De rapporten van de auditdienst rijk |
|
Erik Ronnes (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Herinnert u zich dat u de lijst van rapporten van de auditdienst rijk over de periode 1 mei 2012 – 31 december 2012 openbaar maakte onder de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) en de lijst vervolgens aan de Kamer stuurde?1
Ja, ik herinner me dat.
Kunt u de lijst van rapporten en adviezen die de Auditdienst rijk in 2015 heeft uitgebracht openbaar maken? Kunt u per uitgebracht rapport aangeven of en wanneer het aan de Kamer is aangeboden, en of dat openbaar was of vertrouwelijk?
Bijgaand treft u het overzicht aan van in 2015 door de ADR ten behoeve van de ministeries en de Europese Unie uitgebrachte rapporten (bijlage). Zoals gevraagd, is in het overzicht aangegeven of en wanneer de rapporten aan de Kamer zijn aangeboden.
Herinnert u zich nog dat rapporten van de Auditdienst rijk over de privacy-audit WPG 2015 van de politie2, het accountantsrapport bij de voortgangsrapportage ruimte voor de rivier3, de Audit Centraal Informatiepunt Telecommunicatie4, de audit fase 1 verbetermaatregelen 112 voorzieningen5 dit najaar aan de Kamer zijn aangeboden, en dat sommige van deze rapporten al meer dan een jaar oud waren bij aanbieding?
Het merendeel van de genoemde rapporten is door de Minister van Veiligheid en Justitie zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer toegezonden. Het rapport over het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie is later gestuurd. De privacy-audit Wpg 2015 is op 29 oktober 2015 vastgesteld door de ADR en vervolgens aangeboden aan de nationale politie. Op 7 december 2015 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie dit rapport en zijn beleidsreactie daarop aan de Tweede Kamer aangeboden. Het rapport «bevindingen inzake audit fase 1 verbetermaatregelen 112 voorziening» dateert van 18 juni 2015 en is op 1 september 2015 door de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer aangeboden. In het rapport over het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie van 16 september 2014 zijn de resultaten van meerdere audits bij verschillende organisaties beschreven. Deze audits hebben op verschillende momenten plaatsgevonden. Bij brief van 1 juli 2015 (Kamerstuk 34 000 VI, nr. 98) heeft de Minister van Veiligheid en Justitie een samenvatting van de audit toegezonden. Op 22 september 2015 heeft hij het volledige verslag van de ADR hierover aan de Tweede Kamer aangeboden.
De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft de zesentwintigste voortgangsrapportage over het programma Ruimte voor de Rivier op 16 oktober 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden. Volgens de Regeling grote projecten dient het accountantsrapport van de ADR uiterlijk twee weken na het verschijnen van de voortgangsrapportage aan de Kamer te worden toegezonden. Dit is gebeurd op 26 oktober 2015.
Kunt u de resultaten in de vorm van conclusies en rapporten van de volgende zes aangekondigde onderzoeken in het jaarplan van de Auditdienst rijk over 20156 aan de Kamer te doen toekomen?
De notitie over het tussentijdse rijksbrede beeld 2015, zoals bedoeld onder a, plaats ik tegelijk met de aanbieding van deze brief op www.rijksoverheid.nl. Het onderzoek bedoeld onder b wordt uitgevoerd in opdracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en is op dit moment nog niet afgerond. De rapporten die onder c, d en e worden genoemd, betreffen onderzoeken die zijn uitgevoerd in opdracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Defensie. Zoals ik in de beleidslijn in de brief bij deze antwoorden heb aangegeven, plaatsen deze bewindspersonen de rapporten op de pagina van hun ministerie op de website van de rijksoverheid op of zo spoedig mogelijk na de datum van verzending van deze antwoorden, tenzij het in de beleidslijn genoemde uitzonderingen betreft.
Het bericht '100% veilige bank' sneuvelt op depositogarantiestelsel |
|
Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «100% veilige bank» sneuvelt op depositogarantiestelsel?1
Ja.
Het depositogarantiestelsel (DGS) beoogt depositohouders te beschermen door deposito’s tot € 100.000 te garanderen en draagt daarmee bij aan het voorkomen van bank-runs; wat zou de meerwaarde van het DGS zijn voor klanten van een bank met een relatief veilig bedrijfsmodel zoals dat wordt voorgesteld voor de Depositobank, waarbij alle deposito’s worden ondergebracht bij de ECB?
Een 100% veilige bank bestaat niet. Indien een bank de volledige depositogelden van haar cliënten doorstort op een rekening bij de centrale bank («full reserve bank»), is sprake van een zeer laag kredietrisico. Echter, operationeel risico blijft bestaan wegens potentieel menselijk of technisch falen, zoals IT-storingen of fraude. Dit brengt dus wel degelijk risico’s mee voor cliënten. Indien een bank niet zou zijn aangesloten bij het DGS, dan zijn de deposito's niet gegarandeerd (zie ook vraag 4).
Bent u het met de initiatiefnemers van Depositobank eens dat deelname aan het DGS zou betekenen dat klanten van de beoogde nutsbank onevenredig veel meebetalen voor de risicovolle activiteiten van andere kredietinstellingen?
Nee. Zoals aangegeven bij vraag 2 blijven er, ook indien sprake is van een zeer laag kredietrisico, voor depositohouders risico’s bestaan. De bijdragen die banken aan het DGS betalen, zijn voor een belangrijk deel risicogebaseerd en daarmee proportioneel. Minder risicovolle banken betalen relatief minder hoge bijdragen aan het DGS dan risicovollere banken (zie ook vraag 5).
Heeft De Nederlandsche Bank (DNB) discretionaire ruimte ten aanzien van deelname aan het DGS? Kan DNB een kredietinstelling met een bankvergunning op verzoek van de instelling uitsluiten van deelname aan het depositogarantiestelsel?
In Nederland gevestigde banken met een bankvergunning nemen verplicht deel aan het depositogarantiestelsel. Dit wordt vereist door de richtlijn depositogarantiestelsels2 en volgt rechtstreeks uit de wet. DNB is niet bevoegd banken op verzoek uit te sluiten van deelname aan het DGS. Zou uitsluiting van banken mogelijk zijn, dan kan dit het doel van het DGS – het voorkomen van bank runs – ondergraven. Het DGS beschermt depositohouders en waarborgt de financiële stabiliteit door depositohouders het vertrouwen te geven dat hun tegoeden tot een bepaald bedrag steeds gegarandeerd zijn. Voor de effectiviteit hiervan is het van belang dat de garantie geldt voor alle deposito’s tot € 100.000 onafhankelijk van bij welke bank ze worden aangehouden.
Met de implementatie van de herschikte richtlijn depositogarantiestelsels is onder meer de invoering van ex ante financiering van het depositogarantiestelsel geregeld; de door een bank verschuldigde bijdrage is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de depositobasis en het risicoprofiel van een bank; heeft DNB ook de mogelijkheid om de bijdrage van een bank aan het DGS zeer laag of op nihil vast te stellen, als het risicoprofiel van die bank zeer laag tot nihil is?
DNB stelt ieder kwartaal de bijdragen vast die deelnemende banken verschuldigd zijn aan het depositogarantiefonds, dat de financiële middelen van het depositogarantiestelsel beheert. DNB past daarbij de rekenregels van de bijdragenmethodiek toe die zijn neergelegd in het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft.3 De bijdragenmethodiek geeft invulling aan de richtlijn depositogarantiestelsels. Uit deze richtlijn volgt dat de bijdragen van banken gebaseerd moeten zijn op zowel de depositobasis4 als het risicoprofiel van de bank. Ik ben van oordeel dat de invulling die Nederland hieraan gegeven heeft5 een proportionele aanpak waarborgt door het risicoprofiel van een bank op een juiste manier mee te wegen bij het bepalen van de bijdragen aan het DGS.
Om de bancaire retailsector beter toegankelijk te maken voor innovatieve nieuwe toetreders is het van belang om toetredingsdrempels zoveel mogelijk weg te nemen; naar aanleiding van het Actal-onderzoek «Regeldruk bij kredietverstrekking» en het Algemeen overleg hierover op 16 december jl. heeft u aangegeven samen met de toezichthouders de mogelijkheden te onderzoeken om de toetredingsdrempels verder te verlagen; bent u bereid om in dit kader ook te kijken naar het DGS dat door de aanvragers van een vergunning voor de Depositobank als toetredingsdrempel wordt genoemd?
Ik ben bereid om in het onderzoek naar mogelijkheden tot het verlagen van toetredingsdrempels, het DGS te betrekken. Wel wil ik hier alvast benadrukken dat zoals aangegeven bij vraag 4 uit de richtlijn volgt dat banken met een bankvergunning verplicht deelnemen aan het DGS.
Een Spaans onderzoek naar fraude bij een dochteronderneming van Propertize |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat justitie in Spanje een onderzoek is begonnen naar mogelijke fraude door voormalig medewerkers van Propertize?1 2 Betreft dit een strafrechtelijk onderzoek of is sprake van een civielrechtelijke procedure?
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in de media over een mogelijk Spaans onderzoek naar Propertize. Het OM heeft mij te kennen gegeven niet bekend te zijn met een Spaans onderzoek naar Propertize dan wel met een rechtshulpverzoek van Spanje aan Nederland in deze kwestie.
Klopt het dat Propertize al jaren de volledige controle heeft over PDU, de Spaanse dochteronderneming waar de fraude zou hebben plaatsgevonden, maar dat Propertize hier pas in het jaarverslag over 2014 voor het eerst melding van heeft gemaakt? Vanaf welke jaar heeft Propertize de volledige controle over PDU en waarom is dit niet eerder gemeld?
Propertize heeft nooit meer dan 50% van de aandelen van PDU gehad. In de periode juli 2009 tot en met september 2010 had SNS Property Finance wel een meerderheid in het bestuur van PDU. Echter, voor juli 2009 en na september 2010 had SNS Property Finance/ Propertize (tot aan verkoop van de aandelen PDU) geen meerderheid in het bestuur van PDU en daarmee geen doorslaggevende invloed.
Sinds 2009 heeft SNS Bank N.V., conform de IFRS-regels, deze voormalige indirecte deelneming van SNS Property Finance (thans Propertize) geconsolideerd. In de jaarverslagen 2009 en 2010 van SNS Bank N.V. werd PDU daarnaast opgenomen in de specificatie van meest significante deelnemingen (pagina 101 jaarverslag SNS Bank 2009 en pagina 148 jaarverslag SNS Bank 2010). In haar jaarverslag van 2011 en 2012 noemde SNS Bank N.V. de onderneming PDU niet meer specifiek, omdat PDU niet langer een van de meest significante deelnemingen was. Na de nationalisatie van SNS REAAL N.V. heeft Propertize in het eerste zelfstandige jaarverslag (over 2013) PDU ook weer op basis van de IFRS-regels geconsolideerd, maar als indirecte deelneming niet expliciet genoemd in haar jaarverslag, ook weer omdat het niet een van de meest significante deelnemingen was. In het jaarverslag van Propertize over 2014 is vanwege een materiële wijziging bij een dochter van PDU wel een nadere toelichting gegeven op de consolidatie van de indirecte deelneming PDU. Overigens meldt dat jaarverslag abusievelijk dat Propertize in 2014 een meerderheid in de directie van PDU had.
Verder is jaarlijks zowel door SNS Bank N.V. als door Propertize de lijst met deelnemingen bedoeld in BW 2 Titel 9, artikelen 379 en 414, gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel, hetgeen ook vermeld wordt in de betreffende jaarverslagen. PDU is daarin steeds als indirecte deelneming opgenomen.
Hoeveel voormalig medewerkers van Propertize worden door justitie in Spanje verdacht van fraude? Hoeveel van hen worden ook in Nederland vervolgd voor corruptie bij Propertize?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of het OM een rechtshulpverzoek heeft ontvangen van haar Spaanse collega’s? Wat betekent het Spaanse onderzoek voor de twee strafrechtelijke onderzoeken in Nederland naar corruptie bij Propertize?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekent deze nieuwe fraudezaak voor de voorgenomen verkoop van Propertize?
Omdat de kwestie waaraan in de media wordt gerefereerd wat Propertize betreft geen nieuwe feiten betreft, meen ik dat dit geen invloed op het verkoopproces zal hebben.
Een mogelijke btw-deal bij de schadeafwikkeling van aardbevingsschade in Groningen |
|
Eric Smaling , Farshad Bashir |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Is er bij de schadeafwikkeling van de Groningse bevingsschade sprake van een vorm van btw-integratielevering? Of is er sprake van een andere vorm van een btw-deal bij de schadeafwikkeling van de bevingsschade in Groningen? Zo ja, hoe is deze tot stand gekomen en hoe ziet deze afspraak eruit?
Wanneer een ondernemer zelf een goed vervaardigt en dit goed gaat gebruiken voor prestaties die deels of geheel van btw zijn vrijgesteld, dan werd dit aangemerkt als een met btw belaste integratielevering. De btw werd vervolgens geheven over de waarde van dat vervaardigde goed. Met het afschaffen van de btw-integratielevering met ingang van 1 januari 2014 vervalt het integrale recht op aftrek van btw op de kosten die met die vervaardiging van het goed gemoeid zijn.
Er zijn mij geen btw-afspraken bekend met betrekking tot de schadeafwikkeling van de bevingsschade in Groningen. Het is de exclusieve, wettelijk vastgelegde bevoegdheid van de belastinginspecteur om een uitspraak te doen over deze constructie. Als Minister van Economische Zaken past het mij niet hierin te treden. Het oordeel van de belastinginspecteur valt onder de geheimhoudingsplicht als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).
In algemene zin kan ik aangeven dat het voor de aftrek van btw door een ondernemer noodzakelijk is, dat de ondernemer de rechtsbetrekking met de leverancier of dienstverrichter is aangegaan op basis waarvan de prestatie wordt verricht. Indien een ondernemer alleen een betalingsverplichting heeft aanvaard voor een prestatie die hij zelf niet is overeengekomen met de verrichter van de prestatie, is geen sprake van zo’n rechtsbetrekking. Oftewel, een enkele betalingsverplichting is onvoldoende om aftrek van btw te krijgen.
Valt deze aftrek onder de 40% van het schadebedrag waarvan u heeft gezegd dat dit toch al door Energiebeheer Nederland (EBN B.V.)1 – dus de belastingbetaler – wordt betaald?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat bij de te vergoeden schade voor bijvoorbeeld de nieuwbouw van een woning, bedongen wordt dat dit niet wordt gestort op de rekening van de gedupeerde, maar op de rekening van een door de Nederlandse Aardolie Maatschappij BV (NAM) gekozen en bedongen notaris? Kan deze gang van zaken naar uw mening door de beugel?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat de NAM bij de schadeafwikkeling bedongen heeft dat de aannemer van gedupeerden alle bonnen op naam van de NAM moet indienen bij de notaris?
Het past mij als Minister niet om uitlatingen te doen over individuele gevallen.
In 2015 heeft NAM aan alle 195 gedupeerden waar sprake was van complexe problematiek een redelijk bod voorgelegd. In enkele zaken is de uitkomst sloop van het bestaande pand met nieuwbouw op dezelfde locatie. In deze situaties wordt ten algemene door NAM de procedure gevolgd dat in een vaststellingsovereenkomst afspraken worden vastgelegd. Een deel van het vastgestelde bedrag wordt vervolgens overgemaakt in een depot, zodat de nieuwbouw van start kan. Parallel hieraan wordt eventuele nadere uitwerking van de afspraken gedaan, die vervolgens neerslaan in een depotovereenkomst. Daarna wordt ook het resterende bedrag gestort in het depot. Bij het tekenen van deze overeenkomsten dienen alle voorwaarden voor beide partijen helder te zijn en dienen beide partijen hiermee ingestemd te hebben.
Bent u van mening dat door deze werkwijze – waarbij het geld niet rechtstreeks uitgekeerd wordt aan gedupeerden maar via een door de NAM bedongen constructie – de NAM op oneigenlijke wijze invloed uitoefent op de nieuwbouwplannen en de kosten daarvan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe zijn de zaken rond btw-aftrek en -vergoeding geregeld rond de bouw van het Groninger Forum?2
Ook met betrekking tot het Groninger Forum geldt dat het de exclusieve, wettelijk vastgelegde bevoegdheid van de belastinginspecteur is om een uitspraak te doen over dit onderwerp. Als Minister van Economische Zaken past het mij niet hierin te treden. Het oordeel van de belastinginspecteur valt onder de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 76 van de Awr.
De ANFA en het opkoopbeleid van nationale centrale banken |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
In hoeverre bent u bekend met de verschillende artikelen rond «ANFA» (Agreement on Net Financial Assets) en het opkoopbeleid van nationale centrale banken?1 2
Ik ben met deze artikelen bekend.
Is het waar dat de ECB (Europese Centrale Bank) heeft toegestaan dat nationale centrale banken staatsobligaties hebben opgekocht om de eigen overheid te steunen? Zo ja, wanneer zijn nationale centrale banken hiermee begonnen? Kunt u hierbij ook ingaan op de positie van DNB (De Nederlandsche Bank)? Over hoeveel staatsobligaties beschikt zij in het kader van voor niet-monetaire doeleinden aangehouden activa? Wat zijn deze doeleinden?
Nationale centrale banken (NCB’s) mogen staatsobligaties opkopen als onderdeel van het eigen beleggingsbeleid. In de Statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de ECB is vastgelegd dat nationale centrale banken functies mogen vervullen die niet onder monetair beleid vallen, mits deze het monetair beleid niet doorkruisen. Nationale centrale banken mogen een eigen beleggingsportefeuille aanhouden en beleggen in staatsobligaties is toegestaan. Het is niet aan de ECB om zich te mengen in transacties die NCB’s uit hoofde van nationale taken uitvoeren, tenzij deze transacties interfereren met de Eurosysteem-taken of in strijd zijn met het verbod op monetaire financiering. De zogenaamde ANFA-overeenkomst is een overeenkomst tussen de ECB en de NCB’s die erop gericht is te voorkomen dat de netto financiële activa (beleggingen van NCB’s die niet voor monetairebeleidsdoeleinden worden aangehouden) boven het niveau uitstijgen waarop deze met het monetaire beleid kunnen interfereren. De Raad van Bestuur van de ECB stelt een totaalplafond vast waarboven deze totale netto financiële activa van het Eurosysteem niet mogen uitstijgen. Dit plafond wordt vastgesteld in overeenstemming met haar monetairebeleidsbeslissingen en ontwikkelingen in specifieke passivaposten op de balans van het eurosysteem, zoals de vraag naar bankbiljetten. ANFA beschrijft vervolgens hoe de maximumomvang van netto financiële activa van nationale centrale banken wordt bepaald.
DNB heeft een eigen portefeuille van 29,7 miljard euro (stand 31/12/2014), waarvan 17,8 miljard euro uit eurobeleggingen bestaat(zie DNB Jaarverslag 2014, Tabel 5.4 «Samenstelling van de externe reserves en de eurobeleggingen»). DNB geeft in het jaarverslag aan dat de eigen middelen voornamelijk zijn belegd in kortlopend schuldpapier van Amerikaanse en Duitse (semi)-overheden. De Europortefeuille is ontstaan vanuit de omzetting van de voormalige portefeuille in D-marken. Waardebehoud is voor DNB het belangrijkste uitgangspunt voor deze portefeuilles, waarbij DNB in het jaarverslag aangeeft vanwege het hoge risicoprofiel voortkomend uit de monetaire beleidstaken bij de eigen beleggingen een laag risicoprofiel aan te houden.
Wat is uw standpunt over monetaire financiering van eigen centrale banken?
Ik steun het verbod op monetaire financiering, zoals vastgelegd in art. 123 van het EU-Werkingsverdrag.
Wat is de omvang van deze activa voor andere nationale centrale banken? Wat is de reden van het aanhouden van deze activa? Welke nationale centrale banken binnen het eurosysteem publiceren (bijvoorbeeld in hun jaarverslag) niet over de omvang en de reden van hun opkopen van staatsobligaties? Wat zijn de redenen die zij hiervoor opgeven?
Alle nationale centrale banken publiceren informatie over de omvang van hun portefeuilles in hun jaarverslagen. De mate van detail waarin NCB’s rapporteren over de samenstelling van hun portefeuilles verschilt echter. De redenen voor het aanhouden van deze activa kunnen tussen de NCB’s verschillen. Het kan hierbij gaan om pensioenbeleggingen van eigen werknemers, het beheer van externe reserves, als tegenpost van kapitaal of andere specifieke passiva of het behalen van algemene beleggingsdoelstellingen3, bijvoorbeeld met het oog op het waarborgen van een solide vermogenspositie.
In het genoemde artikel in NRC staat «Op eigen houtje hebben nationale centrale banken van onder meer Frankrijk, Italië, Griekenland en Ierland voor honderden miljarden euro’s aan schuldpapier opgekocht om de eigen overheden te steunen, zo schreef de krant Die Welt vorige week. De krant baseert zich op een promotieonderzoek van de Berlijnse econoom Daniel Hoffmann, die keek naar de balansen van de nationale banken. De nationale centrale banken zouden hiermee al zijn begonnen voordat de ECB dit jaar haar grootschalige opkoopprogramma van obligaties lanceerde»; is dit waar? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Nationale centrale banken kopen al sinds de start van de EMU in euro gedenomineerde schuldpapier, waaronder staatsobligaties. Ook voordat de ECB besloot tot opkoop van staatsobligaties hadden nationale centrale banken al eigen portefeuilles in beheer. Voor de start van de EMU kochten nationale centrale banken eveneens staatsobligaties. Zoals reeds genoemd in antwoord op vraag 2 had DNB voor de start van de EMU een portefeuille met daarin Duitse staatsobligaties (in D-mark).
Op welke manier is het eurosysteem verantwoordelijk voor de risico's die genomen worden in het opkoopbeleid van nationale centrale banken? Hoe verhoudt dit risico zich tot de motie van het lid Harbers (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1221) die zich uitspreekt tegen risicodeling?
De risico’s op de eigen beleggingsportefeuiles van nationale centrale banken worden niet gedeeld via het eurosysteem.
Welke waarborgen zijn er om te voorkomen dat nationale centrale banken zelf tot «QE via de achterdeur» (quantitative easing) overgaan?
Zoals in het antwoord op vraag 1 toegelicht stelt de Raad van Bestuur van de ECB een plafond vast waarboven de netto financiële activa niet mogen uitstijgen, zodat het eigen beleggingsbeleid van NCB’s niet interfereert met het monetaire beleid. De Raad van Bestuur van de ECB heeft ook aanvullende regels vastgesteld waar de eigen operaties van nationale centrale banken aan moeten voldoen, bijvoorbeeld in het Richtsnoer betreffende nationale beheertransacties inzake activa en passiva door centrale banken.4 Dit Richtsnoer stelt bijvoorbeeld dat transacties boven een bepaalde drempelwaarde niet zonder voorafgaande goedkeuring van de ECB kunnen worden uitgevoerd. Indien rapportagevereisten aantonen dat activa- of passivabeheertransacties van specifieke nationale centrale banken indruisen tegen de eisen van het gemeenschappelijke monetaire beleid, kan de ECB specifieke instructies geven aangaande het activa- en passivabeheergedrag van de betrokken nationale centrale bank. In lijn met het verbod op monetaire financiering worden overheidsobligaties alleen op de secundaire markt gekocht. De ECB monitort dat NCB’s het verbod op monetaire financiering respecteren en rapporteert hierover in haar jaarverslag. Daarnaast geldt dat – zoals vastgelegd in het ECB-Besluit voor de uitvoering van het PSPP5 – het belang van het eurosysteem van centrale banken in een specifieke staatsobligatie in elk geval niet groter mag zijn dan 33%, mede om een blokkerende minderheid voor het eurosysteem bij de activering van collective action clauses te voorkomen. Deze limiet geldt voor het totale belang van het eurosysteem (dus zowel aankopen in het kader van monetair beleid als de eigen beleggingsportefeuilles van NCB’s).
Welke waarborgen zijn er om te voorkomen dat nationale centrale banken middels hun nationale beleid handelen in strijd met het verbod op monetaire financiering uit het Werkingsverdrag?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beoordeelt de ECB of het beleid van nationale centrale banken het monetaire beleid niet doorkruist? Welke mogelijkheden heeft de ECB tot zijn beschikking indien een nationale bank met haar handelen het monetair beleid doorkruist of handelt in strijd met het verbod op monetaire financiering?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het in het kader van de transparantie goed zou zijn om de Agreement on Net Financial Assets openbaar te maken? Bent u bereid hierover als aandeelhouder in overleg te treden met De Nederlandsche Bank?
In het kader van de transparantie zou het goed zijn om deze overeenkomst openbaar te maken. Ik zal hierover met DNB in gesprek treden. Dit is uiteindelijk echter aan de ECB en de nationale centrale banken.
Het bericht ‘Geen voordeel verzekeraar meer bij NHG-lening’ |
|
Roald van der Linde (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geen voordeel verzekeraar meer bij NHG-lening»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik ben bekend met het bericht en het bericht klopt. Hoewel DNB van mening is dat hypotheekleningen met NHG minder risicovol zijn, is DNB eveneens van mening dat de NHG strikt juridisch gezien niet voldoet aan de criteria zoals die zijn opgenomen in de gedelegeerde verordening onder de Solvabiliteit II richtlijn. Dit betekent dat de buffereisen voor de minder risicovolle NHG-hypotheken gelijk worden gesteld aan die van hypotheken zonder NHG. Ik ben, net als DNB, van mening dat dit niet terecht is en dat de solvabiliteitseisen gecorrigeerd dienen te worden voor het risicobeperkend effect van de NHG. Zodra de Europese Commissie de evaluatie van de gedelegeerde handelingen opstart, waarvan de afronding is voorzien in 2018, zal het Ministerie van Financiën zich gezamenlijk met DNB inzetten om deze onlangs door DNB geconstateerde omissie in het Solvabiliteit II kader op te lossen.
Klopt het bericht? Krijgen verzekeraars die beleggen in NHG-hypotheken inderdaad te maken met hogere buffereisen doordat de eisen voor NHG-hypotheken gelijk worden gesteld aan die van niet-NHG hypotheken? Zo ja, in hoeverre komt dit overeen met de daadwerkelijke risico’s? Zo ja, vindt u dit (on-)wenselijk en wat valt hier aan te doen? Welke acties gaat c.q. kunt u ondernemen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre ziet u ook het risico dat de rente op NHG-hypotheken hiermee gaat stijgen? Welke gevolgen heeft dit voor de hoogte van de rente voor mensen met een NHG-hypotheek? In hoeverre wordt hiermee de concurrentie tussen banken en verzekeraars niet oneerlijker doordat banken wel een lagere weging voor NHG-hypotheken behouden?
Ik schat het risico op rentestijging en concurrentieverstoring vanwege het niet meenemen van de NHG in de berekening van de buffereisen voor verzekeraars als klein in. Ten eerste blijven de voordelen van de NHG voor de verzekeraar als zodanig volledig van kracht, ongeacht hoe het in de solvabiliteitsberekening van de verzekeraars wordt meegenomen. Doordat de NHG eventuele restschulden dekt, leidt dit immers tot lagere verliezen voor de verzekeraar. Ten tweede is het van belang dat erkenning van de NHG-garantie onder Solvabiliteit II niet zou betekenen dat verzekeraars in het geheel geen kapitaal hoeven aan te houden. Het aan te houden kapitaal voor een hypotheek onder Solvabiliteit II wordt in het standaardmodel bepaald door het verschil tussen de marktwaarde van de lening en de executiewaarde van het huis (berekend als 80% van de WOZ-waarde). Indien de NHG erkend zou worden als garantie, dan zou in het standaardmodel het bedrag waarover solvabiliteit aangehouden moet worden verlaagd worden met de waarde waarmee de (resterende) NHG-dekking de executiewaarde overstijgt. De hoogte van de NHG-dekking loopt annuïtair af en dient gecorrigeerd te worden voor het eigen risico dat geldt voor hypotheken die na 1 januari 2014 zijn verstrekt. Op het moment dat mensen de rente opnieuw moeten vastzetten zal de impact van het niet herkennen van de NHG dus afhangen van de verhouding tussen de resterende NHG-dekking en de ontwikkeling van de waarde van de woning. Reeds afgesproken rentes kunnen gedurende de rentevastperiode vanzelfsprekend niet gewijzigd worden.
Verder is van belang dat verzekeraars die gebruik maken van een interne risicomodel rekening kunnen houden met het risicobeperkende effect van de NHG. In de praktijk gebruikt een belangrijk deel van de markt interne risicomodellen.
Om voorgaande redenen verwacht ik tevens geen grote effecten op de concurrentie tussen banken en verzekeraars op het gebied van de hypotheekverstrekking. Voor hypotheken met een lange looptijd kan de verzekeraar ook zonder NHG in veel gevallen een aantrekkelijk aanbod doen, omdat deze belegging goed past bij het bedrijfsmodel van de verzekeraar, die met meer lange termijn verplichtingen te maken heeft dan een bank. Wanneer de rentelooptijd van de hypotheek goed aansluit op de looptijd van de uitkeringen aan polishouders wordt het renterisico van de verzekeraar voor een belangrijk deel afgedekt door dit product. Dit laatste geeft eveneens lagere buffervereisten. Tot slot is er toetreding van nieuwe aanbieders op de hypotheekmarkt zichtbaar. Het marktaandeel van verzekeraars en pensioenfondsen is toegenomen en er is activiteit van beleggingsfondsen. Ook zijn enkele buitenlandse banken recent (weer) toegetreden tot de bancaire retailsector. Nederlandse hypotheken worden in toenemende mate gezien als interessante belegging. Ook het kabinetsbeleid leidt tot een aantrekkelijkere beleggingsmarkt. Door standaardisatie van hypotheken is de hypotheekmarkt transparanter geworden en worden hypotheken beter verhandelbaar. De maatregelen zoals het annuїtair aflossen, verlaging van de LTV ratio, de normering van de LTI ratio en de Nationale Hypotheek Garantie zorgen bovendien voor lagere risico’s. Tezamen hebben deze ontwikkelingen een positief effect op de beschikbaarheid van financiering voor hypotheken en biedt het een goed klimaat voor nieuwe aanbieders.
Welke beleidsruimte heeft De Nederlandsche Bank (DNB) in dit soort gevallen en hoe hebben ze daar (wel of niet) gebruik van gemaakt in dit specifieke geval? Waarom wel/niet?
DNB is de prudentiële toezichthouder en past de regels met betrekking tot Solvabiliteit II toe. Wanneer DNB juridisch geen ruimte ziet om de NHG volgens de regels van Solvabiliteit II te erkennen als risicomitigeringsinstrument, dan kan ze verzekeraars niet toestaan om de NHG garantie toe te passen in het standaardmodel. Verzekeraars kunnen opteren voor het interne model om de solvabiliteitsvereiste te berekenen. Op dat moment kan wel rekening worden gehouden met het risicobeperkend effect van de NHG.
Klopt het dat de NHG-regels net niet passen in de Europese regels rond verzekeringstoezicht (Solvency II)? Zo ja, op welke punten dan niet? Is dit eventueel op te lossen door de NHG iets aan te passen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
DNB ziet om twee redenen geen ruimte in het Solvabiliteit II kader om de NHG te erkennen. Ten eerste tellen garanties volgens de Verordening Solvabiliteit II uitsluitend mee als de garantie volledig alle types van regelmatige betalingen dekt die de debiteur uit hoofde van de vordering geacht wordt te verrichten (artikel 215 onderdeel f). NHG voldoet hier om verschillende redenen niet aan. De uitkering bij wanbetaling bedraagt hoogstens het verschil tussen de nominale waarde van de lening en de waarde van het onderpand,vermeerderd met maximaal één jaar rente (bij executieverkoop) of twee jaar rente (bij onderhandse verkoop) op de betalingsachterstanden. Daarnaast neemt het garantiebedrag annuïtair dalend af. Tot slot kent de aanbieder van een NHG hypotheeklening sinds 2014 een eigen risico van 10 procent van het verschil tussen de nominale waarde en de waarde van het onderpand.
Ten tweede volgt uit artikel 215 dat bij de berekening van het solvabiliteitsvereiste volgens de standaardformule garanties uitsluitend erkend worden indien dit expliciet wordt genoemd in de desbetreffende bepaling. Bij het solvabiliteitsvereiste voor hypotheekleningen ontbreekt een dergelijke expliciete vermelding. Hypotheekgaranties in welke vorm dan ook komen dus niet in aanmerking. Aanpassing van de NHG kan er dus niet toe leiden dat de NHG alsnog erkend wordt op basis van de huidige Solvabiliteit II regelgeving.
Samen met DNB zal ik me in het kader van de herziening van de standaardformule van Solvabiliteit II er voor inzetten dat de NHG kan worden erkend voor het gedeelte dat de NHG aan dekking biedt.
Waarom is dit pas zo laat gecommuniceerd richting verzekeraars, want de regelgeving gaat al in op 1 januari 2016? Hebben de verzekeraars voldoende mogelijkheden om hier tijdig op in te kunnen spelen en/of wat zijn de gevolgen voor de verzekeraars? Waarom komt DNB pas nu met een toelichting op de nieuwe toezichtregels Solvency II?
In eerste aanleg is het de verantwoordelijkheid van de verzekeraars om de nieuwe Solvabiliteit II regelgeving juist toe te passen. Indien verzekeraars vragen hebben over onduidelijkheden in de regelgeving, dan kunnen zij een vraag aan DNB voorleggen. Zoals gebruikelijk bij de invoering van nieuwe regelgeving moeten alle partijen, zowel verzekeraars als DNB, zich deze nieuwe regelgeving eigen maken en lopen zij gaandeweg tegen verschillende vraagstukken op. DNB heeft in de voorbereiding op Solvabiliteit II al vele vragen van verzekeraars beantwoord. De verwachting is dat ook nu nog na de invoering van Solvabiliteit II nieuwe vragen zullen opkomen.
In het specifieke geval van het wel of niet erkennen van NHG binnen Solvabiliteit II heeft DNB extra tijd genomen om zeker te weten dat NHG niet erkend wordt onder Solvabiliteit II, omdat het ook DNB heeft bevreemd dat het risicogebaseerde Solvabiliteit II raamwerk geen lagere buffereis kent voor de minder risicovolle NHG-hypotheekleningen. DNB heeft deze extra tijd genomen om contact te zoeken met andere toezichthouders binnen Europa, met EIOPA en de Europese Commissie.
Het niet meenemen van de NHG in de berekening van de solvabiliteitseis voor hypotheken betekent voor verzekeraars overigens een vereenvoudiging van de berekening. Het zal daarom geen grote implementatie issues geven.
Bent u bereid om in overleg met DNB naar een oplossing te zoeken en de Tweede Kamer hierover te informeren?
Zie antwoorden op de vragen 2 en 5. Zodra de Europese Commissie de evaluatie van de gedelegeerde handelingen opstart, die voorzien is voor 2018, zal het Ministerie van Financiën zich gezamenlijk met DNB inzetten om deze onlangs door DNB geconstateerde omissie in het Solvabiliteit II kader op te lossen.
Kunt u verklaren waarom de balans van centrale banken voor 2% uit ANFA (Agreement on Net Financial Assets) bestaat (Duitsland) en bij anderen voor 30% (Frankrijk) of zelfs 50% (Ierland)?
ANFA is een overeenkomst tussen de ECB en de nationale centrale banken van het eurosysteem. Doel van deze afspraak is coördinatie tussen nationale centrale banken (NCB’s) om te waarborgen dat de totale netto financiële activa van nationale centrale banken niet boven het niveau uitstijgen waarop deze met het monetaire beleid kunnen interfereren. Deze netto financiële activa hebben betrekking op beleggingen van NCB’s die niet voor monetairebeleidsdoeleinden worden aangehouden. De Raad van Bestuur van de ECB stelt een totaalplafond vast waarboven deze totale netto financiële activa van het Eurosysteem niet mogen uitstijgen. Dit plafond wordt vastgesteld in overeenstemming met haar monetairebeleidsbeslissingen en ontwikkelingen in specifieke passivaposten op de balans van het eurosysteem, zoals de vraag naar bankbiljetten. ANFA beschrijft vervolgens hoe de maximumomvang van netto financiële activa van nationale centrale banken wordt bepaald. ANFA is een vertrouwelijk document en ik heb zelf geen beschikking over de inhoud van de overeenkomst. Nationale centrale banken in de EMU hebben binnen deze kaders de beleidsvrijheid om naar eigen inzicht hun beleggingsbeleid vorm te geven, voor zover dit in overeenstemming is met de afspraken die hierover gemaakt zijn en niet in conflict komt met het monetaire beleid dat door de ECB wordt vastgesteld. Het is dus aan de NCB’s zelf of zij de ruimte die hun geboden wordt op basis van ANFA benutten. Ik ken de specifieke overwegingen van de in de vraag genoemde NCB’s niet.
Kunt u per nationale centrale bank in het eurostelsel aangeven hoeveel zij onder de ANFA-overeenkomst opgekocht hebben?
Alle nationale centrale banken publiceren informatie over de omvang van hun portefeuilles in hun jaarverslagen. De mate van detail waarin NCB’s rapporteren over de samenstelling van hun portefeuilles verschilt echter. DNB rapporteert in het jaarverslag van 2014 dat de eigen beleggingsportefeuille een omvang heeft van 29,7 miljard euro1. Hiervan is 17,8 miljard euro belegd in euro’s. DNB geeft in het jaarverslag aan dat de eigen middelen voornamelijk zijn belegd in kortlopend schuldpapier van Amerikaanse en Duitse (semi)-overheden. De Europortefeuille is ontstaan vanuit de omzetting van de voormalige portefeuille in D-marken.
Kunt u aangeven of staatsobligaties, obligaties van internationale instellingen, obligaties van staatsdeelnemingen opgekocht mogen worden onder het ANFA-programma en welke limieten van toepassing zijn?
De ANFA-overeenkomst ziet op de maximale omvang van de netto financiële activa, maar legt geen beperkingen op ten aanzien van het type belegging. Zoals vastgelegd in het ECB-besluit voor de uitvoering van het Public Sector Purchase Programme (PSPP)2 (dit is het aankoopprogramma voor staatsobligaties en obligaties van nationale en Europese instellingen en is, naast de aankoopprogramma’s voor securitisaties en gedekte obligaties, een van de drie aankoopprogramma’s die gezamenlijk ook wel QE worden genoemd, zie beantwoording op vraag 12 voor meer toelichting) mag het belang van het eurosysteem van nationale centrale banken en de ECB in een specifieke uitgifte van een obligatie in elk geval niet groter zijn dan 33%, mede om een blokkerende minderheid voor het eurosysteem bij de activering van collective action clauseste voorkomen. Deze limiet geldt voor het totale belang van het eurosysteem (dus zowel aankopen in het kader van monetair beleid als de eigen beleggingsportefeuilles van NCB’s).
Kunt u inzage geven in de ANFA-overeenkomst (zo nodig vertrouwelijk)?1
Zie antwoord op vraag 1.
Los van de inhoud, wie zijn de ondertekenaars van de ANFA? Wat is het doel achter deze afspraak? Hebt u zelf kennis van de inhoud van ANFA?
Zie antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de Ierse centrale bank de ANFA overeenkomst geschonden heeft in 2013 en dat Ierland daarvoor feitelijk niet gestraft is?2
Ik heb zelf geen informatie over in hoeverre nationale centrale banken de ANFA-overeenkomst naleven. De limieten die uit ANFA voortvloeien zijn mij ook niet bekend, dus ik kan niet beoordelen of nationale centrale banken deze limieten overschrijden.
Heeft u er kennis van genomen dat zelfs president Draghi van de Europese Centrale Bank niet begrijpt waarom sommige centrale banken obligaties kopen?3
Ik heb kennis genomen van de betreffende persconferentie.
Weet u welke centrale banken zich aan de ANFA-overeenkomst houden en welke landen in het verleden de ANFA-overeenkomst geschonden hebben? Kunt u een lijst geven van centrale banken die zich niet aan de ANFA-overeenkomst gehouden hebben?
Om de in het antwoord op vraag 6 genoemde redenen kan ik een dergelijke lijst niet geven. Het is aan de Raad van Bestuur van de ECB om hierop toe te zien, zodat zij volledige controle over de omvang van de Eurosysteembalans houdt en gewaarborgd blijft dat de operaties van NCB’s de uitvoering van het gemeenschappelijke monetaire beleid niet verstoren.
Kunt u aangeven hoe de Nederlandsche Bank (een 100% staatsdeelneming) met ANFA is omgegaan (inclusief bedragen en waarin belegd is) sinds de start van de Eurozone?
Zie antwoord op vraag 2.
Wie garandeert en controleert of er bij ANFA geen sprake is van monetaire financiering van staatsschuld?
Zie antwoord op vraag 13.
Welke mate van openheid over het totale ANFA-programma acht u wenselijk? Hoe gaat u dat bereiken?
In het kader van de transparantie zou het goed zijn om deze overeenkomst openbaar te maken. Ik zal hierover met DNB in gesprek treden. Dit is uiteindelijk echter aan de ECB en de nationale centrale banken.
Kunt u aangeven hoeveel van de staatsobligaties (per land) die in de Eurozone zijn uitgegeven
De ECB publiceert wekelijks op haar website6 een geconsolideerde balans van het eurosysteem van centrale banken. Deze geconsolideerde balans bevat informatie over de totale omvang van eurobeleggingen op de balans van het eurosysteem (dus zowel in het kader van monetair beleid als eigen beleggingsportefeuille van NCB’s), maar geen uitsplitsing naar staatsobligaties per land en andere beleggingen.
Meer uitgesplitste informatie is beschikbaar voor de aankopen van staatsobligaties door het eurosysteem binnen het PSPP. Zoals bekend kopen de ECB en de NCB’s maandelijks voor 60 miljard euro op aan schuldpapier, waarvan het grootste deel staatsobligaties en obligaties uitgegeven door publieke instellingen (zie Kamerbrief BFB 2015–246M). De ECB publiceert maandelijks op haar website7 per land informatie over aankopen in het kader van het PSPP voor het eurosysteem als geheel. Zie hieronder de stand per 31 december 2015:
as at
31 December 2015
Monthly net purchases*
Cumulative monthly net purchases*
Weighted average remaining maturity in years
1,155
12,641
8.52
1,446
15,896
9.51
0
285
5.82
10,443
115,625
7.00
0
48
2.54
5,137
56,817
9.70
734
8,086
7.59
8,267
91,767
7.73
684
7,583
9.40
7,181
79,209
9.27
104
1,107
6.01
42
1,115
6.07
23
684
5.85
7
282
9.62
2,191
25,612
6.51
1,018
11,220
10.36
197
2,228
7.97
277
4,622
8.58
5,403
60,104
6.97
44,309
494,930
8.02
Deze tabel geeft bijvoorbeeld aan dat in het kader van het PSPP in de maand december voor 2,19 miljard euro aan Nederlandse staatsobligaties en obligaties van Nederlandse instellingen is opgekocht door het eurosysteem als geheel. De cumulatieve omvang van de aankopen van Nederlandse staatsobligaties en obligaties van Nederlandse instellingen door het eurosysteem bedroeg per 31 december 2015 25,6 miljard euro.
Uit hoofde van het Securities Markets Programme (SMP) heeft het eurosysteem daarnaast nog € 122,95 miljard (stand 15 januari 2016) aan Europese staatsobligaties in bezit. Omdat het SMP beëindigd is, neemt deze portefeuille gestaag in omvang af.
Er worden geen staatsobligaties uitgegeven door het EFSF, ESM, EFSM en GLF. Wel hebben o.a. het EFSF en het ESM obligaties uitgegeven ter financiering van de leningen die in het kader van steunprogramma’s zijn verschaft. Deze obligaties worden opgekocht in het kader van het PSPP (in de bovenstaande tabel opgenomen onder Supranationals). Nationale centrale banken kunnen dergelijke obligaties ook aankopen voor hun eigen beleggingsportefeuilles.
Is er sprake van monetaire financiering van staatsschuld in de Eurozone?
Antwoord op vraag 10 en 13: In lijn met het verbod op monetaire financiering worden overheidsobligaties alleen op de secundaire markt gekocht. De ECB monitort dat NCB’s het verbod op monetaire financiering respecteren en rapporteert hierover in haar jaarverslag.
Wie maakt een (syteem)risicoanalyse van deze enorme hoeveelheden staatsleningen die door andere landen van de eurozone gedekt worden?
De ECB is onafhankelijk in het uitvoeren van het monetaire beleid. De ECB weegt de hiermee gepaard gaande risico’s mee in de uitvoering van het monetaire beleid gericht op een duurzame aanpassing in de inflatieontwikkeling conform het mandaat van prijsstabiliteit. In algemene zin brengt de aankoop van obligaties altijd een bepaalde mate van kredietrisico met zich mee. De inrichting van het Public Sector Purchase Programmevoorziet in een beperkte mate van risicodeling met betrekking tot kredietrisico binnen het eurosysteem. Daarnaast loopt DNB renterisico uit hoofde van de uitvoering van de opkoopprogramma’s.
Welke risico’s zijn er verbonden aan deze massale opkoopprogramma’s en worden zij in uw ogen goed gemanaged?
Zie antwoord vraag 14.
Wanneer stapt de eurozone af van het massaal opkopen van alle (semi)publieke obligaties die er maar te vinden zijn?
Zie antwoord vraag 14.
FinTech betaaldiensten |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Nederlandse toezichthouder (De Nederlandsche Bank (DNB)) een andere interpretatie geeft voor het feit dat betaaldiensten wel of niet opvorderbare gelden mogen hebben dan toezichthouders in andere landen (zoals Frankrijk)? Klopt dat? Wat vindt u daarvan?
Wat is daarvan de reden? Wat is er voor nodig om dit in Nederland wel c.q. ook mogelijk te maken?
Wat zegt de huidige EU-regelgeving voor betaaldiensten op dit punt? Hoe wordt dit in de verschillende landen geïnterpreteerd?
In hoeverre vindt u het wenselijk dat bedrijven door verschillende interpretaties moeten uitwijken naar andere EU-landen die dat wel mogelijk maken in plaats vanuit Nederland gewoon die activiteiten volledig te kunnen ontplooien voor de markt in Nederland, en dat door het paspoortregime voor vergunningen wij in Nederland daar vroeg of laat toch mee te maken krijgen?
Bent u bekend met het feit dat bitcoin (gerelateerde) bedrijven in Nederland geen bankrekening kunnen krijgen? Klopt dat? Wat vindt u daarvan?
Het is mij bekend dat zogenaamde bitcoin-exchangebedrijven problemen ervaren bij het openen van een bankrekening. Bitcoin-exchangebedrijven zijn bedrijven die diensten verlenen voor de aan- en verkoop van bitcoins. Banken beoordelen in hoeverre de acceptatie van een bepaalde klant aanvaardbaar is in het licht van onder meer alle regelgeving waaraan banken moeten voldoen, zoals de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en de Wet op het financieel toezicht (Wft). In het geval van bitcoin-exchangebedrijven is het begrijpelijk dat banken terughoudend zijn bij het verstrekken van rekeningen. Virtuele valuta’s, zoals bitcoin, zijn immers door de Nederlandsche Bank (DNB) en de European Banking Authority (EBA)2 gekwalificeerd als producten met een zeer hoog risicoprofiel. Het is en blijft echter een afweging van banken zelf om een (potentiële) klant al dan niet de mogelijkheid te bieden een bankrekening te openen.
Wat is daarvan de reden? Waarom doen banken dit niet? Hoe moet dit gezien worden in relatie tot het feit dat u eerder in een andere casus als motivatie heeft aangegeven dat er voldoende mogelijkheden moeten zijn om bij andere banken een (zakelijke) bankrekening aan te vragen?
In haar waarschuwing van 14 juni 20143 heeft DNB gewezen op de inherente risico’s die gepaard gaan met het verrichten van transacties met virtuele valuta’s. Dit soort transacties kent een relatief hoge mate van anonimiteit, waardoor banken en betaalinstellingen niet de identiteit kennen van de partijen waarmee bitcoin-exchangebedrijven zaken doen. Omdat virtuele valuta’s bovendien kunnen worden gebruikt als betaalmiddel, zouden banken en betaalinstellingen door het aangaan van een klantrelatie met een bitcoin-exchangebedrijf onbedoeld witwassen kunnen faciliteren. Dit maakt dat bitcoin-exchangebedrijven en andere aan virtuele valuta’s gerelateerde personen en bedrijven risicovolle klanten zijn voor banken en betaalinstellingen. Dit vraagt om passende beheersmaatregelen van banken en betaalinstellingen bij het aangaan van relaties met dit type klant. DNB betwijfelt echter of banken en betaalinstellingen vanwege het inherente anonimiteitsaspect van deze virtuele valuta’s in staat zijn om afdoende beheersmaatregelen te treffen.
In de beantwoording van de vragen van het lid Rebel (PvdA) over het bericht«Bank weigert rekening aan sekswerkersclub» (Kamervragen (aanhangsel)vergaderjaar 2014/15, 2157) heb ik aangegeven dat zolang er voldoende mogelijkheden zijn voor medewerkers uit de seksbranche om bij (andere) banken een zakelijke betaalrekening aan te vragen, het specifieke beleid van één bank niet tot problemen hoeft te leiden voor deze medewerkers. Ik heb daarbij ook aangegeven dat banken zelf beoordelen in hoeverre de acceptatie van een bepaalde klant aanvaardbaar is in het licht van onder meer alle regelgeving waaraan banken moeten voldoen. Dit betreft onder meer regelgeving ingevolge de Wwft en de Wft.
In de beantwoording van de vragen van het lid Koolmees (D66) over banken die dienstverlening weigeren aan coffeeshops (Kamervragen (aanhangsel)vergaderjaar 2014/15, 2769) heb ik aangegeven dat DNB in de Leidraad op de Wwft coffeeshops en exploitanten van relaxbedrijven noemt als voorbeelden van sectoren met een verhoogd risico. Banken treffen bij dit type klanten extra maatregelen om integriteitsrisico’s te mitigeren. Deze klanten worden door banken niet categoraal geweigerd; elke aanvraag wordt individueel beoordeeld. Dit kan er evenwel toe leiden dat bedrijven waarbij sprake is van een verhoogd integriteitsrisico niet of moeilijk een bankrekening kunnen openen bij een Nederlandse bank.
Voor bitcoin-exchangebedrijven waar het hier om gaat geldt hetzelfde als in bovengenoemde casussen. Bij deze bedrijven is sprake van een verhoogd integriteitsrisico. Dit leidt er echter niet toe dat deze bedrijven categoraal als klant geweigerd worden door banken; elke aanvraag om een bankrekening te openen wordt door banken individueel beoordeeld. Daarbij moeten banken voldoen aan alle voor hen geldende regelgeving, waaronder regelgeving ingevolge de Wwft en de Wft. Bij bedrijven waarbij sprake is van een verhoogd integriteitsrisico kan dit ertoe leiden dat het openen van een bankrekening geweigerd wordt.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat sommige bedrijven in Nederland dus blijkbaar geen bankrekening kunnen krijgen? Bent u bereid om met de banken te overleggen om dit wel mogelijk te maken in Nederland? Wat is er eventueel voor nodig om dit mogelijk te maken in Nederland?
Omdat virtuele valuta’s, zoals bitcoins, door zowel DNB als EBA zijn gekwalificeerd als producten met een zeer hoog risicoprofiel is terughoudendheid van banken bij het verstrekken van rekeningen in deze gevallen gepast.
DNB, de banken en bitcoin-exchangebedrijven voeren inmiddels verkennende gesprekken over de beperkende invloed van de hierboven geschetste DNB-opinie. Van DNB begreep ik dat zij vooralsnog geen aanwijzingen heeft dat de risico’s door bijvoorbeeld bitcoin-exchangebedrijven inmiddels in voldoende mate kunnen worden gemitigeerd. De primaire rol ligt echter bij de banken. Zij dienen te bepalen wanneer zij het integriteitsrisico afdoende beheerst vinden. DNB acht het een goede zaak als banken, bij de vraag of zij bedrijven binnen een bepaalde sector dienstverlening willen aanbieden, een risicoanalyse hanteren waarbij specifieke risico’s en risicomitigerende maatregelen van de individuele potentiële klant (in dit geval het bitcoin-exchangebedrijf) worden meegenomen.
Verder wil ik benadrukken dat betrokkenheid van banken bij het ontwikkelen van nieuwe toepassingen rondom de blockchaintechnologie (de technologie die aan de basis ligt van virtuele valuta’s zoals bitcoin), los staat van het voorgaande. Ik ben voorstander van vernieuwingen in het betalingsverkeer, mits deze bevorderlijk zijn voor de goede werking van het betalingsverkeer, de financiële stabiliteit niet in het geding wordt gebracht en de risico’s ervan in voldoende mate beheerst worden.
Welke andere belemmeringen qua regelgeving (dan wel interpretaties van regelgeving) zijn er bij het ministerie dan wel de toezichthouders voor FinTech-betaaldiensten verder nog bekend? Wat wordt hier aan gedaan?
Betaalinstellingen hebben, anders dan banken, geen directe toegang tot de traditionele betaalinfrastructuur. Om rechtstreekse toegang te hebben tot deze infrastructuur moet een instelling «finaal» zijn, in de zin van de Europese Finaliteitsrichtlijn (richtlijn nr. 98/26/EG). «Finaliteit» wil zeggen dat betalingstransacties die eenmaal zijn doorgevoerd in het betalingssysteem, niet meer kunnen worden teruggedraaid in het geval van bijvoorbeeld een faillissement. Banken zijn wel «finale instelling» in de zin van deze richtlijn (zie ook artikel 212a van de Faillissementswet), maar betaalinstellingen niet. Dit heeft tot gevolg dat betaalinstellingen voor de uitvoering en afhandeling van betalingstransacties afhankelijk zijn van betaalrekeningen die worden aangehouden bij banken.
Vanaf 13 januari 2018 wordt de huidige betaaldienstenrichtlijn vervangen door de herziene richtlijn betalingsdiensten (nr. 2015/2366. In deze nieuwe richtlijn wordt de regel gehandhaafd dat betaalinstellingen geen «finale» instelling zijn. Wel zijn in deze richtlijn waarborgen opgenomen voor een indirecte toegang voor betaalinstellingen tot betalingssystemen (artikel 35, tweede lid). Verder is in de nieuwe richtlijn bepaald (in artikel 36) dat betaalinstellingen ten behoeve van het aanbieden van betaaldiensten op objectieve, niet-discriminerende en evenredige basis toegang moeten hebben tot betaalrekeningen die worden aangehouden bij kredietinstellingen. Deze aanpassingen zorgen op dit punt voor een gelijker speelveld tussen banken en betaalinstellingen.
Een nieuwe, tweede corruptiezaak bij Propertize |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat Justitie bezig is met een tweede corruptiezaak bij Propertize en bij deze nieuwe affaire vijf verdachte personen en drie bedrijven betrokken zijn?
Ja.
Kunt u aangeven in welk jaar de vermoedelijke omkoping speelde?1
Het Openbaar Ministerie heeft mij medegedeeld dat het, gelet op de opsporings- en vervolgingsbelangen, hierover geen mededelingen kan doen.
Klopt het, dat ook in dit strafonderzoek sprake is van omkoping, oplichting, witwassen en valsheid in geschrifte? Deelt u de mening, dat witteboordencriminaliteit strafrechtelijk moet worden aangepakt en is al duidelijk of het tot strafrechtelijke vervolgen wordt overgegaan? Zo nee, wanneer komt hier naar verwachting duidelijk over?
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat in het betreffende onderzoek sprake is van een verdenking ter zake van oplichting, niet-ambtelijke omkoping, valsheid in geschrift en witwassen. De zaak bevindt zich momenteel bij de rechter-commissaris in verband met aanvullende onderzoekswensen van de verdediging. Daarna zal het Openbaar Ministerie per verdachte een definitieve vervolgingsbeslissing nemen.
De bestrijding van financieel-economische criminaliteit is de laatste jaren geïntensiveerd. Uiteraard dient ook deze vorm van criminaliteit aangepakt te worden.
Kunt u aangeven of naast dit tweede strafonderzoek er nog andere (straf)onderzoeken lopen naar (voormalig) medewerkers van Propertize?
Ik kan geen mededeling doen of er in individuele gevallen door het Openbaar Ministerie wel of geen onderzoek wordt verricht.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die door Propertize zijn genomen om dit soort malversaties te voorkomen?
Er is sprake geweest van één aanwijzing. Op basis van een onderzoek door DNB in de periode 23 januari – april 2013 naar onder meer de wijze waarop SNS Property Finance opvolging gegeven had aan de signalen van mogelijke belangenverstrengeling, heeft DNB SNS Property Finance op 9 september 2013 een aanwijzing gegeven. Het onderzoek van DNB heeft weliswaar plaatsgevonden net voor en na de nationalisatie, maar de inhoudelijke basis van de aanleiding tot het onderzoek van DNB is gelegen in de jaren voorafgaand aan de nationalisatie van SNS Reaal op 1 februari 2013. De aanwijzing van DNB had betrekking op herstelmaatregelen ten aanzien van beheerste en integere bedrijfsvoering.
Propertize heeft gedurende 2014 de Propertize Werkwijze ingevoerd. De Propertize Werkwijze betreft de administratieve organisatie en interne beheersing van Propertize alsmede de daaraan gerelateerde (beleids)documenten, met als doel het waarborgen van een beheerste en integere bedrijfsvoering. Daarbij heeft Propertize haar organisatie uitgebreid met een afdeling Internal Audit en een afdeling Compliance & Integrity.
Een gerenommeerd extern advieskantoor heeft op verzoek van de raad van bestuur van Propertize gedurende juli – augustus 2014 een validatie uitgevoerd op de Propertize Werkwijze en op 8 september 2014 geconcludeerd dat de opzet, bestaan en werking van de Propertize Werkwijze voldoende waarborgen bieden voor een beheerste- en integere bedrijfsvoering.
DNB heeft het ingezette verbetertraject gedurende de looptijd door middel van eigen waarnemingen gevolgd en heeft kennisgenomen van de bevindingen van de externe adviseur. Op 11 december 2014 heeft Propertize van DNB een brief ontvangen met daarin de vaststelling dat in voldoende mate wordt voldaan aan de aanwijzing van DNB.
In het najaar van 2014 heeft Propertize een integrale integriteitrisico-analyse uitgevoerd. De integrale integriteitrisico-analyse is op verzoek van de Raad van Commissarissen van Propertize gevalideerd door een extern gerenommeerd advieskantoor. De integriteitsrisico-analyse is vervolgens vergeleken met de Propertize Werkwijze. Op basis van deze vergelijking is geconcludeerd dat de aldus geïdentificeerde integriteitsrisico’s middels de beheersmaatregelen in de Propertize Werkwijze worden afgedekt.
Wat betekent deze tweede corruptiezaak voor de voorgenomen verkoop van Propertize?
In de eerste helft van 2013 heeft SNS Reaal/ SNS Property Finance (thans Propertize) aangifte gedaan van fraude, omkoping en/of oplichting. De kwestie waaraan thans in de media wordt gerefereerd was bij deze aangifte inbegrepen. Omdat de kwestie waaraan in de media wordt gerefereerd – wat Propertize betreft – geen nieuwe feiten betreft, meen ik dat dit geen invloed op het verkoopproces zal hebben.
Klopt het dat DNB SNS aanwijzingen gaf, ook na de nationalisatie? Zo ja welke aanwijzingen waren dit?2
Zie antwoord vraag 5.
De Commissie Hoekstra/Frijns de integriteitsproblemen bij SNS; hoe oordeelt u in dat licht over de volgende passages in het genoemde artikel in NRC «Een pagina gaat over integriteitsprogramma en integriteitsmetingen in de jaren erna. Maar niets over de gebrekkige bedrijfsvoering, controle en klantenkennis. Of over de aanwijzingen voor fraude en al die andere kwesties waarvan DNB in haar aanwijzing schrijft dat daar ook in eerdere jaren sprake van was en waarmee honderden miljoenen euro gemoeid zijn.»?
Naar aanleiding van de nationalisatie van SNS REAAL heeft de onafhankelijke Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS REAAL onderzocht of DNB en het Ministerie van Financiën, afzonderlijk van elkaar en in samenwerking, tijdig en toereikend hebben gereageerd op informatie, signalen en ontwikkelingen in de financiële positie van SNS REAAL. De onderzoeksperiode is geëindigd op 1 februari 2013.
In een brief aan de commissie van 5 april 2013 (bijlage bij Kamerstukken II 2013/14, 33 532, nr. 27), heeft de Minister van Financiën, op verzoek van de Vaste Kamercommissie van Financiën, de commissie gevraagd om aandacht te besteden aan de mate waarin er bij de goedkeuring voor de overname van Property Finance door SNS REAAL aandacht is besteed aan integriteitskwesties, en de vraag of signalen over mogelijke misstanden bij Bouwfonds serieus zijn genomen; en de organisatie en het functioneren van het risicobeheer binnen SNS REAAL en de mate van toezicht daarop door de Nederlandsche Bank. De commissie heeft in haar rapport in een afzonderlijk hoofdstuk, getiteld «Aandacht voor integriteitskwesties», aan dit verzoek gevolg gegeven.
Deelt u de mening dat het in de rede zou hebben gelegen dat hier juist wel en uitgebreid onderzoek naar en verslag van zou zijn gedaan?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe oordeelt u in dat perspectief over de uitspraak van commissielid Frijns dat zij «niet de diepte ingegaan (zijn) op wat SNS Reaal zelf wel of niet heeft gedaan?» Was het niet juist de opdracht, mede op aandringen van de Tweede Kamer, om ook boven water te krijgen in hoeverre integriteitsproblemen mede de oorzaak waren van de deconfiture van SNS?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw oordeel over de mate waarin integriteitsproblemen, corruptie en zelfverrijking een eigenstandige oorzaak vormden voor de slechte vastgoedportefeuille en afbouw ervan en de noodzakelijke nationalisatie die erna volgde?
Zolang deze kwestie onder de rechter is, kan ik hier geen uitspraken over doen.
De ondoorzichtige kostenstructuur die banken hanteren bij valutatransacties voor het MKB |
|
Jacques Monasch (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Netto verborgen kosten voor het MKB: Banken verdienen «grof geld» aan valutatransacties ten koste van ondernemers. Dat kan goedkoper.»?1
Ja.
Klopt het dat de door banken gehanteerde kostenstructuur bij het afhandelen van valutatransacties ondoorzichtig is? Deelt u de mening dat het voor ondernemers vooraf duidelijk moet zijn welke kosten met een valutatransactie zijn gemoeid?
Het is belangrijk dat banken transparant zijn over de kosten die zij in rekening brengen bij het uitvoeren van valutatransacties. Alle kosten moeten naar mijn mening van te voren voor de klant inzichtelijk zijn. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft aan mij aangegeven dat de banken transparant zijn over deze kosten. Zo zijn de kosten die de drie grootbanken in rekening brengen te raadplegen op de desbetreffende websites van de banken.2
De kosten die banken in rekening brengen voor het uitvoeren van valutatransacties bestaan veelal uit een vast bedrag en een variabel gedeelte, waarbij het variabele gedeelte (percentage van het bedrag) vaak begrensd wordt met een minimum en maximum bedrag De hoogte van beide type kosten zijn mede afhankelijk van de mate van liquiditeit van beide valuta’s in de transactie (het valutapaar). Daarnaast kunnen banken additionele kosten in rekening brengen bij onder andere spoedbetalingen en de wijze waarop de transactie wordt aangeleverd (bijvoorbeeld via post of telefoon).
Naast het in rekening brengen van kosten voor het uitvoeren van een valutatransactie hanteert een bank een bepaalde marge bij het aanbieden van een wisselkoers in de vorm van aan- en verkoopprijzen. Het verschil tussen de aan- en verkoopprijzen die banken hanteren voor MKB-ondernemingen is over het algemeen groter dan cq kan afwijken van de aan- en verkoopkoersen die banken onderling hanteren.
Banken stellen de aan- en verkoopprijzen van de door hen gehanteerde valutaparen voor MKB-ondernemingen doorgaans één of meerdere keren per dag vast en maken deze met koerslijsten openbaar op hun website. Deze koerslijsten fungeren als vaste koersen of als indicatiekoersen. Dit verschilt per bank. Indien de bank de aan- en verkoopprijzen op de koerslijst gebruikt als indicatiekoers wordt de transactie afgerekend tegen een actuele koers. Tegen welke koers de transactie is verricht is achteraf via het (digitale) afschrift van de betaling voor de klant in te zien. Het is belangrijk dat banken inzicht geven in de wisselkoersen die zij hanteren en welke koers daadwerkelijk wordt gebruikt bij het uitvoeren van de transactie.
De hoogte van de kosten en welke koers (vast of actueel) wordt gebruikt kan ook verschillen per product. Zo bieden banken verschillende producten aan doelgroepen aan voor het uitvoeren van valutatransacties. Welk product het meest geschikt is hangt mede af van de mate en de omvang waarin een MKB-onderneming betaalt en handelt in vreemde valuta(s). Voor de meeste MKB-ondernemingen volstaat doorgaans het kunnen uitvoeren van een overboeking in een vreemde valuta of het openen van een vreemde valutarekening om betalingen mee uit te kunnen voeren. Voor andere MKB-ondernemingen die naast het doen van betalingen in vreemde valuta ook vreemde valuta aan- en verkopen wordt valuta-treasury doorgaans geschikter bevonden. Hierbij wordt de klant bij specifieke aan- en verkopen van vreemde valuta vooraf een koers aangeboden waartegen de transactie meteen kan worden uitgevoerd. De klant krijgt bedenktijd om deze koers te accepteren, maar kan ook bepalen om de koers niet te accepteren.
Kunt u bij benadering aangeven wat de winstmarge is van banken op valutatransacties voor het mkb? Komen winstmarges tot honderden procenten werkelijk voor? Wilt u in dat geval banken vragen daar onmiddellijk een einde aan te maken?
Ik heb geen zicht op de winstmarges van banken op valutatransacties voor het MKB. Banken geven aan dat zij een faire prijs in rekening brengen voor het uitvoeren van valutatransacties. Banken herkennen zich dus niet in het geschetste beeld van winstmarges tot honderden procenten. Omdat deze diensten door verschillende aanbieders (banken en intermediairs) worden aangeboden doen klanten er in mijn ogen verstanding aan om de kosten en de koersen van de verschillende aanbieders met elkaar te (blijven) vergelijken en hier desgewenst gevolg aan te geven. In dit kader is de ontwikkeling positief te noemen dat nieuwe toetreders zich op dit gebied van dienstverlening aan MKB-ondernemers begeven.
Deelt u de mening dat banken vooraf de koers zouden moeten doorgeven waartegen een transactie wordt uitgevoerd? Zo ja, bent u bereid de bancaire sector hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Duurzame investeringen in de bankensector naar aanleiding van het rapport ‘Undermining our future’ |
|
Arnold Merkies |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Undermining our future» van Profundo, Banktrack en de Fair Finance Guide International1, en de samenvatting van de bevindingen voor Nederland in het rapport getiteld «Banken ondermijnen de toekomst»2, waaruit blijkt dat veel Nederlandse banken verhoudingsgewijs meer in klimaatschadelijke dan in duurzame energiebronnen investeren?
Ja.
Deelt u de aanbeveling dat banken hun klimaatschadelijke financieringen moeten reduceren, om te beginnen met kolen?
In lijn met de afspraken in het klimaatakkoord van Parijs zal de Nederlandse economie op termijn minder afhankelijk moeten worden van fossiele energie, dit vraagt een brede en ingrijpende transitie waarbij schokken in de economie zoveel mogelijk voorkomen dienen te worden. Bij een geleidelijke en gestage overgang naar een duurzamer economisch systeem past het wel dat de meest vervuilende varianten geleidelijk worden uitgefaseerd. Het besluit van ING om geen nieuwe leningen te verstrekken aan ondernemingen die voor een groot deel afhankelijk zijn van energie uit kolen, past in die lijn.
Kunt u zich vinden in de aanbeveling dat banken hun klimaatschadelijke en duurzame energie-investeringen op transparante wijze moeten berekenen en rapporteren?3 Bent u bereid daar op korte termijn afspraken over te maken met de banken?
Alle banken die het klimaatstatement van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) hebben ondertekend hebben de ambitie uitgesproken toe te werken naar transparantie over de (positieve en negatieve) impact van leningen en investeringen op klimaatverandering. Tevens ben ik in het kader van de uitwerking van de motie Grashoff ook met de banken in gesprek over transparantie.
Hoe oordeelt u over verhouding tussen investeringen (leningen en underwriting) in fossiele energie en duurzame energie van Nederlandse banken?4
Het klimaatakkoord in Parijs onderstreept wederom het belang van een transitie naar duurzame energie. Het is goed dat rapporten de huidige omvang en verhoudingen tussen fossiele en duurzame investeringen inzichtelijk trachten te maken. De verhoudingen tussen investeringen in fossiele en duurzame energie van de Nederlandse banken is deels te verklaren door het gegeven dat de Nederlandse economie nog voor een belangrijk deel afhankelijk is van fossiele energie. Financieringsbeslissingen van banken kunnen bijsturend werken en de economie op een duurzamere koers zetten. De banken hebben in hun klimaatstatement aangegeven hier mee aan te slag te gaan.
Hoe verklaart u het grote verschil tussen ING en de andere grootbanken als het gaat om de balans tussen deze energiebronnen?5
ING is een bank met een grote energieportefeuille, waarvan een groot deel de traditionele energievormen betreft. Tegelijkertijd heeft ING ook een naar verhouding grote duurzame portefeuille. ING heeft, in lijn met zijn plannen tot verduurzaming van zijn energieportefeuille, recentelijk aangegeven om investeringen in kolen te reduceren.
Was u op de hoogte van de omvang van fossiele investeringen van ING toen u deze bank koos als uw huisbankier? In hoeverre hebben de duurzaamheidsprofielen van de Nederlandse banken een rol gespeeld in uw keuze voor een nieuwe huisbankier? Kunt u daarbij verwijzen naar uw toezegging van 11 november 2014, waarbij u toezegde om expliciete duurzaamheidscriteria op te nemen in de aanbesteding voor de nieuwe huisbankier?6
Bij de selectie van de nieuwe huisbank van het Rijk was duurzaamheid uitdrukkelijk één van de kwaliteitscriteria samen met betaalproducten, beveiliging, innovatie, service en implementatie en technische vereisten. ING heeft voldaan aan de duurzaamheidseisen inzake de sociale voorwaarden zoals mensenrechten, het extern publiceren van het MVO beleid en de verklaring van het verbod op clustermunitie. Daarnaast kwam ING als beste bank naar voren in de gewogen beoordeling van het aan het werk helpen van mensen met een achterstand op de arbeidsmarkt (social return), de duurzaamheidsscore van RobecoSAM (Kamerstuk 26 485 nr. 209) en het extern publiceren van het beloningsbeleid van het bestuur.
Kunt u toelichten waarom ING groep een stijging vertoont in het beslag die fossiele brandstoffen leggen op het totaal aan leningen en underwriting, terwijl Rabobank juist een flinke daling laat zien? (2, tabel 1)
Het is zonder de onderliggende cijfers moeilijk om dit per bank te duiden.
Hoe verklaart u het feit dat het jaarlijkse gemiddelde percentage investeringen in fossiele brandstoffen sinds 2011 fors gestegen is? (2, tabel 3)
Om hierop een juist antwoord te geven zijn de onderliggende cijfers nodig. Wellicht kunnen de onderzoekers zelf hier duiding aan geven.
Wat vindt u van de volgende uitspraak van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB): «De bijdrage die banken kunnen leveren aan het klimaatvraagstuk is wezenlijk, maar beperkt»?7 Deelt u de mening dat banken juist een omvangrijke bijdrage aan het klimaatvraagstuk kunnen leveren?
Ik deel de mening dat banken een belangrijke sturende rol kunnen hebben in de economie door middel van hun financiering. Banken hebben een unieke positie doordat zij andere bedrijven kunnen beïnvloeden door middel van hun rol als kredietverlener, investeerder en adviseur. Dit geldt voor de hele financiële sector. Dit neemt niet weg dat andere sectoren zoals de energie- of de metaalsector ook hun verantwoordelijkheid moeten nemen voor het klimaatvraagstuk. De financiële sector toont op verschillende wijzen de inzet om bij te dragen aan het vinden van werkbare oplossingen voor de uitdaging waar het klimaatvraagstuk Nederland voor stelt.
Heeft u vernomen dat de grootste verzekeraar ter wereld, Allianz, aankondigde dat men binnen 6 maanden niet meer zal investeren in energiebedrijven die meer dan 30% van hun energie opwekken uit kolen?8
Ja.
Heeft u vernomen dat vier Franse banken, waaronder Society General9 en BNP Paribas10, en vier Zweedse banken, waaronder Nordea en Handelsbanken11, zeer recent hebben aangekondigd hun leningen aan kolenmijnen en kolenproducenten fors af te bouwen of zelfs stop te zetten, en investeringen in duurzame energie fors te vergroten of zelfs te verdubbelen in de komende vijf jaar? Deelt u de mening dat dergelijke ambitieuze investeringskeuzes inclusief tijdpad ten behoeve van het tegengaan van klimaatverandering door Nederlandse banken wenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Wij verwachten van alle banken dat zij een bijdrage leveren aan de energietransitie; hierbij hoort een visie over hoe zij dit gaan doen. Het klimaatstatement van de Nederlandse banken van november 2015 is een goede eerste stap. Onze collega Minister Kamp heeft aangegeven dat hij verschillende varianten zal uitwerken voor het uitfaseren van de kolencentrales, hierbij wordt rekening gehouden met de afspraken in het klimaatakkoord en de energie- en elektriciteitsvoorziening in Nederland.12 Wij verwachten van de banken dat zij zich zullen aansluiten in hun beleid bij het kabinetsbeleid.
Bent u bereid om de Nederlandse banken te verzoeken om ook concrete maatregelen aan te kondigen ter vermindering van de door hen gefinancierde uitstoot van broeikasgassen, almede hun investeringen in de kolensector af te bouwen in navolging van Franse en Zweedse banken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om naast een convenant over mensenrechten ook andere IMVO-convenanten (Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen) in de bankensector op te stellen, waaronder een convenant op het gebied van klimaat?
Wij staan net zoals de bancaire sector open voor meer convenanten met de bancaire sector, ook gericht op klimaat en milieu. In een IMVO-convenant worden duidelijke, meetbare doelen vastgelegd waarover partijen aan elkaar verantwoording afleggen gedurende de looptijd. De implementatiefase van het convenant over mensenrechten kan een platform bieden voor de betrokken partijen voor discussie over duurzaamheid in brede zin. Als de implementatiefase positief verloopt, zouden wij graag zien dat de convenantpartijen ook afspraken maken over andere IMVO risico’s. Hierbij zien we het convenant als een nuttig middel, maar ondertussen zet de sector via de NVB al stappen op het gebied van klimaat en duurzaamheid in de vorm van een klimaatstatement.
Het bericht “Drama’s na IBAN-fout onopgelost” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Drama’s na IBAN-fout onopgelost»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht? Welke afspraken lagen er met de bankensector c.q. de Betaalvereniging om het foutief overboeken te verminderen? Wat is daarvan terecht gekomen?
Naar ik heb begrepen zijn de Consumentenbond en de Betaalvereniging met elkaar in gesprek geweest om te bespreken hoe het aantal overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer verder kan worden gereduceerd. De besprekingen tussen de Consumentenbond en de Betaalvereniging hebben echter aan de zijde van de Consumentenbond tot nog toe niet tot bevredigende resultaten geleid.
Welke oplossingen zijn er mogelijk voor het verminderen van het foutief overboeken? Welke partijen moeten daarvoor actie ondernemen?
Om een antwoord te kunnen geven op de vraag welke maatregelen kunnen worden genomen om het aantal overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer verder terug te dringen, is het zaak dat nader in kaart wordt gebracht wat op dit moment, grofweg anderhalf jaar na de afronding van de overgang op IBAN, de precieze aard en omvang van het probleem is. De Betaalvereniging heeft toegezegd om vanaf 1 januari a.s. dit te inventariseren. Ik vertrouw erop dat als de resultaten daarvan bekend zijn, de Consumentenbond en de Betaalvereniging op constructieve wijze een vervolg zullen geven aan hun bespreking.
In hoeverre klopt het dat de Betaalvereniging op 10 juni 2015 op haar website nog heeft gezegd: «Betaalvereniging Nederland en de Consumentenbond gaan nu met elkaar in gesprek om te onderzoeken of de resterende verkeerde overboekingen nog beter voorkomen of makkelijker teruggeboekt kunnen worden.»? Wat is daarvan terecht gekomen c.q. gaat daarvan nog terecht komen?
Zie antwoord vraag 2.
De Betaalvereniging spreekt in de media dat de banken niet controleren of bij een overboeking de juiste naam bij het IBAN-nummer staat en dat dit te maken heeft met juridische beperkingen, klopt dat? Om welke juridische beperkingen gaat het dan? Hoe kunnen die worden weggenomen?
Voorop staat dat het primair aan de opdrachtgever is om te controleren of hij het juiste IBAN van de begunstigde heeft ingevoerd. Dit is in lijn met de richtlijn betaaldiensten,2 die stelt dat de betaaldienstleverancier mag uitgaan van de juistheid van het opgegeven rekeningnummer, en niet aansprakelijk is als dat rekeningnummer onjuist blijkt. Het zijn niet zo zeer juridische beperkingen die in de weg staan aan het uitvoeren van naam-nummercontrole, als wel dat een dergelijke controle vanuit operationele overwegingen onwenselijk is, omdat dat zou leiden tot vertraging bij het verwerken een substantieel aantal betaalopdrachten.3
Hoeveel foutieve overboekingen zijn er op dit moment nog per maand (in april 2014 waren het ruwweg 4.500 per maand, later daalde dat aantal tot 1.500 per maand)? Welke problemen zijn er op dit moment nog bij het snel c.q. direct kunnen terug storten van foutieve overboekingen? In hoeveel gevallen (per maand) kan het geld niet terug gekregen worden door degene die een foutieve overboeking heeft gedaan?
Door het gebruik van IBAN is het aantal overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer significant afgenomen.4 Het is – als gevolg van het controlegetal in het IBAN – vrijwel uitgesloten dat door een typefout in het IBAN een betaling op een onbedoeld rekeningnummer terecht komt. De voornaamste bron van foutieve overboekingen is dat, bij de conversie van de oude gironummers naar IBAN, degene die de conversie van het rekeningnummer verricht een ander gironummer opgeeft dan hij had bedoeld, waardoor hij of zij een ander IBAN teruggekoppeld krijgt dan de bedoeling was.
Hetgeen in de weg staat aan het direct terugstorten van overboekingen die abusievelijk naar een verkeerd rekeningnummer zijn gedaan, is dat de bank van de begunstigde niet gerechtigd is om het bedrag zonder akkoord van de rekeninghouder terug te boeken. De banken hebben weliswaar een procedure ingericht voor het terugvorderen van onjuiste overboekingen, voor het daadwerkelijk terugboeken van het geld is medewerking van de betreffende rekeninghouder nodig. De Betaalvereniging heeft mij geïnformeerd dat aan de hand van deze procedure ruim 80% van overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer worden teruggestort door de ontvanger. Van de ontvangers die weigeren mee te werken aan het terugstorten van het geld, krijgt de overschrijver na 21 dagen de gegevens van de ontvanger. In die gevallen kan de overschrijver buiten het interbancaire proces om het geld terugvorderen van de ontvanger.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Betaalvereniging en de Consumentenbond over deze problematiek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en kunt u de uitkomst daarvan dan terugmelden aan de Tweede Kamer?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de goede doelen en de IBAN-nummers, want tot 1 februari 2016 zouden de grote retailbanken voor goede doelen de nummerconversie in de internetbankomgeving blijven aanbieden? In hoeverre is er een definitieve oplossing voor dit probleem?
In 2014 heb ik bij de Europese Commissie aangegeven dat Nederland gebruik zou gaan maken van de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen voor het verplichte gebruik van IBAN. Deze «goededoelenwaiver» biedt donateurs van goede doelen de mogelijkheid om tot 1 februari 2016 de speciale actienummers (bijvoorbeeld giro 555) te blijven gebruiken in plaats van het IBAN. De Nederlandsche Bank heeft evenwel aangegeven vooralsnog geen prioriteit te geven aan de handhaving van de verplichting tot het gebruik van IBAN, zodat de goede doelen en de banken extra tijd krijgen om naar een definitieve oplossing te zoeken. Gezien het maatschappelijk belang dat is gemoeid bij tijdelijke voortzetting van het gebruik van de huidige actienummers en het feit dat de doelstellingen van de SEPA-verordening mijns inziens daar niet mee worden geschaad, kan ik de Nederlandsche Bank steunen in haar benadering.
Welke problemen zijn er verder op dit moment nog als gevolg van SEPA c.q. IBAN waarvoor nog oplossingen moeten worden gevonden?
Alhoewel er – gezien de omvang – niet van een groot maatschappelijk probleem gesproken kan worden, zijn bij DNB ongeveer 150 gevallen bekend van zogenaamde IBAN-discriminatie, waarbij bedrijven ten onrechte onderscheid maken tussen Nederlandse en buitenlandse IBANs. Ik heb met DNB afgesproken dat zij de bij hen bekende gevallen blijft monitoren en instellingen die zich op meer structurele wijze hier schuldig aan maken erop attenderen dat het niet is toegestaan onderscheid te maken naar het land van oorsprong van een IBAN.
Ten slotte wil ik voor de goede orde nog wel vermelden dat ook een tweede vrijstelling per 1 februari 2016 vervalt. Deze heeft betrekking op de zgn. kansspelincasso, een vorm van incasseren waarbij de debiteur geen recht heeft op terugboeking. Dit betekent dat de loterijen die op dit moment gebruik maken van de kansspelincasso vanaf 1 februari a.s. over zullen moeten stappen op de gewone incasso.
Het bericht dat banken niets willen doen om verkeerde overboekingen te voorkomen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Drama’s na IBAN-fout onopgelost»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de weigering van banken om, ondanks eerder gedane beloften, maatregelen te nemen om verkeerde overboekingen door het foutief invullen van het IBAN-nummer te voorkomen?
Naar ik heb begrepen zijn de Consumentenbond en de Betaalvereniging met elkaar in gesprek geweest om te bespreken hoe het aantal overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer verder kan worden gereduceerd. De besprekingen tussen de Consumentenbond en de Betaalvereniging hebben echter aan de zijde van de Consumentenbond tot nog toe niet tot bevredigende resultaten geleid. Wel heeft de Betaalvereniging toegezegd vanaf 1 januari in kaart te zullen brengen wat de aard en aantallen zijn van overboekingen naar een ander IBAN dan de betaler bedoeld had.
Klopt het dat banken ook niet controleren of de juiste naam bij het juiste rekeningnummer staat genoteerd? Is door banken überhaupt enige controle ingebouwd om verkeerde overboekingen te voorkomen?
Het klopt inderdaad dat banken geen zogenaamde naam-nummercontrole uitvoeren. De naam-nummercontrole werd voor de overgang naar SEPA in het Nederlandse betalingsverkeer voor gironummers gebruikt, omdat het gironummer geen geïntegreerd controlemechanisme kende, zodat een typefout in het rekeningnummer zou leiden tot een overboeking naar een andere rekening dan bedoeld. Met het gebruik van IBAN is het, door het controlegetal in het IBAN, vrijwel uitgesloten dat bij het maken van een typefout in het IBAN geld overgemaakt zou worden naar een andere rekening dan bedoeld, omdat dat zou leiden tot een ongeldig IBAN.
Deelt u de mening dat de houding van banken niet strookt met het dienen van de klant?
Voorop staat dat het primair aan de opdrachtgever is om te controleren of hij het juiste IBAN van de begunstigde heeft ingevoerd. Dit is in lijn met de richtlijn betaaldiensten,2 die stelt dat de betaaldienstleverancier mag uitgaan van de juistheid van het opgegeven rekeningnummer, en niet aansprakelijk is als dat rekeningnummer onjuist blijkt. Door uit te gaan van de juistheid van het door de klant opgegeven IBAN wordt bewerkstelligd dat overboekingen zo snel mogelijk worden uitgevoerd. Indien het toch een overboeking plaatsvindt naar een ander nummer dan de klant beoogde, dan ben ik van mening dat banken hun klanten moeten bijstaan bij het terughalen van het betrokken bedrag. De banken hebben daartoe een procedure opgezet. De Betaalvereniging heeft mij geïnformeerd dat aan de hand van deze procedure ruim 80% van overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer worden teruggestort door de ontvanger. Ik vertrouw erop dat als de resultaten van het onderzoek naar de aard en aantallen van verkeerde overboekingen bekend zijn, de Consumentenbond en de Betaalvereniging op constructieve wijze een vervolg zullen geven aan hun bespreking om te kijken hoe klanten beter kunnen worden bijgestaan bij het voorkomen van overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer c.q. het terughalen daarvan.
Bent u bereid banken aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om verbeteringen door te voeren om foute overboekingen te voorkomen en klanten die geld hebben overgeboekt naar een verkeerd rekeningnummer adequaat te helpen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “financiële sector let te weinig op terrorisme, zegt DNB” |
|
Ockje Tellegen (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Financiële sector let te weinig op terrorisme, zegt DNB»?1 Klopt dit bericht? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ik heb kennis genomen van het bericht. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft naar aanleiding van eigen onderzoek geconcludeerd dat financiële instellingen het risico van integriteitschendingen, waaronder ook witwassen en terrorismefinanciering vallen, onvoldoende aanpakken. Met DNB vind ik dit zorgwekkend.
Hoeveel terrorismefinanciering is voorkomen door de maatregelen en regelgeving in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)?
Op grond van de Wwft moeten onder meer financiële instellingen optreden als «poortwachters» van het financieel systeem. Zij moeten voorkomen dat hun diensten worden misbruikt voor witwassen of terrorismefinanciering. Concreet zijn zij verplicht de achtergrond van hun (potentiële) cliënten te onderzoeken. Verder moeten zij transacties monitoren en bij een vermoeden van witwassen of financieren van terrorisme een melding doen bij de Financial Intelligence Unit – Nederland (de FIU). Die transacties kunnen na analyse door de FIU ter beschikking komen voor opsporing en vervolging. Zo kan de Wwft bijdragen aan het afschrikken van terrorismefinanciering: de pakkans wordt vergroot doordat onder meer financiële instellingen alert moeten zijn en eventuele aanwijzingen moeten melden.
Die meldingsplicht levert ook concrete resultaten op. Naar aanleiding van door de FIU ontvangen meldingen is informatie verstrekt aan onder meer de Dienst Landelijke Recherche en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Verder hebben analyses door de FIU bijgedragen aan het identificeren van jihadisten die vervolgens op de nationale terrorismelijst zijn geplaatst waardoor hun tegoeden zijn bevroren.2 Een schatting hoeveel terrorismefinanciering is voorkomen door deze wetgeving en inspanningen is niet goed te geven.
Op basis van onderzoek van De Nederlandsche Bank (DNB) is gebleken dat met name bij banken, trustkantoren en betaalinstellingen deze controles niet altijd toereikend zijn, zo blijkt uit «Toezicht vooruitblik 2016»; wat zijn daarbij de grootste problemen c.q. knelpunten als het gaat om terrorismefinancieringen? Hoe scoren de verschillende sectoren op dit punt? Wat gaat DNB in 2016 meer doen controle op terrorismefinanciering?
DNB heeft laten weten van oordeel te zijn dat, in het kader van de beheersing van risico’s omtrent terrorismefinanciering, de monitoring en analyse van transacties verbeterd kan worden. Ook is het oordeel van DNB dat de kennis- en informatiepositie van veel instellingen over methoden van terrorismefinanciering verbeterd moet worden. Vooral bij banken en betaalinstellingen (zoals «payment service providers») die te maken hebben met grootschalige geldstromen, dient de analysecapaciteit vergroot te worden, zo laat DNB mij weten. In vergelijking met resultaten van een identificerend onderzoek3 naar terrorismefinanciering dat DNB in 2015 heeft uitgevoerd, ziet DNB overigens wel dat deze sectoren verbeteringen doorvoeren.
Tevens wordt naar aanleiding van dit identificerend onderzoek samengewerkt in een terrorismefinanciering-project van het Financieel Expertise Centrum (FEC). Dit project van het FEC zal resulteren in voorlichting voor financiële instellingen om zo de kennis van deze instellingen te verbeteren. Omdat het gevoelige informatie betreft, zal deze informatie waarschijnlijk niet publiek ter beschikking worden gesteld.
Uit de «Toezicht Vooruitblik 2016» blijkt ook dat DNB verder zal onderzoeken hoe instellingen de analyse van terrorismefinancieringsrisico’s hebben omgezet in concreet beleid en procedures. Ook zal DNB naar de opzet en werking van de transactiemonitoring kijken, waarbij ook zal worden beoordeeld hoe de detectie en analyse van transacties die mogelijk gerelateerd zijn aan terrorismefinanciering functioneert. Daarbij zal worden bekeken hoe instellingen de informatie die zij via het FEC kregen, hebben vertaald in concrete maatregelen.
Klopt het dat DNB vooral kijkt naar processen en procedures? In hoeverre zegt dit iets over het daadwerkelijk kunnen voorkomen van terrorismefinanciering?
De opzet van het toezicht op naleving van de Wwft is dat DNB, en overigens ook de andere Wwft-toezichthouders, kijken naar de werking van beleid, procedures en maatregelen van financiële en andere instellingen (Wwft-instellingen) omtrent het voorkomen van terrorismefinanciering. Door het bevorderen dat Wwft-instellingen hun procedures en maatregelen continu verbeteren, wordt terrorismefinanciering via deze instellingen zo veel als mogelijk beheerst en worden vermoedens van terrorismefinanciering gemeld bij de FIU.
Uit de evaluatie van Nederland door de Financial Action Taskforce (FATF) in 2011 blijkt dat de bestrijding van witwassen en financieren van terrorisme in Nederland ten opzichte van andere landen (ook andere Europese landen) die lid zijn van de FATF op een hoog niveau ligt.4 Inmiddels is de FATF een nieuwe ronde van evaluaties gestart, waarin de nadruk ligt op effectiviteit van wetgeving en beleid. Er is van uit te gaan dat uit die evaluaties zal blijken dat er verschillen zijn in effectiviteit tussen Europese landen. Tegelijk zullen alle bij de FATF aangesloten landen kunnen leren van de uitkomsten van die evaluaties, zodat de effectiviteit in elk van die landen verbeterd kan worden. Daarbij kan ook een rol spelen dat ingevolge de FATF standaarden elk land een nationale risicoanalyse dient uit te voeren; die verplichting is ook opgenomen in de Europese vierde anti-witwasrichtlijn.
Het eerder genoemde FEC is een voorbeeld van een Nederlandse best practice. Het FEC is een samenwerkingsverband van de Autoriteit Financiële Markten, DNB, de FIU, de Belastingdienst, de FIOD, het OM en de nationale politie.
Hoe effectief is de wet- en regelgeving in het kader van de Wwft? In hoeverre zijn er verschillen in effectiviteit tussen de Europese landen als het gaat om het voorkomen van terrorismefinanciering? Wat zijn daarbij de «best practices»?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is het mogelijk om met de Wwft terrorismefinanciering adequaat bij de wortel aan te pakken? In hoeverre is de Nederlandse aanpak de meest optimale manier? Hoe doen andere landen dit?
Zie antwoord vraag 4.
Welke aanvullende maatregelen en regelgeving zouden eventueel nodig zijn om terrorismefinanciering (nog) beter te kunnen bestrijden?
Uit de bevindingen van het toezicht door ondermeer DNB blijkt dat er ruimte is voor verbetering van de uitvoering van bestaande maatregelen en regelgeving. Daardoor kan het voorkomen van financieren van terrorisme verder worden aangeschept. Het is belangrijk dat die stap gezet wordt door de betrokken Wwft-instellingen. De informatievoorziening vanuit het FEC en vanuit de FIU draagt hieraan bij.
De recente aanslagen, ondermeer in Parijs en Egypte, hebben geleid tot intensief internationaal overleg over mogelijke aanvullende maatregelen tegen het financieren van terrorisme. Nederland is als financieel centrum nauw betrokken bij dit overleg in met name de EU, de FATF en de Counter-ISIL Finance Group. Dit overleg is nog gaande, maar mij lijkt denkbaar dat bijvoorbeeld de bestaande Europese regulering van grensoverschrijdende geldtransporten wordt aangescherpt.5
Tijdens de JBZ-Raad van 20 november jl. is terrorismefinanciering als een van de prioriteiten benoemd. Op dit moment wordt gewerkt aan voorstellen om te komen tot een versterking van de bevoegdheden van (en samenwerking tussen) FIU’s van verschillende landen, zodat zij snelle toegang hebben tot noodzakelijke gegevens. Daarnaast worden verbeteringen in regulering omtrent non-bancaire betaaldiensten en een effectievere werkwijze van bevriezing van tegoeden door de gehele EU voorgestaan.
Welke plannen zijn er op Europees en/of internationaal niveau om terrorismefinanciering nog beter te kunnen voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Nederland blokkeerde belastingherzieningen’ |
|
Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland blokkeerde belastingherzieningen»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland, samen met België en Luxemburg, in de EU systematisch de discussie over belastingvoordelen voor bedrijven heeft geblokkeerd, mede onder uw voorzitterschap? Gebeurde dit inderdaad vooral in de ambtelijke stuurgroep die belastingregelingen in de EU bespreekt, of ook in andere formaties? Heeft u op enig moment geprobeerd te voorkomen dat de innovatiebox op de agenda kwam?
Nee. De zogeheten Gedragscodegroep (Code of Conduct for business taxation)2 kent een vaste voorzitter. De eerste voorzitter was de Britse Dawn Primarolo. Thans is de Oostenrijker Wolfgang Nolz voorzitter van de Gedragscodegroep. Nederland is nooit voorzitter van de Gedragscodegroep geweest. De Gedragscodegroep rapporteert aan de Ecofinraad. Nederland heeft de Ecofinraad voor het laatst in 2004 voorgezeten. Belastingzaken worden in beginsel in de Ecofinraad en niet in de Eurogroep besproken.
Op welk moment is de discussie over innovatie-/patentboxen verplaatst naar de OESO?2
Zowel bij de Gedragscodegroep als in het OESO Forum on Harmful Tax Practices (OESO FHTP) is een discussie gevoerd over criteria waaraan preferentiële regimes moeten voldoen, over de vraag hoe deze criteria nader geconcretiseerd kunnen worden bij de beoordeling van zogenoemde innovatie- of patentregimes en uiteindelijk over de vraag welke regimes niet aan die criteria voldoen. Aanvankelijk verliep deze discussie parallel. Binnen het OESO FHTP is het Brits-Duitse compromis met betrekking tot innovatieregimes (de modified nexus approach) eind 2014 de basis voor verdere discussie geworden. Hierop volgend is het Brits-Duitse compromis ook omarmd door de Gedragscodegroep.4
Kunt u bevestigen dat multinationals via patentboxen hun belastingafdracht hebben kunnen verminderen met 80%? Geldt dat voor multinationals in alle landen?
De innovatiebox grijpt niet aan bij de belastingafdracht, maar bij de belastinggrondslag. Op grond van de innovatiebox kunnen multinationals hun internationale belastinggrondslag niet met 80% verminderen. Voor de Nederlandse innovatiebox komt alleen winst in aanmerking die toerekenbaar is aan innovatieve activiteiten in Nederland. De winst die behaald wordt met andere activiteiten, zoals marketing, productie en distributie, of die niet toerekenbaar is aan activiteiten in Nederland, komt niet voor de innovatiebox in aanmerking. In de praktijk zal de belastbare winst van een multinational daarom nooit met 80% worden verminderd.
Waarom was er weerstand van de zijde van Nederland om de box aan te passen, ondanks het feit dat onder andere Duitsland en Frankrijk het model als «zeer controversieel» bestempelden en het door de Europese Commissie «potentieel schadelijk» werd genoemd?3
Binnen de Gedragscodegroep werkt Nederland actief mee aan de beoordeling van potentieel schadelijke belastingregimes van de EU-lidstaten en aan de andere activiteiten van de Gedragscodegroep. Over de werkzaamheden van de Gedragscodegroep wordt ieder half jaar aan de Ecofinraad gerapporteerd. Deze rapportages worden vrijwel in zijn geheel gepubliceerd op de website van de Raad.
Er is in de Gedragscodegroep een aantal keren gesproken over patent- en innovatieboxen binnen de EU. In 2007 is de Nederlandse octrooibox besproken. De Gedragscodegroep heeft toen op basis van een beschrijving van de octrooibox besloten dat er geen aanleiding was om de octrooibox te onderwerpen aan een nader onderzoek. Dit is ook door middel van een brief aan de Kamer medegedeeld.7
Enkele jaren later, in 2012 en 2013, is in de Gedragscodegroep gesproken over richtsnoeren voor het beoordelen van patent- en innovatieboxen. Nederland heeft toen, samen met Luxemburg en België, onder meer benadrukt dat eerder goedgekeurde patentboxen niet opnieuw beoordeeld zouden hoeven te worden. De redactie van Der Spiegel heeft dit kennelijk geïnterpreteerd als het frustreren van een onderzoek naar patentboxen door Nederland. Nederland is van mening dat in zijn algemeenheid het openbreken van afspraken over eerder goedgekeurde belastingregimes, de rechtszekerheid van belastingplichtigen niet ten goede komt. Belastingplichtigen zouden immers een gerechtvaardigd vertrouwen moeten kunnen ontlenen aan een eerder goedgekeurd belastingregime. Ditzelfde geldt voor belastingregimes waarvan de Gedragscodegroep heeft besloten dat een onderzoek niet nodig is, in casu de Nederlandse octrooibox.
Nederland is uiteindelijk in 2014 akkoord gegaan met een herbeoordeling van de Nederlandse octrooibox, die inmiddels was omgevormd tot innovatiebox, en heeft daarbij gepleit om alle patentboxen binnen de EU te beoordelen, ook de patentboxen die in het verleden al eens door de Gedragscodegroep beoordeeld waren. Alleen op deze wijze kon een gelijk speelveld binnen de EU worden gewaarborgd. De Gedragscodegroep heeft hiertoe tijdens de Ecofinraad van 20 juni 2014 besloten. Daarbij is aangegeven dat rekening moest worden gehouden met de ontwikkelingen in de OESO.
Binnen de OESO werd inmiddels gesproken over de zogenoemde modified nexus approach op basis van een voorstel van Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. De modified nexus approach geeft invulling aan de substance-eisen (eisen aan daadwerkelijke economische activiteit of substantiële economische aanwezigheid) waaraan patentboxen moeten voldoen. Op grond van de modified nexus approach wordt substance bepaald aan de hand van het deel van de uitgaven die een belastingplichtige doet voor zelf-uitgevoerd onderzoek en onderzoek dat wordt uitbesteed aan derden. In de discussie heeft Nederland zich hard gemaakt voor een regeling waarbij het midden- en kleinbedrijf (mkb) en andere bedrijven die geen gebruik maken van patenten, maar wel innoveren, gebruik zouden kunnen blijven maken van patentboxen. Dit was en is voor Nederland een belangrijk punt, zowel binnen de OESO als binnen de EU. Binnen de EU is hierover een discussie gevoerd in aanloop naar en op de Ecofinraad van december 2014. De Kamer is hier toen ook over ingelicht.8 Nederland heeft over de Nederlandse inzet een verklaring laten opnemen in de notulen van de Ecofinraad van 9 december 2014.9
Er is vervolgens binnen de OESO overeenstemming bereikt over de modified nexus approach en welke bedrijven er van patent- en innovatieboxen gebruik kunnen maken. De OESO-uitkomsten doen recht aan de Nederlandse wens de regeling toegankelijk te houden voor het mkb en andere zeer innovatieve sectoren, zoals ICT/software en plantveredelaars. Voor het mkb is een regeling gekomen, waardoor het mkb gebruik kan blijven maken van de innovatiebox, ook als er geen patent wordt gebruikt. De inzet van Nederland was dus niet bedoeld om de aanpak van belastingontwijking tegen te werken, maar om consensus te bereiken over redelijke voorwaarden voor innovatieboxen. Het kabinet hecht grote waarde aan innovatie en zet zich dan ook actief in om innovatie toegankelijk te houden voor zowel het mkb als het grootbedrijf.
De landen moeten de modified nexus approach nu in de nationale wetgeving implementeren en zij moeten daar in 2015 een begin mee maken. Het kabinet gaat graag met de Kamer in gesprek over de uitwerking hiervan. Vervolgens zal de Gedragscodegroep, overeenkomstig de afspraak die de lidstaten daarover hebben gemaakt, de patent- en innovatieboxen binnen de EU toetsen aan de Gedragscode en bekijken of deze in lijn zijn met de modified nexus approach.
Klopt het dat u een politiek voorbehoud heeft geplaatst bij een compromisvoorstel van Duitsland en het VK, dat steun had van de Oeso? Wat hield dit voorstel in? Wat waren voor u de redenen om dit voorstel te blokkeren? Zijn er ook andere landen die een politiek voorbehoud hebben geplaatst bij het voorstel?4
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u het bericht bevestigen dat Luxemburg en Nederland in 2010 de uitwisseling van tax rulings van grote bedrijven verhinderd hebben? Zo ja, wat was daarvan de reden?5
Nederland heeft in 2010 niet de uitwisseling van tax rulings verhinderd, maar slechts een studievoorbehoud gemaakt bij de totstandkoming van richtsnoeren in de Gedragscodegroep. Echter, dit studievoorbehoud kon enkele maanden later worden ingetrokken, waarna de richtsnoeren inzake de uitwisseling van rulings door de Gedragscodegroep unaniem zijn aangenomen.
In 2010 heeft de Gedragscodegroep zich beziggehouden met het opstellen van richtsnoeren voor de uitwisseling van informatie over rulings. De Richtlijn betreffende wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen en de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) voorzagen destijds al in spontane informatie-uitwisseling. Nederland heeft aanvankelijk een voorbehoud op de richtsnoeren gemaakt om de verhouding tussen de richtsnoeren van de Gedragscodegroep en de richtlijn en de eigen nationale bepalingen van de WIB te kunnen bestuderen, omdat Nederland zorgen had over de verenigbaarheid van deze. Het Nederlandse voorbehoud is vastgelegd in het verslag van de Gedragscodegroep aan de Ecofinraad van juli 2010.11 Na bestudering en nadat een verwijzing naar de richtlijn in de richtsnoeren is opgenomen, is Nederland tot de conclusie gekomen dat de richtsnoeren en de richtlijn en de eigen nationale bepalingen met elkaar te verenigen waren. Daarop kon Nederland zijn voorbehoud intrekken. Vervolgens zijn de richtsnoeren vastgesteld. Deze zijn neergelegd in de halfjaarlijkse rapportage van de Gedragscodegroep aan de Ecofinraad van december 2010.12
De uitspraak van de minister van Financiën dat hij voortaan wel alle documenten aan de Kamer zal sturen, als daarom gevraagd wordt |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Herinnert u zich dat u vrijdag 30 oktober jl. in reactie op vragen over het enquêterapport over de Fyra en onvolledige informatie gezegd heeft: «Als de Kamer voortaan alles wil hebben, ik vind het prima.»
Ja
Bent u op de hoogte van artikel 68 van de Grondwet dat luidt: «De Ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.»?
Ja
Bent u op de hoogte van het feit dat volgens de regering dit recht toekomt aan een individueel Kamerlid en zich ook uitstrekt tot documenten en niet slechts tot informatie over die documenten (Kamerstuk 28 362, nr. 2)?
Ja
Onderschrijft u het regeringsbeleid in Kamerstuk 28 362, nr. 2 volledig? Zo nee, kunt u dan precies aangeven op welke punten niet?
Ja
Kunt u precies aangeven hoe ver de uitzonderingsgrond in artikel 68 Grondwet, belang van de staat, reikt?
Het inlichtingenrecht van de Kamer is vastgelegd in artikel 68 Grondwet. Ik verwijs u naar Kamerstuk 28 362, nr 2 waarin het kabinet zijn visie hierop geeft. Daarbij wordt ook ingegaan op de reikwijdte van de uitzonderingsgrond. Op verzoek van de voorzitter van de Tweede Kamer, gedaan na het wetgevingsoverleg over de Raming van de Tweede Kamer voor 2016, gaat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties momenteel na of actualisering van deze notitie noodzakelijk is.
Bent u bereid om alle stukken die deze kabinetsperiode gevraagd zijn door ten minste een Kamerlid maar niet aan de Kamer gestuurd zijn per ommegaande aan de Kamer te doen toekomen (tenzij de uitzonderingsgrond in artikel 68 Grondwet zich daartegen verzet)?
Het verstrekken van inlichtingen aan de Kamer geschiedt altijd binnen het kader van artikel 68 van de Grondwet. Ik zie artikel 68 Grondwet als één van de hoekstenen van de parlementaire democratie, gelet op de controlefunctie van het parlement. Om die reden verstrek ik alle inlichtingen die nodig zijn om u die functie te kunnen laten vervullen, tenzij het belang van de Staat zich daartegen verzet. Over de wijze van informatieverstrekking treed ik, waar nodig, met u in discussie.
De door u gevraagde stukken zijn door het kabinet getoetst aan de Grondwet, en over de uitkomst hiervan is uw Kamer ingelicht. Voor een heroverweging of het opstellen van een lijst zie ik dan ook geen aanleiding.
Ten aanzien van onderdeel 8b verwijs ik u naar de antwoorden op de Kamervragen 2015/2016 met nummer 2015Z20306. In aanvulling op de antwoorden op deze Kamervragen het volgende. De door u gevraagde remuneratierapporten zijn als onderdeel van het jaarverslag van NS openbaar. In de AvA d.d. 4 maart 2015 zijn de volgende agendapunten besproken: 1) Het verslag van de Raad van Bestuur over het boekjaar 2014; 2) Vaststelling van de jaarrekening over het boekjaar 2014; 3) Verlening van decharge aan de leden van de RvB en RvC; 4) Bestemming van de winst over 2014, 5) de strategie van Abellio en 6) De rondvraag. De eerste vier punten hebben betrekking op het jaarverslag van NS over het boekjaar 2014, dat is terug te vinden onder www.nsjaarverslag.nl. Het verslag van de Raad van Bestuur staat op pag. 12 van het jaarverslag. De jaarrekening vindt u onder hoofdstuk 13 van het jaarverslag. In de antwoorden op eerdere Kamervragen (2015Z20306, ingezonden 30 oktober 2015) ben ik al dieper op het verlenen van de decharge ingegaan. De bestemming van de winst kunt u terugvinden op pag. 17 van het jaarverslag. Het agendapunt over Abellio ging over de toekomstige strategie van dit onderdeel van de NS. In het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2014 is hierover vermeld dat de strategie van Abellio herijkt zal worden en dat de Kamer over de nieuwe strategie van NS zal worden geïnformeerd. Onder de rondvraag werd gemeld dat de ACM onderzoek deed (zie voor verdere toelichting Kamervragen 2015/2016 met nummer 2015Z20306), NS bezig was stukken te verstrekken aan de Parlementaire Enquêtecommissie Fyra, dat de onderhandelingen over een nieuwe CAO gestart zouden worden en tot slot deelde de aandeelhouder mee in afwachting te zijn van een nieuw deelnemingenrapport van de Algemene Rekenkamer.
Heeft u behoefte aan een lijst met stukken die u nog zou moeten verschaffen, of kunt u zich goed herinneren hoe vaak en welke stukken door het kabinet niet aan de Kamer gestuurd zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid in dit overzicht niet te vergeten:
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen twee weken te beantwoorden. Wel is het gelukt om binnen de termijn van drie weken te antwoorden.
De inhoud van de prospectus voor beursgang ABN AMRO |
|
Teun van Dijck (PVV), Arnold Merkies , Henk Krol (50PLUS), Carola Schouten (CU), Roland van Vliet (Van Vliet), Rik Grashoff (GL), Wouter Koolmees (D66), Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Herinnert u zich het plenaire debat over het beloningsbeleid op 9 april 2015 van de ABN AMRO bank waarbij u antwoorden gaf op vragen over aandeelgerelateerde beloningen bij de privatisering van ABN AMRO, die aangaven dat dat soort beloning niet zou plaatsvinden?
Ja.
Onderschrijft u nog steeds de uitspraken die u toen heeft gedaan op vragen over de mogelijkheid tot het uitkeren van een bonus gerelateerd aan de beursgang van ABN AMRO?1
Ja.
Kunt u precies aangeven welke personen welke aandeelgerelateerde bonus krijgen op basis van het prospectus, specifiek pagina 334 en 335?
De zogeheten «Identified Staff» leden kunnen in aanmerking komen voor uitkering van variabele beloning, mits zij niet behoren tot de groep personen op wie het verbod op variabele beloning bij staatssteun van toepassing is. «Identified Staff» is een term waarmee personen worden aangeduid die het risicoprofiel van de bank materieel kunnen beïnvloeden. Er gelden voor de aanwijzing daarvan specifieke, op CRD IV gebaseerde Nederlandse wettelijke regels.
Ultimo 2014 bestond de groep van Identified Staff bij ABN AMRO uit circa 278 medewerkers. Onder deze 278 medewerkers bevinden zich de 7 leden van de Raad van Bestuur en 25 senior managers op wie, mede door het amendement van Merkies/Nijboer, het verbod op variabele beloning bij staatssteun in de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen (Wbfo) van toepassing is. Zij behoren namelijk tot de groep personen op wie het verbod van toepassing is, waartoe behoren: (i) personen die het dagelijks beleid bepalen, en (ii) personen die zowel een leidinggevende functie vervullen direct onder het echelon van de dagelijks beleidsbepalers als verantwoordelijk zijn voor natuurlijke personen wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden.2 Deze groep heeft ingevolge de Wbfo geen recht op variabele beloning (in welke vorm dan ook) zolang de staat nog een belang in ABN AMRO heeft.
Overeenkomstig de geldende wettelijke regelingen, wordt door ABN AMRO de variabele beloning voor Identified Staff die niet onder het verbod op variabele beloning vallen sinds 2011 voor 50% uitgekeerd in cash en voor 50% in de vorm van een non-cash instrument. Dit percentage van 50% non-cash vormt het minimum volgens CRD IV. De regeling is sinds 2011 jaarlijks in het jaarverslag van ABN AMRO toegelicht. Omdat ABN AMRO op dit moment nog geen beursgenoteerd bedrijf is, heeft ABN AMRO tot op heden geen aandelen maar «performance-certificaten» toegekend. Als gevolg van de beursgang zal het non-cash gedeelte vanaf 2016 niet meer in performance-certificaten, maar in de vorm van certificaten van aandelen ABN AMRO worden uitgekeerd.
Kunt u aangeven of deze bonussen passen binnen de uitspraken gedaan tijdens het debat van 9 april 2015?
Ja, die passen daarbinnen. De top van ABN AMRO, te weten de 7 leden van de raad van bestuur en de 25 senior managers die onder het verbod op variabele beloning bij staatssteun vallen, hebben geen recht op variabele beloning of verhoging van de vaste beloning (afgezien van CAO-verhogingen) zolang de staat aandeelhouder is van ABN AMRO.
In hoeverre zijn de beloningen van de «identified staff» in lijn met het amendement Merkies/Nijboer?2 Passen deze bonussen binnen dit amendement dat bonussen voor de subtop van banken onmogelijk moest maken?
Ja, de beloningen voldoen aan het amendement Merkies/Nijboer. Zoals hiervoor al uiteengezet, geldt het amendement namelijk voor personen die behoren tot het echelon direct onder de dagelijkse beleidsbepalers van de bank (dat wil zeggen de Raad van Bestuur) en die tevens verantwoordelijk zijn voor natuurlijke personen wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden. De 25 senior managers die onder deze kwalificatie vallen hebben geen recht op variabele beloning zolang de staat aandeelhouder is. De groep van «identified staff» bestaat echter gedeeltelijk ook uit personen die binnen de bank geen leidinggevende positie hebben en uit personen die wel leiding geven maar niet op het niveau zoals in het amendement gedefinieerd. Deze personen vallen niet onder de reikwijdte van het amendement Merkies/Nijboer.
Hoe hoog is het totaalbedrag aan eenmalige bonussen die in verband met de beursgang zullen worden uitgekeerd?
Van een aparte bonusregeling in verband met de beursgang is geen sprake. Medewerkers die voor variabele beloning in aanmerking komen worden volgens de bestaande regelingen beoordeeld. Hierbij gelden uiteraard telkens de bepalingen en restricties van de Wbfo en overige richtlijnen. De enige verandering is dat de sinds 2011 gebruikte non cash instrumenten bij betaling van variabele beloning aan «identified staff» na de beursgang worden vervangen door certificaten van aandelen ABN AMRO.
Kunt u uitleggen wie tot deze bonusconstructie heeft besloten en wanneer bent u daarvan op de hoogte gesteld? Hebt u hiervoor toestemming gegeven?
ABN AMRO heeft als vennootschap zelf de verantwoordelijkheid om binnen het wettelijke kader een variabele beloningsregeling op te stellen. Over het na de beursgang vervangen van de performance certificaten door certificaten van aandelen beslist ABN AMRO zelf.
Zijn deze bonussen al uitgekeerd? Zo ja, wanneer? Zo neen, wanneer zullen de bonussen uitgekeerd worden?
Nee, de over 2015 aan «identified staff» (met uitzondering van de Raad van Bestuur en 25 senior managers die vallen onder het amendement Merkies/Nijboer) toe te kennen variabele beloning zal eerst in maart 2016 bekend zijn. De toekenning over 2016 vindt pas plaats in maart 2017. Conform de wettelijke regeling en CRD IV wordt 50% van de variabele beloning via een non-cash instrument toegekend. Vanaf het jaar 2016 krijgt het non-cash instrument jaarlijks de vorm van certificaten van aandelen. Bij de toekenning van variabele beloningen worden uiteraard telkens de bepalingen van de WBFO in acht genomen.
Uit het prospectus blijkt tevens dat twee bestuurders potentiële belangenconflicten hebben; kunt u hier nader op ingaan? Hoe zal hiermee omgegaan worden?
Ten aanzien van beide bestuurders is niet definitief vastgesteld dat sprake is van een tegenstrijdig belang in de zin van artikel 2:129 lid 6 Burgerlijk Wetboek. De meldingen zijn in de prospectus opgenomen om elke mogelijke schijn van belangenverstrengeling te vermijden, dan wel omdat, zoals in de prospectus staat toegelicht, best practice bepaling II.3.2 uit de Nederlandse Corporate Governance Code naar de letter van toepassing is. Deze laatste bepaling is ook overgenomen in het reglement van de Raad van Bestuur van ABN AMRO. In lijn met hetgeen in de prospectus staat aangegeven, wordt de procedure volgens de Corporate Governance Code (en dus het reglement) gevolgd en zullen de bestuurders niet deelnemen aan beraadslagingen en besluitvorming over de betrokken onderwerpen in de Raad van Bestuur.
Kunt u deze vragen vóór vrijdag 13 november 2015 beantwoorden?
Zie inleiding.
Het bericht “Nieuwe druk op KLM” |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nieuwe druk op KLM»1?
Ja.
Heeft u ook signalen ontvangen dat Air France-KLM het plan heeft opgevat om het Nederlandse Transavia in te lijven?
Staatssecretaris Dijksma heeft op 9 november jl. gesproken met de heren De Juniac, Gagey en Elbers, respectievelijk de CEO’s van Air France-KLM, Air France en KLM. Daarbij is onder meer gesproken over versterking van de positie van Air France-KLM op langere termijn, invulling van kostenbesparingen bij Air France en het herbevestigen van de toezeggingen die eerder aan Nederland zijn gedaan. Ook is gesproken over de ontwikkeling van Transavia als low-cost carrier. Air France KLM en KLM hebben bevestigd dat er gesprekken lopen over de governance en synergieën inzake Transavia met betrekking tot de beide onderdelen Transavia Nederland en Transavia France en de gehele holding Air France-KLM.
Volgens Air France-KLM zal het 40% belang van Transavia Nederland in Transavia France verschuiven naar de reeds bestaande holdingmaatschappij Transavia Company onder de holding Air France-KLM (niet onder Air France, zie afbeelding).
Transavia France voert overigens geen vluchten uit vanaf Schiphol. Een mogelijke overdracht van Transavia France is vanuit het perspectief van publiek dan ook niet nadelig voor de netwerkkwaliteit op Schiphol.
Wat betreft mogelijke wijzigingen in de governancestructuur van Transavia Nederland is nog geen uitsluitsel te geven, omdat wat deze luchtvaartmaatschappij betreft de gesprekken nog lopen. Er wordt volgens Air France-KLM momenteel gesproken over het overgaan van een minderheidsbelang van Transavia Nederland naar Transavia Company.
De Staatssecretaris heeft in het gesprek op 9 november gesteld dat kostenbesparing bij Air France-KLM noodzakelijk is. De Staatssecretaris heeft tevens de Nederlandse belangen benadrukt die verbonden zijn aan de mainportfunctie van Schiphol en de positie van KLM. Daarbij zijn de zorgen over een eventuele wijziging van de governance inzake Transavia Nederland en de verwevenheid met KLM opgebracht.
Deelt u de gedachte dat dat veel verder gaat dan het integreren van ondersteunende diensten, waarvan eerder sprake was?
In het gesprek van 9 november zijn de afspraken over KLM die met de top van Air France-KLM op 12 maart jl. zijn gemaakt herbevestigd. Wij gaan er van uit dat deze gestand worden gedaan. De Kamer is over deze afspraken geïnformeerd bij brief van 13 maart 2015. Het kabinet vindt het belangrijk dat Air France-KLM werk maakt van de zeer noodzakelijke kostenbesparingen, die ook in Transavia dienen plaats te vinden. Een mogelijke overdracht van Transavia France is vanuit het perspectief van publiek belang niet nadelig voor de netwerkkwaliteit van Schiphol.
Past een inlijving van Transavia binnen de afspraken die tussen u en de top van Air France-KLM zijn gemaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat KLM 40% van haar aandelen Transavia wil verkopen aan Air France? Acht u dat wenselijk, zowel qua zeggenschap als vanuit financieel oogpunt?
Volgens Air France-KLM zal het 40% belang van Transavia Nederland in Transavia France verschuiven naar de reeds bestaande holdingmaatschappij Transavia Company onder de holding Air France-KLM (dus niet onder Air France, zie afbeelding structuur). Over wijzigingen in de governancestructuur van Transavia Nederland is nog geen uitsluitsel te geven, omdat deze gesprekken nog lopen. Er wordt volgens Air France-KLM momenteel gesproken over het overgaan van een minderheidsbelang van Transavia Nederland naar Transavia Company. Wanneer hiermee een betere samenwerking en synergie wordt bereikt en de efficiency wordt bevorderd, zou dat een goede zaak kunnen zijn. Transavia France voert overigens geen vluchten uit vanaf Schiphol.
Past een inlijving van Transavia binnen de afspraak dat Air France niet verder zou tornen aan de positie van KLM?
Zie antwoord vraag 3.
De Franse verhuizing Transavia |
|
Barbara Visser (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe druk op KLM»?1
Ja.
Klopt het bericht dat Transavia Nederland het belang van 40% in Transavia Frankrijk wil verkopen? Zo ja, wat is hiervoor de reden en wat betekent dit voor de positie van KLM en voor Schiphol? Welke rol heeft de Nederlandse Staat hierin?
Staatssecretaris Dijksma heeft op 9 november jl. gesproken met de heren De Juniac, Gagey en Elbers, respectievelijk de CEO’s van Air France-KLM, Air France en KLM. Daarbij is onder meer gesproken over versterking van de positie van Air France-KLM op langere termijn, invulling van kostenbesparingen bij Air France en het herbevestigen van de toezeggingen die eerder aan Nederland zijn gedaan. Ook is gesproken over de ontwikkeling van Transavia als low-cost carrier. Air France KLM en KLM hebben bevestigd dat er gesprekken lopen over de governance en synergieën inzake Transavia met betrekking tot de beide onderdelen Transavia Nederland en Transavia France en de gehele holding Air France-KLM.
Volgens Air France-KLM zal het 40% belang van Transavia Nederland in Transavia France verschuiven naar de reeds bestaande holdingmaatschappij Transavia Company onder de holding Air France-KLM (niet onder Air France, zie afbeelding).
Transavia France voert overigens geen vluchten uit vanaf Schiphol. Een mogelijke overdracht van Transavia France is vanuit het perspectief van publiek dan ook niet nadelig voor de netwerkkwaliteit op Schiphol.
Wat betreft mogelijke wijzigingen in de governancestructuur van Transavia Nederland is nog geen uitsluitsel te geven, omdat wat deze luchtvaartmaatschappij betreft de gesprekken nog lopen. Er wordt volgens Air France-KLM momenteel gesproken over het overgaan van een minderheidsbelang van Transavia Nederland naar Transavia Company.
De Staatssecretaris heeft in het gesprek op 9 november gesteld dat kostenbesparing bij Air France-KLM noodzakelijk is. De Staatssecretaris heeft tevens de Nederlandse belangen benadrukt die verbonden zijn aan de mainportfunctie van Schiphol en de positie van KLM. Daarbij zijn de zorgen over een eventuele wijziging van de governance inzake Transavia Nederland en de verwevenheid met KLM opgebracht.
Klopt het dat Transavia Nederland in gesprek is om de zeggenschap van Transavia Nederland over te hevelen naar Air France? Wat zou dit betekenen voor de zelfstandige positie van KLM en voor Schiphol?
Over wijzigingen in de governancestructuur van Transavia Nederland is nog geen uitsluitsel te geven, omdat deze gesprekken nog lopen. Er wordt volgens Air France-KLM momenteel gesproken over het overgaan van een minderheidsbelang van Transavia Nederland naar Transavia Company. In algemene zin kan worden aangegeven dat het kabinet het belangrijk vindt dat de netwerkkwaliteit op Schiphol behouden blijft, dat in belangrijke mate wordt geborgd wordt door de vluchten van KLM. Een zelfstandige positie van KLM als luchtvaartmaatschappij om haar operaties uit te voeren en te optimaliseren past daarbij. Daar waar Transavia nodig is om dat netwerk te complementeren of die zelfstandige positie te behouden, moet hiermee bij de invulling van de plannen voor Transavia Nederland rekening worden gehouden. De Staatssecretaris heeft dit in het overleg van 9 november benadrukt.
Op welke wijze is het kabinet betrokken bij de verkenning van de gesprekken over verkoop en eventuele overheveling van Transavia Nederland naar Air France? Als u niet betrokken bent, bent u bereid hierover in gesprek te gaan met uw Franse collega’s?
De gesprekken over de governance van de beide Transavia onderdelen vinden plaats tussen KLM, Transavia, Air France en Air France-KLM. De Nederlandse of Franse overheid heeft daarin geen formele rol. Zoals hiervoor aangegeven heeft de Staatssecretaris op 9 november met de top van Air France-KLM, Air France en KLM over onder meer Transavia gesproken.
Deelt u de mening dat het van belang is, in het kader van de hubfunctie van Schiphol, dat de zelfstandige positie van KLM binnen de holding Air France/KLM geborgd is? Zo ja, op welke wijze wordt hieraan via een overheveling van de zeggenschap over Transavia naar Air France bijgedragen?
Het kabinet vindt een zelfstandige positie van KLM binnen de holding Air France-KLM van groot belang zoals eerder is gemeld. Verder verwijzen wij naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u deze vragen vóór het volgende Algemeen overleg Luchtvaart beantwoorden, voorzien op 11 november 2015?
U heeft de antwoorden ontvangen voor het AO Luchtvaart van 11 november a.s.
Transavia |
|
Mei Li Vos (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Ce que veut faire Air France-KLM avec ses deux Transavia»1 en «Strijd om Transavia»?2
Ja.
In hoeverre kunt u de berichtgeving uit deze kranten bevestigen? Is het samenvoegen van Transavia Holland en Transavia France momenteel onderdeel van de onderhandelingen bij de holding Air France-KLM?
Staatssecretaris Dijksma heeft op 9 november jl. gesproken met de heren De Juniac, Gagey en Elbers, respectievelijk de CEO’s van Air France-KLM, Air France en KLM. Daarbij is onder meer gesproken over versterking van de positie van Air France-KLM op langere termijn, invulling van kostenbesparingen bij Air France en het herbevestigen van de toezeggingen die eerder aan Nederland zijn gedaan. Ook is gesproken over de ontwikkeling van Transavia als low-cost carrier. Air France KLM en KLM hebben bevestigd dat er gesprekken lopen over de governance en synergieën inzake Transavia met betrekking tot de beide onderdelen Transavia Nederland en Transavia France en de gehele holding Air France-KLM.
Volgens Air France-KLM zal het 40% belang van Transavia Nederland in Transavia France verschuiven naar de reeds bestaande holdingmaatschappij Transavia Company onder de holding Air France-KLM (niet onder Air France, zie afbeelding).
Transavia France voert overigens geen vluchten uit vanaf Schiphol. Een mogelijke overdracht van Transavia France is vanuit het perspectief van publiek dan ook niet nadelig voor de netwerkkwaliteit op Schiphol.
Wat betreft mogelijke wijzigingen in de governancestructuur van Transavia Nederland is nog geen uitsluitsel te geven, omdat wat deze luchtvaartmaatschappij betreft de gesprekken nog lopen. Er wordt volgens Air France-KLM momenteel gesproken over het overgaan van een minderheidsbelang van Transavia Nederland naar Transavia Company.
De Staatssecretaris heeft in het gesprek op 9 november gesteld dat kostenbesparing bij Air France-KLM noodzakelijk is. De Staatssecretaris heeft tevens de Nederlandse belangen benadrukt die verbonden zijn aan de mainportfunctie van Schiphol en de positie van KLM. Daarbij zijn de zorgen over een eventuele wijziging van de governance inzake Transavia Nederland en de verwevenheid met KLM opgebracht.
Deelt u de mening dat het van belang is voor de ontwikkeling van KLM dat Transavia Holland in de handen van KLM blijft, ook gezien Air-France een meerderheidsaandeel heeft in de holding? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin kan worden aangegeven dat het kabinet het belangrijk vindt dat de netwerkkwaliteit op Schiphol behouden blijft, dat in belangrijke mate wordt geborgd wordt door de vluchten van KLM. Een zelfstandige positie van KLM als luchtvaartmaatschappij om haar operaties uit te voeren en te optimaliseren past daarbij. Daar waar Transavia Nederland nodig is om dat netwerk te complementeren of die zelfstandige positie te behouden, moet hiermee bij de invulling van de plannen voor Transavia Nederland rekening worden gehouden. Dit heeft de Staatssecretaris in het gesprek op 9 november benadrukt.
In hoeverre kan Air France de reorganisatieplannen zoals deze voorlagen voor de stakingen bij Air France afwentelen op een eventuele samenvoeging van Transavia Holland en Transavia France?
Voor zover ons bekend is er geen verband tussen de reorganisatieplannen bij Air France en de besprekingen over de governance van Transavia. Deze trajecten staan los van elkaar. Van eventuele afwenteling is daarom geen sprake.
In hoeverre is deze inzet een gevolg van de uitbreiding van het aandeel van de Franse staat in de holding Air France KLM? Zou u een uitgebreide argumentatie kunnen formuleren bij uw standpunt?
De uitbreiding van het aandelenbelang van de Franse staat in mei jl. speelt voor zover ons bekend geen rol in relatie tot besprekingen over Transavia. De Kamer is over de achtergrond van de uitbreiding van dat aandelenbelang geïnformeerd bij brief van 2 juni 2015 (Kamerstuk 28 165, nr. 195).