Het artikel ‘Mercedes muss über hunderttausend Diesel-Auto’s zurückrufen’ |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mercedes muss über hunderttausend Diesel-Auto’s zurückrufen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met de manier van manipuleren die is toegepast door Mercedes? Bent u bekend met welke modellen van andere fabrikanten op een vergelijkbare manier wordt gemanipuleerd?
Het gaat in deze zaak om manipulatie van de uitlaatgasrecirculatie of «EGR – Exhaust Gas Recirculation». Normaal gesproken wordt een deel van de uitlaatgassen opgevangen en teruggeleid naar de verbrandingskamer in de motor, dit gebeurt om de stikstofuitstoot te beperken. Ter bescherming van de motor is het toegestaan dat in bepaalde omstandigheden (omgevingstemperatuur, omgevingsdruk, koelwatertemperatuur e.d.) de uitlaatgasrecirculatie wordt uitgeschakeld. Bij de betrokken modellen wordt de uitlaatgasrecirculatie echter al bij normale buitentemperaturen uitgeschakeld. Het Europese Hof van Justitie heeft in 2022 vastgesteld dat het uitschakelen alleen toegestaan is wanneer er geen andere oplossingen zijn om de motor te beschermen.
De Duitse toezichthouder (Kraftfahrt-Bundesamt of KBA) heeft Mercedes nu opgedragen om bij de betrokken modellen bepaalde instellingen aan te passen zodat deze voertuigen weer voldoen aan de geldende regels. Dit kan alleen de KBA doen voor deze modellen, omdat zij deze voertuigen hebben toegelaten tot de Europese markt (EU-typegoedkeuring).
Ik ben niet bekend met modellen van andere fabrikanten die op een vergelijkbare manier worden gemanipuleerd. De RDW controleert de modellen waarvoor de RDW de EU-typegoedkeuring heeft afgegeven (e4-typegoedkeuringen). Als hierbij gedurende de normale levensduur blijkt dat er niet aan de oorspronkelijke eisen wordt voldaan is een terugroepactie een belangrijk instrument om de toelatingseisen te garanderen. Zo werden in 2016 en 2017 bij testen die door de RDW werden uitgevoerd, ongeoorloofde emissiestrategieën bij enkele voertuigen van andere merken aangetroffen. Bij de betreffende voertuigen heeft daarop ook een terugroepactie plaatsgevonden waarbij dit is hersteld.
Volgt u het besluit van het Duitse Kraftfahrt-Bundesamt (KBA) om de «Euro 5»- en «Euro 6»-Mercedessen terug te roepen? En de voertuigen van andere fabrikanten met een vergelijkbare sjoemelsoftware?
Ook in Nederland worden de betreffende voertuigen teruggeroepen, dit gebeurt in opdracht van de fabrikant (Mercedes) en naar aanleiding van het besluit van de KBA. De fabrikant coördineert deze terugroepactie en schrijft de klanten aan. De RDW wordt geïnformeerd over de uitgevoerde herstelacties. Wanneer er bij andere fabrikanten manipulatie-instrumenten zoals dergelijke software worden aangetroffen steun ik dezelfde terugroepacties.
Wat heeft u gedaan om deze sjoemeldiesels te laten ontsjoemelen sinds de uitspraak van het Europese Hof waar deze terugroepactie op is gebaseerd (juli 2022)?
De RDW deed op basis van deze hofuitspraak nader onderzoek naar de voertuigen waarvoor de RDW de typegoedkeuring heeft afgegeven. De RDW heeft daarbij geen ongeoorloofde manipulatie-instrumenten aangetroffen.
Ik heb de Kamer via verschillende (overzichts)brieven geïnformeerd over de ontwikkelingen op nationaal en Europees vlak naar aanleiding van de dieselfraude2. In mijn brief van 27 november 20233 heb ik geschetst welke aanpassingen aan regelgeving er in de loop van de jaren zijn gedaan om dieselfraude te voorkomen. Zo zijn de Euro-normen verder aangescherpt door de introductie van de realistischere WLTP- en RDE4-tests, waarmee uitstoot op de weg gemeten wordt. Bovendien moeten fabrikanten nu meer informatie verstrekken over emissie-strategieën bij typegoedkeuring. Daarnaast werd in 2018 de In-Service Conformity-test geïntroduceerd om emissies tijdens gebruik te controleren, met corrigerende maatregelen als blijkt dat voertuigen niet voldoen aan de norm. Momenteel wordt de Euro 7-norm verder uitgewerkt, waarbij voertuigen langer lage emissies moeten garanderen, emissiedata toegankelijker worden en voertuigen met hoge emissies na geruime kans voor reparatie, niet meer verder kunnen rijden.
Daarnaast zijn er de afgelopen jaren bij diverse modellen terugroepacties uitgevoerd waarbij de software van automodellen is aangepast.
Hoe draagt Nederland bij aan het voorkomen van nieuwe sjoemelpraktijken?
Sinds de grootschalige dieselfraude aan het licht is gekomen, is het regelgevende kader betreffende voertuigemissies verder aangescherpt. De RDW heeft hier een prominente rol in gespeeld door een testprogramma te ontwikkelen, waarmee ongeoorloofde manipulatie-instrumenten opgespoord kunnen worden.
Daarnaast is er in Europees verband een nieuw toezichtsysteem «In-Service Conformity» ingevoerd om bij in gebruik zijnde voertuigen te testen of de uitstoot voldoet aan de toepasbare normen. De RDW voert dit in de praktijk uit op de voertuigen waarvoor de RDW bij toelating de emissiecertificaten heeft afgegeven. Tijdens deze testen stelt de RDW vast of de voertuigen voldoen aan de eisen die in Europees verband vastgesteld zijn. Als uit de testen blijkt dat niet wordt voldaan aan de genoemde eisen, start de RDW een gedetailleerd onderzoek met de betreffende fabrikant. Mocht naar het oordeel van de RDW blijken dat er iets aan de voertuigen hersteld moet worden, dan kan dit leiden tot terugroepacties en aanpassingen aan de nog nieuw te leveren voertuigen.
Om hoeveel voertuigen gaat het in Nederland?
In Nederland werden deze Mercedes-modellen van 2009 tot 2017 verkocht en ging het naar schatting om enkele duizenden voertuigen. Het grootste deel van deze voertuigen is inmiddels niet meer in NL geregistreerd.
Om hoeveel (extra) stikstofemissies gaat het voor Nederland? Kunt u dit omrekenen in aantallen PAS-melders die gelegaliseerd hadden kunnen worden?
De hoeveelheid (extra) stikstofemissies is afhankelijk van een groot aantal factoren, waaronder bijvoorbeeld het precieze aantal voertuigen, het aantal gereden kilometers en de snelheid waarmee is gereden. In verband met deze onzekerheden is enkel een grove schatting mogelijk. De meeruitstoot wordt door TNO geschat op ongeveer 10 ton NOx per jaar5. Dat betekende voor bijvoorbeeld 2015 (ten tijde van verkoop) ongeveer 0.037 procent van de totale stikstofuitstoot van personenauto’s (27 kiloton per jaar).
Er hadden geen PAS-meldingen met deze stikstofemissie gelegaliseerd kunnen worden. Om de mogelijke schadelijke gevolgen van de depositiebijdrage van projecten (zoals PAS-meldingen) op de natuur te mitigeren, dienen zgn. «mitigerende maatregelen» getroffen te worden. Er dient een directe koppeling te zijn tussen een dergelijke mitigerende bronmaatregel en het toestemmingsbesluit voor het project. Daarvan is in deze situatie geen sprake.
Wat is de maatschappelijke schade van deze extra emissies en gaat u deze verhalen op de industrie? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk om maatschappelijke schade bijvoorbeeld in de vorm van gezondheidsschade door een verminderde luchtkwaliteit te verhalen op de betreffende fabrikanten. De Landsadvocaat geeft aan dat de hoofdreden hiervoor het gebrek aan direct belang aan de zijde van de Staat is. De Staat als zodanig heeft namelijk geen schade opgelopen. Ook andere mogelijkheden van de Staat om schade te verhalen zijn volgens de Landsadvocaat beperkt. Zo is er volgens de Landsadvocaat feitelijk geen bewijs dat de Staat maatregelen heeft genomen of gefinancierd, die het directe gevolg zijn van de schade, die mogelijk veroorzaakt is ten gevolge van de acties of het uitblijven van acties van de specifieke fabrikant. Het gevolg van het onrechtmatig handelen van een fabrikant kan helaas moeilijk gekwantificeerd en dus niet direct gekoppeld worden aan maatregelen die de Staat mogelijk heeft genomen of nog gaat nemen om deze schade te compenseren of ongedaan te maken.
Uiteraard is het voor gedupeerde voertuigeneigenaren mogelijk om privaatrechtelijke claims in te dienen. Hetzelfde geldt ook voor juridische procedures tegen fabrikanten, die gevoerd worden of werden door verantwoordelijke landen die de typegoedkeuring voor deze voertuigen voor heel Europa hebben afgegeven. Een voorbeeld daarvan is de aangifte die het Ministerie in 2021 deed tegen autofabrikanten Suzuki en Fiat Chrysler Automobiles US LLC, waar de RDW eerder typegoedkeuring voor had afgegeven, waarvan een sterk vermoeden bestond dat zij bij een aantal van hun dieselmotoren ongeoorloofde emissiestrategieën hebben toegepast. Ik informeerde de Kamer eind november6 jl. over de conclusie van het Openbaar Ministerie in deze zaak.
Het bericht ‘Paarse Vrijdag? ‘Ongewenste gekkigheid uit de Randstad’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Paarse Vrijdag? «Ongewenste gekkigheid uit de Randstad»»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat de zorgen van leerlingen en ouders over de manier waarop Paarse vrijdag wordt ingezet, groeien? Wat is uw reactie daarop?
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedere leerling zichzelf kan zijn en zich veilig voelt, ook op school. Scholen in het funderend onderwijs hebben een zorgplicht voor een (sociaal) veilig schoolklimaat. Tevens hebben scholen de verplichting, in het kader van burgerschapsonderwijs, leerlingen te leren respectvol om te gaan met (seksuele) diversiteit binnen de samenleving. Scholen bepalen zelf hoe zij invulling geven aan dat onderwijs. Ook beslissen scholen zelf welke lespakketten het beste passen bij de school en de leerlingen. Paarse Vrijdag is één van de manieren waarop scholen aandacht kunnen besteden aan diversiteit en gelijkheid. Scholen die deelnemen aan Paarse Vrijdag kiezen daar zelf voor en geven zelf invulling aan de dag. Ze kunnen daarbij gebruik maken van de lespakketten van het COC, maar kunnen ook voor andere lesmethodes kiezen. De lespakketten die door het COC beschikbaar worden gesteld, zijn ontwikkeld met leraren en afgestemd op leeftijden van leerlingen. Naast materiaal voor leerlingen, stelt het COC ook informatie voor ouders beschikbaar (zoals FAQ’s).
Uit de Veiligheidsmonitor 2021–2022 van het funderend onderwijs blijkt dat lhbt-leerlingen vaker worden gepest dan niet-lhbt leerlingen, vaker slachtoffer zijn van incidenten, minder vaak melding durven te maken en dat hun meldingen minder vaak worden opgevolgd. Ook de monitor integrale veiligheid in het mbo laat zien dat lhb-studenten zich minder vaak veilig voelen dan niet-lhb studenten.2 Om dit tegen te gaan is het belangrijk om aandacht te blijven besteden aan de acceptatie van lhbtiq+ leerlingen. Uit onderzoek blijkt dat het bespreekbaar maken van diversiteit bijdraagt aan een veiliger schoolklimaat: leerlingen voelen zich veiliger, zitten beter in hun vel en kunnen beter omgaan met negatieve reacties.3
De afgelopen jaren is het aantal scholen dat deelneemt aan Paarse Vrijdag flink gestegen4. Hieruit blijkt een behoefte van scholen. COC Nederland evalueert de ervaringen met Paarse Vrijdag van (lhbtiq+)leerlingen, scholen en ouders. De uitvraag onder (lhbtiq+)leerlingen vindt momenteel plaats. De uitvraag onder scholen en ouders laat zien dat zowel scholen als ouders overwegend positief reageren. Dat is in lijn met eerdere evaluaties. Met vragen of zorgen kunnen ouders en leerlingen terecht bij de docent, leerkracht of het schoolbestuur. Ik ga ervanuit dat zij de vragen en zorgen van ouders en leerlingen serieus nemen. Ook vertrouw ik erop dat scholen een goede afweging kunnen maken in de keuze voor deelname aan Paarse Vrijdag, het gebruik van lespakketten en dat leraren goed weten wat past bij de leeftijd, ontwikkeling en belevingswereld van leerlingen.
De constatering van het lid Stoffer (SGP) dat de inzet voor sociale acceptatie kan doorschieten en tot beperking kan leiden van de vrijheden van anderen, deel ik niet. Voor alle leerlingen is het belangrijk dat ze leren dat iedereen zichzelf mag zijn en leren omgaan met elkaars verschillen. Mij hebben geen signalen bereikt dat scholen excuses hebben gemaakt voor de uitvoering van Paarse Vrijdag.
Hoe beoordeelt u het feit dat inmiddels meerdere scholen excuses hebben aangeboden voor het feit dat de uitvoering van Paars vrijdag te ver ging en onvoldoende getuigde van respect voor de positie van leerlingen? Is dit voor u een indicatie dat de inzet voor sociale acceptatie kan doorschieten en tot beperking van de vrijheden van anderen kan leiden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat in meerdere gevallen voorstellingen en beelden zijn vertoond die door leerlingen en ouders als te confronterend zijn ervaren, wat zelfs leidt tot afwezigheid van leerlingen of de noodzaak van alternatieve lessen? Hoe zet u zich ook in dit opzicht in voor de sociale veiligheid van alle leerlingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het het goed recht is van leerlingen, ouders en personeel om niet actief mee te doen aan Paarse vrijdag? Hoe draagt u eraan bij dat zij zich voldoende gesteund kunnen weten en bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met de sectorraden?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2, 3 en 4, zijn scholen verplicht om voor een (sociaal) veilig schoolklimaat te zorgen en hebben scholen de verplichting om leerlingen te leren over diversiteit, waaronder seksuele diversiteit. Het staat scholen en leerkrachten vrij om zelf de methode en het moment te kiezen die het beste passen bij de school en de leerlingen. Paarse Vrijdag kan daar onderdeel van zijn, maar dat hoeft niet. Leerlingen worden niet vrijgesteld van lessen die gaan over diversiteit, zoals seksuele en genderdiversiteit. Leerlingen, ouders, verzorgers en personeel kunnen in eerste instantie bij de school zelf terecht met vragen en zorgen over de inhoud van de lessen. Ik vertrouw erop dat scholen, zoals het COC ook adviseert, ouders tijdig informeren over eventuele deelname aan Paarse Vrijdag en de inhoud van de lessen. Het COC heeft dit jaar nadrukkelijk aandacht besteed aan het betrekken van leraren en ouders door bijeenkomsten over Paarse Vrijdag te organiseren en een FAQ op te stellen voor mensen die vragen hebben over Paarse Vrijdag. Ik zie op dit moment geen aanleiding om hierover in gesprek te gaan met de sectorraden.
Vindt u dat sprake is van een veilig schoolklimaat als kinderen niet op school durven komen zonder paarse trui vanwege de druk die zij voelen of zelfs omdat zij daarover ter verantwoording worden geroepen?
Paarse Vrijdag is een dag waarop scholen die dat willen paars kleuren, om te laten zien dat iedereen zichzelf mag zijn en dat je respectvol omgaat met elkaar. Daar hoort uiteraard ook bij de vrijheid om géén paarse trui te dragen – en het respect voor die keuze. Verschillende meningen zijn een groot goed en horen bij het voeren van een respectvol gesprek.
Bent u ook van mening dat straatmeubilair niet primair bedoeld is om een LHBTI-campagne mee te voeren en dat de functionaliteit en esthetiek voorop moeten staan?
Het selecteren en plaatsen van voorzieningen in de openbare ruimte, zoals regenboogbanken, is aan gemeenten en niet aan mij. Gemeenten zijn vrij om daarin een eigen keuze te maken.
Het artikel 'Aantal huishoudens met schulden door toeslagen in vijf jaar verdubbeld' |
|
Sandra Palmen (NSC), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Aantal huishoudens met schulden door toeslagen in vijf jaar verdubbeld»?1
Ja.
Klopt het dat dit jaar ruim 726.000 huishoudens kampten met problematische schulden?
Het CBS heeft het aantal huishoudens met problematische schulden inzichtelijk gemaakt aan de hand van verschillende definities van problematische schuld per soort openstaande schuld. Voor toeslagen hanteert het CBS de definitie van schulden voor tenminste één persoon in het huishouden die langer dan 27 maanden openstaan en minimaal € 50 bedragen. Het Ministerie van Sociale zaken en werkgelegenheid is in de rijksbrede samenwerking met gemeenten, uitvoeringsorganisaties en maatschappelijke organisaties voor het terugdringen van (kinder)armoede en problematische schulden aangesloten bij de definitie problematische schulden die is opgenomen in de gedragscode van NVVK.2 Volgens de NVVK is er sprake van een problematische schuldsituatie als iemand zijn schulden niet meer kan blijven betalen of is gestopt met betalen. In ieder geval een situatie waarin alle openstaande schulden niet binnen 36 maanden (met een betalingsregeling) kunnen worden betaald.3
Kunt u een uitsplitsing maken naar de aard van de schulden/schuldeisers?
De cijfers in de tabel geven weer hoeveel Nederlandse huishoudens op januari 2023 te maken hadden met geregistreerde problematische schulden uitgesplitst per schuldeiser. Deze huishoudens hebben op basis van de cijfers van het CBS mogelijk bij meerdere schuldeisers tegelijkertijd een openstaande schuld, waardoor er overlap van dezelfde huishoudens in meerdere categorieën kan zijn.
Belastingdienst – overige aanslagen
45.2
328.360
Betalingsachterstand geregistreerd bij BKR
34.8
252.500
Zvw wanbetaler
26.9
195.490
Belastingdienst – toeslagen
22.4
163.010
Wet Mulder-boetes (CJIB)
17
123.680
Belastingdienst – oninbare schulden
12.8
92.920
Betalingsachterstand studieschuld (DUO)
10.4
75.620
Bijstandsvorderingen
4.9
35.360
Schuldregeling (BKR)
4.8
35.090
Betalingsachterstand bij UWV
1.8
12.790
WSNP
0.8
6.160
Betalingsachterstand bij SVB
0.4
2.590
Betalingsachterstand eigen bijdrage Wlz/Wmo
0.1
720
Bron: CBS Schuldenproblematiek in beeld
Klopt het dat er in vijf jaar tijd zo’n 80.000 huishoudens zijn bijgekomen met toeslagschulden?
Dat klopt. De belangrijkste verklaring voor de stijging is dat het aantal huishoudens met betalingsachterstanden toenam door de pauzering van schulden tijdens de coronacrisis. Hierdoor is het aantal schulden dat langer dan 27 maanden open stond, maar waarvan de terugbetaling tijdelijk is gepauzeerd, toegenomen. (Zie het antwoord op vraag 6 waarin de oorzaken van de toename nader worden toegelicht).
Op basis van de door het CBS gehanteerde definitie is het aantal huishoudens met een problematische schuld met ongeveer 80.000 huishoudens toegenomen in de periode 2018–2023. Uitgaande van de resultaten in het onderzoek van het CBS waren er in 2018 78.760 huishoudens met problematische schulden bij Dienst Toeslagen en is dit toegenomen tot 163 010 in 2023.
Kunt u een uitsplitsing maken naar de specifieke soort van toeslag?
Een uitsplitsing naar specifieke soort van toeslag wordt weergegeven in de onderstaande tabel. Deze tabel bevat de aantallen unieke debiteuren per januari 2018 en per januari 2024, en de bijbehorende vorderingen per januari 2018 en per januari 2024. Een individuele debiteur kan voor meer dan één toeslag en voor meer dan één toeslagjaar een openstaande schuld hebben.
Aantal vorderingen:
Zorgtoeslag
152.000
314.000
Huurtoeslag
95.000
145.000
Kindgebondenbudget
32.000
82.000
Kinderopvangtoeslag
48.000
49.000
Toeslagen komt tot een hoger aantal debiteuren dan het CBS. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat een individu tegelijkertijd voor meerdere toeslagen een openstaande schuld kan hebben, en een huishouden kan uit meerdere individuen bestaan. Dit kan deels het verschil verklaren tussen de cijfers van het CBS en de cijfers van Toeslagen. Om hier duidelijkheid over te krijgen zal in gesprek worden gegaan met het CBS. Zie ook antwoord op vraag 6 voor een verdere toelichting op de toename.
Wat zijn volgens u de belangrijkste verklaringen voor de toename van de toeslagschulden, uitgesplitst per soort toeslag?
Tussen 2018 en 2022 is het bedrag aan uitbetaalde toeslagen gestegen van € 12 miljard naar € 19,5 miljard. Gezien het gestegen bedrag aan uitbetaalde toeslagen is er relatief gezien een daling van het totaalbedrag aan openstaande schulden ten opzichte van 2018. In 2018 stond ongeveer € 1,5 miljard aan openstaande schulden open. In 2023 ging dit ongeveer om hetzelfde bedrag.4 Dit neemt niet weg dat het ontstaan van schulden verder moet worden teruggebracht, zodat er minder terugvorderingen ontstaan (zie ook het antwoord op vraag 10).
Daarnaast is een belangrijkste verklaring voor de toename van de problematische toeslagschulden de pauzering van toeslagschulden vanwege de coronacrisis. Om burgers tijdens de coronapandemie niet verder in financiële moeilijkheden te brengen, werd de invordering van alle toeslagschulden gepauzeerd van maart 2020 tot augustus 2020. Daarna zijn er weer betalingsherinneringen en aanmaningen verstuurd. Naar aanleiding van de motie Azarkan5 van 15 december 2020 zijn betalingsherinneringen en aanmaningen vanwege de aanhoudende coronapandemie en nieuwe maatregelen opnieuw stilgelegd en vanaf april 2022 werden deze vorderingen geleidelijk opnieuw opgestart. Vanaf april 2022 is de invordering gefaseerd opgestart en hebben burgers een nieuwe betalingsregeling van 24 maanden aangeboden gekregen om al hun openstaande schulden alsnog af te betalen. Burgers die moeite hadden met terugbetalen, konden ook een persoonlijke betalingsregeling krijgen, waarbij rekening gehouden wordt met de betalingscapaciteit.
De omvang van de populatie toeslagontvangers met gepauzeerde vorderingen en de totale schuld besloeg in januari 2022 ruim 1 miljoen burgers met een schuld van ruim € 1 miljard.6 Dit betekent dat aanzienlijk meer schulden dan normaal voor een langere periode dan 27 maanden openstonden. Omdat deze schulden gedurende de pauzering niet afbetaald hoefden te worden, is deze situatie wezenlijk anders dan in de periode voor (en na) de pauzering.Het is aannemelijk dat het aantal huishoudens met betaalachterstanden door de pauzering van invorderingen tijdens de coronacrisis is opgelopen en volgens de definitie van het CBS daardoor meer huishoudens problematische toeslagschulden verkregen. Indien de periode van de gepauzeerde invordering niet meegenomen zou worden in dit onderzoek, of als in de definitie van het CBS rekening zou zijn gehouden met de pauzering en de nieuw aangeboden betalingsregeling zouden deze aantallen naar verwachting lager zijn uitgevallen.
Wat is de relatie, zoals genoemd in het artikel, tussen de toename van de schulden door toeslagen en de coronacrisis?
Zie het antwoord op vraag 6.
Hoe worden deze burgers die door de coronacrisis (verder) in de problemen zijn gekomen door de overheid nu ondersteund/geholpen?
Dienst Toeslagen heeft de invordering van openstaande schulden vanaf april 2022 gefaseerd opgestart, waardoor er ruimte ontstond voor persoonlijke begeleiding van burgers die dat nodig hebben. Iedereen met een openstaande toeslagvordering kreeg een hernieuwd aanbod om in 24 maanden terug te betalen. Burgers die moeite hadden met terugbetalen konden onder voorwaarden ook een persoonlijke betalingsregeling krijgen, waarbij rekening wordt gehouden met de betalingscapaciteit van de burger. Dit gold ook voor burgers die voor de gepauzeerde invordering van openstaande schuld een of meerdere betalingsherinneringen, een aanmaning of dwangbevel hebben gekregen. Indien burgers niet reageerden op het aanbod voor de standaard betalingsregeling, werd een herhaald aanbod gestuurd. Met deze aanpak werd burgers meer tijd geboden, bijvoorbeeld voor het organiseren van ondersteuning.
Het voorkomen en oplossen van problematische schulden is voor het kabinet een zeer belangrijk thema. Met de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden wordt hier stevig op ingezet en wordt uw Kamer door de Minister voor Armoede, Participatie en Pensioenen middels de voortgangsrapportages op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen. Deze landelijke aanpak kent een divers palet aan initiatieven om een substantiële bijdrage te leveren aan het verminderen van het aantal burgers in armoede en/of te maken hebben met problematische schulden. Dienst Toeslagen is aangesloten bij diverse initiatieven uit deze aanpak waaronder de deelname van Dienst Toeslagen en de Belastingdienst aan het experiment vroegsignalering van probleemschulden, die gericht zijn op het vroegtijdig signaleren en voorkomen van probleemschulden.7
In het huidige toeslagenstelsel ontstaan toeslagschulden relatief eenvoudig omdat toeslagen zijn gebaseerd op voorschotten die achteraf definitief worden vastgesteld. Daarom wordt er actief ingezet op het voorkomen van toeslagschulden, en wordt in het eindrapport traject «Toekomst Toeslagen» – dat in het eerste kwartaal aan uw Kamer zal worden aangeboden – gekeken naar fundamentele aanpassingen die mogelijk zijn inclusief afschaffing van het toeslagenstelsel.
Binnen het huidige toeslagenstelsel worden burgers geattendeerd op mogelijke terugvordering van toeslagschulden. Dit doet Dienst Toeslagen door zoveel mogelijk te werken in de actualiteit en burgers aan te sporen de gegevens actueel te houden. De publiekscampagne «check, pas aan en door» is hier een voorbeeld van. Ook worden bij life-events (zoals een scheiding, het krijgen van een kind of wisseling van inkomen) toeslaggerechtigden opgeroepen om hun gegevens aan te passen en zo terugvordering van toeslagschulden te voorkomen. Daarnaast heeft Dienst Toeslagen een app ontwikkeld die dit jaar voor alle toeslagsoorten wordt uitgerold. De app geeft alle toeslagontvangers inzicht in de actuele gegevens van hun toeslag(en).Veranderingen in het jaarinkomen kunnen op een eenvoudige en veilige wijze met de app worden doorgegeven. Met de app kan Dienst Toeslagen toeslagontvangers ook attenderen en ondersteunen om via de app wijzigingen door te geven.
Daarnaast heeft Dienst Toeslagen een herijkte invorderingsstrategie vastgesteld waarbinnen het voorkomen van probleemschulden één van de vijf uitgangspunten is. Verschillende verbetermaatregelen uit de invorderingsstrategie dragen bij aan het tijdig signaleren van probleemsituaties en het voorkomen van verdere schuldophoping.8
Kunt u uitgebreid reflecteren op de suggestie in het artikel dat er mogelijk een verband is tussen het oplopen van het aantal huishoudens met een problematische toeslagschuld en de onverwacht hoge loonstijgingen in 2022 in relatie tot de huurtoeslag?
De suggestie vloeit waarschijnlijk voort uit het feit dat in 2022 over de gehele linie de lonen sterker zijn gestegen dan waar met indexering eind 2021 is uitgegaan. Een hoger inkomen leidt tot een lagere toeslag, waardoor het kan voorkomen dat burgers een bedrag terug moeten betalen. Vanwege de definitie van een problematische schuld van het CBS (een schuld die minimaal 27 maanden openstaat) kan de loonstijging in 2022 geen verklaring zijn voor het oplopen van het aantal huishoudens met een problematische schuld.
Dienst Toeslagen heeft verschillende maatregelen genomen om burgers te attenderen op het belang van het doorgeven van inkomensstijgingen, en bij de jaarovergang naar 2023 is uitdrukkelijk aandacht besteed aan het zo realistisch mogelijk indexeren van de bij de Dienst Toelagen bekende inkomens. De schulden die zijn ontstaan als gevolg van de onverwacht hoge loonstijgingen in 2022 in de door het CBS onderzochte periode zijn niet meegenomen in de cijfers van het CBS over 2023. Ze vallen immers niet onder de problematische schuld volgens de definitie van het CBS, namelijk een toeslagschuld die voor tenminste één persoon in het huishouden langer dan 27 maanden openstaat voor een bedrag van minimaal € 50.
Hoe worden mensen in het huidige stelsel geholpen bij het actueel houden en doorgeven van relevante (gewijzigde) gegevens zodat onverwachte terugvorderingen kunnen worden voorkomen?
Dienst Toeslagen voert meerdere keren per jaar een publiekscampagne «check, pas aan en door» om burgers te informeren over het belang van doorgeven van wijzigingen. Ten tijde van de publiekscampagnes is ook een toename te zien van het aantal mutaties. Ook ontvangen toeslaggerechtigden vaker individuele attenderingen met het verzoek om te controleren of hun grondslagen nog actueel zijn. Zo is er in 2023 ruim 1 miljoen keer geattendeerd, dat is meer dan eerdere jaren. Deze attenderingen hebben voornamelijk betrekking op mogelijke wijzigingen van inkomen en op de afgenomen uren kinderopvang. Ook worden toeslaggerechtigden in het jaar waarin zij de AOW gerechtigde leeftijd bereiken, erop gewezen dat zij hun inkomensgegevens moeten checken en de relevante wijzigingen kunnen doorgeven. Verder ontvangen burgers met ingang van september 2023 hun voorschotbeschikking weer per post, met het verzoek om de gegevens te checken en zo wijzingen door te geven. Dienst Toeslagen maakt ook gebruik van gegevens uit basisregistraties om toeslagengegevens van burgers actueel te houden. Bovendien kunnen burgers die hup nodig hebben bij hun toeslagzaken, terecht bij de intermediairs en/of toeslagenservicepunten. Zie verder ook de maatregelen genoemd in het antwoord op vraag 8.
Daarnaast wordt binnen het programma Werken in de actualiteit (Wida) bekeken waar binnen het huidige toeslagenstelsel verbeteringen mogelijk zijn om de toekenningszekerheid te verbeteren. In het bijzonder wordt bezien welke potentiële verbeteringen kunnen bijdragen aan het verminderen van terugvorderingen. Onderwerp daarbij is ook hoe gegevensdeling en dienstverlening daar een rol bij kunnen spelen.
Kunt u reflecteren op de geciteerde uitspraak van de lector armoede-interventies aan de Hogeschool van Amsterdam die spreekt over de «achilleshiel van het toeslagenstelsel» wanneer het gaat over de verantwoordelijkheid van burgers om actuele gegevens door te geven aan de overheid?
In het huidige toeslagenstelsel ontstaan toeslagschulden relatief eenvoudig omdat toeslagen zijn gebaseerd op voorschotten die achteraf definitief worden vastgesteld. Daarom wordt er actief ingezet op het voorkomen van toeslagschulden, en wordt in het eindrapport traject «Toekomst Toeslagen» – dat in het eerste kwartaal aan uw Kamer zal worden aangeboden – gekeken naar fundamentele aanpassingenveranderingen die mogelijk zijn inclusief afschaffing.
Het kabinet is zich bewust van de voor- en nadelen van het feit dat burgers binnen het huidige toeslagenstelsel zelf verantwoordelijk zijn voor het tijdig doorgeven van wijzigingen. Burgers hebben zelf het beste beeld van de eigen actuele financiële situatie en omstandigheden.
Een groot voordeel is dat de toeslagen gelijk aangepast kunnen worden aan veranderende omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer het inkomen (onverwachts) hard daalt. Dit resulteert vrijwel onmiddellijk in een recht op meer toeslag. Een nadeel van de voorschotsystematiek is dat wanneer burgers wijzigingen niet doorgeven – maar wel te maken krijgen met veranderingen, zoals een hoger inkomen – zij naar verwachtingen een deel van de toeslag(en) moeten terugbetalen. Afhankelijk van de omstandigheden kan dit (zeer) problematisch zijn. Ter voorkoming van problematische terugvordering(en) is het essentieel dat burgers die recht hebben op toeslagen hun gegevens, en dus ook hun inkomen, actueel houden en eventuele veranderingen hierin tijdig doorgeven. Dat blijkt in de praktijk voor een deel van de burgers niet goed haalbaar (zie het antwoord op vraag 10 en 12 voor de acties die bedoeld zijn om burgers daarbij te ondersteunen).
Wat zou de overheid op dit punt en op korte termijn meer kunnen doen om kwetsbare groepen hierbij te ondersteunen?
Dienst Toeslagen wil burgers beter ondersteunen door onder andere meer te werken in de actualiteit. Dit houdt in dat tijdens de voorschotfase steeds wordt gekeken naar de actuele grondslagen op basis waarvan het voorschot zo nodig kan worden aangepast. Het doel hiervan is om hoge en onverwachte terugvorderingen van toeslagschulden na de definitieve beschikking te voorkomen. Dit heeft geleid tot minder terugvorderingen in de afgelopen jaren. Dienst Toeslagen verstuurt jaarlijks al ongeveer 1 miljoen attenderingen naar burgers om te wijzen op een mogelijke afwijking in de aanvraag. Zoals beschreven in het jaarplan van Dienst Toeslagen is een van de speerpunten in 2024 om bij nieuw aanvragen eerder te controleren op het recht, meer en slimmer te attenderen en waar mogelijk mutatie in te zetten in situaties waarin de burgers het risico lopen op een hoge terugvordering van toeslagschuld (zoals ook gesuggereerd in het artikel).
Binnen het programma Wida wordt onderzocht waar binnen het huidige toeslagenstelsel verbeteringen mogelijk zijn om de toekenningszekerheid te verbeteren. In het bijzonder wordt bezien welke potentiële verbeteringen kunnen bijdragen aan het verminderen van terugvorderingen. Onderwerp daarbij is hoe gegevensdeling en dienstverlening daar een rol bij kunnen spelen. Binnen programma Wida zal ook de aansluiting worden gezocht met de opties die worden verkend in het eindrapport «Toekomst Toeslagen» om de samenhang te borgen.
Wanneer verwacht u concreet uitgewerkte voorstellen/beleidsopties en/of een visie te presenteren rondom de toekomst van het stelsel van toeslagen?
Het eindrapport Toekomst toeslagenstelsel is toegezegd voor aanbieding eerste kwartaal 2024. U zult dit rapport binnenkort ontvangen.
Welke «quick fixes» binnen het huidige stelsel worden op korte termijn getroffen? Wanneer wordt de Kamer daarover geïnformeerd?
Het kabinet beziet doorlopend welke verbeteringen mogelijk zijn binnen het huidige toeslagenstelsel, zowel in het beleid als in de uitvoering ervan. Het gaat hierbij om potentiële maatregelen die de complexiteit reduceren en openstaande schulden verminderen of schrijnende situaties oplossen. Zo kunnen burgers die bijvoorbeeld vanwege huiselijk geweld van de noodopvang gebruik maken vanaf 1 januari 2023 los van hun partner een toeslag aanvragen. Ook wijst Dienst Toeslagen via onder meer brieven op mogelijke afwijkingen in de aanvraag (attenderen). Verbetermaatregelen zijn echter geen «quick fixes». Ook hier spelen afruilen. Bij afruilen kan gedacht worden aan bijvoorbeeld hoe extra uitgaven gedekt kunnen worden binnen het stelsel of een vereenvoudiging die zorgt voor minder complexiteit.
De Kamer wordt op regelmatige basis op de hoogte gehouden van de stappen die dit kabinet zet, bijvoorbeeld in de stand van zakenbrieven toeslagen en het jaarplan van Dienst Toeslagen. Het kabinet heeft aangekondigd om per 2025 de 27-jaarsgrens voor eerstegraadsbloedverwanten in het toeslagpartnerschap af te schaffen. Hierdoor worden een ouder en een meerjarig kind die op hetzelfde adres wonen met een minderjarig kind niet meer gezien als toeslagpartner.9 In het eindrapport toekomst toeslagen wordt ook een aantal verdere verbeteringen van het huidige stelsel uitgewerkt.
Bent u het eens dat het proces van stelselherziening (te) lang op zich heeft laten wachten?
Er zijn geen eenvoudige alternatieven voor het huidige stelsel. Bij elk alternatief- waaronder het afschaffen – bestaan er nadelen en is er sprake van een uitruil tussen zekerheid en tijdigheid en eenvoud voor burger/uitvoering en de mate waarin het stelsel gericht is. Ook is de transitie naar een nieuw of herzien stelsel omvangrijk, waarbij niet alles tegelijk kan en tijd kost omdat de gevolgen voor mensen groot zijn.
Zo is uit het greenfieldtraject over de herziening van het financieringsstelsel van kinderopvang gebleken dat de optelsom van verschillende keuzes uiteindelijk bepaalt hoe een nieuw stelsel er uitziet en wat de effecten zijn op de beleidsdoelstellingen, ouders, kinderen, sector en uitvoering. De afzonderlijke keuzes kunnen werkbaar zijn, maar in combinatie met elkaar toch leiden tot een niet doenbaar en uitvoerbaar stelsel. De combinatie van keuzes in een concept-stelselontwerp is cruciaal.
Het is mogelijk om op korte termijn de problematiek van het stelsel deels te mitigeren door verbeteringen binnen het huidige toeslagenstelsel door te voeren. Dit zal echter niet alle fundamentele problemen van het stelsel oplossen. Binnen een stelsel dat werkt met voorschotbepaling zal er altijd een mate van terugvordering noodzakelijk zijn.
Wilt u de vragen afzonderlijk beatwoorden binnen een termijn van twee weken?
In verband met de vereiste zorgvuldigheid en afstemming van de antwoorden op de Kamervragen was het niet mogelijk om binnen de gebruikelijk termijn van drie weken te antwoorden.
Het bericht 'Bejaarden met dementie urenlang in hun eigen poep achtergelaten: ‘Onmenselijk hoe mijn moeder is behandeld’' |
|
Sarah Dobbe |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Bejaarden met dementie urenlang in hun eigen poep achtergelaten: «Onmenselijk hoe mijn moeder is behandeld»»?1
De situaties waarover in het artikel in De Gelderlander wordt bericht zijn schrijnend. Dat is niet hoe er met mensen met dementie omgegaan moet worden en het is niet wat we onder goede zorg voor mensen in een verpleeghuis verstaan. We moeten alles op alles zetten om dergelijke situaties te voorkomen. Om die reden volgt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) de situatie bij Kalorama nauwgezet (zie ook het antwoord op vraag 4).
Wat vindt u ervan dat ouderenzorginstelling Kalorama in zulke grote financiële problemen verkeert dat er te weinig personeel wordt ingeroosterd, ook al gaat dit ten koste van de kwaliteit?
Kalorama heeft sinds de coronapandemie te maken met enerzijds leegstand en anderzijds een hoog ziekteverzuim en een mede daardoor gestegen inzet van personeel niet in loondienst (PNIL). Beide factoren hebben de financiële positie verslechterd. Kalorama heeft daarover indringende gesprekken gevoerd met het zorgkantoor. De situatie is in eerste instantie ook verbeterd, maar na het eerste kwartaal 2023 is het toch weer verslechterd: de leegstand kon niet echt worden opgelost en het ziekteverzuim bleef hoog. Van de bestuurder van Kalorama heb ik begrepen dat met name in de zomer van 2023 het een grote uitdaging is geweest om de roosters rond te krijgen, ook omdat ze toen erg afhankelijk waren van de inzet van tijdelijk personeel.
Vanwege de aanhoudende financiële problemen heeft Kalorama de hulp van het zorgkantoor ingeroepen en is er een herstelplan opgesteld. Met volledige steun van het zorgkantoor en onder begeleiding van een externe adviseur wordt er nu gewerkt aan het meer grip krijgen op de financiën en het terugdringen van het ziekteverzuim en de inzet van PNIL. Het uiteindelijke doel hiervan is om de inzet van personeel op peil te krijgen en te houden, zodat de kwaliteit van zorg gegarandeerd kan worden.
Hoe kan het dat oproepkrachten die slechts drie dagen opleiding hebben gehad het werk moeten doen dat normaal gesproken wordt gedaan door zorgverleners die daar een driejarige opleiding voor hebben gevolgd?
Iedereen die in de (verpleeghuis)zorg professionele werkzaamheden verricht, moet bevoegd en bekwaam zijn om deze werkzaamheden uit te voeren. Afhankelijk van de soort werkzaamheden is daarvoor een opleidingstraject vereist. De initiële opleiding voor zorghulpen bedraagt 1 jaar, voor helpenden 2 jaar, voor verzorgenden 3 jaar en voor verpleegkundigen 4 jaar. Afhankelijk van de erkenning van eerder verworven competenties kan de feitelijke opleidingsduur korter zijn. Met een opleidingstraject van slechts 3 dagen is het moeilijk voor te stellen dat iemand bevoegd en bekwaam is, zeker als het gaat om verzorgende en of verpleegkundige werkzaamheden. Van de bestuurder van Kalorama heb ik begrepen dat het uitgangspunt is dat zorgverleners bevoegd en/of bekwaam moeten zijn. In incidentele gevallen is het bij hen voorgekomen dat een ingehuurde kracht niet aan de gestelde bekwaamheids- en/of bevoegdheidseisen voldeed. Daarop is de inhuur van de medewerker gestopt.
Wat is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) van plan om te doen om de misstanden bij Kalorama aan te pakken?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft mij laten weten in het afgelopen jaar vier meldingen te hebben ontvangen over tekortkomingen in de zorg en ondersteuning bij Kaloroma. De inhoud van deze meldingen gaf echter geen aanleiding voor onmiddellijke actie vanuit de inspectie. Wel zijn deze meldingen geregistreerd voor mogelijk vervolgtoezicht. De inspectie heeft daarnaast de melders geadviseerd over hoe verder te handelen. Denk bijvoorbeeld aan het indienen van een klacht bij de aanbieder.
Naar aanleiding van het artikel in De Gelderlander heeft de inspectie direct contact opgenomen met de bestuurder van Kalorama. De bestuurder is bekend met de signalen en problemen en gaat aan de slag met verbeteringen. De IGJ volgt dit traject nauwgezet.
Bent u het ermee eens dat het inroosteren van nóg minder personeel volstrekt onverantwoord zou zijn?
Iedere zorginstelling dient ervoor zorg te dragen dat er voldoende personeel beschikbaar is om kwalitatief goede zorg en ondersteuning aan de cliënten te verlenen. Hoeveel personeel dat is, is afhankelijk van de situatie. Het inzetten van minder personeel dan noodzakelijk voor het leveren van kwalitatief goede zorg is ongewenst.
Bent u het ermee eens dat voor goede zorg de personele bezettingsnorm van twee zorgverleners op acht ouderen noodzakelijk is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Goede zorg is, volgens de Wet kwaliteit, klachten, en geschillen zorg (Wkkgz), zorg die veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is, tijdig wordt verleend, en is afgestemd op de reële behoeften van de cliënt, waarbij zorgaanbieders en zorgverleners handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid voortvloeiend uit de professionele standaarden en de kwaliteitsstandaarden. Kwaliteitsstandaarden worden door de zorgpraktijk zelf, onder regie van het Zorginstituut, opgesteld. Het is dus aan de sector (organisaties van cliënten, zorgaanbieders of zorgverleners, en zorgverzekeraars of zorgkantoren) om te bepalen wat nodig is voor goede zorg en dit op te nemen in een kwaliteitsstandaard.
Bent u het ermee eens dat het afschaffen van de personele bezettingsnorm kan leiden tot grotere personeelstekorten, aangezien dit zorgt voor een hogere werkdruk en dus een grotere uitstroom van zorgverleners die de zorg verlaten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard vind ik het onwenselijk als zorgverleners een te hoge werkdruk ervaren.
Met het programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO) werk ik samen met partijen om ervoor te zorgen dat de zorg goed georganiseerd is en kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg geborgd. Daarnaast werk ik via het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg & Welzijn (TAZ) met partijen aan de beschikbaarheid van voldoende goed opgeleid personeel om aan ouderen de noodzakelijke zorg en ondersteuning te kunnen bieden.
Zoals ik in vraag 6 heb toegelicht is het aan de sector om te bepalen wat nodig is voor goede zorg en dit op te nemen in een kwaliteitsstandaard.
Bent u ervan op de hoogte dat één op de drie ouderenzorginstellingen volgens BDO kampt met financieel verlies?2 Kunt u garanderen dat de kwaliteit van de ouderenzorg in deze instellingen op orde is? Zo niet, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de ouderenzorg hier verbetert?
Ik ken het rapport van BDO. Het rapport legt in haar conclusies de nadruk op gedaalde resultaten in 2022, maar laat tevens zien dat de solvabiliteit in de ouderenzorg over de gehele linie hoog is. Bij een norm van minimaal 25% voor een gezonde solvabiliteit is de gemiddelde solvabiliteit van zorgaanbieders in de ouderenzorg toegenomen van 41,3% in 2021 tot 41,6% in 2022.
BDO wijst er in haar rapport overigens op dat niet alleen de overheid aan zet is, maar dat er ook een belangrijke opgave ligt bij zorgaanbieders zelf om zich «maximaal in te blijven zetten op veranderingen die nodig zijn om te komen tot passende zorg en om de zorg betaalbaar te houden». Dat sluit ook goed aan bij hetgeen ik uw Kamer in mijn brief van 13 september jl. schreef.3.
Vanuit gesprekken met zorgaanbieders en zorgkantoren kwam naar voren dat zij zich samen met mij verantwoordelijk voelen voor de toegankelijkheid, kwaliteit en doelmatigheid van de ouderenzorg nu en in de toekomst en voor de transitie die daarvoor nodig is. Met het oog op de cumulatie van bijzondere omstandigheden en maatregelen ervaarden de zorgaanbieders de financiële druk met name in 2024 als (te) hoog. Zorgaanbieders zien voor zichzelf een belangrijke rol om deze druk te verlagen door te sturen op een efficiënte bedrijfsvoering, laag ziekteverzuim en minder inhuur van PNIL. Zorgkantoren moeten reële prijzen hanteren en hebben vanuit hun verantwoordelijkheid besloten om de richttariefpercentages voor 2024 te verhogen.
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 19 september jl. heb ik zelf daarnaast besloten om de tariefkortingen in verband met de maatregelen «doorontwikkeling kwaliteitskader verpleeghuiszorg» en «meerjarige contracten met budgetafspraken» voor het jaar 2024 niet door te laten gaan. Op grond van deze ontwikkelingen heb ik geen aanleiding om te veronderstellen dat de tarieven ontoereikend zijn om de kwaliteit van de ouderenzorg op orde te houden.
Bent u het ermee eens dat voorkomen moet worden dat ouderenzorginstellingen nog meer in de financiële problemen komen?
Ouderenzorgorganisaties hebben, zoals BDO in haar rapport ook aangeeft, een belangrijke opgave om zich «maximaal in te blijven zetten op veranderingen die nodig zijn om te komen tot passende zorg en om de zorg betaalbaar te houden». Vanuit mijn rol in het stelsel faciliteer ik dit door jaarlijks het WLZ kader aan te passen op basis van de meest recente adviezen van de NZa en door de budgetten jaarlijks te indexeren.
Ben u het ermee eens dat de situatie bij Kalorama laat zien dat verder bezuinigen op de ouderenzorg onverantwoord is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 aangaf heeft Kalorama sinds de coronapandemie te maken met enerzijds leegstand en anderzijds een hoog ziekteverzuim en een mede daardoor gestegen inzet van personeel niet in loondienst (PNIL). Beide factoren hebben de financiële positie verslechterd. Dit is dus niet het gevolg van de bezuinigingen. Overigens wordt er ook niet bezuinigd op de ouderenzorg. De uitgaven aan Wlz-ouderenzorg zullen de komende jaren naar verwachting toenemen van € 17,7 miljard in 2023 tot € 20,5 miljard in 2028 (in prijspeil 2023). Ook gemiddeld per cliënt komt er een steeds groter bedrag beschikbaar. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd via mijn brief van 8 juni jl. over de financiële ontwikkelingen op het terrein van de Wlz-ouderenzorg4.
Wat gaat u doen om de ouderenzorginstellingen met grote financiële problemen te helpen?
Ouderenzorgaanbieders met financiële problemen zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk om hun interne bedrijfsvoering op orde te brengen. Indien een zorgaanbieder van mening is dat zij haar problemen niet zelf kan oplossen en er een risico dreigt op de continuïteit van zorg dan kan zij samen met het zorgkantoor en de NZa bezien of er een oplossing mogelijk is. Als Minister ben ik niet verantwoordelijk voor de continuïteit van individuele zorgaanbieders, maar neem ik uiteraard wel verantwoordelijkheid om de continuïteit van het zorglandschap te borgen.
Bent u het ermee eens dat zorgverleners een fatsoenlijke beloning verdienen, en dat dit bijdraagt aan de oplossing van het personeelstekort?3 Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het ermee eens dat zorgverleners een fatsoenlijke beloning dienen te krijgen voor het belangrijke werk dat zij doen. Beloning is één van de elementen die de aantrekkelijkheid van werken in de zorg beïnvloedt en kan daarmee bijdragen aan het terugdringen van de personeelstekorten en de inzet van PNIL. Uit verschillende onderzoeken blijkt echter dat andere zaken zoals professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden zeker zo belangrijk, zo niet belangrijker zijn dan salaris voor een keuze om wel of niet in de zorg te (blijven) werken.
Onverklaarbare hoge kosten bij blokverwarming |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de reportage «Onverklaarbaar hoog verbruik bij blokverwarming» van Radar van 11 december 2023?1
Ja.
Deelt u de mening dat de hoge energiekosten bij deze mensen met individuele warmtekostenverdelers buitensporig zijn?
Ik ben geschrokken van de situaties in de uitzending. Hoewel ik de individuele situaties onvoldoende ken, ben ik in zijn algemeenheid van mening dat individuele kosten zoveel mogelijk in overeenstemming moeten zijn met het individuele verbruik.
Vindt u het acceptabel dat bewoners hoge kosten maken terwijl de bewoners verklaren dat de verwarming uit heeft gestaan? Wat zou hier een verklaring voor kunnen zijn?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 2, vind ik dat de in rekening gebrachte kosten zoveel mogelijk in overeenstemming moeten zijn met het daadwerkelijke individuele verbruik. Het in rekening brengen van kosten die hier niet in lijn mee zijn acht ik dus ongewenst. In de reportage ging het om situaties waarbij een zogenaamde warmtekostenverdeler wordt toegepast. Met name bij zogenaamde blokverwarming, waarbij de individuele appartementen in een gebouw van warmte worden voorzien vanuit een collectieve warmteproductie-installatie of een centrale aansluiting op een warmtenet, komt het vaak voor dat dergelijke warmtekostenverdelers worden toegepast, omdat individuele warmtemeters technisch niet haalbaar of kostenefficiënt zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een situatie waarbij warmte middels stijgleidingen een appartement binnenkomt. Het installeren van een individuele warmtemeter vergt in zo’n geval verregaande aanpassingen aan de binneninstallatie van het gebouw op kosten van de gebouweigenaar. De Warmtewet staat, in lijn met de EED (EU-richtlijn voor energie-efficiëntie), voor deze situaties daarom ook het gebruik van warmtekostenverdelers toe. Een warmtekostenverdeler is een apparaat waarmee het aandeel van de warmteafgifte van de in een appartement aanwezige radiatoren in de totale warmteafgifte aan alle appartementen kan worden bepaald. De totale kosten voor verwarming van alle appartementen wordt dan naar rato van de per appartement gemeten warmteafgifte verdeeld. Het vinden van een mogelijke verklaring waarom het in de casussen in de uitzending niet goed lijkt te zijn gegaan, zal onderdeel uitmaken van de gesprekken die ik ga voeren (zie antwoord op vraag 4).
Als u hier geen verklaring voor heeft, kunt u hier onderzoek naar laten doen of in gesprek gaan met alle betrokken partijen (corporaties, meetbedrijven, energieleverancier) over wat hier aan de hand is?
Ik ga in gesprek met vertegenwoordigers van VvE’s, Woonbond, verhuurders, de warmtebranche en de Nederlandse Vereniging voor Verbruiksafhankelijke Energieafrekening (NLVVE) om deze situaties te bespreken en te onderzoeken of het beleid kan worden verbeterd.
Welke partij acht u verantwoordelijk voor het controleren van de redelijkheid bij buitensporig hoge warmterekeningen?
Zie de antwoorden op de vragen vraag 6, 7 en 8.
Wat zijn hierbij de respectievelijke verantwoordelijkheden van gebouweigenaren, de energieleverancier en het meetbedrijf?
Warmtekostenverdelers spelen een rol in de levering van warmte waar vaak meerdere partijen bij betrokken zijn. De gebouweigenaar, een VvE of verhuurder, die zelf warmte levert of warmte afneemt van een warmteleverancier en deze warmte doorlevert is verantwoordelijk voor het meten, de verdeling en het factureren van de kosten. Hierbij worden ook de kosten van verwarming van gemeenschappelijke ruimten in rekening gebracht. In het geval een warmteleverancier warmte levert aan afnemers, zonder tussenkomst van een VvE of verhuurder, is deze partij verantwoordelijk voor het leveren, meten en factureren van warmte zoals afgesproken in de leveringsovereenkomst. Alle partijen kunnen het meten en/of factureren uitbesteed hebben aan een derde partij. Dit meetbedrijf heeft geen wettelijke taak richting afnemers, maar doet dit onder de verantwoordelijkheid van de VvE, de verhuurder of de warmteleverancier.
Op welke manieren achten deze bewoners hun recht te halen als de warmterekeningen onverklaarbaar en ongewoon hoog zijn? Bij wie kunnen bewoners terecht, en hoe kunnen zij een second opinion krijgen?
In artikel 8a, achtste lid, van de Warmtewet is geregeld dat de leverancier (dat is bij blokverwarming vaak de VVE of de verhuurder) op verzoek van de verbruiker door een onafhankelijke deskundige onderzoek moet laten uitvoeren naar de werking van warmtekostenverdelers. Het moet daarbij gaan om een zowel voor de leverancier als de verbruiker aanvaardbare deskundige. Indien er geen overeenstemming wordt bereikt over de keuze van de deskundige, kan de ACM gevraagd worden om een deskundige aan te wijzen. De toedeling van de kosten van dit onderzoek tussen verbruikers en leverancier vindt plaats op basis van de conclusie van het onderzoek. Zie verder het antwoord vraag
Wie houdt toezicht?
In de Warmtewet is in artikel 15 bepaald dat de ACM belast is met toezicht op de in deze wet opgenomen bepalingen waaronder de bepalingen rondom het meten van het warmteverbruik en de daarop te baseren in rekening te brengen kosten. Deze bepalingen gelden ook in situaties waarbij een verhuurder of VvE optreedt als (door)leverancier van zijn eigen huurders respectievelijk zijn eigen leden. Indien verbruikers van mening zijn dat de bij hen in rekening gebrachte kosten niet in overeenstemming zijn met hetgeen daarover in de Warmtewet is bepaald, kunnen zij zich tot de ACM wenden om handhavend op te treden.
Op welke wijze borgt u transparantie over de kostenberekening en de omrekenfactor op een manier die voor gebruikers het mogelijk maakt hun rekening te verifiëren?
De methode van berekenen van de warmtekosten bij gebruik van warmtekostenverdelers is vastgelegd in de norm NEN7440:2021. Deze norm is ontwikkeld met warmteleveranciers, meetbedrijven, de overheid en afnemers. De meetbedrijven werken op basis van deze norm. Voor afnemers heb ik met het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) de brochure «Duidelijkheid over verdeling van warmtekosten» laten maken om deze norm toe te lichten.2
Op welke wijze borgt u transparantie over het gebruik door middel van individuele warmtekostenverdelers? Hoe borgt u het volgen van de richtlijn EED, waarin duidelijk staat vermeld dat de consument transparantie verdient door middel van monitoring?
Nederland heeft de EED geïmplementeerd in de Warmtewet middels de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie (Stb. 2020, 222). Ook is het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie aangepast met het Besluit tot wijziging van enkele besluiten in verband met de implementatie van richtlijn 2018/2002/EU betreffende energie-efficiëntie (Stb. 2020, 367). In artikel 8a, eerste lid van de Warmtewet is bepaald dat individuele warmtekostenverdelers het daadwerkelijke warmteverbruik van elke individuele radiator moeten meten. Gecombineerd met de eveneens in de Warmtewet opgenomen verplichting dat de kosten bij toepassing van warmtekostenverdelers gebaseerd moeten zijn op het gemeten verbruik, borgt dit de transparantie die de EED vereist.
Hoe gaat u waarborgen rondom transparantie van energierekeningen door blokverwarming en stadsverwarming meenemen in de nieuwe Wet collectieve warmte (Wcw)?
De bepalingen ten aanzien van het meten van het warmteverbruik. en het overeenkomstig die metingen in rekening brengen van de kosten zoals deze nu zijn opgenomen in de Warmtewet, zijn overgenomen in het voorstel voor de Wcw dat onlangs voor advies is aangeboden aan de Raad van State.
Hoe gaat u er op korte termijn voor zorgen dat warmtetarieven niet meer buitensporig hoog zijn?
Momenteel worden de maximale warmtetarieven gebaseerd op het zogenaamde Niet-Meer-Dan-Anders (NMDA) principe. Dat zorgt ervoor dat een doorsnee consument op een warmtenet jaarlijks in totaal maximaal hetzelfde betaalt aan een warmteleverancier voor warmte als consumenten die hun huis met aardgas verwarmen. De nieuwe Wcw voorziet in een vorm van tariefregulering waarbij de maximale tarieven geleidelijk steeds meer de werkelijke onderliggende kosten van het warmtenet zullen reflecteren. Net als onder de huidige Warmtewet zal de tariefregulering van de Wcw niet van toepassing zijn op de levering van warmte door een VvE aan zijn eigen leden of een verhuurder aan zijn eigen huurders. Voor wat betreft de levering door de VvE aan zijn eigen leden is deze keuze ingegeven door de overweging dat het niet nodig is om een appartementseigenaar te beschermen tegen de VvE waar hij zelf lid van is. Voor wat betreft huurders die warmte geleverd krijgen door hun eigen verhuurders geldt dat zij al beschermd worden door het huurrecht. De kosten van warmtelevering worden namelijk aangemerkt als kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter of servicekosten in de zin van artikel 7:237, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek. De rechtsbescherming hiervoor bij de huurcommissie, bedoeld in artikel 3a van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, is opgenomen in de artikelen 18, 19 en 19a van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en de artikelen 7:259 tot en met 7:261 van het BW.
Op welke manier kan warmtetariefregulering nog voor de behandeling van de Wcw goed geregeld worden?
De tariefregulering van warmte kan niet worden aangepast zonder wetswijziging: in de Warmtewet is de koppeling van warmtetarieven aan de kosten van aardgas op wetsniveau vastgelegd. Bij de inwerkingtreding van de Wcw kan de tariefregulering worden aangepast. Hiervoor worden voorbereidende maatregelen getroffen. Zo heeft de ACM middels een consultatie de Regulatorische Accounting Regels getoetst. Deze regels leggen de basis voor een uniforme boekhouding waardoor op termijn de tariefregulering gebaseerd kan worden op basis van de efficiënte kosten van het warmtebedrijf in plaats van tarieven die gebaseerd zijn op de kosten van aardgas. Zoals omschreven in vraag 12 zal de Wcw echter niet van toepassing zijn op de levering van warmte door een VvE aan zijn eigen leden of een verhuurder aan zijn eigen huurders.
Het bericht dat Pfizers gigawinsten in Nederland nog verder zijn gestegen naar 20 miljard euro |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers , Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Pfizers gigawinsten in Nederland nog verder zijn gestegen naar 20 miljard euro?1
Het bericht waaraan wordt gerefereerd, maakt melding van de geconsolideerde winst die gemaakt is door de Nederlandse Pfizer-dochter C.P. Pharmaceuticals International C.V. Het bericht geeft ook aan dat onder dit dochterbedrijf bedrijven uit zo’n 60 landen vallen. Deze (geconsolideerde) winst bestaat daarom niet (alleen) uit de in Nederland behaalde resultaten. Het is niet aan mij om een waardering te geven aan de winsten die bedrijven maken of ze al dan niet te beperken. Ik kan ook niet sturen op de winst van bedrijven, eens te meer omdat het geneesmiddelen op een mondiale markt met internationale bedrijven betreft.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat Pfizer zoveel winst maakt met geld dat eigenlijk bedoelt is voor de zorg? Zo ja, deelt u de analyse dat de machtspositie van dit soort grote commerciële farmaceutische bedrijven ten opzichte van overheden (zowel in Europa als in ontwikkelingslanden) gebroken moet worden?
Ik vind dat bedrijven een morele plicht hebben om de balans te houden tussen publieke inspanningen om geneesmiddelen te ontwikkelen en bij de patiënt te krijgen, en prijzen die bedrijven voor geneesmiddelen vragen. Temeer daar er sprake is van alsmaar stijgende uitgaven aan geneesmiddelen. Die worden mede veroorzaakt door hoge prijzen en leggen een grote druk op onze solidariteit. Hoge prijzen van geneesmiddelen gaan ten koste van de betaalbaarheid van zorg.
Nationaal richt ik mij op het beheersen van de uitgaven aan geneesmiddelen. Daarbij is de kosteneffectiviteit van een geneesmiddel bepalend. Instrumenten om kosten voor nieuwe geneesmiddelen te beheersen, liggen deels besloten in Europese wet- en regelgeving en in nationaal vergoedingsbeleid.
Ik acht het noodzakelijk om duidelijker aan te geven aan welke geneesmiddelen de maatschappij behoefte heeft en wat we bereid zijn om daarvoor te betalen: meer van een aanbod-gestuurde situatie naar een vraag-gestuurde situatie. Dat vraagt om twee belangrijke en complexe stappen: allereerst moet bepaald worden wat onze unmet medical needs, onze grootste onvervulde medische behoeften, zijn. Ten tweede moet een breed gedragen maatschappelijk kader worden ontwikkeld voor het bepalen van de hoogte van geneesmiddelenprijzen en -uitgaven. Daarmee kan vastgesteld worden wat we aanvaardbare uitgaven voor geneesmiddelen vinden. Beide vragen om een bredere maatschappelijke discussie.
Zoals ik in een eerdere brief over de financiering van het geneesmiddelenonderzoek2 heb aangegeven, voorzie ik met deze twee instrumenten in de hand, twee routes. Enerzijds is het van belang om een duidelijker signaal af te geven aan onderzoekers en investeerders aan welke geneesmiddelen maatschappelijk gezien behoefte is. Mogelijk ook met een afgebakende financiële beloning in het vooruitzicht.
Anderzijds zou de overheid, al dan niet in samenwerking met private of Europese fondsen, meer invloed kunnen uitoefenen op geneesmiddelenontwikkeling door de gerichte inzet van onderzoeksgelden.
Zo kan de overheid zowel aan de voorkant als aan de achterkant meer regie nemen op geneesmiddelenontwikkeling.
Deelt u de analyse dat het extra onrechtvaardig is dat Pfizer deze winsten voor een groot deel maakt met vaccins die deels met publiek geld ontwikkeld zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het feit dat al deze winst via Nederland weggesluisd wordt, aangeeft dat het nog steeds te gemakkelijk is voor multinationale bedrijven om via Nederland belasting te ontwijken?
Nee. Ik stel voorop dat het kabinet niet kan ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige (art. 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen). Het enkele feit dat er een financiële stroom via Nederland loopt, bewijst echter niet dat er sprake is van belastingontwijking. Doordat Nederland relatief veel internationale bedrijven heeft aangetrokken, bestaat een deel van de buitenlandse investeringen uit investeringen in een reëel hoofdkantoor in Nederland dat vervolgens investeert in buitenlandse dochterondernemingen. Daardoor kunnen financiële stromen juridisch en boekhoudkundig via het Nederlandse hoofdkantoor lopen, zonder dat daarbij sprake hoeft te zijn van belastingontwijking. In de tweede plaats zal door de maatregelen tegen belastingontwijking van de afgelopen jaren een deel van de structuren die voorheen leidden tot een belastingbesparing niet langer een fiscaal voordeel opleveren. De structuren kunnen nochtans voorlopig blijven voortbestaan als een herstructurering voor een bedrijf substantiële kosten met zich meebrengt -wat zeker het geval kan zijn als er in Nederland reële aanwezigheid is- en verder geen voordelen oplevert. Ook in die gevallen zullen financiële stromen via Nederland aanwezig blijven zonder dat er sprake is van belastingontwijking.
Hoeveel belasting zou Pfizer moeten betalen als zij belasting over hun winst zouden betalen in de landen waar zij deze winst daadwerkelijk maakten of als zij het reguliere Nederlandse winstbelastingtarief zouden betalen?
Ik kan geen uitspraken doen over de fiscale positie van een individueel belastingplichtige op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht van art. 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen. Internationaal geldt echter als algemeen uitgangspunt dat winstbelasting geheven wordt op de plek waar waarde wordt gecreëerd. Nederland heft vennootschapsbelasting (vpb) van vpb-plichtigen over de winst die aan Nederland toerekenbaar is. Het reguliere vpb-tarief is 25,8%. Ik heb geen inzicht in de hoeveelheid belastingen die bedrijven verschuldigd horen te zijn in het buitenland.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat het niet langer mogelijk is voor grote farmaceutische bedrijven zoals Pfizer om zulke excessieve winsten te maken met zorggeld?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 2 en 3.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat het niet langer mogelijk is om zoveel belasting te ontwijken via Nederland?
Het kabinet vindt belastingontwijking onwenselijk. Nederland heeft daarom de afgelopen jaren veel maatregelen tegen belastingontwijking genomen. Daarbij heeft Nederland zowel internationale afspraken tegen belastingontwijking streng geïmplementeerd als aanvullend (eenzijdig) nationale maatregelen genomen om belastingontwijking aan te pakken. Een belangrijk voorbeeld is de bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties die Nederland vanaf
1 januari 2021 heeft ingevoerd. Vanaf 1 januari 2024 is de bronbelasting ook gaan gelden voor dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties. Ook de strenge vormgeving van de generieke renteaftrekbeperking (de earningsstrippingmaatregel) is een voorbeeld dat de inzet van het kabinet in de aanpak van belastingontwijking toont, evenals de maatregelen tegen hybride mismatches. Daarnaast heeft Nederland maatregelen genomen die zorgen voor een evenwichtigere belastingheffing van multinationals, mede naar aanleiding van het rapport van de Adviescommissie belastingheffing multinationals.3 Een voorbeeld hiervan is de beperking van de verliesverrekening in de vennootschapsbelasting sinds 2022. Per 1 januari 2024 is bovendien de Wet minimumbelasting 2024 in werking getreden, die strekt tot het waarborgen van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing.
Ook in demissionaire status zet het kabinet de strijd tegen belastingontwijking voort. Het kabinet vindt het daarbij uiteraard van belang dat de aanpak effectief is. Internationale belastingontwijking is het meest effectief aan te pakken met een gecoördineerde internationale aanpak. Bij nationale maatregelen bestaat namelijk het risico dat belastingontwijking zich alleen verplaatst. Daarom ligt de focus van het kabinet nu op internationale maatregelen. Ik verwijs naar paragraaf 5 van de Kamerbrief over de monitoring van de effecten van de aanpak van belastingontwijking voor een beschrijving van de ontwikkelingen op Europees en internationaal terrein.4 Het kabinet blijft echter ook nationale stappen zetten tegen belastingontwijking, in aanvulling op de internationale focus. Zo heeft het kabinet per 2024 de aanpak van dividendstripping versterkt. Verder wil het kabinet het opknippen van activiteiten over verschillende vennootschappen aanpakken door de drempel van de earningsstrippingmaatregel specifiek voor vastgoedlichamen met (aan derden) verhuurd vastgoed buiten toepassing te laten. Het kabinet werkt aan een wetsvoorstel dat met het Belastingplan 2025 aan uw Kamer kan worden aangeboden. Bovendien onderzoekt het kabinet nog
verschillende concrete maatregelen voor de aanpak van opmerkelijke belastingconstructies die in de inventarisatie van belastingconstructies naar voren zijn gekomen. Ik verwijs naar de Kamerbrief van 19 september 2023 voor het volledige overzicht van geïnventariseerde constructies.5
Het bericht dat het salaris van zorgmedewerkers volgend jaar verder achter gaat lopen |
|
Sarah Dobbe |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het salaris van zorgmedewerkers volgend jaar verder achter gaat lopen?1
Op 14 december jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van verschillende onderzoeken naar beloning in zorg en welzijn2. Het betreft het AWVN-onderzoek waarnaar in het bericht van Skipr wordt gerefereerd, een onderzoek van SEO en een onderzoek op basis van cijfers van het CBS en uitstroomonderzoek van RegioPlus. Een beleidsmatige weging van de uitkomsten van deze onderzoeken laat ik aan een nieuw kabinet.
Herinnert u zich het massale protest van zorgverleners op het Malieveld in 2020 en de acties van zorgverleners voor meer waardering en meer salaris?2
Ja.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat de loonkloof tussen de zorg en de marktsector weer verder zal groeien? Zou u uw antwoord toe kunnen lichten?
De verschillende onderzoeken laten niet eenduidig zien dat er sprake is van een loonkloof tussen de zorg en de marktsector. Naast het onderzoek van AWVN, heeft SEO een vergelijking gemaakt van de salarissen in de gehele sector zorg en welzijn ten opzichte van de marktsector. Uit dit onderzoek blijkt dat het gemiddeld uurloon van werknemers in zorg en welzijn vergelijkbaar is met dat van vergelijkbare werknemers in de marktsector.
Op basis van het AWVN-onderzoek kan niet worden geconcludeerd dat de loonkloof in 2024 groter wordt. Ten tijde van publicatie van dat onderzoek waren de cijfers waarover AWVN beschikte voor de salarissen in de marktsector van een minder recente peildatum dan die van cao’s in de zorg. Hierdoor is in het onderzoek het verschil tussen de lonen in de zorg en marktsector tijdelijk kleiner (3%) dan het daadwerkelijk was. De nieuwe cijfers over de cao’s die de afgelopen zes maanden zijn afgesloten in de marktsector, waarover AWVN sinds 1 januari 2024 beschikt, zijn niet in het onderzoek meegenomen. In het onderzoek heeft AWVN geschat dat met deze laatste loonontwikkelingen in de marktsector het verschil tussen het midden van loongebouw van zorgcao’s (FWG 35 t/m 60) en de markt circa 6% zou zijn op 1 januari 2024.
Hoe komt het dat de loonkloof tussen de zorg en de rest van de publieke sector zelfs helemaal niet is verkleind sinds het laatste onderzoek?3
In het vorige AWVN-onderzoek betrof het verschil in het middengebied van het loongebouw met de publieke sector ongeveer 9%. In het nieuwe onderzoek is dit iets gedaald naar ongeveer 6–7%. Ook het SEO-onderzoek laat zien dat beloning in zorg en welzijn gemiddeld genomen achterblijft bij de rest van publieke sector. In een aantal andere publieke sectoren zijn de laatste tijd forse loonverhogingen doorgevoerd, waardoor de beloning in de zorg – ondanks de extra middelen die beschikbaar gesteld (675 mln euro structureel vanaf 2022) – niet veel is ingelopen op de rest van de publieke sector.
Hoe kijkt u naar uw eigen verantwoordelijkheid voor het feit dat zorgverleners nog steeds een stuk minder verdienen dan werknemers in de rest van de publieke sector en de marktsector?
Om een concurrerende salarisontwikkeling mogelijk te maken stel ik jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova) beschikbaar. Deze is gekoppeld aan de ontwikkelingen in de markt. Hogere contractlonen in de markt leiden daarmee ook tot meer loonruimte in de zorg. Het SEO-onderzoek laat zien dat werkgevers hiermee marktconforme loonontwikkeling kunnen bieden. De loonontwikkeling over de jaren 2013–2022, gecorrigeerd voor veranderende samenstelling van het personeelsbestand, was voor werknemers in zorg en welzijn ongeveer gelijk aan die van vergelijkbare werknemers in andere sectoren.
Hoe verklaart u het verschil in de cijfers tussen dit nieuwe AWVN-onderzoek en de berichtgeving van Zorgvisie op basis van CBS-cijfers eerder dit jaar?4
In het AWVN-onderzoek zijn de salarissen in de zorg vergeleken met die in de marktsector en publieke sector op basis van de eindsalarissen opgenomen in de salarisschalen in de cao’s. Op basis van berichtgeving van Zorgvisie is mij niet bekend welke CBS-cijfers in dat artikel zijn vergeleken. Het CBS beschikt over cijfers over lonen op basis van registratiedata. Er is dus in ieder geval sprake van een verschil in methodiek.
Welke stappen zou het kabinet of de Tweede Kamer kunnen zetten om de loonkloof tussen de zorg en de rest van de publieke sector en de marktsector op te heffen?
Gezien de demissionaire status van het kabinet laat ik een beleidsmatige weging van de verschillende onderzoeken naar beloning aan een nieuw kabinet.
Welke stappen gaat u zetten om de loonkloof tussen de zorg en de rest van de publieke sector en de marktsector op te heffen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het rapport van Don’t Buy into Occupation (DBIO) aangaande investeringen in nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever |
|
Kati Piri (PvdA), Jan Paternotte (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport van DBIO ««European Financial Institutions» Continued Complicity in the Illegal Israeli Settlement Enterprise» waaruit blijkt dat 776 Europese financiële instellingen actief zijn in illegale nederzettingen op bezet Palestijns gebied?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat veertien Nederlandse financiële instellingen door middel van investeringen bijdragen aan de bouw en uitbreiding van illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied?
Het standpunt van het kabinet ten aanzien van Israëlische nederzettingen in bezet gebied is bekend. Nederland beschouwt Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht en een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Bedrijfsactiviteiten die bijdragen aan het ontwikkelen of bestendigen van nederzettingen beschouwt het kabinet dan ook als onwenselijk. Dit geldt ook voor financiële instellingen.
Wat doet Nederland op dit moment om de in het rapport genoemde Nederlandse bedrijven (waaronder booking.com) te ontmoedigen activiteiten in nederzettingen te ondernemen? Is dit bekend bij uw ministerie?
Nederland kent sinds 2006 een ontmoedigingsbeleid ten aanzien van economische activiteiten van Nederlandse bedrijven in nederzettingen. Conform dit beleid ondersteunt de Nederlandse overheid geen activiteiten van bedrijven die direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen, of deze direct faciliteren. Het gaat om activiteiten in nederzettingen, activiteiten van bedrijven gevestigd in nederzettingen en activiteiten buiten nederzettingen die ten gunste komen aan nederzettingen en kolonisten.
Ook voert Nederland EU-wetgeving met betrekking tot juiste en niet-misleidende herkomstaanduiding uit. Dat betekent dat de herkomstaanduiding duidelijk moet maken wanneer een product afkomstig is uit een Israëlische nederzetting in door Israël bezet gebied. Op grond van het Associatieakkoord tussen de EU en Israël kunnen producten uit Israël, binnen de grenzen van 1967, in aanmerking komen voor een preferentiële tariefbehandeling. Producten die zijn geproduceerd in Israëlische nederzettingen in de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden, komen hiervoor niet in aanmerking en vallen buiten het territoriale toepassingsgebied van het akkoord.
Het ontmoedigingsbeleid bestaat in aanvulling op de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid die bedrijven hebben om mensenrechten te respecteren. Van de zijde van het bedrijfsleven verwacht het kabinet dat zij zaken doen in lijn met de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. In de dienstverlening van Nederlandse ambassades worden ondernemers gewezen op mogelijke risico’s, waaronder mensenrechtenterrein, zodat bedrijven hierin een zorgvuldige afweging kunnen maken.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat Nederlandse bedrijven investeren of actief zijn in, onder internationaal recht, illegale nederzettingen? Hoe kan het dat zij dit blijken te doen?
Het kabinet beschouwt bedrijfsactiviteiten die bijdragen aan de ontwikkeling of bestendiging van illegale nederzettingen in bezet gebied inderdaad als onwenselijk. Daarnaast verwacht het kabinet van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord opereren door invulling te geven aan internationale normen zoals vastgelegd in de bovengenoemde OESO-richtlijnen. Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken en hierover op de gebruikelijke wijze verantwoording af te leggen.
Was u ervan op de hoogte dat Nederlandse bedrijven investeren en actief zijn in illegale nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever?
Het is mij bekend dat er zorgen en rapporten zijn met betrekking tot de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij illegale Israëlische nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever.
Hoe verhoudt dit zich tot het ontmoedigingsbeleid dat het kabinet voert?
Het Nederlandse ontmoedigingsbeleid blijft onverkort van toepassing. Indien Nederlandse bedrijven zich wenden tot de overheid, worden zij over dit beleid geïnformeerd. De Nederlandse overheid verleent geen diensten aan bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Zoals gezegd beschouwt het kabinet dergelijke activiteiten als onwenselijk.
Deelt u de constatering dat het ontmoedigingsbeleid niet functioneert? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat het ontmoedigingsbeleid wel effectief wordt?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, bestaat het ontmoedigingsbeleid in aanvulling op de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid die bedrijven hebben om mensenrechten te respecteren. Het kabinet verwacht dat Nederlandse bedrijven zaken doen in lijn met de OESO-richtlijnen voor internationaal maatschappelijk ondernemen. Het kabinet zal het ontmoedigingsbeleid blijven uitdragen door bedrijven, ondernemers en vertegenwoordigers van brancheorganisaties wanneer nodig over het vigerende beleid ten aanzien van Israëlische nederzettingen te informeren.
Bent u bereid in overleg te treden met de in het rapport genoemde Nederlandse financiële instellingen en om aan te moedigen om investeringen terug te trekken als bedrijven betrokken blijven bij activiteiten in de illegale nederzettingen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bereid de desbetreffende Nederlandse financiële instellingen te benaderen en een toelichting te geven op het ontmoedigingsbeleid dat het kabinet toepast.
Kunt u reflecteren op de aanbevelingen die worden gegeven in het rapport? Bent u bereid deze uit te voeren?
Het kabinet zal de aanbevelingen in het rapport zorgvuldig bestuderen. Veel van de genoemde ontwerpen zijn reeds onderdeel van reguliere beleidsdialoog in relevante internationale gremia.
Waarom is booking.com niet actief benaderd toen de activiteiten van dit bedrijf in de nederzettingen aan het licht kwamen?2
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is al geruime tijd met Booking.com in gesprek. In een recent gesprek wees het ministerie Booking.com op de eigen verantwoordelijkheid om internationaal maatschappelijk verantwoord te ondernemen en is het ontmoedigingsbeleid ten aanzien van de bezette Palestijnse Gebieden onderstreept. Booking.com nam niet deel aan de missie naar Israël en de Palestijnse Gebieden in 2020 (gepland voor 2019).
Hoe kan het dat booking.com toch mee is genomen op handelsmissie naar Israël, terwijl er in 2019 in interne memo’s bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken zorgen zijn geuit over de activiteiten van dat bedrijf in illegale nederzettingen?
Zie antwoord vraag 11.
Wat is het ontmoedigingsbeleid van het kabinet wanneer er wordt gezocht naar een Nederlands bedrijf voor de aanbestedingsprocedure voor een project in een illegale nederzetting op de Westelijke Jordaanoever? Zijn er richtlijnen die de Nederlandse ambassade dient te volgen wanneer zij worden benaderd voor advies over een aanbesteding in een Israëlische nederzetting?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe kan het dat de Nederlandse ambassade Nederlandse bedrijven in contact brengt met Israëlische bedrijven over projecten in illegale nederzettingen, terwijl in een juridisch advies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat dat «strafrechtelijke aansprakelijkheid van bedrijven die investeren in of exporteren naar Israëlische nederzettingen of op andere wijze werkzaamheden uitvoeren actief zijn in nederzettingen [...] niet [kan] worden uitgesloten»?
Het ontmoedigingsbeleid geldt eveneens voor aanbestedingsprocedures en projecten. De Nederlandse overheid levert geen diensten aan bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. De Nederlandse ambassade faciliteert dan ook geen aanbestedingsprocedures voor projecten in illegale nederzettingen en brengt dus ook geen Nederlandse bedrijven in contact met Israëlische bedrijven.
Het bericht 'Geldproblemen door chronisch ziek kind: 'Ik voel me een schooier'' |
|
Lisa Westerveld (GL), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geldproblemen door chronisch ziek kind: «Ik voel me een schooier»» van RTL Nieuws?1
Ja. Het is tragisch om te lezen dat het gezin uit dit artikel noodgedwongen moet verhuizen vanwege de extra kosten die samenhangen met de zorg en ondersteuning voor hun dochter. Ik realiseer me dat de zorg voor een chronisch ziek kind zwaar kan zijn en dat ouders zoals genoemd in het artikel bij het organiseren van passende ondersteuning en zorg soms tegen knelpunten aanlopen. Naar aanleiding van de berichtgeving in de media is vanuit mijn ministerie contact opgenomen met het gezin en zijn zij in contact gebracht met verschillende instanties en belangenorganisaties die ouders kunnen adviseren en/of ondersteuning kunnen bieden.
Waarom worden de kosten voor de noodzakelijke aanpassing van een woning niet volledig vergoed, zoals in het geval van het in het artikel vermelde situatie? Deelt u de mening dat de weigering om deze noodzakelijke aanpassingen aan de woning te vergoeden, niet in lijn is met het door Nederland ondertekende VN-verdrag Handicap bij tenminste artikel 7 (belang van het kind voorop), artikel 9 (toegankelijkheid) en artikel 10 (recht op leven)? Zo nee, waarom niet?
Het is voor mij lastig om in te gaan op deze specifieke casus, omdat ik niet bekend ben met de specifieke context van het gezin, de ondersteuning en zorg die zij ontvangen en de afwegingen die de gemeente heeft gemaakt bij het vergoeden van de benodigde woningaanpassing.
Uiteraard onderschrijf ik het belang van het naleven en het implementeren van VN-verdrag handicap, waaronder de door u genoemde artikelen.2 Gemeenten spelen een belangrijke rol bij het implementeren van dit VN-verdrag, waaronder bij het zorgen voor passende ondersteuning, zorg en eventuele woonvoorzieningen. Daarbij hebben gemeenten de vrijheid en verantwoordelijkheid om deze verdragsverplichtingen in te vullen op een manier die aansluit bij de specifieke, lokale context.3
Mensen met een ondersteuningsbehoefte kunnen op grond van de Wmo 2015 van de gemeente een woningaanpassing krijgen. Hiervoor geldt de gebruikelijke Wmo-procedure, waarbij eerst melding gemaakt wordt van de hulpvraag en de gemeente onderzoek doet naar de ondersteuningsbehoefte en vervolgens desgevraagd een beschikking opstelt (art. 2.3.5 Wmo 2015). Tegen de beschikking van de gemeente kan bezwaar worden gemaakt. Er volgt dan een beslissing op bezwaar van de gemeente. Tegen deze beslissing op bezwaar van de gemeente kan in beroep worden gegaan bij de bestuursrechter en ten slotte in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Bent u bereid om wet- en regelgeving aan te passen zodat tenminste alle noodzakelijke aanpassingen die nodig zijn voor de zorg en welzijn van kinderen met een chronische beperking worden vergoed? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 kunnen vanuit de Wmo 2015 woningaanpassingen worden vergoed.
Er is een aantal redenen waarom een woningaanpassing niet of niet geheel wordt vergoed. Voorbeelden hiervan zijn dat een huis niet geschikt is om te worden aangepast of dat de aanpassing op langere duur niet toereikend is. Daarnaast mag de gemeente bij de keuze voor ondersteuning de kosten van verschillende oplossingen betrekken. Het is aan de gemeente om hierin een passende afweging te maken, die onder andere afhankelijk is van de context van het gezin. Hierdoor kan bijvoorbeeld ook een verhuisvergoeding in beeld zijn. Er is een aantal uitspraken van de rechter ten aanzien van de vraag hoe de gemeente een afweging moet maken rondom woningaanpassingen.
Gemeenten kunnen aanvullend op grond van de Wmo 2015 (artikel 2.1.7.) een tegemoetkoming verstrekken aan mensen met een beperking of chronische problemen voor aannemelijke meerkosten die verband houden met deze beperking of problemen ter bevordering van de zelfredzaamheid en participatie.
Is bekend hoeveel ouders zorg dragen voor een kind met een chronische beperking?
Deze vraag is niet exact te beantwoorden. Op basis van de Gezondheidsenquête van het CBS is een indicatie te geven van het aantal kinderen met een chronische beperking. De indicator Global Activity Limitations Indicator (GALI) uit deze enquête geeft inzicht in het percentage personen dat vanwege problemen met de gezondheid sinds 6 maanden of langer beperkt is in activiteiten die mensen gewoonlijk uitvoeren. In de leeftijd van 4 tot 12 jaar gaat het om 7,9% en 12 tot 18 jaar om 10,8% van het totaal aantal kinderen in de respectievelijke leeftijdsgroepen.4 Het is met bovenstaande gegevens niet exact te bepalen hoeveel kinderen een chronische beperking hebben, omdat er geen gegevens zijn van 0 tot 4 jaar. Ook is niet te bepalen hoeveel ouders zorg dragen voor een kind met een chronische beperking omdat ouders ook meerdere kinderen met een beperking kunnen hebben (door bv een erfelijke aandoening).
Wat is het effect van de zorg op de financiële positie van deze ouders? Hoeveel van deze ouders hebben financiële problemen en schulden?
Ik kan mij voorstellen dat veel gezinnen met een chronisch ziek kind te maken hebben met hogere kosten dan gemiddeld. Het type kosten en de hoogte van de kosten zullen verschillen per gezin. Het gaat om kosten die ook in het betreffende artikel zijn genoemd, zoals energielasten, aanpassingen in het huis of vervoer. Het gaat minder vaak om directe zorgkosten. Voor kinderen (jonger dan 18 jaar) die gebruik maken van zorg op grond van de Wet langdurige zorg geldt geen eigen bijdrage. Voor zorg uit de Zorgverzekeringswet zijn kinderen gratis meeverzekerd. Voor kinderen hoeven dus geen premies of eigen risico betaald te worden. Voor bepaalde zorg of hulpmiddelen bestaat wel een eigen bijdrage. Bijvoorbeeld bij brillen, orthopedische schoenen en bij bepaalde medicijnen. Deze zorgkosten kunnen onderdeel zijn van de totale kosten van een gezin met een chronisch ziek kind. Voor ouders met een thuiswonend kind die een intensieve zorgvraag heeft is het mogelijk om dubbele kinderbijslag te krijgen.5 Dit is mogelijk voor thuiswonende kinderen tussen de 3 en 18 jaar. Het is mij niet bekend hoeveel ouders met een chronisch ziek kind financiële problemen hebben en hoeveel van deze ouders deze financiële problemen hebben door de hogere kosten vanwege een chronisch ziek kind.
Is er vaker sprake van een dreigende huisuitzetting in soortgelijke situaties? Bent u het ermee eens dat dit niet alleen onacceptabel is, maar dat dit ook in tegenspraak is met zowel het VN-verdrag Handicap als met het Kinderrechtenverdrag?
Het gaat in de situatie uit het nieuwsbericht niet over een huisuitzetting. De familie voelt zich gedwongen om te verhuizen van een koop naar een huurwoning.
Binnen de Wmo 2015 maakt het niet uit of het bij een ondersteuningsbehoefte om een koop -of huurwoning gaat. Er is een aantal redenen waarom een woningaanpassing niet of niet geheel wordt vergoed. Voorbeelden hiervan zijn dat een huis niet geschikt is om te worden aangepast of dat de aanpassing op langere duur niet toereikend is. Daarnaast mag de gemeente bij de keuze voor ondersteuning de kosten van verschillende oplossingen betrekken. Het is aan de gemeente om hierin een passende afweging te maken, die onder andere afhankelijk is van de context van het gezin. Daarbij hebben gemeenten een verantwoordelijkheid bij het naleven van het VN-verdrag handicap. Hoe zij de verdragsverplichtingen naleven is aan de desbetreffende gemeente.
Welke landelijke en gemeentelijke financiële regelingen zijn er voor ouders die zorg dragen voor een ernstig ziek kind? Zijn deze regelingen in de ogen van u beiden toereikend voor alle ouders? Kunt u (beiden) dat toelichten?
Vanuit de Wmo zijn dit regelingen op het gebied van mobiliteitshulpmiddelen, woningaanpassingen en de meerkostenregeling. Daarnaast is er de landelijke regeling aftrek specifieke zorgkosten en als laatste optie de bijzondere bijstand.
Het is lastig een inschatting te maken of een combinatie van deze regelingen toereikend is voor àlle ouders met een ernstig ziek kind. In algemene zin geldt dat het van belang is dat ouders voldoende middelen ter beschikking hebben en niet door een financiële ondergrens zakken. Zoals ik bij de beantwoording van vraag 3 heb aangegeven kunnen gemeenten een extra tegemoetkoming verstrekken aan mensen met een beperking of chronische problemen. Bij de eigen bijdrage op grond van de Wmo 2015 wordt rekening gehouden met draagkracht en kan rekening worden gehouden met betalingscapaciteit. Voorzieningen dienen altijd toegankelijk te zijn voor minima.
Het is een onwenselijke situatie wanneer ouders van chronisch zieke kinderen door zorgkosten in financiële problemen komen. Daarom hecht ik ook veel waarde aan de cliëntondersteuning die zowel vanuit de Wmo 2015 als de Jeugdwet er is om gezinnen te ondersteunen bij het organiseren van passende ondersteuning en zorg en om de ouders te informeren over relevante wetten en regelgeving. Het is belangrijk dat gemeenten op de mogelijkheden van cliëntondersteuning wijzen.
De bijzondere bijstand (artikel 35 Pw) kan verstrekt worden door een gemeente als een huishouden uit onvoorziene omstandigheden voortkomende noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan voldoen. Dit gebeurt op basis van een individuele beoordeling van de situatie door de gemeente waarbij de kosten en de draagkracht van het huishouden worden meegewogen. Het is daarbij aan de gemeente om te bepalen welke inkomenseisen gesteld worden en welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Er zijn dus verschillen tussen gemeenten. In de regel zullen gemeenten bij een inkomen boven 110–130% van het sociaal minimum geen bijzondere bijstand toekennen. Gemeenten hebben hun beleid veelal vastgelegd in beleidsregels.
Omdat de Participatiewet een vangnetvoorziening is, wordt gekeken of kosten uit andere voorzieningen betaald kunnen worden. Bijzondere bijstand kan dus niet verstrekt worden als er een voorliggende voorziening is waarop een beroep gedaan zou kunnen worden zoals bijvoorbeeld de basisverzekering (art 15 Pw). Vanuit de bijzondere bijstand worden in individuele situaties wel tijdelijke tegemoetkomingen voor woonkosten vergoed. Bijvoorbeeld wanneer bij een plotselinge inkomensterugval de woonkosten niet direct in lijn gebracht kunnen worden met het gedaalde inkomen.
Hoe wordt voorkomen dat de toegang tot noodzakelijke vormen van zorg en hulp afhangt van de gemeente waarin een familie woont?
Taken en bevoegdheden zijn op grond van de Wmo 2015 (en de overige wetten binnen het sociaal domein) neergelegd bij de gemeente (gedecentraliseerd). De gemeente heeft hierin een zekere vrijheid om voorzieningen vorm te geven en maatwerk te bieden. Zo is ook de bevoegdheid om een tegemoetkoming voor de meerkosten bij een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen te verstrekken, als keuzeoptie voor gemeenten door de wetgever opgenomen in de Wmo 2015 (artikel 2.1.7). Daarnaast hebben gemeenten op grond van de Gemeentewet hun eigen regelgevende bevoegdheid. Lokale democratie kan zorgen voor verschillen tussen gemeenten; dit is inherent aan de positie van gemeenten en hun bevoegdheden.
Kunt u per financiële regeling aangeven hoeveel ouders van de verschillende regelingen gebruik maken? Zijn deze regelingen voldoende vindbaar en toegankelijk voor ouders die vaak al veel aan hun hoofd hebben?
Er is geen zicht op hoeveel ouders gebruik maken van de verschillende landelijke of gemeentelijke regelingen. Voor ouders met een ernstig ziek kind zijn de verschillende financiële regelingen mogelijk niet altijd overzichtelijk. Via de site regelhulp.nl kunnen ouders informatie vinden over deze regelingen. Ook kan het onafhankelijk informatie- en adviespunt Het Juiste Loket ouders hierin helpen. Daarnaast kan, zoals eerder genoemd in de beantwoording van vraag 7, cliëntondersteuning worden ingezet, die zowel vanuit de Wmo 2015 als de Jeugdwet er is om gezinnen te ondersteunen bij het organiseren van passende ondersteuning en zorg en om de ouders te informeren over relevante wetten en regelgeving. Tevens hebben gemeenten ook buurtteams waar inwoners naartoe kunnen met vragen over onder andere zorg, wonen, gezondheid en geld.
Hoe groot is het aandeel van de kosten voor de zorg van chronische zieke kinderen dat ouders zelf moeten vergoeden, zoals een woningaanpassing, noodzakelijke parkeerkosten, speciaal vervoer en niet vergoede medicatie? Waarom worden deze kosten niet vergoed? Kunnen ouders hiervoor een beroep doen op de bijzondere bijstand?
Er zijn geen gegevens over het aandeel van de kosten voor de zorg van chronische zieke kinderen dat ouders zelf moeten vergoeden. Ook is het niet mogelijk om algemene uitspraken te doen waarom bepaalde kosten niet worden vergoed. Dit hangt af van de specifieke context van de ouders, de ziekte of beperking van hun kind(eren) en de zorg- en ondersteuningsvraag die zij hebben. Zoals aangegeven bij mijn eerdere antwoorden is het van belang dat ouders voldoende middelen ter beschikking hebben en niet door een financiële ondergrens zakken. Bij de beantwoording van vraag 7 heb ik een kort overzicht gegeven van relevante landelijke en gemeentelijke regelingen inclusief de bijzondere bijstand. In de beantwoording van vraag 3 heb ik aangegeven dat gemeenten een extra tegemoetkoming kunnen verstrekken aan mensen met een beperking of chronische problemen.
Woningen met Energielabel A die desondanks niet goed geïsoleerd zijn |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Energielabel A en toch rillend onder een dekentje in Meppel. Angelique: «We wonen in een doorwaaiwoning»»?1
Een energielabel A is onwaarschijnlijk zonder voldoende isolatie. Ik betreur te lezen dat in dit geval de huurders ondanks een goed energielabel toch een tochtig huis ervaren. Ik wil dat dit nader onderzocht wordt en kan u melden dat Woonconcept heeft laten weten dat een onafhankelijke vakbekwame energieadviseur de geregistreerde energielabels gaat controleren.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat woningen een energielabel A hebben toegekend gekregen, terwijl deze woningen in de praktijk niet goed geïsoleerd zijn, er sprake is van tocht en schimmelvorming?
Het artikel geeft de indruk dat deze energielabels mogelijk incorrect zijn, aangezien er geen isolatie aanwezig zou zijn die wel op het energielabel is aangegeven. Dit is vanzelfsprekend zeer onwenselijk. Voor energieadviseurs gelden strikte regels voor het meenemen van isolatie: de adviseur dient bewijslast als foto’s, bouwtekeningen en facturen te documenteren.
Het energielabel is een integrale weergave van de energieprestatie van de woning. In het energielabel worden naast isolatie ook de installaties meegewogen, zoals zonnepanelen en de verwarmingsinstallaties. Een energielabel A is echter vaak niet mogelijk zonder voldoende isolatie. Dan is er zeer veel duurzaam opgewekte energie op de woning nodig om toch een label A te krijgen.
Verder onderzoek naar deze woningen en de onderbouwing van het energielabel is nodig om te achterhalen wat de exacte oorzaak is. Dat is precies waar Woonconcept momenteel mee bezig is.
Hoe luidt uw reactie op de constatering dat het energielabel A mogelijk toegekend is omdat gebruik is gemaakt van verouderde of onjuiste informatie, of fouten worden gemaakt bij het opstellen van het energierapport ten behoeve van het label? Kunt u aangeven wat dit betekent dit voor de mate waarin u kunt instaan voor de juistheid van het toegekende energielabel in Nederland? Kunt u hierbij met name ook ingaan op labels die afgegeven zijn voor 2021, op basis van de oude methode?
Het is een zorgelijk signaal, want op het energielabel moet vertrouwd kunnen worden. Sinds 2009 worden steekproefcontroles uitgevoerd om de kwaliteit te borgen. Vanwege eerdere signalen heb ik, na onderzoek gedaan te hebben, op 29 juni 2023 een brief naar de Kamer gestuurd waarin ik heb beschreven welke maatregelen zijn en worden genomen om de kwaliteit van nieuwe energielabels beter te waarborgen. Onderdeel hiervan is het organiseren van publiekrechtelijk toezicht op het stelsel en het verder aanscherpen van het huidige kwaliteitsborgingsysteem.
Om huurders te ondersteunen met twijfels over het energielabel in relatie tot de huurprijs, ook oudere labels van vóór 2021, heb ik een procedure ingericht om het energielabel te laten toetsen bij de Huurcommissie. Hier zijn geen kosten aan verbonden voor de huurder. Daarnaast is sinds de zomer van 2023 voor iedere huurder het energielabelafschrift te downloaden via MijnOverheid. Dit geldt voor alle energielabelafschriften sinds 2015. Daarmee krijgt de huurder bijvoorbeeld inzicht in welke isolatiewaarden zijn gehanteerd in de opname van het label.
Hoe staat u in voor de juistheid van een energielabel, ook van labels van voor 2021? Welke waarborgen hanteert u hiervoor?
Om de kwaliteit te waarborgen is een privaat kwaliteitsborgingsysteem ingericht van opleiding, certificering en accreditatie. De kern daarvan is dat alleen vakbekwame energieadviseurs labels mogen afgeven. Een adviseur moet om zijn vakbekwaamheid te halen examens afleggen bij CITO of het Examenpark. Ook geldt voor energieadviseurs een jaarlijkse verplichte bijscholing inclusief afsluitende toets, als voorwaarde om de vakbekwaamheid van energieadviseur te behouden.
Een vakbekwaam energieadviseur moet niet alleen vakbekwaam zijn, maar moet ook werken voor een bedrijf dat is gecertificeerd en daarbij is gehouden aan een intern kwaliteitszorgsysteem (interne controle). Een certificerende instelling (SKG-IKOB, Dekra Certification, KIWA Nederland of EPG Certificering) controleert het kwaliteitszorgsysteem van de certificaathouder en controleert steekproefsgewijs geregistreerde energielabels (externe controle). Certificerende instellingen worden op hun beurt weer geaccrediteerd door de Raad van Accreditatie die tevens audits uitvoert. Dit vormt het kwaliteitsborgingsysteem van het stelsel.
InstallQ is de schemabeheerder van dit systeem, dat wil zeggen dat zij de regels schrijven waar de partijen in het systeem zich aan moeten houden, zoals bijvoorbeeld de tijdsduur van de interne en externe controle of de grootte van de steekproef. Dit systeem was ook al in werking voor de zogenaamde energie-index energielabels van vóór 2021. Reeds ingevoerde en voorgenomen verbeteringen en aanscherpingen aan dit systeem zijn beschreven in bovengenoemde Kamerbrief.
Ik zie in 2022 een dalende lijn in het aantal foutieve energielabels, die is in 2022 bij woningen gedaald naar 8,0% van 15,7% in 2021. De jaren vóór 2021 lag dit percentage rond de 10%. Begin van het tweede kwartaal verwacht ik nieuwe resultaten over 2023.
Weet u hoeveel woningen in Nederland een energielabel A hebben, maar desondanks niet goed geïsoleerd zijn? Weet u hoeveel (sociale) huurwoningen een energielabel A hebben, maar desondanks niet goed geïsoleerd zijn? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Op basis van de beschikbare gegevens in de Nederlandse energielabeldatabase, EP-online, is onderzocht welke woningen (koop en huur) een labelklasse A of beter hebben én slecht geïsoleerd zijn. In de database staat geen woning met een labelklasse A die slecht is geïsoleerd op alle bouwdelen (gevels, daken, vloeren, ramen en buitendeuren). Voor deze analyse is alleen uitgegaan van de energielabels vanaf 2021, omdat van de labels die zijn opgenomen onder de methodiek die gold tot 2021 onbekend is wat de gemiddelde isolatiewaarde (Rc- en U-waarden) per bouwdeel is.
Kunt u ingaan op wat het betekent voor woningen met een energielabel A die desondanks dat ze slecht geïsoleerd zijn, pas aangepakt zullen worden nadat de E-, F- en G-label woningen aangepakt zijn? Welk perspectief is er voor de bewoners van zulke (huur)woningen?
Woningen zonder bijvoorbeeld duurzame warmte, zonnepanelen en/of voldoende isolatie krijgen een slechter energielabel. Het beleid is erop gericht om eerst de slechte energielabels aan te pakken, juist omdat dit de woningen betreft waar de energierekening voor de huurder relatief hoog uitvalt. Daarnaast is de Standaard voor woningisolatie opgenomen op het energielabel. Deze standaard geeft aan wanneer de woning goed genoeg is geïsoleerd om aardgasvrij te worden.
Huurders die desondanks vragen of klachten hebben over de kwaliteit en energiezuinigheid van de woning kunnen dit bij de verhuurder, eventueel via de huurdersvereniging of Woonbond aankaarten. Bij schimmel of tocht kan daarnaast ook sprake zijn van een gebrek aan de woning. Als hier sprake van is, kan de Huurcommissie ingeschakeld worden, indien de verhuurder het gebrek niet tijdig oplost.
Deelt u de mening dat bewoners van een woning, zeker als het een huurwoning betreft, ervan uit zouden moeten kunnen gaan dat het een goed geïsoleerde woning betreft, wat een hogere huur rechtvaardigt en lagere stookkosten met zich mee brengt?
Ik deel de mening dat bij een woning met een goed energielabel een lagere energierekening verwacht mag worden. Op het energielabel wordt de integrale energieprestatie van de woning uitgedrukt in een labelletter. Door te sturen op het energielabel wil ik zorgen voor betere isolatie, efficiëntere installaties en meer duurzame opwek, en daarmee een lager energiegebruik en een lagere energierekening bij bewoners en huurders.
Kunt u aangeven wat de mogelijkheden voor huurders zijn als er een grote afwijking bestaat tussen het energielabel en het energieverbruik van de woning? Hoe kunnen zij tegemoet gekomen worden?
Zoals hierboven aangegeven kan de huurder bij twijfel over het energielabel, waarbij dit effect heeft op de huurprijs, terecht bij de Huurcommissie om deze te laten toetsen. Andere vragen, klachten of twijfels kunnen aangekaart worden bij de verhuurder, en/of bij een huurdersvereniging.
Kunt u aangeven wat het betekent voor de voortgang van en het draagvlak voor de isolatieopgave als blijkt dat ook woningen met een hoger label een slecht leefklimaat en hoge stookkosten kennen?
Zoals geschetst is het onwaarschijnlijk dat woningen niet zijn geïsoleerd en er toch een goed energielabel uit komt. Dit kan alleen, rechtmatig, als er veel duurzame energie wordt opgewekt op de woning – en ook dat leidt in veel gevallen tot lagere energiekosten. In die gevallen kan de Standaard voor woningisolatie helpen om meer bewustwording te creëren en onvoldoende isolatie bij huurwoningen verder aan te pakken. De Standaard voor woningisolatie staat ook op het energielabel weergegeven.
De voorgenomen sluiting van het Walaardt Sacré Kamp dat sinds de zomer 2021 fungeert als opvanglocatie voor Afghaanse vluchtelingen |
|
Isa Kahraman (NSC), Caspar Veldkamp (NSC), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de voorgenomen sluiting van het Walaardt Sacré Kamp in Huis ter Heide (gemeente Zeist), dat sinds de zomer 2021 fungeert als opvanglocatie voor Afghaanse vluchtelingen en hun gezinsleden?1
Ja.
Klopt het dat Ministerie van Defensie aan het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) heeft laten weten dat in maart alle vluchtelingen vertrokken moeten zijn?
Defensie ondersteunt al geruime tijd de opvang van ontheemden uit Oekraïne en asielzoekers op verzoek van civiele autoriteiten, zoals COA en gemeenten. In de afgelopen jaren heeft Defensie een helpende hand geboden bij capaciteitstekorten in de opvang. Dit geschiedt altijd met een duidelijke einddatum. Wat betreft het Walaardt Sacré Kamp in Huis ter Heide was deze einddatum voorzien op 31 december 2023. Het COA en het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn met Defensie en in samenspraak met de gemeente Zeist een geleidelijke afbouw richting juli 2024 overeengekomen. Defensie gaat de kazerne in 2024 weer gereed maken voor de groeiende, eigen organisatie, onder andere om operationele eenheden gereed te stellen.
Bent u er van op de hoogte dat het gemeentebestuur en omwonenden achter de locatie als opvangplek voor Afghaanse vluchtelingen staan?
Ja.
Hoe verhoudt de voorgenomen sluiting zich tot uw oproep van 8 december aan gemeenten om vierduizend extra opvangplekken beschikbaar te stellen, waarbij u locaties van defensie expliciet als optie noemde?
Op de locatie in Huis ter Heide worden op dit moment ca. 250 Afghaanse asielzoekers opgevangen. De locatie zou, in verband met renovatiewerkzaamheden, per 1 januari 2024 gesloten worden. De gemeente Zeist alsmede meerdere omwonenden van het Walaardt Sacré Kamp hebben, in verband met het tekort aan opvangplekken, verzocht om de locatie open te houden. Op 21 december jl. is door uw Kamer een motie aangenomen waarin u het kabinet verzoekt om te onderzoeken of er een mogelijkheid is om de locatie langer open te houden, of om het afbouwpad naar sluiting te verlengen.2 In het verlengde van deze motie zijn het COA en het Ministerie van Justitie en Veiligheid met Defensie in samenspraak met de gemeente Zeist een geleidelijke afbouw richting juli 2024 overeengekomen. Defensie gaat de kazerne in 2024 weer gereed maken ten behoeve van de groeiende, eigen organisatie. Defensie houdt met de gemeente Zeist contact over de periode tot aan 1 juli 2024.
Defensie blijft, ook na juli 2024, in nauwe verbinding met het COA en met gemeenten om steeds opnieuw te kijken waar Defensie tijdelijk de opvang van asielzoekers kan ondersteunen.
Bent u bereid om de voorgenomen sluiting te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
In overeenstemming met het COA en in samenspraak met de gemeente Zeist heeft Defensie besloten om de locatie langer beschikbaar te stellen. Tegelijkertijd moet het Walaardt Sacré Kamp in 2024 weer gereed worden gemaakt voor gebruik door de eigen organisatie. Op het naast gelegen Camp New Amsterdam worden de werkzaamheden uitgebreid, hierdoor is het Walaardt Sacré Kamp nodig voor legering, facilitaire en andere ondersteunende functies.
Voor overige informatie wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven of er nog meer locaties van het Ministerie van Defensie zijn die worden ingezet voor asielopvang en waarbij de termijn op korte termijn afloopt?
Ja. De overeenkomst voor de opvang van Oekraïense ontheemden op de Generaal Winkelmankazerne in De Harskamp is verlengd. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en Defensie zijn in samenspraak met de gemeente Zeist overeengekomen dat deze opvang verlengt wordt tot 30 juni 2024, waarbij een afbouwplan van toepassing is vanaf 1 april 2024. Over de periode tot aan 1 juli 2024 houdt Defensie contact met de gemeente Zeist.
In hoeverre wordt door het Ministerie van Defensie actief (mee)gezocht naar tijdelijke opvanglocaties en worden gemeentebesturen actief benaderd met het verzoek om toestemming?
Defensie staat in nauwe verbinding met het COA en met gemeenten om steeds opnieuw te kijken waar Defensie tijdelijk de opvang van asielzoekers kan ondersteunen. Defensie draagt hiermee bij aan de landelijke opvang problematiek, maar dat is geen structurele oplossing. Defensie ondersteunt waar mogelijk. Tegelijkertijd onderstreep ik het belang dat militaire locaties kunnen worden gebruikt om operationele eenheden gereed te stellen.
Welke mogelijkheden bieden het nationaal programma Ruimte voor Defensie en het Strategisch Vastgoedplan (waaronder het afstoten van kazernes) voor de tijdelijke opvang van vluchtelingen?
Het Walaardt Sacre Kamp maakt onderdeel uit van de Transformatie van het Vastgoed van Defensie, het programma dat is opgezet voor de uitvoering van het Strategisch Vastgoedplan (SVP) 2022. Elk verzoek van het COA aan Defensie om tijdelijk locaties beschikbaar te stellen voor asielopvang wordt met het oog op de noodzaak van de resultaten van het SVP bezien op de (on)mogelijkheden.
Het SVP is nauw verweven met het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie (NPRD). De groei van Defensie vertaalt zich in meer militairen en burgers, meer en nieuw materieel en meer militaire activiteit. Dat betekent ook meer ruimte voor opleiden, trainen en oefenen. Aan deze concrete (direct en indirect) ruimtelijke behoefte wordt met het NPRD invulling gegeven. Op dit moment ligt de Notitie Reikwijdte en Detailniveau ter inzage, waarin beschreven wordt welke concrete locaties worden onderzocht. Het gaat hierbij om bestaande locaties, die al door de krijgsmacht in gebruik zijn en eventuele nieuwe locaties. Of en zo ja welke consequenties dit heeft voor de tijdelijke opvang van asielzoekers is op dit moment niet te zeggen. Een besluit over deze locaties wordt door een volgend kabinet genomen en op basis daarvan volgt uitwerking in planologisch-juridische besluiten. Gelet op de doorlooptijden worden naar verwachting de huidige, tijdelijke afspraken niet door het NPRD geraakt.
Het wetenschappelijke vangstadvies voor tong |
|
André Flach (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zware teleurstelling over tong-tAC»1?
Ja.
Waar heeft u uw uitspraken in de Kamer op gebaseerd dat de kans reëel is dat er in 2025 helemaal niet meer op tong gevist kan worden als je niet zou kiezen voor 60 procent reductie van het tongquotum en dat Wageningen Marine Research dit gezegd zou hebben?
Zoals in de Kamerbrief met het Verslag van de Landbouw- en Visserijraad van
10-12 december jongstleden (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1610) aangegeven, heb ik mijn eerdere toelichting in het debat van 7 december jongstleden genuanceerd. De situatie die ik heb willen schetsen is dat volgens schattingen van ICES in het vangstadvies voor 2024 het paaibestand van tong op dit moment niet in overeenstemming is met het niveau van maximale duurzame opbrengst (maximum sustainable yield, MSY). De schatting van ICES stelt dat het voortplantingsvermogen van tong in gevaar is. Het niet volgen van het hoofdadvies van ICES (-60%) zou een negatief effect kunnen hebben op toekomstige vangstadviezen en mogelijk zelfs kunnen leiden tot een verdere daling in het vangstadvies voor 2025.
Is de veronderstelling juist dat als de korting van 60 procent gehalveerd zou worden (34 procent-scenario ICES) de kans op een nul-vangstadvies voor 2025 nog steeds heel klein is, aangezien ook dan sprake is van een stijging van het paaibestand naar het Blim-niveau?
Bij een daling van de vangst met 34% ten opzichte van de TAC voor 2023 groeit volgens de modelvoorspelling van ICES de biomassa van tong tot net onder het limiet niveau waarbij de voortplanting in gevaar kan komen (Blim). Het herstel van het tong-bestand zal dan langzamer gaan.
Hoe kan het dat herhaaldelijk gedreigd is met een nul-vangstadvies onder verwijzing naar Wageningen Marine Research, terwijl het instituut zelf hier anders over denkt?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Bent u voornemens in de toekomst zorgvuldig te communiceren over wat wel en niet wetenschappelijk is vastgesteld?
Ik streef er altijd al naar op een zorgvuldige manier te communiceren en zal dit ook blijven doen.
Deelt u met ons de mening dat de relevantie van de motie wederom is bewezen met het recent vallen van het kabinet, waarna er weer een nieuwe bewindspersoon zal aantreden die verantwoordelijk wordt voor het voortzetten van de hersteloperatie toeslagen?
Ja. Zoals aangegeven in de brief die over deze motie naar de Kamer is gestuurd1, vindt het kabinet het juist met het oog op kabinetswisselingen van belang om de continuïteit van de hersteloperatie nog verder te waarborgen.
Bent u het met ons eens dat een kabinetswissel vertraging oplevert in lopende beleidsprocessen?
Nee. Door middel van de ingevoerde herstelwetten zijn kaders voor de hersteloperatie gesteld. Ook zijn gedurende 2023 een groot aantal versnel- en verbetermaatregelen doorgevoerd. Daarnaast heeft het kabinet aangegeven dat ze op het gebied van het toeslagenschandaal doorgaat alsof ze missionair is en blijft het kabinet sturen op gerichte versnelling en verbetering van de hersteloperatie. De kabinetswissel zorgt daarom niet voor vertraging in lopende beleidsprocessen. Bovendien zijn er, zoals benoemd in de brief die over deze motie naar de Kamer is gestuurd, verschillende actoren en instanties die de continuïteit in het herstelproces waarborgen.
Deelt u met ons de mening dat het voor ouders op dit moment toch vooral de bewindspersoon is die het gezicht is van de hersteloperatie?
De bewindspersoon speelt weliswaar een belangrijke rol, maar is niet de enige rol om de continuïteit en voortgang te bewaken zoals ook in de brief is aangegeven. Daarom is invulling gegeven aan de motie vanuit het uitgangspunt om opties te verkennen die de continuïteit kunnen waarborgen over kabinetsperiodes heen. Deze opties zijn beschreven in de eerdergenoemde kamerbrief. Zoals aangegeven ziet het kabinet het als een vruchtbare optie om met de voorzitter van de oudercommissie in gesprek te gaan over het versterken van zijn rol, omdat dit de continuïteit bevordert zonder de bestuurlijke drukte rondom de hersteloperatie te vergroten.
Waarom bent u van mening dat de waarborging van continuïteit vooral volgt uit het sturen op voortgang in de uitvoering en koersvastheid van het huidige beleid, terwijl we veel klachten krijgen over deze voortgang en het beleid, wettelijke termijnen niet worden gehaald en steeds meer ouders naar de rechter stappen?
Het ingrijpend wijzigen van de hersteloperatie zou ten koste gaan van de ingezette versnellingen en verbeteringen van de hersteloperatie en daarom kunnen leiden tot een algehele vertraging van de hersteloperatie. Dit is daarom niet wenselijk.2 Juist door te sturen op koersvastheid en voortgang in de uitvoering kan de continuïteit worden gewaarborgd. Daarbij worden, aan de hand van ontvangen signalen en adviezen van ouders, gerichte en uitvoerbare versnel- en verbetermaatregelen doorgevoerd die voor ouders daadwerkelijk tot versnelling leiden. In het afgelopen jaar zijn er daarom ook al verschillende versnel- en verbetermaatregelen in gang gezet, bijvoorbeeld bij de integrale beoordeling en de alternatieve schaderoute.
Hoe kunnen de oudercommissie en haar voorzitter of de IBTD fungeren als bewaker van de continuïteit van de hersteloperatie, als zij geen formele bevoegdheden hebben bij het vormen en vaststellen van beleid, anders dan dat zij vrijblijvend advies geven?
De oudercommissie en haar voorzitter zorgen vanuit een signalerende rol dat de hersteloperatie op koers blijft. De IBTD heeft het domein van Toeslagen, en daarmee ook de hersteloperatie, in haar scope en heeft op die wijze ook een signalerende rol bij het bewaken van de continuïteit van het herstelproces. Hierdoor fungeren deze partijen vanuit een signalerende rol als continuïteitsbewaker. De IBTD rapporteert rechtstreeks aan de Kamer en haar rol is vastgelegd in het organisatiebesluit van het Ministerie van Financiën. De adviezen en aanbevelingen van de IBTD en de oudercommissie zijn bovendien openbaar (en hierover wordt eveneens gerapporteerd in de voortgangsrapportages).
Gelet op de waarborgen die er volgens u al zijn om de continuïteit van de hersteloperatie veilig te stellen, bent u van mening dat u die waarborgen ook als zodanig behandelt en serieus neemt?
Vanzelfsprekend worden deze waarborgen zeer serieus genomen.
Vindt u bijvoorbeeld dat de IBTD daadwerkelijk een rol heeft in de waarborging van continuïteit, als u geen opvolging heeft gegeven aan het advies van de IBTD om de zwaarst gedupeerde ouders met maatwerk te gaan behandelen?
De IBTD heeft een continue rol in het zorgen dat de hersteloperatie op koers blijft. Het kabinet herkent zich niet in de bewering dat er niets wordt gedaan met het signaal met de titel «Levens in de wachtstand» dat de IBTD heeft gegeven. In de kabinetsreactie op dit signaal van de IBTD is reeds ingegaan op de diverse maatregelen die zijn getroffen om gedupeerden met urgente problemen zo snel mogelijk te helpen.3 Daarnaast is er opvolging gegeven door in gesprek te gaan met de IBTD en de door de inspectie naar voren gebrachte ouders en deskundigen over hun suggesties met betrekking tot het eerder in beeld krijgen van de groep zwaarst gedupeerden en hoe de door de IBTD geformuleerde definitie van deze groep daarbij kan helpen. De toetssteen hierbij is dat de maatregelen echte versnelling opleveren en uitvoerbaar zijn.
Is onderzocht op welke manier een vertrouwd gezicht de continuïteit zou kunnen verbeteren, en een positief effect zou kunnen hebben op de beleving van de ouders, en heeft u deze vraag voorgelegd aan de ouders zelf?
Uit gesprekken met ouders en de oudercommissie is gebleken dat het aangaan van de dialoog, ontvankelijkheid voor signalen en het terugkoppelen van deze signalen heel belangrijk is voor ouders. De oudercommissie en haar voorzitter vervullen hierin reeds een belangrijke rol. Om nog nadrukkelijker te kunnen fungeren als zichtbare, continue factor in de samenleving is het voornemen om de positionering van de voorzitter te versterken. De intentie is om de rol van de voorzitter verder uit te breiden door, als bestaand vertrouwd gezicht, nog sterker naar buiten te treden als vertolker van het stemgeluid van alle ouders en op te treden als verbindende schakel tussen alle betrokkenen. Hierdoor wordt een positief effect verwacht op de rol van de voorzitter als bewaker van de continuïteit, op de zichtbaarheid van de voorzitter en daarmee de beleving van ouders. Over de wijze waarop dit concreet vorm dient te krijgen wordt nog overlegd.
Bent u bereid de adviezen van de oudercommissie en de brede groep ouders en kinderen via het platform in de voortgangsrapportage op te nemen en aan te geven hoe u hieraan opvolging geeft?
De adviezen van de oudercommissie en de opvolging die hieraan wordt gegeven worden al in elke voortgangsrapportage opgenomen. Op het onderzoeksplatform wordt aan de hand van concrete onderzoeksvragen input opgehaald onder een bredere groep ouders. De opbrengst van deze onderzoeksvragen en andere relevante opbrengsten kunnen in de volgende voortgangsrapportages met de Kamer worden gedeeld.
Welke concrete acties bent u bereid verder te nemen ter verbetering van de continuïteit?
Zoals benoemd bij vraag 8 wordt er op dit moment verkend hoe er concreet invulling gegeven kan worden aan het uitbreiden van de rol van de voorzitter.
Het nieuws dat Nederlandse koopvaardijschepen worden bedreigd op de Rode Zee. |
|
Joeri Pool (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuws dat Nederlandse koopvaardijschepen momenteel de Rode Zee mijden, waar Houthi-rebellen uit Jemen de laatste dagen schijnbaar willekeurige schepen beschieten met raketten en drones?1
Ja.
Kunt u aangeven in welke gevallen deze dreiging Nederlandse koopvaardijschepen betrof en of er concrete aanvallen op Nederlandse koopvaardijschepen zijn uitgevoerd?
Er zijn geen specifieke dreigingen geweest tegen Nederlands gevlagde schepen en deze zijn tot op heden niet specifiek aangevallen. De dreiging richting Westerse schepen, vooralsnog met name die van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, is echter wel toegenomen. Het kabinet volgt de situatie rondom de Rode Zee nauwlettend. Voorts wordt nauw contact met de Nederlandse rederijen onderhouden.
Kunt u een reactie geven op het verzoek van de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (KVNR), die samen met zijn internationale branchegenoten pleit voor militaire escortes op de Rode Zee?
Het bevorderen van maritieme veiligheid en het ongehinderd transport van goederen over zee is nadrukkelijk in het Nederlandse economisch en veiligheidsbelang. Zoals gemeld in het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken van 11 december 2023 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2790), blijft het kabinet zich inzetten voor maritieme veiligheid in deze regio. Recente ontwikkelingen in de Rode Zee tonen onverminderd de kwetsbaarheid van maritieme veiligheid en transport en de relevantie van internationale militaire maritieme presentie aan.
Nederland draagt daarom sinds 2020 bij aan het Europees geleide ad-hoc coalitieverband European Maritime Awareness in the Strait of Hormuz (EMASoH), sinds 2009 aan de missie EU Naval Forces (EUNAVFOR) Operatie Atalanta en sinds eind 2023 aan de door de Verenigde Staten geleide operatie Prosperity Guardian. Aanvullend onderzoekt het kabinet de wenselijkheid en mogelijkheid om een aanvullende bijdrage te leveren aan het waarborgen van de maritieme veiligheid in de Golfregio (Kamerstuk 2023D51582, d.d. 22 december 2023). Hiervoor kijkt het kabinet naar de verschillende initiatieven in de regio, waaronder ook de mogelijke nieuwe EU-missie in de Rode Zee.
Het kabinet staat in nauw contact met de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (KVNR), zo bracht de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 12 januari een bezoek aan de KVNR om te spreken over de effecten van de aanvallen in de Rode Zee op Nederlandse rederijen.
Tot slot is uw Kamer op 12 januari jl. geïnformeerd over het gewapend opgetreden door de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk tegen de militaire infrastructuur van de Houthi’s, met als overkoepelend doel de-escalatie en het herstel van het recht van vrije doorvaart in de Rode Zee. Nederland heeft naast politieke steun, op verzoek van de VS, ook niet-operationele militaire steun aan deze operatie gegeven door middel van de inzet van één stafofficier (Kamerstuk BZDOC-930207437-22). Op 19 januari jl. bent u geïnformeerd dat het kabinet voornemens is de huidige steun te continueren. Het kabinet zal daarbij voortdurend monitoren of de operatie blijft passen binnen de bestaande rechtsbasis en voorwaarden. Zodra het kabinet vaststelt dat er niet langer hieraan wordt voldaan, wordt de Kamer hierover nader geïnformeerd (Kamerstuk 2024Z00714).
Deelt u de mening dat dit verzoek serieus overwogen dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zo ja, welke stappen heeft u genomen of bent u bereid te nemen om Nederlandse koopvaardijschepen van militaire escortes op de Rode Zee te voorzien?
Zie antwoord vraag 3.
De verhoging van de AOW leeftijd zonder dat de gemiddelde levensverwachting stijgt |
|
Bart van Kent |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Wat is uw mening over het in uw brief aan de Kamer1 gepresenteerde feit dat de Algemene Oudersdomswet (AOW-)leeftijd verhoogd wordt ondanks dat de gemiddelde levensverwachting niet stijgt en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) niet verwacht dat deze zal stijgen voor de betreffende periode?
De AOW-leeftijd is in 2028 verhoogd van 67 jaar naar 67 jaar en drie maanden. Voor 2029 is de AOW-leeftijd op dit niveau stabiel gebleven. Het vaststellen van de AOW-leeftijd gebeurt op basis van demografische prognoses van het CBS, vijf jaar voor het kalenderjaar van vaststelling. Recentelijk heeft het CBS haar prognoses voor de levensverwachting aangepast. In de prognose uit december 2022 ging het CBS ervan uit dat de levensverwachting binnen enkele jaren weer op het oude niveau van voor de coronapandemie zou komen. In de Kamerbrief over de vaststelling van de AOW-leeftijd voor 2029 is ingegaan op de onzekerheid van de impact van het coronavirus op sterftecijfers2. Uit de prognoses van najaar 2023 is nu gebleken dat het herstel van de levensverwachting langzamer gaat dan eerder werd verwacht vanwege de aanhoudende oversterfte veroorzaakt door het coronavirus. Het CBS stelt daarom de stijging van de levensverwachting tot en met 2070 naar beneden bij, maar deze blijft wel structureel stijgen zoals blijkt uit onderstaande grafiek. Op basis van de nieuwe levensverwachting uit december 2023 zou de AOW-leeftijd in 2028 niet verhoogd worden en in 2029 ook nog niet.
Toen de verhoging van de AOW-leeftijd voor 2028 werd vastgesteld in het najaar van 2022 verwachtte het CBS dat de oversterfte een ander effect had op de lange termijntrend van de levensverwachting. In het najaar van 2023 heeft het CBS de prognose aangepast. De AOW-leeftijd wordt tenminste vijf jaar van tevoren vastgesteld, zodat mensen genoeg tijd hebben om zich hierop voor te bereiden.
Grafiek: levensverwachting vanaf de 65e verjaardag
Deelt u de mening dat het in de geest van de afspraken en wet is om de AOW-leeftijd níet te verhogen wanneer de gemiddelde levensverwachting niet stijgt? Hoe legt u uit aan de gewone werkende Nederlander dat het omgekeerde plaatsvindt?
Uit de nieuwe prognoses van het CBS is gebleken dat de levensverwachting structureel langzamer zal stijgen en dat de AOW-leeftijd in 2028 eigenlijk nog niet verhoogd had hoeven worden en in 2029 ook nog niet. Ik kan mij goed voorstellen dat dit voor mensen lastig te begrijpen is. Op basis van de huidige systematiek kan de AOW-leeftijd niet meer naar beneden worden bijgesteld. Indien gewenst, kan de AOW-leeftijd alleen per wetswijziging eenmalig voor 2028 en 2029 verlaagd worden naar 67 jaar. Dit is een besluit met grote impact. Het ligt daarom niet in de rede dat dit kabinet hier nog een besluit over neemt.
Deelt u de mening dat het toch verhogen van de AOW-leeftijd het vertrouwen in de overheid en het pensioenstelsel schaadt?
De vergrijzing is een grote uitdaging voor onze samenleving. Daarom verhogen we de AOW-leeftijd. Dit gebeurt geleidelijk, om recht te doen aan de maatschappelijke verwachtingen en mogelijkheden. Daarnaast verschaffen we mensen tijdig duidelijkheid door vijf jaar van tevoren de AOW-leeftijd vast te stellen. Het is van belang dat de AOW-leeftijd gekoppeld is aan de ontwikkeling van de levensverwachting. De groep gepensioneerden ten opzichte van het aantal werkenden neemt de komende jaren hard toe en deze ontwikkeling piekt in 2040. De AOW-leeftijd stijgt daarom geleidelijk mee met de levensverwachting.
Welke boodschap heeft u voor mensen (met een zwaar beroep) die aan de ene kant zien dat de onderhandelingen over een goede regeling om op tijd te stoppen met werken geklapt zijn, ondanks dat dat is een afspraak was uit het pensioenakkoord, en aan de andere kant de AOW-leeftijd nog verder verhoogd zien worden, ondanks dat de gemiddelde levensverwachting niet verder stijgt?
De tijdelijke drempelvrijstelling voor regelingen voor vervroegde uittreding (RVU) en de Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU) lopen tot en met 2025. In het Pensioenakkoord is afgesproken dat kabinet en sociale partners tijdig met elkaar in gesprek gaan over de vraag of er aanvullend maatregelen nodig zijn na 2025 om zo veel mogelijk mensen in staat te stellen gezond werkend het pensioen te bereiken, en zo ja welke. Helaas ligt het gesprek tussen sociale partners in de Stichting van de Arbeid over gezond doorwerken tot het pensioen op dit moment stil. Ik vind het belangrijk dat we verder komen met dit vraagstuk en dat het gesprek hierover wordt hervat. Ik zet mij daarom in om het gesprek hierover tussen sociale partners verder te brengen en het vraagstuk in de volle breedte te verkennen. Hoe werkenden gezond werkend hun pensioen kunnen bereiken, is bij uitstek een vraagstuk waar de sociale partners het verschil kunnen maken samen met de overheid. In het voorjaar van 2024 zal ik de Kamer verder informeren over de stand van zaken.
Waarom is ervoor gekozen dat de AOW-leeftijd wel kan stijgen, maar niet kan dalen in lijn met de levensverwachting? Bent u bereid de wet zodanig aan te passen dat een daling wel mogelijk wordt?
Toen de koppeling aan de levensverwachting werd ingevoerd, was de algemene verwachting dat de levensverwachting structureel zou blijven stijgen. Er was geen reden om aan te nemen dat de levensverwachting op lange termijn zou dalen. Het inzicht dat de coronapandemie ons opgeleverd heeft, is dat het denkbaar is dat een pandemie (of een andere gezondheidsontwikkeling) de levensverwachting negatief kan beïnvloeden, mogelijk ook langdurig.
In recente cijfers gaat het CBS nog steeds uit van een structurele stijging, maar wel op een lager niveau. Omdat sterftecijfers op korte termijn kunnen fluctueren wordt met de koppeling aangesloten bij de lange termijn-ontwikkeling. Om mensen op tijd zekerheid te bieden en te voorkomen dat er een jojo-effect ontstaat, wordt de AOW-leeftijd vijf jaar van tevoren vastgesteld en vindt bij een daling van de levensverwachting geen daling van de AOW-leeftijd plaats. Wanneer er een wens bestaat dit anders te doen, moet de wet hiertoe aangepast worden. Het ligt daarom niet in de rede dat dit kabinet hier nog een besluit over neemt.
Waarom stijgt de pensioenrichtleeftijd dusdanig snel terwijl de daadwerkelijke stijging van de levensverwachting pas veel later aan de orde is en onzeker is?
De pensioenrichtleeftijd is op een vergelijkbare wijze als de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Aangezien een wijziging van de pensioenrichtleeftijd alleen van belang is voor nieuw op te bouwen pensioenrechten, en geen invloed heeft op de al bestaande pensioenopbouw, wordt voor de pensioenrichtleeftijd de resterende levensverwachting op een tijdstip verder in de toekomst dan voor de AOW genomen. Overigens is sinds de inwerkingtreding van de Wet Toekomst Pensioenen (WTP) de pensioenrichtleeftijd niet meer van belang voor het fiscale kader, anders dan voor het overgangsrecht. Zoals nader is toegelicht bij het wetsvoorstel van de WTP wordt de fiscale premiegrens niet beïnvloed door de ontwikkeling van de levensverwachting, omdat de pensioenleeftijd en de levensverwachting met elkaar in evenwicht blijven.
De conclusies van het inspectierapport ‘vernietiging adoptiedossiers’ en de rechtsbescherming van geadopteerden |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Deelt u de mening dat de vernietiging van dossiers onzorgvuldig, gebrekkig en onwettig was, zoals ook is omschreven in het inspectierapport «vernietiging adoptiedossiers»?1
Graag verwijs ik u naar mijn beleidsreactie van 2 oktober 2023, waarin ik reageer op het rapport van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed over de vernietiging van adoptiedossiers.
Onderschrijft u dat u als Minister niet voor een geadopteerd persoon kunt bepalen welke informatie over diens adoptiegeschiedenis wel of niet relevant is en onderschrijft u dat voor veel geadopteerden hun papieren geschiedenis het enige bestaansbewijs is voordat zij in Nederland aankwamen?
Of informatie uit een adoptiedossier wel of niet van waarde is voor een geadopteerde, is een vraag die alleen de betrokken geadopteerde zelf kan beantwoorden. Ik zie het als mijn taak om ervoor te zorgen dat wettelijke kaders rondom het beheer van dossiers worden nageleefd en waar nodig bijgesteld. Daarbij ben ik me bewust van de waarde van de afstammingsinformatie voor geadopteerden. In mijn beleidskeuzes over dossiervorming en -beheer staat het belang van geadopteerden hierin voorop.
Erkent u dat het vaststellen van een selectielijst in 2006 voor een langere bewaring van adoptiedossiers schuurt met het principe dat «het belang van het kind prevaleert»?
Volgens de Selectielijst van 2006, en volgens de huidige Selectielijst van 2021 is sprake van het blijvend bewaren van documentatie. Deze bewaartermijn dient het belang van het kind. Vooruitlopend op de komst van deze lijst zijn er in de praktijk, zoals eerder aan uw Kamer gemeld, al vanaf 2000 geen dossiers meer vernietigd waarin een adoptie is voltooid.2
Bent u zich ervan bewust dat de diensten die via het expertisecentrum interlandelijke adoptie (INEA) worden aangeboden voor juist de eerste (’67–’79), tweede (’80-’89) en derde (’90-’98) generatie geadopteerden te laat komt?
Het expertisecentrum interlandelijke adoptie is opgericht in navolging op de aanbevelingen van commissie Joustra uit 2021. Eén van de aanbevelingen van de commissie was om zorg te dragen voor een onafhankelijk landelijk expertisecentrum waarin de kennis op het gebied van identiteitsvragen, zoektochten en nazorg zijn gebundeld. Op die manier kunnen alle geadopteerden, ongeacht de adoptieperiode, gefaciliteerd worden bij de toegang tot hun dossiers, de zoektocht naar hun geboorteouders, het vinden van passende psychosociale hulp en juridische ondersteuning. Met de komst van INEA, het expertisecentrum interlandelijke adoptie, is het ondersteuningsaanbod in Nederland versterkt en verwacht ik dat geadopteerden beter geholpen worden bij vragen over hun adoptie of afkomst. Ik ben mij tegelijkertijd bewust dat omstandigheden kunnen maken dat antwoorden te laat komen, bijvoorbeeld wanneer de biologische familie inmiddels is overleden of wanneer verdere informatie over de afkomst van de geadopteerde ontbreekt. Het expertisecentrum kan geadopteerden desgewenst ook begeleiden in dit vaak emotionele proces.
Onderkent u dat verwerking en herstel voor geadopteerden een zeer individueel proces is waarbij maatwerk nodig is en dat niet iedere geadopteerde zich veilig en comfortabel voelt bij groepsreizen en dat daarom de regelingen die nu worden aangeboden via INEA in veel gevallen niet aansluiten bij de behoeften van geadopteerden?
Persoonlijke ervaringen en ondersteuningsbehoeften van geadopteerden verschillen en vragen om maatwerk in de ondersteuningsmogelijkheden. INEA en de (landenspecifieke) belangenorganisaties interlandelijke adoptie bieden zoveel mogelijk maatwerk. Daarnaast heb ik een subsidieregeling ingesteld die ruimte biedt aan de belangenorganisaties om ondersteuning op maat te ontwikkelen. De subsidie is bedoeld voor versterking van zowel de belangenorganisaties als het ondersteuningsaanbod dat deze organisaties bieden, waaronder ook zoektochten en rootsreizen vallen waar ten minste vijf geadopteerden aan deelnemen.
Het jaar 2023 was het eerste volle jaar waarin de subsidieregeling van kracht was. Desalniettemin hebben er al verschillende rootsreizen plaatsgevonden. De ervaringen van de belangenorganisaties en de geadopteerden die hieraan hebben deelgenomen waren veelal positief. Geadopteerden hebben ervaren dat zij steun aan elkaar hebben in het gezamenlijk maken van de rootsreis. Dat neemt niet weg dat elke geadopteerde zijn eigen proces loopt en voor sommige geadopteerden een groepsreis niet aansluit bij zijn of haar behoefte. Enkele stichtingen kiezen er daarom voor om binnen de subsidiemogelijkheden een ondersteuningsaanbod in de landen van herkomst zelf te creëren, zoals tolken, veldwerkers et cetera, waar meerdere geadopteerden een beroep op kunnen doen. Ik vind het van belang om de ervaringen met de regeling te monitoren. In september 2023 heb ik in samenwerking met het expertisecentrum INEAeen bijeenkomst georganiseerd om de ervaringen van de belangenorganisaties met de subsidieregeling te delen. Het uitwisselen van de ervaringen tussen stichtingen bevordert het goed benutten van de subsidieregeling.
Onderschrijft u dat het doel van adoptie is dat juridisch familierechtelijke betrekkingen worden vastgesteld tussen adoptant(en) en minderjarige die geboren is uit andere ouders en dat met de adoptie de persoonlijke informatie van de adoptant(en) daarmee afstammingsinformatie wordt van de geadopteerde?
Door adoptie worden juridisch familierechtelijke betrekkingen vastgesteld tussen de adoptiefouder(s) en de geadopteerde. Door deze juridische relatie raakt de persoonlijke informatie van de adoptiefouder(s) aan de afstammingsinformatie van de geadopteerde.
Het is belangrijk dat een geadopteerde zijn of haar persoonlijke informatie kan inzien. Het is echter niet in alle gevallen zo dat de complete adoptiedossiers toegankelijk zijn voor geadopteerden, omdat deze dossiers ook informatie van anderen kunnen bevatten, bijvoorbeeld medische gegevens van de adoptieouders. Hiervoor gelden de regels van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Zoals ik al heb aangegeven in mijn antwoorden Kamervragen van 26 juni 2023, betekent dit dat er altijd een afweging moet plaatsvinden tussen de verschillende belangen van betrokkenen van wie persoonsgegevens in het dossier zijn opgenomen. Het recht op afstammingsinformatie weegt zwaar: dit is erkend en afgebakend in nationale en internationale jurisprudentie. Inzage kan in sommige gevallen worden geweigerd als de belangen van anderen worden geschaad.3 In de nieuwe adoptiewet die op dit moment in ontwikkeling is zal het recht op afstammingsinformatie expliciete aandacht krijgen.
Beseft u dat ook (volwassen) geadopteerden mogelijk klachten kunnen hebben over de handelwijze van vergunninghouders, zoals bijvoorbeeld over de inzage van hun adoptiedossier in tegenstelling tot de antwoorden die u geeft op eerdere Kamervragen hierover?2
Het is inderdaad mogelijk dat geadopteerden klachten hebben over de handelwijze van vergunninghouders. Deze geadopteerden kunnen in dat geval met hun klacht terecht bij de Klachtencommissie Vergunninghouders Interlandelijke Adoptie.
Waarom moeten klagers die het niet eens zijn met de beslissingen van de Klachtencommissie Vergunninghouders Interlandelijke Adoptie (KVIA) direct naar de rechter en waarom kunnen zij hierover niet klagen bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Geadopteerden kunnen, net als adoptiefouders en aspirant-adoptiefouders, bij de Klachtencommissie Vergunninghouders Interlandelijke Adoptie klagen wanneer zij niet tevreden zijn over de dienstverlening van een vergunninghouder. Bij de totstandkoming van het Besluit klachtencommissie vergunninghouders interlandelijke adoptie is expliciet overwogen dat het ministerie klachten niet in tweede instantie kan behandelen.5 De rechtsrelatie tussen de klagers en de vergunninghouders waar zij zich hebben ingeschreven voor bemiddeling, wordt beheerst door het civiele recht. Er is sprake van een civielrechtelijke dienstverleningsovereenkomst tussen de (aspirant-)adoptiefouder en de vergunninghouder. Het ministerie is daarbij geen partij en heeft ook geen directe rol als er op casusniveau een klacht is van een aspirant-adoptiefouder. Als een (aspirant-)adoptiefouder ontevreden is over de geleverde diensten of de behandeling, is de gang naar de civiele rechter daarom de aangewezen route.
Bent u op de hoogte van de signalen dat geadopteerden door vergunninghouder Wereldkinderen ernstig belemmerd worden in de uitoefening van hun recht op toegang tot hun adoptiedossier en vindt u dat een instantie zoals een vergunninghouder dezelfde werkwijze en regels dient te hanteren als overheidsinstanties zoals de Raad voor de Kinderbescherming?
Ik ben niet op de hoogte van individuele casuïstiek ten aanzien van inzageprocedures bij stichting Wereldkinderen. In zijn algemeenheid geldt dat vergunninghouders bij het verlenen van toegang tot dossiers gebonden zijn aan de wettelijke kaders, zoals neergelegd in de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka),6 maar ook in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Dat houdt in dat niet alleen de privacy van de geadopteerden, maar ook die van de adoptiefouders wordt beschermd. Dit kan in de praktijk als belemmerend worden ervaren. Ook Stichting Wereldkinderen is aan de regels van de Wobka en de AVG gebonden bij het bieden van inzage en geeft hier uitvoering aan.
Signalen dat de huidige wettelijke kaders niet zouden volstaan en dat dit als belemmerend wordt ervaren neem ik natuurlijk serieus en verneem ik graag om te betrekken in de voorbereiding van de nieuwe adoptiewet. De waarborgen rond het recht op informatie over afstamming en identiteit zal hierin een nadrukkelijke plek krijgen. In de voorbereiding spreek ik zowel met partners in de adoptieketen als met (de belangenorganisatie voor) interlandelijk geadopteerden zelf.
Onderschrijft u dat dit een hiaat is in het huidige systeem nu duidelijk is dat de vergunninghouders niet onder de Archiefwet vallen, waarmee het toezicht op de wijze van archiveren, bewaren, vernietigen en inzageprocedures niet is gereguleerd voor geadopteerden en houdt de nieuwe Stichting Interlandelijke Adoptie Nederland dit niet in stand?
Vergunninghouders zijn private partijen en vallen om die reden niet onder de Archiefwet. Wel stellen de Wobka en de AVG regels op het gebied van het archiveren en bewaren van en inzage in adoptiedossiers. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 9. Zoals aangegeven verken ik in de voorbereiding van de nieuwe adoptiewet op welke punten in de Wobka verbeteringen nodig en mogelijk zijn, waarbij het van belang is te leren van het verleden. De beschikbaarheid van afstammingsinformatie is een onderwerp dat in het licht van de misstanden bij interlandelijke adoptie in het verleden mijn uitdrukkelijke aandacht heeft en wat ik zorgvuldig uitwerk in gesprek met partners in de adoptieketen en geadopteerden zelf.
Onderschrijft u dat de Staat verantwoordelijk blijft voor een correct en foutloos verloop van adopties uit het buitenland en alles in het werk dient te stellen om te voorkomen dat misstanden en illegale adopties plaatsvinden?
De Staat moet voorzien in een adoptiestelsel waarin misstanden en illegale adopties zoveel mogelijk worden voorkomen. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb aangegeven ben ik bezig om het nieuwe adoptiestelsel van waarborgen te voorzien die maken dat de kans op risico’s zo klein mogelijk is. Daarbij wordt het systeem onder meer strenger gereguleerd met versterkt toezicht en meer overheidsgezag bij de uitvoering van adoptieprocedures.7
Mijn besluit om interlandelijke adoptie als mogelijkheid te behouden in april 2022 ging samen met maatregelen om het systeem voor interlandelijke adoptie strikter te reguleren. Een belangrijke maatregel met het oog op het buitenland betrof een heroverweging van de samenwerkingsrelaties met de landen van herkomst, om zo de belangen van kinderen die ter adoptie worden afgestaan beter te beschermen en misstanden zoveel als mogelijk te voorkomen. Daartoe heeft de Centrale autoriteit voor internationale kinderaangelegenheden een landenanalyse uitgevoerd, die op 2 november 2022 aan uw Kamer is toegezonden. Als gevolg van deze landenanalyse wordt de samenwerking met in ieder geval acht van de zestien landen van herkomst afgebouwd. Deze landenanalyse zal periodiek worden herhaald. Ook blijven de samenwerkingsrelaties met de landen van herkomst gemonitord worden, onder andere door middel van werkbezoeken van de Centrale autoriteit. Hierbij worden ook NGO’s betrokken die kennis hebben van de feitelijke situatie in de landen van herkomst.
Ook de nieuwe centrale bemiddelingsorganisatie die momenteel wordt opgericht, zal bij de dagelijkse werkzaamheden in nauw contact met de partners in de landen van herkomst staan en zal zicht houden en alert zijn op het verloop van de procedure aldaar.
Kunt u toezeggen dat in het nieuwe systeem en in de nieuwe wet een toezichthoudende taak bij de Inspectie Justitie en Veiligheid (zoals beschreven in uw brief van 20 oktober 2023) wordt geborgd daar waar het gaat om zowel de werkwijze in de buitenlanden als ook de werkwijze in Nederland als ook het dossierbeheer en de inzage door (volwassen) geadopteerden?3
Het toezicht in de keten voor interlandelijke adoptie zal zoals eerder aan uw Kamer is gemeld worden vereenvoudigd en versterkt. Momenteel worden gesprekken gevoerd met de Inspectie Justitie en Veiligheid over de invulling van haar toezichthoudende taak. Ik houd uw Kamer vanzelfsprekend op de hoogte van de ontwikkelingen.
Bent u zich ervan bewust dat, wanneer adoptiedossiers van de vier nu nog bestaande vergunninghouders overgebracht worden naar een nieuw/ander particulier archief, voor de overdracht van ieder afzonderlijk dossier conform van Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) de toestemming vereist is van alle betrokkenen wiens persoonsgegevens zijn verwerkt/opgenomen in de dossiers en dat zonder deze toestemming de overdracht (deels) niet mag plaatsvinden?
Met de komst van de centrale bemiddelingsorganisatie en de afbouw van de huidige vergunninghouders moet zorgvuldig worden gekeken naar de overdracht van adoptiedossiers. Het adviesbureau Andersson Elffers en Felix heeft bij het opstellen van het transitieplan, dat is meegezonden bij mijn laatste voortgangsbrief over de transformatie van het interlandelijk adoptiesysteem van 20 oktober 2023, een eerste verkenning naar de behoeften en mogelijkheden verricht. Dit werk ik de komende periode samen met de betrokken partners nader uit tot een voorstel voor overdracht en een proces dat moet worden doorlopen. Daarbij geef ik vanzelfsprekend rekenschap aan de eisen die de wet daaraan stelt. Ik houd uw Kamer op de hoogte van de voortgang.
Kunt u aangeven of er momenteel sprake is van de digitalisering van adoptiedossiers en, zo nee, of er überhaupt sprake is van plannen om de adoptiedossiers, weliswaar veilig, te digitaliseren op de korte termijn?
De focus ligt in eerste instantie op het overdragen van afgesloten dossiers naar een passende, nader te bepalen plek en van lopende dossiers naar IAN. Digitalisering van dossiers is op dit moment (nog) niet aan de orde.
Ben u zich ervan bewust dat een archief waarin informatie te vinden is over de adoptie, voor veel geadopteerden momenteel totaal buiten zicht is omdat het onder ander door verschillende particuliere initiatieven wordt bijgehouden?
Adoptiedossiers kunnen lastig vindbaar kunnen zijn, omdat dergelijke dossiers op verschillende plekken liggen. INEA heeft om die reden op haar website een overzicht geplaatst met overheidsinstanties en organisaties die geadopteerden kunnen helpen bij het verkrijgen van cruciale informatie over hun adopties. Ik verwijs u daarvoor naar de volgende webpagina: Zoek- en vindplaatsen van adoptiedossiers in Nederland – INEA.
Wanneer de Centrale autoriteit een inzageverzoek van een geadopteerde ontvangt, wordt de geadopteerde ook altijd gewezen op de andere instanties waar nog meer informatie over diens adoptie opgevraagd zou kunnen worden.
Bent u bereid zich in te zetten voor een onafhankelijk onderzoek naar de voorgeschiedenis van het adoptiesysteem in Nederland en het bijhouden van de adoptiedossiers waarin ook de bemiddelaars bij adopties en de toegang tot dossiers voor geadopteerden in beeld wordt gebracht?
Naar aanleiding van het rapport van de commissie Joustra wil ik me op dit moment te richten op het zo goed mogelijk inrichten van het nieuwe adoptiesysteem, in combinatie met de ontwikkeling van de nieuwe adoptiewet. Het bijhouden, beheren en inzien van dossiers is hier een belangrijk onderdeel van.
Zou u voorstander zijn van een onafhankelijk meldpunt voor adoptiemisstanden waarbij geadopteerden zich kunnen melden?
Met de komst van INEA is er een centraal loket ingericht waar geadopteerden met allerhande vragen rondom hun adoptie terecht kunnen, ook wanneer er sprake is van misstanden. INEA kan geadopteerden verder op weg helpen in de vragen en behoeften die zij hebben, onder meer met juridisch advies, maar ook met ondersteuning bij het vinden van dossiers en afstammingsinformatie en met psychosociale ondersteuning. Ook heeft INEA een signalerende taak, waarbij de ideeën, zorgen en klachten vanuit het veld en van geadopteerden die zich tot INEA wenden worden verzameld en kunnen worden gedeeld met de betrokken partijen, organisatie of instantie. Ik zie daarom geen meerwaarde in een onafhankelijk meldpunt.
De geklapte onderhandelingen over de regeling voor zware beroepen om op tijd te kunnen stoppen met werken |
|
Bart van Kent |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Deelt u de mening dat nadat het deel van het pensioenakkoord dat goed was voor werkgevers is uitgevoerd, nu ook de afspraak voor een goede regeling om op tijd te kunnen stoppen met werken nagekomen dient te worden?1
Het Pensioenakkoord hebben kabinet, werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties gezamenlijk gesloten en doet recht aan de belangen van elk van deze partijen. Als onderdeel van het Pensioenakkoord zijn ook afspraken gemaakt rondom gezond werkend het pensioen halen. Hiervoor zijn naast structurele maatregelen ten behoeve van gezond werkend naar het pensioen ook tijdelijke overgangsmaatregelen afgesproken. De tijdelijke drempelvrijstelling voor regelingen voor vervroegde uittreding (RVU) en de Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU) lopen tot en met 2025. In het Pensioenakkoord is afgesproken dat kabinet en sociale partners tijdig met elkaar in gesprek gaan over de vraag of er aanvullend maatregelen nodig zijn na 2025 om zo veel mogelijk mensen in staat te stellen gezond werkend het pensioen te bereiken, en zo ja welke. Ik vind het belangrijk dat we met dit vraagstuk verder komen. Vanzelfsprekend spelen sociale partners hierin een essentiële rol. Ik ben voornemens de Kamer in het voorjaar van 2024 te informeren over uitkomsten van de gesprekken hierover.
Hoe reageert u op de opstelling van werkgeversorganisaties als VNO-NCW in deze onderhandelingen? Hoe gaat u hen onder druk zetten om alsnog hun afspraken na te komen en tot een oplossing te komen met de werknemersorganisaties?
Sociale partners waren de afgelopen periode onderling in gesprek in de Stichting van de Arbeid over de vraag wat eventueel nog aanvullend na 2025 nodig is om zo veel mogelijk mensen in staat te stellen gezond werkend het pensioen te bereiken. Helaas liggen de gesprekken op dit moment stil. Om verder te komen met dit vraagstuk heb ik de twee voorzitters van de Stichting van de Arbeid uitgenodigd om met mij hierover te spreken. Gezond doorwerken tot je pensioen is namelijk een belangrijk onderwerp. Het is een gedeelde verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers dat werkenden in staat worden gesteld om gezond werkend hun pensioen te kunnen bereiken, waarbij de overheid een ondersteunende rol vervult. Ik vind het daarom van belang dat het gesprek wordt hervat en dat het vraagstuk over wat nodig is om mensen in staat te stellen gezond te kunnen doorwerken tot het pensioen in de volle breedte wordt verkend. Dat gaat, zoals ik heb benoemd in de Kamerbrief op Prinsjesdag, zowel om preventie en duurzame inzetbaarheid als de overgang van werk naar pensioen. Het vraagstuk hoe werkenden gezond werkend hun pensioen kunnen bereiken is bij uitstek een vraagstuk waar de sociale partners het verschil kunnen maken samen met de overheid.
Wat gaat u doen om dit proces te versnellen en te zorgen dat de inadequate huidige Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU) vervangen wordt en de werkgevers en werknemersorganisaties ondersteund worden om tot een oplossing te komen?
Om verder te komen met dit vraagstuk heb ik de twee voorzitters van de Stichting van de Arbeid uitgenodigd om met mij hierover te spreken. Gezond doorwerken tot het pensioen is een belangrijk onderwerp waar de sociale partners het verschil kunnen maken samen met de overheid. Een brede verkenning helpt om te zien waar kansen liggen om werkenden in staat te stellen zo veel mogelijk gezond werkend de pensioenleeftijd te laten halen. Dat gaat zowel om preventie en duurzame inzetbaarheid als de overgang van werk naar pensioen.
Wat gebeurt er wanneer in 2025 de huidige RVU afloopt? Wat is de uiterste datum dat het nog mogelijk is om tot een nieuwe regeling te komen die ingaat voordat de huidige regeling afloopt?
De tijdelijke RVU-drempelvrijstelling loopt tot en met 2025. Hoeveel tijd nodig is om te komen tot een eventuele nieuwe maatregel die aansluit op de overgangsmaatregelen hangt af van wat de maatregel inhoudt. Het is het van belang om niet alleen tijd in te rekenen voor eventuele regelgeving, maar ook voor het overleg hierover. Ik wil de Kamers in het voorjaar van 2024 informeren over uitkomsten van de gesprekken over het vraagstuk rond gezond doorwerken tot het pensioen. Dit biedt dan nog voldoende tijd om eventuele nieuwe maatregelen aansluitend in te laten gaan op de huidige overgangsmaatregelen eind 2025, mocht een volgend kabinet daartoe besluiten.
Deelt u de mening dat er niet nog meer tijdelijke regelingen, maar juist een structurele regeling moet komen om op tijd te kunnen stoppen met werken bij zware beroepen?
In het Pensioenakkoord is afgesproken dat de RVU-drempelvrijstelling een tijdelijke overgangsmaatregel is voor oudere werknemers die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd en niet gezond kunnen doorwerken tot aan de AOW-leeftijd. In diezelfde periode wordt met de MDIEU fors geïnvesteerd in duurzame inzetbaarheid. Daarnaast is afgesproken dat kabinet en sociale partners tijdig met elkaar in gesprek gaan over de vraag of er aanvullend maatregelen nodig zijn na 2025, en zo ja welke. Bij de verkenning van wat mogelijk nog aanvullend na 2025 nodig is om zo veel mogelijk mensen in staat te stellen gezond te kunnen doorwerken tot het pensioen zijn de ervaringen met de huidige overgangsmaatregelen belangrijk. We weten ook dat het vraagstuk rond zwaar werk divers is en uitdagingen kunnen afhangen van de persoonlijke situatie van mensen. Juist daarom is het van belang om de tijd die we hebben te benutten om breed te kijken naar het vraagstuk in het kader van gezond doorwerken, en daarbij ook aandacht te hebben voor de arbeidsmarkteffecten, gezien de vergrijzing en de krapte op de arbeidsmarkt. In het voorjaar zal ik de Kamer over de uitkomsten van de gesprekken hierover informeren.
Kunt u rekenvoorbeelden geven van bijvoorbeeld een bouwvakker die nu gebruik zou willen maken van de RVU? Kunt u hierbij ook voorbeelden geven van deze zelfde bouwvakker die eerder wil stoppen nadat de RVU in 2025 afgelopen is?
Het RVU-drempelbedrag is in netto termen gelijk aan een netto AOW-uitkering voor een alleenstaande. Het RVU-drempelbedrag biedt een werkgever ruimte om een uitkering mee te geven aan een oudere werknemer ter hoogte van de AOW om de periode tot aan AOW te overbruggen. Hiermee biedt de RVU-drempelvrijstelling iedereen dezelfde basis, net als bij de AOW. De werknemer zelf zal in veel gevallen de RVU-uitkering ter hoogte van AOW aanvullen, bijvoorbeeld door het aanvullend pensioen naar voren te halen. Bij het aflopen van de RVU-drempelvrijstelling vanaf 2026 dient de werkgever heffing te betalen over een RVU-uitkering voor een werknemer. Indien een werkgever geen RVU-uitkering meegeeft aan de werknemer, dient de werknemer het eerder uittreden zelf te bekostigen. Daarnaast zijn er alternatieven voor een RVU, zoals de inzet van opgespaard verlof. Hiertoe is als onderdeel van het Pensioenakkoord ook de mogelijkheid voor verlofsparen substantieel verruimd. Rekenvoorbeelden zijn in deze context niet passend, omdat deze sterk afhangen van de persoonlijke situatie en keuzes van de werknemer.
Klopt het dat van de mensen die aanspraak maken op de huidige RVU minder dan een op de drie mensen hier gebruik van maakt? Deelt u de mening dat dit laat zien dat deze regeling qua hoogte tekortschiet?
De tijdelijke RVU-drempelvrijstelling is bedoeld voor oudere werknemers die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd en niet gezond kunnen doorwerken tot aan de AOW-leeftijd. De eerste voortgangsrapportage van de subsidieregeling MDIEU schetst dat bij gesubsidieerde RVU-regelingen ongeveer 30% van de afgebakende RVU-doelgroep naar verwachting gebruik maakt van het aanbod. Eerder onderzoek laat zien dat redenen om al dan niet deel te nemen aan een RVU-regeling verschillen.2 Vaak spelen financiële overwegingen een rol om door te werken, maar er zijn ook mensen die afzien van deelname aan een RVU-regeling omdat ze nog plezier hebben in hun werk of omdat ze graag nog gedeeltelijk willen doorwerken. In het eerste kwartaal van 2024 zal ik de Kamer informeren over de voortgang van de subsidieregeling en de tweede voortgangsrapportage.
In welke sectoren wordt de RVU niet gebruikt en in welke sectoren komt dit doordat de werkgever niet kan of wil betalen voor de RVU?
De rapportage over cao-afspraken in 2023 laat zien dat 53% van de werknemers in de steekproef valt onder een cao met een collectieve RVU-regeling.3 Echter kunnen een werkgever en werknemer ook individueel, dus zonder RVU-regeling in de cao, een RVU afspreken. Zo zijn er in de cao’s binnen de sector Onderwijs geen collectieve RVU-regelingen, maar komen er wel RVU-regelingen tot stand tussen individuele werkgevers en werknemers.
Bij eerder onderzoek naar cao-afspraken over RVU werden de huidige arbeidsmarktkrapte en de kosten van de regeling genoemd als reden voor werkgevers om geen collectieve RVU-regeling af te spreken.4 Het Ministerie van SZW heeft verder geen inzicht in de beweegredenen van sociale partners in specifieke sectoren of bedrijven om geen RVU-regeling af te spreken.
Klopt het dat er ongeveer een miljoen mensen zijn met zware beroepen?
Wat zwaar werk is, is moeilijk te definiëren en kan voor iedereen anders zijn. Het is daarom niet mogelijk om uitspraken te doen over hoeveel mensen in Nederland zwaar werk verrichten.
Welke mogelijkheid ziet u voor het opstellen van overkoepelende minimumcriteria voor zware beroepen waarmee kaders worden geschetst van wat op zijn minst een zwaar beroep is, zodat er geen groepen mensen meer zijn die overduidelijk een zwaar beroep hebben maar niet in aanmerking komen voor de RVU?
De tijdelijke RVU-drempelvrijstelling is een fiscale faciliteit die werkgevers en werknemers ruimte biedt om een arbeidsvoorwaardelijke afspraak te maken over eerder uittreden. Het is dus ook aan werkgevers en werknemers om, al dan niet op cao-niveau, te bepalen wie voor een RVU-regeling in aanmerking komt. Zij weten het beste wat speelt binnen het bedrijf of de sector. Daarbij is zwaar werk divers en verschillen uitdagingen rond gezond doorwerken per bedrijf of sector. Daarom is afgesproken dat het aan sociale partners is om hierover afspraken te maken. Het opstellen van overkoepelende minimumcriteria vanuit de overheid is dan ook niet passend.
De Dag van de Vrachtwagenchauffeur |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat 14 december is uitgeroepen tot «Dag van de vrachtwagenchauffeur» om waardering voor de vrachtwagenchauffeur, als grootste beroepsgroep van Nederland, uit te spreken? Bent u ook zo trots op onze vrachtwagenchauffeurs?
Jazeker. Om waardering uit te spreken aan alle chauffeurs heb ik vanwege de Dag van de Chauffeur een bezoek gebracht aan verzorgingsplaats «De Knoest». Op 14 december is er via de socials van het Ministerie van IenW een bericht over het bezoek verschenen gericht aan alle chauffeurs om hen te bedanken voor hun werkzaamheden.
Kunt u reflecteren op het grote aantal vacatures voor vrachtwagenchauffeur, en de potentiële gevolgen daarvan voor de logistieke sector? Hoe spant u zich in om het beroep aantrekkelijker te maken? Onderzoekt u daarbij ook verbeteringen van arbeidsomstandigheden om het beroep aantrekkelijker te maken?
De (transport)sector is verantwoordelijk voor het aantrekken van voldoende chauffeurs door bijvoorbeeld in te zetten op aantrekkelijke (secundaire) arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Dit gebeurt in verschillende ondernemingen al door bijvoorbeeld automatisering, digitalisering en de invoering van tilliften, die helpen bij het verrichten van fysieke werkzaamheden.
De Rijksoverheid draagt zorg voor wet- en regelgeving die bijdragen aan een gelijk (Europees) speelveld in de transportsector en het verbeteren van sociale omstandigheden van chauffeurs. Sinds februari 2022 is het Europees Mobiliteitspakket van kracht. Een van de doelen uit het mobiliteitspakket is dat chauffeurs onder de juiste arbeidsvoorwaarden worden ingezet en onder goede omstandigheden hun werk kunnen uitvoeren. Een voorbeeld is dat de overnachting van een chauffeur op een geschikte slaapplaats buiten de cabine voor de normale wekelijkse rust op kosten moet zijn van de werkgever. Een ander voorbeeld is de verplichting dat chauffeurs ten minste iedere vier weken de mogelijkheid moeten krijgen om naar huis of de normale exploitatievestiging waar de chauffeur werkt terug te keren.
Welke maatregelen onderneemt u om de drukte op de weg – die fors is toegenomen na de coronacrisis – te bestrijden? Erkent u dat veel chauffeurs door deze drukte in de knel komen met de verplichte rij- en rusttijden?
Om de filedruk te beperken en bereikbaarheid te bevorderen, maakt IenW gebruik van een breed pakket aan maatregelen. Instrumenten die worden ingezet om files aan te pakken of tegen te gaan zijn onder andere: de aanleg en verbreding van Rijkswegen, investeringen in de kwaliteit van het wegennet en de verkeerssystemen (denk hierbij aan geleiderails of signalering boven de weg), regionale afspraken met werkgevers over thuiswerken en spreiden van mobiliteit over de dag en over de week, verkeersmanagement en publiekscampagnes zoals VanAnaarBeter.Ondanks het pauzeren van een aantal projecten vanwege beperkte financiën, stikstofruimte en capaciteit, worden de komende jaren nog een aantal projecten gerealiseerd zoals de A24 Blankenburgverbinding, de A27 Houten-Hooipolder, de A2 Het Vonderen-Kerensheide en de A9 Badhoevedorp-Holendrecht.
Naast deze maatregelen die de drukte op de weg tegengaan, dragen digitalisering en het gebruik van technologische ontwikkelingen van systemen bij aan de mogelijkheden van bedrijven om een adequate planning te maken rekening houdend met de rust- en rijtijden. Het zo op tijd inplannen van rustmomenten voor de chauffeur vermindert mede de kans dat de chauffeur in de knel komt met de rust- en rijtijden.
Welke maatregelen wilt u nemen om te voorkomen dat vrachtwagenchauffeurs door de drukte op de weg in het gedrang komen om aan de rust- en rijtijdenwet te voldoen, met bijbehorende boetes? Hoe spant u zich in om de files te verminderen en welke maatregelen ten behoeve van spitsmijding overweegt u hierbij? Overweegt u hierbij maatregelen zoals een congestieheffing? Is er volgens u noodzaak om de rij- en rusttijden wet aan te passen om tegemoet te komen aan de drukteproblematiek?
IenW zorgt voor openbare verzorgingsplaatsen langs het hoofdwegennet, zodat de chauffeur bij drukte op de weg op een verzorgingsplaats kort kan rusten. Nederland kent een hoge dichtheid aan verzorgingsplaatsen; gemiddeld om de 20 kilometer is er een mogelijkheid om te rusten. Voor een langere rust kan er gebruikt gemaakt worden van beveiligde truckparkings. Het kabinet zet zich samen met de corridorpartners in om meer beveiligde truckparkings te realiseren.
Zoals verwoord in het antwoord op vraag 3, treft het kabinet verschillende maatregelen om de filedruk te verminderen. Er zijn geen plannen voor een congestieheffing en die worden mede gezien de huidige demissionaire status van het kabinet ook niet op korte termijn verwacht.
De regels rondom rust- en rijtijden komen voort uit Europese regelgeving en dragen er zorg voor dat de chauffeur uitgerust en veilig de weg op gaat om ongelukken te voorkomen. Deze regels dienen voor de veiligheid van de chauffeur zelf maar ook voor de medeweggebruikers. Het is onwenselijk om af te wijken van de rust- en rijtijden; dit brengt de verkeersveiligheid in het geding.
Op welke wijze spant u zich in om het grote tekort aan vrachtwagenparkeerplaatsen, dat tot 2040 kan oplopen tot 7.000 plaatsen1, weg te werken? Erkent u dat het onwenselijk is dat het huidige tekort ertoe leidt dat chauffeurs soms zelfs naar het buitenland moeten uitwijken?
Sinds 2018 wordt er ingezet om het aantal beveiligde truckparking uit te breiden. Dit is een afspraak uit een bestuurlijk overleg MIRT in de actielijn goederenvervoer, en het Rijk en provincies werken samen in de werkgroep Truckparkings. Rijk en provincies hebben inmiddels twee keer met succes een beroep gedaan op Europese cofinanciering (CEF 1 en CEF 2). Ook in de toekomst blijft de inzet om het tekort terug te dringen (zie ook het antwoord op vraag 6).
Hoeveel extra parkeerplekken voor vrachtwagens zijn er in 2021 en 2022 gerealiseerd? Hoeveel extra parkeerplekken voor vrachtwagens worden er in 2023, en in de komende jaren gerealiseerd? Op welke plekken zijn deze gerealiseerd?
In 2021 en 2022 zijn met behulp van Europese cofinanciering (CEF-financiering), 200 plekken gerealiseerd in de Rotterdamse haven. Bij Venlo zijn 165 plekken gerealiseerd, als uitbreiding op een bestaande truckparking.
Er is ook een tweede CEF-subsidie aangevraagd voor de realisatie van vijf verdere locaties. Hiervoor geldt dat de realisatie moeizaam verloopt door onder andere juridische procedures en afstemmingen met verschillende stakeholders. Naar verwachting kan de locatie Nieuw-Reijerwaard doorgang vinden.
In de MIRT-brief van 14 november 2022 is de Kamer geïnformeerd over het besluit een pilot met het ontsluiten van truckparkings via verzorgingsplaatsen mogelijk te maken.2 Hierin is vermeld dat de maakbaarheid en betaalbaarheid van zo’n verbinding moet worden onderzocht door Rijkswaterstaat. Indien de pilot doorgang kan vinden, levert dit circa 800 plekken op.
Klopt het dat steeds minder mbo-scholen opleidingen aanbieden voor vrachtwagenchauffeur? Herkent u het beeld dat dit komt door een gebrek aan vakdocenten en tekortschietende communicatie tussen opleidingen en rijscholen? Welke mogelijkheden ziet u om deze opleidingen blijvend te waarborgen?
Tussen de meetmomenten oktober 2019 en oktober 2023 is het aantal studenten in de opleiding tot vrachtwagenchauffeur gedaald van 1733 tot 1495. De instroom is in dezelfde periode gedaald van 543 naar 464. In deze periode zijn drie mbo-scholen vanwege te lage studentenaantallen gestopt met het aanbieden van de opleiding.
De MBO Raad zet zich samen met het Sectorinstituut Transport en Logistiek (STL) in voor het waarborgen van vervoersopleidingen en het behoud van goede vakdocenten. Dit heeft een positief resultaat waardoor er geen gevallen bekend zijn van mbo-scholen die stoppen met de opleiding tot vrachtwagenchauffeur wegens een tekort aan vakdocenten. Daar waar een vakdocent wegvalt, wordt vaak in samenwerking met de scholen, STL en de rijscholen gekeken welke mogelijkheden er zijn om tijdelijke vervanging te verzorgen zodat er continuïteit in het aanbod blijft terwijl er naar structurele oplossingen wordt gekeken.
Een uitvraag onder de aanbiedende mbo-scholen levert daarbij een beeld op van een positieve samenwerking tussen het onderwijs en de rijscholen.
Brancheverenigingen, het STL en de bedrijfstakgroep MTLM (Mobiliteit, Transport en Logistiek, Luchtvaart en Maritiem) zetten zich al jaren in om de opleiding voldoende te borgen in het opleidingslandschap van het mbo. Momenteel loopt een aantal acties, waaronder een grootschalige imago-campagne, om meer mensen te enthousiasmeren voor de logistieke sector en een logistiekpact waarbij de invulling van het beroepsonderwijs tot 2030 wordt vormgegeven.
Het bericht ‘Belastingdienst blijft wet overtreden met mogelijk discriminerende fraude-algoritmen’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Waarom is ervoor gekozen om algoritmes die niet voldoen aan de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) nog steeds te gebruiken bij de Belastingdienst, zelfs na de blootlegging van het toeslagenschandaal? Klopt het dat de risicomodellen OBCF, ABN en OB Negatief op 20 januari 2021 tijdelijk zijn stopgezet, maar dat er na een interne discussie over het belang van het gebruik van deze algoritmes deze weer aan zijn gezet?1
Het klopt dat de risicomodellen OBCF, ABN en OB Negatief op 20 januari 2021 tijdelijk zijn uitgezet, omdat de modellen mogelijk niet voldeden aan de vereisten vanuit de AVG. De Belastingdienst heeft vervolgens een risico-afweging gemaakt bij het gebruik van deze modellen, waarin verschillende belangen zijn gewogen. De privacy van de burger en bedrijven, de dienstverlening aan hen en het toezicht op hen. Die weging is zo uitgevallen, dat de modellen weer in gebruik zijn genomen en risico’s die zich daarbij kunnen voordoen geaccepteerd worden. In die weging is ook betrokken op welke punten niet werd voldaan aan de AVG, namelijk het ontbreken van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) en transparantie. Het model OB Negatief wordt voorzien van een GEB en van de modellen wordt voorzien dat zij in het algoritmeregister van de Belastingdienst worden opgenomen ter bevordering van de transparantie.
De geautomatiseerde selectietechnieken die worden aangehaald in de Kamerbrief voortgang wetstraject Wet waarborgen gegevensverwerking Belastingdienst, Toeslagen en Douane2 hebben ook betrekking op ABN en OB Negatief. De vervolgstappen die volgen naar aanleiding van de analyse naar de grondslagen voor geautomatiseerde analyse van aangiften en het geautomatiseerd opleggen van aanslagen die hieruit voortkomen zijn dan ook relevant voor deze modellen.
Nu dat de risicomodellen OBCF en ABN gewijzigd zijn, voldoen zij nu volledig aan de AVG? Bent u ook van plan om de risicomodellen te toetsen op discriminatie? Is OB Negatief ook in gebruik? Zo ja, voldoet deze volledig aan de AVG? Als OB Negatief niet voldoet aan de AVG, gaat u het gebruik van dit algoritme onmiddellijk stopzetten? Zijn er andere algoritmes of datasets in gebruik die in strijd zijn met de AVG? Gaat u gebruik van deze algoritmes en datasets onmiddellijk stopzetten?
In het kader van het voldoen aan de AVG wordt een risicoafweging van relevante belangen gemaakt en vervolgens op managementniveau gekeken of restrisico’s geaccepteerd kunnen worden. Sinds het op 27 januari 2021 genomen besluit om de modellen weer aan te zetten, heeft de Belastingdienst aanpassingen doorgevoerd:
In het jaarplan 20243 van de Belastingdienst heb ik uw Kamer meegenomen in de ethiek rondom analytics. In 2024 bouwt de Belastingdienst voort op de al ingezette sporen rondom ethische aspecten. Zo implementeert de Belastingdienst de normen van de IAMA (Impact assessment voor Mensenrechten bij de inzet van Algoritmes), gaat de Belastingdienst verder met bias en fairnesstoetsing (controleren of de algoritmes niet (onbewust) discrimineren) en wordt het algoritmeregister gevuld. In dit landelijk overheidsregister4 neemt de Belastingdienst haar hoog risico algoritmen op. Op de eigen website geeft die Belastingdienst hier ook inzicht in5.
Ook wordt van alle bedrijfsprocessen van de Belastingdienst (waaronder die van de OB) getoetst of die voldoen aan de vereisten van AVG, BIO en archiefwet. Tot slot is een waarborgenkader opgesteld om de rechtmatigheid en transparantie van risicoselectie en algoritmen te garanderen. Het ontwikkelde waarborgenkader selectie-instrumenten, kan hier ondersteuning aan bieden
Heeft u niets geleerd van de analyse risicoclassificatiemodel toeslagen van 21 april 2022, waaruit blijkt dat de hoogste risicoscores worden gegeven aan mensen met een laag inkomen, alleenstaande ouders en mensen met een andere nationaliteit? Vindt u het acceptabel dat gelijkwaardige data nog steeds gebruikt wordt bij de Belastingdienst? Dit is toch simpelweg klassenjustitie?2
Ik ben het niet eens met de vraagstelling dat er niets is geleerd. Het gebruik van het Risicoclassificatiemodel Toeslagen is in juli 2020 stopgezet. De Belastingdienst gaat ontoelaatbaar onderscheid op meerdere wijzen tegen. Dit doet de Belastingdienst door hier in de ontwikkeling van modellen aandacht aan te besteden, bijvoorbeeld door het uitsluiten van gevoelige variabelen. Na de ontwikkeling vindt monitoring plaats op de algoritmes. Indien er een aanwijzing is van indirect ongewenst en ontoelaatbaar onderscheid worden maatregelen getroffen.
Worden alle algoritmes en datasets in gebruik bij de Belastingdienst meegenomen in het onderzoek over vervuilde data naar aanleiding van de motie-Marijnissen c.s.?3
De aanpak voor de motie Marijnissen c.s. is opgenomen in mijn brief van 30 mei 20228 en bijbehorende rapportage Herstellen, Verbeteren, Borgen. Voor datasets en algoritmen van destijds geldt dat processen die mogelijk ongelijk uitwerken zijn geïdentificeerd. In oktober 2020 is bij medewerkers van de Belastingdienst geïnventariseerd welke lijsten er bestaan op het gebied van nationaliteit en/of risico- of fraudesignalen. Er zijn 119 lijsten gevonden, waar vervolgonderzoek naar verricht wordt. Ook heeft onderzoek plaatsgevonden naar 969 applicaties binnen de Belastingdienst op het gebruik van bijzondere typen persoonsgegevens binnen deze applicaties. Dit onderzoek is afgerond.
Wat denkt u dat dit soort nieuws doet met het vertrouwen van mensen in de overheid, wat nu al zo laag is? Heeft u en het kabinet niets geleerd heeft van de eigen fouten in het toeslagenschandaal?
Van de fouten die gemaakt zijn in de toeslagenaffaire is nadrukkelijk geleerd. Het bewustzijn voor algoritmen met onbedoelde effecten is enorm toegenomen. Daarnaast worden diverse verbetermaatregelen genomen. Zo toetst de Belastingdienst alle bedrijfsprocessen aan de vereisten van de AVG, BIO en archiefwet en wordt gewerkt aan de implementatie van het waarborgenkader selectie-instrumenten. Ook is er een kwaliteitsframework dat alle afspraken, beschrijvingen, processen, templates, standaarden en richtlijnen omvat die moeten garanderen dat de kwaliteit van analytische toepassingen kunnen worden bepaald, beheerst en verbeterd. Daarmee krijgt de juiste werking van deze bedrijfsprocessen meer aandacht dan tevoren. De Belastingdienst moet structureel laten zien dat wordt gewerkt aan verbeteringen om de processen op orde te brengen om het vertrouwen van burgers en ondernemers in de Belastingdienst te herstellen, waarbij ik besef dat dit vertrouwen niet van de één op de andere dag terug te winnen is.
Deelt u de mening dat inwoners altijd moeten kunnen zien waar en op welke manier hun persoonsgegevens en data gebruikt worden door de overheid, en dat als een besluit over een persoon (deels) wordt genomen door een algoritme, dat die persoon daarover geïnformeerd moet worden? Zo ja, wat gaat u doen om daarvoor te zorgen?
Ja, ik deel de mening dat burgers moeten kunnen zien waar hun persoonsgegevens worden gebruikt. De Belastingdienst werkt hier op meerdere manieren aan. Van algoritmen wordt getoetst of uitlegbaar is op welke manier selectie plaatsvindt. Het ontwikkelde waarborgenkader selectie-instrumenten, kan hier ondersteuning aan bieden.
De controle op visfraude door de NVWA |
|
Marieke Koekkoek (D66), Ines Kostić (PvdD), Laura Bromet (GL), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de rechterlijke uitspraak van 1 december 2023 inzake het beroep van ClientEarth en LIFE tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) over de controle op visfraude?1
Ja.
Deelt u de conclusies van de rechter op 1 december 2023, die stelt dat «de NVWA signalen heeft dat binnen de Nederlandse zeevisserij wordt gefraudeerd en dat regels mogelijk structureel niet worden nageleefd?»
Ik heb regulier contact met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) over de controle en handhaving van de visserijsector en in deze gesprekken deelt de NVWA ook signalen over fraude en niet-naleving van regelgeving in de visketen. Dergelijke signalen zijn door de NVWA ook geuit in de Integrale Ketenanalyse (IKA) Visketen, die ik op 5 september 2022 met de Tweede Kamer heb gedeeld (Kamerstuk 29 675, nr. 218). De IKA-visketen geeft mij waardevolle inzichten in de risico’s die de visketen met zich meebrengt. Deze helpen mij om ook de juiste aandacht hier aan te geven tijdens de transitie naar een duurzame visserijsector.
Deelt u eveneens de constatering van de rechter dat «niet [wordt] betwist dat het toezicht op die regels niet aan de daarvoor geldende normen voldeed»?
Samen met de NVWA werk ik continu aan het verbeteren van de kwaliteit van het toezicht om aan de Europese regels voor visserijcontrole te voldoen en daarmee aan de effectiviteit om fraude tegen te gaan. Het blijft echter een uitdaging om de uitvoering aan te laten sluiten op de Europese wet- en regelgeving. Dit gaat nog niet op alle aspecten goed. Dit heeft ertoe geleid dat er sinds 2021 twee inbreukprocedures van de Europese Commissie lopen die betrekking hebben op het Nederlandse toezicht op de visserijsector. Hierbij gaat het om de controle en handhaving van weging, het transport en de traceerbaarheid van vis en het toezicht op de aanlandplicht. Mede naar aanleiding van deze inbreukprocedures is er sinds 2021 een versterkte aandacht voor toezicht en handhaving in de visserijsector, wat ook geleid heeft tot een uitbreiding van de capaciteit bij de NVWA. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat de inbreukprocedures betrekking hebben op bepaalde elementen van toezicht en handhaving in de visserijsector en niet op het gehele controle- en handhavingssysteem. Op dit moment is er al veel vooruitgang geboekt in het verbeteren van de handhaving en blijf ik in gesprek met de Europese Commissie over het verloop van beide procedures. Ook het onderhandelingsproces over nieuwe wet- en regelgeving kan er soms toe leiden dat de Europese regelgeving onvoldoende aansluit bij de uitvoering in elke lidstaat afzonderlijk. Bovendien worden er in deze onderhandelingen vaak uitzonderingsbepalingen vastgesteld. Deze maken de handhaving complexer. Daarom blijft ik mij in Brussel inzetten voor handhaafbare, fraudebestendige en uitvoerbare regelgeving.
Bent u er van op de hoogte dat de vissoorten makreel, horsmakreel en blauwe wijting, die in grote hoeveelheden aanlanden in Nederland, al jaren worden overbevist?2
Voor de westelijke horsmakreel zijn in 2021 en 2022 de totale vangstmogelijkheden (TACs) vastgesteld in lijn met het wetenschappelijk advies, echter voor 2023 en 2024 werd een nulvangstadvies gegeven en is er een zogenoemde bijvangst TAC vastgesteld. Met deze bijvangst TAC is het doel dat het bestand zich kan herstellen, maar dat deze vis ook beperkt bijgevangen kan worden en niet een visserij die niet gericht op deze soort vist wordt stilgelegd.
In 2024 is een benchmark gepland voor het model dat ten grondslag ligt aan dit vangstadvies, waarbij gekeken zal worden naar de methode achter bestandinschattingen voor de westelijke horsmakreel en de daaruit volgende adviesbepalingen. Deze ontwikkeling wordt op de voet gevolgd.
Voor makreel en blauwe wijting heeft de EU haar TACs de afgelopen jaren ook in lijn vastgesteld met het wetenschappelijk advies. De afgelopen jaren is er geen overeenstemming bereikt over de verdeelsleutel per visbestand tussen de Kuststaten (EU, Noorwegen, Verenigd Koninkrijk, Faeröer eilanden, Groenland, IJsland en de Russische Federatie). Om dit in de toekomst te voorkomen zullen onderhandelingen over de verdeling voor Atlanto-Scandian haring, makreel en blauwe wijting gecontinueerd worden.
Wat is uw reactie op de bewering dat, volgens ClientEarth, mogelijk een derde van de Europese visvangst voor haring, (hors)makreel en blauwe wijting niet goed wordt gecontroleerd, omdat het via Nederland naar binnenkomt?3
In de beantwoording op vraag 3 heb ik aangegeven dat er naar aanleiding van inbreukprocedures sinds 2021 een versterkte aandacht voor toezicht en handhaving is in de visserijsector, die ook geresulteerd heeft in uitbreiding van de capaciteit bij de NVWA. Een deel van deze capaciteit is toebedeeld aan het fysieke toezicht op het aanlanden van bevroren vis. Er wordt continu hard gewerkt om de kwaliteit van het toezicht te verbeteren om aan de Europese standaarden te voldoen.
Bent u het ermee eens dat gebrekkige controle op de visvangst de overbevissing op deze vissoorten mogelijk in de hand speelt?
Het bedrijfsleven is primair verantwoordelijk om de regels over duurzame visstand na te leven. De controle op de visvangsten is onder andere bedoeld om overbevissing te voorkomen en eventuele tekortkomingen vergroten de kans hierop. De controle en handhaving wordt daarom risico-gebaseerd ingericht om de risico’s zo klein mogelijk te maken. Overigens wordt, zoals eerder in de beantwoording op Kamervragen is aangegeven (Kamerstuk, 21 501, nr. 32), een aandeel niet of door fraude foutief aangelande vis meegewogen bij het vaststellen van de wetenschappelijke vangstadviezen door de International Council for the Exploration of the Sea (ICES). Hierdoor leiden eventuele tekortkomingen bij de controles niet direct tot overbevissing van bepaalde vissoorten, omdat een toename of afname in onjuist geregistreerde visvangst direct terug te zien in de adviezen.
Deelt u de mening dat overbevissing een reëel gevaar is voor de onderzeese natuur en ecosystemen, zoals ook wordt geconcludeerd in het OSPAR Quality Status-rapport van 2023?4
ICES-rapportages hebben aangetoond dat er eind vorige eeuw sprake was van overbevissing op bepaalde vissoorten in de ecoregio «Greater North Sea». Echter, sindsdien is er veel veranderd. Een toenemend aantal commerciële vissoorten wordt op dit moment bevist binnen de marges van MSY. Vissen op MSY-niveau is één van de doelstellingen van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB), dat onder andere is gericht op het duurzaam exploiteren van visbestanden op basis van wetenschappelijke adviezen van ICES. Dit niveau is mede bereikt doordat er maatregelen genomen zijn. Denk hierbij aan het instellen van technische visserijmaatregelen waardoor er selectiever gevist kan worden. Bepaalde visserijactiviteiten kunnen nog steeds een negatief effect op bepaalde mariene habitats en soorten hebben, zoals ook blijkt uit het Quality Status-rapport van 2023. Daarom is het belangrijk dat er gewerkt blijft worden aan innovaties en maatregelen om de visserijdruk op bepaalde ecosystemen te verlagen.
Zoals afgesproken in het Noordzeeakkoord werkt Nederland aan het instellen van instandhoudingsmaatregelen om 15% van de Noordzee te sluiten voor bodemberoerende visserij in 2030. Op dit moment zijn instandhoudingsmaatregelen van kracht in 5% van de Noordzee (Kamerstuk 36 360 XIV, nr. 6). Daarnaast is het belangrijk om meer kennis en gegevens te verkrijgen als het gaat om bijvangst, de impact van visserij op visbestanden en het voedselweb. Nederland zet zich daarom in om in internationaal verband meer kennis te ontwikkelen om zo waar nodig maatregelen te kunnen treffen voor een verdere verduurzaming van de visserij.
Bent u het ermee eens dat er bij gebrekkige controle op visfraude een ongelijk speelveld ontstaat tussen grote vissersbedrijven en kleine vissersbedrijven, waarin vooral die laatste groep wordt benadeeld?
Laat ik voorop stellen dat fraude niet acceptabel is en dat het noodzakelijk is dat wet- en regelgeving wordt nageleefd. Door fraude ontstaat er een ongelijk speelveld tussen vissers die zich wel houden aan de geldende wet- en regelgeving en diegene die dat niet doen. Dit is ongeacht de omvang van hun bedrijf. Vissers die wel handelen volgens de geldende wet- en regelgeving worden hierdoor onterecht benadeeld. Het systeem van controle- en handhaving is erop gericht om fraude te bestrijden en het naleefgedrag in de visserijsector te bevorderen, zodat het gelijkspeelveld tussen alle vissers gewaarborgd blijft.
Bent u het ermee eens dat gebrekkige controle duurzame vissers ook disproportioneel benadeelt? Zo ja, wat moet er veranderen in de controle om het Noordzee-akkoord na te leven?5
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 aangeef ontstaat er door fraude een ongelijk speelveld tussen vissers die zich wel houden aan de geldende wet- en regelgeving en diegene die dat niet doen. Het is voor alle vissers noodzakelijk om de bestaande regels na te leven, ongeacht of een duurzame of meer gangbare vangstmethode wordt gebruikt.
Bent u het ermee eens dat zonder adequate controle vangstcertificaten onbetrouwbaar worden?
De controles zijn gericht op het ontdekken van onvolkomenheden. Daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat iets, in dit geval vangstdocumentatie, automatisch onbetrouwbaar is als er geen controle heeft plaatsgevonden.
Er vindt 100% documentencontrole plaats van vangstdocumenten van visserijproducten die met containerschepen via Nederland voor het eerst worden aangeboden binnen Europa. Bij onvolkomenheden wordt altijd contact opgenomen met de bevoegde autoriteiten van het betreffende derde land en wordt er vervangende vangstdocumentatie vereist voordat vrijgave van goederen tot de Europese markt wordt verleend.
De controle van vangstdocumenten van visserijproducten die via vissersvaartuigen in Nederland voor het eerst worden aangeland wordt uitgevoerd middels een 100% documentencontrole en vindt plaats middels een vergelijking tussen het gewicht zoals aangegeven op de vangstdocumentatie en het door de marktdeelnemer vastgestelde aanlandgewicht. Indien het weegresultaat klopt met de resultaten op de ontvangen vangstdocumentatie wordt de partij geregistreerd en vrijgegeven voor de handel op de Europese markt. Indien de weegresultaten niet overeenkomen met de beschikbare vangstdocumentatie dient de visser een vervangend vangstdocument aan te leveren of aan te vragen bij de bevoegde autoriteit van het betreffende derde land met daarop de gecorrigeerde weegresultaten die zijn vastgesteld tijdens de eerste aanlanding. Pas als een vervangend vangstdocument wordt overlegd met daarop de vastgestelde gewichten tijdens de eerste aanlanding wordt de partij vrijgegeven voor de handel op de Europese markt.
In 2021 bleek dat slechts twee inspecteurs verantwoordelijk zijn voor het toezicht houden op de Nederlandse pelagische visserij.Hoe is daar vervolgens op gehandeld?
Mijn ambtsvoorganger en ik hebben vaart gemaakt met de structurele uitbreiding van de capaciteit bij de NVWA en hebben veel inzet gepleegd om het zogenoemde steekproef- en controleplan goedgekeurd te krijgen. Concreet heeft dit geleid tot een structurele uitbreiding van de NVWA met 9,7 fte voor het toezicht op de zeevisserij. De nieuw toegevoegde capaciteit aan fte’s zijn binnen de NVWA inmiddels volledig inzetbaar en beschikbaar voor de volgende inspectietaken:
Welke concrete verbeteringen heeft de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) sinds 2021 aangebracht om visfraude tegen te gaan?
De NVWA werkt continu aan het verbeteren van de kwaliteit van het toezicht en daarmee aan de effectiviteit om fraude tegen te gaan. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van risicoanalyses gebaseerd op beschikbare visserijdata. Er vindt continue optimalisatie van deze risicoanalyses plaats. Daarnaast vergt het opleiden en het na- en bijscholen van het personeel ook de nodige inzet. De NVWA onderneemt interventies op het moment dat fraude wettig en overtuigend kan worden vastgesteld.
Kan u bevestigen dat de NVWA de visvangst nu volledig volgens de EU-voorschriften controleert?
De controle-inzet van de NVWA is daarop gericht. De vraag of de NVWA de visvangst nu volledig volgens de EU-voorschriften controleert is moeilijk te beantwoorden, omdat er altijd nieuwe situaties kunnen ontstaan in de praktijk. De voorschriften zijn complex, wat de handhaving ook complex maakt. Er zal altijd ruimte zijn voor verbetering. Daarnaast ben ik momenteel nog in gesprek met de Europese Commissie over mogelijke verbeteringen om de lopende inbreukprocedures tot een goed einde te brengen. Verder verwijs ik naar de beantwoording op vraag 23.
Kan u bevestigen dat de werkwijze voor het controleren van visvangst op basis van steekproeven is herzien en in lijn is met de EU-regelgeving?
Ja, dat kan ik bevestigen. Het nieuwe steekproefplan is in september 2022 goedgekeurd door de Europese Commissie.
Is er extra budget vrijgemaakt in 2023 en 2024 om de controle op de visvangst te verbeteren?
Zoals ik in de beantwoording op vraag 3 heb aangegeven is sinds 2021 structureel budget vrijgemaakt voor de uitbreiding van de capaciteit bij de NVWA in het visserijdomein. In de afgelopen jaren is in Europees verband gewerkt aan een herziening van de controleverordening (Verordening (EG) nr. 1224/2009). Dit heeft geleid tot een wijzigingsverordening die op 20 december 2023 is gepubliceerd. De inwerkingtreding zal in de komende tijd op verschillende momenten plaatsvinden. Met de herziening van de controleverordening zullen de komende jaren de bestaande controletaken van de NVWA worden uitgebreid. In aanloop naar de uitvoering van de verschillende controletaken zal gekeken worden of en zo ja welke aanvullende middelen nodig zullen zijn om ook in de toekomst de controle en handhaving in het visserijdomein te laten voldoen aan de Europese normen. Daarnaast wordt momenteel ook de bestuursrechtelijke handhaving in het visserijdomein mogelijk gemaakt. De wet wordt daar op aangepast.
Is de bezetting van de NVWA momenteel voldoende op orde om de visvangst die via Nederlandse havens komt te controleren? Kunt u toelichten waarom wel, dan wel niet?
De bezetting is voldoende op orde om in de Nederlandse havens de noodzakelijke controles uit te voeren, ik verwijs hiervoor ook naar de beantwoording van de vragen 11, 12 en 13 en 15. Komende tijd zal bij de implementatie van de herziene controleverordening gekeken worden wat er nodig is om dit ook in de toekomst te kunnen blijven garanderen.
Wat is, in het licht van de benchmarks die de Europese Unie (EU) voorschrijft, volgens u de gewenste bezetting bij de NVWA op het controleren van de visvangst?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 16 acht ik de huidige bezetting bij de NVWA voor het controleren van de visvangst voldoende, waarbij mijn inzet de afgelopen jaren groter is geweest dan in de studie van Deloitte over de benodigde capaciteit bij de NVWA werd aanbevolen (Kamerstuk 33 835, nr. 171). Zoals ik in de beantwoording op vraag 15 heb aangegeven zal bij de implementatie van de herziene controleverordening opnieuw beoordeeld moeten worden of en zo nodig welke aanvullende capaciteit nodig is.
Voelt u een extra verantwoordelijkheid om de controle op de visserij op orde te hebben, aangezien Nederland een bijzondere positie heeft als groot import- en exportland in de sector?
Nederland heeft een verantwoordelijkheid om Europese en internationale afspraken na te komen en te voldoen aan het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB). Door de omvang van de import en export in Nederland van visserijproducten is het belangrijk dat Nederland zich hiervoor inzet. Dat neemt niet weg dat Nederland zich onder elke omstandigheid moet inzetten om te voldoen aan Europese wet- en regelgeving.
Hoe verschilt het Nederlandse controlesysteem voor de visserijsector van die van andere Europese landen? In welke landen lukt het om de visvangst beter te controleren? Is er geregeld overleg en samenwerking met deze landen om het Nederlandse toezicht te verbeteren?
Controle en handhaving behoren tot een exclusieve Europese competentie, dat betekent dat vaststelling van regelgeving op Europees niveau plaatsvindt en voor alle lidstaten gelijk is. Voor visserijcontroles is dit grotendeels vastgelegd in de controleverordening en de illegale, ongemelde en ongereglementeerde (IOO) visserij verordening (Verordening (EG) nr. 1005/2008). Bevordering van harmonisatie tussen de lidstaten vindt plaats door afstemming onder leiding van het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA) of in de regionale groepen. Waar mogelijk wordt samenwerking gezocht met andere lidstaten. Er blijven echter verschillen bestaan tussen de zeebassins, vlootsamenstellingen en type visserijen waarmee ook in de controle en handhaving rekening gehouden moet worden. Elk land heeft hierdoor een eigen nationale opgave wat betreft de controle en handhaving van de visserijsector.
Op welke manier is het toezicht op het naleven van visquota’s en de handel daarvan nu ingericht? Hoe intensief is de samenwerking met toezichthouders uit andere EU-landen?
Er is toezicht op het naleven van visquota’s via het nationale benuttingsoverzicht. Belanghebbenden ontvangen dit overzicht wekelijks. Maandelijks vindt aanlevering van de vangstopgaven plaats bij de Europese Commissie. Op basis van de aangeleverde vangstopgaven kan de Europese Commissie aansturen op een sluiting van een visserij of vragen om aanvullende maatregelen door een lidstaat om een overschrijding te voorkomen.
De internationale handel (ruilen) van visquota heeft als doel de benutting op peil te houden en eventuele overschrijdingen bij te ruilen. Veelal vinden onderhandelingen over ruilvoorstellen plaats tussen de producentenorganisaties van de lidstaten voordat deze op overheidsniveau worden voorgelegd. De kennisgeving aan de Europese Commissie vindt in geval van een internationale ruil met een lidstaat plaats door deze in te voeren in het Europese systeem.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft als uitvoeringsinstantie contact met zowel de sector als buitenlandse overheden en is verantwoordelijk voor het beheer van visquota. Bij het ontvangen van een ruilvoorstel vindt altijd een controle plaats of het binnen de nationale benutting past. De handel van visquota én gecontingenteerde visbestanden wordt in de nationale administratie nauwkeurig bijgehouden waarbij de producentenorganisaties elke twee weken een overzicht ontvangen met actuele visquota en transacties.
Heeft u advies of opmerkingen ontvangen van de Europese Directeur-Generaal van Maritieme Zaken en Visserij over tekortkomingen van het toezicht in Nederland?
Zoals eerder aangegeven in de antwoorden op de vragen 3 en 13 ben ik momenteel nog in gesprek met de Europese Commissie over het verloop van de inbreukprocedures. Als onderdeel van deze procedure heb ik adviezen en opmerkingen ontvangen vanuit de Commissie voor het verbeteren van het toezicht op de visserijsector in Nederland. Deze adviezen en opmerkingen zijn vertrouwelijk. Samen met de NVWA werk ik om zo goed mogelijk uitvoering te geven aan deze aanbevelingen.
Herkent u signalen dat de NVWA niet op tijd voldoet aan Wet open overheid (Woo)-verzoeken? Bent u het ermee eens dat deze vertragingen het lastig maken om toezicht te houden op de controle op visvangst?
De Wet open overheid (Woo) is een belangrijk instrument voor transparantie door de overheid. Het is daarom belangrijk dat verzoeken binnen de daartoe wettelijk gestelde termijn afgehandeld dienen te worden, zodat verzoekers waar mogelijk beschikking krijgen over de gevraagde informatie. Tegelijkertijd is de uitvoering van de Woo door de grote volumes aan informatie in de praktijk soms lastig. Daar worstelen veel bestuursorganen mee. De NVWA blijft zich inzetten om aan de wettelijke termijnen te voldoen, zodat de gevraagde informatie zo snel mogelijk beschikbaar komt.
Vindt u het wenselijk, gezien het feit dat de NVWA als enige de verantwoordelijkheid draagt om controles uit te voeren op grote hoeveelheden vis, dat de transparantie van haar werk toeneemt? Hoe gaat u daarvoor zorgen?
De NVWA ziet dat de samenleving steeds meer betrokken is bij haar werkzaamheden. Het zorgt ervoor dat de NVWA het werk zichtbaar, open en transparant maakt. In het jaarbeeld doet de NVWA publiekelijk verslag van de belangrijkste resultaten en gebeurtenissen in het afgelopen jaar. In de IKA-visketen heeft de NVWA in 2022 benoemd welke risico’s de visketen met zich meebrengt en doet zij aanbevelingen voor het inrichten van het toezicht. Verder geldt er vanuit de controleverordening elke vijf jaar een rapportageverplichting richting de Europese Commissie over de uitvoering van de controlemaatregelen uit de controleverordening. De Commissie stelt op basis van de door de lidstaten ingediende verslagen en haar eigen waarnemingen om de vijf jaar een verslag op dat moet worden voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad. Op deze en andere manieren probeert de NVWA de transparantie van haar werkzaamheden te vergroten.
Heeft u periodiek overleg met de NVWA over het toezicht op de visvangst? Zijn de signalen over visfraude besproken en is hier sindsdien adequaat op gehandeld?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Zijn er mondelinge toezeggingen gedaan door het Ministerie van LNV of door de NVWA over het verbeteren van de controle op de visserij?
Het is mij niet duidelijk op wat voor toezeggingen in welk kader u hier doelt. In mijn communicatie met betrokkenen draag ik eenzelfde lijn uit, zoals ook weergegeven in mijn appreciatie op de IKA-visketen (Kamerstuk 29 675, nr. 220).
Heeft de Nederlandse overheid via andere wegen dan de NVWA signalen gekregen dat er mogelijk niet goed wordt gecontroleerd op de binnenlandse vishandel?
Mijn ambtenaren hebben contact met mensen die werkzaam zijn in de gehele visserijketen. Zij spreken regelmatig met de producentenorganisaties, afslagen, visserijgemeenten en individuele vissers. Ook de naleving van wet- en regelgeving en de controle in de visserijsector komen in deze gesprekken ter sprake. Mochten er dergelijke signalen worden afgegeven dat de controle op punten tekortschiet, dan worden deze gedeeld met de NVWA, zodat zij hier indien nodig op kunnen acteren om het toezicht te verbeteren.
Zo ja, hoe gaat u zo snel mogelijk deze signalen onderzoeken en rechtzetten?
Zie het antwoord op vraag 26.
Kunt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden?