Het bericht dat bewoners de rekening betalen bij mogelijke uitbreiding Rotterdam The Hague Airport |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Onderzoek: Vooral vliegveld zelf heeft baat bij groei»?1
Ik heb in eerdere antwoorden op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2019) aangegeven dat de luchthaven op 15 maart 2016 haar groeiplannen openbaar heeft gemaakt. Ter onderbouwing daarvan zijn door de luchthaven een Milieueffectrapport (MER) en economische onderbouwing opgesteld. Ik heb verder aangegeven dat het van cruciaal belang is dat de onderbouwing van de groeiplannen van de luchthaven goed is en dat er bestuurlijk draagvlak in de regio is ter ondersteuning van deze plannen.
In het kader van het draagvlaktraject hebben de provincie Zuid-Holland en de gemeenten Rotterdam, Schiedam en Lansingerland de heer Joost Schrijnen
benoemd als onafhankelijke verkenner om te verkennen of het aantal vluchten op de luchthaven gelijk moet blijven of dat er draagvlak is voor uitbreiding van het aantal vluchten. Dit traject wordt in het najaar van 2016 met een rapportage afgerond, waarna besluitvorming in provinciale staten en gemeenteraden plaatsvindt. De afronding daarvan is voorzien in de zomer van 2017, waarna een aanvraag voor een luchthavenbesluit door de luchthaven zal worden gedaan. De onafhankelijke verkenner gaat ondermeer in gesprek met de gemeenten (Delft, Den Haag, Lansingerland, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen Waddinxveen en Zuidplas), de Provincie Zuid-Holland, bewonersorganisaties, vertegenwoordigers van de luchtvaartsector en andere belanghebbenden bij de luchthaven.
Mijn ministerie heeft ten behoeve van dit traject gevraagd om een toetsing van het MER (door de Commissie voor de m.e.r.) en een toetsing van de economische onderbouwing (door een extern bureau). Beide toetsingen zijn in juni 2016 afgerond en aan de regio en de Commissie Regionaal Overleg Rotterdam aangeboden met het verzoek deze te betrekken bij het draagvlaktraject. De hoofdconclusie van de toetsing van het MER is dat het MER alle milieu-informatie bevat die nodig is voor een besluit over de aard en omvang van verdere groei van de luchthaven. De belangrijkste conclusie van de toetsing van de economische onderbouwing is dat de economische analyses plausibel en aannemelijk zijn. In beide toetsingen zitten verder nog enkele aanbevelingen om de onderbouwing verder te verbeteren.
Van het onderzoek dat in opdracht van bewoners is uitgevoerd heb ik kennisgenomen. Ook dit onderzoek wordt meegenomen in het draagvlaktraject in de regio.
Medio 2017 zal volgens planning een aanvraag voor een luchthavenbesluit worden gedaan. Ik wacht die aanvraag af en zal op dat moment inhoudelijk een afweging maken op basis van alle informatie die er ligt en vervolgens een ontwerp luchthavenbesluit opstellen dat in voorhang aan uw Kamer wordt aangeboden. Ik wil daar nu niet op vooruit lopen omdat de regio nog geen standpunt heeft ingenomen en er geen aanvraag voor een luchthavenbesluit ligt.
In hoeverre deelt u de conclusies van de onderzoekers van TU Delft die vraagtekens zetten bij de groeicijfers die de luchthaven presenteert?
Zie antwoord vraag 1.
Waar komt de wens voor forse groei van Rotterdam The Hague Airport vandaan, mede gelet op het feit dat Eindhoven Airport en Lelystad Airport de aangewezen luchthavens zijn om toekomstige groei van de luchtvaartsector op te vangen?
De luchthavens Eindhoven Airport en Lelystad Airport voorzien voor een belangrijk deel in de opvang van niet mainportgebonden verkeer dat niet op Schiphol wordt geaccommodeerd (70.000 vliegtuigbewegingen). Rotterdam The Hague Airport ziet een eigenstandige (groei)markt voor (regionaal) vliegverkeer in de regio rond de luchthaven. In de economische onderbouwing van de luchthaven is opgenomen: «RTHA zet in op een verdere ontwikkeling van de luchthaven conform het gewenste, zakelijke profiel. Verwacht wordt dat de komende jaren een verdere groei van de markt zal plaatsvinden, enerzijds voor het commercieel verkeer naar economisch relevante steden en regio’s binnen Europa en anderzijds een toenemende vraag van maatschappelijk relevant verkeer zoals de vluchten van de politie- en traumahelikopters».
Wat is de status van de overleggen met de regio waarnaar u verwees in uw beantwoording van eerdere vragen?2
Zie antwoord vraag 1.
Welke gemeenten worden direct betrokken bij het overleg over mogelijke uitbreiding van Rotterdam The Hague Airport?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre deelt u de mening dat groei van Rotterdam The Hague Airport mogelijk moet zijn binnen de huidige geluidszone, door fors in te zetten op stillere vliegtuigen?
De luchthaven heeft operationele beperkingen via slotcoördinatie afgekondigd om de inzet van stillere vliegtuigen te bevorderen cq af te dwingen. Aanvullend daarop zijn door het Rijk maatregelen genomen om de komst van stillere vliegtuigen te bevorderen en te komen tot reductie van de geluidbelasting. Zo is met de vigerende omzettingsregeling (die het aanwijzingsbesluit Rotterdam The Hague Airport heeft vervangen) de inzet van oudere meer lawaaiige vliegtuigen op de luchthaven beperkt. Door dit gezamenlijk beleid komen er slechts zeer sporadisch nog lawaaiige vliegtuigen op de luchthaven.
De vraag is vervolgens welke ontwikkelingsruimte er op Rotterdam The Hague Airport kan ontstaan als gevolg van de inzet van nog stillere vliegtuigen. Dit is een onderwerp dat aan de orde zal komen in het draagvlaktraject in de regio. Van belang is dat daarbij wordt gekeken op welke termijn stillere vliegtuigen beschikbaar komen die gebruik kunnen maken van Rotterdam The Hague Airport en ook door de luchtvaartmaatschappijen op de luchthaven ingezet zullen worden. De luchthaven verwacht dat het nog enige jaren (circa 5 – 10 jaren) duurt voordat hiervan sprake kan zijn.
Op grond van bovenstaande lijkt er dan ook weinig ruimte om – door het gebruik van stillere vliegtuigen – al op korte termijn eventuele groei van de luchthaven op te vangen binnen de huidige geluidzone.
Wat heeft Rotterdam The Hague Airport de afgelopen jaren ondernomen om stille vliegtuigen te stimuleren op de luchthaven en acht u dit voldoende?
Zie antwoord vraag 6.
Activiteiten van de Turkse geheime dienst in Nederland |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Spionnen ook in Nederland: Erdogan kijkt mee» en «Oud-AIVD’er: Turkse gemeenschap ondoorgrondelijk. «Blij met spionage»»?1
Ja.
Kloppen de in deze artikelen gedane beweringen? Zo ja, wat doet de Turkse inlichtingendienst MIT precies in Nederland en wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
Het is buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten niet toegestaan activiteiten in Nederland te ontplooien zonder toestemming van de Nederlandse overheid. Er kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan over activiteiten die buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten met toestemming van de Nederlandse overheid zouden uitvoeren. Ook over onderzoek naar activiteiten die deze diensten zonder toestemming van de Nederlandse overheid zouden uitvoeren kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan.
Hoeveel agenten en informanten van de MIT of aanverwante Turkse inlichtingen- en/of veiligheidsdiensten zijn in Nederland actief en/of slapend? Indien u deze gegevens niet wilt openbaren, in hoeverre verhoudt zich dat tot het wel openbaar zijn van cijfers over aanwezigheid van 6.000 agenten en informanten in Duitsland?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom worden Rusland en China in het openbare jaarverslag van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) over 2015 wel als hoofdrolspelers qua spionage en beïnvloeding in Nederland genoemd, maar Turkije niet?
De AIVD is van mening dat als het gaat om spionage en beïnvloeding in Nederland, Rusland en China de hoofdrolspelers zijn.
Wat doen de AIVD en u om Turkse Nederlanders te beschermen tegen ongewenste activiteiten, intimidatie, chantage, beïnvloeding, door de Turkse overheid of onderdelen daarvan?
Het kabinet dringt er in contacten met de Turkse autoriteiten op aan ervoor te zorgen dat spanningen uit Turkije niet in Nederland worden geïmporteerd. Wanneer er ernstige vermoedens zijn van illegale en/of heimelijke activiteiten kunnen de politie en/of de AIVD/MIVD onderzoek doen. Over dergelijk onderzoek van de AIVD/MIVD worden buiten het jaarverslag om in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Bij wie kunnen personen die intimidatie ondervinden door een buitenlandse geheime dienst, erdoor bedreigd worden of anderszins vermoeden daardoor gevolgd te worden, zich melden? Hoe garandeert u dat dit goed opgepakt wordt, mede in het kader van naar verluidt door Israël ernstig geïntimideerde mensenrechtenadvocate die – naar het lijkt – eerst niet serieus genomen werd door de politie?2
Van strafbare feiten als bedreiging kan aangifte worden gedaan bij de politie. Inzake de mensenrechtenadvocate waar u naar verwijst geldt dat er vanaf februari dit jaar een strafrechtelijk onderzoek loopt naar de bedreigingen van mevrouw Kiswanson. Mevrouw Kiswanson is opgenomen in het stelsel van bewaken en beveiligen.
In hoeverre waren voor de op 24 december 2015 – en nog steeds openstaande vacature3 – voor 5 vertalers, onder andere met kennis van het Turks, er vertalers en/of agenten en/of onderzoekers en/of analisten met kennis van het Turks bij de AIVD aanwezig?
Het kabinet kan in het openbaar geen mededelingen doen over de bij de AIVD aanwezige kennis en expertise.
Betekent het nog steeds openstaan van deze vacature dat de AIVD al minstens acht maanden te weinig specialisten aangaande Turkije en/of het Turks in huis heeft? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de analyse van in het Turks opgestelde informatie? Zo nee, waarom leidt een langdurig openstaande vacature niet tot onderbezetting?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de AIVD gebruik maakt, actief of passief, van de door de Turkse diensten verkregen informatie over Turken in Nederland? Zo nee, waarom wordt dit wel gesuggereerd door een oud-AIVD’er? Indien dit klopt, kunt u uitsluiten dat deze informatie verkregen wordt op manieren die de AIVD zelf niet toegestaan zouden zijn?
De uitspraken in het door u aangehaalde artikel zijn voor rekening van de aangehaalde persoon. De AIVD werkt binnen de kaders van de WIV2002.
Wat is de status van de wegingsnotitie voor de afweging of het delen van informatie door de AIVD en/of Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) met Turkije verantwoord is?
In een wegingsnotitie wordt een aantal factoren behandeld, waaronder de door u genoemde factoren. Op basis daarvan vindt een weging plaats of samenwerking al of niet kan plaatsvinden en zo ja, onder welke voorwaarden. De weging van deze factoren kan wijzigen naar aanleiding van actuele ontwikkelingen; de wegingsnotitie is dan ook onderworpen aan een doorlopend proces van beoordeling en – waar nodig – actualisering.
Over de inhoud van individuele wegingsnotities kan in het openbaar geen uitspraak worden gedaan.
Op welke wijze blijkt uit de wegingsnotitie, mede in acht nemende de motie-Schouw/Segers (Kamerstuk 30 977, nr. 89) en de zorgen van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) over de hoeveelheid en diepgang van de informatie die in de notities zijn opgenomen (toezichtsrapport 48),
Zie antwoord vraag 10.
Kinderarbeid in de textielsector van Myanmar |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de conclusies die The Guardian trekt naar aanleiding van eigen onderzoek en een deze week uitgekomen Zweeds boek «Modeslavar», dat H&M zaken doet met twee fabrieken in Myanmar welke 14-jarige kinderen in dienst hebben? Wat is uw reactie daarop?1
Het kabinet is bekend met dit bericht. Zoals H&M stelt, verzetten de ILO-verdragen zich inderdaad niet tegen het werken van kinderen/jongeren, maar hanteren deze verdragen daarvoor leeftijdsgrenzen en normen voor veilig en gezond werk. Volgens het ILO-verdrag 138 over minimumleeftijd is 15 jaar de minimumleeftijd voor arbeid, en 18 jaar wanneer het om gevaarlijk werk gaat. Bij ratificatie van het verdrag kunnen ontwikkelingslanden aangeven de minimumleeftijd met een jaar te verlagen naar 14. Myanmar heeft het betreffende verdrag niet geratificeerd, maar heeft inmiddels in haar eigen wetgeving 14 jaar als minimumleeftijd vastgelegd, hetgeen in overeenstemming is met ILO-verdrag 138. Volgens de begeleidende aanbeveling bij ILO-conventie 138 moeten kinderen onder de 18 jaar inderdaad behoed worden voor overwerk en moeten ze voldoende nachtrust kunnen krijgen, zodat hun scholing niet in de knel komt. Mocht er daadwerkelijk sprake zijn van structureel overwerk en werktijden tot 22.00 uur, dan is dat in tegenspraak met de ILO-normen.
De ILO ondersteunt de overheid van Myanmar met de aanpak van kinderarbeid. Zo heeft het Ministerie van Arbeid in 2015 een grootschalig onderzoek uitgevoerd naar het bestaan van kinderarbeid in Myanmar. Hieruit bleek dat 89% van de 5–11 jarigen en 80% van de 12–14 jarigen naar school gaat, meisjes iets meer dan jongens. Er is in Myanmar een substantieel risico op gevaarlijke vormen van kinderarbeid. Vooral veel 15–17 jarigen maken te lange werkweken en doen gevaarlijk werk.
De ILO, door Nederland gesteund, is bij uitstek de organisatie die Myanmar kan ondersteunen bij de bestrijding van kinderarbeid. Net zoals in veel andere ontwikkelingslanden moet de arbeidswetgeving en de arbeidsinspectie in Myanmar worden versterkt. In het kader van de «EU Joint Programming» strategie (onderling verdelen van sectoren waarin EU-landen actief zijn) zetten vooral Duitsland en Denemarken zich in voor verbetering van de arbeidswetgeving en arbeidsomstandigheden in Myanmar.
Zolang wetgeving en handhaving onvoldoende zijn gewaarborgd, verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven die producten afnemen uit Myanmar extra alertheid op arbeidsrisico’s in de keten. Waar risico’s zich concreet voordoen, wordt actie van bedrijven verwacht voor de aanpak van de risico’s. Voor de aanpak van kinderarbeid kunnen bedrijven een beroep doen op expertise van het International Programme for the Eliminiation of Child Labour (IPEC) of lid worden van het Child Labour Platform (allebei onderdelen van de ILO). Zij kunnen daarnaast subsidie krijgen uit het Kinderarbeidfonds, dat in het leven is geroepen naar aanleiding van het amendement van de leden van Van Laar en Van Veldhoven op de BHOS begroting voor 2016.
Zoals beschreven, is de ILO de belangrijkste partner van Nederland als het gaat om bestrijding van kinderarbeid in Myanmar. In de textielsector levert Nederland financiële steun aan het SMART initiatief (www.smartmyanmar.org) van de Europese Unie. Dit project richt zich op duurzame consumptie en productie van kleding in Myanmar, met name via capaciteitsopbouw.
Het kabinet is zich bewust van een mogelijk negatief waterbedeffect in de textielsector. Om deze reden kiest het voor een regionale benadering, zodat normen op het gebied van arbeidsomstandigheden en minimumlonen in de gehele Aziatische regio worden verhoogd. Het Strategisch Partnerschap met de Fair Wear Foundation opereert in een regionale context en richt zich op verbetering van arbeidsomstandigheden. Nieuwe productielanden als Myanmar vallen onder dit programma. Daarnaast is de «Asian Living Wage Conference», die Nederland op 25 mei jl. in Islamabad organiseerde, een voorbeeld van de regionale aanpak. Myanmar was door de overheid, werknemers en werkgevers op de conferentie vertegenwoordigd.
Bovengenoemde aanpak is in lijn met de kabinetsreactie op de initiatiefnota Eerlijk werk wereldwijd.
Hoe kijkt u aan tegen de reactie van H&M dat werken door kinderen in de leeftijd van 14 tot 18 jaar volgens de Internationale Arbeidsorganisatie (hierna de Engelse afkorting ILO) niet als kinderarbeid wordt aangemerkt? Kunt u reageren op de interpretatie dat als deze kinderen (zoals het artikel aangeeft) tot 22 uur 's avonds werken, scholing naast het werk hoogstwaarschijnlijk uitblijft en de fabrikanten (en H&M indirect) daarmee alsnog de ILO-conventies overtreden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat het handelen van de fabrikanten zoals beschreven in het artikel van The Guardian in strijd is met bestaande wetgeving in Myanmar? Is de Nederlandse ambassade reeds betrokken bij het realiseren van eerlijk werk door het versterken (en laten naleven) van de arbeidswet in Myanmar? Zo ja, op welke manier? Zo nee, welke rol ziet u hier voor Nederland en/of overige landen en organisaties zoals de ILO weggelegd? Kunt u hierbij mede ingaan op de Initiatiefnota Eerlijk werk wereldwijd?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten op welke wijze Nederland de misstanden in de textielindustrie van Myanmar tegengaat? In welke mate ziet u nu, of verwacht u in de toekomst, een negatief waterbedeffect naar aanleiding van het stimuleren van eerlijk werk in overige productielanden door onder meer Nederland? Hoe gaat Nederland dit waterbedeffect tegen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u specifiek ingaan op de invloed die het Convenant Duurzame Kleding en Textiel over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen in de kleding- en textielsector, al dan niet in de nabije toekomst, in uw ogen moet hebben op kinderarbeid in de textielproductie van Myanmar?
Van de aan het Convenant Duurzame Kleding en Textiel deelnemende bedrijven wordt verwacht dat zij een «due diligence» proces uitvoeren waarbij zij specifieke aandacht moeten besteden aan negen thema’s, waarvan kinderarbeid er één is. Ten aanzien van die thema’s moeten zij concrete doelstellingen formuleren en maatregelen treffen die gepast zijn binnen de inzichten die hun «due diligence» proces oplevert. Als een bepaald thema bij meerdere deelnemers een risico is, kunnen de convenantspartijen besluiten om een collectief project op dat thema op te zetten.
Voor zover bekend, opereren er op dit moment nog geen Nederlandse kleding- en textielbedrijven in Myanmar. Het thema kinderarbeid in de textielproductie van Myanmar zal daarom in het kader van het Convenant Duurzame Kleding en Textiel vooralsnog niet op de agenda staan. Dit verandert als deelnemende bedrijven actief worden in Myanmar.
Het bericht dat er een wachtlijst bestaat voor assistentiehonden voor mensen met een psychische stoornis en over het bericht dat assistentiehonden nog steeds niet overal toegang krijgen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Veteraan moet lang wachten op hulphond»1, «Parbo voelt de oorlog aankomen»2 en «geleidehondenbazen ervaren hotels als minst toegankelijk»?3
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de wachtlijsten voor assistentiehonden voor mensen met een posttraumatische stressstoornis zijn opgelopen?
De wachtlijsten zijn onwenselijk. Het is aan de sector van particuliere en onafhankelijke organisaties die assistentiehonden opleiden en aanvragen voor assistentiehonden verwerken hierop te handelen. Het kabinet onderschrijft het belang van onderzoek naar de effecten van assistentiehonden voor mensen met PTSS. Defensie heeft daarom in 2015 eenmalig financiële ondersteuning gegeven aan onafhankelijke onderzoeken van de stichting KNGF Geleidehonden en de stichting Hulphond Nederland naar de effecten van de inzet van assistentiehonden op de gezondheid en het welzijn van veteranen met uitzendgerelateerde psychische problemen. Het onderzoek van Hulphond Nederland is bijna voltooid. Het onderzoek van KNGF Geleidehonden zal naar verwachting in de loop van 2017 worden voltooid. Zodra de onderzoeken gereed zijn, worden de resultaten gedeeld met het Veteraneninstituut. Vervolgens zal het Veteraneninstituut op grond daarvan adviseren over mogelijk verder onderzoek en/of de inzet van hulphonden bij veteranen met uitzendgerelateerde psychische klachten.
Is bij u bekend wanneer het wetenschappelijk onderzoek, naar waaraan door het Ministerie van Defensie een financiële bijdrage is geleverd, gereed is? Richt dit onderzoek zich alleen op de hulp aan mensen met een posttraumatische stressstoornis, of wordt hier breder onderzoek gedaan? Bent u van mening dat meer onderzoek naar de inzet van psychiatrie assistentiehonden van belang is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid via de betrokken organisaties te inventariseren welke behoefte er momenteel bestaat aan psychiatrie assistentiehonden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek van KNGF Geleidehonden onder zijn cliënten, waaruit onder andere naar voren komt dat negen van de tien respondenten hotels niet altijd toegankelijk acht, ondanks de wettelijke verplichting die voortvloeit uit het amendement Bergkamp-Keijzer?4 Welke stappen kunnen gezet worden om dit te verbeteren?
Het is onwenselijk dat hotels assistentiehonden ten onrechte weigeren. In artikel 2 lid 2 van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) staat: «Onder het verrichten van doeltreffende aanpassingen wordt in ieder geval verstaan het toelaten van assistentiehonden«. Dit artikel is ook van toepassing op het hotelwezen. Dat betekent dat alleen wanneer deze aanpassing een onevenredige belasting vormt, deze kan worden geweigerd (artikel 2 lid 1 Wgbh/cz). Om de toegankelijkheid in hotels voor mensen met een assistentiehond te verbeteren en het hotelwezen te wijzen op deze wettelijke verplichting, zal de Staatssecretaris van VWS met Koninklijke Horeca Nederland in overleg treden.
Op welke wijze gaat in de bewustwordingscampagne aandacht besteed worden aan de toegankelijkheid van mensen met hun assistentiehond?5
De bewustwordingscampagne zal inderdaad de aandacht vestigen op de toegankelijkheid van de samenleving voor mensen met assistentiehonden, ter uitvoering van de motie-Bergkamp (Kamerstukken II, 2015–2016, 33 990, nr. 50). Op dit moment staat de precieze vormgeving nog niet vast. De ontwikkeling van de campagne geschiedt in overleg met mensen met een handicap. Onder hen zijn ook mensen met assistentiehonden.
De berichten ‘Salafisten Rotterdam hebben omstreden geldschieter’ en ‘Hoe salafistengeld naar Nederland stroomt’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Salafisten Rotterdam hebben omstreden geldschieter»1 en «Hoe salafistengeld naar Nederland stroomt»?2
Ja.
Hoe rijmt u het feit dat de stichting «Eid Charity» in verband wordt gebracht met steun aan islamitisch terrorisme met hun verklaring dat zij een positieve bijdrage wil leveren aan de Nederlandse samenleving?
Zoals (op 24 oktober jl.) door het college van B&W van Rotterdam schriftelijk aan de gemeenteraad gemeld, heeft de Sheikh Eid Charitable Foundation aangekondigd de activiteiten in het pand stop te zetten en graag bereid te zijn het pand te verkopen aan de gemeente Rotterdam of aan een andere geïnteresseerde partij. Deze toezeggingen zijn schriftelijk bevestigd. De gemeente Rotterdam en de Sheikh Eid Charitable Association zijn in gesprek over de verkoop van het pand.
Deelt u de mening dat de stichting Al Nour vanwege haar islamiseringsagenda niet in Nederland thuishoort en derhalve verboden moet worden? Zo neen, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of er feiten en omstandigheden aanwezig zijn die aanleiding vormen om een verzoek tot civielrechtelijke verbodenverklaring of ontbinding ex art. 2:20 BW bij de rechtbank in te dienen.
Bent u bereid ervoor zorg te dragen dat de aankoop van het gebouw wordt teruggedraaid en de stichting «Eid Charity» nooit meer voet aan de grond krijgt in Nederland? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De inzameling van scheepsbedrijfsafval in de binnenvaart |
|
Betty de Boer (VVD), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Is het waar dat de Algemeene Schippers Vereeniging (ASV) zich terug heeft getrokken uit het overleg met u over het scheepsbedrijfsafval? Zo ja, hoe zorgt u dat mogelijke maatregelen gezamenlijk en zorgvuldig worden uitgewerkt?
De ASV heeft inderdaad in eerste instantie besloten de uitnodiging om over het rapport te spreken niet aan te nemen. Desgevraagd is de ASV wel bereid in een separaat gesprek hun ideeën over mogelijke verbeteringen van het inzamelsysteem te geven. ASV wordt ook uitgenodigd deze ideeën in het volgend overleg met de sectorvertegenwoordigers, begin oktober, toe te lichten. Ik wil graag de ideeën vanuit de sector met alle betrokken partijen tegelijk bespreken en gezamenlijk bezien welke verbeteringen haalbaar zijn (binnen de randvoorwaarde van kostendekkendheid).
Hoe ziet u het vervolgproces voor u – na de uitkomsten van de evaluatie – nu een belangrijke vertegenwoordiger van de binnenvaartondernemers, indien het antwoord op vraag één bevestigend is, niet meer wenst mee te werken?
Zie onder 1.
Bent u bereid bij de Stichting Afvalstoffen & Vaardocumenten Binnenvaart (SAB) aan te dringen op het plaatsen van meer containers (of op betere locaties), in ieder geval bij de Volkeraksluizen en de Oranjesluizen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u in mijn brief van 7 juli jl. (Kamerstuk 31 409, nr. 122) heb geschreven zal ik samen met de sector bepalen welke verbeteringen door de binnenvaartgebruikers het meest gewenst zijn en haalbaar zijn binnen het uitgangspunt van kostendekkendheid. Dit overleg is gestart. Ik wil op de resultaten van dat overleg niet vooruitlopen.
Hoe beoordeelt u de suggestie van Rebel om «eventuele (tijdelijke) meerkosten» niet op de binnenvaartondernemers te verhalen?1 Bent u bereid serieus te kijken naar mogelijkheden om de abonnementsprijs te drukken, om zo meer schippers op het systeem aangesloten te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Deze suggestie wordt, net als de overige suggesties uit het evaluatierapport in overleg met de sector bezien. Daarbij wordt gezocht naar mogelijkheden om de aantrekkelijkheid van het systeem te vergroten om zo meer schippers te interesseren en gewenste verbeteringen te kunnen bekostigen. Het tarief is daar onderdeel van.
Bent u bereid het systeem zodanig aan te passen dat meer mogelijkheden ontstaan om afval te scheiden? Zo nee, waarom niet? Ziet u hierin bovendien kansen om het abonnementensysteem in zijn totaliteit goedkoper te maken? Zo ja, bent u bereid deze kansen te benutten?
In het gesprek met de sector wordt uitbreiding van de huidige mogelijkheid van afgifte van gescheiden afval als mogelijke verbetering nadrukkelijk meegenomen.
Stimulering van afvalscheiding maakt onderdeel uit van mijn beleid. Ook voor de binnenvaart zal worden gezocht naar mogelijkheden ter verbetering.
Welk effect dit op de kosten zal hebben, zal moeten worden bekeken, maar als dit ook de kosten van het abonnementensysteem kan terugdringen zal deze kans zeker worden benut.
Het bericht “300 medewerkers bij de IND weg” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «300 medewerkers bij de IND weg»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom er 300 medewerkers bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) weggestuurd worden?
De afgelopen maanden was de asielinstroom beduidend lager dan was geprognosticeerd. De IND kan het werk in het asielproces aan met minder mensen. Naast de medewerkers die vertrekken heeft de IND besloten een deel van de medewerkers die werkzaam waren in het asielproces in te zetten voor Nareisaanvragen.
Zijn alle opgelopen wachttijden door de verhoogde asielinstroom weggewerkt?
Vanaf oktober zijn naar de verwachting van de IND de wachttijden teruggebracht tot ca. acht weken en worden de 300 extern ingehuurde krachten gefaseerd afgebouwd.
Hoelang is de huidige wachttijd a) voordat een asielzoeker een aanvraag kan indienen en b) totdat deze aanvraag verwerkt is?
Bij de zogenoemde verwachtingsbrief aan asielzoekers van 23 mei jl. heb ik gecommuniceerd dat asielzoekers minstens zeven maanden moesten wachten voor de aanvraag inhoudelijk in behandeling kon worden genomen. Voor de asielzoekers die nu binnenkomen is de wachttijd al een stuk korter. Dit betreft overigens geen wachttijd voor het kunnen indienen van een asielaanvraag. Voor indiening van een asielaanvraag en de opvolgende identificatie en registratie geldt geen wachttijd.
De wachttijd voor inhoudelijke behandeling kan per vreemdeling variëren. De IND behandelt de aanvragen van asielzoekers die uit veilige landen komen, in het kader van het sporenbeleid, met voorrang, opdat zij zo snel mogelijk terugkeren naar het land van herkomst. De IND loopt de wachttijden over de hele linie in. Gelet op de huidige instroom is de verwachting dat vanaf oktober 2016 de gemiddelde rust en voorbereidingstijd (wachttijd), voorafgaande aan de start van de algemene asielprocedure, acht weken bedraagt.
Wat is het effect van het vertrek van deze 300 medewerkers op de wachttijden?
De IND kan het werk aan met minder mensen. Het vertrek van deze 300 extern ingehuurden heeft geen effect op de wachttijden.
Kunt u toelichten waarom deze keuze gemaakt wordt zolang de gebruikelijke achtdaagse procedure nog niet van kracht is?
De behandelduur in de algemene asielprocedure is (wettelijk) als regel acht dagen. Dit is als gevolg van de hoge instroom nooit veranderd. Wel is de wachttijd tussen de identificatie en registratie en de start van de algemene asielprocedure door de hoge instroom tijdelijk sterk opgelopen. Door de inmiddels lagere instroom zijn deze wachttijden op korte termijn weer teruggebracht tot ca. acht weken.
Hoeveel asielzoekers zijn er nog in Nederland die nog geen asielverzoek hebben kunnen indienen? Hoeveel asielzoekers zitten er momenteel in de asielprocedure?
Geen. Voor indiening van een asielaanvraag en de opvolgende identificatie en registratie geldt geen wachttijd.
Kunt u aangeven in hoeverre het aangekondigde vijfsporenbeleid al in werking is getreden? Kunt u per spoor toelichten per wanneer dit in werking is getreden?
De sporen 1 (Dublin-procedure) en 4 (overige zaken) zijn behandeltrajecten die al bestonden. Per 1 maart 2016 is spoor 2 (veilige landen) in werking getreden. In de behandeling van asielaanvragen heeft de IND prioriteit gegeven aan spoor 1- en spoor 2-zaken. De sporen 3 en 5 zijn, zoals ook eerder met uw Kamer is gewisseld, nooit toegepast.
Kunt u uiteenzetten in een tabel hoeveel asielzoekers er in de verschillende «sporen» zitten en wat de percentuele verdeling hiervan is?
In de tabel vindt u de aantallen en het aandeel asielzoekers dat gedurende de periode juli en augustus 2016 is ingestroomd in spoor 1 (Dublin), spoor 2 (veilige landen van herkomst) en spoor 4 (de overige zaken).
Spoor 1
1.100
Spoor 2
620
Spoor 4 (niet spoor 1 en 2)
1.370
Spoor 1
36%
Spoor 2
20%
Spoor 4 (niet spoor 1 en 2)
44%
Peildatum 01-09-2016
Hoelang is op dit moment de maximale termijn voor gezinshereniging? Wat is op dit moment de gemiddelde wachttijd? Hoeveel statushouders wachten nog op gezinshereniging?
Bij het beantwoorden van deze vragen ga ik ervan uit dat u doelt op gezinshereniging bij een asielstatushouder, zogeheten nareis (artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, Vw).
In de regelgeving is voor de termijn, waarbinnen op een MVV2-nareisaanvraag moet worden beslist, een periode van drie maanden opgenomen met de mogelijkheid tot verlenging van nogmaals drie maanden.
De gemiddelde doorlooptijd van MVV-nareis procedures bedraagt circa 7 maanden. De doorlooptijd betreft de periode tussen het indienen van een aanvraag en de beslissing op de aanvraag. In antwoord op uw vraag is de doorlooptijd berekend op basis van de uitstroom (genomen beslissingen) over de periode september 2015 tot een met augustus 2016.
Nadat de IND een positief besluit heeft genomen op een MVV-nareisaanvraag kan het gezinslid Nederland daadwerkelijk inreizen. Hier kan enige tijd mee gemoeid zijn.
Tijdens het algemeen overleg van 8 september jl. heb ik uw Kamer abusievelijk een doorlooptijd MVV-nareis van 140 dagen gemeld. Bij de berekening van deze termijn van 140 dagen zijn niet enkel de MVV-nareisprocedures van gezinsleden van een statushouder asiel betrokken, maar tevens de procedures van gezinshereniging in brede zin. Om die reden is er sprake van een andere doorlooptijd en dient het gegeven antwoord te worden gecorrigeerd.
Ik interpreteer de laatste vraag zo dat u vraagt naar het aantal nareizigers in MVV-procedure. Dat aantal bedraagt circa 29.000.
Hoeveel training en opleiding hebben de 300 medewerkers gehad die nu worden weggestuurd? Hoelang heeft het geduurd voordat deze mensen voldoende opgeleid waren om zelfstandig te kunnen werken?
Het kost ongeveer een jaar om een medewerker voldoende op te leiden om zelfstandig te kunnen beslissen op (complexere) zaken. Bij de keuze welke medewerkers niet langer nodig zijn, is door de IND gekeken naar de extern ingehuurden die nog niet (volledig) opgeleid zijn. Het werken met een flexibele schil is nodig in het werkveld van de vreemdelingenketen. In geval van pieken wordt getracht zoveel mogelijk medewerkers binnen te halen die eerder werkzaam (en dus opgeleid) zijn geweest binnen de keten.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat al deze opgedane kennis niet verloren gaat? Wordt er ook bepaalde capaciteit in voorraad gehouden voor het geval de asielinstroom weer verder toeneemt?
De IND heeft voor flexibiliteit gezorgd in de personele capaciteit door medewerkers die werkzaam waren in het asielproces in te zetten voor Nareisaanvragen, aangezien bij die aanvragen er nog wel sprake is van een hoge voorraad. Indien nodig, kunnen deze mensen weer terug ingezet worden in het asielproces.
Het bericht dat Albert Heijn na de fusie met Delhaize leveranciers met terugwerkende kracht minder gaat betalen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een reactie geven op het bericht «Plan van Ahold Delhaize om minder aan leveranciers te betalen, schendt gedragscode»?1
Klopt het dat Ahold Delhaize grote leveranciers met terugwerkende kracht tot begin 2016 minder wil gaan betalen en dat een afkoopsom moet worden betaald over de periode voor 2016?
Is het afdwingen van prijsverlagingen met terugwerkende kracht volgens u een oneerlijke handelspraktijk, ook gelet op de Code Eerlijke Handelspraktijken?
Heeft u indicaties dat Ahold Delhaize of haar dochterondernemingen deze maatregel ook voor kleinere leveranciers gaat doorvoeren?
Heeft u indicaties dat andere inkooporganisaties soortgelijke maatregelen gaan treffen?
Precieze cijfers over marktaandelen op de inkoopmarkt zijn niet bekend. Op de Nederlandse retailmarkt had Albert Heijn in 2015 een marktaandeel van 35%, terwijl Delhaize een aandeel had van 24% op de Belgische markt. Of daarmee sprake is van een dominante positie ten opzichte van leveranciers hangt af van meerdere factoren, zoals de mate van verkoopmacht en marktaandelen van leveranciers, de onderlinge relatie tussen verkoper en inkoper en de mate van concurrentie tussen supermarkten onderling. Verkoopmacht van de leverancier is niet alleen afhankelijk van de schaalgrootte van de betreffende leverancier, maar ook van de mate van substitueerbaarheid van en consumentenvoorkeur voor zijn product. Vanuit mededingingsrechtelijk oogpunt is in situaties met een dominante positie relevant of sprake is van misbruik van een economische machtspositie. Het bestaan van onderhandelingsmacht hoeft op zichzelf niet het concurrentieproces te schaden.
Hoe groot is het marktaandeel van Ahold Delhaize op de Nederlandse en Belgische inkoopmarkt voor levensmiddelen en is daarmee sprake van een dominante positie ten opzichte van leveranciers?
Zie antwoord vraag 5.
Is bij een dominante positie de uitnodiging voor een gesprek over het verlagen van de prijzen volgens u vrijblijvend voor leveranciers?
De inhoud van de onderhandelingen is mij niet bekend. Over de mate van vrijblijvendheid en de eventuele gevolgen van deze onderhandelingen kan ik dus geen uitspraken doen.
Wat zijn de gevolgen voor leveranciers als zij het gesprek niet aangaan of niet tot een akkoord komen?
Zie antwoord vraag 7.
Welke mogelijkheden hebben leveranciers om problemen in gesprekken met klanten met een positie als die van Ahold Delhaize aan te kaarten?
Voor gesprekken tussen bedrijven zijn geen specifieke regels gesteld. Contractsvrijheid, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, staat voorop. Wel zij in dit kader wederom gewezen op de pilot met gedragscodes voor eerlijke handelspraktijken in de agrofoodsector en de hieruit voortvloeiende stuurgroep. Via de gedragscode3 zijn vrijwillig gedragsregels afgesproken waar betrokkenen zich aan hebben gecommitteerd. Alle in Nederland actieve supermarkten zijn hierbij aangesloten, alsmede een groot aantal fabrikanten en leveranciers4. Tijdens de pilot was voorzien in opties voor klachtbehandeling en geschilbeslechting5. Ook kon anoniem worden geklaagd via de brancheorganisaties.
Bestaan er bij de mogelijkheden tot het aankaarten van deze problemen verschillen tussen grote en kleine leveranciers?
Er bestaan geen verschillen tussen grote en kleine leveranciers bij de mogelijkheden tot het aankaarten van deze problemen.
Welke mogelijkheden heeft de Autoriteit Consument en Markt om deze zaak te onderzoeken en bent u bereid haar te vragen dit te doen?
De nationale en Europese mededingingsregels verbieden marktpartijen misbruik te maken van een economische machtspositie. De ACM houdt hier toezicht op en neemt signalen over misbruik van economische machtsposities serieus. Dit geldt ook als het gaat over inkoopmacht. Voor misbruik van een economische machtspositie moeten zowel de economische machtspositie als het misbruik worden aangetoond. Zolang er geen sprake is van misbruik van een economische machtspositie, heeft de ACM geen aanknopingspunten om op te treden. Zoals ik hierboven heb opgemerkt wordt momenteel over de casus gesproken in de stuurgroep. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding ACM te vragen de zaak te onderzoeken.
Kunt u aangeven wanneer u de brief over de uitvoering van de motie Gesthuizen c.s. zult sturen?2
Ik ben op dit moment nog in overleg met verschillende partijen over de motie Gesthuizen (Kamerstuk 24 036, nr. 412). Ik zal de uitkomsten van dit overleg meenemen in mijn reactie op de motie en uw Kamer eind september 2016 nader informeren.
De leegloop bij de belastingdienst |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel mensen zich per 1 september 2016 hebben aangemeld voor de vrijwillige vertrekregeling van de Belastingdienst?1
In de Investeringsagenda (IA) is voorzien dat er op termijn voor ca. 5.000 van de huidige medewerkers geen passend werk meer zal zijn, terwijl ca. 1.500 nieuwe medewerkers met andere competenties worden aangetrokken. Daarover heb ik uw Kamer op 20 mei 20152 geïnformeerd. Gelet op de gewenste vernieuwing van de dienst en de gedifferentieerde krimp op alle niveaus is ervoor gekozen om de regeling generiek open te stellen in de vrijwillige fase om voldoende mobiliteit op gang te brengen. Daarmee is beoogd om formele reorganisaties met het aanwijzen van medewerkers als verplichte Van Werk Naar Werk (VWNW)-kandidaten te voorkomen, ook al omdat de mobiliteit binnen de Belastingdienst zeer gering is, ca. 1% per jaar en omdat de gemiddelde leeftijd van medewerkers bij de Belastingdienst hoog is, namelijk 53 jaar.
Op 1 september jl. heeft 7.280 fte (7.820 medewerkers) belangstelling getoond door zich aan te melden voor een gesprek over de regeling. Dat betekent niet dat al deze mensen automatisch zullen besluiten daadwerkelijk gebruik te maken van de vertrekregeling. Op genoemde datum hebben 4.960 fte (5.300 medewerkers) de keuze gemaakt voor een van de varianten binnen de regeling. In overgrote meerderheid wordt gekozen voor de uitstroomvarianten. 1.263 fte (1.372 medewerkers) hebben nog geen keuze gemaakt en 1.057 fte (1.148 medewerkers) hebben na de gesprekken besloten geen gebruik te maken van de regeling.
In verband met de nog te voeren gesprekken en de bedenktijd van enkele weken van de medewerkers kunnen op dit moment nog geen definitieve cijfers worden gepresenteerd. De meest recente raming gaat op basis van de belangstelling per 1 september uit van 5.200 tot 5.800 fte, exclusief de nog aan te wijzen medewerkers als verplichte VWNW-kandidaat bij de formele reorganisaties.
De animo voor de regeling bleek veel groter dan geschat. Uiteindelijk bleken meer oudere medewerkers en hoger opgeleiden – twee op zich verschillende groepen- gebruik te maken van de regeling. Dit is gemeld op 13 april jl. in de 17e Halfjaarsrapportage en vervolgens in het AO op 1 juni jl.
Het rijksbrede VWNW-beleid voorziet in de vrijwillige fase en in voorzieningen om medewerkers vrijwillig te laten vertrekken dan wel te begeleiden naar een andere baan, zodat gedwongen uitstroom beperkt kan worden. Achteraf bezien is deze brede openstelling een verkeerde keuze geweest en had een meer gerichte doelgroepbepaling en een afbakening in de tijd de voorkeur moeten hebben. Na overleg met de centrales is de vrijwillige fase gestopt per 1 september. Hierover heb ik uw Kamer op 29 juni geïnformeerd3.
Zo spoedig mogelijk na de afronding van de gesprekken en de definitieve keuzes van de medewerkers wordt het eindbeeld gedeeld met uw Kamer.
Kunt u per functiegroep aangeven hoeveel mensen er bij de Belastingdienst werken en hoeveel zich hebben aangemeld voor de vrijwillige vertrekregeling?
Op basis van de feiten zoals bekend op 1 september jl.:
Kunt u per vijfjarige leeftijdscohort aangeven hoeveel mensen er bij de Belastingdienst werken en hoeveel zich hebben aangemeld voor de vrijwillige vertrekregeling? Kunt u hierbij de leeftijdscohorten van 63, 64 en 65-jarigen apart per jaar tonen?
Op basis van de feiten zoals bekend op 1 september:
Kunt u aangeven hoeveel mensen van 64 jaar of ouder voor 1 juli 2016 gekozen hebben voor traject A en vlak voor hun AOW-leeftijd (of erna!) de volledige transitievergoeding gekregen hebben? Hoeveel transitievergoeding is er in totaal aan deze groep betaald?
Er is hier geen sprake van een transitievergoeding, maar van een stimuleringspremie, een voorziening bij reorganisaties uit het rijksbrede VWNW-beleid, zoals vastgelegd in het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). De hoogte van de stimuleringspremie wordt bepaald op basis van salaris en ambtelijke dienstjaren. Daardoor is de premie relatief aantrekkelijk voor oudere medewerkers met veel ambtelijke dienstjaren en voor medewerkers in de hogere loonschalen. Deze groepen medewerkers hebben zich dan ook meer dan evenredig voor de regeling aangemeld. Ik had oudere medewerkers niet kunnen uitsluiten van de vrijwillige fase, omdat dit tot verboden leeftijdsdiscriminatie op grond van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid (WGBL) had geleid. Daarnaast merk ik graag op dat ontslag van medewerkers vanwege het bereiken van de AOW-leeftijd niet mogelijk is.
Naar de stand op 1 september jl.maken 1.173 fte (1.250 medewerkers) van 64 jaar of ouder, waarvan 245 fte (265 medewerkers) die de AOW-leeftijd hebben bereikt bij uitstroom, gebruik van de regeling. Zij ontvangen in totaal ruim € 80 mln. (bruto) aan stimuleringspremie.
Hoeveel mensen verwacht u dat er zullen vertrekken onder de vrijwillige regeling en hoeveel geld kost hun vertrek in totaal (aan zowel vertrekpremie, uitkeringen, omscholingskosten en andere kosten)?
Over de definitieve kosten zal ik u zo snel mogelijk informeren. Daarbij is op voorhand duidelijk dat op basis van de huidige aanmeldingen het zwaartepunt van de kosten in het jaar 2016 zal liggen. De oorspronkelijke raming ging uit van een evenwichtiger verdeling over de jaren 2016 tot en met 2023.
Zoals onder vraag 1 is aangegeven, zal de uitstroom, nadat de laatste gesprekken met de aangemelde medewerkers hebben plaatsgevonden, volgens de laatste inschattingen per 1 september jl. naar verwachting tussen 5.200 en 5.800 fte uitkomen.
Volgens de huidige ramingen wordt het meerjarige (2016–2023) budget voor de regeling van € 648 mln. met circa € 70 mln. overschreden. Die overschrijding wordt deels veroorzaakt door de groter dan geraamde uitstroom. Dominante factor bij de overschrijding is het gevolg van de eindheffing. De eindheffing is een heffing die de fiscus oplegt aan belastingplichtige werkgevers, tot welke ook de ambtelijke werkgevers behoren, wanneer het gebruik van een regeling wordt aangemerkt als een regeling voor vervroegd uittreden. Daar waar het gebruik van de regeling bij de Belastingdienst (vermoedelijk gedeeltelijk) zal worden aangemerkt als een regeling voor vervroegd uittreden, zal de Belastingdienst, als uitvoerende instantie, de werkgever Belastingdienst de eindheffing opleggen. Achteraf bezien hadden we meer rekening moeten houden met deze risicofactor.
De overschrijding wordt meerjarig in de bredere begroting van de Belastingdienst gedekt.
Kunt u de tekst van het sociaal akkoord aan de Kamer doen toekomen inclusief de voorwaarden die vertrekkers kregen?
Ja, deze treft u bijgaand aan4. Het akkoord is met de centrales overeengekomen binnen de kaders van het rijksbrede VWNW-beleid.
Tevens voeg ik de brief van de directeur-generaal Belastingdienst toe waarin is vastgelegd dat de vrijwillige uitstroomvarianten, die in de Belastingdienstspecifieke uitwerking zijn beschreven, per 1 september zijn gesloten5. Hiervan heb ik de Tweede Kamer bij brief van 29 juni 2016 op de hoogte gebracht (zie ook het antwoord op vraag 1).
Kunt u aangeven welke wijzigingen er tussentijds zijn aangebracht in de voorwaarden van afvloeien?
In maart van dit jaar waren sterke indicaties beschikbaar dat door het grote enthousiasme voor de regeling er bij ongewijzigd doorzetten ervan mogelijke continuïteitsrisico’s voor de processen zouden kunnen ontstaan. De brede openstelling bleek, zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 1, achteraf bezien een verkeerde keuze. Daarom achtte ik het nodig dat de VWNW-afspraken zo snel mogelijk werden aangepast. De gesprekken met de centrales over de mogelijkheden voor aanpassing van de regeling zijn kort daarna gestart. Na onderhandelingen met de centrales, waarin ik op vraag 10 nader in ga, zijn onderstaande afspraken over de voorwaarden van afvloeien overeengekomen:
Per 1 september is het niet meer mogelijk dat medewerkers aanvragen doen voor het gebruik maken van de varianten A, B, C en D zoals beschreven in hoofdstuk 1 onderdeel 7B van de Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst (PUB).
Medewerkers die voor 1 september een aanvraag indienen/in hebben gediend voor variant B kunnen tot uiterlijk 1 maart 2020 in Switch verblijven alvorens met gebruikmaking van de stimuleringspremie met ontslag te gaan. Gerekend vanaf 1 september 2016 betekent dit dat een medewerker nog maximaal drie jaar en zes maanden in Switch kan verblijven.
Voor de medewerkers benoemd in een groepsfunctie B of C of in een individuele functie met een salarisschaal tot en met schaal 7 die opteren voor variant B, kunnen tot uiterlijk 1 september 2020 in Switch verblijven alvorens met gebruikmaking van de stimuleringspremie met ontslag te gaan. Gerekend vanaf 1 september 2016 betekent dit dat een medewerker nog maximaal 4 jaar in Switch kan verblijven.
Op welke wijze is dit akkoord tot stand gekomen, wiens handtekening staat eronder en hoe bent u betrokken geweest bij het opstellen ervan?
Het akkoord met het GOBD van januari is, zoals gebruikelijk bij dergelijke afspraken, onder de leiding van de directeur-generaal Belastingdienst zelf tot stand gekomen, onder mijn volledige verantwoordelijkheid en paste binnen de afgesproken kaders. In het akkoord is een clausule afgesproken die kon leiden tot aanpassing ervan en betreft de evaluatie van de regeling rond januari 2018. Ook is met de centrales het zogenaamde «herenakkoord» afgesproken, waarbij de termijn van de evaluatie bespreekbaar is indien zou blijken dat de continuïteit van de organisatie en haar belangrijkste processen in gevaar zou dreigen te komen.
Zijn er processen bij de Belastingdienst die de normale wettelijke termijnen niet halen door de reorganisatie, of die het beoogde aantal controles of afhandelingen niet aankunnen? Zo ja, kunt u dan per proces aangeven wat er mis gaat door deze reorganisatie in 2016 en 2017?
Op dit moment bestaat hier nog geen zicht op. Mede naar aanleiding van de oproep van uw Kamer in het AO treft treft de Belastingdienst maatregelen om de continuïteitsrisico’s die onvermijdelijk aan een verandering van deze omvang zijn verbonden, te beheersen. Het gaat hierbij onder andere om gefaseerde uitstroom van medewerkers (2016–2023) en om de werving van nieuwe kennis en ervaring, ongeveer 700 fte in 2016. De werving is bestemd voor de IA, waarvoor over de hele looptijd 1.500 fte nodig zijn, en voor gedeeltelijke vervanging van de sneller dan voorziene uitstroom. Medewerkers die de komende jaren gaan vertrekken, zullen met het oog op de continuïteit waar nodig worden ingezet in hun huidige rol.
Wanneer was u voor het eerst duidelijk dat het gebruik van de vertrekregeling zo groot was en wat heeft u toen gedaan?
Bij eerste analyse in maart jl. heb ik inzicht gekregen in het aantal belangstellenden en mogelijke continuïteitsrisico’s. Aan de centrales is vervolgens kenbaar gemaakt dat, indien de generieke vrijwillige fase van het VWNW-beleid niet zou worden aangepast, mogelijk continuïteitsrisico’s zouden ontstaan.
Met een beroep op het herenakkoord (zie ook het antwoord op vraag 8) hebben vervolgens onder mijn verantwoordelijkheid, steeds binnen vastgestelde mandaten, en onder leiding van de directeur-generaal Belastingdienst verschillende informele en formele gesprekken met de centrales plaatsgevonden over mogelijke aanpassingen. De centrales hebben hun achterban daarover geraadpleegd. Een uiteindelijk voorstel is gepresenteerd op 17 juni jl. Met dit voorstel zijn de centrales teruggegaan naar hun achterban. In het formele overleg met de centrales van 28 juni jl. is de minimaal vereiste overeenstemming bereikt. Ik heb u daarover geïnformeerd bij brief van 29 juni 2016.
Kunt u de originele kosten van de reorganisatie van de Belastingdienst geven en de huidige beste schatting? (Het gaat hier om de kosten per jaar en per onderdeel van de reorganisatie)
De originele inschatting van de frictiekosten tijdens de IA bedroeg cumulatief € 648 mln. over de periode 2016–2023 (zie tabel hieronder). Volgens de huidige veronderstellingen is een overschrijding van cumulatief circa € 70 mln. aan de orde, met name veroorzaakt door de eindheffing. Deze kosten worden binnen de begroting van de Belastingdienst gedekt. Zoals in antwoord 5 is aangegeven zal het zwaartepunt van de kosten in werkelijkheid vooral in 2016 liggen.
Bedragen in € mln.
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Cumulatief
Begroting frictiekosten
63
91
120
138
120
75
35
6
–
648
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
Ja.
De verdieping van de Nieuwe Waterweg en de Botlek in relatie tot oude milieumisdrijven |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Op welke wijze is rondom de mogelijke verdieping van de Nieuwe Waterweg onderzocht of de bodem schoon (genoeg) is? In hoeverre is bij de indiening van de ontgrondingsvergunning, de milieueffectrapportage en/of de natuurbeschermingswetvergunning informatie gevoegd omtrent de vervuiling van de bodem in het betreffende gebied?
In het Milieueffectrapport (MER) Verdieping Nieuwe Waterweg, Botlek, 2e Petroleumhaven is de waterbodemkwaliteit van de Nieuwe Waterweg, de Botlekhaven en de 2e Petroleumhaven uitgebreid onderzocht op mogelijk verdachte activiteiten en is er waterbodemonderzoek uitgevoerd. In totaal betreft dit bijna 8000 pagina’s aan informatie. Alle MER-onderzoeken zijn in het kader van de vergunningprocedure Ontgrondingenwet gepubliceerd tezamen met het hoofdrapport van het MER. Deze zijn in te zien op de website van het platform publieksparticipatie: http://www.platformparticipatie.nl/projecten/alle-projecten/projectenlijst/verdieping-nieuwe-waterweg/
In hoeverre is na milieuschandalen in dit gebied (met name in de jaren zeventig, tachtig en negentig; zoals Booy Clean, Odjfell, TCR en mogelijk anderen) systematisch onderzocht of de bodem vervuild is? Indien dit systematisch is onderzocht, kunt u de Kamer inzicht geven in de uitkomsten van dit onderzoek?
In juni 2015 heeft het bureau TAUW systematisch onderzoek uitgevoerd naar de bodemvervuiling in het kader van het vooronderzoek Verdieping Nieuwe Waterweg. Het document (deel I en II) is als een van de achtergronddocumenten bij het MER in te zien op de website van het platform participatie:
De resultaten van het onderzoek naar bodemopbouw en verontreiniging laten zien dat een groot deel van de zand, klei- en sliblagen die tijdens de uitvoering van de baggerwerkzaamheden vrijkomen schoon genoeg is en elders hergebruikt kan worden. Ook zal er bij de verdieping van de Nieuwe Waterweg, Botlek en 2e Petroleumhaven (licht) vervuild materiaal vrijkomen. Tijdens de uitvoering zullen de specifieke voorschriften worden opgevolgd die verspreiding van deze vervuiling moeten voorkomen. De verontreinigde bodemlagen zullen in het baggerdepot voor verontreinigd slib (de Slufter) worden afgezet.
Deelt u de mening dat voordat wordt overgegaan tot verdere verdieping goed inzicht in de staat van de bodem en de mogelijke vervuiling hiervan van belang is? Zo ja, is er naar uw oordeel momenteel voldoende inzicht? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Met de uitgevoerde onderzoeken is voldoende inzicht gekregen in de staat van de bodem. Het MER met de bijbehorende achtergronddocumenten is getoetst door de Commissie voor de Milieueffectrapportage. Ook zij vindt dat het rapport de milieueffecten en maatregelen goed beschrijft en een goede basis vormt voor het meewegen van milieubelangen bij de besluitvorming. Ook deze documenten zijn te vinden op de eerder vermelde website en de eigen website van de Commissie voor de Milieueffectrapportage.
Waar zal het (haven)slib uit de verdiepte Nieuwe Waterweg en de Botlek worden gestort?
Dat is afhankelijk van de kwaliteit en mogelijkheden voor hergebruik. Partijen van voldoende kwaliteit worden hergebruikt voor erosiebestrijding Oude Maas en in natuur- en groenprojecten of gestort op de Noordzee. Partijen met een ontoereikende kwaliteit worden gestort in de Slufter (opslagdepot voor verontreinigd slib op de Maasvlakte).
Het Onderwijsaccountantsprotocol 2016 |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het concept van het Onderwijsaccountantsprotocol 2016 en de hierin opgenomen wijziging dat bij aanbestedingen boven Europese drempelbedragen door instellingsaccountants alleen wordt gecontroleerd op «administratieve organisatie en interne beheersing» (AO/IB) terwijl voorheen sprake was van volledige accountantscontrole voor deze aanbestedingen?1
Ja, ik ben bekend met het Onderwijsaccountantsprotocol 2016 en de daarin opgenomen bepaling over de controle op aanbestedingen. Het is echter niet juist dat voorheen sprake was van een volledige controle voor deze aanbestedingen. Voorheen was sprake van een controle onder de kwantitatieve tolerantie van rechtmatigheid. Dit betekent dat de accountant zijn controle zo inrichtte dat hij fouten groter dan 3% van de publieke middelen vindt. Een volledige accountantscontrole zou tot zeer hoge administratieve lasten leiden die niet in verhouding staan tot wat het zou opleveren.
Hoe moet in het licht van deze wijziging de zinsnede uit het Onderwijsaccountantsprotocol 2015 worden gelezen dat «voor aanbestedingen onder de Europese drempelbedragen [...] een groeimodel» geldt?
Op 1 april 2013 is de Aanbestedingswet 2012 in werking getreden. Deze wet stelt ook eisen aan inkopen onder de Europese aanbestedingsgrens en heeft daarmee een uitbreiding van de controle van de accountant onder de Europese aanbestedingsgrens tot gevolg gehad. Bij inwerkingtreding van de wet is met vertegenwoordigers van de accountantskantoren en de beroepsorganisatie afgesproken om onder de Europese drempelbedragen te beginnen met een minimale controle (kwalitatieve tolerantie – de accountant beoordeelt alleen de AO/IB, de administratieve organisatie en interne beheersing) en te groeien naar kwantitatieve tolerantie. Op dit moment blijkt een verzwaring naar een kwantitatieve tolerantie nog niet mogelijk voor de accountants. Omdat ik ervoor verantwoordelijk ben een uitvoerbaar controleprotocol aan de instellingsaccountants beschikbaar te stellen, heb ik ervoor gekozen gehoor te geven aan hun bezwaren en gekozen voor een minder zware vorm van controle. Dat laat onverlet dat ondernemers zich, bij een vermoeden van onregelmatigheden, kunnen wenden tot de civiele rechter of de onafhankelijke Commissie van Aanbestedingsexperts.
Op welke wijze wordt gecontroleerd als sprake is van controle op AO/IB? Hoe staat dit in verhouding tot andere mogelijke wijzen van accountantscontrole en is controle op AO/IB de lichtst mogelijke vorm van accountantscontrole?
De accountant beoordeelt of de onderwijsinstelling procedures en werkwijzen heeft ingericht die gericht zijn op naleving van de aanbestedingswet- en regelgeving. Indien dit niet het geval is, rapporteert de accountant hierover aan het bevoegd gezag en het toezichthoudend orgaan, zodat zij maatregelen kunnen nemen ter verbetering. Dit sluit aan op de versterking van de bestuurskracht binnen de onderwijsinstelling.
De beoordeling van de AO/IB is de lichtst mogelijke vorm van controle, passend binnen het stelsel van controle, zoals dat al jaren verankerd is in het onderwijsaccountantsprotocol en dat gericht is op een redelijke mate van zekerheid met betrekking tot de rechtmatigheid tegenover relatief lage uitvoeringslasten.
Hoe groot was de totale omvang van alle aanbestedingen boven de Europese drempelwaarde door onderwijsinstellingen die volgens het genoemde protocol werden beoordeeld?
Er zijn hierover weinig gegevens beschikbaar. Momenteel wordt wel onderzoek gedaan naar het totale aanbestedingsvolume van de Nederlandse overheid. Hoewel het onderzoek nog loopt, zijn de eerste resultaten al wel binnen: uit het onderzoek blijkt dat Nederland jaarlijks voor circa 10 miljard euro per jaar aan onderwijsdiensten aanbesteedt. Dat betreft niet alleen onderwijsinstellingen, maar bijvoorbeeld ook een gemeente die een cursus aanbesteedt. Ook betreffen de uitgaven van onderwijsinstellingen niet alleen onderwijsdiensten; zo moeten schoolgebouwen ook schoongemaakt worden. Omdat deze onderverdeling is gedaan op basis van wat is aanbesteed (onderwijsdiensten) kan niet worden aangegeven hoeveel hiervan volgens het genoemde protocol wordt beoordeeld.
Op welke wijze wordt onafhankelijke en objectieve selectie van leveranciers gewaarborgd naast controle door accountants?
De onafhankelijke en objectieve selectie van leveranciers wordt gewaarborgd in de Aanbestedingswet 2012 en in de Europese aanbestedingsrichtlijnen. Onderwijsinstellingen dienen hun eigen interne procedures zo in te richten dat deze conform de aanbestedingswet- en regelgeving is. Dit controleert de accountant. Een belangrijke andere waarborg is de mogelijkheid voor ondernemers om een klacht in te dienen bij de Commissie van Aanbestedingsexperts of de gang naar de civiele rechter.
Welke middelen heeft u om bij onderwijsinstellingen de kennis over aanbestedingen en controle daarvan bij instellingsaccountants te vergroten?
De voorlichting over wet- en regelgeving heb ik belegd bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de onderwijswet- en regelgeving. De informatieverstrekking over Aanbestedingswet- en regelgeving is belegd bij de Minister van Economische Zaken. De uitvoering daarvan verloopt via PIANOo, het Expertisecentrum Aanbesteden. PIANOo biedt een (gratis) vragenloket, handreikingen en cursussen en laat goede voorbeelden zien. Daarnaast kunnen onderwijsinstellingen via PIANOo in contact komen met andere aanbestedende diensten.
Kunt u toelichten hoe goede uitvoering van aanbestedingsbeleid door onderwijsinstellingen is gebaat bij lichtere controle?
De gekozen vorm van controle past in een terughoudend controlebeleid (aanvaardbare administratieve lasten) en versterking van de interne bestuurskracht van onderwijsinstellingen. De instellingen (bevoegd gezag en toezichthoudend orgaan) blijven verantwoordelijk voor de goede uitvoering van aanbestedingsbeleid en krijgen een signaal van de accountant, indien verbetering wenselijk is.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden wegens de naderende inwerkingtreding van het Onderwijsaccountantsprotocol 2016?
Ja.
De NAM die niet meer wil samenwerken met een onafhankelijk contra-expertise bureau |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) die niet meer wil samenwerken met een onafhankelijk contra-expertisebureau, Vergnes Expertise?1 2
Ja.
Wat is volgens u de reden dat de NAM niet meer wil samenwerken met dit expertisebureau?
NAM heeft vastgesteld dat er, in vergelijking met andere contra-expertisebureaus, over de werkzaamheden van Vergnes Expertise BV er een relatief groot aantal klachten is. Dit betreft met name klachten over de doorlooptijden en de kwaliteit van de contra-expertiserapporten. Daarop is met Vergnes een verbetertraject gestart. NAM heeft tijdens dit traject geen verbeteringen kunnen constateren. Vergnes heeft op een later moment afstand genomen van het verbetertraject en aangegeven dat er geen kwaliteitsproblemen zijn met betrekking tot de opgeleverde rapportages. Daarop heeft NAM besloten met ingang van 1 september 2016 nieuwe contra-expertises van Vergnes niet langer te vergoeden.
Zijn er meer gevallen bekend waarin de NAM niet meer wil samenwerken met expertisebureaus?
Mij zijn geen andere gevallen bekend.
Kan de NAM zomaar de samenwerking opzeggen met een expertisebureau? Is hiervoor geen overleg vereist met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG)?
Ja. Het betreft een samenwerkingsrelatie tussen twee private partijen waar de overheid geen partij in is en niet zonder meer in kan treden. In de samenwerkingsovereenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken, NAM en de NCG over de schadeafhandelingsprocedure is ook niet vastgelegd dat in een dergelijke situatie voorafgaand overleg met of toestemming van de NCG nodig zou zijn.
Klopt het dat de NAM vindt dat de schadebedragen, waar sommige expertisebureaus op uit komen, in de ogen van de NAM te hoog zijn?
NAM laat weten dat zij als privaat bedrijf verantwoording aflegt aan haar aandeelhouders over haar handelen en financiële resultaten en zich tegen die achtergrond inspant voor een zorgvuldige en voor alle partijen rechtvaardige afhandeling van schade. Dit laat onverlet dat dit kan leiden tot een andere perceptie van bewoners.
Klopt het dan ook dat in de perceptie van bewoners de NAM nog steeds probeert de kosten van de schadevergoedingen te minimaliseren ten koste van de gedupeerden?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat in de perceptie van de bewoners aan de onafhankelijkheid van de contra-expertise nu afbreuk wordt gedaan, omdat nu gebleken is dat de NAM op ieder moment de samenwerking met expertisebureaus kan opzeggen?
Het is van belang dat experts kwaliteit leveren en dat bewoners adequaat worden geholpen. Voor vertrouwen in kwaliteit en onafhankelijkheid is het van belang dat de gehanteerde kwaliteitscriteria om te komen tot een beoordeling vooraf, onafhankelijk en transparant worden vastgesteld. NAM is in overleg getreden met Vergnes Expertise BV om tot verbeteringen te komen, maar dit heeft niet tot het beoogde resultaat geleid.
Toont dit in uw ogen niet andermaal aan dat de schadebeoordeling, en de second opinion daarop, zo snel mogelijk weg moet bij de NAM, en bij de NCG ondergebracht moet worden?
NAM heeft geen bemoeienis met individuele schadedossiers. De afhandeling van reguliere schade en de vergoeding van een eventuele contra-expertise, worden uitgevoerd door het Centrum Veilig Wonen. Bewoner is zelf opdrachtgever van de contra-expertise. Bij complexe schadezaken wordt de behandeling van het CVW overgeheveld naar de NCG.
In de samenwerkingsovereenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken, NAM en NCG over de schadeafhandelingsprocedure is de monitorende rol van de NCG beschreven. Zoals ik uw Kamer heb gemeld bij brief van 28 juni 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 276) vind ik het daarnaast noodzakelijk dat de NCG een toezichthoudende rol op het CVW gaat vervullen. Verder heeft de NCG mij laten weten in de actualisatie van het meerjarenprogramma, die eind dit jaar wordt vastgesteld, te zullen komen met voorstellen voor vereenvoudiging van de afhandeling van kleine schades en de rolverdeling ten aanzien van de vaststelling van het schadeprotocol en het handboek voor experts.
Kunt u bevestigen dat de lopende zaken die bij expertisebureaus ondergebracht zijn daar ook zullen worden afgewikkeld, ook als de NAM de samenwerking daarmee opzegt?
NAM vergoedt vanaf 1 september 2016 geen nieuwe contra-expertises door Vergnes. Reeds lopende contra-expertises door Vergnes zullen worden afgerond en vergoed.
Klopt het dat het om ongeveer 1.500 gevallen gaat? Kunt u helderheid aan deze mensen verschaffen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u met de NCG bespreken of, als de schadebeoordeling definitief bij de NAM weg is, de expertisebureaus waarvan de NAM afscheid had genomen weer opnieuw ingeschakeld kunnen worden bij de contra-expertise?
NAM laat weten dat Vergnes, zodra de rapportages op niveau zijn, weer contra-expertises kan uitvoeren onder het huidige protocol schadeafhandeling. Ook binnen de huidige rolverdeling is dit dus mogelijk.
Een bezoek van een Turkse minister aan Nederland |
|
Harry van Bommel , Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Is het waar dat de Minister van Economische Zaken van Turkije, Nihat Zeybekci, momenteel in ons land is, onder andere voor overleg met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Dat klopt, op 23 augustus jl. was de Minister van Economische Zaken van Turkije, Nihat Zeybekci in Nederland.
Kunt u bevestigen dat Minister Zeybekci vergaande en onacceptabele uitspraken heeft gedaan over Gülen-aanhangers? Is het waar dat deze Turkse Minister heeft gezegd dat de islamitische geestelijke Fethullah Gülen een rat is en dat diens aanhangers zullen worden gestraft op een manier waardoor ze zullen smeken te worden gedood en dat Gülen-aanhangers zouden worden weggestopt in holen, opdat zij nooit meer een menselijke stem zullen horen?1 Indien neen, wat heeft de Minister dan gezegd over Gülen-aanhangers?
De uitspraken van de Turkse Minister zijn voor zijn rekening. Het kabinet heeft, zoals eerder gesteld in de brief aan uw Kamer van 21 juli (Kamerstuk 34 300 V, nr. 76) over de situatie in Turkije, van meet af aan de couppoging in krachtige termen veroordeeld, en tegelijkertijd bij de Turkse autoriteiten erop aangedrongen te allen tijden binnen de kaders van de rechtsstaat te opereren. Het kabinet heeft meermaals de grote zorgen overgebracht over de effecten van de coup en de nasleep ervan in Turkije zelf en in Nederland, zowel in het gesprek dat ik had met Minister Zeybekci als bij het bezoek van Minister Koenders aan Ankara op 28 en 29 augustus. Het kabinet heeft er in deze contacten sterk op aangedrongen ervoor te zorgen dat spanningen uit Turkije niet naar Nederland worden overgebracht. Dat is zowel bij de Turkse Minister van Economische Zaken als bij andere leden van de regering in Ankara expliciet en duidelijk aan de orde gesteld.
Ziet u dergelijke uitspraken als het vergoelijken van marteling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen dat dergelijke uitspraken bijdragen aan verdere polarisatie tussen bevolkingsgroepen in Turkije, maar ook in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de Turkse Minister aangesproken op zijn uitlatingen over Gülen-aanhangers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb de Turkse Minister persoonlijk gevraagd naar zijn woorden, omdat ik mij zorgen maakte. Hij stelde dat deze niet juist zijn geïnterpreteerd.
Deelt u de opvatting dat ministers die dergelijke uitspraken doen de toegang tot Nederland ontzegd dient te worden? Indien neen, waarom niet?
Het kabinet deelt die opvatting niet. We moeten in gesprek blijven met de Turkse autoriteiten. De couppoging is een traumatische ervaring geweest voor heel Turkije: er zijn veel slachtoffers gevallen en er is fors gevochten. Tegelijkertijd maken we duidelijk dat er grenzen zijn aan hoe ver de Turkse autoriteiten kunnen gaan in de nasleep van de couppoging. Vrijheid en verdraagzaamheid zijn fundamentele Europese waarden op basis waarvan wij in Europa met elkaar omgaan. Over verschillen van mening gaan we respectvol met elkaar in dialoog.
Het op grote schaal illegaal couperen van paardenstaarten |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Controles op staarten van trekpaarden» en «Nostalgie van het trekpaard», waaruit blijkt dat vrijwel alle paarden op de Nationale Tentoonstelling voor trekpaarden gecoupeerd waren ondanks het wettelijke verbod hierop?1 2
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel processen-verbaal de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tijdens deze tentoonstelling heeft opgemaakt? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoorden op vragen inzake het meedoen van gecoupeerde paarden aan hengstenkeuringen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2046) heb ik aan uw Kamer aangegeven voornemens te zijn bestuursrechtelijk te gaan handhaven op het tentoonstellingsverbod. De NVWA doet momenteel onderzoek naar aanleiding van tentoongestelde, gecoupeerde paarden. In het kader van dit onderzoek heeft de NVWA controles uitgevoerd op tentoonstellingen in Zeeland en Limburg. Het onderzoek is onderdeel van een bestuursrechtelijk handhavingstraject. Proces-verbaal wordt opgemaakt in het kader van strafrecht en is hier derhalve niet aan de orde. Wanneer op basis van het lopende onderzoek overtredingen worden vastgesteld, kan hiertegen bestuursrechtelijk worden opgetreden door bijvoorbeeld het opleggen van een last onder dwangsom.
Hoe is het op grote schaal tentoonstellen van gecoupeerde paarden te rijmen met uw antwoord op eerdere vragen, namelijk dat u bestuursrechtelijk zal handhaven op het tentoonstellingsverbod van paarden met geamputeerde staarten?3
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vordert uw onderzoek naar effectievere handhaving van dit tentoonstellingsverbod? Op welke termijn en op welke wijze verwacht u de resultaten hiervan te kunnen implementeren?
Het resultaat van het ingezette bestuurlijke handhavingstraject vormt de basis voor het onderzoek. Dit resultaat is bepalend voor het kunnen vaststellen van de effectiviteit ervan en de wijze waarop deze kan worden verbeterd om aan de ongewenste situatie een einde te maken. Ik zal uw Kamer hierover dit najaar informeren.
Deelt u de mening dat het teleurstellend is dat ondanks diverse verzoeken de Koninklijke Vereniging Het Nederlandse Trekpaard en de Haflinger (KVTH) het couperen niet op vrijwillige basis wil uitbannen en dat het zorgwekkend is dat het dreigen met boetes en controles door de NVWA kennelijk geen effect sorteert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u voornemens zich in te spannen voor een cultuuromslag bij de KVTH?
Ik vind het altijd teleurstellend dat een sector, welke sector dan ook, niet in staat is zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen en daarop vervolgens aangesproken moet worden middels handhaving. Om deze reden ben ik ook begonnen met het bestuursrechtelijke handhaven.
Het bericht ‘Sjoemelsoftware Volkswagen: update auto’s helpt niet bij Audi Q5’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Sjoemelsoftware Volkswagen: update auto’s helpt niet bij Audi Q5»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, wanneer consumenten gevraagd wordt een software update te laten uitvoeren zodat illegale software kan worden verwijderd onder de belofte dat dit niets zal afdoen aan de prestaties van de auto, het onacceptabel is als dit toch het geval blijkt te zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan?
Als een fabrikant belooft dat een software update niets zal afdoen aan de prestaties van een auto, dan moet die fabrikant dat nakomen. Het is aan de Duitse typegoedkeuringsautoriteit Kraftfahrt-Bundesambt (KBA) om te beoordelen of in het geval van de Audi Q5 de voorgestelde oplossing voldoet. Op verzoek van uw Kamer2 laat ik de RDW en TNO een second opinion uitvoeren bij Volkswagen. Ik verwacht binnenkort de resultaten hiervan.
Weet u of er in Nederland ook auto’s op de weg zijn, al dan niet van het type Audi Q5, waarvan door derden, zoals de in het bericht genoemde Italiaanse consumentenorganisatie, is aangetoond dat ze slechter presteren na de software update dan daarvoor, waardoor er aanleiding is om tot een herkeuring over te gaan? Zo nee, gaat u dit zo snel mogelijk onderzoeken? Zo ja, kunt u aangeven om welke auto’s het gaat en wat de vervolgprocedure is?
Het is aannemelijk dat auto’s van het onderzochte type Audi Q5 ook in Nederland op de weg zijn. Ik heb geen informatie over andere autotypen die na een software update in verband met de emissies slechter presteren dan daarvoor. Zoals bij vraag 2 aangegeven is het aan het KBA om te beoordelen of de voorgestelde oplossing bij de Audi Q5 voldoet.
Is het mogelijk om deze typen auto’s, waarover twijfel is gerezen, ook hier in Nederland te onderwerpen aan een herkeuring door een onafhankelijke instantie, zodat de resultaten van onderzoeken van derden kunnen worden geverifieerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om hiertoe over te gaan, bijvoorbeeld door TNO te vragen deze typen auto’s aan een onafhankelijke test te onderwerpen en de resultaten daarvan openbaar te maken?
Op zich is het mogelijk om een herkeuring uit te voeren bij auto’s die een recall hebben ondergaan, maar dit is primair de verantwoordelijkheid van de typegoedkeuringsautoriteit die de typegoedkeuring heeft verleend. In dit geval is dit het KBA. Bij de Audi Q5 doen RDW en TNO een second opinion zoals in antwoord 2 ook gemeld.
Staat u in contact met Volkswagen en/of andere autofabrikanten over of er in Nederland nieuwe terugroepacties komen voor auto’s die discutabel presteren na de reeds uitgevoerde software update, zoals auto’s van het type Audi Q5? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn worden Nederlandse consumenten daarover ingelicht?
Voor het vormen van de bij vraag 2 genoemde second opinion brengen de RDW en TNO binnenkort een bezoek aan Volkswagen om de software update te bespreken. Daarbij zal aan de orde komen in hoeverre de voertuigprestaties na de software update verschillen met daarvoor.
Pleit u er, indien u in contact staat met Volkswagen en/of andere autofabrikanten over eventuele nieuwe terugroepacties bij deze bedrijven, voor dat consumenten worden gecompenseerd voor eventueel waardeverlies van hun voertuig en/of andere nadelige gevolgen van een uitgevoerde software update, wanneer dit eenmaal geverifieerd is door een onafhankelijk instantie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kun u reeds aangeven hoe deze compensatie vorm kan krijgen?
Zoals eerder in antwoord op vragen van uw Kamer gemeld3 krijgt de Europese voertuigeigenaar, in tegenstelling tot de Amerikaanse eigenaar, van een dieselauto waarmee is gefraudeerd geen financiële compensatie. Eurocommissaris Bieńkowska heeft Volkswagen er op aangesproken om ook de Europese voertuigeigenaar te compenseren. Klanten die niet tevreden zijn met het ontbreken van compensatie kunnen naar de civiele rechter.
Vinden er überhaupt controles plaats door de typegoedkeuringsinstantie of een andere (onafhankelijke) instantie, nadat er bij een auto een software update heeft plaatsgevonden die mogelijkerwijs gevolgen kan hebben voor de prestaties van de auto in termen van gebruik en/of de hoeveelheid schadelijke uitstoot voor mens en milieu? Met andere woorden: wordt er wel gecontroleerd of de software update tot het gewenste effect leidt? Zo ja, wat is daarvan tot nu toe het resultaat en heeft dit ooit aanleiding gegeven tot actie? Zo nee, waarom niet en deelt u de mening dat deze controle wel degelijk plaats zou moeten vinden?
Zoals aangegeven bij vraag 2 moet de typekeuringsautoriteit die de goedkeuring voor een type heeft afgegeven en die daarmee verantwoordelijk is voor recalls bij het type, er op toezien dat het voertuig na de recall aan geldende normen voldoet. Hiertoe moet door een onafhankelijk technische dienst vastgesteld worden dat het voertuig na de aanpassing weer aan de voorschriften voldoet.
Deelt u de mening dat ook deze kwestie rondom geüpdatete auto’s laat zien dat het in het leven roepen van een vorm van onafhankelijk Europees toezicht gewenst is, zodat er altijd een second opinion kan worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven wat hierop de voortgang is en wat u doet om deze stap te bevorderen?
Uw Kamer heeft de regering per motie4 gevraagd in Europees verband te pleiten voor adequaat toezicht en adequate handhaving op Europees niveau. Ik breng dit in tijdens de onderhandelingen over de nieuwe Kaderverordening Markttoezicht en Typegoedkeuring van motorvoertuigen.
Bent u bekend met het bericht «Details omitted in Renault emissions report»?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat uit een Frans overheidsonderzoek enkele Renault modellen negen tot elf maal hogere waarden stikstofoxiden (NOx) uitstoten dan is toegestaan en dat het erop lijkt dat Renault de NOx-filter heeft geoptimaliseerd zodat deze beter presteert onder testcondities?
Uit het Franse rapport «Rapport final de la commission indépendante mise en place par la Ministre Ségolène Royal après la révélation de l’affaire Volkswagen» (29 juillet 2016)6 blijkt inderdaad dat bij enkele geteste Renault modellen (Euro 6) (in de praktijk) emissies optreden die een factor 7 tot 11 hoger zijn dan de typekeuringsnorm. De Franse onderzoekcommissie geeft in haar rapport aan dat het gebruik van illegale middelen niet is aangetoond.
Kunt u daarnaast bevestigen dat er ook andere automerken, waaronder Fiat, niet goed uit het Franse overheidsonderzoek komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties heeft dit?
Bovengenoemd Franse onderzoek laat zien dat ook bij andere automerken, waaronder Fiat, hoge emissies optreden. Het gevolg hiervan is dat deze auto’s veel vervuilender zijn dan op grond van de typekeuringsnorm mag worden verwacht en dat deze auto’s hierdoor een grotere belasting vormen voor het milieu. Om ervoor te zorgen dat nieuwe dieselauto’s in de praktijk schoner worden, heeft Nederland de afgelopen jaren – met succes – sterk ingezet in Brussel op het zo snel mogelijk invoeren van de nieuwe Real Driving Emissions testmethode (RDE).
Hoe beoordeelt u de bewering dat de Franse overheid terughoudend is geweest met het openbaar maken van het rapport waar het bericht melding van maakt? Staat u in contact met uw Franse collega hierover? Bent u bereid uw Franse collega te vragen zo snel mogelijk volledige openheid van zaken te geven over deze aantijgingen?
Ik deel deze mening. De Europese Commissie heeft de achterliggende data van het onderzoek opgevraagd. Ik zie daarom geen aanleiding om zelf bij mijn Franse collega verdere opheldering te vragen. Ik wacht de reactie van de Commissie af. De Franse overheid heeft overigens al publiekelijk elke intentie om feiten weg te laten ontkend.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat er informatie door een Europese overheid bewust wordt achtergehouden om imagoschade van een bedrijf te voorkomen waar de diezelfde overheid aandelen in heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven of, en zo ja hoe, u in Europees verband uw collega hierop zal aanspreken mochten de beweringen steekhouden?
Zie antwoord vraag 12.
Staat u in contact met Renault (Nederland) en/of de Renaultdealers in Nederland om na te gaan of dit, en zo ja welke, gevolgen heeft voor Nederlandse consumenten? Zo ja, kunt u aangeven of u terugroepacties verwacht en wanneer consumenten hierover duidelijkheid wordt geboden? Zo nee, wanneer treedt u in contact met Renault over deze kwestie?
Het is de verantwoordelijkheid van de typekeuringsautoriteit die de Europese goedkeuring voor een voertuigtype heeft afgegeven om in actie te komen als de emissies van een voertuig niet aan de Europese eisen voldoen. Ik heb geen indicatie dat er door de, in dit geval Franse, typekeuringsautoriteit een terugroepactie wordt ingeroepen voor de Renault modellen waar het om gaat. Er is op dit moment dan ook geen aanleiding contact op te nemen met Renault (Nederland) en/of de Renaultdealers in Nederland.
De Volkswagen dieselgate |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dieselschandaal Volkswagen dreigt opnieuw op te laaien»1 waarin staat dat de update van de Audi Q5 tot gevolg heeft dat de testemissies stijgen in plaats van dalen en het bericht «Rapport uitstoot Renault verzweeg belangrijke details»?2
Ja.
Deelt u de mening van de Duitse consumentenorganisatie VZBV dat Volkswagen de uitstoot van modellen die een update hebben gekregen onafhankelijk dient te laten testen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid u in Europa in te zetten voor zo’n onafhankelijke test van automodellen van alle fabrikanten die in verband met te hoge emissies teruggeroepen worden?
Europese wetgeving vereist dat de Duitse typekeuringsautoriteit KBA de door Volkswagen voorgestelde aanpassingen eerst goedkeurt, voordat de update wordt doorgevoerd. Voor het verkrijgen van deze goedkeuring moet Volkswagen testen uitvoeren. Een onafhankelijke technische dienst ziet er hierbij op toe dat dit op de juiste wijze gebeurt. De modellen die voor een software update worden teruggeroepen, worden dus al onder de verantwoordelijkheid van een onafhankelijke partij getest. In deze systematiek past het niet dat een lidstaat een door een andere lidstaat afgegeven goedkeuring gaat hertesten. Op verzoek van uw Kamer3 voeren de RDW en TNO wel een second opinion uit naar de door KBA goedgekeurde oplossing. De RDW en TNO brengen hiertoe een bezoek aan Duitsland. Ik verwacht de resultaten hiervan op korte termijn.
Wat betekent de hogere uitstoot van de Audi Q5 na de update in testomstandigheden voor de nieuwe praktijkemissies van de Audi Q5?
Het is aan de KBA om de door Volkswagen voorgestelde aanpassing te onderzoeken en te bezien of de aanpassingen leiden tot prestaties die binnen de gestelde marges liggen. De software update zorgt er in dit geval voor dat de aangepaste modellen tijdens de typekeuringstest op de rollenbank aan de Euro-5 NOx-norm van 180 mg/km voldoen. Dit betekent echter niet dat de emissies van de aangepaste auto’s in de praktijk ook aan deze waarde voldoen. Euro-5 dieselpersonenauto’s stoten in de praktijk gemiddeld 500 mg/km uit, dat wil zeggen ongeveer drie keer de norm. Nederland heeft de Europese Commissie er tijdens het Nederlandse voorzitterschap op aangesproken dat de praktijkemissies van stikstofoxiden door nieuwe dieselauto’s zoveel hoger zijn dan de typekeuringsnorm. De Europese Commissie heeft hierop aangegeven zo snel mogelijk meer duidelijkheid te geven over de interpretatie van wet- en regelgeving omtrent deze bepaling.
Is bekend of er meer modellen van de Volkswagen-groep zijn waarbij de testemissies na de update verslechteren in plaats van verbeteren?
Ik heb hier geen informatie over.
Bent u van plan bij uw Franse collega om opheldering te vragen over het mogelijk weglaten van belangrijke details in het onderzoek naar de emissies bij Renault en de Kamer over de uitkomsten hiervan te informeren? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft de achterliggende data van het onderzoek opgevraagd. Ik zie geen aanleiding om zelf bij mijn Franse collega verdere opheldering te vragen. De Franse overheid heeft overigens al publiekelijk elke intentie om feiten weg te laten ontkend.
Heeft TNO onderzoek gedaan naar de praktijkemissies van de Renault Captur? Zo ja, heeft TNO in haar praktijkonderzoeken aanwijzingen gevonden dat het stikstoffilter in de Renault Captur dieselauto harder werkt tijdens testcycli dan in de praktijktest?
TNO heeft geen onderzoek gedaan naar de praktijkemissies van de Renault Captur. TNO heeft het afgelopen jaar in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu wel metingen uitgevoerd naar de praktijkemissies van een Renault Clio en twee Renault Meganes, alle met dieselmotor. De resultaten van deze metingen worden binnenkort naar uw Kamer gestuurd.
Overweegt u om Volkswagen en Renault te verplichten om voor de modellen die een update hebben gekregen een praktijktest door TNO of een andere onafhankelijke keuringsinstantie te laten uitvoeren om te zien wat het effect is op de praktijkemissies? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 2 moet de typekeuringsautoriteit die de goedkeuring voor een type heeft afgegeven, en die daarmee verantwoordelijk is voor recalls bij het type, er op toezien dat het voertuig na de recall aan de geldende normen voldoet. Hiertoe moet door een onafhankelijk technische dienst vastgesteld worden dat het voertuig na de aanpassing weer aan de voorschriften voldoet. Er is geen juridische basis om fabrikanten te verplichten om praktijktesten uit te laten voeren aan modellen die een software update hebben gekregen. Praktijktesten worden als onderdeel van de typekeuring binnenkort wel verplicht bij de introductie van de nieuwe Real Driving Emissions test procedure in 2017.
Het bericht ‘NAM stuurt experts weg’ |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NAM stuurt experts weg»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) het vertrouwen heeft opgezegd in het contra-expertisebureau Vergnes Expertise dat door Groningers met aardbevingsschade veel geconsulteerd is?
NAM heeft vastgesteld dat er, in vergelijking met andere contra-expertisebureaus, over de werkzaamheden van Vergnes Expertise BV er een relatief groot aantal klachten is. Dit betreft met name klachten over de doorlooptijden en de kwaliteit van de contra-expertiserapporten. Daarop is met Vergnes een verbetertraject gestart. NAM heeft tijdens dit traject geen verbeteringen kunnen constateren. Vergnes heeft op een later moment afstand genomen van het verbetertraject en aangegeven dat er geen kwaliteitsproblemen zijn met betrekking tot de opgeleverde rapportages. Daarop heeft NAM besloten met ingang van 1 september 2016 nieuwe contra-expertises van Vergnes niet langer te vergoeden.
Kunt u toelichten wie de kwaliteitseisen heeft bepaald, waarnaar wordt gerefereerd in het bericht «NAM stuurt experts weg», die worden vastgesteld in de rapporten door de experts?
NAM stelt de kwaliteitseisen vast waar de contra-rapportages aan moeten voldoen om onder het schadeprotocol door NAM te worden vergoed.
Kunt u aangeven wat een goede onderbouwing van aardbevingsschade is en hoe het komt dat de NAM en het expertisebureau daar onenigheid over hebben?
NAM heeft een Handboek Aardbevingsschade vastgesteld waarvan de ingeschakelde eerstelijnsexperts en contra-experts worden geacht gebruik te maken voor de onderbouwing van schade door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van het Groningenveld. NAM laat weten dat zij bij herhaling heeft moeten constateren dat deze onderbouwing ontbrak in rapportages van Vergnes Expertise BV.
Bent u bereid met beide partijen, de NAM en het expertisebureau, om de tafel te gaan om de onenigheid over de schadevaststelling en het al dan niet vergoeden van de schade te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Het betreft een samenwerkingsrelatie tussen twee private partijen waar de overheid geen partij in is en niet zonder meer in kan treden.
Deelt u de mening dat als het expertisebureau op verzoek van de NAM haar werkzaamheden neer moet leggen vele Groningers kunnen fluiten naar hun schadevergoeding? Bent u bereid er alles aan te doen te voorkomen dat de Groningers wederom de dupe worden?
Nee, die mening deel ik niet. Vergnes wordt geacht de lopende procedures af te handelen. Het huidige schadeprotocol blijft daarvoor onverkort van kracht. In het algemeen geldt dat als een bewoner zich niet kan vinden in het rapport van de eerstelijnsexpert, op kosten van NAM een contra-expertise kan worden uitgevoerd. Hiervoor zijn meerdere expertisebureaus beschikbaar. Het beëindigen van de samenwerking tussen NAM en Vergnes betekent dus niet dat bewoners geen contra-expertise meer kunnen laten uitvoeren. Indien na een contra-expertise onenigheid tussen de bewoner en NAM resteert, kan de bewoner een beroep doen op de Arbiter Aardbevingsschade.
Het bericht ‘Falen met psychoten’ |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Falen met psychoten»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat nog geen enkele gemeente een plan van aanpak gereed heeft voor de hulp aan psychiatrisch patiënten die een gevaar kunnen opleveren voor de samenleving?
In september 2015 heb ik, samen met de Minister VenJ en de VNG, het aanjaagteam verwarde personen aangesteld. Eén van de hoofddoelstellingen was het bevorderen dat er een sluitende aanpak van ondersteuning en zorg wordt geleverd door alle gemeenten in de zomer van 2016.
In de eerste rapportage heeft het aanjaagteam negen bouwstenen aangedragen die gemeenten helpen bij het realiseren van een sluitende aanpak voor mensen met verward gedrag en hun omgeving. In mijn reactie op de eerste tussenrapportage heb ik geschreven dat de doelstelling dat alle gemeenten in de zomer van 2016 een sluitende aanpak hebben erg ambitieus is. Wel constateer ik dat er in de (verdiepings)regio’s – met hulp van het aanjaagteam – enorm veel in gang is gezet en dat er een besef is voor de urgentie van het vraagstuk.
Voor de zomer heb ik u de tweede tussenrapportage van het aanjaagteam gestuurd. Eind september zal het kabinet u een inhoudelijke reactie op de tussenrapportage doen toekomen. Hierin zal ik deze vragen beantwoorden en een schets geven van de stand van het moment en mijn plannen voor de toekomst. Tevens worden de vragen die gesteld zijn in de commissiebrief «Verzoek om een reactie op het bericht «Falen met psychoten»» (2016Z15496/2016D31848, 26 augustus 2016) beantwoord in de reactie op de tweede tussenrapportage.
Klopt het dat de activiteiten van het aanjaagteam verwarde personen tot resultaat moesten hebben dat «gemeenten in de zomer van 2016 beschikken over een sluitende aanpak van zorg en ondersteuning is van verwarde personen waarbij de gemeenten vrij zijn in hun manier waarop ze dat invullen»? Waarom is dit niet gelukt?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer wist u dat deze doelstelling van het aanjaagteam niet gehaald zou worden? Waarom heeft u dit niet gemeld in het algemeen overleg GGZ van 26 mei jl.?
Zie antwoord vraag 2.
Welke aanvullende acties heeft u ondernomen om te zorgen dat gemeenten wél op korte termijn over een sluitend plan van aanpak beschikken? Welke acties gaat u nog ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de monitoringsrapportage van de commissie-Hoekstra, die u uiterlijk 15 augustus jl. zou ontvangen, reeds in uw bezit?2 Bent u bereid deze per omgaande door te sturen aan de Tweede Kamer?
Het monitorrapport van de heer Hoekstra heb ik nog niet ontvangen. In overleg met de heer Hoekstra hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en ik besloten dat hij zijn rapportage voor 15 oktober aanstaande bij ons zal indienen. Dat heeft ermee te maken dat hij tevens zal ingaan op de rapportages van de Inspectie Veiligheid en Justitie, de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Procureur-generaal bij de Hoge Raad en het Aanjaagteam Verwarde Personen, die in september beschikbaar komen.
Nieuwe onthullingen inzake de misstanden op vliegbasis Eindhoven |
|
Salima Belhaj (D66), Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Melder misstanden op basis zelf ook fout»?1
Ja.
Hoe kan het dat, lopende het onderzoek naar de misstanden op vliegbasis Eindhoven, de media berichten over (aspecten van) de voortgang van dat onderzoek?
Defensie is voorafgaand aan de publicatie van het artikel door De Telegraaf benaderd. Over het onderzoek waarover ik u eerder heb bericht in mijn brief van 26 juli jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3206), zijn door Defensie, ook naar andere media, geen uitlatingen gedaan over de voortgang.
Kunt u de instellingsbeschikking van het onderzoek toezenden aan de Kamer, eventueel vertrouwelijk? Zo nee, waarom niet?
De instellingsbeschikking bevat de opdracht aan een onderzoekscommissie de gemelde vermeende misstanden te onderzoeken en te concretiseren. Op grond van de uitkomsten hiervan zal de commandant van vliegbasis Eindhoven bepalen of strafrechtelijke aangifte dan wel nader persoonsgericht onderzoek gerechtvaardigd is. In afwachting van de onderzoeksresultaten doe ik hier geen nadere uitspraken over.
Kunt u toelichten wat precies wordt onderzocht met betrekking tot de misstanden op vliegbasis Eindhoven? Kunt u daarbij het onderzoeksdoel en de onderzoeksvragen van het onderzoek kenbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er leden van de onderzoekscommissie die op enige manier betrokken zijn geweest bij eerdere misstanden of eerder onderzoek naar misstanden op vliegbasis Eindhoven?
Nee. Zoals gemeld in mijn brief van 26 juli jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3206) wordt het onderzoek verricht door een commissie van medewerkers, die niet werkzaam zijn op de vliegbasis Eindhoven en op geen enkele wijze betrokken zijn bij de vermeende misdragingen. De voorzitter van de commissie is een kolonel buiten dienst. Ook functionarissen van de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) nemen deel aan het onderzoek. Deze aanpak strookt met het protocol voor intern onderzoek dat wordt toegepast. Dit protocol bevat voorschriften die zorgvuldig en objectief onderzoek waarborgen.
Kunt u de Kamer informeren over de bevoegdheden van de onderzoekscommissie? Is de commissie bijvoorbeeld opsporingsbevoegd?
Overeenkomstig het protocol voor intern onderzoek zijn de onderzoekers bevoegd tot het verrichten van die handelingen die zij voor de uitvoering van het onderzoek noodzakelijk achten. Die bevoegdheden zijn ontleend aan de bevoegdheden van de werkgever, in dit geval de commandant van de vliegbasis Eindhoven. Het gaat onder meer om het horen van getuigen of deskundigen, het opvragen van relevante documentatie en het betreden van algemeen toegankelijke plaatsen alsmede die terreinen en gebouwen die onder de verantwoordelijkheid van de commandant vallen. De onderzoekscommissie heeft geen opsporingsbevoegdheden. Als concrete vermoedens ontstaan van strafbare feiten, zal de commissie de opdrachtgever daarvan onverwijld in kennis stellen, zodat aangifte kan worden gedaan.
Kunt u een indicatie geven van wanneer het onderzoek naar de misstanden op vliegbasis Eindhoven is afgerond?
Rekening houdend met afgelopen zomerperiode en de noodzaak tot het horen van getuigen, houdt de opdracht aan de onderzoekscommissie in dat binnen veertien weken het onderzoek moet worden verricht. Indien het onderzoek niet binnen die termijn kan worden afgerond wegens de eisen van zorgvuldigheid, stelt de commissie de opdrachtgever daar gemotiveerd van op de hoogte en wordt een nieuwe termijn vastgesteld.
Bent u bereid het onderzoek naar de misstanden op vliegbasis Eindhoven, wanneer afgerond, direct naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Na afloop van het onderzoek zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten.
Herinnert u zich uw eerdere toezegging om de Kamer te informeren over het vervoer van zogenaamde «flares» met Hercules transportvliegtuigen vanaf vliegbasis Eindhoven?2 Wanneer gaat u deze toezegging gestand doen?
Op 12 september jl. is Defensie door het Openbaar Ministerie (OM) geïnformeerd over de beslissing geen vervolging in te stellen voor het niet juist vervoeren van de zogenaamde «flares» door een militair C-130 transportvliegtuig vanaf vliegbasis Eindhoven. Na uitgebreid onderzoek, dat is gestart in 2014, is het OM tot het oordeel gekomen dat er geen strafbare feiten zijn gepleegd. De zaak is daarom geseponeerd. Tijdens het onderzoek heeft het OM een aantal mogelijkheden geïdentificeerd om het vervoersproces en de daarbij geldende procedures te verbeteren. Deze mogelijkheden worden door het Commando Luchtstrijdkrachten gebruikt om de bedrijfsvoering aan te passen.
Klopt het dat dit voorval met de «flares» nu al bijna twee jaar wordt onderzocht?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft de zaak van de «flares» enig raakvlak met de nu onderzochte misstanden?
Er is geen indicatie dat beide zaken inhoudelijk met elkaar te maken hebben.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is met betrekking tot het onderzoek naar het vervoer van deze «flares»? Wanneer gaat u de Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 9.
Het toegenomen geweld in de Angolese provincie Cabinda |
|
Eric Smaling |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Death toll in Angola's oil-rich Cabinda rises to nearly 40»?1 In hoeverre bent u bezorgd over deze gebeurtenissen, ook met het oog op de geplande presidentiële verkiezingen in 2017 in Angola?
Ja. Het in het artikel genoemde incident kan echter niet bevestigd worden. Uit vertrouwelijk ingewonnen informatie blijkt dat er geen recente militaire schermutselingen met slachtoffers tot gevolg hebben plaatsgevonden. Berichtgeving over incidenten in de provincie Cabinda verschijnen geregeld. Door een mediacampagne te voeren proberen meerdere partijen en personen aandacht te vragen voor ontwikkelingen in de Angolese provincie Cabinda.
Is inmiddels door de Angolese overheid bevestigd dat sinds eind juli jl. meer dan 30 soldaten van het Angolese leger en enkele rebellen van het FLEC (Front voor de Bevrijding van de Enclave Cabinda) zijn omgekomen?
Deze incidenten zijn door de Angolese overheid ontkend in een publieke verklaring. Vertrouwelijke bronnen bevestigen de Angolese regeringsverklaring.
Kunt u kort de geschiedenis van het conflict en in het bijzonder de aanleiding van de recente geweldsuitbarsting duiden, en daarbij de verschillende betrokkenen in kaart brengen?
Nadat Cabinda lang onder Portugees koloniaal gezag viel, tekenden in 1885 zowel Portugezen als 18 Cabindese stamhoofden een petitie die van Cabinda een Portugees protectoraat zou maken. De Angolese overheid trekt de rechtsgeldigheid van deze petitie, ook wel het Verdrag van Simulambuco, in twijfel.
In 1963 werd in Cabinda het FLEC (Front voor de Bevrijding van de Enclave Cabinda) opgericht. Het FLEC, een samensmelting van enkele Cabindese verzetsbewegingen, richtte een separatistische beweging op in de strijd tegen het Portugese bewind.
Portugal heeft in 1974 een referendum aangekondigd over zelfbeschikking van Cabinda. Dit referendum werd nooit gehouden en bij de onafhankelijkheid van Angola in 1975 werd Cabinda door Portugal en Angola tot provincie van Angola verklaard in het Verdrag van Alvor. Sindsdien is Cabinda officieel onderdeel van Angola. Met deze bepaling is het FLEC het niet eens en de beweging zet zich sinds die tijd in voor de onafhankelijkheid van Cabinda.
Naast het territoriale dispuut tussen het FLEC en de Angolese overheid is er sprake van een langlopend geschil over olie. Een deel van de bevolking van Cabinda, een gebied met grote oliereserves en olie-inkomsten, is van mening dat Cabinda onvoldoende profiteert van de olieopbrengsten. De Angolese overheid laat weinig ruimte voor afwijkende meningen omdat dit mogelijk de buitenlandse investeringen in de oliesector in gevaar kan brengen.
In 2006 werd een MoU ondertekend tussen de Angolese overheid en FLEC, waarmee de militaire activiteiten de facto werden beëindigd. Echter, met enige regelmaat verschijnen berichten waarin melding wordt gemaakt van spanningen en incidenten.
In hoeverre zijn deze schermutselingen het gevolg van (lokaal) verzet tegen de Chinese aanwezigheid in het olierijke gebied?
Er zijn geen aanwijzingen dat er nu sprake is van verzet tegen Chinese aanwezigheid in Cabinda.
In 2010 was er in Cabinda sprake van een aanval van het FLEC op een konvooi van Sonangol, het Angolese staatsolie bedrijf. In dit konvooi zaten ook Chinese medewerkers van Sonangol.
Voert de Angolese regering een de-escalerend beleid uit ten aanzien van Cabinda, en zo ja, kunt u een overzicht geven van de inspanningen van overheidswege?
Het beleid van de Angolese overheid ten aanzien van Cabinda is gericht op verdere ontwikkeling en diversificatie van de lokale economie. Alle provincies werken op basis van een provinciaal ontwikkelingsplan met de daarbij behorende middelen. De lokale autoriteiten werken bijvoorbeeld nauw samen met de Afrikaanse Ontwikkelingsbank (AFDB) voor de verdere ontwikkeling van de landbouwsector. Er is geen sprake van achterstelling ten opzichte van andere provincies.
In hoeverre vindt er diplomatiek overleg plaats tussen Aphonse Massanga van het FLEC, de Angolese president José Eduardo dos Santos en eventuele derden? Wordt er toegewerkt naar een politieke oplossing, en zo ja, welke?
De Angolese overheid verzet zich tegen het streven van het FLEC naar volledige onafhankelijkheid en ziet de provincie Cabinda als een onlosmakelijk deel van de staat Angola. Er is weinig bekend over mogelijk overleg tussen de Angolese regering en het FLEC over een politieke oplossing.
Welke oplossing voor dit langlopende conflict ligt volgens u in het verschiet? In hoeverre wordt daaraan gewerkt door internationale organisaties zoals de VN en de Afrikaanse Unie?
Uiteindelijk kan een oplossing van het geschil alleen bereikt worden door middel van politieke dialoog. De Verenigde Naties (VN) is met 11 organisaties (UNICEF, WHO, IOM, UNAIDS,UNFPA, FAO, UNHCR, World Bank, IMF, WFP en UNESCO) vertegenwoordigd in Angola. Deze organisaties zetten zich binnen hun mandaat in om de bevolking van Angola waar mogelijk te ondersteunen en zijn in veel gevallen ook actief in de provincie Cabinda, zoals recentelijk door de WHO bij de Gele Koorts epidemie. Door de VN wordt niet actief gewerkt aan het oplossen van het geschil tussen FLEC en de Angolese overheid.
Wel heeft de VN zich in het verleden ingezet om bij geschillen te bemiddelen in Angola, bijvoorbeeld middels het aannemen van Resolutie 567 in 1985 bij een geschil tussen Angola en Zuid-Afrika. Deze resolutie riep, onder andere, Zuid-Afrika op Angolees territorium te verlaten en moedigde dialoog aan tussen Angola, Zuid-Afrika en andere partijen. Ook heeft de VN in 1993 vredesonderhandelingen georganiseerd tussen «The National Union for the Total Independence of Angola» (UNITA) en de Angolese overheid (zie Resolutie 811 van de VN Veiligheidsraad).
Inzet van de Afrikaanse Unie (AU) is beperkt. In 2006 heeft de AU een klacht ontvangen van het FLEC over, onder andere, mensenrechtenschendingen van de Angolese overheid in Cabinda. In 2013 heeft de «African Commission on People’s and Human Rights» bepaald dat de klacht in behandeling kan worden genomen. De huidige status van deze klacht is onbekend.
Kunt u een overzicht geven van de Nederlandse activiteiten (zowel op overheids- als bedrijfsniveau) in Angola, en, indien van toepassing, in Cabinda?
De activiteiten van de Nederlandse overheid in Angola zijn voornamelijk gericht op het bevorderen van handelsbetrekkingen. Dit kreeg onder andere gestalte met een bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan Angola in 2014, vergezeld door een handels- en bedrijvenmissie. Hiernaast komt een deel van de middelen van het regionale programma gericht op HIV/AIDS bestrijding en de bevordering van seksuele reproductieve gezondheid en rechten in Zuidelijk Afrika ten goede aan Angola.
Ook heeft Nederland aanbevelingen gedaan op het gebied van mensenrechten. Zo werd Angola in 2007 en 2014 aanbevolen om actie te ondernemen op het gebied van vrouwenrechten, kinderrechten en het recht tot huisvesting. Volgens het «Universal Periodic Review» heeft Angola op deze aanbevelingen «General Action» en «Specific Action» ondernomen, de hoogste resultaatgebieden van aanbevelingen.
Daarnaast brengt de Nederlandse overheid het Nederlands potentieel op agrarisch en watergebied onder de aandacht en haakt daarmee in op het Angolese streven naar diversificatie, teneinde de afhankelijkheid van olie als belangrijkste inkomstenbron terug te dringen. Angola heeft toegang tot meerdere programma’s van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO Nederland).
Behalve de bilaterale inzet is Nederland ook betrokken bij bijdragen aan Angola in het kader van de Europese Unie. Binnen het elfde European Development Fund van de Europese Unie draagt Nederland tussen 2014 en 2020 bij aan een samenwerkingsprogramma met Angola. Dit programma richt zich onder andere op onderwijs, landbouw, water en sanitatie. Ook tussen 2008 en 2013 heeft Nederland bijgedragen aan eenzelfde programma, namelijk het tiende European Development Fund. Dit programma richtte zich, onder andere, op goed bestuur, rechtsorde en mensenrechten.
Hiernaast heeft de Europese Unie in 2012 een samenwerkingsovereenkomst met Angola afgesloten. Deze samenwerkingsovereenkomst, «Joint Way Forward Angola – European Union» richt zich op het versterken van de dialoog en samenwerking met de Angolese overheid op onder andere vrede, veiligheid, rechtsorde en mensenrechten. Nederland, als lidstaat van de Europese Unie, is hierbij nauw betrokken.
Het Nederlandse bedrijfsleven in Angola is voornamelijk actief in de offshore oliesector. In Cabinda is daarnaast FUGRO actief als leverancier van diensten en expertise aan een oliebedrijf.
Ziet u een rol voor Nederland weggelegd als bemiddelaar in het conflict?
In het licht van de antwoorden op de bovenstaande vragen is er geen directe aanleiding voor Nederland om als bemiddelaar op te treden. In het kader van de EU-Angola «Joint Way Forward» wordt met Angola de dialoog aangegaan over een breed scala aan onderwerpen. Angola staat niet open voor een mogelijk bemiddelende rol in situatie in Cabinda, wat zij een inmenging in de binnenlandse aangelegenheden beschouwen.