Het bericht dat documentatie van woningen zeer gemakkelijk op te vragen is |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de reportage van Vrije Vogels op Youtube van 29 april 2021 «Inbreken bij BN’ers heel makkelijk»?1
Ja.
Bent u er bekend mee dat het erg gemakkelijk is om documentatie van woningen op te vragen, ook in het geval dat het niet iemands eigen woning is?
Ja. De openbaarheid volgt uit de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de Archiefwet (zie ook de antwoorden op de vragen 4 tot en met 6). Bouwtekeningen worden vooral geraadpleegd wanneer mensen een woning of ander gebouw willen verkopen, kopen of verbouwen. Het gaat niet alleen om woningeigenaren, maar ook om huurders, kandidaat-kopers, makelaars, projectontwikkelaars, aannemers en architecten. Bouwtekeningen worden daarnaast geraadpleegd door heemkundigen en anderen die historisch onderzoek doen in archieven. Verder raadplegen gemeentelijke hulpdiensten zoals politie en brandweer soms bouwtekeningen van gebouwen.
Vindt u ook dat het onwenselijk is om, in het bijzonder van publieke figuren die te maken hebben met bedreiging, gegevens van de privéwoning op te kunnen vragen?
In zijn algemeenheid is het wenselijk dat mensen toegang hebben tot bouwtekeningen, zie hiervoor de antwoorden op vraag 2 en 4. Bouwdossiers zijn bij gemeenten geordend en opvraagbaar op adressen en niet op namen van personen die de betreffende bouwvergunningen oorspronkelijk hebben aangevraagd. Iemand die bouwtekeningen wil opvragen van de woning van een publieke figuur en/of een persoon voor wie de overheid beveiligingsmaatregelen heeft getroffen, moet dus eerst op een andere wijze achterhalen wat het huisadres is van deze persoon.
Welke controles zijn er ingebouwd ten aanzien van het opvragen van documentatie van woningen? Is dat verschillend geregeld per gemeente?
Bouwtekeningen die in het kader van een vergunningaanvraag aan gemeenten zijn verstrekt, zijn in principe openbaar voor eenieder, ongeacht het belang dat een verzoeker heeft bij inzage. Voor bouwtekeningen inzake een reguliere omgevingsvergunning volgt dit uit de Wob. Voor vergunningaanvragen waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is, geldt dat zij in het kader van de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag gedurende zes weken ter inzage worden gelegd en als de vergunning is verleend nogmaals zes weken ter inzage worden gelegd om belanghebbenden de gelegenheid te geven beroep tegen de vergunning in te stellen. Na het verstrijken van die termijnen zijn de bouwtekeningen op te vragen bij de gemeente op grond van de Wob.
Voor oudere bouwdossiers die zijn overgebracht naar de gemeentelijke archiefdiensten – dit zijn meestal bouwtekeningen van meer dan twintig jaar oud – volgt openbaarheid uit de Archiefwet. Bij de meeste gemeenten kunnen mensen een aanvraag indienen en bouwtekeningen ter plaatse inzien, en al dan niet tegen betaling een (analoge of digitale) kopie krijgen. Sommige gemeenten publiceren oude bouwtekeningen online.
Op bouwtekeningen zelf staan alleen namen van de architect of tekenaar en deze worden niet geanonimiseerd mede vanwege het auteursrecht. In andere documenten die deel uitmaken van bouwdossiers, zoals de vergunningsaanvraag, komen wel persoonsgegevens voor die worden afgeschermd bij het verstrekken van een kopie, mede in verband met de Algemene verordening gegevensbescherming.
In hoeverre wordt er een belangenafweging gedaan in een gemeente bij het verstrekken van huisdocumentatie?
Uit de Wob en de Archiefwet volgt dat bouwtekeningen in principe openbaar zijn voor eenieder, ongeacht het belang dat een verzoeker heeft bij raadpleging. Een belangenafweging is alleen aan de orde indien er redenen zijn om de openbaarheid van bouwtekeningen te beperken. Zie het antwoord op vraag 6.
Op basis van welke wet- en regelgeving worden deze gegevens beschermd? Is hier sprake van een maas in de AVG of andere privacywetgeving?
Zowel onder de Wob als de Archiefwet is het mogelijk de openbaarheid te beperken. Artikel 10 van de Wob en artikel 15 van de Archiefwet zijn daarbij van toepassing, waarbij onder meer gegevens die de persoonlijke levenssfeer raken (zoals namen, adressen, geboortedata, handtekening en BSN) kunnen worden geanonimiseerd. Ook gedurende een eventuele terinzagelegging op grond van de Awb kan de openbaarheid worden beperkt (artikel 3:11, tweede lid, Awb). Voor bouwtekeningen is inmiddels onderkend dat er gebouwen zijn met een verhoogd veiligheidsrisico, zoals politiebureaus, gevangenissen, militaire objecten, voetbalstadions, risicovolle (fabricage)bedrijven, of de woning van de burgemeester. Daarom hanteren gemeenten steeds vaker een zogenaamde uitsluitingenlijst of lijst van risico-objecten. Bouwtekeningen van gebouwen op zo’n lijst worden alleen verstrekt als de eigenaar of gebruiker van het pand de verzoeker hiervoor toestemming heeft gegeven, en anders niet. Dit wordt voor (oudere) bouwtekeningen die zijn overgebracht naar archiefdiensten ook aanbevolen in de handreiking van de VNG: «Beperkt waar het moet» (https://vng.nl/sites/default/files/2019-11/beperkt-waar-het-moet_20190726.pdf)
In de praktijk blijkt het moeilijk te zijn om de uitsluitingenlijst actueel te houden en verschilt het beleid per gemeente. Sommige gemeenten bieden de mogelijkheid aan belanghebbenden (eigenaren, gebruikers) om hun pand zelf aan te melden voor een uitsluitingslijst of lijst van risico-objecten; bouwtekeningen hiervan worden dan niet aan derden verstrekt als daar een goede reden voor is. De gemeente maakt een belangenafweging.
Zijn de gegevens van personen die bewaakt worden ook dermate gemakkelijk op te vragen? Acht u dat wenselijk?
Of bouwtekeningen van woningen – van personen die beveiligd worden door de overheid in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen – op te vragen zijn, is afhankelijk van het feit of de desbetreffende panden op een gemeentelijke uitsluitingslijst staan. Zoals aangegeven onder vraag 6 bieden sommige gemeenten de mogelijkheid aan belanghebbenden om panden aan te melden voor een dergelijke uitsluitingslijst. In geval van dreiging en risico kan de overheid aanvullende bewakings- & beveiligingsmaatregelen treffen ten behoeve van de veiligheid van personen. Deze zichtbare en onzichtbare maatregelen worden getroffen op basis van een dreigingsinschatting. De maatregelen zijn erop gericht om weerstand te bieden tegen de dreiging in kwestie. Mede gelet daarop is het vanuit veiligheidsperspectief niet noodzakelijk om standaard te voorkomen dat bouwtekeningen van woningen opgevraagd kunnen worden. Om te komen tot een eenduidige werkwijze van het doel en het gebruik van de uitsluitingslijst ga ik, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, met betrokken partijen en de VNG in gesprek. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Bent u bekend met casussen waarbij bouwtekeningen van woningen zijn opgevraagd en gebruikt bij inbraken of andere vormen van het illegaal inbreken in een woning?
Nee, ik ben niet bekend met dit fenomeen. Echter, ik kan ook niet uitsluiten dat er gevallen zijn waar bouwtekeningen zijn of zullen worden gebruikt.
Indien er nog geen procedures zijn ingericht om effectief te controleren op iemands identiteit en iemands belang bij de opgevraagde documenten, bent u voornemens om daar procedures voor in te richten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het verstrekken van bouwtekeningen is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Zoals hierboven aangegeven, volgt uit de Wob en de Archiefwet dat bouwtekeningen in beginsel kunnen worden geraadpleegd door eenieder, zonder daarin een belang te hoeven stellen. Wel achten wij het wenselijk dat gemeenten aan eigenaren en gebruikers van panden de mogelijkheid biedt deze op een uitsluitingslijst voor risico-objecten te zetten, zoals de VNG aanbeveelt, zodat gemeenten de betrokken belangen op een juiste wijze kunnen afwegen. Ik ben graag bereid om, samen met de bij dit vraagstuk betrokken partijen, met de VNG in gesprek te gaan, mede om de mogelijkheden tot harmonisatie van het doel en het gebruik van de uitsluitingslijst te bezien.
Rotterdams brandweerpersoneel dat verplicht moet stoppen met werken |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u het met mij eens dat goed geschoold en gemotiveerd personeel bij de brandweer van groot belang is?1
Ja, goed geschoold en gemotiveerd personeel is in iedere branche van belang en zeker ook bij de brandweer waar vaak onder stressvolle omstandigheden gehandeld moet worden.
Bent u het met mij eens dat het zonde is dat mensen die goed werk leveren verplicht moeten stoppen met werken vanwege bezuinigingen, zeker als er tekorten zijn en verwacht worden bij de brandweer? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van dat er vanwege bezuinigingen gestopt zou moeten worden met werken door brandweerpersoneel.
Sinds 2014 zijn de veiligheidsregio’s de werkgever van het brandweerpersoneel, voor 2014 waren dat de gemeenten. Gemeentemedewerkers in een bezwarende functie, zoals brandweerpersoneel, hadden tot 2006 recht op functioneel leeftijdsontslag (FLO). Vanwege diverse wetswijzigingen is dit per 1 januari 2006 afgeschaft. Voor medewerkers die onder de oude FLO-regeling vielen, is het FLO-overgangsrecht afgesproken door de gemeenten met de vakbonden.
Voor nieuwe medewerkers geldt dat zij maximaal 20 jaar in bezwarende functies in de operationele dienst werkzaam zijn. Die periode wordt gebruikt om met een gezamenlijke inspanning van de veiligheidsregio als werkgever en de werknemer een tweede loopbaan te verwezenlijken binnen of buiten de veiligheidsregio.
Brandweerwerkzaamheden brengen gezondheidsrisico’s met zich mee: fysiek, mentaal, piekbelasting hart-/longsysteem, verstoord dag-/nachtritme. Het Coronel Instituut heeft hier in 2004 onderzoek naar gedaan. De uitkomsten zijn een belangrijke pijler geweest voor het tweede loopbaanbeleid en de veiligheidsregio’s zijn hiermee aan de slag gegaan. Doelstelling van de aanpak is te zorgen dat brandweermensen mentaal en fysiek gezond oud kunnen worden.
Bent u bereid om met de veiligheidsregio in gesprek te gaan om te kijken of deze maatregelen kunnen worden aangepast? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er meer van dit soort afspraken gemaakt bij andere veiligheidsregio’s? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid hiervoor de verantwoordelijkheid te nemen en dit niet af te schuiven op de veiligheidsregio? Zo nee, waarom niet?
Ik respecteer de verantwoordelijkheidsverdeling. De veiligheidsregio’s zijn de werkgever van het brandweerpersoneel en dus verantwoordelijk voor de arbeidsvoorwaarden en het tweede loopbaanbeleid.
Bent u bekend met deze berichten?1, 2, 3
Ja.
Bent u ermee bekend dat onderzoek op basis van een Rotterdamse pilot heeft aangetoond dat in twee maanden tijd maar liefst 16.000 keer de geluidsnormen fors werden overschreden door een relatief selecte groep verkeersaso’s?
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat bewoners, ondernemers, winkelend publiek en uitgaanspubliek vierentwintig uur per dag geteisterd worden door de bewust veroorzaakte herrie, vaak tientallen decibels boven de toegestane grens, door bijvoorbeeld knallende uitlaten, toeteroptochten en grove snelheidsovertredingen van patserwagens binnen de bebouwde kom? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik inderdaad. Daarom gelden er ook verschillende regels om geluidsoverlast door motorvoertuigen tegen te gaan. Voordat een personenauto of motorfiets wordt toegelaten tot de weg, moet dat voertuig een (type)goedkeuring doorlopen. Deze typegoedkeuring is op Europees niveau vastgelegd en bevat gedetailleerde eisen aan geluidproductie en de wijze van meten. Eenmaal toegelaten dient een motorvoertuig altijd te voldoen aan de zogenaamde «permanente eisen» uit de Regeling voertuigen. Zowel in de typegoedkeuringseisen als de permanente eisen zijn maximale geluidsnormen opgenomen, die zijn afgeleid uit Europese Regelgeving4. Daarnaast is in artikel 57 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) opgenomen dat er geen onnodig geluid mag worden geproduceerd met een voertuig (zoals onnodig slippen, gas geven, remmen). Daarnaast is het onnodig claxonneren verboden in artikel 28 RVV.
De politie handhaaft op het te veel geluid produceren door verkeersdeelnemers. Dat gebeurt zowel in situaties waarin een verkeersdeelnemer onnodig geluid produceert als door te meten of het voertuig voldoet aan de permanente eisen. Daarbij is het van belang dat bij grootschalige en structurele overlast afspraken gemaakt worden in de lokale driehoek over de aanpak hiervan.
Bent u ermee bekend dat, onder andere naar aanleiding van de genoemde pilot, momenteel in G4-verband wordt gewerkt aan apparatuur, de zogeheten lawaaiflitsers en kentekenherkenning, die specifiek voor dit doel kan worden ingezet?
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer wenselijk is wanneer steden met behulp van dergelijke techniek verlost kunnen worden van het herhaaldelijke wangedrag van deze groep automobilisten? Zo nee, waarom niet?
Daar waar de inzet van innovatieve middelen de handhaving kan versterken, is dat zeker wenselijk. Er lopen momenteel verschillende pilots om innovatieve handhavingsmiddelen te testen. Het voordeel van handhaving met digitale middelen is dat de pakkans hierdoor enorm wordt vergroot. Het is een efficiënte manier van handhaven. Hierdoor kan de fysieke handhavingscapaciteit op andere trajecten of overtredingen worden gericht. Het is echter wel van belang dat de handhavingsmiddelen voldoende betrouwbaar zijn, voldoen aan de eisen conform de regeling meetmiddelen politie en gecertificeerd zijn door het NMi. Op dit moment is het nog niet mogelijk om met een zogenaamde akoestische flitspaal het gemeten geluid te koppelen aan het specifiek voertuig dat dit geluid veroorzaakt. Dit komt onder andere omdat er vaak ook sprake is van omgevingsgeluid. Hierdoor kan momenteel een dergelijke flitspaal niet gecertificeerd worden om als handhavingsmiddel gebruikt te kunnen worden. Het is nog de vraag of dit in de toekomst wel het geval zal zijn. Bovendien werkt bij de aanpak van een beperkte groep overlastplegers een dadergerichte aanpak over het algemeen goed. Er moet daarom niet alleen gefocust worden op het opleggen van een bekeuring, al dan niet met behulp van een flitspaal. Ik heb begrepen dat hier in de driehoek in Rotterdam ook al over is gesproken.
Bent u bereid proactief en welwillend werk te maken van de hiervoor noodzakelijke wetswijziging en hierbij intensief op te trekken met de betrokken gemeenten? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Rotterdam heeft aangegeven dat er een wetswijziging nodig is zodat de kentekengegevens van voertuigen waarmee straks met een akoestische flitspaal wordt geconstateerd dat ze de geluidsnormen overschrijden, met de politie gedeeld kunnen worden. Als er in de toekomst een flitspaal ontwikkeld wordt die voldoet aan de technische eisen om door het NMi gecertificeerd te kunnen worden, is nog niet duidelijk bij wie die in het beheer zullen komen. Dit kan bijvoorbeeld bij de gemeenten zijn of bij OM of politie. Gemeenten zijn reeds bevoegd om zelf te handhaven op artikel 28 en 57 van het RVV, echter voor digitale handhaving is toestemming van het OM noodzakelijk. Afhankelijk van de keuzes die gemaakt worden, zal duidelijk worden of een wetswijziging noodzakelijk is. Daarnaast zal bekeken moeten worden wie deze flitspalen zal gaan bekostigen en of hiervoor geld beschikbaar is. Aangezien het hier gaat om overlast en niet om verkeersveiligheid, kan dit niet uit het verkeershandhavingsbudget van het OM worden betaald.
De uitlatingen van een ambtenaar in de media over extreemrechts |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hoe extreemrechts acceptabel werd»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat Sterkenburg, die als ambtenaar onder uw verantwoordelijkheid (namelijk binnen de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid) werkzaam is, zich in de media uitlaat over wat in haar ogen beschouwd kan worden als extreemrechts?
Het betreft hier een interview waarin kenbaar is gemaakt dat de uitspraken in de hoedanigheid als onderzoeker worden gedaan. Om onduidelijkheid hierover te voorkomen is eveneens vermeld dat deze onderzoeker binnen het departement niet betrokken is bij dit onderwerp, om zo nogmaals te expliciteren dat de rollen als ambtenaar en onderzoeker gescheiden zijn.
Was u er vóór publicatie van het artikel van op de hoogte dat Sterkenburg zich heeft laten interviewen over haar opvattingen omtrent extreemrechts? Zo ja, was u toen ook al op de hoogte van haar opvattingen? Zo nee, hoe beoordeelt u dat een ambtenaar die onder uw verantwoordelijkheid werkzaam is, zich in de media uitlaat over een beleidsterrein waar u voor verantwoordelijk bent, zonder u hier vooraf over op de hoogte te houden? Hoe verhouden de uitlatingen van Sterkenburg zich met artikel 10, eerste lid, van de Ambtenarenwet?2
Het optreden in de media in het kader van de publicatie van het boek is vooraf gemeld. Ik hecht veel waarde aan vrijheid van meningsuiting én aan academische vrijheid. Tevens is door de geïnterviewde kenbaar gemaakt dat uitlatingen in de hoedanigheid als onderzoeker worden gedaan.
In welke mate komen de opvattingen van Sterkenburg over extreemrechts overeen met uw opvattingen hierover? In welke mate verschillen de opvattingen hieromtrent van Sterkenburg en u van elkaar?
De bevindingen van het onderzoek3 over de dreiging uit rechts-extremistische hoek onderschrijven het beeld dat de NCTV al geruime tijd verwoordt in verscheidene publicaties en de Dreigingsbeelden Terrorisme Nederland (DTN). Zie voor een uitgebreide uiteenzetting hierover de Kamerbrief Reactie op onderzoek extreemrechts van 8 juli 2021. Op persoonlijke opvattingen ga ik verder niet in.
Hoe beoordeelt u de suggestie in het artikel dat «het streven naar een homogene culturele staat» moet worden beschouwd als extreemrechts?
In het proefschrift wordt een werkdefinitie gehanteerd van de term «radicaal- en extreemrechts», waarmee wordt bedoeld: het streven naar een homogene culturele of etnische staat, door middel van het inperken van grondrechten en burgerlijke vrijheden van religieuze en etnische minderheden, al dan niet met geweld. Deze definitie wordt in het proefschrift wetenschappelijk onderbouwd.
Hoe beoordeelt u de suggesties in het artikel dat het hanteren van een anti-abortusstandpunt, het willen herstellen van de traditionele man-vrouwverhouding, het veel kinderen willen krijgen of het meer geld willen besteden aan defensie kan worden beschouwd als extreemrechts?
Het proefschrift en daarmee de conclusies en stellingen die erin voorkomen vallen onder de academische vrijheid.
Erkent u dat voor de vraag of sprake is van extremisme of activisme niet bepalend moet zijn waarnaar gestreefd wordt, maar de wijze waarop men dat streven wil verwezenlijken (namelijk middels buitenwettige of middels democratische middelen)? Zo nee, waarom niet?
Het DTN hanteert voor extremisme de definitie dat het een fenomeen is waarbij personen of groepen vanuit ideologisch motief bereid zijn in ernstige mate de wet te overtreden of activiteiten te verrichten die de democratische rechtsorde ondermijnen. Activisme wordt in het DTN gedefinieerd als pogingen van individuen of groepen om op buitenparlementaire wijze, maar binnen de grenzen van de wet, politieke besluitvorming te beïnvloeden. De middelen die worden ingezet, gekoppeld aan de doelen waarnaar gestreefd wordt, bepalen samen de beoordeling van dergelijke activiteiten.
Erkent u het risico dat het functioneren van de openbare dienst in gevaar komt, indien ambtenaren die onder uw verantwoordelijkheid werkzaam zijn zich uitlaten over beleidsterreinen waar u verantwoordelijk voor bent – en daarbij opvattingen uitdragen die anders zijn dan de opvattingen die u hierover bezigt? Zo ja, welke maatregelen treft u om dit risico te beheersen?
Uitgangspunt bij de toepassing van de functioneringsnorm die voor rijksambtenaren is vastgesteld op grond van artikel 10 van de Ambtenarenwet, is dat ambtenaren vrijheid van meningsuiting hebben en dat voorzichtigheid geboden is bij het inperken daarvan. Waar in een concreet geval precies de grens ligt, hangt af van de omstandigheden van het geval. Voor de beoordeling daarvan zijn verschillende criteria of wegingsfactoren relevant, waaronder het kenbaar maken in welke hoedanigheid een ambtenaar zijn uitspraken doet, de positie van de ambtenaar binnen de organisatie en de maatschappelijke en politieke gevoeligheid van een onderwerp.4
Nieuwe ontwikkelingen rondom de zaak Julio Poch. |
|
Michiel van Nispen , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos waarin internationaal strafrechtdeskundigen betwijfelen of Nederland rechtmatig heeft gehandeld in de zaak van oud-Transavia-piloot Julio Poch?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere vragen van deze leden over de gekraakte conclusies van het rapport van de commissie Machielse en het feit dat u die vragen niet tot nauwelijks beantwoord heeft? Kunt u deze vragen alsnog beantwoorden, met name vraag 3 en vraag 4?2
Ik herinner mij die vragen. Ik zie nog steeds geen aanleiding iets toe te voegen aan de inhoudelijke reactie van de Commissie.
Kunt u reageren op de uitspraak van de strafrechtdeskundigen in de uitzending van Argos, dat Nederland niet verplicht was de gegevens te delen met Argentinië en het verzoek van Argentinië aan de uitleveringsrechter voorgelegd had moeten worden?
Voor mij staat voorop dat het rapport van de Commissie Dossier J.A. Poch blijk geeft van een grondig onderzoek langs verschillende sporen. Ik heb kennisgenomen van de reactie van de Commissie op de uitspraken van de strafrechtdeskundigen in de uitzending van Argos en heb daar niets aan toe te voegen.
Waarom heeft de commissie Machielse zo stellig geoordeeld over de rechtmatigheid van Nederland terwijl zij daarbij geen hoor en wederhoor heeft toegepast? Wat vindt u daarvan?
Artikel 7 van het Instellingsbesluit van de Commissie ziet op de werkwijze van de Commissie. Het eerste lid van dat artikel bepaalt dat de Commissie haar eigen werkwijze vaststelt. In het tweede lid staat dat de Commissie een protocol vaststelt over de wijze waarop zij het onderzoek uitvoert, waaronder in ieder geval over de wijze waarop zij personen hoort en daarvan verslag doet en op welke wijze de vertrouwelijkheid van informatie geborgd wordt. Het derde lid van artikel 7 stelt vervolgens dat de Commissie in het protocol bepaalt hoe zij, in het kader van hoor en wederhoor, bevindingen voorlegt aan personen of instanties.
Om de onderzoeksopdracht uit te voeren, heeft de Commissie haar eigen werkwijze, conform het bepaalde in het eerdergenoemde artikel 7 van het Instellingsbesluit, vastgesteld. De Commissie heeft in het licht van die onderzoeksopdracht geen aanleiding gezien om de heer Poch voor een gesprek uit te nodigen.3
Klopt het dat sommige stukken uit het archief van de onderzoekscommissie Machielse, die we als Kamer zouden krijgen met een beroep op artikel 68 van de Grondwet, nu al terug zijn naar de afzender(s) en niet naar het ministerie zijn gegaan? Zo ja, hoe kunt u dan de beoordeling maken of het verstrekken van informatie wel of niet in strijd is met het belang van de staat? Hoe gaat u dit rechtzetten?
Het klopt dat de Commissie bepaalde documenten heeft teruggegeven aan de organisaties waar deze vandaan kwamen. De Commissie heeft in die gevallen dan wel onder strikte voorwaarden inzage gekregen, dan wel tijdelijk de beschikking gehad over kopieën van de betreffende documenten. Overeenkomstig de voorwaarden waarop deze informatie ter inzage is gegeven, zijn de documenten na afloop van de werkzaamheden van de commissie weer aan de betreffende organisaties geretourneerd. Deze documenten maken derhalve geen onderdeel uit van het archief van de Commissie.
Gelet op de onafhankelijkheid van de Commissie en het gestelde in het eerdergenoemde artikel 7, lid 1 van het Instellingsbesluit van de Commissie, waarin staat dat de Commissie haar eigen werkwijze vaststelt, is het niet aan mij om mij daarin te mengen.
Kunt u de vragen over de uitvoering van de motie van het lid Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2283) over Commissie Dossier J.A. Poch alsnog zo spoedig mogelijk beantwoorden?3
De beantwoording van de in deze vraag genoemde Kamervragen zijn op 10 juni jl. aan uw Kamer verzonden.5
Schadeclaims bij de politie |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Die regels staan niet op papier»?1
Ja.
Kunt u de uitspraak van een schadecoördinator van de politie bevestigen die stelt dat de regels voor het beoordelen van schadeclaims niet op papier zijn gesteld?
Die uitspraak kan ik niet bevestigen. Navraag bij de politie leert dat de schadecoördinator dat ook niet bedoeld heeft. Voor zover de vraagsteller doelt op de criteria voor de inhoudelijke beoordeling van een schadeclaim, geldt dat de politie daar geen eigen reglement voor heeft, omdat die criteria volgen uit de wet en de jurisprudentie. Voor zover de vraagsteller doelt op de procedure, geldt dat er een interne procesbeschrijving is voor de schadecoördinatoren.
Bestaat er een uitvoeringsreglement waarin de procedure wordt beschreven waarmee de politie schadeclaims afhandelt? Zo ja, kunt u dat toesturen?
Er is een procesbeschrijving voor de schadebehandelaars waarin staat welke stappen er moeten worden genomen bij de behandeling van een claim. Uw Kamer treft deze procesbeschrijving bijgevoegd aan.
Het aansprakelijk stellen van de politie werkt hetzelfde als het aansprakelijk stellen van een willekeurige andere persoon of organisatie. De claimant stuurt een bericht naar de politie waarin staat dat hij of zij schade heeft geleden door een bepaald incident en dat hij of zij de politie aansprakelijk houdt voor die schade. De schadeafdeling van de politie geeft vervolgens een reactie waarin het standpunt van de politie staat. In veel gevallen is er geen discussie over het gebeurde en over de aansprakelijkheid. Dan wordt de aansprakelijkheid erkend. In andere gevallen hebben de claimant en de politie een verschillende lezing over het gebeuren, of stelt de politie zich op het standpunt dat zij niet aansprakelijk is, bijvoorbeeld omdat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld. Het komt ook voor dat er discussie is over de hoogte van de schade. Als de politie en de claimant er onderling niet uitkomen, kan de claimant de zaak aan de rechter voorleggen.
Bestaat er een uitvoeringsreglement waarin wordt beschreven hoe schadeclaims inhoudelijk beoordeeld worden? Zo ja, kunt u dat toesturen?
Er is zoals gezegd een procesbeschrijving voor de schadebehandelaars waarin staat welke stappen er moeten worden genomen bij de behandeling van een claim. De schadeclaims worden daarbij beoordeeld aan de hand van wetgeving, andere regelgeving en jurisprudentie. De politie neemt diverse initiatieven om de schadecoördinatoren te informeren over relevante ontwikkelingen op hun vakgebied, bijvoorbeeld door een wekelijkse meeting waarin casussen en relevante ontwikkelingen worden besproken, maar ook door het geven van cursussen. Tevens is er een handreiking gemaakt waarin de belangrijkste regelgeving wordt uitgelegd en waarin voorbeeldcasus worden uitgewerkt.
Bestaan er landelijke dan wel regionale beoordelingskaders die schadecoördinatoren gebruiken om schadeclaims te beoordelen? Zo ja, kunt u deze toesturen?
De politie heeft geen eigen beoordelingskader voor de inhoudelijke beoordeling van schadeclaims. De criteria voor de beoordeling van schadeclaims volgen uit de wet, overige rechtsregels en jurisprudentie. De politie is hieraan gebonden.
Is de (on)rechtmatigheid van politieoptreden één van de redenen om een schadevergoeding wel of niet aan te bieden? Zo ja, hoe beoordeelt de afdeling schadeclaims van de politie de (on)rechtmatigheid van het politieoptreden en is hier rechterlijk toezicht op?
In de meeste gevallen is de onrechtmatigheid van het handelen of nalaten van de veroorzaker van schade de reden dat een schade moet worden vergoed. Dat geldt dus ook in het geval van de politie. In bepaalde gevallen kan een benadeelde ook bij rechtmatig politieoptreden aanspraak op compensatie van nadeel maken.
De schadeafdeling van de politie beoordeelt aan de hand van wet- en regelgeving en jurisprudentie of het handelen van de politie onrechtmatig was. Het resultaat van die beoordeling is geen onafhankelijk oordeel, maar het is het standpunt van één van de partijen, namelijk de politie. Als de claimant het daar niet mee eens is, dan kan die persoon de politie voor de rechter dagen. De rechter zal dan zijn oordeel geven over de standpunten van de partijen.
Op welke manier is het toezicht op de juistheid van oordelen van de afdeling schadeclaims georganiseerd?
Het oordeel over de juistheid van de standpunten die de politie inneemt in reactie op schadeclaims, is voorbehouden aan de rechter. Toezicht op de juistheid van de ingenomen standpunten wordt intern uitgeoefend door de Expertise-unit schade. Zaken waarin discussie is, worden voorgelegd aan deze expertise-unit. De politie bekijkt op dit moment de mogelijkheden om periodiek een audit te laten uitvoeren.
Waar kan een burger terecht die het niet eens is met het oordeel van de afdeling schadeclaims, gelet op het feit dat een burger die ontevreden is over het oordeel zich volgens de politie kan wenden tot de klachtencommissie, maar dat dit volgens de voorzitter van de landelijke vereniging voor klachtencommissies juist niet mogelijk is?
De burger kan zich tot de rechter wenden als hij of zij het niet eens is met het standpunt van de politie. De klachtenprocedure is hiervoor niet de aangewezen weg, omdat het oordeel in de klachtenprocedure niet gericht is op rechtsgevolg. Bovendien is de politie niet verplicht om een klacht in behandeling te nemen over een gedraging die door het instellen van een procedure aan het oordeel van een andere rechterlijke instantie dan een bestuursrechter onderworpen is, dan wel onderworpen is geweest (art. 9:8 lid 1 sub e Awb).
Bent u bekend met het bericht «Rotterdamse agent slaat jongen (17) vol in gezicht, biedt excuses aan»?2
Ja.
Als vast zou komen te staan dat hier inderdaad sprake was van buitenproportioneel geweld, zoals de politie al aangaf tegen de NOS, zou deze jongen dan een schadevergoeding tegemoet kunnen zien?
Ik kan mij als Minister niet uitlaten over individuele gevallen. Ik verwijs u hiervoor tevens naar de beantwoording van de Kamervragen die op 15 juni jl. door u zijn gesteld.3
Zo ja, hoe hoog zou de schadevergoeding kunnen zijn waarop hij kan rekenen?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is het beleid van de politie waar het gaat om schadeclaims als gevolg van politiegeweld?
Er is geen sprake van specifiek beleid ten aanzien van schadeclaims die voortvloeien uit politiegeweld. Bij alle claims geldt dat zorgvuldig moet worden gekeken van welke feiten moet worden uitgegaan.
Kunt u toezeggen dat het jaarverslag van 2021, in tegenstelling tot het recente jaarverslag van de politie over 20203, wel inzicht geeft in de ingediende, toegekende en afgewezen schadeclaims?
Nee, de politie-administratie ondersteunt dit niet. Schades worden geregistreerd op het jaar van binnenkomst. Uitgekeerde bedragen worden in dat systeem genoteerd, ook als uitbetaling in een ander jaar plaatsvindt. Het jaarverslag is echter gebaseerd op de financiële administratie. De uitkeringen volgens het jaarverslag kunnen betrekking hebben op schades die in eerdere jaren zijn geclaimd. Daarnaast is in een aantal gevallen de afhandeling van schades belegd bij een externe partij (bijvoorbeeld de stichting VSSA, die de schades afhandelt van het schietincident in Alphen aan den Rijn in 2011). Ook wordt een deel van de schades uitbetaald door de aansprakelijkheidsverzekeraar. Het is daarom niet mogelijk om een adequaat, volledig overzicht te geven van alle ingediende schades in een bepaald jaar, gekoppeld aan de gedane schade-uitkeringen op die schades in dat jaar (zie ook antwoord op vraag 16).
Kunt u toezeggen dat de politie in het volgende jaarverslag ook inzicht biedt in de ingediende, toegekende en afgewezen schadeclaims op eenheidsniveau?
Zie antwoord vraag 13.
Hoeveel schadeclaims zijn er ingediend in 2020, en welk percentage van deze schadeclaims is toegekend?
In 2020 ontving de politie 3024 schadeclaims van derden.5 2319 schadeclaims zijn inmiddels afgehandeld. In 334 gevallen werd de claim doorgestuurd naar een andere instantie, bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie. 212 zaken werden gesloten omdat de claimant niet meer reageerde. De resterende 1773 gevallen werden door de politie of haar verzekeraar afgehandeld. In 899 gevallen (50,7%) werd een schadevergoeding betaald door de politie of haar verzekeraar. In 767 gevallen (43,3%) werd de aansprakelijkheid afgewezen. De afdoening van 107 zaken (6%) werd niet vastgelegd. In een beperkt zaken aantal waarin de aansprakelijkheid werd afgewezen, werd uiteindelijk toch een bedrag uitbetaald.
Kunt u de Kamer een overzicht toesturen van de toegekende schadeclaims in 2020 dat inzicht biedt in het incident waarvoor schadevergoeding gevraagd wordt en in de hoogte van de vergoeding, zodat de Kamer een beeld kan krijgen van welke vergoedingen gegeven worden bij welk type schade?
Het toesturen van een overzicht dat een gedetailleerd inzicht biedt in het incident waarvoor schadevergoeding wordt gevraagd, is niet mogelijk. Bij de registratie van de schadeclaims wordt weliswaar een beschrijving van het incident vastgelegd, maar aan de hand van die beschrijving zou – ook zonder verdere persoonsgegevens – in bepaalde gevallen kunnen worden herleid om welk geval het gaat. Wel kunnen de schadeclaims worden uitgesplitst naar schadeoorzaak en kan worden aangegeven welke bedragen in verband met claims met die schadeoorzaak zijn uitgekeerd. Het overzicht treft u hieronder aan.
Hieraan kan ik nog toevoegen dat het totale bedrag dat jaarlijks door de politie aan schadevergoedingen aan derden wordt uitgekeerd, in de regel hoger is dan het bedrag van € 1.137.274 dat in de onderstaande tabel is opgenomen. De onderstaande tabel is afkomstig uit de schaderegistratie over het jaar 2020. Zaken worden daarin geregistreerd op het jaar van binnenkomst. Uitgekeerde bedragen worden in dat systeem genoteerd bij een in een bepaald jaar geregistreerde zaak, ook als de daadwerkelijke betaling in een later jaar wordt plaatsvindt. Aangezien nog niet alle zaken die in 2020 zijn binnengekomen, zijn afgewikkeld, zal het totale bedrag nog stijgen.
De financiële administratie biedt een beter beeld van het totale bedrag dat de politie jaarlijks aan schadevergoedingen aan derden betaalt. In dat systeem worden de betalingen geregistreerd in het jaar dat ze worden gedaan. In 2020 werd er € 1.717.019 aan schadevergoedingen aan derden betaald.6 7
Het bericht dat het kabinet ondanks Kamermeerderheid nog geen verbod op homogenezing wil |
|
Peter Kwint |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Waarom weigert u zogenaamde homogenezing zo snel mogelijk strafbaar te stellen, ondanks dat hiervoor een Kamermeerderheid is?1
Het kabinet vindt het van groot belang dat inspanningen om iemands seksuele of genderidentiteit te veranderen effectief worden voorkomen en tegengegaan. Bij de vraag hoe dit het beste vorm kan krijgen gaat het om een zorgvuldige afweging, waarin grondrechten, waaronder de rechten van LHBTI-personen, centraal staan en waarin onderzocht wordt wat nodig is voor een effectieve bestrijding zoals is uiteengezet in de beleidsreactie op het onderzoek »Voor de verandering»2. Om die reden zal het kabinet een brede verkenning uitvoeren naar mogelijke, effectieve nadere maatregelen, inclusief de optie voor enige vorm van wettelijk verbod. Op grond van de uitkomsten van die verkenning kan een weloverwogen keuze worden gemaakt voor de wijze waarop conversietherapie het meest succesvol kan worden voorkomen en tegengegaan.
Hoe gaat u «krachtig optreden» tegen activiteiten die zich richten op het veranderen van seksuele geaardheid en genderidentiteit? Op welke manier kunnen aanbieders van «homoconversie» nu aangepakt worden? Kunt u zonder wettelijk kader iets meer dan zeggen dat u het geen goed idee vindt?
Het voorspiegelen dat je kunt genezen van je seksuele gerichtheid of genderidentiteit is schadelijk voor je ontwikkeling en keuren wij af.
Om krachtig op te treden tegen dergelijke activiteiten, zet het kabinet in op drie terreinen: een gedragscode voor pastorale en levensbeschouwelijke ondersteuning, het oprichten van steunpunten en het uitvoeren van een verkenning naar mogelijkheden voor nadere maatregelen en regelgeving.
Indachtig het uitgangspunt dat mensen zich veilig moeten kunnen voelen en de ruimte moeten krijgen om zichzelf te zijn of te worden wie ze willen zijn, is het kabinet van oordeel dat elke poging of inspanning die er op gericht is om iemands seksuele voorkeur of genderidentiteit te veranderen is af te wijzen, omdat zij voor betrokkene schadelijk zijn.
Waarom denkt u dat een gedragscode en steunpunten voor lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender- en intersekse personen (lhbti’ers) voldoende gaat zijn? Hoe gaan deze gedragscode en steunpunten eruitzien en wanneer kan de Kamer deze verwachten? Welke indicatie heeft u om te denken dat een gedragscode datgene is wat nu ontbreekt? En hoe denkt u dat een therapeut, die ervan overtuigd is dat iemands seksuele geaardheid te behandelen is, in de praktijk om zal gaan met deze gedragscode? Gelooft u nu echt dat dit ook maar iets uitmaakt? Zo niet, waarom doet u het dan? Indien dit wel zo is, op basis waarvan denkt u dit dan?
Wij zijn geschrokken van de soms indringende verhalen van de ervaringsdeskundigen in het onderzoek. Die verhalen schetsen een gedetailleerd beeld van persoonlijke ervaringen op het gebied van pogingen tot onderdrukking, ontmoediging en verandering van niet-heteroseksuele gerichtheid.
Het voornemen om een gedragscode te ontwikkelen en steunpunten in te richten is aanvullend op reeds bestaand beleid en wettelijke mogelijkheden om homoconversie tegen te gaan. Het kabinet heeft de overtuiging dat een gedragscode die de grenzen aan hulp aan LHBTI-personen concretiseert het meest effectief is wanneer deze tot stand komt met inbreng vanuit religieuze koepelorganisaties en levensbeschouwelijke organisaties zelf. Zoals aangegeven in de eerder aangehaalde brief aan uw Kamer, laat het kabinet onderzoeken wat de verdere mogelijkheden zijn om effectief tegen homoconversie op te treden.
Het Humanistisch Verbond heeft in overleg met een aantal religieuze en levensbeschouwelijke koepels een conceptgedragscode opgesteld. De koepels van enkele geloofsgemeenschappen hebben aangegeven zich hier in principe in te kunnen vinden. Het Humanistisch Verbond heeft de Minister van Justitie en Veiligheid op 6 juli jl. een brief gestuurd waarin aangegeven wordt dat het niet gelukt is de steun van alle religieuze koepels voor dit initiatief te krijgen. Mede naar aanleiding van deze brief heeft de Minister van Justitie en Veiligheid voor komende maand (september) gesprekken met het Humanistisch Verbond en het CIO laten inplannen. Deze konden vanwege de vakantieperiode niet eerder plaatsvinden.
Een gedragscode stelt een norm ten aanzien van seksuele of genderidentiteit in relatie tot geloof en levensovertuiging, die ervoor kan zorgen dat de toepassing van mogelijkheden op het gebied van het civiele recht wordt versterkt. Bij het vaststellen van de rechtmatigheid van een handeling, krijgt de civiele rechter met een gedragscode immers een duidelijk handvat aangeboden van wat in het maatschappelijk verkeer betamelijk is.
De gevolgen van pogingen om de seksuele gerichtheid of genderidentiteit van iemand te veranderen kunnen vergaand zijn. Zo ervaren ervaringsdeskundigen bijvoorbeeld psychische en sociale klachten en seksuele problemen. Om die reden vindt het kabinet het belangrijk dat er een plek is waar LHBTI-personen, zeker als zij ervaring hebben met homoconversie, hun verhaal kwijt kunnen. Hiervoor wordt gedacht aan het inrichten van steunpunten. Het doel van deze steunpunten is dat, naast het delen van verhalen, het steunpunt een plek biedt waar religieuze LHBTI-personen in alle vrijheid over hun twijfels kunnen spreken. Daarnaast kunnen steunpunten LHBTI-personen ondersteunen bij het doen van aangifte bij een eventuele juridische procedure. Het kabinet gaat met organisaties, zoals stichting Wijdekerk, en deskundigen in gesprek over de wijze waarop dergelijke steunpunten ingericht kunnen worden.
In hoeverre gaat u optreden tegen therapieën en therapeuten die deelnemers vragen om hun gevoelens op het gebied van seksuele geaardheid te onderdrukken?
De seksuele gerichtheid en het gender zijn onderdeel van iemands identiteit en daarmee niet iets om te veranderen. In de kabinetsreactie d.d. 28 mei 2021 op het rapport «Voor de Verandering»3 heeft het kabinet duidelijk uitgesproken dat activiteiten of handelingen om de seksuele gerichtheid of genderidentiteit van een individu te veranderen kwalijk zijn. Het kabinet keurt deze praktijken af.
Pogingen gericht op het veranderen van een seksuele gerichtheid of genderidentiteit kunnen niet gezien worden als zorg en zijn dus geen therapieën in de zin van de Zorgverzekeringswet.
Met dit uitgangspunt ligt er in beginsel derhalve geen toezichthoudende taak bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Deze activiteiten vallen slechts onder het toezicht van de IGJ als binnen een behandelrelatie van een (alternatieve) zorgaanbieder met een cliënt sprake is van pogingen tot het veranderen van seksuele gerichtheid of genderidentiteit. Het is evident dat hiervoor binnen een behandelrelatie geen plaats is en de IGJ zal in dergelijke gevallen dan ook interveniëren. Naast haar instrumentarium op basis van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), kan in het geval van BIG- of Stichting Kwaliteitsregister Jeugd- (SKJ-)geregistreerde zorgprofessionals ook een tuchtklacht worden ingediend door de IGJ. Dat kunnen overigens ook de cliënten zelf of andere belanghebbenden doen. Als aantoonbaar sprake is van het toebrengen van ernstige schade c.q. mishandeling, zal de IGJ aangifte doen bij het Openbaar Ministerie. Los daarvan kan de cliënt ook zelf aangifte doen.
Indien sprake is van een strafbaar feit, kan mogelijk strafrechtelijk worden opgetreden. Indien LHBTI-personen dat wensen, kunnen steunpunten hen ondersteunen bij het doen van aangifte en bij een eventuele juridische procedure.
Bent u alsnog bereid om aan de wens van de Kamer en het COC te voldoen en «homogenezing» te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat – ondanks dat handhaving niet eenvoudig zal blijken – het niet verbieden van dit soort «therapie», ertoe leidt dat jongeren onnodig lang worden blootgesteld aan kwakzalverij met mogelijk ernstige gevolgen voor hun welzijn? Zo ja, waarom doet u dan niks? Indien u dit niet vindt, waarom komt u dan met een gedragscode en een steunpunt wanneer u dit niet als schadelijk beschouwt?
Wij delen de mening niet dat er een causaal verband zou bestaan tussen het niet-verbieden en blootstelling aan kwakzalverij. Het kabinet is van oordeel dat een scala aan wettelijke en (bestaande en voorgenomen) beleidsmaatregelen, zoals beschreven in de in het antwoord op vraag 1 aangehaalde brief aan uw Kamer, op een effectieve manier (kunnen) bijdragen aan de bestrijding van homoconversie. Daarnaast komen naar verwachting eerste kwartaal 2022 de resultaten van een verkenning van nadere, effectieve, maatregelen en eventuele wet- en regelgeving beschikbaar.
Het bericht ‘Brandweer ontbeert oefenruimte tunnel- en flatbranden: ‘Afreizen naar Zwitserland’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Brandweer ontbeert oefenruimte tunnel- en flatbranden: Afreizen naar Zwitserland»?1
Ja.
Klopt het dat de brandweer levensgevaarlijke incidenten niet optimaal kan oefenen in Nederland?
Veiligheidsregio’s bepalen op basis van het risicoprofiel het oefenprogramma van de brandweer. Bekendheid met lokale omstandigheden is bij dat oefenen van belang. Er wordt onder meer geoefend in bestaande situaties zoals tunnels en hoogbouw. De brandweer is zo voorbereid op optreden bij een tunnel- of flatbrand.
In Nederland zijn echter geen speciale oefenterreinen aanwezig voor dergelijke scenario’s. Als een veiligheidsregio het nodig acht, wordt daarom in het buitenland geoefend, waar voor deze specifieke scenario’s meer mogelijkheden zijn.
Klopt het voorts dat Nederlandse brandweermensen in Zwitserland getraind moeten worden om te kunnen oefenen met incidenten als tunnel- en flatbranden?
Ja, enkele veiligheidsregio’s oefenen ook bij tunnels in Zwitserland. Zij doen dat omdat daar goede extra faciliteiten en veel expertise aanwezig zijn, waaraan zij aanvullend bij het oefenen in eigen land behoefte hebben.
Welke oefeningen zijn volgens u zo specialistisch dat ze niet in Nederland kunnen worden geoefend?
Brandweer Nederland (BN) meldt mij dat oefeningen in grote en complex samengestelde gebouwen, onder, op en hoog boven de grond zo specialistisch zijn dat ze niet in Nederland kunnen worden geoefend. Daarnaast geeft BN aan dat het meer grootschalig oefenen voor natuurbrandbeheersing en bij grootschalige industriële incidenten nauwelijks mogelijk is in Nederland.
Deelt u de mening dat het oefenen van een brand in een flat of in een tunnel in Nederland zou moeten kunnen plaatsvinden, omdat dergelijke branden hier in Nederland goed denkbaar zijn?
Flat- en tunnelbranden worden op locaties in Nederland binnen de geboden mogelijkheden beoefend. Het is daarnaast goed om gebruik te maken van expertise en oefenfaciliteiten elders om zo ruimer ervaring op te doen en ervaringen uit te wisselen. Het is aan de veiligheidsregio’s om dat te bepalen.
Kunt u aangeven om hoeveel trainingen in Zwitserland of in andere landen het zou gaan?
Nee, ik beschik niet over die informatie aangaande het aantal trainingen in Zwitserland of in andere landen. De inrichting van de trainingsprogramma’s is ter bepaling aan de veiligheidsregio’s.
Welke kosten zijn gemoeid met het oefenen in het buitenland, per jaar?
Ik beschik niet over gegevens betreffende de kosten voor veiligheidsregio’s van trainingen in het buitenland.
Worden de kosten doorberekend als gebruik zou worden gemaakt van oefenterreinen van Defensie of de politie? Zo ja, wat zijn de kosten per jaar?
De oefenterreinen van Defensie of de politie worden niet gebruikt. Het vraagstuk van doorberekening speelt hier derhalve niet.
Waarom wordt er bij deze trainingen geen gebruikgemaakt van oefenlocaties van Defensie? Wat staat hier in de weg?
Brandweer Nederland meldt mij dat de oefenterreinen van Defensie en politie ongeschikt zijn voor de brandweer, omdat ze geen objecten bevatten die aan de binnen- of buitenzijde in brand mogen worden gezet.
Het bericht “Volgens Olga Karatsj is geen Wit-Russische activist nog veilig: Het regime bereidt operaties voor binnen de EU” |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Volgens Olga Karatsj is geen Wit-Russische activist nog veilig: Het regime bereidt operaties voor binnen de EU»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de uitspraken van Oleg Gajdoekevitsj over mogelijke additionele operaties binnen de EU om Belarussische activisten op te pakken? Zijn er signalen bekend dat het regime in Belarus dergelijke operaties voorbereidt?
Het kabinet heeft grote zorgen over de zeer ernstige repressie van Belarussische autoriteiten tegen activisten, oppositieleden en onafhankelijke journalisten. Het kabinet heeft Belarus consequent opgeroepen om alle repressie onmiddellijk te staken en alle politieke gevangen vrij te laten. Die boodschap wordt ook met sancties kracht bijgezet.
Bij het kabinet zijn geen signalen bekend dat de Belarussische autoriteiten voorbereidingen treffen om binnen de EU Belarussische activisten op te pakken.
Heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken en/of het Ministerie van Justitie en Veiligheid signalen ontvangen over toegenomen onveiligheid van Belarussen in Nederland? Zo ja, hoe is daar op gereageerd?
Bij het kabinet zijn enkele signalen bekend van Belarussen in Nederland die zorgen hebben over hun veiligheid, of zich in toegenomen mate onveilig voelen sinds de arrestatie van Roman Protasevitsj en Sofia Sapega. Deze meldingen worden onderzocht. Waar nodig wordt daar op gepaste wijze opvolging aan gegeven.
Personen die bedreigingen ontvangen of te maken krijgen met andere incidenten kunnen hiervan aangifte te doen bij de politie.
Hoe omschrijft u in het algemeen de veiligheid van Belarussen in Nederland? Is de onveiligheid recentelijk, en specifiek na het recente kapen van een passagiersvliegtuig door Belarus, toegenomen?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 4 zijn er bij het kabinet enkele signalen bekend van Belarussen in Nederland die zich onveilig voelen. De gedwongen landing van de Ryanairvlucht op 23 mei, en de daaropvolgende arrestatie van Roman Protasevitsj en zijn Partner Sofia Sapega hebben daaraan ook bijgedragen. Het kabinet heeft begrip voor dit gevoel van onveiligheid en blijft alert op verdere signalen uit de Belarussische gemeenschap in Nederland. Waar nodig zal hier ook op gepaste wijze opvolging aan gegeven worden.
Tot op heden zijn er geen signalen ontvangen van concrete incidenten of een fysieke veiligheidsdreigingen tegen Belarussen in Nederland. Leden van de Belarussische gemeenschap in Nederland hebben in de afgelopen maanden ook op verschillende momenten ongestoord gebruik kunnen maken van hun recht om te demonstreren.
Op welke wijze ondersteunt u, naast de mogelijkheid om aangifte te doen, Belarussen om hun veiligheid in Nederland te bevorderen?
Het kabinet heeft reeds contacten met de Belarussische diaspora in Nederland. Daarnaast kan door het Ministerie van Buitenlandse Zaken indien nodig diplomatiek bezwaar worden gemaakt bij de Belarussische autoriteiten tegen mogelijke vormen van ongewenste inmenging in Nederland.
Heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken en/of het Ministerie van Justitie en Veiligheid een speciaal meldpunt voor Belarussen in Nederland die zich bedreigd voelen? Bent u bereid een dergelijk meldpunt open te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen speciale meldpunten voor leden van minderheidsgemeenschappen in Nederland die zich onveilig of bedreigd voelen. Personen in Nederland die zich bedreigd voelen worden opgeroepen hiervan aangifte te doen bij de politie. Ook signalen die direct bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid of het Ministerie van Buitenlandse Zaken binnenkomen zullen worden opgevolgd.
Het kabinet hanteert sinds begin 2018 een aanpak voor het tegengaan van doelbewuste, vaak stelselmatige en veelal heimelijke activiteiten van statelijke actoren (of actoren die aan statelijke actoren zijn te relateren) in Nederland of gericht op de Nederlandse belangen. Deze vormen van ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) acht het kabinet onwenselijk, aangezien zij het fundament van de Nederlandse democratische rechtsorde en de open samenleving kunnen aantasten. De zogenoemde OBI-aanpak is toepasbaar op alle vormen van ongewenste buitenlandse inmenging, ook als die door Belarus zouden plaatsvinden.
Het bericht dat in Budel in Brabant inwoners de stelende asielzoekers uit het AZC zo zat zijn dat zij een burgerwacht hebben gevormd |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het nieuws dat sinds gisteren in Budel dagelijks burgerwachten patrouilleren om de overlast door asielzoekers te beteugelen?1
Ik ben ervan op de hoogte dat sinds mei van dit jaar in de gemeente Cranendonck twee buurtpreventieteams actief zijn, analoog aan buurtpreventieteams elders in het land. De buurtpreventieteams zijn gericht op het vergroten van het veiligheidsgevoel in de brede zin van het woord in de hele gemeente.
Vindt u ook dat het te schandalig voor woorden is dat Nederlanders nu door hun eigen wijken moeten patrouilleren om zich zo tegen de asielterreur te weren?
Er is geen sprake van een buurtwacht maar van buurtpreventieteams. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 zijn deze buurtpreventieteams, vergelijkbaar met buurtpreventie in heel Nederland, gericht op het vergroten van het veiligheidsgevoel in de brede zin van het woord en in de gehele gemeente.
Voorts benadruk ik dat ik het zeer waardeer dat de gemeente Cranendonck al een ruim aantal jaren de verantwoordelijkheid neemt voor de opvang van asielzoekers. Nederland wil bescherming bieden aan mensen die te vrezen hebben voor vervolging of vluchten voor oorlog en geweld. Daarbij houden wij ons aan internationale en Europese wet- en regelgeving die bepaalt dat iedereen die zegt bescherming nodig te hebben recht heeft op behandeling van zijn of haar asielaanvraag en dientengevolge recht heeft op opvang en begeleiding. De gemeente Cranendonck levert hier al lange tijd een belangrijke bijdrage aan. Over de maatregelen die ik heb getroffen in het kader van het tegengaan van overlast door asielzoekers, heb ik uw Kamer meerdere malen geïnformeerd, waaronder bij brief op 10 november 2020.2
Schaamt u zich niet de ogen uit uw hoofd dat u het zover heeft laten komen? Waarom heeft u het asieltuig dat Budel al zolang terroriseert niet keihard aangepakt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de overlast gevende asielzoekers in Budel en in de rest van Nederland vast te zetten en direct uit te zetten, in plaats van ze los te laten op de Nederlandse samenleving? Zo nee, waarom niet?
In Nederland gelden regels op grond waarvan personen kunnen worden vastgezet. Vanzelfsprekend vormen die regels het uitgangspunt bij de uitvoering. Wanneer gedragingen dusdanig zijn dat hier mogelijk een gevangenisstraf tegenover staat is het aan het Openbaar Ministerie en de politie om tot vervolging over te gaan en aan de rechter om de straf op te leggen. Als er vreemdelingrechtelijke gronden zijn om personen in bewaring te plaatsen dan zal dit plaatsvinden. Ook wanneer er geen sprake is van strafbaar gedrag, wordt er alles aan gedaan om de overlast aan te pakken, zowel in de preventieve sfeer, als in repressieve sfeer. De samenwerking tussen gemeente en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) is constructief. Alsook de samenwerking tussen politie, OM, de ketenmariniers en het COA.
Vindt u ook dat het feit dat deze burgerwacht nodig is, aantoont dat u volstrek tekortschiet in de aanpak van de asielcriminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de voorgaande antwoorden aangegeven zijn de buurtpreventieteams niet opgericht in het kader van de overlast van asielzoekers maar gericht op het vergroten van het veiligheidsgevoel in brede zin in de gehele gemeente. De gemeente Cranendonck ondersteunt de buurtpreventieteams. Zo heeft de gemeente bij het opstarten van de teams een speciale begeleider aangetrokken die de vrijwilligers geholpen heeft bij onder andere de werving van leden, het gezamenlijk opstellen van een handboek en het organiseren van een professionele instructiebijeenkomst. Daarnaast financiert de gemeente basiszaken die nodig zijn bij het uitoefenen van het buurtpreventiewerk, bijvoorbeeld een herkenbaar hesje en een zaklamp etc.
Bent u bereid de dappere burgerwachten van Budel, die hun eigen veiligheid op het spel zetten om hun dorp te beschermen tegen de gevolgen van uw misdadige open-grenzenbeleid, een lintje te geven en de kosten van hun opleiding en uitrusting te vergoeden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een keer uit uw ivoren toren te klimmen en een dag mee te lopen met deze buurtwacht, zodat u met eigen ogen kunt zien wat een puinhoop u met uw asielbeleid van Nederland maakt? Zo nee, waarom niet?
Ik leg regelmatig werkbezoeken af aan verschillende gemeenten en organisaties die betrokken zijn bij en geraakt worden door het migratiebeleid. Bij die werkbezoeken is er niet enkel ambtelijk of bestuurlijk contact, maar ontmoet ik bijvoorbeeld ook lokale ondernemers en andere burgers. Dit geldt ook voor de gemeente Cranendonck waar ik meermaals op bezoek ben geweest. Ook op verschillende ambtelijke niveaus bestaat dit contact. Gemeenten kunnen mij, desgewenst via de ketenmariniers, ook altijd benaderen om hierover te spreken. Dit doe ik om ook uit eerste hand te horen wat er in de praktijk wel en niet goed gaat.
Overleveringen aan Polen |
|
Michiel van Nispen , Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel in de Telegraaf «Opeens politie voor de deur; timmerman Rob zou een criminele organisatie leiden»? Wat is daarop uw reactie? Hoeveel mensen zitten in een soortgelijke positie, hoeveel mensen zijn de afgelopen tijd overgeleverd aan Polen of dreigen nog overgeleverd te gaan worden?1
Ja, ik ben bekend met het artikel. Zoals u weet kan ik mij over individuele zaken niet uitlaten.
In 2020 zijn ruim 200 personen aangehouden voor overlevering aan Polen en zijn in totaal 66 personen ook daadwerkelijk overgeleverd. Het betreft een lager aantal dan in eerdere jaren vanwege de huidige reisrestricties en de prejudiciële vragen die zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de EU met betrekking tot overlevering aan Polen (in de gevoegde zaken C-354/20 en C-412/20).
In 2021 zijn vooralsnog ruim 100 personen aangehouden.
Kunt u toelichten waarom Nederland nog altijd verdachten aan Polen overlevert, terwijl dat ook enige tijd door rechters tegen is gehouden, omdat er zulke grote zorgen zijn over de staat van de rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen en de vraag terecht is of iemand in Polen een eerlijk proces zal krijgen?
De zorgen rond de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht hebben de volle aandacht van het kabinet. De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam is tevens op de hoogte van de zorgen omtrent de Poolse rechtstaat in relatie tot Europese aanhoudingsbevelen en heeft om deze reden prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de EU.
Het Hof van Justitie van de EU heeft in zijn uitspraak van 17 december 2020 in de zaken C-354/20 en C-412/20 PPU geoordeeld dat door Polen uitgevaardigde Europese aanhoudingsbevelen niet categorisch mogen worden geweigerd.
Een verzoek tot overlevering wordt, met inachtneming van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU, door de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam beoordeeld en de rechtbank Amsterdam bepaalt in elk individueel geval of de overlevering dient te worden geweigerd. Overlevering kan alleen worden geweigerd als daar in het individuele geval gronden voor bestaan. De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam onderzoekt of er concrete en zwaarwegende redenen zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel risico loopt dat zijn grondrecht op een eerlijk proces zal worden geschonden.2 Dit toetsingsmodel wordt nader toegelicht bij de beantwoording van vraag 4.
Deelt u de mening dat het feit dat in Europees verband is afgesproken dat er wederzijds vertrouwen bestaat in elkaars rechtsstelsels, met als gevolg dat Nederlanders in voorkomende situaties zonder inhoudelijke toets overgeleverd moeten worden aan Polen, niet zou moeten betekenen dat daaraan nooit iets kan veranderen omdat de situatie gewijzigd kan zijn, zoals nu bijvoorbeeld in Polen aan de hand is? Wanneer kan er een moment komen om het vertrouwen en daarmee de overleveringen op te schorten?
Zoals hiervoor in reactie op vraag 2 door mij is aangegeven doet de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam in elk individueel geval een uitspraak over het verzoek tot overlevering, waarbij het verzoek, met inachtneming van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU, inhoudelijk wordt getoetst overeenkomstig de bepalingen van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel (Kaderbesluit EAB) en de Overleveringswet. Er vindt door de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam derhalve wel een inhoudelijke toets plaats van het overleveringsverzoek.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, van het Kaderbesluit EAB moet op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning elk Europees aanhoudingsbevel overeenkomstig de bepalingen van het kaderbesluit ten uitvoer worden gelegd. Daaruit volgt dat een aanhoudingsbevel slechts dan niet ten uitvoer wordt gelegd indien dit afstuit op één van de weigeringsgronden geregeld in dat kaderbesluit. Uit de hiervoor genoemde Hof-jurisprudentie volgt hoe die bepalingen door de overleveringsrechters in de lidstaten moeten worden toegepast. Opschorting van die op zichzelf genomen duidelijke verplichtingen is, zoals overweging 10 van het kaderbesluit regelt, slechts mogelijk in geval van een ernstige en voortdurende schending door een lidstaat van de in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag inzake Europese Unie neergelegde beginselen, welke schending door de Raad is geconstateerd overeenkomstig artikel 7, eerste lid, en volgens de procedure van artikel 7, tweede lid, van dat Verdrag.
Klopt het dat rechters nu niet de bevoegdheid hebben om alle overleveringen aan een bepaald land op te schorten wanneer vast is komen te staan dat er niet langer sprake kan zijn van vertrouwen in het rechtsstelsel en een eerlijk strafproces in een lidstaat? Bent u bereid zich hiervoor in te spannen in Europees verband?
Zoals aangegeven in de reactie op vraag 3, kunnen verzoeken uit een land niet categorisch worden geweigerd maar dient er een individuele toets plaats te vinden.
Het Kaderbesluit EAB laat enige ruimte open om uitvoering van een EAB te schorsen en de overlevering te weigeren wanneer er sprake is van «een ernstige en voortdurende schending van de grondrechten door een lidstaat». Om te beoordelen of daarvan sprake is heeft het HvJEU een toetsingsmodel bestaande uit twee stappen meegegeven:
Acht u rechters, advocaten en verdachten in staat om te beoordelen of in individuele gevallen een reële kans op de schending van grondrechten bij overlevering bestaat, in casu het recht op een eerlijk proces, zoals de weigeringsgrond voor overleveringen is geformuleerd? Zo nee, wat gaat u doen om dit hiaat in te vullen?
Ja. Binnen de overleveringsprocedure heeft de opgeëiste persoon de mogelijkheid argumenten aan te voeren op grond waarvan hij of zij van oordeel is dat in het verzoekende land geen sprake zal zijn van een eerlijk proces. Het verzoek tot overlevering wordt, met inachtneming van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU, in elk individueel geval door de rechtbank Amsterdam beoordeeld. De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam zal daarbij toetsen of er in dit concrete geval een reële kans op schending van de fundamentele rechten is. De beslissing of er sprake is van een eerlijk proces is echter voorbehouden aan de strafrechter die de zaak inhoudelijk zal beoordelen in de uitvaardigende lidstaat. Bij deze beslissing zal niet alleen worden beoordeeld of de persoon een eerlijk proces zal krijgen maar ook, indien dit niet het geval is, of dit voldoende is gecompenseerd. De verdachte heeft na de beoordeling van de strafrechter nog de mogelijkheid van hoger beroep en de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Is het voor een individu wel realistisch en mogelijk om aan te tonen dat er in zijn of haar concrete zaak geen sprake zal zijn van een eerlijk proces? Hoe moet iemand dat doen?
Zoals bij vraag 5 aangegeven, heeft de opgeëiste persoon de mogelijkheid om verweer te voeren en aan te voeren dat zijn fundamentele rechten zullen worden geschonden bij overlevering. De persoon dient daarbij aan te tonen dat dit in zijn concrete zaak het geval is. Op grond van artikel 11 van de Overleveringswet dient daarvoor te worden beoordeeld of een persoon een reëel gevaar loopt op schending van de door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten. Er is in een eerdere zaak afgezien van overlevering door de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam omdat werd vastgesteld dat er een reëel gevaar zou bestaan dat de grondrechten van de opgeëiste persoon zouden worden geschonden na overlevering.3
Het spreekt verder voor zich dat iedere opgeëiste persoon zich kan voorzien van deskundige rechtsbijstand om te beoordelen of een beroep op een mogelijke schending van het recht op een eerlijk proces in de verzoekende lidstaat mogelijk kans van slagen heeft. Van een deskundig rechtshulpverlener kan worden gevergd dat deze zich hierin terdege verdiept.
Zijn er alternatieven voor overlevering aan een ander land, zoals bijvoorbeeld door het bewijsmateriaal aan Nederland over te dragen en de vervolging hier plaats te laten vinden of, uiteraard met instemming van de verdachte, het proces digitaal vanuit Nederland te volgen? Is daar een wettelijke grondslag voor? Zo nee, zou dat niet goed zijn?
Het is aan het verzoekende land om te besluiten of het een verzoek tot overlevering of een verzoek tot overname van de strafvervolging indient. Er is in verschillende verdragen een wettelijke grondslag voor het overdragen van strafvervolging binnen de Europese Unie voorzien, alsmede in de nationale wetgeving op basis van het Wetboek van Strafvordering. Daar dient echter wel een verzoek tot overdracht van strafvervolging aan ten grondslag te liggen van het verzoekende land. Het is op dit moment niet mogelijk dat de opgeëiste persoon het proces digitaal vanuit Nederland volgt, gelet op het voorbehoud dat Nederland heeft gemaakt bij de EU-rechtshulpovereenkomst (artikel 10, negende lid), alsmede de verklaring bij het Tweede aanvullend protocol (artikel 9, negende lid) bij het Europees Rechtshulpverdrag. Bovendien is berechting via videoconferentie (in Nederland of elders) op grond van de genoemde verdragen en het Wetboek van Strafvordering niet mogelijk.
Als overleveringen naar een land waarover grote zorgen bestaan niet voorkomen kunnen worden, bent u dan tenminste bereid garanties te eisen voor een eerlijk proces, een maximale duur van het voorarrest, medische omstandigheden en het zo snel mogelijk uitzitten van de eventuele straf in Nederland?
De rechtbank Amsterdam is bevoegd te beslissen op het verzoek tot overlevering. Het Kaderbesluit EAB voorziet niet in de mogelijkheid om een garantie te eisen voor een eerlijk proces of een maximale duur van het voorarrest. De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van rechtbank Amsterdam kan wel aanvullende informatie hierover opvragen bij het verzoekende land. Ten aanzien van medische omstandigheden is het wel mogelijk om in overleg te treden met het verzoekende land.
Het is tevens mogelijk om voor onderdanen een zogeheten terugkeergarantie te bedingen om ervoor te zorgen dat de tenuitvoerlegging van de eventuele straf in Nederland kan plaatsvinden. Op grond van artikel 6 van de Overleveringswet geeft Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) Amsterdam aan de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen door wanneer er een overlevering plaatsvindt met een terugkeergarantie. De opgeëiste persoon en/of zijn familie kan vervolgens contact opnemen met de WETS informatielijn over de procedure van de terugkeer.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden, uiterlijk voorafgaand aan het commissiedebat van 3 juni a.s. over de JBZ-Raad?
Ja.
De wens om politieagenten een wettelijk vastgelegde veteranenstatus te laten krijgen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Waarom is er nu nog geen wettelijk vastgelegde veteranenstatus voor agenten?1
De politie onderscheidt zich van militairen, waar de veteranenstatus is gekoppeld aan de deelname aan oorlogs- of vergelijkbare omstandigheden inclusief vredesoperaties. Een dergelijk criterium is bij politie niet mogelijk.
Bent u het ermee eens dat veel politieagenten vaak vreselijke dingen meemaken en zien in hun werk en dat dit zeer traumatisch kan zijn? Hoe beoordeelt u zelf de zorg en de hulp voor agenten met posttraumatische stressstoornis (PTSS)? Wat is uw reactie op de kritiek hierop?
Politiemedewerkers maken inderdaad helaas de meest vreselijke dingen mee. Dat heb ik uit eerste hand vernomen van de medewerkers met wie ik in de afgelopen jaren heb gesproken. De korpschef en ik vinden het van groot belang dat de medewerker direct de aandacht, zorg en ondersteuning krijgt die deze nodig heeft. Sinds 2013 is PTSS erkend als beroepsziekte en zijn er diverse regelingen getroffen. Geconstateerd is nu dat er knelpunten zitten in het huidige stelsel. In mijn brief van 23 april 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de contouren van een nieuw stelsel, waarmee beoogd wordt deze knelpunten weg te nemen. Het stelsel wordt verbeterd aan de hand van de uitgangspunten: eenvoudiger, minder druk op de medewerker, tempo in de afhandeling en re-integratie bij de politie. Tevens zal er meer aandacht zijn voor de preventie van psychisch leed. Over de meest recente stand van zaken van het nieuwe stelsel beroepsziekten en dienstongevallen en de afdoening van lopende (restschade) zaken heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 29 juni 2021.2
Hoe denkt u over het idee om te zorgen voor een wettelijk vastgelegde veteranenstatus voor agenten? Denkt u ook dat dit zou kunnen helpen om politiemensen met PTSS niet alleen sneller toegang te geven tot zorg, maar ook het gevoel te geven dat hun inspanningen erkend worden in en door de samenleving? Welke bezwaren ziet u tegen een wettelijke veteranenstatus?
In aanvulling op mijn antwoord op vraag 1 kan ik u aangeven dat politiemedewerkers met een beroepsziekte zoals PTSS bij de korpschef verschillende voorstellen hebben ingediend voor een vorm van erkenning. Het toekennen van een veteranenstatus is er daar één van. In het nieuwe stelsel zal er ook aandacht zijn voor waardering en erkenning. De politie richt alle energie op het goed inrichten van de basis van het nieuwe stelsel, omdat het van groot belang is dat dit snel in werking treedt en daarover met vakorganisaties en de COR afspraken zijn gemaakt. Als dat op orde is, zal worden bezien hoe de waardering en erkenning verder vorm kan krijgen. In het CD Politie van 10 juni jl. heb ik toegezegd uw Kamer in het najaar van 2021 nader te informeren.
Hoe staat het met de afhandeling van de oude PTSS-zaken?2
Van de 209 in behandeling zijnde oudere dossiers, waarbij aansprakelijkstelling heeft plaatsgehad voor 1 maart 2020, heeft uiterlijk eind september 2021 iedere (oud) medewerker een voorstel. Er zijn van de 209 zaken nu 55 dossiers formeel afgerond met een vaststellingsovereenkomst. In 2 zaken is het niet gelukt om tot een overeenkomst te komen. 82 zaken zijn in behandeling en in 19 gevallen moet het gesprek nog plaatsvinden. Deze gesprekken zijn in de meeste gevallen inmiddels gepland. 51 dossiers zijn van de lijst afgevoerd om verschillende redenen, zoals onjuiste registratie.
Deelt u de zorgen van de Nederlandse Politiebond (NPB) dat de nieuwe regeling voor agenten met PTSS alleen voor nieuwe gevallen zal gelden, waardoor een groep tussen wal en schip gaat vallen? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment worden de lopende (restschade) zaken opgepakt conform de richtlijn van de politie. Dit geldt ook voor nieuwe aansprakelijkstellingen, zaken waarbij de aansprakelijkstelling tussen 1 maart 2020 en het moment van inwerkingtreding van het nieuwe stelsel zijn of worden ontvangen. Om de formele overgang van oud naar nieuw stelsel goed te regelen wordt overgangsrecht geformuleerd wat bepaalt wie er, en vanaf welk moment, onder het nieuwe stelsel zullen vallen. In mijn recente Kamerbrief van 29 juni 2021 heb ik uw Kamer gemeld dat hierover inmiddels overeenstemming is bereikt met de vakorganisaties. Door dit overgangsbeleid, waarop medewerkers met een lopende (restschade) zaak binnenkort een beroep op kunnen doen, goed te laten aansluiten op het overgangsrecht zal er niemand tussen wal en schip vallen. Daarnaast wordt voor alle zekerheid ook een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen in de regelgeving met betrekking tot het overgangsbeleid die een afwijking van de uitgangspunten mogelijk maakt in het geval strikte toepassing van de regels leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
De uitvoering van een motie waarin werd gevraagd om de oprichting van een meldpunt voor sektesignalen |
|
Ulysse Ellian (VVD), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich de aangenomen motie van de leden Van Nispen en Van Wijngaarden over het verdwijnen van sektesignaal waarin de Kamer de regering verzocht om, op zo kort mogelijke termijn, te voorzien in een meldpunt voor slachtoffers van sektes en hun familieleden binnen de bestaande structuur zodat zij geholpen en zo nodig doorverwezen kunnen worden, en waar de signalen over sektes samenkomen zodat de aanpak van sektes kan worden verbeterd?1
Ja.
Waarom kiest u er voor deze motie vooralsnog niet uit te voeren en de discussie rondom het meldpunt te vermengen met een hele andere discussie, namelijk over het onderzoek naar het fenomeen van georganiseerd sadistisch misbruik van minderjarigen, een onderzoek dat gebaseerd is op een andere aangenomen motie van het lid Van den Berge c.s.?2
Op eerdere Kamervragen van de leden Van Nispen (SP) en Kuiken (PvdA)3 over het ontbreken van een meldpunt voor slachtoffers en familieleden van sektes heb ik u geantwoord dat het kabinet onderkent dat binnen Nederland gesloten gemeenschappen zijn waarbinnen misstanden, waaronder strafbare feiten, plaatsvinden. Daarnaast dat het slachtofferschap op individueel niveau en voor directbetrokkenen een grote impact kan hebben; het is dan ook van belang dat meldingen en aangiftes goed en zorgvuldig worden opgepakt.
Ik wil gefundeerd de door u ingediende motie conform uw bedoeling uitvoeren, zodat de functies van het meldpunt op de meest geschikte plaats worden ondergebracht. Daarbij betrek ik ook de ervaringen die zijn opgedaan na het verscheiden van het zogenaamde Sektesignaal. Ik heb ook de commissie Hendriks gevraagd om een advies over het instellen van een meldpunt.
Gelet op de raakvlakken met de opdracht aan de commissie inzake georganiseerd sadistisch misbruik van minderjarigen, wil ik dit advies afwachten om te bepalen wat de meest geschikte positionering van de functies van het meldpunt sektes zou moeten zijn. Het is daarom noodzakelijk dat de commissie Hendriks eerst met haar onderzoeksopdracht aanvangt, voordat zij advies over een meldpunt aan mij uitbrengt.
Totdat ik de Tweede Kamer over de meest geschikte plaats van een eventueel meldpunt sektes bericht, zijn de politie en betrokken instanties goed in staat meldingen zoals bedoeld in uw vraag op te nemen en mistanden en strafbare feiten adequaat aan te pakken. Organisaties als Slachtofferhulp kunnen ondersteuning bieden bij de verwerking van strafbare gedragingen. Indien gewenst kunnen GGZ-instellingen geestelijke gezondheidszorg bieden.
Erkent u dat er weliswaar enige overeenkomsten zijn in de problematiek, maar dat er vooral ook verschillen zijn, zowel in aard en omvang van het probleem, werkwijze, slachtofferschap en de vraag hoe een meldpunt voor sektesignalen zo snel mogelijk opgericht kan worden en de vraag om onderzoek naar georganiseerd sadistisch misbruik van minderjarigen? Kunt u uw keuze dit toch samen te voegen toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat rechtvaardigt volgens u nu dat het opnieuw oprichten van een meldpunt over sektes, als gevolg van de door u voorgestelde aanpak, op de lange baan wordt geschoven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met spoed alsnog uitvoering te geven aan de motie Van Nispen en Van Wijngaarden, en dus een meldpunt sektes op te richten, in het belang van de slachtoffers van sektes en hun familieleden? Zo nee, waarom niet?
De uitvoering van de motie Van Nispen en Van Wijngaarden pak ik uiterst zorgvuldig op. Hierbij telt in de eerste plaats het belang van slachtoffers en hun familieleden.
Het incident bij de corona-vaccinatielocatie Amsterdam |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Aukje de Vries (VVD), Jan Paternotte (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het bericht dat mensen zijn lastiggevallen bij de vaccinatielocatie Heineken Music Hall in Amsterdam? Kunt u een beeld schetsen wat er heeft plaats gevonden? Zo nee, waarom niet?1
Zaterdag 15 mei heeft in Amsterdam een demonstratiemars plaatsgevonden tegen corona maatregelen. Ik heb begrepen dat deze in goede sfeer is verlopen. Het laatste stuk van de route liep langs een vaccinatielocatie. De politie is op de hoogte van een bericht op social media dat mensen zijn lastiggevallen.
De politie was zichtbaar aanwezig, maar heeft dit niet kunnen constateren. De aanwezige politiemedewerkers zijn niet aangesproken door personen die zich geïntimideerd of bedreigd voelden. Ook de gemeente geeft aan dat ze geen klachten heeft ontvangen.
Bent u het eens dat als je mensen aanvalt en belaagt, terwijl die rustig in de rij wachten op een prik, je geen demonstrant bent die gebruik maakt van zijn grondrechten, maar een belager bent die als zodanig door de politie aangepakt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ook demonstranten dienen zich aan de wet te houden. Een demonstratie is geen vrijbrief voor het plegen van strafbare feiten. Wanneer sprake is van strafbare feiten kan de politie daartegen optreden.
Bent u het eens dat dergelijke intimidatie van mensen die komen om zich te vaccineren onacceptabel is en in tijden van een pandemie een bedreiging vormt voor de volksgezondheid?
Het is zorgelijk en afkeurenswaardig als personen die zich willen laten vaccineren worden lastig gevallen.
Hoe is op dat moment ingegrepen en opgetreden, door wie en hoeveel mensen zijn gearresteerd?
Het bericht op social media dat mensen zijn lastiggevallen, is door de politie opgepikt en onder de aandacht gebracht van het politiepersoneel op locatie. Deze politiemedewerkers, die zichtbaar aanwezig waren, hebben deze intimiderende handelingen zelf niet kunnen constateren en zijn evenmin aangesproken door personen die zich geïntimideerd of bedreigd voelden. Naast het bericht op social media zijn bij politie geen registraties van meldingen of aangiften bekend over intimidatie of bedreigingen op deze locatie. Ook de gemeente geeft aan dat ze geen klachten heeft ontvangen.
Welke instructies hebben de GGD’s en medewerkers van de GGD indien zich dit soort incidenten voor doen?
Over de veiligheid en beveiliging buiten de test- en vaccinatielocaties hebben de GGD'en afspraken met de politie en afdeling Openbare Orde & Veiligheid van de gemeente. Medewerkers die belast zijn met beveiligingstaken treden op indien zich binnen de locaties incidenten voordoen. Een incident gericht tegen medewerkers of bezoekers kan aanleiding zijn voor de betreffende GGD om aangifte te doen bij de politie.
Worden de belaagden bij de vaccinatielocatie van GGD Amsterdam gewezen op de mogelijkheid aangifte te doen? Wilt u bevorderen dat de drempel laag is om aangifte te doen van dergelijke belaging?
Ik roep mensen die zich onveilig en geïntimideerd voelen dat te melden bij de politie en aangifte te doen in geval van strafbare feiten. Deze oproep heeft de politie ook gedaan op 15 mei, nadat zij kennis nam van het bericht op social media.
Bent u het eens dat iedereen die de komende maanden een prik krijgt, dat veilig en onbezorgd moet kunnen doen? Hoe gaat u dit waarborgen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat dit soort zaken niet meer voorkomen en mensen ongestoord hun vaccinatie kunnen halen?
De veiligheid op priklocaties is een decentrale verantwoordelijkheid. Er is een richtlijn veiligheid priklocaties van de Taskforce Vaccins waarover ook afspraken zijn gemaakt met de GGD’s, zoals boven aangegeven. Daar waar nodig treedt de politie op onder het gezag van de burgemeester na afstemming binnen de driehoek en op basis van kennis van de lokale situatie. De NCTV levert samen met de diensten regelmatig een dreigingsbeeld omtrent vaccins.
Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer heeft laten weten bij de toezending van de fenomeenanalyse van de NCTV «de verschillende gezichten van de coronaprotesten» worden ontwikkelingen rondom deze protesten en de verharding richting extremisme nauwlettend in de gaten gehouden door verschillende partners.
Welke afspraken zijn gemaakt met burgemeesters en/of gemeenten (al dan niet via de Vereniging Nederlandse Gemeenten) om dit soort incidenten (nu en in de toekomst) te voorkomen? Bent u bereid, indien geen afspraken zijn gemaakt, deze afspraken alsnog te maken? Zo nee, waarom niet?
In aanvulling op hetgeen in antwoord op vraag 7 is aangegeven, is door de ministeries van BZK, SZW, JenV en de VNG voorzien in een ondersteuningsnetwerk maatschappelijke onrust. Gemeenten kunnen daar terecht als zij advies of ondersteuning zoeken bij (dreigende) onrust.
Kunt u, gezien het belang van voorspoedig verloop van de vaccinatiecampagne, deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voorafgaand aan het volgende debat rondom het coronavirus?
Dit is helaas niet gelukt.
Ernstige misstanden in de politieorganisatie. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politieagent Landelijke Eenheid opgepakt die met collega op de vuist ging»?1 Zo ja, hoe duidt u het feit dat collega’s met elkaar op de vuist gaan?
Ja. Ik heb van de politie vernomen dat er sprake is geweest van een incident waarbij een politiemedewerker met psychische problemen betrokken was.
Bent u op de hoogte van eerdere meldingen van dergelijke incidenten?
Nee. Het betreft een incident dat zeer specifiek van aard is.
Bent u bekend met het bericht «Politierechercheur die werkte als infiltrant pleegt zelfmoord»2 en met het bericht «Onderzoek naar zelfmoord gepeste politiemedewerker»?3
Ja.
Bent u het ermee eens dat dergelijke excessen voortvloeien dan wel te wijten zijn aan de cultuur binnen de organisatie?
De recente signalen over de werkomstandigheden bij de afdeling Afgeschermde Operaties van de Landelijke Eenheid (LE), waarover verschillende media hebben bericht, zijn zorgelijk. Evenals uw Kamer heb ik vragen die ik urgent beantwoord wil zien. Zoals uw Kamer weet lopen er dan ook verschillende onderzoeken met betrekking tot de LE.
De feiten en omstandigheden van het recente overlijden van de medewerker van de afdeling Afgeschermde Operaties wordt op dit moment onderzocht door een commissie onder onafhankelijk voorzitterschap van de heer Oebele Brouwer. Daarbij wordt onder meer gekeken naar een mogelijk verband met de werkomstandigheden bij die afdeling.4 Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek. Voor zover de vertrouwelijkheid het toelaat, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van het onderzoek informeren.
Naar de suïcide in 2019 van een digitaal expert werkzaam bij de LE heeft de politie destijds een feitenonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is in het najaar van 2020 voltooid. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen sprake was van plichtsverzuim, noch pestgedrag. Wel zijn er fouten gemaakt. De betrokken medewerker is niet met voldoende zorgvuldigheid behandeld. De politiechef van de LE heeft meermaals beklemtoond dat zij dit zeer betreurt.
Bent u het ermee eens dat juist een organisatie die een monopolie op geweld heeft, zorg dient te dragen voor een veilige werksfeer teneinde dit soort excessen te voorkomen? Zo ja, hoe kan het dat meerdere politiefunctionarissen door problemen die raken aan de cultuur binnen de politie geen andere uitweg meer zagen dan zelfdoding?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusie van het onderzoek van KPMG uit juli 20204, uitgevoerd in opdracht van politiechef Jannine van den Berg, waarin wordt gesteld dat er bij de Dienst Landelijke Informatie Organisatie sprake is van pesten, discriminatie, intimidatie, machtsmisbruik en vriendjespolitiek?
Het KPMG-rapport en het eerste deelrapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) over de taakuitvoering van twee dienstonderdelen bij de LE6 hebben (een deel van de) eerdere zorgelijke signalen over deze eenheid bevestigd en hebben duidelijk gemaakt dat er maatregelen nodig zijn ten aanzien van het leiderschap en de cultuur binnen de LE. Dit vormt onderdeel van de programmatische aanpak voor de LE, die op dit moment wordt opgezet.
Ik wil andermaal beklemtonen dat de korpsleiding en ik hechten aan het doorbreken van negatieve patronen in teams en het adequaat opvolgen van misstanden. De politie moet een veilige en inclusieve werkomgeving bieden, waarin medewerkers misstanden onder de aandacht kunnen brengen. Het tegenwerken van medewerker die misstanden willen melden is volstrekt ontoelaatbaar.
Hoe kijkt u tegen de conclusie van dit onderzoek aan, waarin wordt gesteld dat het bestraffen van ongewenst gedrag totaal ontbreekt en dat medewerkers aangeven actief te worden tegengewerkt als zij ongewenst gedrag willen melden?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens met de uitspraak van politiechef van den Berg, die aangeeft te vermoeden dat deze problemen ook op andere plekken binnen het politiekorps heersen?
Er werken door heel Nederland meer dan 60.000 fte bij de politie. In een organisatie van dergelijke omvang verschillen werkomstandigheden en -cultuur van plek tot plek. Ik kan daarover geen algemene uitspraken doen.
De politie gebruikt medewerkers-onderzoeken om zicht te krijgen op de werkomstandigheden en -cultuur in de verschillende delen van de organisatie. Uit deze onderzoeken blijkt dat er ook op andere plekken dan de LE soms sprake is van problemen ten aanzien van de werkomstandigheden en -cultuur.
Zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op vragen 6, 7 en 9, maken de rapporten van KPMG en de Inspectie duidelijk dat er bij de LE maatregelen nodig zijn ten aanzien van cultuur en leiderschap. Dit vormt onderdeel van de programmatische aanpak voor de LE, die op dit moment wordt opgezet.
Ziet u het totale gebrek aan consequenties en het actief tegenwerken van meldingen en klachten vanuit leidinggevenden als reden dat deze situatie niet verbetert? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen dit aan te pakken? Zo nee, waarom niet en wat is dan volgens u wel de reden?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet u een patroon in ernstige misstanden binnen de politieorganisatie, zoals onder andere omschreven in het rapport van KPMG, die resulteren in geweld en zelfmoord?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw oordeel over de cultuur binnen de politie? Erkent u dat er een onveilige werksfeer voor medewerkers is? En deelt u de mening dat er een grondige cultuuromslag nodig is?
Zie antwoord vraag 8.
Welke bevoegdheden heeft u om in te grijpen in de cultuur bij de politie?
Als Minister van Justitie en Veiligheid ben ik eindverantwoordelijk voor het goed functioneren van de politie. Derhalve heb ik de Inspectie naar aanleiding van verontrustende signalen bij de LE al in 2019 gevraagd onderzoek te doen naar de kwaliteit van de taakuitvoering bij enkele onderdelen van de LE. Zoals ik heb toegelicht, heeft het onderzoek van de Inspectie uitgewezen dat er maatregelen nodig zijn ten aanzien van cultuur en leiderschap. Dit vormt onderdeel van de programmatische aanpak voor de LE, die op dit moment wordt opgezet.
Welke bevoegdheden heeft u om in te grijpen bij de politie naar aanleiding van specifieke casussen van geweld of zelfmoord?
Zie antwoord vraag 12.
Wie is verantwoordelijk voor een goede cultuur binnen de politie?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het eens met politiechef Van den Berg, die aangeeft dat dit rapport «een steekvlam» is en dat er een grootschalig plan voor alle lagen van het politiekorps moet komen?
De politiechef van de LE heeft in een interview in de Volkskrant in relatie tot het KPMG-onderzoek naar de Dienst Landelijke Informatieorganisatie van de LE gezegd: «Je moet een veenbrand blussen voordat het een steekvlam wordt. Dit rapport is een steekvlam.»7 Ik ben het met de politiechef van de LE eens dat de leiding van de DLIO eerder had moeten ingrijpen. Dat is niet gebeurd. De Inspectie heeft dan ook geconstateerd dat er een gebrek aan sturing en leiderschap was bij de DLIO, in het bijzonder bij het Landelijke Internationaal Rechtshulpcentrum (LIRC).
Het verbeteren van leiderschap vormt deel van de programmatische aanpak bij de LE, die op dit moment wordt opgezet. Daarnaast heeft de eenheidsleiding begin 2020 al een aantal leden van het management van de DLIO en het LIRC vervangen.
Bent u bereid dit grootschalige plan te ontwerpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u dit aanpakken?
Zoals ik heb toegelicht in mijn beleidsreactie op het deelrapport van de Inspectie Justitie over de taakuitvoering van twee dienstonderdelen bij de LE en in mijn brief d.d. 26 april jl. is er een programmatische aanpak voor de realisatie en borging van verbetermaatregelen bij de LE ingericht. De programmatische aanpak is gericht op:
Daarnaast is een externe adviescommissie onder voorzitterschap van de heer Bernt Schneiders ingericht, onder meer om advies uit te brengen over de vormgeving van de programmatische aanpak, alsook de (wijze van) uitrol.
Wat kan er, wat u betreft, absoluut niet missen in dit plan?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe gaat u maatregelen, die de cultuur binnen de politie dienen te verbeteren, staven?
Zie antwoord vraag 16.
Het bericht ‘Fors lagere straf voor doodschieten Bas van Wijk’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u dit bericht?1
Ja.
Deelt u de mening dat de rechter deze moordenaar levenslang had moeten opleggen?
De rechtsprekende macht in Nederland is onafhankelijk. Het is aan de rechter om, rekening houdend met de persoon van de dader en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, te bepalen welke straf in een concreet geval passend is.
Bent u ook van mening dat deze verschrikkelijk lage straf een klap in het gezicht is van de nabestaanden van Bas van Wijk? Bent u voorts van mening dat deze rechters geen knip voor de neus waard zijn?
Mijn gedachten gaan vanzelfsprekend uit naar de nabestaanden van Bas van Wijk. Ik vind verder dat de rechters in Nederland vakbekwaam zijn en dat de kwaliteit van de Nederlandse rechtspraak goed te noemen is.
Bent u van mening dat deze lage straf, waar geen enkel afschrikwekkend effect vanuit gaat, een aanmoediging is voor andere criminele niet-westerse allochtonen dergelijke misdrijven te plegen?
Nee, het feit dat de door de rechter opgelegde straf lager is dan door het OM geëist wil niet zeggen dat er geen preventieve werking van uit gaat. Het is aan de rechter om, rekening houdend met de concrete omstandigheden van het geval, een gepaste straf op te leggen.
Klopt het, dat de lager oplegde straf mede veroorzaakt is door een vormfout van het OM?
In de zaak tegen de verdachte van de dodelijke schietpartij op 8 augustus 2020 bij de Nieuwe Meer in Amsterdam, heeft het OM achttien jaar gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging geëist wegens gekwalificeerde doodslag (primair) dan wel moord (subsidiair) dan wel doodslag (meer subsidiair).
Bij vonnis van 18 mei 2021 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam negen jaar gevangenisstraf en tbs opgelegd. Een deel van de dagvaarding werd door de rechtbank nietig verklaard omdat tijd en plaats van het strafbare feit zouden ontbreken.
In de oorspronkelijke tenlastelegging die voor de zitting aan de verdachte was uitgebracht stond bij alle feiten de plaats en datum vermeld. Tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak heeft het OM gemeend de tenlastelegging te moeten wijzigen. Bij deze wijziging zijn abusievelijk «plaats en datum» bij het primair tenlastegelegde feit gekwalificeerde doodslag weggevallen.
Hoewel niet vast staat welke straf door de rechtbank zou zijn opgelegd indien de tenlastelegging niet gedeeltelijk nietig was verklaard, is het mogelijk dat de straf mede hierdoor lager is uitgevallen dan door het OM geëist. Het OM gaat ervan uit dat in hoger beroep het abusievelijk wegvallen van «plaats en datum» bij het primair tenlastegelegde feit kan worden hersteld. Het OM heeft inmiddels hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank in deze zaak.
Hoe vaak maakt het OM in de afgelopen vijf jaar vormfouten bij geweld- en zedenzaken uitgesplist per jaar?
Dergelijke cijfers worden niet bijgehouden.
Welke maatregelen gaat u nemen om een einde te maken tegen het stuntelende en slordige OM?
Het OM streeft te allen tijde naar een zorgvuldige behandeling van strafzaken en dat streven onderschrijf ik. Het OM betreurt de omissie in dit geval. Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 5, gaat het OM ervan uit dat in hoger beroep het abusievelijk wegvallen van «plaats en datum» bij het primair tenlastegelegde feit kan worden hersteld. Ik zie dan ook geen aanleiding om verdere stappen te ondernemen.
De minimumtarieven voor tolken en vertalers |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich nog uw antwoorden op eerdere Kamervragen over de minimumtarieven voor tolken en vertalers in strafzaken waarin u aangaf dat de tarieven in het nieuwe Besluit tarieven in strafzaken (Btis) dat per 1 januari 2021 in werking is getreden als minimumtarief gelden en dat tolken en vertalers kunnen onderhandelen over hogere tarieven?1
Ja.
Zijn die minimumtarieven in het Btis ook van toepassing op de tarieven die de politie en justitie betalen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de minimumtarieven in het Btis zijn ook van toepassing bij politie en Justitie & Veiligheid wanneer tolken ingezet worden voor werkzaamheden zoals omschreven in artikel 3, eerste lid, onderdeel a van de Wet tarieven in strafzaken.
Heeft u ook signalen ontvangen dat taptolken bij de politie tarieven boven het minimumtarief hebben gevraagd en vervolgens zijn geweigerd en er zelfs gedreigd is hen van de lijst van beschikbare taptolken te schrappen? Zo nee, bent u bereid dit na te vragen bij de politie?
Het is mij bekend dat enkele tolken hebben aangegeven dat zij voor een hoger tarief wilden worden ingezet. Net als voor alle Btis-plichtige dienstverlening zal ook de politie de eerdere vaste tarieven (nu minimumtarieven) blijven hanteren totdat via de gecontracteerde marktpartijen de tariefontwikkeling tot stand kan komen. Daarnaast heeft de politie aangegeven dat, indien een tolk niet inzetbaar wil zijn voor dit tarief, het een tolk vrij staat aan te geven niet meer inzetbaar te willen zijn voor opdrachten vanuit de politie. Na invoering van de nieuwe contracten is het mogelijk voor de tolk en vertaler om te onderhandelen met de intermediair over de tarieven. Op dit moment vinden de aanbestedingen voor de vernieuwde contracten plaats.
Wat vindt u er van dat de politie die minimumtarieven toch als maximumtarieven behandelt?
De politie hanteert de tarieven zoals omschreven bij vraag 3.
Vindt u het uitschrijven van tolken en vertalers die niet voor het minimumtarief willen werken ook een onwenselijke vorm van druk om voor lage tarieven te werken?
Het doorhalen van een tolk of vertaler die is opgenomen in het Register beëdigd tolken & vertalers, kan alleen via een vaste procedure bij de klachtencommissie Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv). Deze procedure kan gestart worden bij klachtwaardig gedrag. Wanneer een intermediair of opdrachtgever van mening is dat de betreffende tolk of vertaler klachtwaardig gedrag vertoont, kan deze een klacht indienen bij de klachtencommissie Wbtv. Deze klachtencommissie is onpartijdig en onafhankelijk. In de klachtencommissie zijn tevens tolken en vertalers vertegenwoordigd om dit te borgen. In beginsel zal het niet werken voor een bepaald tarief geen reden zijn om een klacht in te dienen. Klachtwaardig gedrag zal voorgelegd moeten worden aan de klachtencommissie. De klachtencommissie kan vervolgens naar aanleiding van een klacht het advies uitbrengen van gegrondverklaring van de klacht en de aanbeveling doen tot doorhaling. Het tarief speelt geen rol bij het uitschrijven van een tolk. Wel kan een tolk zelf aangeven niet meer inzetbaar te zijn zoals omschreven bij het antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de recherche in Amsterdam geen taptolken Tsjechisch heeft kunnen vinden voor een opdracht alleen omdat zij een tarief boven het minimumtarief vroegen waardoor de politie overweegt uit te wijken naar eigen personeel dat Tsjechisch spreekt of het onderzoek stop te zetten? Wat vindt u daarvan?
Ik heb navraag gedaan bij de politie, en kan dit als zodanig niet bevestigen. Wel heeft de politie signalen afgegeven over de hoogte van de tarieven van enkele tolken zoals geformuleerd bij vraag 3.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de minimumtarieven daadwerkelijk als minimumtarieven worden behandeld?
De minimumtarieven in het Btis zijn onderdeel van de vernieuwde systematiek. Na inwerkingtreding van de contracten treedt pas de vernieuwde systematiek in zijn geheel in werking. In de contracten met de intermediairs wordt opgenomen dat minimaal het tarief uit het Btis aan de tolken en vertalers uitbetaald moet worden. Hiermee vinden de onderhandelingen plaats tussen de individuele tolk en de intermediairs. Het tarief in het Btis is nadrukkelijk een ondergrens, in de interactie met de intermediairs kunnen tolken/vertalers vanaf deze ondergrens andere condities overeenkomen. De uitkomst hiervan zal afhangen van diverse aspecten, zoals de vraag naar de betreffende taal en/of specialisaties en de kwalificaties van de betreffende tolk2.
Doordat de aanbestedingen van de diverse justitieonderdelen dakpansgewijs uiteengezet zijn, zijn er nog niet voor alle onderdelen nieuwe contracten gesloten. De aanbestedingen zijn in september 2020 gestart waarop de intermediairs zich kunnen inschrijven en waarna deze gegund worden. In de nieuwe contracten wordt opgenomen dat er met de intermediair tarieven afgesproken worden. De inwerkingtreding van de nieuwe contracten voor de politie voor tolken op locatie staat vooralsnog op 1 januari 2022. Eind oktober 2021 zal het contract voor telefonische tolkdiensten ingaan.
Wat vindt u ervan dat de politie tolken en vertalers laat weten niet in de positie te zijn om over tarieven te onderhandelen en zich aan de voorgeschreven richtlijnen te moeten houden? Kunt u uitleggen wat de voorgeschreven richtlijnen zijn die onderhandelingen over het tarief onmogelijk maken?
Na invoering van de nieuwe contracten is het mogelijk voor de tolken en vertalers om te onderhandelen met de intermediair over de tarieven. Dit biedt tolken en vertalers de garantie dat zij ten minste het minimumtarief zullen ontvangen. Tegelijkertijd is verdere prijsvorming op de markt mogelijk. Tolken en vertalers kunnen als zzp-ers zelf bepalen of zij bereid zijn diensten te verrichten voor het tarief dat op basis van vraag en aanbod op de markt tot stand komt.3
Vindt u het ook gek dat de politie weigert tolken die relatief dichtbij wonen een hoger uurtarief te betalen, maar wel tolken van verder weg wil inzetten die wel het minimumtarief accepteren, waardoor de reiskosten oplopen en de totale kosten voor de Staat uiteindelijk zelfs hoger zijn dan wanneer de tolk die dichterbij woont tegen een hoger uurtarief zou worden aangenomen? Hoe verhoudt dit zich tot het vijfde uitgangspunt van optimale geografische matching zoals neergelegd in de motie Van Dam/Groothuizen (Kamerstuk 29 936, nr. 55)?
Het vernieuwde stelstel is opgesteld om tot een beter werkende systematiek voor de inkoop en inzet van tolken en vertalers te komen, zodanig dat ook de condities voor de beroepsgroep goed geborgd zijn. In lijn met de motie is in de aanbestedingen en de daaropvolgende contracten opgenomen dat de intermediair ook het efficiënt plannen van de reisbewegingen uitvoert. Dat is één van de KPI’s (Key Performance Indicators) waarnaar gekeken gaat worden in de monitoring en waar contractueel afspraken over worden gemaakt met de intermediairs. Op deze manier kan de intermediair een breder aanbod aan de betreffende tolk aanbieden door verschillende opdrachten aan elkaar te koppelen. Hiermee wordt niet alleen gekeken naar de geografische van de individuele opdracht, maar naar het totale werkaanbod.
Hoe verloopt het proces van monitoring met de beroepsgroep waarmee uitvoering wordt gegeven aan de motie Van Dam (Kamerstuk 29 936, nr. 54)?
Op dit moment wordt de monitoring verder ingericht. Mede naar aanleiding van eerder contact met de beroepsgroep worden KPI’s meegenomen in de contracten, zodat monitoring goed vorm kan krijgen. Een volgend overleg met de beroepsgroepen wordt op korte termijn ingepland. Zoals ook in de beantwoording van de Kamervragen d.d. 18 september 20204 is aangegeven zijn de aanbestedingen voor deze periode geagendeerd. Om de uitwerking van de aanbestedingen te kunnen monitoren moeten de eerste contracten in werking treden en de resultaten daarvan zichtbaar zijn.
Is het mogelijk, gezien de bovenstaande situatie, de beoordeling van de werking van de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten conform de motie Groothuizen c.s. (Kamerstuk 29 936, nr. 57) eerder dan medio 2022 plaats te laten vinden?2
Het is niet mogelijk de beoordeling van de werking van de nieuwe systematiek eerder plaats te laten vinden dan medio 2022 zoals nu is toegezegd. In mijn brief van 18 september 20206 heb ik dit reeds aan de Kamer uitgelegd. De werking van de systematiek voor tolk- en vertaaldiensten kan beoordeeld worden op het moment dat de nieuwe contracten met de intermediairs in werking zijn getreden. Die contracten volgen uit de serie aanbestedingen die achtereenvolgens in de komende maanden uitgevoerd worden en waarvan de eerste recentelijk is gepubliceerd. De eerste contracten zullen naar verwachting vanaf medio 2021 in werking treden. Voor een goede monitoring van de werking van de nieuwe systematiek is informatie uit meerdere contracten nodig. Het eerste contract is inmiddels op 1 juni 2021 in werking getreden.
Het bericht ‘Nederland verliest controle op beveiliging van het internet.’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland verliest controle op beveiliging van het internet?»1
Ja.
Hoe beoordeelt u het advies van de Cyber Security Raad dat het kabinet dringend moet ingrijpen om te voorkomen dat onze economie te afhankelijk wordt van buitenlandse technologie? Kunt u uw analyse toelichten?
Op 14 mei jl. heeft de Cyber Security Raad (CSR) het advies «Nederlandse Digitale Autonomie en Cybersecurity» uitgebracht. Het vraagstuk van digitale autonomie en het verhogen van onze digitale weerbaarheid heeft de nadrukkelijke aandacht van het kabinet. Digitale autonomie is echter geen vanzelfsprekendheid.
Nederland is verweven met de mondiale economie die bestaat uit een veelheid aan onderlinge, wederzijdse afhankelijkheden. Dat betekent dat leveranciers van over de hele wereld als onderdeel van complexe waardeketens producten en diensten leveren in het digitale domein. Deze verwevenheid biedt in algemene zin zeer grote economische voordelen, is in een open en gespecialiseerde economie onvermijdelijk en kan bijdragen aan een weerbare internationale economische positie van Nederland. Door deze verwevenheid kunnen er in het digitale domein echter ook ongewenste afhankelijkheidsrelaties met partijen van buiten EU ontstaan. Dit kan onze publieke belangen, waaronder onze (nationale) digitale veiligheid, in het geding brengen. De CSR wijst er in zijn advies op dat ongewenste (digitale) afhankelijkheden een bedreiging kunnen vormen die geadresseerd moeten worden. Tegelijkertijd onderschrijft de CSR dat naast de dreiging die uitgaat van deze afhankelijkheidsrelaties, globalisering enorme voordelen voor Nederland heeft gebracht. Balkanisering (versplintering) van technologie en protectionisme kan wereldwijde handel belemmeren en daarmee ook welvaart en banen kosten in Nederland, aldus de CSR.
Bij het adresseren van ongewenste afhankelijkheidsrelaties moeten protectionisme en fragmentatie dan ook zo veel mogelijk worden vermeden. In dat licht ziet het kabinet digitale autonomie niet als doel op zich maar als middel. Dit moet, in samenspraak met onze Europese partners, zorgvuldig en proportioneel worden bezien zodat Nederland het vermogen heeft om voldoende voor de eigen publieke belangen, waaronder onze (nationale) digitale veiligheid, op te komen en deze belangen zeker te stellen.
Het is nodig voor onze digitale autonomie dat we open, eerlijke en duurzame internationale relaties aangaan, waarbij onze normen en waarden zijn beschermd. De voordelen van internationale handel en investeringen, toegang tot wereldwijde waardeketens en internationale concurrentie moeten zoveel mogelijk behouden blijven.
Tegelijkertijd is het zaak dat we actief blijven investeren in de weerbaarheid van onze digitale infrastructuur. Waar nodig en wenselijk moeten we maatregelen nemen om ongewenste strategische afhankelijkheden weg te nemen of te voorkomen. Om tot effectieve en proportionele maatregelen te komen dient een zorgvuldige analyse van en afweging tussen de risico’s en de verwachte (veiligheids)baten en de verwachte kosten van de mogelijke maatregelen.
Er lopen al acties die concreet bijdragen aan onze digitale autonomie. Zo wordt binnen het nieuwe samenwerkingsplatform voor kennis en innovatie cybersecurity (dcypher) gewerkt aan een routekaart voor cryptocommunicatie. Het kabinet werkt daarnaast voortdurend aan de versterking van de digitale weerbaarheid via het beleid dat is uiteengezet in de Nederlandse Cybersecurity Agenda (NCSA). Bij de beoordeling van risico’s ten aanzien van spionage, beïnvloeding of sabotage door statelijke actoren of andere partijen bij digitale producten hanteert het kabinet de overwegingen die zijn vermeld in de brief aan de Tweede Kamer over C2000.2 Meer specifiek voor de telecommunicatiesector heeft het kabinet op 1 juli 2019 aanvullende beschermingsmaatregelen aangekondigd op basis van een risicoanalyse die is uitgevoerd door de Taskforce Economische Veiligheid3. Dit heeft er onder andere toe geleid dat mobiele netwerk operators in kritieke onderdelen alleen gebruik mogen maken van vertrouwde leveranciers.
Daarnaast overweegt Nederland deelname aan een Important Project of Common European Interest voor Cloudinfrastructuur en services (IPCEI CIS), een concreet Europees project wat als doel heeft om nieuwe generatie cloud-oplossingen in Europa te ontwikkelen en de waardeketen in Europa te versterken. Ook kijkt Nederland naar deelname aan een Important Project of Common European Interest voor de semiconductorsector (IPCEI Micro-elektronica 2, IPCEI ME2). De resultaten om onder het Nederlandse bedrijfsleven en kennisinstellingen de belangstelling te identificeren volgen in de zomer.
Het is essentieel dat we nu en in de toekomst blijven inzetten op digitale autonomie en cybersecurity.
Hoe beoordeelt u de onderliggende waarschuwing van de Cyber Security Raad dat Nederland haar greep op de beveiliging van het internet anders dreigt kwijt te krijgen? Kunt u uw analyse toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de status van de uitvoering van de motie van de leden Buitenweg en Yesilgöz-Zegerius over inzicht verkrijgen in de afhankelijkheid van digitale processen en diensten bij vitale processen? In hoeverre zijn processen van onze vitale infrastructuur ondergebracht en afhankelijk van buitenlandse aanbieders? In hoeveel van deze gevallen is het beheer van deze digitale processen uitbesteed aan buitenlandse aanbieders? Hoeveel van deze aanbieders zijn gevestigd in staten die een offensief cyberprogramma kennen?2
Met de brief «Beleidsreactie op het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA) en voortgang aanpak statelijke dreigingen» gaf het kabinet invulling aan de motie Buitenweg/Yesilgöz-Zegerius over het inzichtelijk maken van cyberafhankelijkheden in vitale processen.5 Hierin wordt de opzet van een structurele aanpak voor de telecomsector benoemd. Ook staat hierin aangegeven dat in de komende periode in kaart wordt gebracht wat er nodig is qua mensen, middelen en expertise om deze aanpak te verbreden naar andere vitale processen.
Er wordt niet integraal bijgehouden in hoeverre de dienstverlening binnen vitale processen plaatsvindt door of afhankelijk is van buitenlandse aanbieders, en daarmee ook niet in hoeveel gevallen het beheer van digitale processen wordt uitbesteed aan buitenlandse aanbieders. Dit is, gezien het grote aantal leveranciers van producten en diensten van vitale processen, ook niet realistisch. Uitgangspunt is een risicogestuurde aanpak, zodat dreigingen en kwetsbaarheden gericht kunnen worden geadresseerd. Zo zijn binnen de aanpak tegengaan statelijke dreigingen verschillende instrumenten ontwikkeld en maatregelen genomen om nationale veiligheidsrisico’s te adresseren, zoals de voorbereiding van wetgeving ten behoeve van het stelsel van investeringstoetsing en de herziening en beschikbaarstelling van het instrumentarium voor inkoop en aanbesteding.6
Bent u het met de mening eens dat het uit nationale veiligheidsoverwegingen, onwenselijk is om digitale technologieën die wij gebruiken voor vitale processen zoals energievoorziening en betalingsverkeer af te nemen van staten met een offensief cyberprogramma? Zo ja, waar liggen volgens u mogelijkheden om meer grip te krijgen op de digitale processen van onze vitale infrastructuur? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA) beschreven is een toenemende afhankelijkheid van buitenlandse technologie een gegeven, aangezien geen land beschikt over alle kennis en productiemiddelen om technologisch onafhankelijk te opereren.7
Tegelijkertijd bestaan er risico’s op digitale spionage en -sabotage, die kunnen leiden tot verstoring van de continuïteit van de vitale infrastructuur en aantasting van de integriteit of exclusiviteit van gevoelige kennis en informatie. Een aanvullend risico kan ontstaan als er betrokkenheid is van leveranciers die afkomstig zijn, of onder controle staan van bedrijven, uit een land met wetgeving die commerciële partijen dwingt tot samenwerking met de overheid van dat land. De risico’s voor de nationale veiligheid worden verder vergroot als het land in laatstbedoelde zin een offensief inlichtingenprogramma voert dat gericht is op Nederlandse belangen. Van belang is het juist ook met betrekking tot deze risico’s telkens te bepalen of en welke beheersmaatregelen mogelijk, wenselijk, en realiseerbaar zijn om voldoende bescherming hiertegen te bieden.
Versterking van de weerbaarheid van netwerk- en informatiesystemen is dan ook van groot belang. Het kabinet werkt hieraan via de aanpak statelijke dreigingen, de versterkte aanpak vitaal en de aanpak zoals beschreven in de Nederlandse Cybersecurity Agenda (NCSA). Het in kaart brengen van de te beschermen belangen en de daarop betrekking hebbende dreigingen, alsmede het nemen van maatregelen om die belangen te beschermen, staan daarbij steeds centraal. De combinatie van technologische ontwikkelingen en geopolitieke veranderingen vraagt erom met een andere blik te kijken naar welke belangen we willen beschermen. Hiervoor wordt nauw samengewerkt met onder meer bedrijven en kennisinstellingen. Met een geactualiseerd instrumentarium worden deze veranderende omstandigheden integraal meegewogen in het beoordelen van risico’s en bij het naar aanleiding daarvan waar nodig nemen van weerbaarheidsverhogende maatregelen. Hierbij wordt digitale en fysieke weerbaarheid in zijn geheel bezien. Ketenafhankelijkheden worden daarbij beter in kaart gebracht, omdat vitale processen onderling sterk verweven zijn en sterk afhankelijk zijn van toeleveranciers.
Hoeveel geld ontvangt Nederland jaarlijks uit het EU Resilience and Recovery Fund om te investeren in digitale innovaties? Hoe groot is dit bedrag ten opzichte van andere lidstaten? Op basis van welke voorwaarden wordt dit geld verdeeld onder lidstaten?
Nederland ontvangt naar verwachting € 5,96 mld. aan middelen uit de Recovery and Resilience Facility. Om aanspraak te maken op de RRF-middelen moet Nederland een Recovery and Resilience plan (RRP) indienen met ambitieuze hervormingen en investeringen die invulling geven aan de landspecifieke aanbevelingen die de Europese Commissie voor Nederland heeft geïdentificeerd. Deze middelen moeten ingezet worden voor het bevorderen van economisch herstel en het aanjagen van de groene en digitale transitie. Minstens 20% van de middelen moeten ten goede komen aan de digitale transitie. Hiernaast moet minstens 37% bijdragen aan de groene transitie. De middelen worden in tranches uitgekeerd op basis van het behalen van vooraf geformuleerde mijlpalen en doelen die voor 31 augustus 2026 moeten zijn afgerond. Dezelfde voorwaarden zijn van toepassing op andere lidstaten. Het staat lidstaten verder vrij om binnen de criteria uit de RRF-verordening meer focus te leggen op de digitale transitie in hun eigen RRP’s.
De allocaties uit de RRF worden op twee momenten vastgesteld. De allocatie voor 2021–2022 is gebaseerd op werkloosheidscijfers (2015–2019), de omvang van de bevolking (2019) en het bbp per capita (2019). Voor de allocatie in 2023 geldt een aangepaste verdeelsleutel waarbij de factor werkloosheid wordt vervangen door (in gelijke delen) het bbp-verlies in 2020 en het cumulatieve bbp-verlies over de periode 2020–21 op basis van de cijfers die eind juni 2022 beschikbaar zijn. Op de website van de Europese Commissie vindt u de allocatie van de RRF-middelen per lidstaat8. Lidstaten worden geacht een RRP in te dienen voor 100% van de verwachte allocatie. Naar aanleiding van de definitieve vaststelling kunnen lidstaten hun RRP’s wijzigen voor zover de definitieve allocatie is gewijzigd.
Bent u het met de mening eens dat het voor Nederland, zowel uit veiligheids- als innovatieoogpunt van groot belang is dat wordt geïnvesteerd in Nederlandse technologie? Zo ja, hoe beoordeelt u het bedrag dat Nederland jaarlijks ontvangt uit het EU Resilience and Recovery Fund? Zo nee, waarom niet?
Ja, vanuit zowel veiligheids- als innovatieoogpunt is het van groot belang dat wij blijven investeren in technologische ontwikkeling. Het bedrag dat Nederland zal ontvangen vanuit de Resilience and Recovery Facility is een welkome aanvulling. De RRF-middelen betreft echter een incidentele impuls en is daarmee van beperkte meerwaarde voor de uitdagingen waar Nederland voor staat. Het is voor onze brede welvaart van groot belang dat wij ook structureel blijven investeren in het versterken van onze lange termijn verdienvermogen.
Kunt u deze vragen binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Dynamische evenementenvergunningen. |
|
Lucille Werner (CDA), Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bas van 't Wout (VVD) |
|
Wat is de stand van zaken van de gesprekken over «een meer flexibele en gefaseerde vorm van vergunningverlening» naar aanleding van de aangenomen motie Amhaouch/Palland over dynamische evenementenvergunning (Kamerstuk 35 669, nr. 20), waarnaar in de Kamerbrief Tijdelijke regeling subsidie evenementen COVID-19 (Kamerstuk nr. 2021Z04751) wordt verwezen?
Het verstrekken van vergunningen is primair een lokale verantwoordelijkheid van gemeente, zij worden hierbij geadviseerd door de veiligheidsregio, hulpdiensten en andere partijen. De beoordeling of en in welke vorm evenementen in hun gemeente of regio georganiseerd kunnen worden ligt dan ook bij hen. Zij kennen de lokale omstandigheden en kunnen dan ook de beste afweging maken. Wel vindt het kabinet het belangrijk dat als er weer evenementen georganiseerd mogen worden hiervoor ook, binnen de kaders, zoveel mogelijk duidelijkheid wordt geboden aan de aanvragende partijen. Met de VNG/gemeenten zijn wij in gesprek om te kijken hoe het vergunningverleningsproces zo flexibel mogelijk kan worden. De VNG geeft aan dat vele gemeenten al op een dynamische manier met vergunningverlening trachten om te gaan. Dat wil zeggen dat aanvragen al getoetst worden voor zover dat mogelijk is.
Kunt u aangeven waarom kermissen in het openingsplan onder evenementen staan en niet onder doorstroomlocaties zoals dierentuinen? Kermissen vinden doorgaans plaats in de buitenlucht en daarmee is toch ook sprake van doorstroming? Wilt u dit duiden?
Doorstroomlocaties kennen een andere dynamiek dan evenementen, waaronder kermissen. Doorstroomlocaties zoals dierentuinen, maar ook attractieparken hebben een permanente vestigingsplaats en zijn doorgaans het hele jaar door geopend. Bij doorstroomlocaties wordt de maximaal beschikbare ruimte reeds benut door regulier/permanent aanwezige voorzieningen. Voor evenementen, zoals kermissen, geldt dat zij op een bepaalde locatie een beperkte tijd aanwezig zijn, waardoor geïnteresseerde bezoekers binnen dat tijdsbestek naar de locatie gaan. Het openen van een evenement brengt een bezoekersstroom bovenop de reguliere benutting van die openbare ruimte op gang. Die reguliere benutting is op dit moment de maximale ruimte die epidemiologisch gezien beschikbaar is.
In hoeverre is in het openingsplan differentiatie naar aard en omvang van evenementen mogelijk, waardoor meer ruimte ontstaat voor maatwerk? Bijvoorbeeld door aan te sluiten bij het onderscheid in zgn. A- B- en C-evenementen, waarbij A- en B-evenementen wel eerder kunnen worden toegestaan dan C-evenementen, c.q. daarvoor nadere voorschriften worden gesteld?
In het openingsplan is reeds sprake van differentiatie. Zo zijn geplaceerde (kleine) evenementen, waarbij mensen een vaste (zit)plaats hebben met een testbewijs, in stap 3 al toegestaan. In stap 4 worden ongeplaceerde evenementen ook weer toegestaan onder voorwaarden. In de daaropvolgende stap zullen (een deel van) die voorwaarden komen te vervallen. Aanvullend kan er ook worden gewerkt met de inzet van een test-, herstel- of vaccinatiebewijs waardoor er meer differentiatie mogelijk is.
Herkent u het beeld dat veel evenementenorganisatoren of brancheorganisaties ervaren dat gemeenten aarzelen om alvast met vergunningverlening aan de slag te gaan of aangeven geen toetsingskader daarvoor te hebben? Welke signalen heeft u hierover ontvangen?
Ik heb enkele signalen binnen gekregen dat gemeenten aarzelen om alvast met vergunningverlening aan de slag te gaan of aangeven dat onzekerheid over de coronasituatie hen parten speelt, omdat op dit moment evenementen niet toegestaan zijn, maar ook omdat de voorwaarden waaronder in de toekomst evenementen weer mogelijk worden nog niet bekend waren. Dit maakt het lastig om vergunningsaanvragen voor te bereiden.
Wij begrijpen dat een groot deel van de vergunningverleningen zo goed mogelijk worden voorbereid, zodat een zo snel mogelijke doorloop kan worden bewerkstelligd. Een aanvullende positieve ontwikkeling daarbij is een Learning Community die door de VNG is gestart. Hierin kunnen gemeenten onderling best practices uitwisselen.
Om de organisatoren van evenementen en vergunningsverleners zoveel mogelijk duidelijkheid te geven, heeft het kabinet vooruitlopend op de besluitvorming over het zetten van stap 4 gecommuniceerd over de voorwaarden die zullen gelden voor evenementen. Deze voorwaarden zijn besproken met de VNG/gemeenten en de Veiligheidsregio’s en zijn mede tot stand gekomen op basis van de uitkomsten van de Fieldlab evenementen en de OMT-adviezen die daarop zijn gegeven.
Deze brief1 over de opvolging van de uitkomsten van de Fieldlabs is op 11 juni jl. aan uw Kamer gezonden.
Deelt u de mening dat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat wanneer evenementen straks weer zijn toegestaan organisatoren alsnog tot tien weken moeten wachten eer zij open kunnen als gevolg van tijdrovende vergunningstrajecten?
Ik deel deze mening. Hierover ben ik ook dan in gesprek gegaan met de VNG/gemeenten en Veiligheidsregio’s en weet ik dat zij deze mening ook delen. De VNG en gemeenten spannen zich in om de vergunningverleningsprocedures spoedig te laten verlopen en delen tevens hun best practices.
Bent u bereid op korte termijn een handreiking aan gemeenten te verstrekken op welke wijze gemeenten invulling kunnen geven aan een dynamische vergunningverlening terzake evenementen in onderscheiden categorieën (A/B en C) met inachtneming van COVID-19-maatregelen en openingsplan?
Ik verwijs graag naar mijn eerdere antwoorden waarin heb aangegeven dat: 1) verstrekken van vergunningen primair een lokale verantwoordelijkheid is van gemeenten, zij hierbij geadviseerd worden door de veiligheidsregio’s, hulpdiensten en andere partijen, 2) veel gemeenten al bezig zijn met dynamische vergunningverleningen en 3) de VNG een Learning Community is gestart waarin gemeenten onderling best practices kunnen uitwisselen. Tegelijkertijd wordt de Integrale COVID-19 evenementen werkwijze herzien naar een 2.0 versie door de VNG, Veiligheidsregio’s, GGD/GHOR en de politie. Hierin staan handvatten voor het proces van vergunningverlening en advisering; de inhoudelijke voorwaarden die gaan gelden voor evenementen worden geregeld door de rijksoverheid in de Twm/Trm.
Hebt u kennisgenomen van het position paper van de commissie Veiligheid van de Nederlandse Kermisbond? Hoe gaat u deze betrekken bij de richtlijnen/een handreiking voor gemeenten?
Ja ik heb kennis genomen van het position paper en deze gedeeld met de VNG en Veiligheidregio’s zodat zij, indien zij hiertoe aanleiding zien, kunnen gebruiken in de stappen die zijn momenteel nemen zoals beschreven in mijn antwoord onder vraag 6.
Kunt u deze vragen vóór 21 mei 2021 beantwoorden?
Er is voor gekozen om de beantwoording van deze vragen parallel te laten lopen met de communicatie van 11 juni jl. over de voorwaarden die gaan gelden voor evenementen zodra de besluitvorming over het zetten van stap 4 heeft plaatsgevonden.
De gruwelijke overval in de woning van PSV-spits Zahavi |
|
Gidi Markuszower (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten over de gruwelijke overval op PSV-spits Zahavi?1, 2, 3, 4
Ja.
Klopt het dat de vrouw en kinderen zijn vastgebonden, geslagen en met een vuurwapen bedreigd, en dat ook stukken haar van de vrouw van de PSV-voetballer zijn afgeknipt?
Het strafrechtelijk onderzoek in deze individuele strafzaak loopt nog. In het televisieprogramma Opsporing Verzocht is aandacht besteed aan deze zaak. In die uitzending is informatie gedeeld die naar buiten kon worden gebracht. Overige informatie over deze zaak kan ik, in het belang van het onderzoek, niet naar buiten brengen.
Zijn er signalementen van de daders bekend?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.
Heeft de politie Burgernet ingezet om de signalementen van de daders zo snel mogelijk te verspreiden? Zo nee, waarom niet?
Het alarmeringssysteem Burgernet is in deze zaak niet ingezet. Over de in dat verband gemaakte afweging doe ik geen inhoudelijke mededelingen.
Hoe vaak vindt dit soort roofovervallen thuis plaats?
In 2020 heeft de politie 298 aangiften van overvallen in woningen geregistreerd. In de registratie maakt de politie geen onderscheid tussen verschillende soorten woningovervallen.
In hoeveel gevallen heeft de politie de daders met succes gearresteerd?
Van de in antwoord 5 genoemde aangiften is in 42% van de zaken (174 zaken) ten minste één verdachte bekend. Dit is een momentopname, dit percentage kan in de toekomst nog toenemen.
In hoeveel gevallen heeft het OM de daders vervolgd?
Over de afgelopen vijf jaar heeft het OM 73%–80% van de woningovervallen voor de rechter gebracht. Het overgrote overige gedeelte van de zaken is (om technische redenen) geseponeerd.
Wat is de gemiddelde straf die dit soort daders krijgt?
Mij past in de beantwoording van deze vraag terughoudendheid, omdat ik iedere schijn van beïnvloeding bij lopende zaken wil vermijden. Het noemen van een gemiddelde straf kan bovendien onbedoeld verwachtingen wekken bij zowel verdachten als slachtoffers. Ook is het noemen van een gemiddelde straf niet relevant, omdat iedere zaak anders is en een rechter alle aspecten in een individuele zaak dient te wegen bij de bepaling van een passende straf. In zijn algemeenheid merk ik op dat voor vaak voorkomende delicten oriëntatiepunten zijn ontwikkeld waarop de rechter zich kan oriënteren bij het bepalen van de op te leggen straf.5 Deze oriëntatiepunten binden de rechter overigens niet.
Hoe vaak wordt er een gevangenisstraf opgelegd?
Navraag bij de Raad voor de rechtspraak leert dat in de periode 2018–2020 in ruim 90% van de zaken, waarin minimaal 1 feit betreffende woningoverval ten laste is gelegd met strafoplegging, een vrijheidsstraf is opgelegd.
Wordt onderzocht of deze overval (ook) een anti-Joods karakter had? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de voortgang van de opsporing en vervolging in deze zaak in Amsterdam? Zo nee, waarom niet?
Zolang het strafrechtelijk onderzoek in deze individuele zaak loopt, kan ik daarover geen nadere inhoudelijke mededelingen doen.