Het bericht 'Syrische asielzoekers eisen duidelijkheid' |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Sharon Dijksma (PvdA), Marianne Thieme (PvdD), Tofik Dibi (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Leers |
|
Kent u het bericht «Syrische asielzoekers eisen duidelijkheid»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja, ik ken het bericht. Ik kan me voorstellen dat de zorgwekkende situatie in Syrië gevolgen heeft voor de gemoedstoestand van de betrokken Syrische asielzoekers. Op 3 augustus jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop ik het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Syrië heb vormgegeven. Hiermee zullen deze Syrische asielzoekers spoedig de door hen gevraagde duidelijkheid over hun verblijfsstatus krijgen.
Ik heb u geschreven dat het uitgangspunt een individuele beoordeling blijft. Daarbij vormen de in het ambtsbericht beschreven grootschalige en ernstige mensenrechtenschendingen van de zijde van de Syrische autoriteiten aanleiding om bij terugkeer een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM aan te nemen voor Syrische asielzoekers waarbij niet uit het asielrelaas blijkt dat zij actief aanhanger zijn van het huidige Syrische regime. Behoudens de gebruikelijke contra-indicaties kunnen deze asielzoekers in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, onder b van de Vreemdelingenwet. Volgens jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is het materiële toepassingsgebied van artikel 29, onder b van de Vreemdelingenwet niet anders dan het materiële toepassingsgebied van artikel 15 van de Richtlijn 2004/83/EG (Definitierichtlijn).
Bent u bereid, gelet op de verschrikkelijke situatie in Syrië, deze Syrische asielzoekers als groep in aanmerking te laten komen voor een asielvergunning? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat toepassing van artikel 15 van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft en de inhoud van de verleende bescherming (Definitierichtlijn) aan de orde is voor deze groep Syrische asielzoekers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke inspanningen worden verricht om te voorkomen dat door onzekerheid over verblijf Syrische asielzoekers in hongerstaking zullen gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden om de onzekerheid waarin deze Syrische asielzoekers verblijven weg te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Het vrouwenstandpunt van de SGP |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over het vrouwenstandpunt van de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP)?1
Ja.
Welke passende maatregelen gaat u nemen die er daadwerkelijk toe leiden dat SGP passief kiesrecht aan vrouwen toekent, zodat de Nederlandse Staat niet langer in strijd met artikel 7, aanhef onder a en c, van het VN Vrouwenverdragen handelt?
Ik heb het hoofdbestuur van de SGP schriftelijk gevraagd welke consequenties het voornemens is te verbinden aan de beslissing van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 10 juli 2012 (nr. 58369/10) en om hierover met mij in overleg te treden. Dit overleg zal naar verwachting plaatsvinden op korte termijn. Tegelijkertijd beraad ik mij op de aard en inhoud van de maatregelen die de regering kan overwegen te treffen ter (nadere) uitvoering van de Hoge Raad uitspraak van 9 april 2010 in het geval de SGP geen maatregelen neemt. Ik zal de Tweede Kamer middels een brief op de hoogte stellen van nadere besluitvorming hieromtrent.
Bent u van mening dat er op zo kort mogelijk termijn een einde moet worden gemaakt aan het uitsluiten van vrouwen op de kandidatenlijst door de SGP?
De uitspraken van het EHRM en van de HR vergen dat vrouwen gelijkelijk gebruik moeten kunnen maken van het (passief kiesrecht) en derhalve geen formele noch feitelijke belemmeringen daarbij mogen ondervinden. Over de wijze waarop dat bereikt kan worden zal in eerste instantie de SGP zich moeten beraden.
Bent u er van op de hoogte dat de huidige kandidatenlijst van de SGP uit louter mannen bestaat? Welke implicaties heeft de uitspraak voor de komende verkiezingen?
Ja. Wat betreft de komende verkiezingen wijs ik op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 januari 2011 (nr. 201101075/1/H2) over de vraag of een kieslijst van de SGP voor de Provinciale Staten ongeldig moest worden verklaard, aangezien de SGP vrouwen discrimineert in strijd met artikel 7 van het VN-Vrouwenverdrag. Met verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad, oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak dat het aan de wetgever is om aan de door de Hoge Raad aangenomen onrechtmatige situatie een eind te maken. De Kiesraad heeft dit ook op zijn website bekendgemaakt. Overigens wijs ik u er op dat de kandidatenlijsten voor de komende Tweede Kamerverkiezingen inmiddels definitief zijn vastgesteld.
De veiligheid van paspoortgegevens. |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de constatering tijdens het algemeen overleg over Privacy van 3 juli 2012, dat steeds meer aanbieders van diensten en producten om kopietjes van het paspoort vragen en dit de bescherming van onze persoonsgegevens kwetsbaar maakt?
Ik herinner mij het algemeen overleg van 3 juli 2012. Ik herinner mij ook dat ik in dat algemeen overleg een dergelijke constatering niet heb gehoord, en deze zelf ook niet heb gedaan.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «CBP wijst op verbod kopiëren paspoort» van 12 juli jl?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Het College bescherming persoonsgegevens is onafhankelijk, ook in zijn handhavingstaken. Ik acht het niet dienstig om naar aanleiding van dit soort concrete initiatieven te reageren op de wijze waarop het College zijn taak uitoefent.
Klopt het dat het afstaan van een kopie van het identiteitsbewijs en een bankschrift steeds vaker een voorwaarde is voor het verkrijgen van bepaalde producten en of diensten? Indien ja, wat vindt u van deze praktijk en hoe verhoudt het zich tot wetgeving inzake persoonsgegevens?
Daarover bestaan geen statistische gegevens. Van belang is slechts of voor zulke producten een kopie gevraagd mag worden van het identiteitsbewijs. Zoals het CBP nog eens heeft benadrukt mag dat als regel niet, behalve in bepaalde uitzonderingsgevallen. Bankafschriften bevatten diverse persoonsgegevens. Ook het verzamelen en verder gebruiken van deze gegevens is gebonden aan de regels in de Wet bescherming persoonsgegevens.
Bent u bekend met de tekst op de site van de rijksoverheid waar vermeld wordt dat als u een telefoon wilt afsluiten u verplicht bent een kopie van paspoort af te geven? Kunt u zorgen voor een eenduidige communicatie en de tekst op www.rijksoverheid.nl aanpassen aan de richtlijnen van het Centraal Planbureau (CPB)?2
De bedoelde tekst op de website is op 18 juli jongstleden in overleg met het College bescherming persoonsgegevens (CBP) geactualiseerd.
Bent u ervan op de hoogte dat bedrijven binnen een bepaalde sector, bijvoorbeeld telefoon- en internetaanbieders, dezelfde soort persoonsgegevens vragen aan consumenten? Zo ja heeft de consument dan wel een vrije keuze als het product en of dienst niet te verkrijgen is zonder het afgeven van een kopie van het paspoort?
Voor zover bedrijven ten onrechte een kopie van het paspoort vroegen, veronderstel ik dat de bewuste bedrijven naar aanleiding van de recente richtsnoeren van het CBP hun praktijken zullen aanpassen.
Kunt u inzichtelijk maken welke bedrijven en sectoren en in welke gevallen zij vragen om een kopie van het paspoort bij het verlenen van een dienst en of het kopen van een product?
Nee, ik beschik niet over dergelijke gegevens.
Kunt u toelichten of en wanneer er een noodzaak is van dergelijke bestanden voor de bedrijfsvoering van bedrijven?
Het CBP heeft op 12 juli 2012 richtsnoeren gepubliceerd over het gebruik van een «kopietje paspoort». Op de website mijnprivacy.nl wordt dit nader toegelicht aan de hand van concrete voorbeelden en vragen en antwoorden. Kortheidshalve verwijs ik u naar deze website.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak het afgeven van een kopie van het paspoort of identiteitsbewijs heeft geleid tot identiteitsdiefstal?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of bedrijven de regels inzake bescherming persoonsgegevens naleven en of de databeveiligingsmaatregelen rondom een dergelijk bestand wel adequaat zijn?
Het CBP is belast met het toezicht op de naleving van de wetten inzake bescherming persoonsgegevens. Zie verder mijn antwoord op vraag 2 en vraag 12.
Bent u zich bewust van de risico’s van het gebruik van deze bestanden door derden inclusief politie, justitie en inlichtingendiensten en het combineren van deze bestanden met gegevens in andere bestanden?
Ja.
Bent u bekend met diensten en producten die over de grens worden aangeboden en ook persoonsgegevens opvragen? Welke regels zijn hierop van toepassing?
Zolang vrager en aanbieder van een product of dienst binnen de Europese Economische Ruimte activiteiten ontplooien, is richtlijn 95/46/EG, in combinatie met de toepasselijke nationale implementatievoorschriften, van toepassing op de met het aanbod geassocieerde gegevensverwerking van toepassing. Indien tenminste een van beide partijen zich in een derde land bevindt, dan kunnen voorschriften van buitenlands recht van toepassing zijn.
Op welke wijze gaat u erop toezien dat het verbod op kopieën paspoort voortaan wel wordt nageleefd en de consument geïnformeerd is over haar rechten dienaangaande? Deelt u de mening dat een boetebevoegdheid van de privacytoezichthouder juist in dit soort gevallen een waardevolle stok achter de deur is om naleving van privacy wetgeving te bevorderen? Indien ja, op welke wijze bent u voornemens om uitvoering te geven aan de onlangs in de Kamer aangenomen motie Recourt/Berndsen3, waarin u bent verzocht om voor 1 januari 2013 met een voorstel te komen waarin de boetebevoegdheid van het CBP wordt geregeld?
Het – overigens geenszins absolute – verbod op het maken en bewaren van een kopie van een identiteitsdocument wordt niet door mij, maar door het CBP gehandhaafd. Het CBP is onafhankelijk en stelt zelf zijn toezichts-, handhavings- en voorlichtingsprioriteiten vast, en legt daarover verantwoording af.
Ik deel de mening niet dat deze kwestie nu juist bij uitstek de noodzaak voor het uitbreiden van de bestuurlijke boetebevoegdheid in de Wet bescherming persoonsgegevens aantoont. Er zijn vele handhavingsvragen die noodzaken na te denken over de wijze van sanctionering van de Wbp. Op de door de Kamer aangenomen motie van het lid Recourt zal ik afzonderlijk reageren.
Bent u zich ervan bewust dat de gegevens op de chip van een paspoort makkelijk te kopiëren zijn met op internet verkrijgbare software?4 Wat gaat u hieraan doen?
Voor het antwoord hierop verwijs ik naar de antwoorden die de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal geven op de schriftelijke vragen van het lid Elissen over de nieuw paspoorten die grote beveiligingsproblemen kennen (vraagnummer 2012Z14564, ingezonden 17 juli 2012).
Het recht op onderwijs voor asielzoekers van 18 jaar en ouder. |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Leers , Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat in Nederland ongeveer 10 000 asielzoekers van 18 jaar en ouder in de opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) verblijven met nauwelijks toegang tot onderwijs?
Er verblijven inderdaad ongeveer 10 000 asielzoekers van achttien jaar en ouder in de COA-opvang. Over de mogelijkheden tot onderwijs wordt u in de hierna volgende beantwoording nader geïnformeerd.
Bent u bekend met het feit dat asielzoekers van 18 jaar en ouder geen Nederlandse les krijgen waardoor toegang tot het Nederlandse onderwijsstelsel feitelijk onmogelijk is omdat op Nederlandse scholen in het Nederlands les gegeven wordt? Indien ja, wat vindt u van deze belemmering in ontplooiingsmogelijkheden voor vreemdelingen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Ook met het oog op de ontwikkelingsmogelijkheden van asielzoekers is het van belang dat de procedures snel en zorgvuldig worden afgehandeld. Zodra er duidelijkheid is over het al dan niet verkrijgen van een vergunning kan de asielzoeker ofwel zo snel mogelijk met inburgering starten, desgewenst door al in de opvang met een pre-inburgeringstraject aan te vangen, ofwel zich op zijn toekomst in het land van herkomst richten, waarbij de overheid behulpzaam kan zijn. Overigens hebben asielzoekers evenals Nederlandse ingezetenen recht op onderwijs. Voor minderjarigen geldt de leer- en kwalificatieplicht. De plicht om onderwijs te volgen eindigt met het bereiken van de leeftijd van achttien jaar. Hiermee voldoet Nederland aan de verplichtingen uit de EU-Richtlijn minimumnormen opvang asielzoekers, waarin het recht op onderwijs beperkt wordt tot minderjarige asielzoekers.
Voor volwassen asielzoekers geldt de regel dat zij die hier rechtmatig verblijven zich kunnen inschrijven voor bekostigd onderwijs. Degenen die hier niet rechtmatig verblijven mogen de opleiding waarmee zij al voor hun achttiende jaar waren gestart afronden, tenzij terugkeer gerealiseerd kan worden voordat de opleiding is afgerond. Beroepsonderwijs en hoger onderwijs worden, anders dan het funderend onderwijs, niet volledig vanuit de overheid bekostigd, noch voor Nederlandse volwassenen, noch voor volwassen asielzoekers. Voor beroepsonderwijs en hoger onderwijs is dus les- of cursusgeld dan wel collegegeld verschuldigd.
Bent u ervan op de hoogte dat alleenstaande minderjarige vreemdelingen die aan een Internationale Schakel Klas (ISK) opleiding begonnen zijn, na het bereiken van de 18 jarige leeftijd overgeplaatst worden naar een regulier asielzoekerscentrum en vervolgens niet bij een andere ISK school geaccepteerd worden om de begonnen opleiding af te maken? Indien ja, wat vindt u van deze belemmering?
Niet alle scholen voor voortgezet onderwijs hebben een Internationale Schakelklas (ISK). In het voortgezet onderwijs wordt er door sommige scholen voor gekozen om voor groepen nieuwkomers een ISK in te richten. Het doel van deze schakelklas is de instroom van nieuwkomers in het reguliere onderwijs te vergemakkelijken. Een ISK is géén speciale opleiding; in de praktijk gaat het om een klas met nieuwkomers die extra Nederlandse les krijgen en op enkele vakken bijgespijkerd worden, zodat ze zo snel mogelijk in een reguliere klas op dezelfde school kunnen instromen. Er is overigens aanvullende bekostiging beschikbaar voor de eerste opvang van vreemdelingen en nieuwkomers. Alle scholen die voortgezet onderwijs geven aan nieuwkomers kunnen een beroep doen op deze regeling, of er nu een ISK is of niet.
Dat het in zijn algemeenheid zo is dat alleenstaande minderjarige vreemdelingen die in een zogenaamde Internationale Schakel Klas (ISK) zijn begonnen, na eventuele overplaatsing naar een regulier asielzoekerscentrum, bij een andere school met ISK niet geaccepteerd worden, is ons niet bekend. Wel is het ons bekend dat het aantal gevallen waarin asielzoekers van achttien jaar en ouder geen toegang krijgen tot onderwijs toeneemt. Wij zijn voornemens te onderzoeken wat de omvang van het probleem is en te bezien welke oplossing kan worden gevonden.
Het recht op onderwijs, zoals neergelegd in internationale verdragen en Europese regelgeving, vindt zijn neerslag in het kosteloze funderende onderwijs voor alle leer- en kwalificatieplichtigen. Dit is voor iedereen in Nederland hetzelfde. Er is dan ook geen sprake van discriminatie.
Formeel gezien zijn er dus geen belemmeringen voor deelname aan het onderwijs door asielzoekers. Zoals aangegeven gaan wij de eventuele praktische belemmeringen bezien en mogelijke oplossingsrichtingen verkennen. Daarbij wordt ook steeds de wisselwerking met het vraagstuk van de eigen verantwoordelijkheid om terug te keren indien men hier niet rechtmatig verblijft, betrokken. Uw Kamer zal over de uitkomst van deze verkenning te gelegener tijd worden geïnformeerd.
Hoe verhoudt deze belemmering zich tot de constatering dat de Nederlandse wetgeving erop gebaseerd is iedere mogelijkheid van discriminatie uit te sluiten, door de formele en materiële voorwaarden te scheppen, waaruit een ieder het onderwijs kan genieten dat hij verlangt, zoals benoemd in de Memorie van Toelichting bij het Verdrag ter bestrijding van discriminatie in het onderwijs?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze belemmering voor individuele ontplooiing zich tot de verplichtingen van de overheid die voortvloeien uit het fundamentele mensenrecht van een ieder op onderwijs zoals onder meer vastgelegd in artikel 26 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, artikel 2 bij het Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, artikel 13 lid 2 van het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, World Declaration on Education for All en het Verdrag ter bestrijding van discriminatie in het onderwijs?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat toepassing van het recht op onderwijs voorwaardelijk is om asielzoekers van 18 jaar en ouder zich te laten ontwikkelen en zo hun kansen te vergroten op het verkrijgen van een leefbaar inkomen, in Nederland dan wel in het land van herkomst? Indien ja, welke mogelijkheden ziet u om de ontplooiingsmogelijkheden van asielzoekers die in opvang van het COA verblijven, te vergroten? Indien nee, waarom niet?
Asielzoekers hebben dezelfde rechten en plichten als Nederlandse ingezetenen waar het de toegang tot onderwijs betreft. Naast de mogelijkheden tot terugkeeractiviteiten en tot pre-inburgering voor vergunninghouders die in de opvang verblijven zijn aanvullende mogelijkheden voor asielzoekers niet wenselijk. Naast hoge kosten zou dit ook leiden tot een, vaak onterecht, signaal dat hun toekomst in Nederland ligt.
Zoals al aangegeven in het antwoord op de vragen 1 en 2, kan de vreemdeling, zodra hij een vergunning heeft, in de opvang al starten met een pre-inburgeringstraject. In geval er een negatieve beslissing is genomen op zijn asielverzoek staan er diverse terugkeeractiviteiten tot zijn beschikking. Ook in dit verband benadrukt de regering het belang van een snelle procedure.
Op 15 december 2011 zijn de nieuwe beleidsregels gepubliceerd met betrekking tot zelfstandige terugkeer en (duurzame) herintegratie van uitgeprocedeerde asielzoekers. Binnen deze beleidsregels kunnen organisaties uit het maatschappelijk middenveld, maar ook lokale overheden, projecten indienen om uitgeprocedeerde asielzoekers, die willen terugkeren naar het land van herkomst, te ondersteunen. Het bestaande instrumentarium is daarbij uitgebreid.
Ook op deze wijze kunnen asielzoekers activiteiten ontplooien die aansluiten bij hun toekomstperspectief.
Kent u de initiatieven van de Stichting Robin Hood College te Den Helder? Bent u bereid om de mogelijkheden van Internationale Schakel Klassen voor asielzoekers en nieuwkomers van 18 jaar en ouder te onderzoeken waardoor hen ontplooiingsmogelijkheden ten gunste van verblijf dan wel terugkeer kan worden geboden, en de Kamer daarover in het najaar te informeren?
Wij hebben kennis genomen van de initiatieven van de Stichting Robin Hood College. Het staat onderwijsinstellingen vrij om, mits binnen de kaders van de wet, het onderwijs zodanig vorm te geven dat het aansluit op de behoeften van volwassen asielzoekers en nieuwkomers. In het voortgezet onderwijs wordt dat in sommige gevallen gedaan door Internationale Schakel Klassen in te richten, in andere gevallen vinden de leerlingen individueel hun plaats in het reguliere onderwijs, al dan niet met extra ondersteuning, zoals in dit geval van de Stichting Robin Hood. De regering ziet geen noodzaak om deze mogelijkheden nader te onderzoeken. Wel zal, zoals in het antwoord op vraag 3, 4 en 5 aangegeven, in breder perspectief worden gekeken naar de toegang tot onderwijs van asielzoekers van achttien jaar en ouder.
De vervanging van volksvertegenwoordigers die door een ongeval in coma zijn geraakt |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de situatie in de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland die is ontstaan als gevolg van een zeer ernstig verkeersongeval waarbij één van de raadsleden in coma is geraakt?1
Ja, ik ben op de hoogte van de droevige omstandigheden als gevolg waarvan het raadslid in Schouwen-Duiveland niet in staat is zijn functie uit te oefenen. Door deze omstandigheden is het raadslid ook niet in staat om zelf een verzoek om tijdelijk ontslag wegens ziekte in de zin van artikel X 10, tweede lid, van de Kieswet te doen.
Deelt u de mening dat het belangrijk is een adequate wettelijke regeling te bieden om er voor te zorgen dat bestuurlijk organen – zoals de gemeenteraad – in dergelijke situaties optimaal kunnen blijven functioneren?
Artikel 57a van de Grondwet biedt een grondslag ten aanzien van de tijdelijke vervanging van Kamerleden bij zwangerschap en ziekte. De bepaling is van overeenkomstige toepassing op raads- en statenleden. Ter uitwerking is in artikel X 10 van de Kieswet geregeld dat op diens verzoek aan een langdurig zieke volksvertegenwoordiger tijdelijk ontslag wordt verleend door de voorzitter van het vertegenwoordigend orgaan. Ingeval van een gemeenteraadslid is dat dus de burgemeester. Het betreft een gebonden besluit dat wordt genomen overeenkomstig de benodigde doktersverklaring. Vervolgens wordt een vervanger benoemd volgens de lijstvolgorde. De vervanging betreft een vaste periode van 16 weken. Er kan per zittingsperiode ten hoogste 3 keer een vervangingsperiode worden verleend; dus iets minder dan een jaar. Daarna zou de vervangen volksvertegenwoordiger moeten overwegen definitief ontslag te nemen.
Voor wethouders (en gedeputeerden) is er voor verlof en tijdelijke vervanging bij ziekte een soortgelijke regeling. Het college verleent aan een wethouder op diens verzoek verlof wegens langdurige ziekte. Ook hier wordt een doktersverklaring vereist. De raad kan dan een vervanger benoemen. Bij de regeling is tevens bepaald dat in geval een wethouder vanwege zijn ziekte niet in staat is zelf het verzoek te doen, de burgemeester namens hem het verzoek kan doen indien de continuïteit van het gemeentelijk bestuur dringend vereist dat in vervanging van de wethouder wordt voorzien.
Waar het een volksvertegenwoordiger betreft, zou een soortgelijke regeling kunnen worden overwogen voor de situatie dat deze door de ziekte op dat moment niet meer in staat is zijn wil kenbaar te maken en het dus niet mogelijk is dat betrokkene zelf een verzoek tot vervanging doet. Gelet op het andersoortige en principiële karakter van het mandaat van een volksvertegenwoordiger dient dit met de nodige waarborgen omkleed te worden.
Bent u bereid om een wetsvoorstel in te dienen dat de mogelijkheid creëert om in een toekomstig geval – zoals zich thans in de gemeente Schouwen-Duiveland voordoet – te zorgen voor een volwaardige, tijdelijke vervangingsregeling van volksvertegenwoordigers?
Voor een regeling zou artikel X 10 van de Kieswet moeten worden aangepast. Daarbij kan gedacht worden aan een voorziening naar analogie van die voor wethouders, hoewel het de vraag is of een gelijksoortige regeling passend is gelet op het principiële karakter van het mandaat van volksvertegenwoordigers. Een regeling naar analogie zou inhouden dat in geval een raadslid vanwege zijn ziekte niet in staat is zelf het verzoek te doen, de burgemeester namens hem het verzoek kan doen. Dat verzoek zou voorzien moeten zijn van een doktersverklaring. Overigens is het de vraag of het juist zou zijn als de burgemeester kan verzoeken het ambt van raadslid – een volksvertegenwoordiger – tijdelijk te beëindigen.
Een constitutioneel vereiste is dat de vervanging een tijdelijk karakter moet hebben. Het ligt voor de hand om voor de invulling daarvan aan te sluiten bij de termijn die geldt voor andere gevallen waarin de volksvertegenwoordiger zich vanwege ziekte wil laten vervangen. Een afwijkende termijn in geval betrokkene door ziekte niet zelf zijn wil kenbaar kan maken, is althans moeilijk te beargumenteren. De termijn uit de Kieswet (maximaal 3 perioden van 16 weken) biedt hier echter niet altijd uitkomst. Het zal hier in de regel immers gaan om ernstige gevallen van hersenletsel (coma) en derhalve van langdurige aard. Als iemand na de termijn van tijdelijke vervanging nog niet in staat is zijn wil te uiten, is een ontslag niet mogelijk. En dit betekent dat voor de resterende zittingsperiode de zetel niet kan worden vervuld. Een regeling zou dus een beperkte en daarmee onbevredigende oplossing bieden. Een voorziening die leidt tot definitief ontslag vergt grondwetswijziging. Dat acht ik gelet op de zeldzaamheid van deze gevallen niet aangewezen, nog afgezien van de principiële vragen die dit met zich meebrengt ten aanzien van het individuele mandaat van de betrokken volksvertegenwoordiger.
Het niet naleven van het SWIFT akkoord over de doorgifte van bankgegevens. |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het tweede rapport over de uitvoering van het akkoord tussen de Europese Unie (EU) en de Verenigde Staten (VS) over de doorgifte van bankgegevens, het zogenoemde SWIFT-akkoord?1
Ja.
Bent u bekend met de conclusie van de Joint Supervisory Board (JSB) van Europol dat niet vastgesteld kan worden dat uitvoering wordt gegeven aan de kerndoelstelling van het akkoord, namelijk het beperken van de hoeveelheid doorgegeven data?2 Bent u van opvatting dat daarmee feitelijk het EU-VS akkoord niet wordt uitgevoerd?
In de verklaring die de JSB op 19 maart jl. naar aanleiding van de tweede inspectie heeft gepubliceerd komt de door u genoemde conclusie naar mijn mening niet als zodanig terug. De tenuitvoerlegging van de verplichtingen van Europol vindt plaats in overeenstemming met de TFTP-overeenkomst, hoezeer de JSB ook nog enkele mogelijkheden tot verdere verbetering ziet. Voor de goede orde wijs ik erop dat de publicatie waar in voetnoot 2 bij uw vragen naar wordt verwezen, geen publicatie is van de JSB maar van Europol zelf, en dat deze is getiteld «Europol Activities in Relation to the TFTP Agreement – Information Note to the European Parliament». Deze voor het Europees Parlement bestemde notitie betreft de periode 1 August 2010 – 1 April 2011, welke periode niet (geheel) samenvalt met die bestreken in het tweede inspectierapport van de JSB (1 augustus 2010 – 31 oktober 2011).
Is het besluit van de Europese Commissie en Europol om het volledige rapport geheim te verklaren in strijd is met EU-normen voor openbaarheid van bestuur?
Het besluit het rapport geheim te houden is mede gedaan op verzoek van de Amerikaanse autoriteiten, met dien verstande dat deze een verzoek van Europol om het rapport te declassificeren in beraad hebben. Het is niet primair aan mij vast te stellen of de Europese Commissie en Europol dit besluit correct hebben gemotiveerd in het licht van de regels voor de classificatie van documenten zoals die gelden voor de Commissie en Europol, maar vooralsnog heb ik geen enkele aanleiding dat in twijfel te trekken. Het is mij inderdaad bekend dat de JSB voorstander is van openbaarmaking, doch dat is in dit verband niet doorslaggevend.
Wat betreft de toepassing van verordening 1049/2001: het rapport is geclassificeerd als «Secret», en is daarmee een gevoelig document in de zin van artikel 9 van deze verordening. Voor openbaarmaking van gevoelige documenten geldt op grond van artikel 2 lid 5 Eurowob een bijzondere behandeling. De toegang tot gevoelige documenten kan uitsluitend worden verleend na instemming van de oorspronkelijke opsteller. Een weigering om toegang te verlenen tot een gevoelig document moet wel worden gemotiveerd, maar deze motivering mag beknopt zijn als een meer uitgebreide motivering informatie zou onthullen die juist beschermd dient te worden. Gezien de classificatie van het rapport, verschilt het onderhavige feitencomplex van die in de door u aangehaalde uitspraak van het Gerecht. Gelet op de omstandigheid dat de Raad beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van 4 mei jl. en dat het verder niet aan mij is om nader in te gaan op de eventuele verschillen of overeenkomsten tussen die zaak en de onderhavige, lijkt mij een uitspraak van mijn zijde op dit punt niet in de rede te liggen. Ik kan nu dus ook niet ingaan op de vraag of het rapport betrekking heeft op de internationale betrekkingen.
Is het rapport een document dat betrekking heeft op de internationale betrekkingen? Weet u dat de JSB zelf heeft aangegeven geen enkel bezwaar te hebben tegen publicatie?
Zie antwoord vraag 3.
Is dit besluit in strijd is met EU Verordening 1049/2001 en met bestaande jurisprudentie, met name de uitspraak van het Gerecht van de EU d.d. 4/5/2012 in de zaak In 't Veld tegen Raad van de EU, waarin wordt gesteld dat internationale betrekkingen niet automatisch zijn uitgezonderd van de verplichting tot openbaarheid?3
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de burger recht om te weten of het SWIFT-akkoord in kwestie correct en volledig wordt uitgevoerd?
Ja, zij het dat de vigerende regels voor de classificatie van documenten en de toegang tot EU-documenten daarbij uiteraard in acht dienen te worden genomen.
Bent u bekend met de toezegging van de Europese Commissie ten tijde van het sluiten van het SWIFT-akkoord om binnen een jaar te starten met een systeem voor het filteren van de data op EU-grondgebied?
Ja.
Bent u van mening dat een dergelijk systeem essentieel is om een einde te maken aan de doorgifte van data in bulk?
Blijkens artikel 2 van het besluit van de Raad van 13 juli 2010 tot goedkeuring van de TFTP-overeenkomst (PB L 195/3 van 27 juli 2010) heeft de Raad – overigens op verzoek van het Europees Parlement – de Europese Commissie verzocht uiterlijk binnen een jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst een juridisch en technisch kader voor het extraheren van gegevens op EU-grondgebied voor te leggen aan het Europees Parlement en de Raad. Op 13 juli 2011 heeft de Europese Commissie vervolgens een Mededeling gepubliceerd onder de titel «Een Europees systeem voor het traceren van terrorismefinanciering: beschikbare opties» (COM(2011) 429 definitief). In deze Mededeling heeft de Europese Commissie op hoofdlijnen drie opties voor een dergelijk Europees systeem beschreven, maar nog geen concreet wetgevend voorstel gedaan. Over de Mededeling heeft de Europese Commissie nadien met zowel het Europees Parlement als de Raad van gedachten gewisseld, waarna zij de conclusie heeft getrokken dat nader voorwerk voor een impact assessment noodzakelijk is, gezien de grote complexiteit van het onderwerp. Een concreet wetgevend voorstel verwacht ik zeker niet voor het einde van 2012, zodat het prematuur zou zijn op dit moment uitspraken te doen over de inhoud daarvan. Dat laatste geldt met name ook voor de effecten daarvan op de doorgifte van gegevens aan derde landen.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Europese Commissie twee jaar na inwerkingtreding van het SWIFT-akkoord nog steeds geen werk heeft gemaakt van een dergelijk systeem?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat het voorstel van de Europese Commissie voor een EU SWIFT-akkoord niet equivalent is aan het gevraagde systeem voor het filteren van data, maar veel verder gaat?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u van mening dat de Europese Commissie in gebreke is gebleven? Zo ja, welke actie denkt u te ondernemen om ten spoedigste een eigen EU systeem voor het filteren van data op te zetten?
Gelet op hetgeen ik in antwoord op de vragen 8–10 heb gemeld ben ik niet van mening dat de Europese Commissie in gebreke is gebleven en acht ik het evenmin noodzakelijk op dat punt actie te ondernemen.
Hoe beoordeelt u het besluit tot liquidatie van het NISR wegens onvoldoende functioneren ten opzichte van de goedkeuring van de Stichting Afwikkeling Rechtsherstel Sinti en Roma (SARSR) voor het jaarplan en de begroting van 2012?1
Ik heb van deze ontwikkeling kennis genomen. De directie en de Raad van Toezicht van NISR signaleerden dat het vinden van aanvullende financiële bronnen niet lukte, onderkenden dat er te weinig zichtbaar was van de inspanningen van NISR en merkten dat mede daardoor kritiek vanuit een deel van de gemeenschap van Sinti en Roma groeide. Dat beeld was ook bij het indienen van het jaarplan en de begroting bij SARSR bekend, maar niet zodanig dat een besluit om te stoppen aan de orde was. NISR zag nog kansen en SARSR heeft daarom op 22 november 2011 het jaarplan en de begroting voor 2012 goedgekeurd. Sindsdien groeide de kritiek en besloot NISR tot een quick scan naar hoe het functioneren van NISR werd ervaren. Vervolgens besloot het NISR, juist omdat het om middelen gaat die ten behoeve van Sinti en Roma beschikbaar zijn gekomen, de voor eind 2012 voorziene evaluatie niet af te wachten, maar nu het besluit te nemen om te stoppen.
Hoe beoordeelt u het feit dat na 1,5 jaar het NISR reeds geliquideerd wordt, terwijl in eerste instantie een termijn van 5 jaar voor een eindevaluatie was genoemd?
Het NISR moest een structureel karakter krijgen. Van een eindevaluatie na 5 jaar is daarom geen sprake. Afspraken over een tussentijdse evaluatie van NISR zijn wel gemaakt. Deze had eind 2012 moeten plaatsvinden. Onderdeel van die evaluatie zou zijn of NISR er in slaagde voldoende aanvullende middelen te vinden, zodat het beoogde structurele karakter waargemaakt kon worden.
Is het waar dat de medewerkers van de Raad van Toezicht van het NISR op 5 december 2011 een e-mail hebben ontvangen, waarin gesteld werd dat men «op de goede weg» was? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de meest recente ontwikkelingen?
Ik heb geen zicht op de interne communicatie van de stichting NISR.
Op gronden van welke onderzoeken en adviezen is besloten over te gaan tot liquidatie van het NISR? Is er in deze onderzoeken een zo volledig mogelijk beeld gekregen van het functioneren van het NISR en de Raad van Toezicht? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, is er dan niet overhaast besloten tot liquidatie van het NISR?
Het besluit om over te gaan tot liquidatie is genomen door de Raad van Toezicht van NISR, op basis van het beeld dat zij op dat moment had van de effectiviteit van het functioneren van de eigen stichting en bevestigd zag in een externe quick scan die in opdracht van de Raad van Toezicht werd uitgevoerd. Op besluitvorming binnen de stichting NISR heb ik geen invloed en ik kan evenmin vaststellen of er sprake is van een besluit dat wellicht overhaast is genomen op basis van een al dan niet volledig beeld.
Waarom neemt de liquidatie van het NISR, een organisatie met een beperkte omvang, een behoorlijke periode in beslag (maart oktober 2012), terwijl eerder tot een kort traject besloten was?
Het uitgangspunt van SARSR en NISR is altijd een zo kort mogelijk liquidatietraject geweest. Liquidatie kon daadwerkelijk worden gestart na benoeming van een interim-directeur in april. Aan een liquidatie zijn vaste procedures en termijnen gekoppeld, die primair in het belang van het personeel wettelijk zijn vastgelegd. NISR rondt – in het belang van de Sinti en Roma – lopende projecten netjes af, maakt een sociaal plan voor het kantoorpersoneel en de intermediairs en biedt de Personeelsvertegenwoordiging de mogelijk daarop te reageren. Nieuwe activiteiten worden niet ondernomen. Uitschrijving uit het handelsregister is voorzien op 1 oktober 2012.
Hoe beoordeelt u de stelling van de Personeelsvertegenwoordiging van het NISR dat de Raad van Toezicht zich te veel met beleid en te weinig met toezicht heeft bezig gehouden?
Ik heb geen zicht op de interne werkwijze van de stichting NISR en kan dus niet beoordelen of de stelling juist is.
Op welke wijze zorgt u ervoor dat de liquidatie van het NISR niet leidt tot kapitaalvernietiging wat betreft geboekte resultaten, opgebouwde netwerken en expertise?
SARSR inventariseert momenteel de activiteiten van NISR onder direct en indirect betrokkenen. Deze informatie helpt om vast te kunnen stellen wat heeft gewerkt en wat behouden moet blijven. Gezien de kritiek vanuit een deel van de doelgroep van Sinti en Roma op de organisatie zal er voor worden gewaakt dat een nieuwe aanpak in feite een doorstart is van het NISR. Er zal, in overleg met de doelgroep, worden bezien welke nieuwe aanpak recht doet aan hun wensen, behoeften en betrokkenheid.
Garandeert u dat de geoormerkte middelen van de SARSR niet gebruikt worden voor de afwikkeling van het ontbinden van het NISR?
Het NISR is een project dat door SARSR wordt gefinancierd. Aangezien SARSR de enige financier is gebleven, betekent dit dat kosten die gemaakt worden door NISR worden betaald door SARSR. NISR stelt daartoe een door SARSR goed te keuren liquidatiebegroting op. Het gaat daarbij primair om kosten van nog lopende projecten ten behoeve van Sinti en Roma en om kosten die voortkomen uit het sociaal plan voor het kantoorpersoneel en de intermediairs.
Controles op EK-voetbalpoules in cafés en kroegen |
|
Pia Dijkstra (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Ze pakken je werkelijk alles af»?1
Ik kan mij de aanvankelijke reactie van de betrokken caféhouders voorstellen. Uit het door de kansspelautoriteit uitgebrachte persbericht blijkt dat de beeldvorming in de media minder genuanceerd is dan de Kansspelautoriteit heeft uitgedragen.
Is het waar dat de Kansspelautoriteit actief gaat controleren op cafés en kroegen die een EK-poule organiseren? Is het waar dat deze boete kan oplopen tot 780 000 euro?2
De kansspelautoriteit heeft als zelfstandig bestuursorgaan een aantal wettelijke taken, waaronder het toezicht op de naleving en de handhaving van de toepasselijke wet- en regelgeving en de vergunningen. In beginsel bepaalt de kansspelautoriteit zelf hoe zij die taken uitvoert en welke prioriteiten zij daarbij stelt.
De kansspelautoriteit heeft aangegeven haar aanpak van illegale kansspelen vooral te richten op grootschalige en bedrijfsmatig georganiseerde kansspelen. Zij zal niet in actie komen bij op bescheiden schaal georganiseerde voetbalpoules in cafés. In geval van overtreding van het verbod om zonder vergunning kansspelen aan te bieden kan de kansspelautoriteit, afhankelijk van de zwaarte van de overtreding, een bestuurlijke boete opleggen van maximaal 780 000 euro, of, indien dat meer is, 10% van de jaaromzet.
Op basis van welke criteria wil de Kansspelautoriteit vaststellen of er sprake is van een open of een besloten EK-poule? Is dit onderscheid in de praktijk toetsbaar? Mag de eigenaar van een klein café voor bijvoorbeeld vier stamgasten een EK-poule organiseren?
De kansspelautoriteit zal de vraag of een gelegenheid «voor het publiek is opengesteld» mede beantwoorden aan de hand van in de jurisprudentie ontwikkelde criteria. In dat verband kan van belang zijn of een ieder zich – al dan niet tegen betaling – toegang kan verschaffen tot de ruimte waar het spel wordt gespeeld en vervolgens ook aan het spel kan deelnemen. Overigens zal de kansspelautoriteit niet in actie komen tegen poules op bescheiden schaal voor klanten van een café.
Is het niet verstandiger om de mankracht van de Kansspelautoriteit in te zetten voor de opsporing van grote goksyndicaten in plaats van particuliere EK-poules in kroegen en cafés? Bent u bereid om deze opsporingsactie op te schorten? Deelt u in ieder geval de mening dat de Kansspelautoriteit ruimhartig moet zijn bij de controles op particuliere EK-poules in kroegen en cafés?
Zie antwoord vraag 2.
De ontstane situatie in Ter Apel |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Sharon Dijksma (PvdA), Gerard Schouw (D66), Tofik Dibi (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Leers |
|
Is het waar dat vandaag rond de klok van 15.20 uur een ontruiming van het tentenkamp van uitgeprocedeerden in Ter Apel is begonnen?
In mijn brief van 21 mei 2012 heb ik u gemeld dat ik de bewoners van het tentenkamp in Ter Apel onderdak heb aangeboden tot de komst van de Iraakse minister van Migratie medio juni 2012. Dit onderdak is echter niet vrijblijvend, maar dienstig aan terugkeer en is geboden aan deze specifieke groep in hun specifieke situatie. Hierdoor is het voortbestaan van het tentenkamp overbodig geworden. Dit heb ik in een persoonlijk gesprek met de woordvoerders van de Iraakse actievoerders nogmaals toegelicht.
Daags erna, op 22 mei 2012, heeft de burgemeester van Vlagtwedde, waar Ter Apel onder valt, vanuit haar verantwoordelijkheid voor de openbare orde aan de woordvoeders van de bewoners van het tentenkamp uitgelegd dat er verschillende inspecties hebben plaatsgevonden (gezondheid, brandveiligheid en watervoorziening). Op basis van deze inspecties heeft de burgemeester geconstateerd dat de veiligheid van de mensen in het kamp niet langer gegarandeerd kan worden. Om die reden is de burgemeester op 22 mei 2012 gestart met voorbereidingen om de actie te beëindigen. Daarbij heeft de burgemeester de woordvoerders met klem geadviseerd het aanbod tot tijdelijk onderdak te accepteren.
De woordvoerders van de Iraakse groep hebben heden laten weten dat ze ingaan op mijn aanbod. De groep Irakezen heeft hierop het terrein vrijwillig verlaten en wordt overgebracht naar verschillende locaties van het COA onder oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel volgens artikel 56 van de Vreemdelingenwet. De vrijheidsbeperkende maatregel maakt het mogelijk deze vreemdelingen in het zicht van de overheid te houden ter voorbereiding van terugkeer. Deze maatregel betekent dat de vreemdelingen de locatie van het COA mogen verlaten, maar wel verplicht zijn om binnen de grenzen van de gemeente te blijven waar de locatie van het COA is gevestigd. Ook zullen de vreemdelingen zich wekelijks moeten melden bij de Vreemdelingenpolitie. Met de groep Irakezen is afgesproken dat tot de komst van de Iraakse minister de terugkeeractiviteiten beperkt blijven tot activiteiten die informatief van aard zijn. Er vinden gedurende deze periode geen vertrekgesprekken plaats.
De overige bewoners van het tentenkamp zijn, behoudens enkele individuele uitzonderingen, voor zover op dit moment bekend, niet ingegaan op mijn aanbod.
In de middag van 23 mei 2012 heeft de burgemeester, gelet op de vrees voor de veiligheid en gezondheid van de aanwezige personen, een noodbevel en een noodverordening uitgevaardigd op grond van de gemeentewet. Op basis hiervan is de actievoerders aangezegd om hun actie te beëindigen. Indien het naar aanleiding hiervan komt tot staande houdingen van actie voerende vreemdelingen, zal hen een vrijheidsbeperkende maatregel worden opgelegd en zullen zij als nog in een vrijheidbeperkende locatie worden ondergebracht conform mijn brief van 21 mei 2012.
Met de noodverordening wordt voorkomen dat in de toekomst vreemdelingen opnieuw een tentenkamp oprichten in Ter Apel.
Conform mijn toezegging gedaan in het spoeddebat van 15 mei 2012, zal ik u schriftelijk zo spoedig mogelijk volledig informeren zodra de actie is afgelopen.
Wilt u de Kamer per ommegaande en uiterlijk vóór 17 uur vandaag, i.e. woensdag 23 mei, informeren over de stand van zaken? Kunt u hierbij ingaan op de toedracht en de gang van zaken bij de ontruiming alsmede de ontruiming in relatie tot het eerdaags dienende kort geding? Kunt u hierbij ook ingaan op de (medische) toestand waarin mensen die tot vandaag het tentenkamp bewoonden verkeren?
Zie antwoord vraag 1.
Vermeende uitspraken van de Albanese staatssecretaris van Defensie |
|
Gerard Schouw (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Knapen (CDA) , Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Is het waar dat de Albanese staatssecretaris van Defensie heeft gezegd dat de Nederlandse ambassadeur in Albanië tot persona non grata verklaard dient te worden, vanwege de steun die onze ambassadeur geeft aan en uitspreekt voor rechten van Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender (LGBT’s)? Zo ja, bent u bereid opheldering te vragen aan de Albanese ambassadeur in Nederland? Zo neen, waarom niet?
Ja. Een van de drie vice-ministers van Defensie, de heer Spahia, heeft in een verklaring opgeroepen de Nederlandse ambassadeur tot persona non grata te verklaren.
Deze uitspraken vertegenwoordigen niet het Albanese regeringsstandpunt. Premier Berisha heeft zich hier meermalen, ook vandaag nog, officieel van gedistantieerd. Ik acht het derhalve niet nodig om de Albanese autoriteiten over deze specifieke uitspraken om opheldering te vragen.
Zult u, wanneer de berichten kloppen, de Albanese autoriteiten aanspreken op het gegeven dat de Albanese grondwet en andere wetten diametraal tegenover de vermeende wens van de Albanese staatssecretaris van Defensie staan?
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen zult u bilateraal en in EU-verband nemen om de onwenselijkheid van dergelijke uitspraken te onderstrepen?
Zowel in bilateraal als in EU-kader worden de Albanese autoriteiten met regelmaat aangesproken op de positie van LGBT’s. De EU ambassadeurs (en ook de Amerikaanse ambassadeur) hebben de anti-LGBT uitspraken van Spahia van vorige maand publiekelijk veroordeeld. De Nederlandse ambassadeur zal, evenals veel van zijn Europese collega’s, actief deelnemen aan het «Festival of Diversity» dat door de LGBT gemeenschap ter gelegenheid van de internationale dag tegen homofobie op 17 mei 2012 wordt georganiseerd. De Nederlandse ambassade zet zich al jaren in voor de emancipatie van de LGBT-gemeenschap in Albanië en zal dit blijven doen.
Bent u, gezien de urgentie van de vragen, bereid deze binnen 24 uur te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Oproep: stop uitzetten kinderen’ |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Sharon Dijksma (PvdA), Gerard Schouw (D66) |
|
Leers |
|
Bent u bekend met het bericht «Oproep: stop uitzetten kinderen»?1
Hoeveel uitzettingen waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken staan er voor de komende maanden gepland?
Wanneer kan de Tweede Kamer uw reactie verwachten op het rapport «Wachten op je toekomst» van de Kinderombudsman dat op 8 maar jl. is verschenen?
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de Kinderombudsman en alle geplande uitzettingen waar gewortelde kinderen bij betrokken zijn, uit te stellen tot het initiatiefwetsvoorstel van de leden Samsom en Voordewind is behandeld? Zo nee, waarom niet?
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Somaliërs kunnen voorlopig blijven en krijgen schadevergoeding»?1
Ja.
Is het waar dat u de hoger beroepszaken van zestien Somalische afgewezen asielzoekers heeft stopgezet omdat uitzetting praktisch moeilijk realiseerbaar is? Kunt u nader toelichten waarom daarvan sprake is?
Vreemdelingen afkomstig uit Somalië die niet in aanmerking komen voor een asielvergunning kunnen terugkeren naar hun land van herkomst, en dit wordt ook van hen verwacht. Voordat de verplichting wordt opgelegd om Nederland te verlaten wordt op zorgvuldige wijze getoetst of iemand bescherming behoeft en of iemand risico loopt bij terugkeer naar zijn land van herkomst. Vreemdelingen uit Mogadishu en overige delen van Zuid- en Centraal-Somalië zullen in veel gevallen in aanmerking komen voor bescherming.
Vreemdelingen afkomstig uit Zuid en Centraal-Somalië die niet in aanmerking komen voor bescherming, kunnen terugkeren via de internationale luchthaven van Mogadishu. Vanaf daar kan verder gereisd worden over land. Diverse luchtvaartmaatschappijen onderhouden vluchten op de luchthaven van Mogadishu, welke overigens buiten de stad Mogadishu ligt. Onlangs heeft zich Turkish Airlines daarbij gevoegd met een regelmatige verbinding en van deze mogelijkheden wordt ook in de praktijk gebruik gemaakt.
Terugkeer naar Noord-Somalië is eveneens mogelijk. Vanaf de luchthaven in Mogadishu kan worden doorgevlogen naar een luchthaven in Noord-Somalië. Door tussenkomst van de DT&V zijn al eerder enkele vreemdelingen op vrijwillige basis teruggekeerd naar Noord-Somalië, inclusief Puntland. Zoals gezegd is er een zeer regelmatige reizigersstroom en terugkeer is derhalve wel degelijk mogelijk.
Bij de voorbereiding van de gedwongen terugkeer van Somalische vreemdelingen die niet zelfstandig zijn vertrokken, heb ik geoordeeld dat het op dit moment niet mogelijk is om te komen tot een wijze van gedwongen terugkeer naar Noord-Somalië die ik verantwoord acht. Daarom zijn de hoger beroepen ingetrokken.
Volgde niet al automatisch uit uw beleid dat de uitzettingen van Somaliërs amper realiseerbaar waren, aangezien de hoofdstad Mogadishu, waar het enige vliegveld is gelegen, een oorlogsgebied is en slechts enkele gedeelten van Somalië nog als enigszins veilig kunnen worden beschouwd? Welke nieuwe ontwikkelingen zijn er? Op welke veilige wijze over land of via de lucht kan volgens u via Mogadishu het relatief veilige Zuid- en Centraal Somalië worden bereikt?
Zie antwoord vraag 2.
Kan uit uw intrekkingen van de hoger beroepszaken worden opgemaakt dat u de uitzettingen van alle Somaliërs opschort totdat de veiligheidssituatie in het land is verbeterd?
Neen. Die conclusie is onjuist. Zoals aangegeven verzet de algehele veiligheidssituatie zich niet tegen de terugkeer van vreemdelingen naar Noord-Somalië en de reden van het intrekken van de beroepen is dan ook niet hierin gelegen. De inzet blijft dan ook gericht op het zoeken naar verantwoorde mogelijkheden voor gedwongen terugkeer naar Noord-Somalië.
Welke gevolgen heeft dit voor de Somaliërs die momenteel in vreemdelingenbewaring zitten?
De vreemdelingenbewaring van Somaliërs die in vreemdelingenbewaring zaten met het oog op terugkeer naar Noord-Somalië, is opgeheven.
Op welke wijze wordt voor afgewezen Somalische asielzoekers die niet uitgezet kunnen worden, in onderdak voorzien?
Vreemdelingen die kunnen terugkeren maar dat niet doen, krijgen geen door de Staat bekostigde opvang, behalve de gebruikelijke uitzonderingssituaties: alleenstaande minderjarige vreemdelingen, gezinnen met minderjarige kinderen. Indien zij niet zelfstandig terugkeren, hoewel dat wel mogelijk is, eventueel met ondersteuning van de overheid, bestaat in beginsel geen verplichting tot, noch ben ik bereid om in onderdak te voorzien.
Bent u bereid om in elk geval ten aanzien van de Somalische gezinnen met minderjarige kinderen ruimhartig te bezien of aan hen alsnog asiel verleend kan worden, met het oog op de nog immer slechte veiligheidssituatie in Somalië en de mogelijke worteling van de kinderen in Nederland?
In het staande beleid wordt rekening gehouden met de bijzonder precaire veiligheidssituatie in met name Zuid- en Centraal-Somalië, inclusief Mogadishu. Dit beleid is nog recent gewijzigd aan de hand van de situatie aldaar. Ik houd dan ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling, waaronder uiteraard ook zijn gezinssituatie valt.
Het groeiende aantal gemeenten dat kritiek uit op het illegalenbeleid |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Myrthe Hilkens (PvdA), Tofik Dibi (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Leers , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht over het groeiende aantal gemeenten dat kritiek uit op uw beleid ten aanzien van illegalen?1 Zo ja, wat is uw reactie op dit bericht?
Ja, ik ben bekend met de zorgen die een aantal gemeenten heeft geuit in de uitzending van Nieuwsuur van 23 maart jl.
Zoals ik ook in de beantwoording van de schriftelijke vragen van Voordewind (ChristenUnie), Recourt (PvdA), Dibi (GroenLinks), Schouw (D66) en Gesthuizen (SP) van 21 maart jl. heb aangegeven is het doel van de Resultaatafspraak Intensivering Vreemdelingentoezicht 2012–2014, het borgen van de inzet op de politiële vreemdelingentaak door de politie. Eerder gemaakte afspraken en regelgeving blijven hierbij van toepassing. Zo blijf ik de hoogste prioriteit geven aan het aanpakken van criminele en overlastgevende vreemdelingen. Fundamentele rechten zoals het recht op noodzakelijke medische zorg en het recht op onderwijs voor leerplichtige kinderen zijn en blijven uiteraard gewaarborgd.
Ten overvloede wil ik er nog op wijzen dat in artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000 is vastgelegd dat ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen en de ambtenaren belast met de grensbewaking alleen bevoegd zijn om personen staande te houden als op grond van feiten en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
In hoeverre staat u gemeenten toe eigen prioriteiten vast te stellen over de politie-inzet, ook wat betreft het lokale beleid ten aanzien van mensen die illegaal zijn?
Indien de politie optreedt ter handhaving van de openbare orde en ter uitvoering van de hulpverleningstaak in de gemeente staat zij onder het gezag van de burgemeester (artikel 12 Politiewet 1993). In het kader van zijn gezag kan de burgemeester eigenstandig prioriteiten stellen met betrekking tot de politie-inzet in zijn gemeente. De uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 is een onderdeel van de politietaak. Indien de politie optreedt ter uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000, staat zij op grond van artikel 48 van die wet onder mijn gezag.
Met de Resultaatafspraak Intensivering Vreemdelingentoezicht 2012–2014 geef ik invulling aan mijn gezagstaak. Met de voorzitter van de Raad van Korpschefs is afgesproken dat de politie zelf bepaalt hoe zij de stijging van het aantal overdrachtsdossiers realiseert. Afhankelijk van de couleur locale kan het accent per regio op een andere inspanning liggen. Op deze wijze kan aan de lokale omstandigheden recht worden gedaan. Wel is in de resultaatafspraak neergelegd dat de prioritering in het vreemdelingentoezicht gehandhaafd blijft: de aanpak van criminele en overlastgevende vreemdelingen heeft de hoogste prioriteit. Daarnaast richt de politie zich ook op andere vreemdelingen die geen verblijfsvergunning (meer) hebben. Dit gebeurt op basis van de bestaande capaciteit.
Bent u van mening dat de (vreemdelingen)politie zich niet bezig moet houden met illegalen in een kwetsbare positie zoals minderjarigen en zorgbehoevenden, maar zich enkel moet richten op criminele illegalen? Zo ja, wat betekent dat voor het te voeren beleid? Zo nee, waarom niet?
Illegaliteit leidt tot belasting van de samenleving en een kwetsbare positie van de illegaal verblijvende vreemdelingen. Zo wijst onderzoek door het WODC2 bijvoorbeeld uit dat veel illegalen slecht gehuisvest zijn en onder slechte arbeidsomstandigheden werken. Daarom is de aanpak van illegaal verblijf in Nederland een van de speerpunten van het kabinetsbeleid. Een consequente aanpak van illegaal verblijf is essentieel voor het draagvlak voor het immigratie- en asielbeleid. Ik ben hierom van mening dat de politie zich moet richten op het bestrijden van illegaliteit in zijn algemeenheid, waarbij in het bijzonder wordt ingezet op criminele en overlastgevende personen.
De politie houdt bij de uitvoering van haar taak vanzelfsprekend rekening met kwetsbare groepen als minderjarige, oudere en zieke illegalen en mogelijke slachtoffers van mensenhandel.
Het afschaffen van de verplichting van het 'gratis' huwelijk |
|
Magda Berndsen (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u artikel 4 van de Wet tot regeling der heffing van regten wegens de verrigtingen van den ambtenaar van den burgerlijken stand van 23 april 1897 waarin is bepaald dat gemeenten een minimaal aantal keren per week de gelegenheid dienen te geven om gratis te trouwen?1
Ja, dit artikel is mij bekend.
Deelt u de mening dat met een percentage tussen 20–40% van de gesloten huwelijken, deze regeling zijn doel voorbij schiet?1 Kunt u een up-to-date overzicht verschaffen van het percentage van de huwelijken dat gedurende de «gratis uren» wordt gesloten?
Ik deel deze mening niet. In een onderzoek van VNG-Magazine in 2008 geeft 90 procent van de ondervraagde gemeenten aan geen problemen te hebben met het gratis huwelijk. Het percentage van het aantal gesloten huwelijken gedurende de zogenoemde «gratis uren» in 2012 is mij niet bekend. Navraag bij de Nederlandse vereniging voor Burgerzaken (NVVB) leert dat hierover geen actuele informatie beschikbaar is. Het door u aangehaalde bericht uit het NRC is gebaseerd op een enquête, uitgevoerd door de NVVB in 2007 onder afdelingen burgerzaken van de gemeenten over kosteloze huwelijken.
Deelt u de mening dat het tegenwoordig voor geliefden niet langer «noodzakelijk» is in het huwelijk te treden als zij samen willen zijn of wonen, zoals dat in 1897 het geval was, en dat daarmee een belangrijk argument voor het in stand houden van deze regeling niet langer geldig is?
Veel geliefden kiezen er voor hun relatie te bezegelen met een huwelijk. De motieven hiervoor zijn divers en persoonlijk. Het «gratis» huwelijk voorziet in de behoefte van de minder draagkrachtigen om toch te kunnen trouwen zonder direct tegen extra kosten aan te lopen. Op deze gronden acht ik het in stand houden van deze regeling redelijk. Gemeenten hebben overigens de beleidsvrijheid om het «gratis» trouwen te beperken in tijdsduur, tijdstip of locatie.
Kunt u inzicht verschaffen in de inkomsten die gemeenten door deze wettelijke verplichting mislopen? Kunt u tevens inzicht verschaffen in de mate waarin de «gratis trouwuren» worden gebruikt door mensen die dit vanwege hun inkomen nodig hebben?2
Deze cijfers zijn mij niet bekend. Ook de NVVB en VNG hebben hierover geen informatie beschikbaar.
Deelt u de mening dat – zo men een regeling in stand wil houden die het voor mensen met een zeer kleine portemonnee mogelijk maakt om te trouwen – het meer in de reden ligt om een specifieke regeling te maken die op deze groep toegespitst is?
Van de gemeenten heb ik geen signalen ontvangen dat er een probleem is met de huidige regeling en werkwijze. Inzicht in de omvang van de door u als hoog veronderstelde kosten van het gratis huwelijk heb ik evenmin. Wel is duidelijk dat gemeenten de kosten beperken door de plechtigheid sober te houden. De huidige regeling doet in mijn ogen nog steeds zijn werk. Ik heb daarom ook niet het voornemen een wetsvoorstel bij de Kamer aanhangig te maken om deze regeling te moderniseren.
Deelt u de mening, dat gezien de grote bedragen die gemoeid zijn met het onterecht afsluiten van «gratis huwelijken», de verplichting aan gemeenten om een minimaal aantal keren per week mensen «gratis» in het huwelijk te laten treden afgeschaft moet worden?3
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een voorstel van wet bij de Kamer aanhangig te maken om deze regeling te moderniseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Zorgen over quotum aanhouden illegalen' |
|
Gerard Schouw (D66), Sharon Gesthuizen (GL), Jeroen Recourt (PvdA), Joël Voordewind (CU), Tofik Dibi (GL) |
|
Leers , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zorgen over quotum aanhouden illegalen» en de uitzending van Nieuwsuur die hierover ging?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot de groep illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen is, hoeveel van deze vreemdelingen zich schuldig hebben gemaakt aan, dan wel verdacht worden van, het plegen van een misdrijf en hoeveel van deze vreemdelingen de openbare orde verstoren of anderszins overlast veroorzaken, conform de definitie die de minister in de Resultaatafspraak Intensivering Vreemdelingentoezicht 2012–2014 daarvoor geeft?
Het WODC heeft in 2011 de resultaten van een onderzoek naar het geschatte aantal illegalen in Nederland in 2009 gepresenteerd. In mijn brief van 8 juli 2011 (TK 2010–2011, 19 637, nr. 1435) heb ik die resultaten met de Tweede Kamer gedeeld. Door het WODC is de omvang van de populatie illegale vreemdelingen in Nederland in 2009 op 97 145 geschat. Er is in dit onderzoek niet gekeken naar het aantal illegalen dat zich schuldig heeft gemaakt, dan wel verdacht wordt van, het plegen van een misdrijf of het veroorzaken van overlast.
In de Resultaatafspraak Intensivering Vreemdelingentoezicht 2012–2014 wordt afgesproken dat het aantal overdrachtsdossiers van de Vreemdelingenpolitie aan de Dienst Terugkeer en Vertrek 2012 stijgt met 10% ten opzichte van de realisatie over 2010, welk percentage is dat ten opzichte van 2011? Kunt u aangeven wat de beoogde toename ten opzichte van 2010 en 2011 en de totaal opgave aan te houden vreemdelingen is in absolute aantallen?
In 2008 werden ongeveer 5 610 vreemdelingen door de politie in het kader van toezicht overgedragen aan de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), in 2009 en 2010 is dit respectievelijk ongeveer 5250 en 4350. In 2011 is dit verder gedaald naar ongeveer 3530 zaken. De resultaatafspraak voor 2012 is ongeveer 4800 overdrachtsdossiers, wat ongeveer overeenkomt met een 10% stijging ten opzichte van 2010. Ten opzichte van het aantal overdrachtsdossiers uit 2011 zou de afspraak voor 2012 een stijging van 36% betekenen.
Doordat zich een aantal bijzonderheden hebben voorgedaan is er in 2011 een terugval ontstaan. Dit kwam, zoals ik reeds in mijn brief van 20 maart 2012 aan uw Kamer heb aangegeven, door de verlate implementatie van de Terugkeerrichtlijn en jurisprudentie op het gebied van het Mobiel Toezicht Veiligheid. Zowel op het gebied van het MTV als de terugkeerrichtlijn is in 2011 de regelgeving aangepast. Daarom moet dit resultaat nu weer haalbaar zijn.
Hoe verhoudt het instellen van een quotum met betrekking tot het aantal aan te houden en illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen, zich tot het eerder afschaffen van de bonnenquota?
Het doel van de resultaatafspraak, die ik samen met de minister van Veiligheid en Justitie met de voorzitter van de Raad van Korpschefs heb gemaakt, is het borgen van inzet op de politiële vreemdelingentaak door de politie, ook als straks de nationale politie een feit is. Het bestrijden van illegaliteit, en dan met name de daarmee gepaard gaande criminaliteit en overlast, is samen met een effectief terugkeerbeleid een prioriteit van het kabinet. Om aan die prioriteit effectief uitvoering te kunnen blijven geven is het noodzakelijk afspraken over de inzet van de politie te maken. Met deze resultaatafspraak is geborgd dat de intensivering van het terugkeerbeleid doorvertaald wordt naar het vreemdelingentoezicht van de politie, Deze resultaatafspraak past bovendien bij de door de minister van Veiligheid en Justitie vastgestelde landelijke prioriteiten politie, waar de aanpak van (faciliteerders van) illegaliteit en criminele vreemdelingen er een van is.
De politie zal de inspanningen versus het resultaat monitoren. Na een jaar zal een evaluatie van de resultaten plaatsvinden.
Hoe voorkomt u dat, vanwege de intensivering van de opsporing van illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen, de hulpverlening voor deze mensen in de knel komt, zij medische zorg en onderwijs gaan mijden en daarmee nog verder uit beeld raken?
Illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen hebben recht op medisch noodzakelijke zorg en minderjarige illegale kinderen recht op onderwijs. Hier sta ik voor. Daar brengt deze resultaatafspraak geen verandering in. Er is geen noodzaak voor illegalen zorg en onderwijs te mijden. In het vreemdelingentoezicht blijft de gemaakte prioritering in stand. Dit betekent dat de aanpak van criminele en overlastgevende vreemdelingen de hoogste prioriteit heeft en daarnaast richt de politie zich ook op andere vreemdelingen die geen verblijfsvergunning (meer) hebben.
De politie bepaalt zelf hoe zij invulling geeft aan haar taak. Daarbij houdt de politie vanzelfsprekend in de taakuitoefening rekening met kwetsbare groepen als minderjarigen, ouderen, zieken en mogelijke slachtoffers van mensenhandel. Dit is onderdeel van de resultaatafspraak.
Sluit u uit dat, vanwege de verplichting tot meer objectgerichte controles door de politie, gepost zal worden bij plekken waarvan bekend is dat er, bijvoorbeeld in het kader van hulpverlening, advies en voedselverstrekking, veel ongedocumenteerden komen?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze gaat de politie deze procentuele stijging realiseren, nu dit moet gebeuren met de bestaande formatie? Ten koste van welke andere taken zal dit moeten gaan?
Zoals in antwoord 3 is aangegeven is het aantal door de politie uit het toezicht aan de DT&V.overgedragen zaken de afgelopen jaren gedaald. In 2008 werden ongeveer 5 610 vreemdelingen door de politie overgedragen aan de Dienst Terugkeer en Vertrek, in 2009 en 2010 is dit respectievelijk ongeveer 5250 en 4350. In 2011 is dit verder gedaald naar ongeveer 3530 zaken.
Met deze afspraken wordt beoogd de dalende trend om te buigen en terug te brengen naar het niveau van tussen 2008 en 2009. Het aantal in de resultaatafspraak afgesproken overdrachtsdossiers is in het verleden reeds behaald binnen de bestaande capaciteit en is zelfs lager dan de in 2008 behaalde resultaten. Daarom moet dit resultaat nu ook weer haalbaar zijn,binnen de bestaande capaciteit.
Het bericht dat gruwelijke wraakacties worden uitgevoerd op Irakese homoseksuelen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Leers , Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag van 8 maart 2012 waarin werd bericht dat in Irak gruwelijke wraakacties plaatsvinden gericht op homoseksuelen? Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik heb met afschuw kennisgenomen van de uitzending van Een Vandaag van 8 maart 2012 waarin werd bericht over gewelddadige wraakacties gericht tegen homoseksuelen in Irak.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat het geweld niet enkel gericht lijkt tegen homoseksuelen. De recente gewelddadigheden lijken gericht tegen jongeren die zich openlijk distantiëren van de heersende normen voor uiterlijk vertoon, waaronder zogenaamde «Emo’s».1 De berichtgeving in de uitzending van Een Vandaag dient te worden geplaatst in een breder kader, waar ook lesbische, homoseksuelen, biseksuele en transgender (LHBT) personen onder vallen.
Hoe verhoudt deze buitengewoon ernstige berichtgeving zich tot de kwalificatie «homoseksualiteit als sociaal taboe», zoals u dit in uw meest recente ambtsbericht over Irak van december 2011 heeft aangegeven?
De recente berichtgeving heeft betrekking op gewelddadige acties die vanaf begin februari 2012 hebben plaatsgevonden. Het algemeen ambtsbericht van december 2011 bestrijkt de periode van oktober 2010 tot en met november 2011. Dit betekent dat de recente ontwikkelingen niet onder de verslagperiode van dit ambtsbericht vallen. Deze zullen worden betrokken bij het eerstvolgend uit te brengen ambtsbericht (naar verwachting rond augustus 2012). Ik heb mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken gevraagd mij op de hoogte te houden als zich in de tussentijd belangwekkende ontwikkelingen voordoen.
Voorts dient te worden benadrukt dat de uitgelichte zinsnede «sociaal taboe op homoseksualiteit» slechts een klein onderdeel vormt van een uitgebreidere beschrijving van de situatie voor homoseksuelen in Irak in het ambtsbericht. De paragraaf met betrekking tot deze groep gaat tevens in op mogelijke strafrechtelijke vervolging, eerwraak, maatschappelijke discriminatie, geweldplegingen en het gebrek aan bescherming door de overheid of derden.
Heeft u eerder signalen ontvangen van mensenrechtenorganisaties dat het voor homoseksuelen in Irak niet veilig is en dat zij een reëel gevaar lopen het slachtoffer te worden van gruwelijke acties? Zo ja, waarom heeft u daar tot op heden ten aanzien van de uitzetting van Irakese asielzoekers geen verdergaande consequenties aan verbonden? Zo nee, ziet u aanleiding om daar nu wel op te handelen en welke maatregel overweegt u in deze?
De informatie van mensenrechtenorganisaties over de positie van homoseksuelen wordt betrokken bij de totstandkoming van de ambtsberichten voor zover deze informatie objectief en verifieerbaar is. Deze informatie liet zien dat de positie van homoseksuelen in Irak zorgwekkend was. Daarom werden Iraakse homoseksuelen in het asielbeleid ten aanzien van Irak aangeduid als risicogroep. Zoals aangegeven in mijn brief van 20 maart 2012 over het rapport «Evaluatie gevolgen beëindiging categoriaal beschermingsbeleid Irak» heb ik in de informatie uit het meest recente ambtsbericht en andere objectieve bronnen over de situatie van homoseksuelen in Irak aanleiding gezien om het asielbeleid voor Iraakse homoseksuelen te wijzigen. In het asielbeleid worden zij nu aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep. Met deze extra beschermingsmaatregel meen ik dat met deze wijziging recht wordt gedaan aan de zeer fragiele positie van LHBT’s uit Irak, zoals deze ook uit de meest recente berichtgeving voorvloeit, waaronder de in vraag 1 genoemde berichtgeving.
Bent u bereid om de ernst van de situatie in kaart te brengen door op korte termijn met een aangepast dan wel thematisch ambtsbericht te komen over de situatie van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT’s) in Irak?
Aan de specifieke situatie van homoseksuelen in Irak wordt in elk algemeen ambtsbericht over Irak aandacht besteed. Ik zie daarom geen aanleiding om nogmaals een separaat ambtsbericht op te vragen, temeer daar het eerstvolgende algemeen ambtsbericht Irak rond augustus zal verschijnen. Hierin zal ook de situatie van Emo’s en LHBT’s worden meegenomen.
Is het waar dat op dit moment 15 gevallen bekend zijn van Irakese asielzoekers in Nederland die ondanks hun seksuele oriëntatie terug moeten naar hun land van herkomst?
In het registratiesysteem van de IND, INDIS, wordt de seksuele geaardheid van een asielzoeker niet vastgelegd. Het is daarom niet redelijkerwijze mogelijk om binnen een korte termijn te bepalen hoeveel Irakese asielzoekers op dit moment ondanks hun seksuele oriëntatie terug moeten naar hun land van herkomst.
Wel kan ik u zeggen dat homoseksuele Iraakse vreemdelingen die tot nu toe niet in aanmerking kwamen voor bescherming, een beroep kunnen doen op het nieuwe beleid indien zijn menen nu wel in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel. Voor zover sprake is van openstaande (beroeps)procedures zal dit ambtshalve door de IND kunnen worden getoetst.
Bent u bereid om voorlopig een moratorium af te kondigen voor LHBT asielzoekers uit Irak totdat er duidelijkheid is over de reële gevaren die zij lopen in hun land van herkomst?
Ik ben van mening dat ik via de ambtsberichten en andere rapporten voldoende zicht heb op de situatie van homoseksuelen in Irak. De politieke en veiligheidssituatie in de diverse herkomstlanden, en de specifieke positie daarbinnen van minderheidsgroepen zoals bijvoorbeeld homoseksuelen in Iran, laat zich moeilijk met elkaar vergelijken.
Zoals ik heb geantwoord op vraag 3 heb ik een ruimhartiger beleid voor Iraakse homoseksuelen. Deze beleidswijziging doet recht aan hun fragiele positie zoals die blijkt uit de meest recente berichtgeving.
Deelt u de mening, dat als blijkt dat het voor LHBT's in Irak net zo onveilig is als in buurland Iran – doordat zij een reëel gevaar lopen om op grond van hun seksuele oriëntatie te worden vervolgd, mishandeld of anderszins ernstig geschonden in hun mensenrechten – ook aan Irakese LHBT asielzoekers de hoogst beschermde status moet worden toegekend? Zo ja, bent u ook bereid hiertoe over te gaan indien de situatie vergelijkbaar ernstig blijkt? Zo nee, waarom deelt u deze mening niet en op welke wijze meent u dan afdoende rekening te houden met de risico’s die LHBT’s in Irak lopen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaande aan het algemeen overleg met de Kamer op 21 maart aanstaande over opvang en terugkeer?
Ja.
Het doorgeven van van Europese data aan de Verenigde Staten |
|
Wouter Koolmees (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Samenwerking VS en Europa belastingontduiking?1, «US rethinks offshore tax evasion reporting rules»2 en «Nederland bereid om aan te sluiten bij Joint Statement VS en G5 inzake FATCA»?3
Ja.
Waarom heeft u de Kamer niet vooraf geïnformeerd over het feit dat Nederland bereid is zich aan te sluiten bij de Foreign Account Tax Compliance Act (FACTA)?
In de beantwoording van de vragen van het lid Omtzigt over FATCA (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3429) heeft de Staatssecretaris van Financiën, mede namens de Minister van Financiën, reeds aangegeven dat het tot de mogelijkheid behoorde dat de VS en Nederland bilateraal overleg zouden kunnen gaan voeren, afhankelijk van het verloop van het overleg tussen de EU en de VS over FATCA. Na publicatie van het «joint statement» van de VS en een groep van vijf Europese landen (Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk (hierna de G5 landen), heeft de Europese Commissie in een persbericht laten weten dat zij een dergelijke »government to government approach» verwelkomde en onderschreef. Daarnaast heeft de Commissie aangegeven dat elke lidstaat deze »government to government approach» kan volgen door middel van gecoördineerde bilaterale overeenkomsten met de VS. Hiermee lag een bilaterale oplossing zoals verwoord in het «joint statement» voor de hand. Daarbij heeft een rol gespeeld dat de financiële sector inmiddels had aangegeven zich te willen richten op het kunnen voldoen aan de verplichtingen die FATCA aan hen oplegt en dat de benadering van de VS en de G5 landen (hierna de G5 benadering) juist uitgaat van het zoeken naar oplossingen voor juridische knelpunten en kostenvermindering voor het bedrijfsleven.
Overigens is het «joint statement» van de VS en de G5 landen inzake FATCA geen bindende overeenkomst, maar een intentieverklaring van betrokken partijen. Deze intentieverklaring komt er in hoofdlijnen op neer dat het door de VS beoogde resultaat van de FATCA-wetgeving, zijnde het bestrijden van grensoverschrijdende belastingontwijking door Amerikanen die rekeningen aanhouden in het buitenland, niet wordt gerealiseerd door extra-territoriale toepassing van Amerikaanse wetgeving, maar door (wederkerige) automatische gegevensuitwisseling tussen belastingdiensten op basis van bestaande belastingverdragen. Nederland heeft zich bereid verklaard om aan te sluiten bij de intentieverklaring voor deze »government to government approach». Hierbij is van groot belang dat deze benadering voor de Nederlandse financiële instellingen voordelen lijkt te bieden boven de extra-territoriale toepassing van de Amerikaanse FATCA-wetgeving, waarbij alle Nederlandse financiële instellingen individuele overeenkomsten zouden dienen aan te gaan met de Amerikaanse belastingdienst. Hoe groot die voordelen zijn, hangt af van de nadere uitwerking van het «joint statement». Voor de Nederlandse financiële instellingen zou de »government to government approach» tot een vermindering van kosten en risico’s kunnen leiden ten opzichte van een benadering waarin per instelling een contractuele relatie met de Amerikaanse belastingdienst dient te worden aangegaan.
Ik merk nog op dat de Europese Commissie tezamen met de G5 landen het overleg met de VS voortzet over een nadere uitwerking van de intentieverklaring en de G5 benadering volledig steunt. De VS heeft inmiddels aangekondigd op 24 april a.s. naar Brussel te komen om met alle Lidstaten te praten over de benadering neergelegd in het «joint statement» en de nadere uitwerking daarvan.
Bent u op de hoogte van het feit dat FACTA, bedoeld om belastingfraude op te sporen bij Amerikanen met buitenlandse betaalrekeningen, de Foreign Financial Institutions en ook verzekeraars vanaf 1 januari 2013 verplicht om te voldoen aan een rapportageplicht en allerhande persoonsgegevens van hun klanten aan de US Internal Revenue Service (IRS) doorstuurt? Zo ja, hoe moeten bedrijven die in de Europese Unie gevestigd zijn en aan deze verplichting voldoen als de Europese regels inzake gegevensbescherming, de Richtlijn 95/46/EC, gebonden zijn?
Zoals aangegeven in de eerdergenoemde antwoorden op de Kamervragen van de heer Omtzigt is dit punt onderwerp van studie van de Europese Commissie en zullen eerst de uitkomsten van dat onderzoek worden afgewacht. Een uitwisseling van gegevens in een «government to government approach» zal uiteraard ook plaats moeten vinden binnen de waarborgen die Europese en nationale regelgeving biedt voor de bescherming van privacy. Een eventuele overeenkomst tussen Nederland en de VS zal die waarborgen ook in zich moeten hebben.
Bent u op de hoogte van de mogelijke kosten die bedrijven moeten gaan maken om zich om aan de verplichting te kunnen voldoen? Zo ja hoeveel?
De financiële instellingen hebben aangegeven dat zij substantiële kosten moeten maken. Zij hebben echter geen kwantitatieve indicatie gegeven. De financiële instellingen hebben echter wel aangegeven de bereidheid van de Nederlandse overheid om aan te sluiten bij de G5 benadering te verwelkomen, aangezien dit kan bijdragen aan het wegnemen van juridische knelpunten en het beperken van de toename van de kosten.
Bent u zich ervan bewust dat ook in het kader van de Medicare-Act, de Foreign Intelligence Surveillance Act (FISA) en de Patriot Act in Europa opgeslagen persoonsgegevens aan de Amerikaanse autoriteiten worden overgedragen? Bent u op de hoogte van andere wetten van derde landen met gevolgen buiten hun grondgebied die niet verenigbaar zijn met relevante EU-wetgeving op het gebied van gegevensbescherming en de hieraan verbonden rechten?
Bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie zijn geen gevallen bekend van bedrijven die op grond van de genoemde wetten door de Amerikaanse autoriteiten zijn verplicht gegevens te verstrekken die door die bedrijven in Nederland worden verwerkt. Zoals ik echter heb geantwoord op eerdere vragen van het lid Schouw (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3514) kan niet worden uitgesloten dat de relevante Amerikaanse wetgeving (zoals bijvoorbeeld 18 U.S.C. § 2703) een zodanige werking heeft dat bedrijven die een (hoofd)vestiging in de Verenigde Staten hebben, verplicht kunnen worden tot het verstrekken van gegevens die door hen worden verwerkt, of waarover zij anderszins de beschikking hebben, ongeacht waar die gegevens zich bevinden. Vorderingen om toegang te krijgen tot persoonsgegevens worden doorgaans uitgevaardigd in de vorm van een rechterlijk bevel, soms na toetsing door een «Grand Jury». In relatie tot derde landen zijn mijn Ministerie evenmin gevallen bekend van bedrijven die verplicht zijn om gegevens die in Nederland worden verwerkt te verstrekken.
Bent u van mening dat de overdracht van persoonsgegevens aan derde landen, die verplicht is gesteld in bovengenoemde Amerikaanse wetten, een schending vormt van relevante EU-wetgeving op het gebied van gegevensbescherming?
Het kan, onder omstandigheden, voorkomen dat een bedrijf krachtens de Amerikaanse wet of krachtens een Amerikaanse rechterlijke uitspraak verplicht wordt informatie, waaronder begrepen persoonsgegevens, waarover het de beschikking heeft aan de Amerikaanse autoriteiten te verstrekken, ook als die gegevens zich in de Europese Unie bevinden, en dat bedrijf de beschikking over die gegevens heeft. Het betrokken bedrijf zal zich dan moeten afvragen of voor de doorgifte van de gegevens uit de Europese Unie een rechtsgrondslag valt aan te wijzen in de richtlijn 95/46/EG en de toepasselijke nationale wettelijke voorschriften. Van geval tot geval zal moeten worden bezien welke rechtsgrondslag in de Verenigde Staten wordt ingeroepen voor de vordering van de gegevens en welke rechtsgrondslag in het Europese en Nederlandse recht kan worden ingeroepen om de doorgifte te rechtvaardigen. Dat geldt overigens in zijn algemeenheid bij alle andere vormen van doorgifte van gegevens uit de Europese Unie naar een derde land.
Bent u van mening dat wetgeving van derde landen, zoals deze Amerikaanse wetten, inderdaad boven relevante EU-wetgeving op het gebied van gegevensbescherming kan komen te staan en de rechten en waarborgen, die deze EU-wetgeving burgers en ondernemingen verschaft, teniet kan doen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze zaken te bespreken met de bevoegde Amerikaanse autoriteiten? Wat gaat u doen om de belangen van EU-burgers en de in de EU gevestigde ondernemingen te beschermen en te vertegenwoordigen?
Het conflict van plichten dat in algemene zin kan ontstaan ten gevolge van de toepassing van Amerikaanse wetgeving is niet beperkt tot Nederland, maar treft alle Lidstaten van de EU op vergelijkbare wijze. Het ligt daarom op de weg van de Europese Commissie om hiervoor een oplossing te vinden in overleg met de Amerikaanse autoriteiten. De Europese Commissie is van deze problematiek op de hoogte en heeft op 25 januari 2012 een voorstel gedaan voor een Verordening op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens, die de huidige Richtlijn moet vervangen. Het voorstel houdt, blijkens één van de overwegingen, rekening met de omstandigheid dat verplichtingen van buitenlands recht, in de vorm van wetgeving of rechterlijke beslissingen, kunnen leiden tot de verplichting om gegevens naar de overheid van een derde land door te geven. Het is echter nog niet geheel duidelijk welke rechtsgevolgen aan die situatie door de ontwerpverordening worden verbonden. Daarover zal tijdens de bespreking van het Commissievoorstel in de Raad van Ministers en het Europees Parlement meer duidelijkheid moeten worden verschaft.
Specifiek voor wat betreft FATCA is verder van belang dat de aspecten van dataprotectie en privacybescherming onderwerp zullen zijn in het overleg met de VS, de EU, en de G5-landen over een «government to government approach». Nederland streeft naar een overeenkomst met de VS waarin de implementatie van de «government to government approach» in Nederland kan plaatsvinden met bescherming van deze belangen en in lijn met de Europese regelgeving.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de EU-wetgeving op het gebied van gegevensbescherming daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd en dat wetgeving van derde landen geen voorrang krijgt boven EU-wetgeving, waardoor de erin opgenomen rechten en waarborgen teniet worden gedaan?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening van Eurocommissaris Reding dat deze jurisdictie kwestie, (wetten van derde landen met gevolgen buiten hun grondgebied die niet verenigbaar zijn met relevante EU-wetgeving op het gebied van gegevensbescherming en de hieraan verbonden rechten), het Internationaal Gerechtshof dient te worden voorglegd?
Het is mij niet bekend of Eurocommissaris Reding een dergelijke uitspraak heeft gedaan. Het heeft mijn voorkeur om jurisdictiegeschillen op te lossen langs de weg van gezamenlijk overleg, en waar mogelijk, met behulp van verdragen of coördinatie van wetgeving.
De geschiktheid van Nederlandse wetgeving voor het gebruik van spyware |
|
Gerard Schouw (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de Big Brother Award die op woensdag 7 maart 2012 door de burgerrechtenbeweging Bits of Freedom is uitgereikt aan het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) als grofste privacyschender van Nederland? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja. Het staat iedereen vrij in Nederland om dergelijke prijzen in te stellen. Ik ben verheugd dat de politie (in dit geval het KLPD) de kans heeft aangegrepen om inhoudelijk in te gaan op haar werkzaamheden waarvoor de prijs is verleend. Ik zie dit soort bijeenkomsten als onderdeel van de belangrijke discussie die in Nederland en andere landen gevoerd dient te worden over het internet en de mogelijke terechte inbreuken die overheden moeten maken op de privacy van haar inwoners als het gaat om bestrijding van criminaliteit op het internet.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen waarin u erkent dat het KLPD gebruik maakt van zogeheten spyware, waarmee toegang kan worden verkregen tot computers en gegevens daarvan kunnen worden overgenomen?1
Ja.
Deelt u de mening van het hoofd Nationale Recherche van het KLPD dat de toekenners van de prijs een punt hebben omdat we in Nederland weinig specifieke wetgeving hebben voor deze nieuwe ontwikkelingen en dat bestaande wetgeving niet altijd geschikt is?2
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2 van het lid Recourt van uw Kamer (ingezonden 9 maart 2012, kenmerk 2012Z04733, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1908).
Indien u de mening van het KLPD niet deelt, wat is dan uw opvatting over de geschiktheid van de huidige Nederlandse wetgeving en in het bijzonder artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering, waarnaar u verwees in een eerdere beantwoording van vragen over dit onderwerp, voor het gebruik van nieuwe technologische opsporingsmiddelen als spyware?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat meer specifieke wetgeving geboden is voor het gebruik van digitale opsporingsmiddelen als spyware? Zo ja, bent u bereid hiertoe met een voorstel te komen? Zo nee, op welke wijze meent u de nieuwe technologische ontwikkelingen dan afdoende met wettelijke waarborgen te kunnen ondervangen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen voorafgaande aan het algemeen overleg over politieonderwerpen op 29 maart 2012 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Nederland de Roma niet goed behandelt |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Leers |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Human rights of Roma and Travellers in Europe» van de mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa Thomas Hammarberg?1 2
Ik heb kennis genomen van dit rapport van de mensenrechtencommissaris Hammarberg van de Raad van Europa dat op 27 februari jl. is gepresenteerd. Daarin wordt onder meer gemeld dat de Romapopulatie in Nederland problemen kent op het gebied van integratie, en bovendien wordt er aandacht gevraagd voor mensenhandel, waarvan ook kinderen onder de Romapopulatie het slachtoffer zijn. Zoals verder uiteengezet in antwoord op 5 heeft het kabinet in de Nederlandse inbreng over de sociale inclusie van Roma ook aandacht gevraagd voor normoverschrijdend gedrag door Roma en in het bijzonder voor uitbuiting van kinderen onder Roma.
Hoe beoordeelt u de conclusie van commissaris Hammarberg dat geen enkele Europese regering kan claimen succesvol te zijn in het waarborgen van de mensenrechten van deze groep en dus ook de Nederlandse regering niet?
Het kabinet deelt niet de conclusie van de mensenrechtencommissaris dat ook in Nederland de mensenrechten van Roma niet worden gewaarborgd.
In het rapport van de mensenrechtencommissaris wordt naar voren gebracht dat Roma worden gediscrimineerd. Een van de cruciale mensenrechten is inderdaad dat burgers niet gediscrimineerd mogen worden (artikel 2 van de Universele verklaring voor de rechten van de mens). In Artikel 1 van de Grondwet wordt het verbod op discriminatie geformuleerd. Het kabinet wijst iedere vorm van discriminatie af, of het nu gaat om discriminatie wegens ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook. In Nederland is wettelijk geregeld dat men in geval van discriminatie bijstand kan krijgen. Dankzij de Wet Antidiscriminatievoorzieningen (ADV) kan iedere burger in zijn of haar eigen leefomgeving terecht om op een laagdrempelige manier (vermeende) discriminatie te melden of om hulp en advies te ontvangen bij een antidiscriminatievoorziening. Voor een adequate bestrijding van discriminatie is het echter wel nodig dat burgers melding maken van (vermeende) discriminatie bij een antidiscriminatievoorziening of aangifte doen bij de politie. Ook hier is de eigen verantwoordelijkheid dus van belang.
Verder maakt het rapport Hammarberg melding van stateloosheid onder Roma in Nederland. Ieder burger heeft volgens artikel 15 van de Universele verklaring voor de rechten van de mens, recht op een nationaliteit. Het is de eigen verantwoordelijkheid van elke burger om op de hoogte te zijn van de naturalisatieregelgeving en hiernaar te handelen. Roma moeten er in dit kader op letten dat men in ieder geval ingeschreven staat bij de GBA om aan de naturalisatievoorwaarde van ten minste vijf jaar hoofdverblijf in Nederland te voldoen. Kinderen moeten worden aangegeven bij de geboorte en worden ingeschreven in de GBA. Dit is namelijk van belang bij het doen van een optieverzoek van in Nederland geboren staatloze kinderen.
Wat is uw reactie op de constatering dat de Nederlandse inzending voor het EU Framework for National Roma Integration Strategies niet in de buurt komt van de door de Europese Commissie gestelde eisen en zowel kwalitatief als kwantitatief onder doet voor de overige inzendingen?3
De constatering luidt dat een aantal bijdragen van lidstaten veel afwijken van de criteria van de Commissie. Daarbij wordt erop gewezen dat de Nederlandse inbreng ten behoeve van de sociale inclusie van Roma slechts zes pagina’s lang is. Deze constatering wordt gedaan door het ERIO (European Roma Information Office). Ik denk dat de Commissie zelf het beste kan bepalen of de Nederlandse inbreng voldoet aan de criteria. Ik zie dan ook de reactie van de Commissie tegemoet.
Het klopt dat de Nederlandse inbreng ten behoeve van de sociale inclusie van Roma relatief kort is. Dit is inherent aan het feit dat Nederland geen doelgroepenbeleid voert. Uitgebreide actieplannen voor één specifieke bevolkingsgroep passen daar niet in. Bovendien constateert het kabinet dat de Roma in Nederland vooral op de aandachtsgebieden onderwijs en werk een achterstand hebben. Het kabinet vindt het van groot belang dat Roma onderwijs volgen en werken. De mogelijkheden daarvoor zijn er. Roma moeten deze mogelijkheden echter wel benutten.
Bent u nog steeds van mening dat enkel via generiek beleid de geconstateerde problemen in onderwijs, arbeidsparticipatie, uitkeringsafhankelijkheid, overlast en moeizame integratie tegengegaan kunnen worden? Zo ja, waarom bent u van mening dat dit beleid voldoende zal zijn?
Integratie komt tot stand als men zich daarvoor inzet en ertoe in staat wordt gesteld. Via regulier beleid op het gebied van arbeidsmarkt, onderwijs en wonen wordt elke burger in staat gesteld om naar vermogen een zelfstandig bestaan op te bouwen. Nederland heeft geen beleid specifiek gericht op groepen zoals Roma. Zoals in de Integratievisie «Integratie, binding en burgerschap» van 16 juni 2011 is aangegeven spant het kabinet zich ervoor in dat generieke instellingen toegankelijk en effectief zijn voor mensen met een bepaalde etnische en/of culturele achtergrond, waaronder Roma. Op lokaal niveau waar het zwaartepunt van het beleid is, wordt binnen de generieke aanpak bijzondere aandacht besteed aan Roma, zoals bijvoorbeeld bij het terugdringen van schoolverzuim. Om de ontwikkelingen te blijven volgen op het gebied van onderwijs, arbeidsmarkt, huisvesting, gezondheidszorg, criminaliteit, discriminatie en stateloosheid blijft de Rijksoverheid in gesprek met gemeenten.
Hoe verhoudt de door u gewenste kennisuitwisseling betreffende bestrijding criminaliteit en uitbuiting Roma kinderen door Roma zich tot het feit dat geen enkele lidstaat dit heeft opgenomen in zijn nationale plannen?
Het verzoek van de Commissie betrof een nationale strategie op de thema’s onderwijs, werk, gezondheid en huisvesting. Het ligt voor de hand dat Lidstaten hun strategie toespitsen op deze thema’s. Zoals in de aanbiedingsbrief aan de Tweede Kamer van de «Nederlandse inbreng ten behoeve van de sociale inclusie van Roma» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 21 501-20, nr. 599) vermeld is, heeft het kabinet er bewust voor gekozen om zich hier niet toe te beperken. Het kabinet heeft in zijn inbreng aandacht gevraagd voor normoverschrijdend gedrag door Roma en in het bijzonder voor uitbuiting van kinderen onder Roma. Het programma aanpak uitbuiting (Roma) kinderen, waarvan in de aanbiedingsbrief melding werd gemaakt, kent een internationale dimensie. Doelstelling in dit kader is om de samenwerking tussen en met de EU-lidstaten op het thema te bevorderen. De vermelding van criminaliteit, overlast en uitbuiting van Roma kinderen in de Nederlandse strategie heeft tot doel deze problematiek in de EU onder de aandacht te brengen.
Ziet u in de constatering dat de Nederlandse overheid wel over maar niet met Roma en Sinti praat aanleiding in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van de Roma- en Sinti gemeenschappen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven op welke termijn u of uw collega bewindspersonen met welke organisaties en vertegenwoordigers zal spreken? Hoe verhoudt zich dit tot de door Nederland in 2008 in Praag onderschreven Common Basic Principles on Roma Inclusion en het adopteren van het EU Framework for National Roma Integration Strategies in juni 2011?
Om de ontwikkelingen te blijven volgen op het gebied van onderwijs, arbeidsmarkt, huisvesting, gezondheidszorg, criminaliteit, discriminatie en stateloosheid blijft de Rijksoverheid in gesprek met Roma.
Nederland onderschrijft de «Common Basic Principles on Roma inclusion» en heeft ingestemd met Raadsconclusies over de integratie van de Roma, die onder meer het EU-raamwerk verwelkomen. Belangrijke notie in beide documenten is de betrokkenheid van het lokale en regionale bestuur. Dit is ook het niveau waarop in Nederland de meest directe bemoeienis met de Roma-gemeenschap plaatsvindt. Overleg met Roma op dit niveau is ook het meest effectief, aangezien de problemen die gemeenten en Roma ervaren per regio verschillen.
Soevereiniteitsoverdracht |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Knapen (CDA) |
|
Is het correct dat er onder de tekst van de laatste versie van het Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur in de Economische en Monetaire Unie geen soevereiniteit zal worden overgedragen door Nederland?
In eerdere debatten met uw Kamer heb ik gesteld het begrip «soevereiniteit overdragen» minder goed werkbaar te vinden vanwege de vaak optredende begripsverwarring, en in deze context te willen interpreteren als «nationale bevoegdheden overdragen». Soevereiniteit is mijns inziens een erg weids begrip terwijl het hier om precisie gaat.
Het Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur in de Economische en Monetaire Unie stelt cf. artikel 1 een aantal regels vast ter bevordering van begrotingsdiscipline, ter versterking van coördinatie van het economisch beleid en ter verbetering van het bestuur van de eurozone, om zo bij te dragen aan bestaande doelstellingen van de EU. Voor een gedetailleerde beschrijving van inhoud en totstandkoming van het Verdrag verwijs ik nu naar de brief terzake van 18 januari jl. (TK 21 501-20, nr. 603), het verslag van de informele Europese Raad van 30 januari (TK 21 501-20 nr. 611) en de geannoteerde agenda voor de komende Europese Raad.
Wanneer naar de inhoud van het Verdrag wordt gekeken is duidelijk dat het zwaartepunt ligt bij het deel over de begrotingsdiscipline. Hierin wordt een aantal afspraken gemaakt die ertoe strekken de naleving van de bestaande verplichtingen onder het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) te versterken. Deze procedureregels sluiten inhoudelijk aan bij de eisen van het SGP en verbeteren de waarborg op de naleving door de lidstaten, in het bijzonder zij die de euro als munt hebben, van de verplichting uit het EU-Werkingsverdrag om buitensporige overheidstekorten te vermijden.
De economische pijler van het Verdrag bevat feitelijk geen nieuwe initiatieven ten opzichte van het bestaande EU instrumentarium. De Verdragspartijen erkennen hiermee dat de bestaande Europese procedures ten volle dienen te worden benut om een adequate coördinatie van het economisch beleid en een convergentie van economische prestaties te realiseren, die noodzakelijk zijn voor een duurzaam stabiele EMU. De bestaande mogelijkheid om, waar noodzakelijk en gewenst, intensiever samen te werken (via nauwere samenwerking cf. artikel 20 EU en artikel 326–334 VWEU, of via specifieke maatregelen voor eurolanden cf. artikel 136 VWEU) wordt benadrukt. Het Verdrag is derhalve niet strijdig met de door u geciteerde motie Slob, noch met de tweede motie Slob (TK 21 501-20 nr. 516) omdat er geen verplichting ontstaat voor verdragspartijen om in te stemmen met aanvullende Europese afdwingbare afspraken op het niveau van te nemen maatregelen.
Het deel van het Verdrag dat zich richt op het versterken van het bestuur van de eurozone is louter organisatorisch van aard.
Gezien het bovenstaande is het kabinet van mening dat er met dit Verdrag geen nationale bevoegdheden worden overgedragen aan de EU, omdat de EU reeds bevoegd is op de genoemde terreinen. Dit is dan ook niet strijdig met de betreffende afspraak in het regeerakkoord.
Kunt u, wanneer er wel sprake is van soevereiniteitsoverdracht, aangeven hoe dat zich verhoudt tot de volgende frase uit het regeerakkoord: «Met het verdrag van Lissabon is voor de komende periode de grens bereikt van overdracht van nationale bevoegdheden aan de EU»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u, wanneer er wel sprake is van soevereiniteitsoverdracht, aangeven hoe dat zich verhoudt tot de volgende frase die u op 21 maart 2011 opnam in een brief aan de Kamer: «het Euro Pact is een politieke afspraak waarbij geen bevoegdheden overgaan»? Is deze uitspraak staand kabinetsbeleid?1
De uitspraken waaraan u refereert hadden betrekking op het Europluspact. Die politieke afspraak moet niet worden verward met het onderhavige Verdrag, dat ook wel Begrotingspact wordt genoemd.
Kunt u, wanneer er wel sprake is van soevereiniteitsoverdracht, aangeven hoe dat zich verhoudt tot uitspraken van de minister-president op 1 april 2011, toen hij stelde dat het Europact «geen dwingende afspraken oplegt» en dat er «dus geen soevereiniteit (wordt) overgedragen»? Is dit staand kabinetsbeleid?
Zie antwoord vraag 3.
Is het correct dat alle maatregelen die in deze versie genomen worden binnen het Stabiliteit- en Groeipact vallen? Zo neen, hoe verhoudt zich dat tot de uitspraak van de minister-president op 17 juni 2011 dat hij «zo min mogelijk soevereiniteit» wil overdragen, «behalve als het gaat om de vraag of de landen zich houden aan de afspraken van het Stabiliteit- en Groeipact»? Is dit staand kabinetsbeleid?
Zoals hierboven betoogd vallen niet alle afspraken uit dit Verdrag binnen het SGP. Het Verdrag kent ook bepalingen over economische coördinatie en over bestuur van de eurozone. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 1–2 en 8.
Kunt u, wanneer de maatregelen niet allemaal vallen onder de afspraken van het Stabiliteit- en Groeipact, aangeven hoe dat zich verhoudt tot de volgende uitspraken van de minister-president op 16 augustus 2011: «Het is geen soevereiniteitoverdracht van Nederland naar Europa, want Nederland voldoet aan de financiële strikte voorwaarden.... Er mag in ieder geval geen sprake zijn van soevereiniteitsoverdracht van landen die zich wel aan de regels houden»? Is dit staand kabinetsbeleid?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhouden volgens u inziens de nieuwe voorstellen zich tot de motie Slob c.s. van 17 februari jl.2 die de regering verzoekt «in de nu lopende procedure krachtig afstand te nemen van elke beweging naar een meer politieke unie»?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen voor de behandeling van de eerstvolgende Europese Top in de Kamer te beantwoorden?
Ja.