investeringsfonds van Waterland, kunt aangeven op welke manier medewerkers en ouders invloed kunnen uitoefenen op het beleid van dit investeringsfonds? Denkt u dat, dat via deze constructie, alle (inspraak)rechten van ouders en medewerkers gewaarborgd blijven? Kunt u hier hierbij specifiek op de adviesrechten van ouders en de rechten van werknemers en OR bij een aandelenfusie?
Zie mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Vindt u het wenselijk dat al meer dan 15% van de kinderopvang in handen is van grote investeerders?
Ik vind transparantie in de kinderopvangsector erg belangrijk, net als dat publiek geld dat bestemd is voor kinderopvang ook ten goede komt aan de kwaliteit, veiligheid en toegankelijkheid van de sector voor ouders en hun kinderen. Om die reden ga ik onderzoek doen naar de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang. Dat geeft mij ook de informatie en kennis die ik nodig heb om eventuele vervolgstappen te zetten.
Maakt u zich ook zorgen dat hiermee een groot gedeelte van een belangrijke voorziening in handen is van grote investeerders?
Zie antwoord vraag 9.
Wordt ons kinderopvangstelsel op deze manier niet te afhankelijk van grote investeerders die op winst, door verkoop van kinderopvang, zijn belust?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de rol van Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) bij deze aandelenovername? Waarop toetsen zij deze overname? Gaan de ACM en AFM ook beoordelen of het wenselijk is om ons kinderopvangstelsel zo afhankelijk te maken van grote investeerders?
De ACM en AFM hebben elk een toezichtstaak die niet specifiek gericht is op overnames in de kinderopvang, maar het stelsel wel ten goede komt.
De ACM heeft een rol bij het fusietoezicht op grond van de Mededingingswet.4 De ACM toetst of door een concentratie een significante beperking van de concurrentie op een of meerdere markten ontstaat bijvoorbeeld doordat de gefuseerde onderneming na de concentratie beschikt over een machtspositie. Het gaat er dus om dat het concurrentieproces op de markt niet door de concentratie in belangrijke mate wordt beperkt. Partijen moeten een concentratie bij de ACM melden wanneer de betrokken ondernemingen bij elkaar een jaaromzet van meer dan € 150 miljoen hebben en wanneer minstens twee van de betrokken ondernemingen in Nederland ieder een jaaromzet van € 30 miljoen of meer hebben in het voorgaande kalenderjaar. De partijen mogen de concentratie pas tot stand brengen nadat de ACM op grond van de melding heeft besloten dat voor de concentratie geen vergunning is vereist of wanneer de ACM, na een vergunningsaanvraag, een vergunning heeft afgegeven.
Het toetsingskader van de ACM richt zich op de gevolgen voor de consument die ontstaan door de verandering in de structuur van de concurrentie op een markt. Wat betreft de kinderopvang concludeerde de ACM bij een eerdere concentratie tussen KidsFoundation Holdings B.V. en Partou Holding B.V (2019/2020) dat de belangrijkste concurrentieparameters de locatie en de kwaliteitsperceptie van de ouders waren. De prijs die ouders betalen voor kinderopvang zou minder belangrijk zijn als concurrentieparameter.5 Aannemelijk is dat deze parameters ook in onderhavige casus onderdeel zullen zijn van de toetsing door de ACM of deze specifieke concentratie in de kinderopvang kan doorgaan of niet.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) is in Nederland belast met het gedragstoezicht op de financiële markten. De Wet op het financieel toezicht (Wft) omschrijft gedragstoezicht als toezicht dat, mede in het belang van de stabiliteit van het financiële stelsel, gericht is op ordelijke en transparante financiële marktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten. Daarnaast heeft de AFM taken op grond van onder meer de Wet toezicht financiële verslaggeving (Wtfv), en Europese regelgeving zoals de AIFM-richtlijn met geharmoniseerde regels op beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen zoals private equity. De AIFM-richtlijn schrijft voor dat een beheerder niet zonder vergunning een alternatieve beleggingsinstelling mag beheren en/of deelnemingsrechten daarin mag aanbieden aan beleggers. Aan het verlenen van de vergunning wordt een groot aantal eisen gesteld. Zo zijn er eisen op het gebied van het minimumkapitaal en de betrouwbaarheid en geschiktheid van de dagelijkse beleidsbepalers. Daarnaast zijn er onder meer regels voor het hebben van een beheerste en integere bedrijfsvoering, een bewaarder en voor een passend beloningsbeleid. De AFM is verantwoordelijk voor het verlenen van de vergunning voor deze alternatieve beleggingsinstellingen en het doorlopend toezicht hierop. Als er iets verandert in de onderneming zal de AFM kijken of dit leidt tot wijzigingen die ook de vergunning raken.
(Grootste commerciële kinderopvangketen Partou nu geheel in Nederlandse handen (fd.nl)).
Het bericht dat de Primark personeel wil ontslaan |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat Primark door het hele land personeel wil ontslaan om daarna veel personeel opnieuw in te willen inhuren tegen slechtere arbeidsvoorwaarden, zoals lager loon, bevroren loon en roosters die niet te combineren zijn met het privéleven?1
Het is voor de betrokken werknemers altijd vervelend wanneer ontslag als gevolg van een reorganisatie binnen een onderneming tot gevolg heeft dat werknemers noodgedwongen op zoek moeten naar een andere baan. Uit verschillende openbare berichtgeving heb ik inmiddels echter begrepen dat Primark bekend heeft gemaakt het voorgenomen besluit tot ontslag van werknemers terug te draaien.
Wat vindt u ervan dat Primark op deze manier af wil komen van vaste krachten om ze in te ruilen voor flexibele arbeidskrachten?
Deelt u de mening dat dit soort praktijken op de Nederlandse arbeidsmarkt niet voor zouden mogen komen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Het is de inzet van het kabinet dat structureel werk in principe wordt georganiseerd op basis van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Daarom bereid ik nu ook voorstellen voor ter hervorming van de arbeidsmarkt. Deze voorstellen heb ik toegelicht in de Hoofdlijnenbrief Arbeidsmarkt die u op 5 juli jl. heeft ontvangen. Het blijft de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van een bedrijf om binnen de grenzen van wet- en regelgeving zelf een afweging te maken over de te voeren strategie en beleid ten aanzien van hun personeelsmanagement. Daarbij is in het algemeen geen ruimte om vast personeel te ontslaan met enkel het doel hen te vervangen door flexibel personeel tegen lagere arbeidsvoorwaarden.
Wat vindt u ervan dat Primark de grootste vakbond in de winkelstraat, de FNV, weert bij de overleggen over het sociaal plan?
Zoals ook bij het antwoord op vraag 1 is aangegeven, heb ik uit openbare berichtgeving begrepen dat Primark inmiddels is teruggekomen op haar voorgenomen besluit om werknemers te ontslaan. Bij een reorganisatie kan een werkgever afspraken maken over de gevolgen daarvan voor de werknemers en deze afspraken vastleggen in een sociaal plan. Een sociaal plan kan tot stand komen na onderhandeling met een of meerdere vakbonden, met betrokkenheid van enkel de ondernemingsraad, of eenzijdig door de werkgever worden vastgesteld. Het staat de werkgever in beginsel vrij om te bepalen of en met wie er een sociaal plan wordt afgesloten.
Is het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) van plan dit massaontslag te faciliteren?
Van faciliteren van ontslag is geen sprake. Een ingediende ontslagaanvraag wordt door UWV onafhankelijk getoetst. In geval van een reorganisatie die gepaard gaat met ontslag, dient UWV vooraf toestemming te verlenen aan de werkgever om de arbeidsovereenkomst op te mogen zeggen wegens bedrijfseconomische redenen. UWV toetst in dat geval of de onderneming daar, op grond van de bestaande wet- en regelgeving, toe over mag gaan. Voor een rechtsgeldig bedrijfseconomisch ontslag moet sprake zijn van een structureel verval van arbeidsplaatsen. Bovendien moeten mogelijkheden tot herplaatsing van de werknemer op een andere passende functie binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, ontbreken. UWV toetst ook of de werkgever de juist ontslagvolgorde aanhoudt.
Wat vindt u ervan dat een bedrijf dat miljoenen aan NOW-subsidie kreeg nu honderden mensen op straat wil zetten waardoor de medewerkers en de maatschappij weer een hoge rekening krijgen?
De NOW-subsidie staat los van eventuele wijzigingen in het bedrijf na afloop van de subsidieperiode. Als een onderneming NOW heeft aangevraagd, wordt na afloop vastgesteld op hoeveel subsidie de werkgever daadwerkelijk recht heeft. Daarbij wordt gekeken naar de loonsom in de referentiemaand en gedurende de subsidieperiode. Wijzigingen in de loonsom na afloop van de subsidieperiode hebben geen effect op de hoogte van de NOW-subsidie. Dat is mijns inziens terecht, het staat ondernemers vrij om te ondernemen. Het zou niet wenselijk zijn als we met een beroep op de eens verkregen NOW-subsidie bedrijven verbieden om hun bedrijfsvoering aan te passen na afloop van de subsidieperiode(s).
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat Primark werknemers gaat inwisselen? Gaat u het gesprek aan met Primark om deze ontslagen te voorkomen? Zo ja, informeert u de Kamer over de uitkomst van dit gesprek? Zo nee, waarom laat u deze medewerkers vallen?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 1 en 4 heb ik uit openbare berichtgeving begrepen dat Primark inmiddels is teruggekomen op het voorgenomen besluit om werknemers te ontslaan. In dat kader is de vraagstelling niet langer aan de orde.
Het bericht ‘Inspectie: Stop met aantrekken arbeidsmigranten’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Chris Stoffer (SGP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Inspectie: Stop met aantrekken arbeidsmigranten» op AD.nl van 7 mei jl?1
Ja.
Wat is uw reactie op het alarmsignaal van de inspecteur-generaal van de Arbeidsinspectie over arbeidsmigratie en de gevolgen daarvan?
Terecht signaleert de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: Arbeidsinspectie) dat er schaduwkanten kleven aan arbeidsmigratie. Het kabinet zet in op het aanpakken van misstanden en daarmee op het creëren van een gelijk speelveld. Ik ben daarom volop aan de slag met de uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten.
Voor arbeidsmobiliteit binnen de EU geldt het vrij verkeer van werknemers. Dat is een groot goed. Daar kan en wil ik niet aan tornen. Daarnaast ziet het kabinet arbeidsmigratie van buiten de EU als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt. Werkgevers in Nederland kunnen alleen arbeidsmigranten van buiten de EU werven, wanneer zij voldoen aan de voorwaarden van de Wet arbeid vreemdelingen, kunnen aantonen eerst te hebben gezocht naar personeel binnen Nederland en de EER en er geen prioriteitgenietend aanbod in Nederland en de EER aanwezig is. Alleen voor internationaal talent dat een bijdrage levert aan de Nederlandse kenniseconomie, de concurrentiekracht en het innovatief vermogen, heeft Nederland een uitnodigend beleid.
Door terughoudend te zijn bij de toelating van arbeidsmigranten van buiten de EU, wordt door het kabinet rekening gehouden met de effecten die arbeidsmigratie heeft op de samenleving. Het kabinet vindt het belangrijk dat er aandacht is voor korte- en lange termijneffecten van (meer) arbeidsmigratie op tal van beleidsterreinen, zoals op huisvesting, zorg, onderwijs, openbare orde en veiligheid, maar ook op sociale cohesie in wijken en buurten.
Bent u het eens met de constatering van de Arbeidsinspectie dat het groeiende aantal arbeidsmigranten een negatieve invloed heeft op een groot aantal problemen in Nederland, zoals de woningnood en toenemende ongelijkheid?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat het kabinet daarom nu daadwerkelijk kiezen voor een koers waarin de bevolking niet verder groeit, zoals de Arbeidsinspectie aanbeveelt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre deelt u de analyse van de Arbeidsinspectie dat de baten van arbeidsmigratie op dit moment vooral terecht komen bij werkgevers en uitzendbureaus, terwijl de kosten bij de samenleving liggen? Indien u deze analyse niet (of slechts gedeeltelijk) deelt, waarom niet?
De analyse van de Arbeidsinspectie is een economische en maatschappelijke analyse en geeft aan dat de economische keuzes die door bedrijven gemaakt worden zorgen voor druk op de samenleving.
Wel moet gezegd worden dat onze economie op dit moment niet zonder arbeidsmigranten kan. Zij zorgen ervoor dat onze supermarkten vol liggen en onze pakketjes op tijd bezorgd. Daar waar dit niet goed gaat, moeten we dit aanpakken. Daarom zet ik in op het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten om misstanden tegen te gaan zodat de maatschappelijke kosten afnemen. Bijvoorbeeld door het opvolgen van de aanbeveling uit het rapport van Roemer om een bedrijfseffectrapportage in te voeren, zodat de mogelijke negatieve gevolgen van nieuwe bedrijvigheid aan de voorkant al goed meegewogen worden. Zoals ik in mijn brief van 6 juli jl. over de Verkenning bevolking 2050 en de voortgang van de motie Dijkhoff c.s. en Den Haan c.s. heb toegelicht (Kamerstuk 35 925, nr. 171), ligt de vraag voor hoe het migratiebeleid in brede zin in de toekomst vorm en inhoud dient te krijgen. Het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wijzen er in hun rapport «Bevolking 2050 in beeld: opleiding, arbeid, zorg en wonen» (Kamerstuk 35 570, nr. 59) op dat in 2050 het aantal ouderen in de Nederlandse bevolking is toegenomen door een dubbele vergrijzing2, het aandeel van de bevolking in de werkzame leeftijden is afgenomen en het aandeel van de bevolking met een migratieachtergrond is gestegen. Hoewel het migratiesaldo de meest bepalende factor is in de demografische ontwikkeling, zijn de sturingsmogelijkheden mede afhankelijk van bredere maatschappelijke en economische vraagstukken. Het kabinet heeft de Staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 ingesteld om zicht te krijgen op de scenario's, mogelijke beleidsopties en handelingsperspectieven van de regering in relatie tot de maatschappelijke gevolgen van de demografische ontwikkelingen, in het bijzonder van vergrijzing en migratie, tot tenminste 2050, tegen de achtergrond van de brede welvaartsbenadering. Het advies van de commissie wordt in het vierde kwartaal van 2023 verwacht. De appreciatie van het kabinet wordt begin 2024 aan de Kamer aangeboden.
Zo ja, deelt u de mening dat een dergelijke verdeling onevenwichtig en dus onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe reageert u op de conclusie dat het «ruime aanbod van goedkoop buitenlands personeel» ervoor zorgt dat bedrijven weinig prikkels voelen om te innoveren of arbeidsvoorwaarden te verbeteren?
Dit klopt en is ook al eerder in diverse rapporten aan de orde gekomen.3 Arbeidsmigratie van buiten de EU zie ik daarom ook als sluitstuk bij de aanpak van de krapte op de arbeidsmarkt. Bedrijven zullen dus moeten blijven innoveren, ook voor hun concurrentiepositie. Het kabinet blijft zich inzetten voor het toepassen en stimuleren van arbeidsbesparende technologie en andere vormen van procesinnovatie. Wat deze inzet precies behelst, komt terug in de Kamerbrief Aanpak Arbeidsmarktkrapte die naar de Kamer is verzonden.
Deelt u de mening dat in plaats van dat wordt gekeken naar de optie arbeidsmigratie, moet worden ingezet op het activeren en aan het werk helpen van onbenut arbeidspotentieel, waaronder 327.000 werklozen maart jl., in Nederland, zodat arbeidsmigranten op de arbeidsmarkt niet de plaats innemen van werklozen?
Ja, we willen allereerst kijken naar het onbenut arbeidspotentieel waaronder 327.000 werklozen. In verschillende sectoren zoals de zorg, het onderwijs maar ook in de horeca, energie en vervoer is men naarstig op zoek naar arbeidskrachten. De werkloosheid is laag en er zijn meer vacatures dan werklozen. Daarmee is de arbeidsmarkt nu al uitzonderlijk krap, terwijl de verwachting is dat tekorten verder zullen oplopen. De aanhoudende personeelstekorten leiden mede tot verlies van kwaliteit en beschikbaarheid van (publieke) diensten. Daardoor komt het aanpakken van maatschappelijke opgaven onder druk te staan en kan de brede welvaart worden geschaad.
Door de toegenomen krapte kijken werkgevers steeds vaker naar arbeidsmigratie van buiten de EU om het arbeidsaanbod te vergroten. Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU, met uitzondering van kennismigratie, als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt. Eerst dient dus gekeken te worden naar onder andere de verbetering van arbeidsvoorwaarden, onbenut arbeidspotentieel, verhogen van de arbeidsparticipatie, innovatie en de mogelijkheid om mensen om of bij te scholen.
Hoe gaat u de inzet op dit punt intensiveren?
Een aanpak van krapte moet perspectief bieden op voldoende werkenden die productief aan de slag zijn op passende plekken. Met die werkenden kunnen we de maatschappelijke uitdagingen en transities van de toekomst met vertrouwen tegemoet zien. Deze krappe arbeidsmarkt biedt voor sommige werkzoekers, deeltijdwerkers en mensen die noodgedwongen meerdere banen combineren, extra kansen, die het kabinet wil benutten. Het kabinet zet zich daarom ook actief in voor mensen die aan de kant staan.4 Uw Kamer is onlangs in meer detail geïnformeerd over de inzet van het kabinet in een Kamerbrief over de aanpak van arbeidsmarktkrapte. Deze aanpak moet in samenhang worden bezien met arbeidsmarktbrieven die het kabinet heeft gestuurd en nog zal sturen.5
In de Kamerbrief staat beschreven dat het kabinet inzet op drie pijlers:
Het verminderen van de vraag naar arbeid.
Het vergroten van het arbeidsaanbod.
Het verbeteren van de match tussen vraag naar en aanbod van arbeid.
Vanuit dit denkkader werkt het kabinet aan zes acties die krapte kunnen verminderen:
Stimuleren van technologie- en procesinnovatie
Inzet op arbeidsaanbod
Verbeteren van de match
Stimuleren van meer uren werken
Inzet op leven lang ontwikkelen
Verbeteren aansluiting initieel onderwijs en arbeidsmarkt
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de aanbevelingen van het «Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten»?
Het vorige en huidige kabinet hebben de aanbevelingen, net als uw Kamer, omarmd. Ook in demissionaire status is doorgewerkt aan de uitvoering van de aanbevelingen. Hierover bent u op 1 april 2021 voor de eerste maal geïnformeerd, vervolgens in de eerste jaarrapportage arbeidsmigranten eind 2021 en voorafgaand aan het recente Commissiedebat Arbeidsmigratie heeft u een Kamerbrief ontvangen over de inzet van het huidige kabinet waarin het kabinet ook enkele mijlpalen voor de aankomende periode heeft benoemd.6 Tevens is uw Kamer over verschillende afzonderlijke trajecten ook apart geïnformeerd, soms via andere Vaste Kamercommissies.7
Hoe beoordeelt u in het licht van deze boodschap van de Arbeidsinspectie het voornemen van het kabinet, zoals omschreven in het coalitieakkoord, om de mogelijkheden voor arbeidsmigratie juist te verruimen, door met landen buiten de Europese Unie afspraken te maken?
Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt. Werkgevers in Nederland kunnen alleen arbeidsmigranten van buiten de EU werven, wanneer zij voldoen aan de voorwaarden van de Wav en kunnen aantonen eerst te hebben gezocht naar personeel binnen Nederland en de EER en er geen prioriteitgenietend aanbod binnen Nederland en de EER aanwezig is. Alleen voor internationaal talent dat een bijdrage levert aan de Nederlandse kenniseconomie, de concurrentiekracht en het innovatief vermogen, heeft Nederland een uitnodigend beleid en geldt een uitzondering.
Zoals in lijn met het Coalitieakkoord en de wens om meer grip te krijgen op migratie, onderschrijft het kabinet dat partnerschappen met prioritaire migratielanden, mits goed vormgegeven, kunnen bijdragen aan een integrale benadering op migratiesamenwerking met derde landen, waaronder het tegengaan van irreguliere migratie en het verbeteren van effectieve terugkeersamenwerking voor uitgeprocedeerde asielzoekers. Afspraken over legale migratie zijn daarbij een belangrijk onderdeel om samenwerking op migratie met belangrijke transit- en herkomstlanden te verbeteren. Het kabinet is voornemens, zoals aangekondigd in het Coalitieakkoord, om als onderdeel van afspraken met derde landen over het terugnemen van uitgeprocedeerde asielzoekers en migranten zonder rechtmatig verblijf, beleid te maken om in dit kader gerichte visumverlening en tijdelijke, kleinschalige legale en circulaire arbeidsmigratie via pilots/stapsgewijs mogelijk te maken binnen strikte wederzijdse afspraken en voorwaarden. Hierbij dient ook aandacht te zijn voor het absorptievermogen van Nederland en de aanbevelingen uit het rapport van Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer). De komende tijd zal het kabinet zich buigen over op welke wijze het voornemen uit het Coalitieakkoord vorm kan worden gegeven.
In hoeverre wordt bij uitwerking en besluitvorming over plannen omtrent arbeidsmigratie ook betrokken wat de negatieve gevolgen daarvan zijn op de samenleving en verzorgingsstaat in termen van publieke lasten, ook op de langere termijn?
Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie, en een groot deel werkt in voor Nederland belangrijke sectoren. De laatste jaren zijn echter ook de schaduwkanten van arbeidsmigratie duidelijk naar voren gekomen. In bredere context bezien raakt arbeidsmigratie aan een verscheidenheid van beleidsterreinen zoals huisvesting, zorg, onderwijs, openbare orde en veiligheid, (irreguliere) migratie, terugkeer en overname, maar ook aan grote maatschappelijke en sociaaleconomische vraagstukken, waaronder integratie. Zoals wat voor economie we als Nederland willen zijn, wat de impact is op de brede welvaart, en welke rol afspraken over tijdelijke en circulaire arbeidsmigratie kunnen vervullen bij migratiesamenwerking met derde landen. Zoals ook aangegeven in het Commissiedebat van 19 mei jongstleden (mede als reactie op vragen van dhr. Eerdmans) worden deze aspecten worden meegenomen bij de uitwerking en besluitvorming over plannen omtrent arbeidsmigratie. Om uitbuiting van arbeidsmigranten tegen te gaan, slechte huisvesting aan te pakken, en oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt te voorkomen, voert het kabinet de aanbevelingen uit het rapport van Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer) uit.
Bent u bereid zich in Europees verband in te spannen voor het creëren van de bevoegdheid voor lidstaten tewerkstellingsvergunningen voor arbeiders die via een andere lidstaat de Europese Unie zijn binnengekomen in te voeren, zodat landen zelf het aantal arbeidsmigranten kunnen beperken? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer is op 22 november 2021 geïnformeerd dat dit niet mogelijk is.8 Tussen de EU/EER-landen en Zwitserland geldt het vrije verkeer van personen en diensten, die gezamenlijk zorgen voor het vrije verkeer van vestiging en werknemers. Deze fundamentele vrijheden vormen – naast het vrije verkeer van goederen en kapitaal – de kernelementen van de interne markt en zijn het fundament onder de Europese samenwerking. Het uitgangspunt bij het vrij verkeer van werknemers is het verbod op discriminatie op grond van nationaliteit tussen werknemers uit de EU/EER-lidstaten en Zwitserland. In lijn hiermee mag voor burgers uit deze lidstaten geen tewerkstellingsvergunning worden vereist.
Dit is op verschillende momenten bevestigd. Zo heeft het Hof van Justitie geconcludeerd dat het vrije dienstenverkeer zich ertegen verzet dat een lidstaat een in een andere lidstaat gevestigde ondernemer verbiedt zich tijdelijk op zijn grondgebied met zijn personeel vrij te verplaatsen, of de verplaatsing van het betrokken personeel aan beperkende voorwaarden te onderwerpen. Uw Kamer heeft de Raad van State verzocht om in kaart te brengen of het mogelijk is – en zo ja, welke mogelijkheden het huidige Europese Unierecht biedt – om op nationaal niveau additionele regels te stellen op het terrein van arbeidsmigratie binnen de EU. De Raad van State concludeert in lijn met het Hof dat het Unierecht geen maatregelen toestaat die de aantallen arbeidsmigranten afkomstig uit andere lidstaten en de duur van deze arbeid beperken, omdat deze in strijd zijn met het verbod op discriminatie naar nationaliteit. Dergelijke maatregelen zouden het vrij verkeer van werknemers en diensten aanzienlijk aantasten. De mogelijkheden om op nationaal niveau regels te stellen over arbeidsmigratie, door het inperken van het vrij verkeer van personen en werknemers, zijn volgens de Raad per definitie en bewust, beperkt. Het kabinet onderschrijft de zienswijze van de Raad. De Raad van State stelt dat vanuit het Unierecht bezien maatregelen het meest kansrijk zijn wanneer die niet aanknopen bij de vorm waarin arbeidsmigratie plaatsvindt, maar bij de concrete misstanden die zich voordoen, met name met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden, (volks-)gezondheid of huisvesting, en het (gemeentelijk en nationaal) toezicht daarop, respectievelijk de handhaving daarvan. Maatregelen op deze terreinen zijn ook uit oogpunt van effectiviteit te overwegen. De Raad van State verwijst hiervoor naar het advies van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de motie-Stoffer/Eerdmans over het onderzoek naar een migratiequotum?2
Op 4 november 2021 heeft de Staatssecretaris van J&V aan de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) gevraagd om advies uit te brengen over beleidsmatige richtgetallen.10 Hierbij is de ACVZ ook specifiek verzocht om de motie-Stoffer/Eerdmans over het migratiequotum in acht te nemen. Naar verwachting komt de ACVZ na de zomer met een advies.