De fiscale behandeling van zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers) |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
In hoeverre vindt u dat het Ministerie van Financiën, het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) en de Belastingdienst het goede voorbeeld moeten geven door zelf al direct in hun processen te borgen dat er op geen enkele wijze sprake is van een dienstbetrekking als het gaat om zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en daarbij geen gebruik te maken van de implementatietermijn, zodat andere opdrachtgevers en opdrachtnemers hieruit lering kunnen trekken?1
Het Ministerie van Financiën, de Belastingdienst en het UWV moeten, net als andere opdrachtgevers, in hun processen borgen dat er ook feitelijk geen sprake is van een dienstbetrekking bij de inhuur van zzp’ers.
Maken het Ministerie van Financiën, het UWV en de Belastingdienst gebruik van het deels betalen via de g-rekening bij de inhuur van zzp-ers via brokers?
In artikel 66 van de ARBIT2 (voor de inhuur van ICT-krachten) is een passage over het gebruik van een g-rekening opgenomen, maar het Ministerie van Financiën vraagt in de overeenkomsten die hieronder worden afgesloten de leverancier niet om een g-rekening te openen. In de ARVODI3 (voor diensten) en ARIV4 (voor leveringen) zijn geen bepalingen opgenomen over g-rekeningen.
De Belastingdienst maakt geen gebruik van betalingen via g-rekeningen bij de inhuur van zzp’ers via brokers. Het UWV huurt geen zzp’ers in via brokers5.
Denkt u ook, nu een inlener zichzelf kan vrijwaren van aansprakelijkheden (in het kader van loonheffing en sociale lasten) bij de inhuur van een zzp-er door deels te storten op een g-rekening van een broker, meer opdrachtgevers zzp-ers alleen nog zullen gaan inhuren via een dergelijke tussenpersoon? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hier op ingaan?
Een opdrachtgever kan zzp’ers inhuren via een tussenpersoon. Er is dan geen sprake van inlening van personeel. Vrijwaring van de fiscale inlenersaansprakelijkheid is dan ook niet aan de orde. In uw eerdere Kamervragen over de fiscale behandeling van zzp’ers, stelde u de vraag of storting op de g-rekening in zo’n geval oneigenlijk gebruik oplevert van de g-rekening6. Dat hoeft niet zo te zijn omdat de opdrachtgever niet altijd op de hoogte is van de precieze inhoud van de overeenkomst en er bovendien sprake kan zijn van een combinatie van inlening van personeel en inhuur van zzp’ers via dezelfde tussenpersoon. De vraag naar vrijwaring van aansprakelijkheid is een andere vraag dan die naar oneigenlijk gebruik van de g-rekening.
Op uw vraag of meer opdrachtgevers zzp’ers alleen nog zullen inhuren via een tussenpersoon die beschikt over een g-rekening in plaats van het rechtstreeks inhuren van zzp’ers door opdrachtgevers vanwege risicobeperking ga ik hierna in. Bij het rechtstreeks inhuren van een zzp’er, die het werk bovendien volledig zelf uitvoert, kan de opdrachtgever zekerheid krijgen dat er geen loonheffingen hoeven te worden ingehouden en afgedragen op basis van de Wet DBA en de gebruikte (model)overeenkomsten. De opdrachtgever die gebruik maakt van de diensten van een tussenpersoon kan ook zekerheid krijgen op basis van de Wet DBA, maar hij loopt mogelijk een aanvullend risico op aansprakelijkstelling op grond van de fiscale inlenersaansprakelijkheid of -ketenaansprakelijkheid. Door te storten op een g-rekening van een tussenpersoon kan de opdrachtgever dit aanvullende risico weer beperken. In beide situaties kunnen fiscale risico’s worden beperkt waardoor er in mijn ogen geen sprake is van oneigenlijke marktwerking.
In hoeverre kan de Belastingdienst, indien een broker een bedrag heeft gedeblokkeerd met instemming van de Belastingdienst, alsnog loonheffing en sociale lasten gaan verhalen bij dezelfde broker indien de Belastingdienst op een later moment van mening is dat er mogelijk toch sprake was een fictieve dienstbetrekking?
Het vrijgeven van het tegoed op de g-rekening, het zogenoemde deblokkeren, vindt plaats door de ontvanger als er op dat moment geen belastingschulden zijn en ook geen belastingschulden zijn te verwachten op korte termijn. Dit neemt niet weg dat in een later stadium naheffingsaanslagen kunnen worden opgelegd door de inspecteur, bijvoorbeeld omdat er een (fictieve) dienstbetrekking wordt geconstateerd. Voor de inning van die naheffingsaanslagen kunnen invorderingsmaatregelen worden genomen, hiervoor staan alle gebruikelijke invorderingsinstrumenten aan de ontvanger ter beschikking. Een eerdere deblokkering door de ontvanger staat daar niet aan in de weg.
In hoeverre is er sprake van oneigenlijke marktwerking nu het inhuren van zzp-ers via een tussenpersoon minder risico’s met zich mee kan brengen dan bij het rechtstreeks zaken doen met een zzp-er?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u in overweging nemen het gebruik van een g-rekening door een zzp-er mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn zou dit kunnen?
Ik wil het gebruik van de g-rekening door een zzp’er in overweging nemen. Deze gedachte wordt meegenomen in een bredere oriëntatie op de toekomst van de g-rekening. Na het staken van het project depotstelsel7 was het noodzakelijk om de g-rekening aan te passen aan de eisen van deze tijd. Het noodzakelijke onderhoud was niet gepleegd in afwachting van het depotstelsel. Inmiddels is de g-rekening versie 1.5 ontwikkeld die voldoet aan de SEPA-standaarden. Dit is echter een minimale variant van de g-rekening waarbij uitbreiding van de doelgroep aan g-rekeninghouders niet mogelijk is. Er is nog steeds veel handmatig werk bij de banken en de Belastingdienst rondom de g-rekening. Voor een uitbreiding van de doelgroep aan g-rekeninghouders is verdere modernisering van de g-rekening noodzakelijk. Modernisering vergt een een aanzienlijke investering in de vorm van tijd, geld en automatiseringscapaciteit bij de Belastingdienst en banken. Pas na doorontwikkeling kan worden gedacht aan uitbreiding van de doelgroep van g-rekeninghouders. Op dit moment loopt het onderzoek naar de mogelijkheden tot doorontwikkeling in overleg met de banken. In de volgende Halfjaarsrapportage Belastingdienst zal ik uw Kamer nader informeren over de stand van zaken.
Eisen die aan pasfoto’s worden gesteld |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het Fotomatrix Model 2007?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat steeds meer controlepunten gebruik maken van gezichtsherkenningstechnologie ter controle of de foto in het paspoort overeenkomt met degene die het paspoort toont?
Ja.
Deelt u de mening dat pasfoto’s, mede uit oogpunt van veiligheid, in alle gevallen geschikt moeten zijn voor digitale gezichtsherkenning?
Ja. Dit is de reden dat de foto’s moeten voldoen aan de gestelde criteria uit de Fotomatrix. Als ze hieraan voldoen zijn ze namelijk geschikt voor digitale gezichtsherkenning.
In hoeverre bent u ervan op de hoogte dat gemeenten, ondanks de matrix, eigen regels hanteren waarbij sommige gemeenten pasfoto’s, waarop bijv. de persoon in kwestie een bril draagt, afkeuren, terwijl de bril volgens de fotomatrix wél gewoon op de foto gedragen dient te worden, en pasfoto’s bovendien regelmatig ten onrechte goedkeuren?
De acceptatiecriteria voor de pasfoto in de Nederlandse reisdocumenten zijn vastgelegd in het Fotomatrix Model 2007. Deze acceptatiecriteria zijn voor alle gemeenten bindend voorgeschreven op grond van artikel 28, tweede lid, van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001. De eisen waaraan de foto in de reisdocumenten moet voldoen vloeien voort uit een ISO standaard (ISO/IEC 19794–5: 2005). Het gebruik van deze standaard is verplicht krachtens een Europese verordening1 en een daarop gebaseerde beschikking van de Europese Commissie.2
Wat betreft het dragen van een bril op een foto (vraag 4), volgt uit onderdeel 7 van de Fotomatrix 2007 dat dat is toegestaan. Bij het dragen van een bril moeten de ogen wel volledig zichtbaar zijn op de foto. Dat wil zeggen dat het montuur en/of de glazen, de ogen op geen enkele wijze mogen afdekken. Verder moet reflectie in de brillenglazen of op het montuur zoveel mogelijk worden voorkomen. Is het niet mogelijk om verstorende reflectie te voorkomen of zijn de ogen niet goed zichtbaar, dan moet de bril worden afgezet.
Wat betreft het gezicht (vragen 5, 6 en 7), volgt uit de onderdelen 1 en 4 van de Fotomatrix dat dit inderdaad volledig zichtbaar dient te zijn en de zijkanten onbedekt. Om de breedte van het gezicht vast te stellen, moet de ooraanzet kunnen worden bepaald. Om dat te kunnen doen is het niet noodzakelijk dat de oren zelf zichtbaar zijn. Verder hoeft een haarlok langs de wenkbrauw in beginsel niet te leiden tot het afkeuren van de foto. Dat is anders als het haar over de ogen valt, dan wel anderszins de volledige zichtbaarheid van het gezicht verstoort. Dan moet de foto worden geweigerd.
De Fotomatrix heeft uiteraard ook tot doel om een uniforme wijze van toepassing te bewerkstelligen. Daarom bevat de matrix verschillende voorbeeldfoto’s. In de praktijk moeten duizenden ambtenaren, verspreid over honderden locaties, deze voorschriften toepassen. Het is daarom niet uit te sluiten dat er verschillen optreden in de toepassing van de voorschriften. Dat laat onverlet dat ik de juiste toepassing van de acceptatiecriteria voortdurend onder de aandacht breng bij gemeenten. Ik verwijs op dit punt naar het antwoord op vraag 12. Ten overvloede wijs ik erop dat belanghebbenden de mogelijkheid hebben om, in het uiterste geval, in bezwaar en te beroep gaan als zij het niet eens zijn met het besluit over de acceptatie van een foto.
Bent u op de hoogte van de regel dat het gezicht voor digitale gezichtsherkenning volledig zichtbaar dient te zijn en de zijkanten onbedekt dienen te zijn, zodat een meting van ooraanzet tot ooraanzet plaats kan vinden?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u signalen ontvangen dat, in geval van haarlokken langs de wenkbrauwen, een foto vrijwel altijd wordt afgekeurd, terwijl bij een gelaatsbedekking in verband met een levensbeschouwelijke of religieuze overtuiging wél wordt toegestaan dat gezichtbedekkende kleding langs de wenkbrauwen loopt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat bij het dragen van gelaatsbedekkende kleding op grond van religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging de ooraanzet vaak niet zichtbaar is en deze foto’s regelmatig tóch worden goedgekeurd aan het gemeenteloket? Zo ja, hoe beoordeelt u deze gang van zaken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat mensen, naast de toegestane permanente tatoeages in het gezicht, ook tijdelijke tatoeages in het gezicht kunnen hebben (bijvoorbeeld henna) die het aanzien van het gezicht tijdelijk kunnen beïnvloeden, maar dat ook foto’s met dit soort tatoeages vaak worden toegestaan?
De Fotomatrix, die zoals hierboven is betoogd stoelt op internationale criteria, bevat geen specifieke criteria voor tijdelijke noch permanente tatoeages. Bepalend is dat de persoon die op de foto is afgebeeld, gelijkend is aan de persoon die het document aanvraagt. Of dat zo is wordt beoordeeld door de ambtenaar van de gemeente. Het is mij overigens niet bekend dat tatoeages een probleem zouden vormen bij het controleren van de foto (visueel of door middel van digitale gezichtsherkenning). Ik heb geen voornemen om tatoeages in het gezicht te verbieden.
Bent u bereid tijdelijke tatoeages in het gezicht te verbieden op een pasfoto die gebruikt wordt voor het verkrijgen van officiële documenten zoals een paspoort, identiteitskaart of rijbewijs? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u gegevens over de bijdrage van pasfoto-automaten aan het percentage foto’s dat niet voldoet aan de eisen van de fotomatrix? Wat zijn die gegevens?
Nee.
Bent u bereid de eisen voor pasfoto’s aan te scherpen zodanig dat pasfoto’s aan alle eisen voldoen voor elektronische gezichtsherkenning? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
De Fotomatrix bevat reeds alle eisen die internationaal gelden voor (digitale) gezichtsherkenning. Er is daarom geen reden voor het aanpassen van de Fotomatrix. Ik wijs er verder op dat Nederland op dit punt bovengenoemde Europese verordening moet volgen.
Bent u tevens bereid de informatievoorziening bij gemeenten en fotografen zodanig te versterken, dat het aantal onterecht goedgekeurde dan wel afgekeurde pasfoto’s tot een minimum wordt beperkt? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
Ik zet mij blijvend in om gemeenten, burgers en fotografen te informeren over de juiste toepassing van de Fotomatrix.
In dit verband wijs ik erop dat de Fotomatrix grootschalig beschikbaar is gesteld aan zowel gemeenten als fotografen. Ook zijn de fotocriteria raadpleegbaar via de website van de rijksoverheid en die criteria worden via de website ook veelvuldig geraadpleegd.3 In onderstaand overzicht treft u het aantal weergaven van de website aan in de afgelopen drie maanden.
Maart 2016
43.546
41.570
April 2016
22.529
21.408
Mei 2016
47.692
45.364
Verder heb ik in de tweede helft van 2015 via een nieuwsbrief de aandacht van gemeenten gevraagd voor de naleving van de kwaliteit van foto’s voor identiteitsdocumenten en acceptatie door gemeenteambtenaren. Ik heb daarbij samengewerkt met het Ministerie van I&M (RDW), verantwoordelijk voor de afgifte van rijbewijzen.4
Huuropzegging wegens langdurig verblijf in het buitenland |
|
Albert de Vries (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Te veel in Marokko? Dan hier je huis uit»?1
Ja.
Bent u van mening dat de term woonfraude onjuist is, omdat die kwade opzet suggereert waarvan lang niet altijd sprake zal zijn? Zo ja, wat wilt u doen om rond deze situaties de zweem van bewust onwettig handelen weg te nemen?
Het begrip woonfraude is een kwalificatie die door de verhuurder aan het niet (zelf) bewonen van een huurwoning wordt gegeven. Dit heeft geen zelfstandige juridische consequentie.
Op welke gronden kunnen woningcorporaties een huurcontract ontbinden als er geen sprake is van overlast, criminaliteit of wanbetaling?
Ontbinding wegens wanprestatie is mogelijk wanneer de huurder handelt in strijd met hetgeen contractueel is overeengekomen. Uiteraard toetst de rechter of de betreffende overtreding dermate zwaarwegend is dat deze ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
Welke regels gelden er ten aanzien van de minimale bewoning per jaar van een (sociale) huurwoning? Waar zijn deze regels vastgelegd en welke verschillen bestaan er tussen gemeenten en woningcorporaties?
Er gelden geen wettelijke regels ten aanzien van de minimale bewoning per jaar van een (sociale) huurwoning. Verhuurders bepalen vaak contractueel dat de huurder in de door hem gehuurde woning zijn hoofdverblijf dient te houden. Zij beoordelen in eerste instantie zelf of dit het geval is, en in voorkomende gevallen zal de rechter zijn oordeel op dit punt geven.
Op welke wijze worden mensen voorgelicht over de regels, bijvoorbeeld ten aanzien van minimale bewoning van hun sociale huurwoning? Vindt u dat daarmee ondubbelzinnig duidelijk is welke consequenties langdurig verblijf buiten de woning kan hebben? Zo ja, hoe verklaart u dan de voorbeelden van mensen die geheel onverwacht geconfronteerd worden met de vordering hun huurcontract te beëindigen? Zo nee, hoe wilt u de voorlichting over rechten en plichten verbeteren?
Het is aan verhuurders om hun huurders te informeren welke invulling zij geven aan het begrip goed huurderschap en aan het begrip hoofdverblijf. Het is uiteraard raadzaam dat zij dit zodanig doen dat huurders vooraf weten hoe zij dienen te handelen.
Het zal overigens nooit zo zijn dat verhuurders een opzeggings- of ontbindingsprocedure starten zonder overleg te hebben gehad over de geconstateerde overtreding. Ook in het onderhavige geval heb ik van de woningcorporatie vernomen dat aan de opzegging een periode van huisbezoeken, briefwisseling en overleg vooraf is gegaan.
Gelden voor langdurig verblijf op een ander adres in Nederland, bijvoorbeeld een vakantieverblijf, dezelfde regels als voor verblijf in het buitenland? Zo ja, is dit even goed te controleren? Zo nee, waarom niet?
Bij het vaststellen of de huurder de woning als hoofdverblijf gebruikt is het niet relevant in welk land deze huurder verblijft wanneer hij niet in de gehuurde woning verblijft.
Vindt u het ook kwetsbaar dat handhaving vrijwel uitsluitend mogelijk is door signalen van buren, waardoor ongewenste en eenzijdige sociale controle in de hand gewerkt worden? Zo ja, wat kunnen woningcorporaties doen om een klikcultuur te voorkomen?
Bij het beoordelen of een huurder zijn woning als hoofdverblijf gebruikt zal een verhuurder, net als bijvoorbeeld bij woonoverlast, vrijwel altijd afhankelijk zijn van signalen uit de omgeving. Een verhuurder kan nu eenmaal niet voortdurend controleren of al zijn huurders in hun respectieve woningen verblijven.
Welke jurisprudentie is er over het beëindigen van het huurcontract omdat de huurders langere tijd in het buitenland verblijven? Is deze jurisprudentie in uw ogen eenduidig?
Er is uitgebreide jurisprudentie over het beëindigen van de huur in relatie tot het houden van hoofdverblijf in een woning. Daarbij beoordeelt de rechter aan de hand van diverse factoren of er sprake is van hoofdverblijf, en vervolgens of het niet houden van hoofdverblijf een opzegging of ontbinding rechtvaardigt. Hierbij vindt een belangenafweging plaats. Omdat hier de casuïstiek een belangrijke rol speelt geeft de jurisprudentie een wisselend beeld.
Hoe wordt, met de verschillen in regels en de lastige handhaving, voorkomen dat er sprake is van willekeur in de benadering van mensen die gedurende langere periodes buiten hun sociale huurwoning verblijven? Ziet u redenen en mogelijkheden om nadere regels te maken?
Het is aan individuele verhuurders hoe zij willen omgaan met het wel of niet (zelf) bewonen van (sociale) huurwoningen. Ik acht het wel van belang dat zij hun huurders vooraf duidelijk informeren over wat er op dit punt van hen verwacht wordt. Ik zie geen noodzaak om op dit punt met nadere regelgeving te komen.
De arrestatie van een mensenrechtenactivist in Bahrein |
|
Harry van Bommel , Kees van der Staaij (SGP), Marianne Thieme (PvdD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Activist Bahrein opnieuw gearresteerd»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat mensenrechtenactivist Nabeel Rajab in Bahrein opnieuw is gearresteerd?
Het kabinet kan bevestigen dat Nabeel Rajab op 13 juni jl. is gearresteerd.
Waarvan wordt de activist verdacht? Zijn er aanklachten tegen hem ingediend? Indien ja, welke?
Nabeel Rajab is beschuldigd van «het publiceren en verspreiden van onjuist nieuws dat de prestige van de staat ondermijnt». Het is nog onduidelijk waar deze aanklacht op is gebaseerd.
Deelt u de zorgen van Amnesty International over de arrestatie van de heer Rajab, namelijk dat dit blijk zou geven van het «zero-tolerance» beleid van Bahrein ten opzichte van vreedzame activisten?2 Indien neen, hoe kijkt u naar de arrestatie van mensenrechtenactivist Rajab?
De Bahreinse autoriteiten hebben de afgelopen weken een aantal repressieve maatregelen genomen tegen de oppositie en mensenrechtenverdedigers, waaronder de arrestatie van Nabeel Rajab. Het kabinet acht deze ontwikkelingen zeer zorgwekkend.
Bent u bereid met spoed contact op te nemen met uw collega’s in Bahrein om opheldering te vragen over de arrestatie van Nabeel Rajab en aan te dringen op een eerlijk proces of, bij afwezigheid daarvan, op vrijlating? Indien neen, waarom niet?
De Europese Unie zal op korte termijn in Manama een demarche uitvoeren bij de Bahreinse autoriteiten om de recente druk op mensenrechtenverdedigers en de oppositie aan te kaarten. Hierbij zal de zorg over de arrestatie van Nabeel Rajab worden overgebracht en om opheldering worden gevraagd ten aanzien van de aanklacht tegen hem.
Het bericht dat Turkse Grijze Wolven door de straten van Arnhem marcheren |
|
Sadet Karabulut |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de extreemrechtse Turkse Grijze Wolven door de straten van Arnhem marcheerden?1
Er was sprake van een Turks festival met bijbehorende optocht van circa 300 personen, waarvoor een evenementvergunning is aangevraagd en verstrekt door de gemeente Arnhem. De optocht had een folkloristisch karakter. Tijdens de optocht zijn, zo bleek later, enkele personen waargenomen die het gebaar maakten dat geassocieerd wordt met de Grijze Wolven. De Grijze Wolven staan bekend om hun (Turks) ultranationalistische gedachtegoed dat de potentie heeft om de toch al sterk gepolariseerde verhoudingen te verslechteren. Wij zijn ons ervan bewust dat dergelijke gebaren als provocerend en intimiderend kunnen worden ervaren en met geweld geassocieerd worden. Mensen zouden zich verantwoordelijker moeten gedragen, omdat ze weten dat dit gebaar als provocerend en intimiderend wordt ervaren. Het importeren van buitenlandse spanningen is onacceptabel en het oproepen tot geweld is strafbaar.
Klopt het dat een Nederlandse moskee de Arnhemse Hoca Ahmed Yesevi vereniging (organisator van optocht en festival) huisvesting biedt en zij verbonden zijn aan de extreemrechtse Turkse politieke partij MHP (Partij van de Nationalistische Beweging, Turks:Milliyetçi Hareket Partisi, MHP) en Grijze Wolven? Welke relatie heeft de gemeente Arnhem met deze organisaties? Welke relatie heeft de moskee met de vereniging en met de Turkse overheid?2
De Türkiyem moskee valt onder de Diyanet koepel. Diyanet is verbonden aan het Turkse Directoraat voor Godsdienstzaken in Ankara. Verder is het inderdaad zo dat deze moskee huisvesting biedt aan de Arnhemse Hoca Ahmed Yesevi vereniging. Een andere relatie tussen de moskee en de vereniging, dan die van facilitator voor de huisvesting van de vereniging is de gemeente niet bekend.
De gemeente heeft, behoudens het festival, geen verdere relatie met de genoemde vereniging.
Deelt u de mening dat de MHP en Grijze Wolven een onschuldige club is, te vergelijken met de VVD?3
Zoals ik eerder heb geschreven in de beantwoording van de Kamervragen over de blijdschap op social media na de arrestatie van journaliste Ebru Umar (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2897) is vrijheid er voor iedereen, ook voor mensen die meningen uiten die sommigen van ons misschien verbasend of zelfs schokkend vinden. De vrijheid van meningsuiting is er niet alleen maar voor welgevallige of prettige meningen. In dit land bestrijden we elkaar met woorden, niet met daden. In Nederland beoordelen wij mensen op hun gedragingen, niet op hun gedachten.
De vrijheid om je mening te geven kent wel grenzen. Wat niet kan, is elkaars vrijheid beperken. Juist omdat we een ruime vrijheid hebben moeten mensen zich verre houden van agressieve, bedreigende en intimiderende uitingen naar anderen. Ten alle tijden moet gehandeld worden binnen de kaders van de Nederlandse rechtstaat.
Vindt u het acceptabel dat Grijze Wolven zich openlijk manifesteren tijdens een optocht door Arnhem? Zo ja, waarom? Zo nee, wat is uw advies aan de gemeente Arnhem en desbetreffende organisaties?
Zie antwoord vraag 3.
Waren de autoriteiten op de hoogte van de aanwezigheid van Grijze Wolven op het Türk Festivali? Zo ja, vindt u het een goede zaak voor de integratie dat de gemeente deze clubs en verenigingen faciliteert? Zo nee, waarom niet?
De vergunning was aangevraagd en verleend voor een Turks cultureel festival waarbij een eventuele link met Grijze Wolven niet op voorhand bekend was c.q. voor de hand lag. De gemeente Arnhem wil in alle opzichten «Samen in Arnhem» uitstralen en niet meewerken aan welke vorm van polarisering in de samenleving dan ook.
Klopt het bericht dat de gemeente Arnhem met een kraampje was vertegenwoordigd op het Turks nationalistisch festival? Vindt u dit wenselijk?
Het is aan de gemeente Arnhem om te bepalen of zij vertegenwoordigd willen zijn in een multicultureel evenement in hun gemeente. Ook is het aan hen om de mate te bepalen waarin zij in contact blijven met de verschillende groepen binnen de samenleving. Desgevraagd heeft de gemeente Arnhem laten weten dat de aanwezigheid van de gemeente met een standje op het Turks festival in het beleid van de gemeente past vanuit het oogmerk nog nadrukkelijker samen met de bewoners van wijken op te trekken.
Huishoudelijke hulpen die vaker zwart werken |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Huishoudelijke hulpen werken vaker zwart»?1
Ja
In hoeverre onderschrijft u de conclusie van PGGM dat huishoudelijke hulpen steeds vaker zwart werken?
Van zwart werk in het kader van de Regeling dienstverlening aan huis (RDaH) is sprake als de huishoudelijke hulp de inkomsten uit huishoudelijk werk niet opgeeft aan de Belastingdienst en, als de huishoudelijke hulp een uitkering geniet, ook niet opgeeft aan de uitkeringsinstantie.
Wij herkennen het beeld uit de PGGM-enquête dat wie niet in aanmerking komt voor huishoudelijke hulp op grond van de Wmo 2015 en toch gebruik wil maken van huishoudelijke hulp, dat vaak zelf op de particuliere markt regelt. Of hierbij sprake is van zwart werk, is ons niet bekend.
Bent u het met de FNV eens dat er nauwelijks gebruik gemaakt wordt van de Regeling Dienstverlening aan Huis (RDaH)? Zo ja, kunt u toelichten welke initiatieven u heeft genomen om de bekendheid met deze regeling te vergroten en welke resultaten dit heeft opgeleverd? Zo nee, kunt u onderbouwen of er in de afgelopen jaren een significante toename is van het gebruik van de RDaH?
De Commissie dienstverlening aan huis constateert in haar rapport van 27 maart 2014 dat de bekendheid met de RDaH beperkt is.2 Daarom is het kabinet in de periode van 5 oktober 2015 – 18 oktober 2015 een voorlichtingscampagne gestart om werkgevers te wijzen op hun plichten. Deze campagne bestond uit een heldere beschrijving van de regels op de relevante overheidswebsite (rijksoverheid.nl/hulpinhuis) en het ontwikkelen van modelcontracten, die eenvoudig via deze website kunnen worden gedownload. Mensen werden actief verwezen naar deze informatie door middel van een radiospotje (uitgezonden op verschillende radiostations) en door de inzet van Google Search, zowel banners als tekstadvertenties. Daarnaast is er ook op de facebookpagina van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) aandacht besteed aan het onderwerp. De inzet van deze communicatiemiddelen heeft erin geresulteerd dat 22.037 keer de landingspagina rijksoverheid.nl/hulpinhuis is bezocht. Het modelcontract werd in de campagneperiode 1975 keer gedownload. Via Google search zijn 31.551 mensen in contact gekomen met de campagne. Het SZW Facebook bericht werd aan 35.582 mensen getoond in de tijdlijn, waarvan 455 hebben doorgeklikt naar de landingspagina.
Kunt u toelichten waarom er een verschil in rechtspositie is tussen werknemers die minder dan vier dagen per week diensten verrichten ten behoeve van het huishouden van particulieren en collega’s die vier dagen of meer dezelfde werkzaamheden verrichten?
De rechtspositie van werknemers die vallen onder de RDaH verschilt van die van andere werknemers. De vormgeving en maatvoering van de Regeling berust op een afweging van het belang van de persoonlijke dienstverleners bij inkomensbescherming met het algemene belang van persoonlijke dienstverleners en hun particuliere opdrachtgevers bij bevordering van werkgelegenheid in de markt voor persoonlijke dienstverlening door het verlagen van de administratieve en financiële lasten voor particuliere werkgevers.
Deelt u de mening dat de rechtspositie van huishoudelijke hulpen die minder dan vier dagen per week werkzaamheden verrichten voor particulieren verbeterd dient te worden door middel van goede arbeidsvoorwaarden en sociale zekerheid? Zo ja, kunt u aangeven hoe u de rechtspositie van deze huishoudelijke hulpen kan verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De hiervoor genoemde commissie heeft in haar rapport verschillende beleidsvarianten voor de markt van de dienstverlening aan huis onderzocht, daarbij aansluitend bij voorbeelden in andere Europese landen. Bij brief van 17 oktober 20143 is uw Kamer geïnformeerd over het kabinetsstandpunt met betrekking tot dit rapport. Kern van deze reactie is dat de RDaH vooralsnog voor de private markt voor dienstverlening aan huis in stand zal blijven, omdat afschaffing van de Regeling zonder aanvullend subsidiesysteem in de praktijk geen verbetering oplevert voor de rechtspositie van huishoudelijke werkers. Verder richt het kabinet zich op het voorkomen van oneigenlijke alfahulpconstructies. Daartoe is een wetsvoorstel in voorbereiding dat erop ziet dat gemeenten niet langer alfahulpconstructies inzetten bij algemene voorzieningen in het kader van de Wmo 2015.
Bent u bereid om de rechtspositie van Nederlandse huishoudelijke hulpen in Europees perspectief te bezien? Zo ja, kunt u aangeven hoe de rechtspositie van huishoudelijke hulpen in andere Europese landen verankerd is en welke voor- en nadelen dergelijke regelingen kennen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten hoeveel gemeenten de Huishoudelijke Hulp Toeslag aanbieden? Wat zijn de redenen van gemeenten om af te zien van de Huishoudelijke Hulp Toeslag?
Gemeenten besluiten zelf of zij gebruik willen maken van de Huishoudelijke Hulptoelage (HHT). Bijna alle gemeenten hebben een aanvraag ingediend en toegekend gekregen. Na de gemeentelijke herindelingen per 1 januari 2015, blijkt dat door 393 gemeenten in totaal 390 aanvragen zijn ingediend in 2015. Welke gemeenten in 2015 een HHT hebben aangevraagd, vindt u in de Meicirculaire gemeentefonds 2015 en de Septembercirculaire gemeentefonds 2015, in het bijzonder de bijlagen 4.2.3 decentralisatie-uitkering HHT. Voor het jaar 2016 treft u het antwoord aan in de Septembercirculaire gemeentefonds 2016, bijlage 4.2.3.
Bij brief van 4 december 2015 over de langdurige zorg en ondersteuning is uw Kamer erover ingelicht dat het bedrag voor de decentralisatie-uitkering HHT beschikbaar is voor gemeenten om reguliere werkgelegenheid, fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en de kwaliteit van maatschappelijke ondersteuning te realiseren.4 Gemeenten hebben hiermee de ruimte in de overgangssituatie concrete op de lokale situatie afgestemde afspraken te maken waarmee cliënten, medewerkers en aanbieders worden ondersteund in de transitie. Daar waar acute problematiek leidt tot risico’s voor de continuïteit van ondersteuning en de relatie hulpverlener-cliënt, biedt dit gemeenten tevens de ruimte om lokaal en regionaal afspraken te maken die deze continuïteit ten goede komen. De aangenomen motie over de thuiszorg onderstreept tevens de beleidsruimte die gemeenten hebben om in relatie tot het gemeentelijk Wmo-beleid en bovengenoemde afspraken tot besteding van deze gelden te komen.5
De berichten “Antilliaanse verzekeraar leeg getrokken”, “Balletje-balletje op de Antillen met reserves van verzekeraar Ennia” en “Spin in het Antilliaanse web verschijnt in vizier van DNB” |
|
André Bosman (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de bovenstaande berichten uit Het Financieele Dagblad van 10 juni 2016?1 Wat vindt u van deze berichten? Wat zijn de gevolgen als een verzekeraar zoals Ennia op Curaçao omvalt (ook in financiële zin)?
Wij kennen de berichten en vinden deze zorgelijk. Het is belangrijk dat verzekeraars die actief zijn op de BES-eilanden financieel gezond zijn zodat ze de aanspraken van hun polishouders kunnen nakomen. Over de gevolgen van het omvallen van een verzekeraar op Curaçao wil ik niet speculeren en bovendien zijn de eventuele gevolgen van een dergelijk omvallen doorgaans moeilijk van tevoren te voorspellen.
Het prudentieel toezicht op banken en verzekeraars op Curaçao en Sint Maarten wordt uitgevoerd door de CBCS. Verzekeraar Ennia heeft haar zetel op Curaçao en valt onder toezicht van de CBCS. Het toezicht op banken en verzekeraars op Aruba wordt uitgevoerd door de Centrale Bank van Aruba (CBA). De CBCS valt onder de verantwoordelijkheid van de landsbesturen van Curaçao en Sint Maarten. De CBA valt onder de verantwoordelijkheid van het landsbestuur van Aruba.
Curaçao en Sint Maarten zijn, net als Nederland, autonome landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden die verantwoordelijk zijn voor hun eigen landsbestuur en wet- en regelgeving. De BES-eilanden zijn openbare lichamen en functioneren als bijzondere gemeenten van Nederland. Ze vormen een eigen jurisdictie, met eigen wet- en regelgeving die alleen op de BES geldt en niet in het Europese deel van Nederland. Nederlandse wetten zijn, behoudens een beperkt aantal expliciet gemaakt uitzonderingen, in de BES niet van toepassing. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de BES-eilanden zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland. In het Statuut van het Koninkrijk is daarom bepaald dat er voor de BES specifieke regels kunnen worden gesteld of maatregelen kunnen worden getroffen.
DNB is aangewezen als verantwoordelijke voor de goede werking van het betalingsverkeer en voor het (prudentieel en integriteits-)toezicht op financiële instellingen met een zetel op de BES. Daarnaast is de AFM aangewezen als verantwoordelijke voor het gedragstoezicht op financiële instellingen met een zetel op de BES en voor het toezicht op de integriteit van adviseurs en bemiddelaars. Waar het gaat om financiële instellingen met zetel in het buitenland is de AFM verantwoordelijk voor het gedragstoezicht op de activiteiten die deze instellingen in of vanuit de openbare lichamen verrichten.
Op de BES zijn vooral bijkantoren gevestigd van financiële instellingen die hun zetel hebben op Curaçao en Sint Maarten.2 Prudentieel toezicht op bijkantoren is primair de verantwoordelijkheid van de toezichthouder van het land waar de zetel is gevestigd (de hometoezichthouder). Voor de bijkantoren op de BES van financiële instellingen met zetel op Curaçao en Sint Maarten is dat dus de CBCS. DNB heeft als toezichthouder van het land van ontvangst (hosttoezichthouder) slechts beperkte mogelijkheden om op de financiële positie van bijkantoren op de BES-eilanden toe te zien. Het prudentieel toezicht door DNB is beperkt tot de governance(beheerste en integere bedrijfsvoering) van deze bijkantoren met betrekking tot hun activiteiten op de BES. Daarnaast is DNB belast met het integriteitstoezicht op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering BES (Wwft BES) en de Sanctiewet. Alleen voor zover een bank of verzekeraar zijn zetel heeft op de BES-eilanden, houdt DNB het volledige prudentiële toezicht. Er is op dit moment één bank met zetel op de BES gevestigd. Er zijn geen verzekeraars met zetel op de BES-eilanden.
Over de kwaliteit van het lokale toezicht door CBCS merk ik op dat DNB in de Staat van het Toezicht 2015 haar zorgen heeft geuit over het functioneren en de integriteit van de CBCS.3 In het licht van die zorgen vroeg DNB om een explicitering van haar informatiebevoegdheden als hosttoezichthouder op de bijkantoren die primair onder CBCS toezicht vallen. De wetgever heeft die wens tot ruimere informatiebevoegdheden ten aanzien van buiten de BES gelegen hoofdkantoren gehonoreerd (zie verder antwoord op vraag 6 en 7).
Ik ben niet bekend met eventuele bepalingen in de regelgeving voor de financiële sector van Curaçao, Sint Maarten of Aruba die toezien op het redden van lokale financiële instellingen met belastinggeld. De Nederlandse overheid staat hiervoor niet garant en draagt ook geen verantwoordelijkheid in geval van faillissement van een financiële instelling met zetel op Curaçao, Sint Maarten of Aruba. Indien een verzekeraar of bank met zetel op Curaçao of Sint Maarten faalt, kan dit echter wel gevolgen hebben voor de BES-eilanden indien de betrokken financiële instelling door middel van een bijkantoor of via grensoverschrijdende dienstverlening klanten heeft op de BES. Polis- of rekeninghouders op de BES zouden in dat geval ook worden gedupeerd. Daarom hecht ik belang aan adequaat financieel toezicht op instellingen die actief zijn op de BES-eilanden zodat zij financieel gezond zijn en de aanspraken van hun polis- en rekeninghouders kunnen nakomen.
Wie houdt toezicht op de verzekeraar Ennia, maar natuurlijk ook op andere verzekeraars en banken op Curaçao, Aruba en Sint Maarten? Wat is de kwaliteit van de lokale toezichthouders op Curaçao, Aruba en Sint Maarten, zoals de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS)? Welke gevolgen kan slechte kwaliteit van de lokale toezichthouders voor Nederland hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de exacte rollen en verantwoordelijkheden van De Nederlandsche Bank (DNB) bij het financieel toezicht en dit soort kwesties op Curaçao, maar ook op Aruba en Sint Maarten? Welke bevoegdheden heeft DNB, bijvoorbeeld om in te grijpen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat DNB onderzoek heeft gedaan naar de verzekeraar Ennia op Curaçao? Zo ja, waarom? Klopt het dat DNB een vernietigend rapport heeft geschreven over de verzekeraar Ennia? Van welke datum is dit rapport? Klopt het dat DNB in 2011 al is gewaarschuwd voor problemen bij de verzekeraar Ennia? Waarom is er toen niet iets mee gedaan?
Als hiervoor uitgelegd, is de verantwoordelijkheid van DNB voor het toezicht op Ennia zeer beperkt. Ennia heeft haar zetel op Curaçao en daarmee is de CBCS, net zoals zij dat in 2011 was, verantwoordelijk voor het prudentieel toezicht op Ennia. Toezicht door DNB is beperkt tot integriteit, governance en bedrijfsvoering en heeft alleen betrekking op de activiteiten op of vanuit de bijkantoren op de BES.
DNB heeft, vanuit haar beperkte toezichttaak en -verantwoordelijkheid richting de polishouders op de BES, naar aanleiding van signalen over problemen bij Ennia in het najaar van 2013 bij de CBCS informatieverzoeken gedaan. Vervolgens is DNB met de CBCS in overleg getreden over de toezichtaanpak, wat uiteindelijk heeft geresulteerd in een onderzoek bij Ennia. In juni 2015 heeft DNB haar bevindingen in een vertrouwelijk rapport aan Ennia verzonden. DNB heeft op grond van artikel 1:20 van de Wet financiële markten BES (Wfm BES) een geheimhoudingsplicht. Vanwege onder meer deze geheimhoudingsplicht van DNB – die als doel heeft om eventuele schadelijke gevolgen voor de betrokken instelling te beperken – en vanwege mijn systeemverantwoordelijkheid als Minister – waarbij geldt dat ik in principe geen informatie over individuele onder toezicht staande instellingen van DNB ontvang – is het voor mij niet mogelijk om de vragen over de inhoud van het rapport en over eventuele eerdere waarschuwingen en acties te beantwoorden.
Wat betekent dit uiteindelijk allemaal voor de verantwoordelijkheid van Nederland voor de financiële instellingen op Curaçao, Aruba en Sint Maarten? Wat betekent dit voor Nederland en de Nederlandse belastingbetaler in het geval een financiële instelling, bijvoorbeeld een bank of verzekeraar, op Curaçao, Aruba en/of Sint Maarten dreigt om te vallen of omvalt door wanbeheer en/of falend toezicht van de (lokale) toezichthouder? In hoeverre zou Nederland deze financiële instelling dan moeten redden? Deelt u de mening dat dit volstrekt onwenselijk en ondenkbaar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre zorgen de in het artikel genoemde extra bevoegdheden voor DNB en uitbreiding van haar mandaat ook direct dan wel indirect voor extra verantwoordelijkheden voor Nederland en welke gevolgen heeft dit? Hoe was de verantwoordelijkheid van Nederland anders geweest?
In het licht van de zorgen die DNB uitte over het functioneren en de integriteit van de CBCS, heeft de wetgever de wens van DNB met betrekking tot explicitering van informatiebevoegdheden ten aanzien van buiten de BES gelegen hoofdkantoren (zetels) gehonoreerd. Per 1 april 2016 is, met inwerkingtreding van de Wet financiële markten 2016, artikel 3:20, eerste lid, van de Wfm BES gewijzigd. Met die wijziging is geëxpliciteerd dat DNB op grond van de Wfm BES bevoegd is om bij het hoofdkantoor van die bank of verzekeraar (ook als dat hoofdkantoor buiten de BES ligt) informatie op te vragen. DNB is daardoor niet in alle gevallen volledig afhankelijk van informatie die beschikbaar wordt gemaakt door die hometoezichthouder. Deze explicitering van de bevoegdheid van DNB verandert niets aan de verdeling van de verantwoordelijkheden in het prudentieel toezicht; deze blijft zoals die was en betekent voor DNB dat DNB alleen beperkt prudentieel toezicht kan uitoefenen ten aanzien van de bijkantoren op de BES.
Wat wordt bedoeld met de passage in het DNB-jaarverslag 2015: «In het licht van toenemende zorgen hieromtrent heeft DNB gevraagd om uitbreiding van haar prudentiële toezichtbevoegdheden. Inmiddels is de wens tot ruimere informatiebevoegdheden door het Ministerie van Financien gehonoreerd.»? Wanneer heeft DNB die bevoegdheden gekregen, van wie en in welk kader?
Zie antwoord vraag 6.
Is er op Curaçao, Aruba en/of Sint Maarten wet- en regelgeving voor de financiële sector, om er net als in Nederland en Europa, voor te zorgen dat de financiële instellingen niet langer gered hoeven te worden door de belastingbetaler? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Indien er een risico bestaat dat Nederland financiële instellingen moet redden op Curaçao, Aruba en/of Sint Maarten, wat doet u dan om er zo snel mogelijk voor te zorgen dat de Nederlandse belastingbetaler niet (meer) gaat opdraaien voor falende financiële instellingen op Curaçao, Aruba en/of Sint Maarten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is een en ander geregeld voor de BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba), die bijzondere gemeenten zijn van Nederland? Wat zijn de daar de rollen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden? Vallen deze onder alle wet- en regelgeving van Nederland en onder de Nederlandse toezichthouder? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De stijging van het aantal ernstige ongevallen bij Defensie |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Aantal meldingen ernstige ongevallen bij Defensie stijgt»?1
Bij het melden van voorvallen gerelateerd aan bedrijfsveiligheid hanteert Defensie de volgende driedeling:
Het aantal ongevallen (categorie 3) tijdens de diensturen is toegenomen, terwijl het aantal bedrijfs- en dienstongevallen met een zwaarder fysiek aspect (categorie 4) tijdens de diensturen nagenoeg gelijk is gebleven.
De stijging van het aantal meldingen hangt onder meer samen met de verbeterde meldingscultuur bij Defensie. Er is meer aandacht voor het melden van voorvallen. Bovendien is het melden van voorvallen gebruikersvriendelijker geworden en krijgt de melder een bericht over wat er met de melding is gedaan.
Kunt u de stukken waarover nu.nl beschikt aan de Kamer doen toekomen? Zo niet, kunt u in een tabel overzichtelijk aangeven hoeveel meldingen er zijn van ernstige ongevallen bij Defensie, per jaar, in de jaren 2010–2015? Kunt u daarbij tevens aangeven wat voor soort letsel het betreft en om wat voor soort ongevallen het gaat?
De stukken zijn als bijlage bij deze brief gevoegd2 en openbaar gemaakt op: www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2016/06/08/besluit-wob-verzoek-over-incidenten-medewerkers-defensie en www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2015/08/02/besluit-wob-verzoek-ongevallen-defensie.
Kunt u een toelichting en verklaring geven ten aanzien van het feit dat het aantal meldingen van ernstige ongevallen bij Defensie stijgt?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de bezuinigingen van de afgelopen jaren de oorzaak zijn van een stijging van aantal meldingen van ernstige ongevallen bij Defensie?
Er is geen sprake van een stijging van het aantal meldingen van ernstige ongevallen bij Defensie.
Op welke wijze wilt u het aantal ernstige ongevallen bij Defensie verminderen? Welk beleid wordt daartoe gevoerd?
Het bedrijfsveiligheidsbeleid bij Defensie is erop gericht om de risico’s op schade, letsel en verzuim zoveel mogelijk te reduceren en om de bedrijfsveiligheid doorlopend te verbeteren. Hiertoe verrichten de defensieonderdelen risico-inventarisaties en evaluaties. Vorig jaar is geconstateerd dat er achterstanden waren (Kamerstuk 34 300 X, nr. 10 van 1 oktober 2015). Deze worden inmiddels ingelopen. Op grond van deze risico-inventarisaties en evaluaties worden maatregelen genomen. Ernstige ongevallen en incidenten worden altijd onderzocht om te bezien welke lessen hieruit kunnen worden getrokken om herhalingen te vermijden.
Het bericht dat de politiebaas grif tekende |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht: «politiebaas tekende grif»?1
Ik ben bekend met het bericht. Ik zal mijn reactie op de verschillende aspecten geven in de antwoorden op onderstaande vragen.
Hoe ver rijkt het onderzoek naar de Centrale Ondernemingsraad (COR) van de Nationale Politie? Gaat dit enkel over de financiën of is het onderzoek breder? Wie doet dit onderzoek en gebeurt dit onafhankelijk?
Het betreft een oriënterend onderzoek naar de besteding en verantwoording van het budget dat door de korpschef, als ondernemer in de zin van de Wet op de Ondernemingsraden, aan de COR is verstrekt. Gedurende het oriënterende onderzoek zijn er feiten geconstateerd die de korpschef hebben doen besluiten een intern onderzoek naar de reeds afgetreden voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad in te stellen. Deze onderzoeken worden verricht door het organisatieonderdeel Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK). Dit organisatieonderdeel is specifiek bedoeld en geëquipeerd om dit soort onderzoeken op vertrouwelijke en onafhankelijke wijze uit te voeren. VIK rapporteert over voorliggend onderzoek direct aan de korpschef.
Wat was de rol van de oud-korpschef in de uitgaven van de COR? Klopt het dat de oud-korpschef op de hoogte was van het exacte uitgavenpatroon van de COR en dit ook heeft gefiatteerd?
De korpschef, als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden, stelt aan de COR de voor hun taak benodigde middelen ter beschikking. Afspraken hierover zijn opgenomen in een ondernemingsovereenkomst. Begin dit jaar zijn deze afspraken herzien. Voor de volledigheid heb ik de ondernemingsovereenkomst en het addendum hierop bij de beantwoording van deze vragen bijgevoegd2. Hangende het onderzoek kan ik uw Kamer op dit moment niet nader informeren.
Klopt het dat het hier gaat om overschrijdingen van tonnen door de COR en dat deze gelden zijn besteed aan onder andere chice partyboten?
De COR beschikte in 2015 over een budget van 1,6 miljoen euro. Dit budget is dat jaar overschreden met 226.067,68 euro. Hangende het onderzoek kan ik uw Kamer op dit moment niet nader informeren.
In hoeverre was u hiervan op de hoogte?
Ik ben begin juni door de korpschef geïnformeerd over de noodzaak van en de opdracht tot het instellen van een onderzoek naar de bestedingen van de COR.
Wanneer bent u hierover geïnformeerd?
Ik ben begin juni door de korpschef geïnformeerd over de noodzaak van en de opdracht tot het instellen van een onderzoek naar de bestedingen van de COR.
Wanneer informeert u de Kamer hierover?
Ik informeer de Kamer hierover zo spoedig mogelijk na afronding van de onderzoeken.
Indien er inderdaad sprake zou zijn van ruilhandel tussen de oud-korpschef en de COR, om bijvoorbeeld steun te krijgen bij «netelige beleidskwesties», in hoeverre is dan volgens u de besluitvorming en goedkeuring over de Nationale Politie zuiver tot stand gekomen?
Gegeven het feit dat voornoemd onderzoek momenteel wordt uitgevoerd, kan en wil ik op dit moment geen uitspraken doen over mogelijke uitkomsten van dit onderzoek en eventuele consequenties daarvan.
Bent u bereid om ook in het lopende onderzoek te kijken of de besluitvorming en goedkeuring van belangrijke stukken en stappen voor de Nationale Politie voldoende zuiver tot stand zijn gekomen?
Indien uit het onderzoek feiten blijken die aanleiding geven om nader onderzoek te verrichten, dan wel de scope van het onderzoek uit te breiden dan zal de korpschef daartoe een aanvullende opdracht verstrekken.
Wilt u deze vragen alle separaat beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Philadelphia 30.000 euro per maand betaalt voor de beveiliging van kasteel Beverweert |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverlener Philadelphia (via de stichting Vegetarisch Centrum) sinds anderhalf jaar 30.000 euro per maand betaalt voor de beveiliging van kasteel Beverweert?1
Philadelphia heeft mij laten weten dat het naar aanleiding van verschillende incidenten, waaronder brandstichting en dreigementen, heeft besloten het terrein te beveiligen. Het terrein bestaat niet enkel uit een kasteel, maar tevens uit gebouwen van een voormalige kostschool.
De kosten van de beveiliging van de locatie zijn – zo heeft de organisatie mij gemeld – circa € 50.000,– per maand. Philadelphia is zeer ongelukkig met deze situatie. De kosten van de beveiliging zijn hoog omdat het pand een monument is het landgoed openbaar toegankelijk moet zijn.
Voor mij is primair van belang dat Wlz-cliënten de zorg en ondersteuning krijgen die zij nodig hebben om hun leven te leiden op een manier die bij hen past. Daaraan mogen geen concessies worden gedaan. Voor de wijze waarop die zorg en ondersteuning wordt georganiseerd, is Philadelphia – net als iedere andere zorgaanbieder – zelf verantwoordelijk. Een zorginstelling verkrijgt in zijn algemeenheid inkomsten uit de contracten met respectievelijk het zorgkantoor, de klant, de gemeente of de verzekeraar. Partijen spreken een prestatie af en als die wordt geleverd, wordt daarvoor betaald. Deze inkomsten mag een zorginstelling naar eigen inzicht inzetten om de prestatie te leveren. Daarbij geldt de gebruikelijke controlestructuur. Indien in zijn algemeenheid een instelling om redenen van veiligheid grote bedragen zou moeten inzetten, is dat betreurenswaardig.
In het toezicht op de uitgaven spelen de opdrachtgevers respectievelijk het zorgkantoor, de klant, de gemeente of de verzekeraar ook een rol. Zij kunnen lagere prijzen afspreken of andere contractuele eisen stellen, als zij ontevreden zijn over de geleverde prestatie of als zij van mening zijn dat een instelling inefficiënt werkt of bedragen uitgeeft aan zaken waar dat niet zou moeten.
Wat is de aanleiding voor Philadelphia geweest om Dogs on Duty in te schakelen?2
Zie antwoord vraag 1.
Wordt de beveiliging van kasteel Beverweert betaald vanuit zorggeld? Zo ja, om hoeveel gaat het, en vindt u dit ook niet schandalig? Zo nee, uit welke potjes wordt de beveiliging dan wel betaald?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er door Philadelphia nog steeds kosten worden gemaakt voor kasteel Beverweert? Zo ja, wat zijn de bedragen die Philadelphia iedere maand moet betalen voor kasteel Beverweert, daarin onder andere meegenomen de beveiliging van het kasteel, energiekosten, onroerendzaakbelasting enz.? Kunt u een totaal kostenoverzicht geven vanaf 2008 tot en met heden?
Voor de kosten en redenen van de kosten van de beveiliging verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag 3. Ik beschik niet over (gedetailleerde) informatie over de overige historische kosten specifiek samenhangend met kasteel Beverweert.
Klopt het dat kasteel Beverweert reeds in 2008 volledig is afgeschreven? Zo ja, wat vindt u er dan van dat het de zorgorganisatie alsnog tonnen euro's per jaar kost?
Uit de jaarrekening van Philadelphia over 2015 maak ik op dat kasteel Beverweert nog niet geheel is afgeschreven. Philadelphia heeft mij bevestigd dat het nog voor € 4.500.000 «in de boeken» staat. De waardering in de jaarrekening ultimo 2015 is gebaseerd op een taxatie.
Philadelphia is net als iedere andere zorgaanbieder zelf verantwoordelijk voor het beheer van haar vastgoed. Voor het vervreemden van zorgvastgoed is goedkeuring nodig van het College Sanering Zorginstellingen (CSZ). Het CSZ toetst daarbij de transparantie van het vervreemdingsproces. Ook wordt op basis van tenminste één onafhankelijke taxatie gekeken naar de marktconformiteit van de huur of verkoopprijs.
Philadelphia heeft mij laten weten nog geen koper te hebben gevonden die een reële prijs wil betalen voor de onroerende zaken. Wel hebben zich belangstellenden gemeld die het onroerend goed voor een symbolisch bedrag willen kopen, hetgeen niet reëel is volgens Philadelphia.
Was het niet al lang de bedoeling dat Philadelphia dit vastgoed zou vervreemden? Waarom is dit kasteel nog steeds niet verkocht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat er wel degelijk partijen zijn die kasteel Beverweert willen verwerven? Waarom houdt Philadelphia de verkoop van het kasteel tegen?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het na al die jaren niet eens tijd om in te grijpen, of bent u nog steeds van mening dat de vervreemding van het kasteel de verantwoordelijkheid van de zorgorganisatie is?3
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat een voormalig bestuurder van Philadelphia aandelen heeft in het gecontracteerde beveiligingsbedrijf? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Bij navraag informeerde Philadelphia mij dat deze relatie er niet is.
De inzet van professionele tolken |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg Nivel dat op verzoek van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) is uitgevoerd naar de inzet van professionele tolken?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat artsen drie keer vaker behoefte hebben aan de inzet van professionele tolken dan nu mogelijk is?
Het rapport laat zien dat er zeer diverse reacties zijn gegeven op de vraag over het verschil tussen behoefte aan een professionele tolk en de daadwerkelijke inzet daarvan. Er heerst onduidelijkheid over de financiering, er is te weinig tijd, er is onbekendheid bij zorgverleners, er is sprake van patiëntvoorkeuren en de beschikbaarheid van een tolk speelt een rol. Over deze punten ga ik met de KNMG in gesprek.
Deelt u de zorgen dat, als bij 16% van de patiënten een professionele tolk noodzakelijk is en deze maar bij 5% kan worden ingezet, dit een negatief effect op de zorg heeft?
De communicatie tussen zorgverlener en patiënt is een essentieel onderdeel van goede zorg. Als een zorgverlener en een patiënt onvoldoende met elkaar kunnen communiceren in een voor beiden begrijpelijke taal, dan kunnen zij elkaar niet goed informeren. Dit kan mogelijk een negatief effect hebben op de zorg. Om dergelijke mogelijke negatieve effecten te voorkomen, vind ik het van belang dat patiënten Nederlands spreken.
Wat is uw reactie op de bevinding dat de beperkte inzet van professionele tolken een negatief effect heeft op de zorg, en dat het leidt tot extra zorggebruik?
Ik vind het zorgelijk als er (om welke reden dan ook) sprake is van onnodig extra zorggebruik. De ene patiënt is de andere niet en sommige patiënten hebben meerdere of langere consulten/spreekuren nodig dan anderen.
Bent u nu wel bereid de beschikbaarheid van professionele tolken in de zorg te verruimen door de inzet van tolken breder toe te staan dan alleen voor slachtoffers van mensenhandel, asielzoekers in opvangcentra en vrouwen in de maatschappelijke opvang? Zo nee, waarom niet?
Er is in beginsel geen tolkenvergoeding in de zorg omdat het uitgangspunt is dat men Nederlands spreekt. Er is een uitzondering gemaakt voor de drie door u genoemde specifieke groepen omdat van hen niet kan worden verwacht dat zij (al) Nederlands spreken. Er springt uit het onderzoek niet direct heel duidelijk een vierde specifieke groep naar voren waarvoor het evident zou zijn om ook een uitzondering te maken. Het onderzoek laat evenwel een aantal knelpunten in de praktijk zien. Over die knelpunten ga ik in gesprek.
Bent u bereid de aanbeveling van het Nivel dat de tolkenvoorziening toegankelijker moet worden door ruimere vergoedingsmogelijkheden op te volgen? Zo nee, welke maatregelen bent u wel bereid te nemen om goede zorg aan anderstalige patiënten te garanderen?
Zie antwoord vraag 5.
De eenheid van regeringsbeleid ten aanzien van het raadgevend referendum |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u het eens met de stellingen:
Ten aanzien van het Oekraïne-referendum heeft de Minister-President tijdens het vragenuur van de Tweede Kamer op 14 juni 2016 gewezen op het complexe speelveld waarop het kabinet op een verstandige manier probeert om te gaan met de uitslag van het referendum. Daarnaast heeft hij opgemerkt dat zijn uitlating over referenda (in algemene zin) een persoonlijke opvatting is.
Ten aanzien van de Wet raadgevend referendum heeft Minister Plasterk tijdens de parlementaire behandeling van het initiatiefwetsvoorstel dat tot die wet heeft geleid, namens het kabinet, neutraal geadviseerd. Daarbij heeft hij opgemerkt dat de regering het wetsvoorstel zal bekrachtigen indien het door beide Kamers wordt aangenomen (Handelingen I 2013/14, nr. 26, item 8, blz. 16). Dat heeft de regering op 30 september 2014 ook gedaan (Stb. 2015, 122). Overigens wijs ik erop dat de wet een evaluatiebepaling bevat.
Wat is het standpunt van de regering op beide onderwerpen?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze beschouwt u de uitslag van het Oekraïne-referendum als desastreus, zoals verwoord in de eerste stelling?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt de tweede stelling zich tot het door u gegeven neutrale advies in de Eerste Kamer over zowel het raadgevende als het correctieve referendum?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt met de uitlatingen van de Minister-President de eenheid van het regeringsbeleid bevorderd?
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot vaststelling van de begrotingsstaat van onder meer het Ministerie van Algemene Zaken voor het jaar 2016 is uiteengezet hoe invulling wordt gegeven aan de bevordering van de eenheid van het regeringsbeleid, bedoeld in artikel 45, derde lid, van de Grondwet (Kamerstuk 34 300-III, nr. 2, blz. 22–23). Uit deze uiteenzetting blijkt dat individuele bewindspersonen zich mogen uitlaten over onderwerpen van algemeen regeringsbeleid indien uit de aard van de situatie waarin dergelijke uitlatingen zijn gedaan volgt dat de eenheid van beleid niet aan de orde kan zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer sprake is van beschouwingen over de langere termijn. Daarvan is in het onderhavige geval sprake. Zoals ik hiervoor heb opgemerkt, heeft het kabinet in 2014 immers neutraal geadviseerd over het initiatiefwetsvoorstel dat tot de Wet raadgevend referendum heeft geleid, en heeft het dit wetsvoorstel later ook bekrachtigd. Bovendien is er, afgezien van de voorbereiding van de wettelijk voorgeschreven evaluatie van de Wet raadgevend referendum en die van het referendum dat op 6 april jl. heeft plaatsgevonden, geen sprake van ontwikkeling van beleid of regelgeving door het kabinet ten aanzien van referenda.
Wat vindt u ervan dat de Minister-President zijn privé en/of partijopvatting verkondigt tijdens een speech voor internationale parlementariërs in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van Nederland en de Nederlandse regering?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de Kamer voor de begrotingsbehandelingen een notitie te doen toekomen waarin geschetst wordt wanneer publieke uitlatingen van ministers, in welke vorm, op welk moment of via welk medium dan ook, geacht moeten worden een uiting te zijn van het regeringsbeleid – mede in het licht van artikel 45 Grondwet – en wanneer hun uitlatingen als privé of partij-uiting gekwalificeerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Verwijsproblemen van Brabantse huisartsen |
|
Henk Leenders (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat huisartsen in Brabant grote problemen ondervinden bij de verwijzing van patiënten met een Meticilline Resistente Staphylococcus Aureus bacterie (MRSA-bacterie)?
Ik heb in de regio navraag gedaan of er sprake is van grote problemen. Het is juist dat het bestuur van de huisartsenkring Zuid Oost Brabant een brief geschreven heeft aan de voorzitter van het netwerk acute zorg Brabant. In deze brief wordt aangegeven dat meer en meer huisartsen in Noord-Brabant grote problemen ondervinden bij het verwijzen van patiënten met MRSA en ESBL naar een ziekenhuis. Tevens wordt aangegeven dat ziekenhuizen een opname weigeren van patiënten waarvan bekend is dat deze bijvoorbeeld een varkenshouderij hebben. In de brief staat dat er vaak moet worden uitgeweken naar België omdat daar een soepeler MRSA-beleid wordt gehanteerd. Echter, zowel de huisartsenkring als de specifieke huisarts die de huisartsenkring had benaderd, konden geen concrete voorbeelden geven. Het zijn vooral vermoedens dat dit gebeurt. Wel is er sprake geweest van één incident waarbij een patiënt met MRSA buiten kantooruren niet in een bepaald ziekenhuis adequaat geholpen kon worden. Deze patiënt is toen doorverwezen naar een ander ziekenhuis in de regio. Er is hierover geen melding gedaan bij de Inspectie voor Gezondheidszorg (IGZ). Ook is er geen officiële klacht ingediend bij het betreffende ziekenhuis hierover.
Wat vindt u ervan, dat ziekenhuizen «nee» verkopen zodra een huisarts er melding van maakt dat de patiënt die hij wil doorsturen een varkenshouderij heeft?
Uiteraard is dat geen goede zaak als dat zou gebeuren. Echter, bij navraag is gebleken dat de ziekenhuizen in Brabant zich hierin niet herkennen, maar ook huisartsen kunnen geen concrete voorbeelden geven.
Wat vindt u ervan, dat huisartsen vervolgens naar Belgische ziekenhuizen moeten verwijzen, omdat men daar een soepeler MRSA-beleid heeft?
Ik heb geen concrete aanwijzingen gekregen waaruit blijkt dat huisartsen naar Belgische ziekenhuizen moeten verwijzen. De huisartsenkring Zuid Oost Brabant heeft een melding gedaan bij de voorzitter van het netwerk acute zorg over de eventuele problemen die er zijn bij de verwijzing van patiënten. De voorzitter agendeert deze brief voor de eerstvolgende bestuursvergadering. Er is met de voorzitter van het netwerk acute zorg afgesproken dat hij ons op de hoogte stelt van hetgeen wordt ondernomen om na te gaan of er werkelijk problemen zijn.
Wat vindt u ervan, dat patiënten met een varkenshouderij al niet meer proberen om in een Brabants ziekenhuis te komen, en zelf alvast naar België gaan voor behandeling?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Is het u bekend dat als iemand met een beroerte binnenkomt, er binnen 6 uur een behandeling moet plaatsvinden? Is het u bekend dat er situaties zijn geweest dat dit niet is gelukt wegens het niet beschikbaar zijn van geïsoleerde MRSA-verpleegplaatsen in ziekenhuizen? Deelt u de mening dat dit onacceptabel is en kunt u aangeven hoe dit kan worden voorkomen?
Indien iemand met een beroerte binnen komt, zal snel onderzoek en eventueel behandeling plaats moeten vinden. Ziekenhuizen in Brabant herkennen zich niet in problematiek die wordt geschetst. Er zijn op dit moment voldoende verpleegplaatsen voor patienten die drager zijn van MRSA in ziekenhuizen. Wel is er sprake geweest van één incident bij een ziekenhuis in een acute situatie. Ik verwijs hiervoor naar vraag 1.
Zijn er richtlijnen of normen voor het aantal geïsoleerde verpleegplaatsen ten behoeve van dit type patiënten? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken of er niet zo'n norm moeten komen?
De procedures voor het isoleren van patiënten zijn vastgelegd in de richtlijnen van de Werkgroep Infectie Preventie (WIP). Bij ziekenhuisopname wordt elke patiënt, die mogelijk MRSA heeft, geïsoleerd verpleegd en er worden kweken afgenomen. Totdat bekend is of deze patiënt wel of geen MRSA heeft, blijft de patiënt geïsoleerd verpleegd.
Er zijn geen richtlijnen of normen voor het aantal geïsoleerde verpleegplaatsen ten behoeve van dit type patiënten, ziekenhuizen schatten zelf in hoe zij de zorg voor geïsoleerde patiënten inrichten. De IGZ ziet erop toe dat de zorg voor geïsoleerde patiënten goed georganiseerd wordt.
Een Saoedische delegatie dat op uitnodiging van de Koninklijke Marine een Nederlandse wapenbeurs bezoekt |
|
Jasper van Dijk , Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat een Saoedische delegatie op uitnodiging van de Nederlandse Koninklijke Marine aanwezig zal zijn op de MAST wapenbeurs in de RAI in Amsterdam?
Neen, er is geen Saoedische delegatie aanwezig geweest op de Maritime/Air Systems & Technologies (MAST) 2016.
Kunt u verklaren waarom de Saoedi's zijn uitgenodigd voor het bijwonen van een wapenbeurs in Nederland terwijl sprake is van schending van humanitair oorlogsrecht door Saoedi-Arabië in Jemen en de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië onverminderd slecht is?
Het kabinet heeft tijdens het VAO Wapenexport van 8 maart jl. de motie Servaes omschreven als ondersteuning van beleid en blijft een zeer strikt wapenexportbeleid naar Saoedi-Arabië hanteren. Voor iedere export van militaire goederen uit Nederland met als eindbestemming Saoedi-Arabië moet, evenals voor aanvragen met andere eindbestemmingen en ongeacht de aanleiding ervan, een uitvoervergunning worden aangevraagd. Vergunningaanvragen voor Saoedi-Arabië worden zeer strikt en op een case-by-case basis getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportbeleid. Daarbij wordt in het bijzonder kritisch beoordeeld of, aan de hand van de aard van de goederen, de eindgebruiker en het eindgebruik, de betreffende uitvoer geen negatieve invloed kan hebben op de mensenrechtensituatie in het bestemmingsland of de naleving van het internationaal humanitair recht door dat land.
Zoals gesteld in de Kamerbrief van 13 januari jl.1 is het zeer onwaarschijnlijk dat er de komende tijd door Nederland nog vergunningen voor wapenexporten naar Saoedi-Arabië worden goedgekeurd. Alleen als onomstotelijk vaststaat dat goederen niet kunnen worden ingezet in Jemen of bij mensenrechtenschendingen wordt toekenning overwogen. In 2016 is tot nu toe geen enkele vergunning verleend voor de uitvoer van militaire goederen of dual-use goederen met militair eindgebruik naar Saoedi-Arabië. Het Nederlands wapenexportbeleid richting Saoedi-Arabië is hiermee één van meest strikte van alle EU-lidstaten.
Hoe verhoudt de uitnodiging van een Saoedische delegatie voor een Nederlandse wapenbeurs zich tot de motie Servaes (Kamerstuk 22 054, nr. 273) waarin het kabinet wordt verzocht geen vergunningen voor wapengoederen naar Saoedi-Arabië goed te keuren zolang er sprake blijft van het risico dat militaire en dual-use goederen kunnen worden ingezet voor schendingen van mensenrechten en van het humanitair oorlogsrecht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de uitnodiging van een Saoedische delegatie voor een Nederlandse wapenbeurs zich tot de Resolutie van het Europees parlement op 25 februari 2016 waarin de Hoge Vertegenwoordiger Mogherini oproept een initiatief te lanceren om te komen tot een Europees wapenembargo tegen Saoedi-Arabië?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de uitnodiging aan de Saoedische delegatie per direct in te trekken?
Zie het antwoord op vraag 1.
De bv-boom van zorgnetwerkorganisatie Fundis Holding |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u netwerkorganisatie Fundis Holding die 22 besloten vennootschappen (bv’s) onder zich heeft hangen die allen «bijdragen aan betere zorg»?1
Ja.
Waarom heeft Fundis gekozen voor de bv-vorm van vele organisaties die voorheen stichtingen waren? Per wanneer zijn die stichtingen omgezet in een bv?
Fundis geeft aan dat er geen stichtingen zijn omgezet in BV’s.
De zorgactiviteiten zijn in het kader van het doorvoeren van diverse fusies met andere zorginstellingen vijftien jaar geleden al ondergebracht in BV’s.
Fundis heeft mij laten weten dat zij in 2012 heeft besloten om hun concernmodel aan te passen. Fundis schat in dat zij met dit model cliëntgerichter en flexibeler kunnen werken. Stichting Fundis is aandeelhouder van de gedecentraliseerde zorgactiviteiten en vormt de gemeenschappelijke verbinding met de zelfstandige concernonderdelen in de Fundisgroep. De Raad van Toezicht van de stichting houdt centraal toezicht hierop.
Vindt u het in het kader van de transparantie in de zorg wenselijk dat een zorginstelling een bv wordt in een grotere boom van bv’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk om de zorg zo in te richten dat deze het beste aansluit bij wat er nodig is om kwalitatief goede en veilige zorg te leveren.
Wel dienen toegelaten instellingen te allen tijde te voldoen aan de transparantie-eisen uit de Wet toelating zorginstellingen (WTZi). In het geval de toegelaten instelling de gecontracteerde zorg heeft uitbesteed aan derden, zal de toegelaten instelling moeten regelen dat blijvend aan de transparantie-eisen van de WTZi kan worden voldaan: de aard van de relatie met andere verbanden moet helder zijn, alsmede de verdeling van verantwoordelijkheden, taken en beslissings-bevoegdheden. Wanneer de inrichting van de zorg leidt tot risico’s in de kwaliteit en veiligheid van de zorg, dan kan de Inspectie voor de Gezondheidszorg handhavend optreden.
Erkent u dat via deze opzet minder toezicht mogelijk is op financiële stromen tussen bv’s, en er geen verplichting meer geldt voor overleggen van jaarverslagen van de afzonderlijke bv’s in het kader van «concurrentiebeding»? Wat vindt u hiervan?
BV’s zijn op grond van het Burgerlijk Wetboek verplicht om een eigenstandige jaarrekening op te stellen. Daar kan onder bepaalde voorwaarde vrijstelling voor worden gegeven. Dat is in dit geval niet aan de orde.
Fundis heeft mij laten weten dat elke rechtspersoon binnen haar organisatie een eigen jaarverslag en jaarrekening uitbrengt. Daarnaast wordt er jaarlijks door de Fundis Groep een gezamenlijke verantwoording afgelegd via www.jaarverslagenzorg.nl. Daarmee wordt mogelijk om de geldstromen van de afzonderlijke BV’s, naast die van de stichting te leggen.
Hebben de verschillende bv’s in de boom onafhankelijk van de moederstichting een WTZi-erkenning (Wet toelating zorginstellinge)n om zorg te mogen verlenen?
Drie BV’s binnen de holding beschikken over een eigenstandige toelating. Het is juridisch gezien niet noodzakelijk dat onderliggende BV’s een toelating hebben. De moederstichting is verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorgverlening, ook voor de onderliggende BV’s.
Is het voor de afzonderlijke bv’s mogelijk winst uit te keren, bijvoorbeeld aan de moederstichting of aan derden? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de WTZi en het uitvoeringsbesluit WTZi is bepaald voor welke vormen van zorg het is toegestaan om rendement op beschikbaar gesteld risicodragend kapitaal uit te keren. Afhankelijk van de activiteiten van de organisatie is het daarmee binnen de bestaande wet- en regelgeving mogelijk om dit rendement uit te keren. Dit wordt normaal gesproken uitgekeerd aan de aandeelhouders van een organisatie.
Omdat de stichting Fundis 100% aandeelhouder is van de zorgbv’s, wordt een mogelijk dividend alleen uitgekeerd aan de stichting en blijft daarmee in beginsel binnen de organisatie.
Kunt u een overzicht geven van organisaties die via een moederstichting vele zorginstellingen omzetten naar een bv? Zo neen, waarom niet?
Ik beschik niet over een dergelijk overzicht. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Zijn er, naast de voorzitter van de Raad van Commissarissen, toezichthouders die tegelijkertijd een bestuursfunctie bekleden in een van de bv’s van Fundis Holding?
In de Zorgbrede Governancecode is opgenomen dat de Raad van Toezicht zodanig samengesteld moet zijn dat de leden ten opzichte van welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen opereren. Dat lijkt mij niet verenigbaar met een dergelijke dubbelrol. Fundis heeft echter aangegeven dat er geen sprake is van een dubbelfunctie van de voorzitter van de Raad van Commissarissen bij een BV van Fundis. Dit geldt ook voor de andere leden van de Raad van Commissarissen.
Hoe oordeelt u over deze constructie? Is het conform de governancecode dat iemand toezicht houdt op zichzelf als bestuurder? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u van de (voormalige) nevenfuncties van de voorzitter van de Raad van Commissarissen en van de leden van de auditcommissie van Fundis? Wekt dit niet de schijn van een old-boys netwerk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb daarover geen oordeel. Fundis moet zich, zoals iedere zorginstelling, houden aan de geldende regels. In het Burgerlijk Wetboek is het aantal nevenfuncties van een toezichthouder gemaximeerd en zijn eisen rond belangenverstrengeling opgenomen. Daarnaast zijn in de Zorgbrede Governancecode ook eisen aan de onafhankelijkheid van de raad van toezicht opgenomen.
Bent u het eens met de openingszin op de website van Fundis Holding: «De verzorgingsstaat zoals wij die kennen is niet langer levensvatbaar»?
Het is niet aan mij om te oordelen over teksten op een website van een zorgaanbieder. Dat is de verantwoordelijkheid van de aanbieder zelf.
Het bericht “Nederlands-Duits defensiebedrijf gehackt door Chinezen” |
|
Ronald Vuijk (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlands-Duits defensiebedrijf gehackt door Chinezen»?1
Ja.
Klopt het dat geheime data van het Nederlands-Duitse bedrijf Rheinmetall Defence is gestolen bij een cyberaanval door Chinese hackers? Klopt het dat deze aanval al in 2012 gestart is? Zijn vanaf die datum gegevens gestolen? Graag een toelichting.
Het is niet aan het Ministerie van Defensie om dergelijke berichtgeving te ontkrachten of te bevestigen. Zoals in het meest recente jaarverslag van de MIVD is opgemerkt, is het bekend dat een aantal actoren actief probeert waardevolle (bedrijfs)informatie via het digitale domein te ontvreemden (Kamerstuk 33 321, nr. 7 van 15 maart 2016).
In het hier aangehaalde artikel bevestigen Rheinmetall Defence noch Fox-IT dat er data is gestolen als gevolg van digitale spionage. Uit het onderzoeksrapport dat Fox-IT publiek heeft gemaakt is evenmin gebleken dat Rheinmetall Defence slachtoffer is geweest van digitale spionage.
Klopt het dat het Delftse bedrijf Fox-IT het lek aan het licht heeft gebracht? Werkt Fox-IT samen met andere overheidsinstellingen? Graag een toelichting.
Zie het antwoord op vraag 2.
Veel publieke en private partijen beschikken over expertise op het terrein van cyber security. Zo beschikt ook Fox-IT over expertise, maar Fox-IT is niet de enige. Ook Defensie werkt samen met Fox-IT, onder andere bij het opleiden van cyberprofessionals (zie ook Kamerstuk 33 321, nr. 7 van 15 maart 2016).
Kunt u toelichten hoe de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het Ministerie van Defensie en Nederlandse bedrijven is vormgegeven als het gaat om de bescherming van ICT-infrastructuur tegen malafide hackers? In hoeverre ziet het Ministerie van Defensie het als haar taak om ICT-infrastructuur van private (defensie)bedrijven te beschermen? In hoeverre moeten (defensie)bedrijven zelf waken over hun ICT-infrastructuur?
Hoewel in Nederland de bescherming van ICT-infrastructuur primair een eigen verantwoordelijkheid van iedere organisatie is, hecht Defensie grote waarde aan veiligheid in zijn keten van leveranciers en opdrachtnemers. Defensie heeft daarom de Algemene Beveiligingseisen voor Defensie Opdrachten, de zogenaamde ABDO, vastgesteld. In het ABDO zijn contractuele voorwaarden opgenomen die beschrijven aan welke veiligheidseisen moet worden voldaan voordat Defensie gerubriceerde opdrachten aan een opdrachtnemer of leverancier kan gunnen. Deze voorwaarden worden op dit moment geactualiseerd om onder andere de digitale dreiging beter te adresseren. De MIVD ziet toe op handhaving van deze eisen en voert audits uit bij de betrokken bedrijven.
In hoeverre is het Ministerie van Defensie in staat om zich tegen hacks en vergelijkbare aanvallen te beschermen? In hoeverre is het Ministerie van Defensie in staat de private defensiesector tegen hacks en aanvallen te beschermen?
De dreiging van digitale spionage bij Defensie, toeleveranciers, bondgenootschappelijke netwerken en producenten van militair-relevante producten is aanzienlijk. Zoals eerder dit jaar in het jaarverslag van de MIVD gemeld, neemt deze dreiging in omvang en geavanceerdheid toe en worden actoren steeds agressiever (Kamerstuk 33 321, nr. 7 van 15 maart 2016). Defensie slaat dagelijks aanvallen af. Voortdurende versterking van de digitale weerbaarheid is niettemin geboden. Deze versterking maakt deel uit van de Defensie Cyber Strategie (Kamerstuk 33 321, nr. 5 van 23 februari 2015).
De maatregelen om de eigen informatietechnologie-systemen (IT-systemen) veilig te houden, maken deel uit van de diensten en producten die het Joint IV Commando (JIVC), waaronder het Defensie Computer Emergency Response Team (DefCERT), en de directie Operations van de Defensie Materieel Organisatie leveren. De MIVD heeft een belangrijke rol bij het tegengaan van spionage en sabotage. Defensie ontwikkelt doorlopend nieuwe beveiligingsmethodieken om nieuwe dreigingen (vroegtijdig) te kunnen onderkennen en af te slaan.
Defensie wisselt dreigingsinformatie uit in het Information Sharing and Analysis Centre (ISAC) voor de defensie-industrie2 en deelt deze tevens waar mogelijk met de private sector door tussenkomst van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC), waarbij het NCSC zich richt op de rijksoverheid en de vitale infrastructuur. Defensie draagt ook op andere manieren bij aan de digitale veiligheid van Nederland, zoals het op verzoek van NCSC beschikbaar stellen van cyberprofessionals bij incidenten, maar het beschermen van de private sector is geen taak van Defensie.
Het signaal dat steeds minder ROC’s bereid zijn om Eerder Verworven Competenties (EVC’s) te beoordelen |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Herkent u het signaal dat steeds minder ROC’s bereid zijn om Eerder Verworven Competenties (EVC’s) te beoordelen en deelt u de mening dat dit slecht nieuws is voor de volwassenen die via de praktijkroute alsnog een diploma willen halen of zich om willen laten scholen? Kunt u een lijst geven van ROC’s die deze certificaten niet (meer) beoordelen? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het signaal dat mbo-instellingen het lastig kunnen vinden om op basis van ervaringscertificaten (EVC’s) besluiten te nemen over het verlenen van een vrijstelling en daaraan een passend scholingstraject te koppelen richting een mbo-diploma. Ik vind erkenning van eerder verworven competenties belangrijk, het slaat een brug tussen informeel leren en formeel leren en het zorgt ervoor dat opleidingen voor volwassenen niet langer duren dan noodzakelijk. Een praktijkroute richting een diploma is echter niet alleen met een ervaringscertificaat vorm te geven, ook met andere valideringsinstrumenten kunnen werk- en leerervaring in kaart worden gebracht.
Onderwijsinstellingen moeten zelf hun valideringsinstrumenten kunnen kiezen. Verder zijn problemen van onderwijsinstellingen met het beoordelen van ervaringscertificaten deels te verklaren doordat EVC-aanbieders en onderwijsinstellingen vooraf geen goede afspraken hebben gemaakt over beoordeling van in te zetten instrumenten en het vervolgtraject in het licht van een te behalen diploma. Een lijst opstellen met ROC’s die wel of geen ervaringscertificaten beoordelen lost deze problemen niet op.
Klopt het dat College van Besturen van ROC’s hun Examencommissies opdracht geven geen EVC-certificaten meer te beoordelen, omdat vanuit het Ministerie van OCW het signaal wordt afgegeven dat de EVC’s mogelijk zouden ophouden te bestaan en vervangen worden door een valideringsroute? Zo ja, wat is het verschil tussen beiden en door wie is dit besloten? Zo nee, hoe kan het dat deze verhalen de ronde doen in het veld en op welke wijze gaat u dit beeld rechtzetten?
Mij zijn geen signalen bekend dat colleges van bestuur van mbo-instellingen hun examencommissies opdracht geven geen ervaringscertificaten meer te beoordelen, omdat vanuit het Ministerie van OCW het signaal zou worden gegeven dat EVC op zou houden te bestaan. Wél heeft een transitie plaatsgevonden van het EVC-stelsel naar het systeem van validering met twee routes. Vanaf 2016 staat in het systeem van validering de erkenning van eerder verworven competenties nog steeds centraal, maar is de focus op het ervaringscertificaat als het énige instrument voor alle diplomadoelen en loopbaandoelen verlaten1. Afspraken over onderlinge afstemming tussen EVC-aanbieders en onderwijsinstellingen acht ik van groot belang. Ik heb het Servicepunt Examinering gevraagd om vanaf begin 2016, gedurende twee jaar, onderwijsinstellingen te ondersteunen bij de erkenning van eerder verworven competenties. Het servicepunt heeft hierbij bijzondere aandacht voor de verbetering van de afstemming tussen EVC aanbieders en onderwijsinstellingen. Naar aanleiding van uw vraag zal ik het Servicepunt Examinering verzoeken om bij de voorlichting ook aandacht te besteden aan het door u genoemde misverstand.
Klopt het dat er op 22 maart 2016 een convenant is gesloten tussen de ministeries van EZ, OCW en SZW en diverse andere partijen over de erkenning van EVC’s en validering? Kunt u aangeven waarom u in de brief van 25 april jl. over de uitvoering van de ingediende moties bij het debat over een Leven Lang Leren niets schrijft over dit convenant?
Nee, er is op 22 maart jl. geen nieuw convenant gesloten. Het document waar u aan refereert, betreft een notitie met afspraken die overeengekomen zijn tussen deelnemers aan het Convenantpartnersoverleg EVC. De deelnemers vertegenwoordigen de Stichting van de Arbeid en de ministeries van SZW, OCW en EZ. De notitie van 22 maart is input voor een nog af te sluiten convenant over het systeem van validering. Dit convenant zal het huidig convenant over het EVC-stelsel vervangen en zal naar verwachting in het najaar van 2016 door de betreffende ministers en de voorzitters van de Stichting van de Arbeid worden getekend. Wat betreft de motie over verbetering van de onderlinge afstemming tussen EVC-aanbieders, onderwijsinstellingen en inspectie heb ik onder meer aangegeven dat dit in het overleg tussen sociale partners en de overheid wordt besproken.
Kunt u aangeven wat er in het convenant is afgesproken en hoe zich dit verhoudt tot de motie Jadnansing-Lucas over de erkenning van EVC’s van 9 februari 2016 (Kamerstuk 30 012, nr 66) welke door een meerderheid van de Kamer is aangenomen?
Het convenant moet nog worden afgesloten. Daarbij houd ik de wensen van de Kamer in het oog.
Wanneer gaat het Servicepunt Validering precies van start en welke dienstverlening gaan zij bieden? Klopt het dat er nu een gat ontstaat omdat het servicepunt nog niet in de lucht is en ROC’s toch al stoppen met het beoordelen van EVC’s? Kunt u aangeven waar mensen die hun EVC’s getoetst willen hebben in de tussentijd terecht kunnen?
Het Servicepunt Examinering MBO, dat sinds drie jaar aan mbo-instellingen ondersteuning biedt bij de examinering, verleent sinds 1 januari 2016 voor de looptijd van twee jaar tevens ondersteuning bij de erkenning van eerder verworven competenties. Het klopt dus niet dat sprake is van een gat, zoals u in uw vraag aangeeft.
Kunt u aangeven welk tarief bekostigde onderwijsinstellingen hanteren voor het beoordelen van EVC’s en of dit een standaard vastgesteld tarief is? Zo ja, hoe is dit bepaald? Zo nee, welke verschillen zijn er tussen ROC’s en waarop zijn die gebaseerd?
Een bekostigde onderwijsinstelling kan een ervaringscertificaat beoordelen met als doel een besluit te nemen over het verlenen van vrijstellingen voor het hierop volgend scholingstraject. In het geval dat het gaat om instroom in een publiek bekostigde mbo-opleiding worden de werkzaamheden van de examencommissie gefinancierd uit de rijksbekostiging. Als het vervolg een niet-bekostigd scholingstraject betreft, brengt de onderwijsinstelling de werkzaamheden van de examencommissie in rekening. Ten slotte kan het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling voor de inschrijving als examendeelnemer een door dat gezag te bepalen vergoeding vragen, de werkzaamheden van de examencommissie voor het verlenen van vrijstellingen kunnen hier deel van uit maken. Er zijn geen standaard tarieven voor het beoordelen van EVC’s.
Bent u ermee bekend dat taal-en rekentoetsen die zijn afgenomen door het ene ROC, op het andere ROC niet geaccepteerd worden voor de afgifte van het diploma, terwijl het hier om centrale examens gaat? Kunt u aangeven waarom ROC’s geen verklaring afgeven over de betrouwbaarheid van het examen?
In het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB is opgenomen welke regelgeving van toepassing is voor het verlenen van vrijstellingen voor de generieke onderdelen Nederlandse taal en rekenen. Ik herken de door u geschetste situatie niet en kan daar dus ook geen verklaring voor geven.
Kunt u de antwoorden op deze vragen toesturen vóór de plenaire behandeling van de Wet wijziging examencommissie (Kamerstukken 34 402)?
Ja.
Het bericht ‘Miljoenenstrop door kosten aan Botlekbrug’ |
|
Duco Hoogland (PvdA), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Miljoenenstrop door kosten aan Botlekbrug» en «Onkosten Botlekbrug «schokkend»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op de vele eerdere vragen over problemen met de Botlekbrug?2
Ja
Kunt u de Kamer inzicht geven in alle kosten als gevolg van de aanhoudende problemen met de Botlekbrug die voor rekening van de rijksoverheid (Rijkswaterstaat), andere overheden, de aannemer en al dan niet andere partijen zijn gekomen? Kunt u daarbij in ieder geval ingaan op de kosten – allen genoemd in het artikel – voor scheepvaartbegeleiding, permanente monteurs, de sms-dienst, het reviewteam, de vervanging van sensoren, wijzigingen in het ICT-systeem, analyse bij een noodstop, stroomuitval, extra controles op de grendels, het nieuw grendelontwerp, reparatiekosten en «aanvullende maatregelen»?
Rijkswaterstaat heeft geen kennis van kosten die gemaakt zijn door andere overheden of andere partijen.
Rijkswaterstaat heeft geen inzicht in de kosten die door de opdrachtnemer A-Lanes B.V. zijn gemaakt voor het afhandelen van storingen. Het gaat dan over de in het krantenartikel genoemde kosten voor het vervangen van sensoren, wijzigingen in het ICT-systeem, analyse bij een noodstop, stroomuitval, extra controles op de grendels, het nieuwe grendelontwerp, reparatiekosten en aanvullende maatregelen. Er is contractueel bepaald dat de bouwer van de brug maatregelen neemt voor het herstellen en tegengaan van storingen (zoals de reparatie van het omloopwiel) en de kosten daarvoor draagt.
De kosten voor de scheepvaartbegeleiding, voor de permanente aanwezigheid van monteurs op de Botlekbrug in de periode oktober 2015 – februari 2016, voor het opstellen van het reviewrapport en voor de SMS-dienst komen voor rekening van Rijkswaterstaat. Er is geen contractuele grondslag om deze kosten op A-Lanes B.V. te laten verhalen. Rijkswaterstaat heeft ervoor gekozen om deze maatregelen te treffen, vanuit zijn verantwoordelijkheid als netwerkmanager, om de gevolgen van de storingen voor de gebruiker te beperken en de beschikbaarheid te vergroten.
Hierna geef ik een nadere toelichting per kostenpost.
Inzet sleepboten: kosten € 1.300.000. Gedurende de tijd dat de noodstopvoorziening niet goed functioneerde zijn er sleepboten voor scheepvaartbegeleiding ingezet om de hinder voor de scheepvaart te beperken.
In het begin maakte de brug na een reset van de noodstopvoorziening eerst een neerwaartse beweging om daarna omhoog te gaan. Als gevolg van de neerwaartse beweging kon de categorie middelgrote schepen die de Botlekbrug passeert, als ze met de stroom meevaren, niet zelfstandig én tijdig remmen. Daarom heeft Rijkswaterstaat ervoor gekozen om totdat de noodstop aangepast was de sleepboten in te zetten.
A-Lanes was in december 2015 klaar met deze aanpassing. Bij een noodstop gaat de brug na een reset sindsdien direct omhoog. De inzet van sleepboten is in februari 2016 beëindigd.
Permanente aanwezigheid van monteurs: Voor openstelling van de brug in juli 2015 zijn er met A-Lanes B.V. afspraken gemaakt over onder meer de permanente aanwezigheid van monteurs ter plaatse van de brug omdat Spijkenisse nog niet direct gebruik kon maken van de Botlektunnel in oostelijke richting. Van juli 2015 tot en met september 2015 waren de kosten die verband houden met de inzet van die monteurs voor rekening van A-Lanes B.V.
Vanaf oktober 2015 tot en met de eerste week van februari waren de kosten van de aanwezigheid van monteurs voor rekening van Rijkswaterstaat. In december 2015 is vervolgens besloten om alleen tijdens de spits monteurs ter plaatse te hebben omdat de noodstopaanpassingen klaar waren en er een duidelijke afname was van het storingsbeeld. In februari is op basis van het toenmalige storingsbeeld besloten de aanwezigheid van monteurs volledig te beëindigen. De kosten voor Rijkswaterstaat over de gehele periode bedragen € 1.370.000. De kosten voor het afhandelen van storingen en het inzetten van extra expertise hiervoor wordt door A-Lanes B.V. betaald.
Kosten SMS-service (april 2015-heden): er is een SMS-service ontwikkeld om de gebruikers te informeren over stremmingen. Dergelijke informatievoorziening is een publieke taak van Rijkswaterstaat en valt buiten het contract met A-Lanes B.V. Van april 2015 tot heden zijn de gemaakte kosten € 37.500.
Reviewrapport: kosten Rijkswaterstaat € 24.500. In de review is met een brede blik gekeken naar het afhandelen van storingen en naar de processen rondom het brugproces. Met name deze laatste vallen onder de verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat, zoals het proces rond de bediening vanuit de verkeerscentrale. In de review zijn ook aanbevelingen opgenomen die daarop toezien. Bijvoorbeeld de aanbevelingen over de datacommunicatie. De kosten van het opstellen van het reviewonderzoek zijn daarom 50/50 gedeeld met A-Lanes B.V.
Alle genoemde bedragen zijn exclusief BTW.
Kunt u per kostenpost aangeven waarom de rijksoverheid deze voor haar rekening neemt en niet de aannemer? Welke afspraken zijn er gemaakt vooraf in het aanbestedingscontract? Wordt er nu door de storingen afgeweken van de eerdere afspraken? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden de kosten die nu voor rekening van de overheid komen zich tot uw eerdere uitspraak «dat [er] voor het Rijk geen kostenoverschrijdingen [zijn] als het gevolg van het verhelpen van de storingen»?3
Er zijn geen kosten gemaakt door Rijkswaterstaat om de storingen te verhelpen. De kosten zijn gemaakt om de hinder voor de gebruikers te beperken en de beschikbaarheid van de netwerken te verhogen. Er is geen sprake van een overschrijding omdat de kosten van deze maatregelen kunnen worden opgevangen binnen het projectbudget.
Hoe verhouden de kosten die voor rekening van de overheid komen zich tot de gekozen contractvorm Design-Build-Finance-Maintain (DBFM), waarin verantwoordelijkheid voor ontwerp, aanleg, financiering en onderhoud geheel bij de aannemer liggen? Kunt u hierbij ook ingaan op andere DFBM-contracten, waarbij sprake kan zijn van storingen, zoals de Coentunnel en andere projecten? Hoe is het geregeld bij recente storingen zoals in de A73-tunnel en de nieuwe Ketheltunnel?
Bij DBFM-projecten, zoals de A15 Maasvlakte -Vaanplein en Coentunnel, is de opdrachtnemer integraal verantwoordelijk voor ontwerp, aanleg, financiering en onderhoud. Er worden prestatieafspraken gemaakt met de opdrachtnemer in termen van beschikbaarheid van de weg. Indien er, als gevolg van het uitvoeren van onderhoud of ten gevolge van een storing, sprake is van een verminderde beschikbaarheid vindt een verrekening plaats. Dit kan in de vorm van een korting op de beschikbaarheidsvergoeding. Ingeval van een kritische storing die niet direct invloed heeft op de beschikbaarheid voor het wegverkeer worden boetepunten opgelegd die ook met de aannemer worden verrekend. Voor het herstel van dergelijke storingen zijn in het contract hersteltermijnen opgenomen. De kosten voor herstel komen voor rekening van de opdrachtnemer.
In de DBFM-contracten zijn ook afspraken opgenomen over de aanrij- en hersteltijden. Deze afspraken zijn vergelijkbaar met de afspraken die in de reguliere onderhoudscontracten voor de A73 tunnels en de Ketheltunnel zijn opgenomen. Overschrijding van de aanrijtijden leidt tot een verrekening. Een verschil met de DBFM-contracten is dat de opdrachtnemer van reguliere onderhoudscontracten niet wordt betaald om de weg beschikbaar te houden, maar om de kwaliteit van de infrastructuur op een vastgelegd niveau te houden. De kosten van herstel van storingen komen afhankelijk van de oorzaak en omvang van de herstelmaatregel voor rekening van opdrachtnemer of de overheid.
Indien Rijkswaterstaat ervoor kiest om ingeval van storingen of calamiteiten vanuit zijn verantwoordelijkheid als netwerkmanager extra maatregelen te nemen om de hinder van de gebruiker te beperken of om publieke communicatie in te richten, dan komen deze kosten voor rekening van Rijkswaterstaat en kunnen deze niet verhaald worden op de opdrachtnemers, ongeacht de contractvorm.
Deelt u de mening, zoals verwoord in het artikel, dat het nu vooral aankomt op «finetuning»? Zo ja, wanneer zijn de storingen dan voorbij?
Na de review die eind 2015 op verzoek van Rijkswaterstaat door een onafhankelijke commissie is uitgevoerd, zijn diverse verbetermaatregelen doorgevoerd waarbij de focus lag op het oplossen van de problemen aan een aantal kwetsbare onderdelen, zoals de grendels. Het onderzoek naar mogelijke ontwerpaanpassingen loopt en zal dit najaar worden afgerond waarna Rijkswaterstaat hierover besluiten neemt. De genomen en nog te nemen maatregelen gaan hiermee verder dan alleen «finetuning».
Het bericht dat de effecten van bezuinigingen op het NFI onder de pet worden gehouden |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Doofpot bij justitie»?1
Ja
Klopt het dat door de bezuinigingen moord- en verkrachtingszaken tijden op de plank liggen en drugsonderzoek lang niet altijd wordt uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) worden geen zaken aangenomen die niet worden afgehandeld. Moord- en verkrachtingszaken worden bij het NFI zoveel mogelijk en in nauw overleg met het Openbaar Ministerie (OM) en de politie met voorrang opgepakt. Zoals eerder aangegeven is er, door een combinatie van factoren, momenteel wel sprake van gemiddeld langere levertijden bij het NFI. In aanvulling op het Service Level Agreement zijn maatregelen genomen om de levertijden weer te laten dalen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er vanuit uw ministerie en/of het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) meermaals is geprobeerd om de desastreuze gevolgen van de bezuinigingen onder de pet te houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
De invulling van de taakstelling en de bijbehorende reorganisatie van het NFI is meermaals met uw Kamer gedeeld. In dat verband verwijs ik naar het Algemeen Overleg (AO) Forensisch Onderzoek van 15 juni jl., en diverse Kamerbrieven en antwoorden op Kamervragen.
Klopt het dat er een mailwisseling is waaruit blijkt dat door de directeur van het NFI gepoogd werd om de ondernemingsraad niet in de Kamer te laten spreken en dat de directeur, die van VVD-huize is, daar ook contact over had met uw ministerie?
Zoals ook aangegeven tijdens het AO van 15 juni jl. ben ik bekend met de mailwisseling tussen de algemeen directeur van het NFI en de toenmalige voorzitter van de Ondernemingsraad (OR). Uit deze mailwisseling blijkt dat de algemeen directeur van het NFI een suggestie heeft gedaan voor een mogelijk antwoord aan de toenmalige voorzitter van de OR met betrekking tot de uitnodiging van de Vaste commissie voor Veiligheid en Justitie tot deelname van de OR van het NFI aan een rondetafelgesprek. Ik heb de OR toestemming gegeven voor deelname aan het Rondetafelgesprek.
Klopt het dat de directeur van het NFI zelfs een conceptantwoord voor de ondernemingsraad met een afwijzing van de uitnodiging van het parlement aanleverde?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het, mede in het kader van tegenspraak, niet verstandig is om overal directeuren aan te stellen die lid zijn van de VVD? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
De Algemeen Directeur van het NFI is via de reguliere ABD-procedure aangesteld op basis van zijn kwaliteiten en ervaring.
Vindt u het normaal om de Kamer informatie te onthouden door middel van intimidatie door een topambtenaar van uw ministerie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
De Kamer is geen informatie onthouden. De in het Telegraaf artikel aangehaalde situatie tijdens het Rondetafelgesprek van 12 maart 2015 heeft niet kunnen plaatsvinden. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb aangegeven tijdens het AO van 15 juni jl. was de genoemde ambtenaar namelijk niet aanwezig bij het Rondetafelgesprek.
Tussen vertegenwoordigers van mijn departement (waaronder de desbetreffende ambtenaar) en een delegatie van de OR (waaronder de huidige voorzitter van de OR, toentertijd vicevoorzitter van de OR) heeft voorafgaand aan het Rondetafelgesprek wel een gesprek plaatsgevonden. Dat bij dit gesprek sprake zou zijn geweest van intimidatie wordt door vertegenwoordigers van mijn departement niet herkend.
Was u op de hoogte van dit gedrag van uw ambtenaar?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de informatie die het NFI aanlevert over de gevolgen van bezuinigingen op het instituut stelselmatig niet of verdraaid in Kamerbrieven terugkomen?
De Kamer heeft alle relevante informatie reeds ontvangen. Teneinde te borgen dat uw Kamer volledig wordt geïnformeerd, wordt bij alle Kamervragen en brieven die betrekking hebben op het primaire proces en de taakstelling van het NFI voor de beantwoording informatie ingewonnen bij het NFI. Aan de hand van de geleverde informatie wordt door mijn departement een concept antwoord of brief voor uw Kamer opgesteld waarbij ook rekening wordt gehouden met alle relevante aspecten.
Deelt u de mening dat hiermee het recht van de Kamer op informatie (artikel 68 van de Grondwet) wordt geschonden en dat dit zeer kwalijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de Kamer per direct te voorzien van correcte informatie over het effect van de bezuinigingen op het NFI? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Welke gevolgen heeft dit alles voor de directeur van het NFI en alle andere personen die betrokken zijn of waren bij deze vorm van intimidatie om cruciale informatie weg te houden bij de Kamer?
Er is geen aanleiding voor maatregelen ten aanzien van de algemeen directeur NFI noch ten aanzien van medewerkers van mijn departement.
Het artikel ‘De Key staat Airbnb toe in sociale huurhuizen' |
|
Roald van der Linde (VVD), Roland van Vliet (Van Vliet) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «De Key staat Airbnb toe in sociale huurhuizen»?1
Ja
Hebben het college van B&W van Amsterdam en woningcorporatie De Key vooraf overleg met u gehad over dit voornemen?
Nee
Wat is uw mening over dit plan? Deelt u de mening van de burgemeester van Amsterdam dat huurders wel «de lasten, maar niet de lusten van het toenemende toerisme in de stad ondervinden»? Verschillen huurders daarin van mensen met een koopwoning?
Woningcorporaties hebben de wettelijke taak om mensen met een laag inkomen te voorzien van passende huisvesting. Om te kunnen voorzien in deze taak hebben zij instrumenten tot hun beschikking, waarmee ze daar waar dat nodig is een lagere huurprijs kunnen vragen dan marktconform. De huurders van deze woningen profiteren van een lage huurprijs van sociale woningen. Daarom ligt het niet in de rede om deze woningen voor toeristische verhuurdoeleinden te gebruiken. Ik vind het dan ook niet passend indien een woningcorporatie in zijn beleid de mogelijkheden biedt om sociale huurwoningen voor toeristische verhuurdoeleinden in te zetten.
Hoe verhoudt Airbnb in sociale huurwoningen zich tot het kabinetsbeleid om doorstroming in de sociale huursector te bevorderen? Hoe verhoudt dit plan zich tot respectievelijk de klachten over te veel toeristen in Amsterdam en de lobby van de gemeente Amsterdam voor meer regels rond internetverhuur?
Corporaties geven thans geen toestemming aan huurders met een gereguleerde huurovereenkomst om hun woning toeristisch te verhuren. Enig effect op de doorstroming is derhalve niet te geven. De Key heeft aangegeven dat het experiment niet doorgaat aangezien er te weinig draagvlak is voor toeristische verhuur in sociale huurwoningen.
Hebt u wettelijke mogelijkheden om in te grijpen, mocht dit plan doorgang vinden? Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, wat wilt u doen om deze praktijken aan te pakken?
De Autoriteit woningcorporaties (Aw) houdt toezicht op de woningcorporaties en ziet er op toe dat zij enkel handelen conform de Woningwet. Indien de Aw van oordeel is dat de wettelijke bepalingen in het geding zijn door het handelen van een woningcorporatie, dan kan zij door middel van een interventie ingrijpen. De Aw vormt zich hier zelfstandig en onafhankelijk een oordeel over. Indien de Aw van een corporatie een plan ontvangt voor een voorgenomen experiment ten aanzien van toeristische verhuur in sociale huurwoningen, dan zal zij dit plan toetsen aan de wet en regelgeving. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft De Key aangegeven dat het experiment niet doorgaat.