De komst van een Turks ziekenhuis in Amsterdam |
|
Machiel de Graaf (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de komst van een Turks ziekenhuis in Amsterdam?1
De Stichting Acibadem International Medical Center heeft een WTZi toelating. Zolang het ziekenhuis op alle fronten voldoet aan de Nederlandse gezondheidszorg wetgeving en goede zorg levert zoals vastgesteld door de Nederlandse betrokken partijen en beroepsverenigingen heb ik geen bezwaar tegen de komst van dit ziekenhuis.
Deelt u de mening dat het islamitische Turkije al teveel invloed heeft in Nederland, en dat we Turkse invloed op de Nederlandse gezondheidszorg kunnen missen als kiespijn? Zo nee, waarom niet?
Het staat iedereen vrij om een kliniek of ziekenhuis te starten in Nederland zolang ze werken binnen de wetgeving en conform de normen van de Nederlandse gezondheidszorg. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zien hier op toe.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat alle Turken in de nieuwe kliniek terecht kunnen voor een second opinion?
Het staat alle Nederlanders vrij om gebruik te maken van deze nieuwe kliniek.
Gaat u controleren hoeveel besnijdenissen er plaats zullen vinden onder het mom van «medisch noodzakelijk»?
Per 1 januari 2017 wordt medisch noodzakelijke besnijdenis weer onder strikte voorwaarden opgenomen in het verzekerd pakket. De arts bepaalt of de behandeling medisch noodzakelijk is. Daarnaast is het de taak van de zorgverzekeraars om er op toe te zien dat de zorg conform de aanspraken wordt uitgevoerd.
Is u bekend dat in Turkije veel meer medicatie verstrekt wordt aan patiënten en laat u de Inspectie hierop extra controleren mocht de Erdogankliniek er komen?
De IGZ behandelt en inspecteert de Stichting Acibadem International Medical Center zoals zij alle nieuwe toetreders inspecteert of aan de in Nederland geldende normen wordt voldaan.
Bent u bereid de komst van dit ziekenhuis tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 1
Het bericht “Amsterdam krijgt 'Turks' ziekenhuis” |
|
Malik Azmani (VVD), Leendert de Lange (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam krijgt «Turks» ziekenhuis»?1 Is bekend waarom in dit geval gesproken wordt van een «Turks» ziekenhuis? Ziet dat op financiering, directie of anderszins?
Ik ben bekend met het bericht. Wat voor de NOS de reden is om te spreken over een «Turks» ziekenhuis, is mij niet bekend. Dat is aan de NOS.
Is bekend met welke binnenlandse en/of buitenlandse middelen dit ziekenhuis gefinancierd wordt?
Nee dat is mij niet bekend. Hoe een ziekenhuis haar financiering regelt en of dit binnenlandse dan wel buitenlandse middelen zijn, is aan het ziekenhuis zelf. Overigens dient een ziekenhuis in de jaarrekening wel te verantwoorden hoe zij gefinancierd wordt zodat dit, na afloop van het jaar, ook openbaar gedeeld wordt.
Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling in het licht van de integratie en participatie van mensen met een Turkse achtergrond in Nederland?
Keuzevrijheid is een belangrijk onderdeel van onze samenleving. Elke Nederlander is vrij om te kiezen bij welk ziekenhuis hij of zij in behandeling wil. De achtergrond van een Nederlander is hierbij niet van belang. Daarnaast zijn mensen in Nederland vrij om een ziekenhuis op te richten mits deze voldoet aan alle daarvoor gestelde kwaliteitseisen. Het «Turkse» ziekenhuis waarover in het nieuwsbericht wordt gesproken is openbaar toegankelijk voor alle Nederlanders ongeacht de etnische of religieuze afkomst. Het is aan mensen zelf om een keuze te maken bij welke zorgverlener zij zorg willen ontvangen.
Deelt u de mening dat dit juist bijdraagt aan een parallelle samenleving in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre wordt er op toegezien dat de vrijheden en gelijkheden in dit land in een dergelijk ziekenhuis worden gerespecteerd?
Toegankelijkheid van de zorg is, samen met keuzevrijheid, een belangrijk onderdeel van het Nederlandse zorgstelsel. Het maken van onderscheid in de zorg voor patiënten op basis van religie of etniciteit is in strijd met onze Grondwet. Iedereen in Nederland moet zich houden aan regels van de Nederlandse wet. Dit geldt ook voor ziekenhuizen. Discriminatie en uitsluiting van zowel patiënten als zorgverleners wordt niet geaccepteerd. Patiënten of medewerkers die het idee hebben dat zij worden gediscrimineerd, op welke grond dan ook, kunnen dit aangeven bij een antidiscriminatiebureau of bij de politie. Indien er signalen zijn dat een ziekenhuis zich niet aan de regels houdt dan zal hier tegen worden opgetreden.
In hoeverre wordt gewaarborgd dat een ziekenhuis in Nederland voor iedereen toegankelijk is, zowel qua werknemers als patiënten en dat er bijvoorbeeld geen onderscheid wordt gemaakt op basis van religie of etniciteit?
Zie antwoord vraag 5.
Kan u aangeven of het Turkse ziekenhuis inmiddels een WTZi-aanvraag heeft gedaan alsmede de vragenlijst van de Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft ingevuld?2
De Stichting Acibadem International Medical Center heeft een WTZi toelating. De IGZ heeft ondertussen de vragenlijst voor nieuwe toetreders gestuurd met de vraag om op korte termijn een reactie te geven.
Op welke termijn zal de Inspectie voor de Gezondheidszorg een bezoek brengen aan het ziekenhuis om vast te stellen of zij aan alle eisen voldoen om kwalitatief goede zorg te leveren?
Een bezoek van de IGZ hangt af van de informatie die wordt aangeleverd aan de hand van de recent toegestuurde vragenlijst en de daadwerkelijke start van de kliniek. Er wordt op dit moment nog geen zorg verleend.
Op welke manier wordt geborgd dat binnen het Turkse ziekenhuis dezelfde normen en waarden worden nageleefd als in andere Nederlandse ziekenhuizen, zoals de mogelijkheid dat een vrouwelijke patiënt door een mannelijke arts wordt behandeld?
Het kan voorkomen dat een patiënt een voorkeur heeft voor een bepaalde arts. Als hier van te voren, bijvoorbeeld bij het maken van de afspraak, om wordt gevraagd kan hier vaak rekening mee worden gehouden. Als er geen andere mogelijkheid is heeft de patiënt de keus om zich toch te laten behandelen door de aangewezen arts of zelf op zoek te gaan naar een andere behandelaar.
Het bericht 'FME: numerus fixus is omgekeerde wereld' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uitpuilende TU’s willen meer geld» en «FME: numerus fixus is omgekeerde wereld»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Kunt u aangeven wanneer de universiteiten voor het eerst richting u hebben aangeven dat zij vastlopen op de groei van het aantal studenten en dreigen met een «studentenstop»?
In het kader van het Techniekpact volg ik jaarlijks onder meer de instroom van het aantal eerstejaars studenten in technische opleidingen. Om een numerus fixus te voeren, moeten instellingen dit voor 1 december voorafgaande het studiejaar bij mij melden. Wanneer een opleiding een numerus fixus voert, worden studenten enkel geselecteerd wanneer meer studenten zich aanmelden dan de hoogte van de gestelde fixus.
In het voorjaar van 2016 hebben de technische universiteiten zich bij mijn ministerie gemeld over de mogelijke gevolgen van de groei van het aantal studenten aan hun instelling.
Deelt u de mening dat het instellen van een numerus fixus voor technische studies al het goede werk van de jarenlange campagne om meer technische studenten te trekken te niet doet en een verkeerd signaal is richting studenten die overwegen een technische studie te kiezen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Met het Techniekpact hebben we in de afgelopen jaren fors ingezet om meer studenten in een technische studie te krijgen en het tekort aan technisch personeel daarmee terug te dringen. Dat werpt nu zijn vruchten af. Meer studenten in het wo kiezen voor bètatechniek.
De toegankelijkheid van het onderwijs gaat mij nauw aan het hart. Tegelijkertijd verdient elke student goed onderwijs en vind ik dat de kwaliteit van het onderwijs voorop moet staan. De onderwijsinstelling moet rekening houden met de belangen van de (kandidaat)student, afgestudeerde en de maatschappelijke belangen bij de overweging een, al dan niet tijdelijke, numerus fixus in te stellen.
Waarom kunt u zich vinden in het standpunt van de universiteiten dat zij een numerus fixus willen instellen indien de kwaliteit onder druk staat, terwijl u tevens aangeeft dat de vier technische universiteiten de afgelopen jaren meer geld hebben gekregen?
In de jaren 2011–2015 zijn de technische universiteiten extra bekostigd voor de uitvoering van het Sectorplan Technologie (€ 11 mln. per jaar) en na 2015 is dit omgezet in € 7 mln. structureel om in te zetten op onderwijs en onderzoek. De instellingen hebben de autonomie om met de middelen die zij ontvangen een robuust financieel meerjarig beleid te voeren. Daar hoort bij dat instellingen moeten anticiperen op veranderingen, zoals ook een toename van studentenaantallen. Als instellingen meer tijd nodig hebben om zich voor te bereiden op de komst van meer studenten, bijvoorbeeld omdat ondanks extra middelen de bovengrens van onderwijscapaciteit is bereikt, dan vind ik dat als uiterste middel verdedigbaar. Dan biedt de mogelijkheid van een numerus fixus een oplossing. Gezien het buitengewone belang van meer afgestudeerde technici is het zeer wenselijk dat universiteiten enkel een numerus fixus voeren voor de beheersing van de groei van hun opleiding. Dit betekent dat mijns inziens een numerus fixus van tijdelijke aard moet zijn en het aantal opleidingsplaatsen zou moeten oplopen zolang de fixus van kracht is.
Kunt u aangeven wat de universiteiten hebben gedaan met dit extra geld en waarom zij dit niet hebben gebruikt om zich voor te bereiden op meer technische studenten?
Zoals ook uit de eindrapportage van het Sectorplan Technologie uit januari 2016 blijkt, hebben de technische universiteiten het extra geld geïnvesteerd in innovatief onderwijs, studievoortgang van studenten en een herinrichting van de curricula van de bacheloropleidingen om de studeerbaarheid te vergroten. Daarbij zijn onder andere de vakken ingezet in grotere modulen, is gekozen voor minder formatieve tussentoetsen en meer activerend en inspirerend onderwijs. Daarmee geven instellingen dan ook aan hoe zij zich voorbereiden op de komst van meer studenten. Ook heeft de TU Delft bijvoorbeeld bij het instellen van een numerus fixus voor werktuigbouwkunde voor het collegejaar 2014–2015, aangegeven deze een jaar later weer op te heffen. Daarmee kon het tussenliggende jaar gebruikt worden om zich goed voor te bereiden op meer technische studenten.
Kunt u aangeven of u in het algemeen de mening bent toegedaan dat de bekostiging van technische studies in balans is met de bekostiging van niet-technische studies?
Technische opleidingen zijn relatief duurder dan niet-technische opleidingen en worden daarom hoger bekostigd in het huidige verdelingsmodel dan niet-technische studies. Ik vind dat terecht en een belangrijk onderdeel van het totale verdelingsmodel zoals dit destijds ook met de VSNU is afgestemd. Daarnaast hebben zij verhoudingsgewijs ook een hogere vaste voet in zowel het onderwijs- als het onderzoeksbudget als gevolg van de hogere kosten van deze opleidingen.
Kunt u aangeven hoe groot de stijging is geweest van het aantal studenten dat een technische studie kiest de afgelopen jaren? Kunt u tevens aangeven hoe veel studenten moeten afvallen als een numerus fixus wordt ingesteld?
Het aandeel instromende bètatechniek studenten steeg tussen 2006/2007 en 2014/2015 van 26% naar 36%. Dat betekent dat het aantal instromende universitaire techniekstudenten in negen jaar met bijna 9.000 is toegenomen.
Het instellen van een numerus fixus leidt er bij technische universiteiten meestal toe dat de betreffende studie nog steeds toegankelijk is en geen studenten worden geweigerd. Het merendeel van de studenten kon in de afgelopen jaren terecht bij een technische opleiding waarvoor een fixus gold. Hoeveel studenten afvallen voor een numerusfixusopleiding hangt af van de hoogte van de fixus en het aantal studenten dat zich hiervoor aanmeldt. Bovendien kiest een deel van de aangemelde studenten voor een andere studie of haalt het eindexamen niet. Uit cijfers blijkt dat bij de technische numerusfixusopleidingen slechts een beperkt aantal studenten (minder dan 150) dat zich heeft aangemeld, uiteindelijk niet kan beginnen aan deze opleiding. Deze studenten kunnen bovendien beginnen aan een andere technische opleiding, waar geen numerus fixus op zit.
Botst het instellen van een numerus fixus niet met het streven van het Techniekpact om vier op de tien studenten voor een technische studie te laten kiezen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de kwaliteit van het onderwijs moet voorop staan en om die te waarborgen kan een tijdelijke numerus fixus nodig blijken. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Begrijpt u de zorgen van het (technisch) bedrijfsleven dat het instellen van een numerus fixus slecht is voor het innovatieklimaat? Zo nee, waarom niet?
Ja, die zorgen begrijp ik maar voor mij staat de kwaliteit van het onderwijs voorop.
Daarnaast worden met het Techniekpact betekenisvolle stappen gezet om de doorstroom van technisch afgestudeerden naar technische functies op de arbeidsmarkt te bevorderen. Dit is een belangrijke taak want 40% van alle afgestudeerde technici werkt nu in een niet-technische baan. Het bedrijfsleven slaagt er klaarblijkelijk niet in om technisch afgestudeerden te behouden in de technische sector. Als het bedrijfsleven er in slaagt meer technisch afgestudeerden een aantrekkelijk carrière perspectief te bieden, dan zou dat een belangrijke bijdrage aan de oplossing van de tekorten zijn.
Bent u bereid het gesprek aan te gaan met de universiteiten om hen te bewegen geen numerus fixus in te stellen en andere maatregelen te nemen om de stijging van het aantal studenten in goede banen te leiden? Zo nee, waarom niet?
Het past in de eerste plaats bij de autonomie van de instellingen zelf om hun eigen (financiële) beleid goed vorm te geven. Uiteraard ben ik hierover in gesprek met de technische instellingen en dat blijf ik ook in de komende periode doen. De Universiteit Twente geeft aan, naast de bestaande numerus fixus voor de opleiding Klinische Technologie, geen plannen te hebben meer numeri fixi in te voeren. Wageningen University heeft komend jaar twee extra numerusfixusopleidingen en de Technische Universiteit Delft zal voor een extra opleiding een numerus fixus instellen. De TU Eindhoven neemt in de komende periode een besluit over het eventueel instellen van numeri fixi per collegejaar 2018–2019.
Het totaal aantal technische numerusfixusopleidingen neemt in collegejaar 2017–2018 toe tot 8 opleidingen, ten opzichte van 4 opleidingen in 2016–2017.
Het bericht 'Bureaucratie remt ontwikkeling Dronetechnologie' |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bureaucratie remt ontwikkeling Dronetechnologie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de dronesector een groeiende sector is waar veel kansen liggen voor het Nederlandse bedrijfsleven? Wat voor veranderingen in het beleid rondom het professioneel gebruik van drones zijn er doorgevoerd naar aanleiding van de brief van de regering over onbemande vliegtuigen?2
Ja, ik deel die mening. Het kabinet heeft ook in haar brief aan de Tweede Kamer van 30 september jl. aangegeven dat zij mede door de inwerkingtreding van droneregelgeving voor professionele gebruikers deze groep meer mogelijkheden wil geven. Na overleg met alle betrokken partijen is op 1 juli 2016 de zogenaamde mini-droneregeling en een bijbehorende beleidsregel in werking getreden.
De kosten voor een vergunning onder deze regeling zijn significant lager dan onder de al bestaande regeling voor beroepsmatig gebruik. Dit leidt er toe dat voor beroepsmatig gebruik van drones tot en met 4 kg (minidrones) lichtere administratieve eisen en kenniseisen gelden, maar onder strikte operationele beperkingen, zoals
Sinds 1 juli zijn er nu ruim 50 drone-operators die een vergunning hebben verkregen onder deze «mini-droneregeling».
Bent u bekend met de problematiek die ondernemers ervaren wat betreft het opzetten van testcentra en het testen van verschillende soorten drones voor professioneel gebruik? Hoeveel aanvragen voor het testen van drones en het opzetten van een testcentrum worden daarbij gedaan? Hoeveel van deze aanvragen worden daarbij afgewezen?
Ja, ik ben bekend met de signalen die uit de sector afgegeven worden. Drie bedrijven hebben bij ILT een ontheffing aangevraagd van het verbod om vluchten uit te voeren zonder Bewijs van Luchtwaardigheid ten behoeve van testvluchten met hun eigen product. Zij hebben deze ontheffing gekregen. Twee bedrijven hebben een aanvraag ingediend voor een zogenoemd RPAS operator certificate, teneinde vluchten ten behoeve van derden uit te mogen voeren op een testcentrum. Een is toegekend, de andere is in behandeling.
Herkent u zich in het beeld dat geschetst wordt door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) over de aanvragen van testcentra voor drones? Welke eisen stelt de ILT voor testlocaties voor drones? Welke eisen worden er gesteld aan de plannen van bedrijven voor het testen van drones?
Ja. De locatie moet qua omgeving (zowel op de grond als het omringende luchtruim) geschikt zijn om testvluchten uit te voeren zonder dat dit tot onacceptabele risico’s leidt voor derden op de grond en in de lucht.
De initiatiefnemers moeten duidelijk maken wat ze willen gaan doen, hoe, waar en onder welke omstandigheden plus een indicatie van de risico’s voor derden. In dit verband is het ook belangrijk te vermelden dat een RPAS testcentrum een eigenstandige luchthaven is en dus een luchthavenregeling of luchthavenbesluit behoeft. Dergelijke regelgeving wordt door provinciale staten vanuit haar landzijdige bevoegdheid bij verordening vastgesteld. Namens de Minister van Infrastructuur en Milieu geeft de ILT op verzoek van de provincie, na een positieve veiligheidstoets, een verklaring veilig gebruik luchtruim af. Daarnaast gelden eisen met betrekking tot de uitvoering van de vlucht. Deze worden verbonden aan het bewijs van luchtwaardigheid, het brevet, dan wel de ontheffing van deze documenten, en voorts, indien het vluchten tegen vergoeding betreft, aan het ROC.
Hoe verhouden de uitspraken van de ILT en de ondernemers in dit artikel zich tot elkaar? Wat is uw visie op het afwijzen van de aanvragen omtrent het testen van drones?
Uit mijn antwoord op uw vraag 3 blijkt dat er momenteel weinig officiële aanvragen bij de ILT zijn om een RPAS testcentrum te worden. Op dit moment is er geen sprake van definitieve afwijzingen van aanvragen. Ik neem de signalen van de bedrijven niettemin serieus. Zorgvuldigheid en tegelijkertijd efficiency in de afhandeling van aanvragen staan voorop. Mijn departement en de inspectie werken nauw samen om de initiatiefnemers zo veel mogelijk te faciliteren en te begeleiden richting het operationeel worden van een testcentrum.
Kunt u aangeven hoe lang het invoeren van nieuwe regelgeving met ruimte voor innovatie op zich laat wachten? Deelt u de mening van de ondernemers in de sector dat deze regelgeving urgentie vereist?
Ik deel de opvatting over de urgentie van het ondersteunen van de innovatie. Onder de huidige luchtvaartregelgeving is het reeds mogelijk om testlocaties te realiseren. Het kabinet is regelgeving aan het voorbereiden om de uitvoering van vluchten ten behoeve van testen van en experimenteren met drones verder te faciliteren.
Problemen in een Zaandamse wijk |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Filmploeg Hart van Nederland bedreigd in Zaandamse wijk»1, «Cameraploeg Hart van Nederland straat uitgejaagd in Zaandam»2 en «Tuig houdt Zaanse wijk in wurggreep» met daarbij op de site van de Telegraaf vertoonde filmpjes3?
Ja.
Heeft SBS6 aangifte bij de politie gedaan? Zo ja, wat is de stand van zaken daarvan? Zo nee, overweegt het Openbaar Ministerie (OM) ambtshalve vervolging in te stellen?
Mede namens het lokale gezag kan ik melden dat er in de wijk Poelenburg de afgelopen 3 maanden in totaal 40 aangiftes zijn gedaan waarvan een deel gerelateerd is aan de onrust. Over aangiftes van individuele personen of partijen doe ik geen uitspraken. Direct aan de onrust gerelateerd zijn 21 aanhoudingen verricht. Dit betrof onder meer verstoring van de openbare orde en schending van het samenscholingsverbod, openlijke geweldpleging/vernieling, belediging, wederspannigheid, niet voldoen aan bevel/vordering en bedreiging. Het is niet uitgesloten dat er nog meer aanhoudingen zullen volgen. Conform de vervolgingsrichtlijnen van het Openbaar Ministerie zijn/zullen de zaken worden afgedaan, waarbij dat tot nu toe de volgende afdoeningen zijn: 8 strafbeschikkingen, één OM-zitting, 5 dagvaardingen en 2 sepots.
Hoe vaak is er in de afgelopen drie maanden aangifte gedaan van bedreiging, mishandeling, vernieling en diefstal in deze wijk?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er naar aanleiding van deze aangiften aanhoudingen verricht? Zo ja, wat is de stand van zaken daarvan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het risico aanwezig dat bewoners of ondernemers uit angst voor repercussies afzien van het doen van aangifte? Zo ja, wat kunt u doen om de aangiftebereidheid toch te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Ikzelf noch het lokale bestuur hebben signalen ontvangen dat hier sprake van zou zijn. Het doen van aangifte van strafbare feiten is van groot belang. Waar bewoners of ondernemers zich niet vrij voelen om aangifte te doen, zijn er verschillende mogelijkheden om de aangifte toch op te kunnen nemen. Hierbij valt te denken aan anoniem aangifte doen en het kiezen van een ander adres. Hiermee wordt de drempel voor het doen van aangifte zo veel als mogelijk verlaagd.
Is hetgeen getoond wordt in de filmpjes, zoals op de sites van de Telegraaf of SBS6, symptomatisch voor de situatie in de wijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De cijfers uit de verschillende monitoren op het gebied van jeugdoverlast laten een relatieve verbetering van de positie van de wijk zien, maar Poelenburg scoort nog steeds beneden gemiddeld. In de afgelopen jaren is er een sociaal wijkteam gecreeerd als een jeugdteam en is de openbare ruimte gerenoveerd. Er is zoveel aandacht besteed aan het investeren in de ontwikkeling van individuen in de wijk. Het overlastgevende gedrag van een groep jongeren de afgelopen tijd was niet te tolereren en is daarom daadkrachtig aangepakt door het lokale gezag. Dit heeft geleid tot een normalisering van de situatie. Het gaat te ver om te stellen dat het gedrag van deze groep symptomatisch is voor de situatie in de gehele wijk.
Is er sprake van een probleemwijk waar bovenmatig veel sprake is van met name overlast, intimidatie en criminaliteit? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Hoeveel van dit soort wijken zijn er in Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er wijken waarin relatief vaak geweld tegen de politie wordt gebruikt of de politie op andere wijze in het werken wordt belemmerd? Zo ja, welke wijken betreft dat en hoe kunt u bijdragen aan het verbeteren van deze situatie?
Waar het nodig is om op te treden, beschikt het lokale gezag en politie over een groot aantal (wettelijke) bevoegdheden ten behoeve van opsporing of handhaving van de openbare orde, zoals een samenscholings- en/of gebiedsverbod, extra politie inzet, cameratoezicht, preventief fouilleren of het instellen van een noodbevel of een noodverordening. Ik beschik niet over cijfers van geweld tegen de politie per wijk. Wel wordt er landelijk veel geïnvesteerd in het tegengaan van geweld en agressie tegen politieagenten en andere werknemers met een publieke taak, onder andere door harder te straffen en de schade te verhalen op de daders.
Het bericht dat vanwege geldgebrek autistische kinderen op de wachtlijst komen |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat jongeren met autisme op de wachtlijst worden geplaatst vanwege geldgebrek?1
Gemeenten hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De gemeente is verantwoordelijk voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van de verschillende vormen van jeugdhulp en van gecertificeerde instellingen. De gemeente zorgt ervoor dat ieder kind dat een vorm van jeugdhulp nodig heeft, deze ook daadwerkelijk krijgt. Het is in dit geval aan de gemeente Dordrecht om afspraken te maken met aanbieders over het hulpaanbod voor kinderen die direct jeugdhulp nodig hebben. De regio Zuid Holland Zuid heeft 55 aanbieders in de jeugd-ggz gecontracteerd en 5 daarvan hebben een cliëntenstop.
Kunt u aangeven vanaf welke aanmelddatum kinderen te maken hebben met deze opnamestop?
Nee, het is niet mogelijk een landelijk beeld te geven van aanmelddata en wachtlijsten. De toegang is per gemeente verschillend georganiseerd. Zowel de problematiek en oplossingsmogelijkheden hangen samen met de inkoopafspraken die gemeenten en regio’s met jeugdhulpaanbieders hebben gemaakt. Die inkoopafspraken verschillen per gemeente, de Jeugdwet biedt hier ook ruimte voor.
Kunt u inzichtelijk maken wat de huidige wachtlijsten zijn bij Yulius, en vergelijkbare aanbieders in het land?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw opvatting over de aangedragen oplossing met betrekking tot het inkorten van lopende behandelingen? Bent u van mening dat dit de juiste manier is om het probleem van budgetplafonds op te lossen?
De professionals in de jeugdhulp zijn verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief goede en verantwoorde jeugdhulp. Indien cliënten menen dat professionals niet conform hun beroepsnormen handelen, kan een klacht bij de tuchtrechter worden ingediend.
Gemeenten moeten een voldoende kwalitatief en kwantitatief jeugdhulpaanbod inkopen en passende zorg kunnen bieden. Als een gemeenten voldoende kwalitatief en kwantitatief aanbod heeft ingekocht hoeft een budgetplafond niet bezwaarlijk te zijn. Hierbij is het belangrijk dat jeugdhulpaanbieders bij wie het budgetplafond is bereikt, kinderen terugsturen naar de toegang of doorverwijzen naar een aanbieder die wel plaats heeft.
Ik ben met de VNG en branches van jeugdhulpaanbieders in overleg over lokale en regionale wachttijden en de afspraken die zij hierover maken. Ik zal u in november met de voortgangsbrief over het jeugdstelsel over de uitkomsten van dit overleg informeren.
Bent u voornemens, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de motie Keijzer c.s. per 1 januari 2017, in deze casus met de gemeenten afspraken te maken over Treeknormen? Zo ja, kunt u de resultaten hiervan vóór het wetgevingsoverleg voorzien op 14 november 2016 naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u garanderen dat er geen kinderen die zorg nodig hebben in verband met autisme tussen wal en schip in vallen?
Het is aan gemeenten om dat te voorkomen. Omdat autisme verschillende verschijningsvormen en gradaties kent, zullen gemeenten en aanbieders (en de daar werkzame professionals) er vooral voor moeten zorgen dat de kinderen die direct jeugdhulp nodig hebben het eerst geholpen worden.
Het bericht dat door de lange wachttijd bellers van de politielijn massaal afhaken |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat duizenden bellers per dag afhaken als ze bellen met de politielijn «wel spoed geen politie»?1
Ik ben bekend met het bericht.
Vindt u het acceptabel dat de politie zo slecht bereikbaar is? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
Een goede bereikbaarheid is cruciaal voor een goede dienstverlening. De politie is 24 uur per dag 7 dagen per week bereikbaar. Voor spoedzaken is de politie bereikbaar via 112. De prestatienormen voor 112 zijn goed. Het nummer 0900 8844 is bedoeld voor niet spoedeisende contacten. Dit neemt niet weg dat ook 0900 8844 goed bereikbaar behoort te zijn.
De telefoontjes die binnenkomen via 0900 8844 worden beantwoord door medewerkers van de regionale servicecentra (RSC’s). Zoals in het vragenuur van 4 juli jl. aangegeven, onderschrijft de politie het belang van een goede bereikbaarheid en treft zij op het terrein van de RSC’s zowel korte als lange termijn maatregelen om de bereikbaarheid van 0900 8844 te verbeteren.
Voor de korte termijn maatregelen is een Taskforce RSC ingericht om eenheden te ondersteunen. Daarnaast werkt de politie aan de structurele verbetering en borging van de kwaliteit van de RSC’s.
Hoe verhoudt de slechte telefonische bereikbaarheid zich met uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u aangeeft dat minder traditionele vormen van meldingen doen bij de politie acceptabel zijn en er hierdoor, volgens u, bureaus kunnen worden gesloten?2
In de eerdere beantwoording van kamervragen3 heb ik aangegeven dat de dienstverlening van de politie aan burgers op verschillende manieren vorm kan krijgen. Bij de moderne tijd passen ontwikkelingen zoals het doen van aangifte via internet of contact met de wijkagent via social media. Verder past ook dat politie naar de burger toe gaat en ter plaatse dienst verleent met moderne hulpmiddelen die in staat stellen plaatsonafhankelijk te werken. Juist die nieuwe mogelijkheden en kanalen én de veranderende behoefte van de burger maken dat de traditionele wijze van dienstverlening kon worden heroverwogen. Voordat een bureau wordt gesloten wordt in overleg met lokaal gezag en medezeggenschap bekeken wanneer dit kan gebeuren, waarbij een bureau pas wordt gesloten als de dienstverlening gewaarborgd is. Ik deel uw mening dat een goede bereikbaarheid van de politie daarbij een essentieel onderdeel is. Het verbeteren van de bereikbaarheid heeft om die reden ook een hoge prioriteit.
Deelt u de mening dat er een angstcultuur heerst bij de Regionale Service Centra (RSC)? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, hoezo niet?
Bij het oplossen van de knelpunten binnen de RSC’s worden medewerkers betrokken bij het formuleren en uitwerken van oplossingen. Uit de inventarisatie van de politie blijkt niet dat de medewerkers van de RSC’s zich structureel niet vrij zouden voelen bij de uitvoering van werkzaamheden. Ik laat het aan de korpschef om nu adequate maatregelen te nemen.
Hoeveel tijdelijke contracten zijn er inmiddels bij de RSC’s uitgegeven en verlengd om de personeelsbezetting op te vullen?
Op 31 augustus jl. waren er in totaal 1.129 medewerkers werkzaam bij de RSC’s, waarvan 29 medewerkers met een tijdelijk dienstverband en 1.100 met een vast dienstverband. Een van de eerst genomen maatregelen is het versneld vervullen van openstaande vacatures en het aannemen van tijdelijke krachten om op die manier de bezetting van de RSC’s op peil te brengen.
Hoe beoordeelt u de tijdelijke contracten die aan medewerkers worden aangeboden om de personeelsbezetting op te vullen in het kader van goed werkgeverschap door de overheid?
De politie werkt zoveel mogelijk volgens het principe dat structureel werk wordt uitgevoerd door structurele arbeidskrachten. Er zal echter altijd sprake zijn van enige mate van tijdelijke contracten en aanstellingen, zoals ook bij het oplossen van deze situatie. Ook voor deze medewerkers stelt de politie zich op als een goede werkgever.
De teelt van medicinale wiet in Tilburg |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Tilburg het kweken van medicinale cannabis toestaat?1
Ja.
Bent u op de hoogte gesteld van het besluit van de gemeente Tilburg dat deze het kweken van medicinale cannabis voor persoonlijk gebruik toestaat? Zo ja, op welke manier, en wat is uw reactie hierop (geweest)?
Nee, hiervan ben ik niet vooraf op de hoogte gesteld.
Zijn er bij u meerdere gemeenten bekend die het kweken van meer dan drie plantjes voor persoonlijk gebruik toestaan? Zo ja, welke gemeenten zijn dat?
Nee, deze zijn mij niet bekend.
Wat is uw mening over de voorwaarden die de gemeente Tilburg stelt aan de thuiskweker, namelijk dat er maximaal vijf planten worden gekweekt, dat er een medische verklaring is, dat de teler meerderjarig is, en dat de brandveiligheid in orde is?
Het kweken van cannabis is op grond van de Opiumwet verboden. Voor zover de burgemeester zijn eigen gestelde voorwaarden2 hanteert voor het al dan niet inzetten van het bestuurlijk instrumentarium, heeft de burgemeester daar beleidsvrijheid en is het niet aan mij daar een oordeel over te geven. Vanzelfsprekend ga ik er vanuit dat dit past binnen het landelijk kader dat gesteld wordt door de Opiumwet en de Aanwijzing van het Openbaar Ministerie (OM). Overigens merk ik op dat de voorwaarden voor teelt die gesteld worden aan een gecontracteerde teler voor medicinale cannabis, vele malen stringenter zijn en mede zien op de kwaliteit van het product. Zie de bijlage bij de beleidsregels opiumontheffingen.
Deelt u de mening dat dit beleid van de gemeente Tilburg het belang van de patiënten, die afhankelijk zijn van zelfgekweekte cannabis, dient? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid andere gemeenten te informeren over dit beleid, en de positieve gevolgen voor de patiënten die het betreft?
Nee, deze mening deel ik niet. De Opiumwet verbiedt het telen van cannabis en alleen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) kan ontheffing verlenen (artikel 8 Opiumwet). Daarnaast wijs ik op het belang van het hanteren van strikte protocollen, noodzakelijk voor het kunnen garanderen van de kwaliteit van medicinale cannabis. Het telen van cannabis onder ongeconditioneerde omstandigheden kan tot gevolg hebben dat de samenstelling en concentratie van verschillende stoffen in het eindproduct steeds verschillend is, waardoor de patiënt er niet van op aan kan dat de gebruikshoeveelheid of dosering iedere keer hetzelfde is. De in de apotheek beschikbare medicinale cannabis is een product van farmaceutische kwaliteit. Het hele productieproces is vergelijkbaar met dat van andere geneesmiddelen. Naast dit kwalitatieve aspect is het contact tussen patiënt en arts en apotheek belangrijk, daar arts en apotheek de patiënt kunnen begeleiden en zicht hebben op het ziektebeeld, ziekteverloop en het gebruik van andere geneesmiddelen.
Deelt u de mening dat het beleid ten aanzien van het kweken van medicinale cannabis door particulieren pas werkt als er goede afspraken worden gemaakt met andere partijen, zoals woningbouwverenigingen, het Openbaar Ministerie en de politie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Van het kweken van medicinale cannabis is alleen sprake indien aan de eerder genoemde voorwaarden wordt voldaan, zoals het hebben van een ontheffing van VWS en het voldoen aan strikte protocollen, waardoor een product van farmaceutische kwaliteit gegarandeerd is. Het kweken van cannabis door particulieren is niet aan te merken als het kweken van medicinale cannabis en is niet toegestaan. Het is dus niet aan de orde om hierover afspraken te maken tussen en met partijen.
Het bericht ‘langer verlof? vergeet 't maar |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over «langer verlof» vergeet ’t maar»?1
Ja.
Klopt het dat er veel klachten binnenkomen over de uitvoering van de regeling?
UWV heeft in de afgelopen periode een beperkt aantal vragen ontvangen. Op dit moment lopen er circa 10 bezwaarzaken over de toekenning van een uitkering in verband met het meerlingenverlof.
Kunt u toelichten in welke situaties het mogelijk is dat het verlof van moeders die zwanger zijn van een meerling eerder eindigt, waardoor zij sneller moeten gaan werken, dan zonder deze regeling het geval was geweest?
De regeling voor meerlingenverlof die op 1 april 2016 in werking is getreden stelt de vrouwen die zwanger zijn van een meerling in staat om 4 weken eerder, dus 10 weken voor de beoogde datum van bevalling, met zwangerschapsverlof te gaan. Wordt de meerling op de beoogde datum van bevalling geboren, dan bedraagt het verlof voor de moeder 20 weken (10 weken voor de bevalling, 10 weken na de bevalling).
Indien de bevalling eerder plaatsvindt dan op de beoogde datum, wordt het zwangerschapsverlof net zoals voor vrouwen met een eenling verlengd met het aantal dagen dat het zwangerschapsverlof korter heeft geduurd dan 6 weken. In dat geval bedraagt de totale verlofperiode minder dan 20 weken, maar wel ten minste 16 weken.
Voor inwerkingtreding van het amendement had ongeveer 90% van de betrokken vrouwen zich 4 weken voor ingang van het zwangerschapsverlof ziek gemeld. De periode van 4 weken ziekte werd bij vroeggeboorte niet verrekend met het zwangerschapsverlof. Daarom resteerde destijds bij vroeggeboorte in veel gevallen een langere totale verlofduur (inclusief de periode wegens ziekte) dan thans het geval is.
Klopt het dat de manier waarop de regeling is vormgegeven, bij gebruik ervan er een besparingseffect optreedt? Zo, nee waarom niet?
Voor inwerkingtreding van het meerlingenverlof genoot 90% van de betrokken vrouwen 4 weken ziekteverlof voorafgaand aan het 6 weken durende zwangerschapsverlof. In de huidige situatie zijn die vier weken ziekteverlof ingeruild voor extra verlof vanuit de WAZO. Echter meerlingzwangerschappen eindigen vaak in een vroegtijdige bevalling, gemiddeld drie weken voor de uitgerekende datum. Hierdoor wordt door veel vrouwen het zwangerschapsverlof niet volledig genoten.
In de gevallen waarin de totale verlofduur op basis van de regeling voor meerlingenverlof korter is dan de verlofduur (inclusief de ziekteperiode voorafgaand aan het verlof) waarvan sprake zou zijn geweest onder de wetgeving voor 1 april 2016 is er sprake van lagere uitkeringslasten voor WAZO en Ziektewet tezamen. De groep zelfstandigen geniet vaak langer verlof dan voorheen, omdat zij geen recht hebben op een Ziektewetuitkering.
Bent u van plan de regeling aan te passen en bent u van plan dit ook met terugwerkende kracht te doen? Zo nee, waarom niet?
De regeling voor meerlingenverlof is bij amendement in de Wet arbeid en zorg (Wazo) opgenomen2. Het amendement voorzag er niet in dat het bevallingsverlof van de vrouw die een meerling verwacht werd verlengd met de periode die het zwangerschapsverlof korter heeft geduurd dan 10 weken. Daarom geldt bij de zwangerschap van een meerling bij een geboorte voor de beoogde datum de periode van 6 weken die ook voor moeder van een eenling geldt.
Relevant hierbij is dat de verlenging van het zwangerschapsverlof blijkens de toelichting op het amendement bedoeld was om de gezondheid van de (a.s.) moeder en kinderen tijdens de zwangerschap te ondersteunen. Geconstateerd werd namelijk dat de meeste vrouwen die zwanger zijn van een meerling zich voor aanvang van het bevallingsverlof ziek melden en dat volgens officiële richtlijnen van artsen en verloskundigen meerlingzwangere vrouwen na 26 tot 30 weken volledig zouden moeten stoppen met werken. Daarom is het verlof bij de zwangerschap van een meerling met maximaal 4 weken verlengd. De wenselijkheid van een mogelijk langer bevallingsverlof bij vroeggeboorte is niet aan de orde geweest.
Nu in de praktijk blijkt dat vrouwen bij de zwangerschap van een meerling in veel gevallen per saldo minder verlof genieten dan voorheen, hetgeen als onvoorzien en onbedoeld effect van de regeling kan worden beschouwd, ben ik bereid de Wet arbeid en zorg op dit punt aan te passen. Ik zal dit als nota van wijziging meenemen bij het nog in te dienen wetsvoorstel betreffende de uitbreiding van het kraamverlof. Dan zal ik u ook informeren over het tijdpad.
Over de wenselijkheid om de regeling met terugwerkende kracht aan te passen en de mogelijkheden daartoe zal ik mij nader beraden. Ook hierover zal ik u informeren bij aanbieding van de nota van wijziging.
Kunt u samen met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) een overzicht geven van het aantal vrouwen die gedupeerd zijn door de vormgeving van de regeling?
Sinds 1 april 2016, datum van inwerkingtreding van het meerlingenverlof, hebben ruim 400 vrouwen meerlingenverlof genoten. Slechts 2% van de vrouwen heeft 20 weken verlof genoten. De meeste vrouwen hebben tussen 16 en 20 weken verlof genoten (58%). De resterende 40% heeft 16 weken verlof genoten.
Kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de uitkomsten van het gesprek tussen de UWV en de Nederlandse Vereniging van Ouders van Meerlingen (NVOM)?
In het gesprek heeft UWV een technische toelichting gegeven op de wijze waarop de regeling voor meerlingenverlof wordt uitgevoerd. Daarbij heeft UWV uitgelegd dat de wettelijke bepaling inzake het meerlingenverlof geen ruimte biedt voor een andere wijze van uitvoering dan nu wordt toegepast.
Het persbericht van Promovendi Netwerk Nederland dat 10% van alle promovendi een dubieuze aanstelling aangeboden krijgt. |
|
Mei Li Vos (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het persbericht van het Promovendi Netwerk Nederland (PNN) over het onderzoek naar aanstellingen van promovendi?1
Ja.
Klopt het dat 10 procent van alle promovendi een dubieus contract krijgt aangeboden, waarbij promovendi een contract van 3 jaar of minder krijgen aangeboden of een aanstelling van minder dan 1 fte voor een vierjarig traject? Zo ja, wat vindt u ervan dat universiteiten en hogescholen naar mogelijkheden zoeken om mensen niet in vaste dienst te nemen en daarmee de Wet werk en zekerheid (Wwz) proberen te ontduiken? Zo nee, waarom niet?
Universiteiten en hogescholen bieden arbeidscontracten aan die in overeenstemming zijn met de wet en de collectieve arbeidsovereenkomst. Dat kan ook een contract van drie jaar zijn of een contract van minder dan 1 fte. Overigens ben ik van mening dat promotieonderzoek moet worden gedaan binnen de overeengekomen contractduur. Het kan niet zo zijn dat het promotiestelsel is gebaseerd op een forse tijdsinvestering van promovendi buiten de reguliere arbeidstijden. Het klopt dus niet dat universiteiten proberen promovendi niet in vaste dienst te nemen en de Wet werk en zekerheid te ontduiken.
Uit het rapport « Promoveren werkt» van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen3 blijkt, dat naast de «gewone» promotietrajecten behoefte bestaat aan andere vormen. Een grotere variatie in promotietrajecten maakt het mogelijk dat zoveel mogelijk promovendi kunnen promoveren. Bijvoorbeeld na een bijzonder goede masterscriptie, na een tweejarige researchmaster of als een promovendus zich vanwege arbeidsmarktperspectief niet langer aan een universiteit wil binden, is een promotietraject van drie jaar mogelijk. De insteek van de universiteiten bij het aanbieden van dergelijke vormen van maatwerk in promotietrajecten is derhalve niet om de Wwz te ontduiken, maar om een bredere variëteit aan promotietrajecten mogelijk te maken.
Het onderzoek van het Promovendi Netwerk Nederland (PNN) heeft betrekking op vacatureteksten. Daarvoor zijn de vacatures in AcademicTransfer, de belangrijkste en grootste Nederlandse vacaturebank voor posities bij universiteiten, universitair medische centra en andere kennisinstellingen geraadpleegd in de periode 1 januari 2015 tot 1 januari 2016. Niet inzichtelijk zijn de afspraken die uiteindelijk zijn gemaakt tussen werkgever en werknemer. Overigens ben ik bereid om met de PNN in gesprek te blijven over promotietrajecten, loopbaanperspectieven en de aanbevelingen uit het onderzoek: transparantie, arbeidsvoorwaarden en de combinatie van factoren.
Herinnert u zich het antwoord op vraag 6 van de eerdere vragen over universiteiten en hogescholen die de Wwz ontduiken met knutselcontracten?2
Ja.
Hoe verhoudt dit antwoord over de uitvoering van de motie Mei Li Vos3 met betrekking tot stabiele carrièrepaden in het hoger onderwijs en wetenschap, zich tot het feit dat 10% van promovendi een dubieuze aanstelling aangeboden krijgt, en kunt u dit toelichten?
Regulier is een promotietraject van vier jaar. In het eerder aangehaalde KNAW rapport «promoveren werkt», wordt geconcludeerd dat de kwaliteit van de academische promotie in Nederland goed is. Dat komt doordat een promovendus in de regel vier jaar de tijd heeft om zich tot een onafhankelijke wetenschapper te ontwikkelen. Bij een niet regulier promotietraject is sprake van maatwerk of van het tegemoetkomen aan wensen van de promovendus. Wij streven dus naar stabiele carrierèpaden zoals ik dat ook in mijn strategische agenda:»De waarde van weten», heb aangegeven. Binnenkort zult u een brief ontvangen waarin wordt ingegaan op loopbanen voor wetenschappelijk talent.
Deelt u de mening dat het aanbieden van te korte en parttime contracten aan promovendi ongewenst is, omdat deze contracten geen zekerheid bieden aan werknemers?
Zoals onder antwoord twee is aangegeven is bij een korter promotietraject dan vier jaar sprake van maatwerk. Het is wel van belang dat de voorwaarden en verwachtingen in het promotietraject duidelijk zijn. Uit navraag bij de VSNU is gebleken dat bij hen geen signalen zijn ontvangen over promovendi die het niet eens waren met de voorwaarden van hun promotietraject.
Deelt u de mening dat deze handelwijze zich slecht verhoudt tot de wens van een fatsoenlijke arbeidsmarkt waar mensen juist perspectief wordt geboden?
Er is geen reden om aan te nemen dat een regulier promotietraject met daarnaast de mogelijkheid maatwerk af te spreken, inbreuk maakt op het perspectief van promovendi op de arbeidsmarkt.
Klopt het dat promovendi ongewild te korte en parttime contracten aangeboden krijgen, waarbij steeds vaker een beroep op promovendi wordt gedaan om in eigen tijd aan hun promotieonderzoek te werken? Zo ja, bent u het ermee eens dat deze ontwikkeling onwenselijk is? Wat voor invloed heeft het op de kwaliteit van het Nederlandse promotiestelsel?
Nee dat klopt niet, slechts 10 procent is maatwerk dat wordt aangepast aan de promovendus. Uit het bij vraag twee aangehaalde rapport van de KNAW blijkt dat dit Nederlandse promotiestelsel juist goed werkt. Zoals bij vraag vier ook is aangegeven ontvangt u binnenkort een brief waarin wordt ingegaan op loopbanen voor wetenschappelijk talent.
Deelt u de mening dat als norm een vierjarig, fulltime contract voor een promotietraject nagestreefd dient te worden om zo de kwaliteit van het Nederlands promotiestelstel op niveau te houden? Zo ja, hoe wil u deze norm bewerkstelligen en handhaven? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op de vragen 2, 4 en 7.
Hoe wil u de voorgestelde toename van de instroom van promovendi stapsgewijs verhogen in de komende jaren als er met de huidige aantallen al wordt gewerkt met dubieuze contracten?
Naast de reguliere instroom draagt het experiment met promotieonderwijs daaraan bij. In januari 2016 is het Besluit experiment promotieonderwijs6 in werking getreden. In maart is aan de Rijksuniversiteit Groningen en aan de Erasmus Universiteit toestemming gegeven om te experimenteren met 850, respectievelijk 15 promotiestudenten. Deze promotiestudenten stromen in gedurende de periode 2016 tot en met 2018. De studenten krijgen gedurende vier jaar een beurs uit het profileringsfonds van de universiteit. Gedurende die periode doen zij promotieonderzoek en hebben zij recht op onderwijs dat hen met name ook voorbereidt op de bredere arbeidsmarkt dan die binnen de academische wereld. Met een dergelijk onderwijstraject wordt invulling gegeven aan de derde cyclus waartoe in het kader van het Bologna-proces afspraken zijn gemaakt. Promotiestudenten hebben meer mogelijkheden voor het indienen en realiseren van eigen onderzoeksvoorstellen. Vanzelfsprekend ben ik bereid om met het PNN in gesprek te blijven over promotietrajecten en loopbaanperspectieven. Daarbij wordt ook aandacht geschonken aan de aanbevelingen van het PNN uit het onderzoek
Het gebruik van prepaidkaarten door de minister van Defensie |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de Minister van Defensie op 8 september 2016 in een Kamerdebat heeft gezegd: «(i)k reis af en toe naar landen waar ik mijn telefoon niet aanzet en gewoon met een prepaiddingetje mijn werk doe. We maken er nu grappen over maar het is wel een serieus aandachtspunt, ook voor uw relatiegeschenken, uw bezoeken en uw contacten.»? Wordt bij het Ministerie van Defensie vaker gebruik gemaakt van prepaidkaarten uit veiligheidsoverwegingen? Maakt het gebruik daarvan onderdeel uit van het veiligheidsprotocol van het Ministerie van Defensie?
Tijdens het Algemeen Overleg Toezichtsverslagen AIVD en MIVD op 29 juni 2016 (Kamerstuk 29 924, nr. 143) heeft de Minister van Defensie aangegeven dat het in sommige situaties wenselijk kan zijn om geen gebruik te maken van de reguliere werktelefoon. Om veiligheidsredenen ga ik niet nader in op de inhoud van beveiligingsprotocollen of – regels.
Kunt u toelichten hoe het gebruik van prepaid kaarten door de Minister van Defensie uit serieuze veiligheidsoverwegingen, zoals zij zelf stelt, zich verhoudt tot uw voornemen het gebruik van prepaidkaarten te verbieden omdat terroristen en criminelen ze ook zouden gebruiken?
Er bestaat geen voornemen voor een algeheel verbod van prepaid SIM-kaarten. Tijdens het Algemeen Overleg over terrorismebestrijding van 7 september 2016 (Kamerstuk 29 754, nr. 396) heb ik aangekondigd voornemens te zijn – net als België en Duitsland – de anonieme pre-paid simkaarten te verbieden en daartoe een onderzoek te zullen doen naar de effectiviteit en proportionaliteit van een verplichte registratie van de houders van prepaid SIM-kaarten ten behoeve van terrorisme- en criminaliteitsbestrijding.
Heeft u contact gehad met de Minister van Defensie over haar gebruik van prepaidkaarten dan wel het gebruik daarvan door het Ministerie van Defensie als zodanig en uw voornemen het gebruik prepaidkaarten te verbieden? Zo ja, wat was de reactie van de Minister van Defensie op uw voornemen?
Nee.
Zijn er meer bewindspersonen die gebruik maken van prepaidkaarten uit veiligheidsoverwegingen? Zo ja, wie?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u, mede gezien de uitlatingen van de Minister van Defensie en ook de beschikbaarheid van zogeheten digitale cricumventietechnieken en katvangers, begrip voor het standpunt dat een verbod op prepaid kaarten niet zozeer de crimineel of terrorist zal raken maar vooral de onschuldige burger die prepaidkaarten gebruikt voor «goede» doeleinden? Zo ja, bent u bereid om nog eens heel goed naar de effectiviteit en implicaties te kijken van uw voorgenomen verbod op prepaid kaarten? Zo nee, wat betekent uw voornemen dan voor het veiligheidsprotocol van de Minister van Defensie?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat de noodopvang voor ouderen een gat in de markt is |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u van de noodopvang die zorginstelling Amsta heeft ingesteld voor ouderen die tijdelijk niet thuis kunnen wonen vanwege behoefte aan zorg en ondersteuning?1
Ik vind het initiatief van Amsta een mooi initiatief dat uitstekend past bij de wens van ouderen om zo lang mogelijk thuis te willen blijven wonen. Het is soms nodig dat iemand die de wens heeft thuis te blijven wonen tijdelijk 24 uur per dag gespecialiseerde zorg en toezicht nodig heeft. Deze behoefte ontstaat door een tijdelijke verandering in de omstandigheden van de cliënt.
Amsta spreekt van intensieve herstelzorg. Amsta benoemt dit als uitbreiding van het zorgaanbod, waarbij Amsta cliënten opneemt waarbij de huisarts een risico ziet. Amsta neemt daarbij het regelen van een passende indicatie van de huisarts over. De toegekende zorg betreft meestal eerstelijns verblijf. Deze zorg voorkomt onnodige ziekenhuisopname, bevordert een goede doorstroom uit het ziekenhuis, kan mensen in staat stellen langer thuis te blijven wonen en zorgt voor een soepele overgang naar de langdurige zorg.
Hoeveel signalen van huisartsen heeft u in de afgelopen drie jaar gekregen dat het afschaffen van de verzorgingshuizen leidde tot problemen met ouderen die acuut zorg nodig hebben? Wat heeft u met die signalen gedaan?
Het gaat hier om signalen die los staan van het wonen in een verzorgingshuis. Het gaat hier om zorg aan thuiswonende ouderen, die vrijwel allemaal terug willen naar huis. In de meeste gevallen lukt dit ook. De aantallen signalen over problemen met ouderen die acuut zorg nodig hebben worden niet bijgehouden. Wel heeft het praktijkteam «Zorg op de juiste plek»2 het afgelopen jaar signalen ontvangen van huisartsen dat inzicht in de beschikbaarheid van plaatsen in hun regio onduidelijk was. Daarnaast is aangegeven dat het opnemen van patiënten buiten kantooruren lastig kan zijn. Het praktijkteam neemt naar aanleiding van een signaal contact op met de melder en biedt ondersteuning bij het maken van samenwerkingsafspraken in de regio, specifiek gericht op de overdracht van kwetsbare ouderen tussen thuis, ziekenhuis en (kortdurend) verblijf instellingen. Op de website van het praktijkteam, https://www.denieuwepraktijk.nl/praktijkteam/ worden best practices gedeeld en is een visual beschikbaar over de verschillende verblijfsmogelijkheden en de overdracht daartussen.
Erkent u dat dit het zoveelste voorbeeld is van knellende zorg voor ouderen die thuis moeten blijven wonen als ze zorg nodig hebben, omdat gesteld is dat hun zorgbehoefte «te licht zou zijn»?
Nee, ik vind deze vorm van zorg een belangrijke aanvulling op het zorgaanbod gericht op de wens van ouderen zo lang als het gaat thuis te blijven wonen in de eigen vertrouwde omgeving. Het eerstelijns verblijf biedt een uitgebreid scala aan mogelijkheden om maatwerk te bieden voor de mensen met een kwetsbare gezondheid die kortdurend moeten terugvallen op intensievere zorg met verblijf. In een brief van 30 mei 20163 hebben de Minister en ik de wijze beschreven waarop deze zorg vanaf 2017 onder de reikwijdte van de Zorgverzekeringswet komt te vallen. Een gedegen organisatie van het eerstelijns verblijf vanuit de Zvw per 2017 is het sluitstuk van de hervorming van de langdurige zorg.
Erkent u dat mensen die eerder in aanmerking zouden zijn gekomen voor een verzorgingshuis niet zomaar een indicatie kregen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met het niet langer indiceren van instellingszorg voor mensen met een lichtere zorgvraag is aangesloten op de trend dat mensen langer thuis blijven wonen. Deze trend was al zichtbaar vanaf de laatste decennia van de vorige eeuw. Het extramuraliseren van de lichtere zorgzwaartepakketten heeft vooral betrekking op mensen die voorheen permanent in een instelling verbleven met een relatief lichte zorgvraag. Cliënten die een blijvende behoefte hebben aan permanent toezicht en/of voortdurende zorg in de nabijheid kunnen nog steeds aanspraak maken op verblijf in een instelling. Er zijn bovendien steeds meer tussenvormen ontstaan tussen zorg in een klassiek verpleeghuis en zorg in de thuissituatie. Het eerstelijns verblijf is daar een goed voorbeeld van. Een andere mooie tussenvorm betreft het bieden van een beschermende woonomgeving in moderne woon-zorgcomplexen. Hier huren cliënten een kamer/appartement en ontvangen zij ter plekke de benodigde zorg en ondersteuning.
Vindt u het niet heel tragisch dat er nu «noodopvang» moet komen voor mensen die hun zorg thuis niet kunnen afwachten?
Ik beschouw dit zorgaanbod als mooi voorbeeld van maatwerk binnen het eerstelijns verblijf. Ik vind het gebruik van de term «noodopvang» overbodig en geen recht doen aan dit mooie initiatief. Volledigheidshalve verwijs ik naar de antwoorden op vraag 1, 3 en 4.
Wordt de noodopvang als extra capaciteit (bedden zo u wilt) georganiseerd, of is het een verschuiving in de contracteerruimte die Amsta heeft?
Amsta heeft aangegeven dat er geen sprake is van extra capaciteit of bedden binnen de exploitatie. Het extramuraliseren van de lichtere zorgzwaartepakketten heeft vooral betrekking op mensen die voorheen permanent in een instelling verbleven met een relatief lichte zorgvraag. Bij eerstelijns verblijf gaat het om een andere zorgvorm. Het gaat daarbij om een tijdelijke vorm van verblijfszorg gericht op herstel en terugkeer naar huis. Deze zorg voorkomt onnodige ziekenhuisopname, bevordert een goede doorstroom uit het ziekenhuis, kan mensen in staat stellen langer thuis te blijven wonen en zorgt voor een soepele overgang naar de langdurige zorg.
Erkent u dat extra capaciteit de bezuiniging van het sluiten van de verzorgingshuizen teniet zal doen en als het geen extra capaciteit is er andere ouderen met zorgbehoefte op de wachtlijst komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat deze noodopvang een mooi initiatief is, maar eigenlijk overbodig zou moeten zijn en dat u alles op alles hoort te zetten om ervoor te zorgen dat ouderen te allen tijde de zorg krijgen die zij nodig hebben? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat ouderen direct terecht kunnen in een zorginstelling als dat nodig is? Zo nee, waarom laat u deze ouderen en hun huisartsen in de steek?
Ik deel met u de mening dat het initiatief van Amsta een mooi initiatief is. Ik deel niet de mening dat deze zorg overbodig zou moeten zijn. Deze vorm van zorg is juist zeer gewenst. Het maakt met korte verblijfsinterventies mogelijk dat ouderen zo lang als het gaat thuis blijven wonen in hun eigen vertrouwde omgeving. Het eerstelijns verblijf wordt per 2017 onder de reikwijdte van de Zvw gebracht. Onlangs heb ik bekend gemaakt dat het budget voor eerstelijns verblijf voor 2016 is opgehoogd met € 29,5 miljoen naar € 243,1 miljoen.4
Ik ben verheugd dat ActiZ in het bericht aangeeft dat er veel zorgaanbieders zijn die deze organisatie op zich willen nemen. Er is in de praktijk namelijk veel behoefte aan organisaties die hier de regie in nemen, dus ik moedig dit van harte aan!
Het uitblijven van het onderzoek van het agentschap Telecom over de plaatsing van windturbines bij Lofar |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat het onderzoek door Agentschap Telecom naar de plaatsing van windmolens bij Lofar niet zoals toegezegd meteen na het reces aan de provinciale staten en de gedeputeerde staten van de provincie Drenthe wordt gestuurd? Wat is de reden dat die toezegging is ingetrokken?
Ja, dat klopt. Naar aanleiding van de eerste onderzoeksresultaten van Agentschap Telecom heb ik in augustus jl. gevraagd aanvullend onderzoek te doen naar mitigerende maatregelen. Het onderzoek is inclusief deze aanvulling op 19 september 2016 afgerond. Op deze datum heb ik het onderzoek openbaar gemaakt.
Klopt het dat het rapport inmiddels wel gereed is? Klopt het eveneens dat een overleg tussen u en de gedeputeerde op het laatste moment is afgezegd?
Op 25 augustus jl. stond een gesprek gepland tussen gedeputeerde Stelpstra van de provincie Drenthe en mijzelf. Ik heb dat gesprek geannuleerd, omdat ik op dat moment niet voldoende inzicht had in de gevolgen van het windpark op de radiotelescoop LOFAR om hierover een standpunt te kunnen bepalen. Agentschap Telecom was toen nog bezig met aanvullend onderzoek naar mitigerende maatregelen. De gedeputeerde en ik hebben elkaar twee weken later gesproken.
Is het annuleren van het gesprek met de gedeputeerde gelegen in het feit dat uw ministerie vooral bezig is om de zienswijze van de provincie Drenthe te weerleggen, u niet wenst te praten over de door hen geboden oplossingen en vooral aandringt op een ander plan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer besluit u tot een heroverweging rondom de Groningse en Drentse Veenkoloniën? Of zet u door en neemt u de verantwoordelijkheid voor de vernietiging van a. een historisch energielandschap en b. de sociale cohesie in een groot gebied?
Een grootschalig windpark heeft impact op de leefomgeving. Ik realiseer mij terdege dat hiermee van de omgeving begrip wordt gevraagd, maar spreken van de vernietiging van een historisch energielandschap en van sociale cohesie gaat mij te ver. Met de vaststelling van het inpassingsplan voor het windpark De Drentse Monden en Oostermoer is het windpark op een ruimtelijk verantwoorde wijze ingepast. De Minister van Infrastructuur en Milieu en ik hebben hiermee onze verantwoordelijkheid genomen voor de uitvoering van de afspraken uit het Energieakkoord en de afspraken tussen het Rijk en de provincies om in 2020 6.000 MW windenergie op land te realiseren. Grootschalige opwekking van hernieuwbare energie is een noodzakelijk onderdeel van de transitie naar een CO2-arme energievoorziening.
Bent u bereid besluitvorming uit te stellen totdat de maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) van energieopwekking uit zon en wind op land, conform de motie Smaling, is uitgevoerd?1 Zo nee, waarom niet?
Nee. De Minister van Infrastructuur en Milieu en ik hebben het inpassingsplan en de omgevingsvergunningen voor het windpark De Drentse Monden en Oostermoer inmiddels vastgesteld. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 29 april 2016 (Kamerstuk 30 196, nr. 455) staat uitvoering van de genoemde motie Smaling los van de realisatie van de doelstellingen uit het Energieakkoord, waaronder de doelstelling van 6.000 MW windenergie op land in 2020.
Het bericht dat de politie foto’s neemt van personen en hun identiteitsbewijzen in Apeldoorn |
|
Judith Swinkels (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Onschuldig? Toch op de politiefoto»1 en «Politie: zorgen D66 Apeldoorn over foto-actie niet nodig»?2
De berichtgeving is mij bekend. Ik maak eruit op dat het gaat om twee soorten gevallen. Enerzijds gaat om één enkel incident waarbij sprake was van het op de foto zetten van een persoon die voldeed aan een signalement van een vlak daarvoor binnengekomen melding.
Anderzijds gaat het volgens de berichtgeving om een werkwijze van de politie rond het verwerken van identiteitsbewijzen. Met die werkwijze ben ik bekend.
Bent u op de hoogte van de werkwijze van de politie in Apeldoorn, waar van zowel verdachte als niet-verdachte personen, foto’s van identiteitsbewijzen en de personen zelf worden gemaakt en waarvan de politie aangeeft dat nog veel vaker foto’s van identiteitsbewijzen en van de personen zelf gemaakt zullen worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe duidt u de werkwijze van de politie in Apeldoorn, waar foto’s gemaakt worden van personen die niet verdacht zijn, voor het geval er later op de avond alsnog een incident plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt deze werkwijze ook door andere politie-eenheden toegepast? Zo ja, waarom worden foto’s van niet-verdachte personen en hun identiteitsbewijzen gemaakt en opgeslagen in het systeem?
De politie mag, indien dit noodzakelijk is voor de uitoefening van haar taak, de identiteit van zowel verdachte als niet-verdachte personen controleren. Dit volgt uit de taak van de politie zoals omschreven in artikel 3 van de Politiewet 2012 en omvat niet alleen het opsporen van strafbare feiten, maar ook de handhaving van de openbare orde en het verlenen van hulp. Het controleren van de identiteit van personen gebeurt aan de hand van hun identiteitsbewijzen. De daarop voorkomende gegevens mogen door de politie worden vastgelegd mits, in verhouding tot het doel waarvoor dit gebeurt, geen sprake is van een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene. In de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) is bepaald dat de politie persoonsgegevens mag verwerken voor zover dat noodzakelijk is voor de taakuitvoering. De politie maakt daartoe een afweging tussen het doel en de noodzaak van de opname enerzijds (subsidiariteit en proportionaliteit) en de inbreuk van de opname op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen anderzijds.
De Wpg voorziet in een fijnmazig stelsel van verwerkings-, verwijderings-, bewaar- en vernietigingstermijnen. Zo kunnen op grond van artikel 8, eerste lid, Wpg politiegegevens gedurende één jaar na eerste verwerking worden gebruikt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak. De Wpg schrijft echter ook voor dat politiegegevens worden vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn. Voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak is dit bepaald in het vijfde lid van artikel 8 Wpg. Dit voorschrift geldt uiteraard evenzeer voor de onderhavige foto’s van personen en identiteitsbewijzen. De noodzaak tot het bewaren van die foto’s is zeer kortstondig en strekt zich uit tot een periode van hooguit enkele uren. Om die reden worden de foto’s uiterlijk aan het einde van een dienst weer verwijderd, voor zover niet is gebleken van een noodzaak deze foto’s langer te bewaren.
Met betrekking tot de foto’s die van identiteitsbewijzen worden gemaakt, kan ik u meedelen dat die werkwijze wordt toegepast om sneller grotere groepen personen te kunnen identificeren en mensen niet langer op te houden dan nodig. Met de invoering van Mobiel Effectiever op Straat (hierna: MEoS) kan een agent op straat de chip van het identiteitsbewijs scannen. De relevante gegevens over een burger verschijnen op de smartphone. Hierdoor kan de identiteit sneller en beter worden gecontroleerd dan voorheen. Het maken van foto’s van identiteitsbewijzen wordt door de invoering van MEoS overbodig. In Apeldoorn maakt de politie inmiddels gebruik van MEoS waardoor de eerder gehanteerde werkwijze van het fotograferen van de identiteitsbewijzen niet meer hoeft te worden gebruikt. De invoering van MEoS verloopt gefaseerd en is nog niet in heel Nederland ingevoerd.
Onder omstandigheden is het denkbaar dat de politie personen fotografeert, ongeacht of zij verdacht of niet verdacht zijn. Dit valt niet onder de standaard werkwijze van de politie, maar is onder omstandigheden wel mogelijk, mits dat gebeurt binnen het kader van artikel 3 van de Politiewet 2012 en dat van de Wpg. Een vergelijkbare werkwijze wordt mogelijk ook bij andere eenheden gehanteerd.
Op welke wettelijke grond, onder welke voorwaarden en met welke reden is de politie bevoegd foto’s van de identiteitsbewijzen te maken van niet-verdachte personen? Hoe verhoudt deze werkwijze zich tot de Wet Politiegegevens? Wat is de bewaartermijn van deze foto’s? Wanneer en op welke wijze worden deze foto’s uit het systeem verwijderd?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw mening over de antwoorden van de burgemeester van Apeldoorn d.d. 28 juni 2016 op gestelde vragen vanuit de gemeenteraad aldaar, waarin wordt gesteld dat wanneer in voorkomende gevallen een foto gemaakt wordt, dit «met een reden» gebeurt?3 Bent u het ermee eens dat het verwerken van persoonsgegevens door de politie ook met een reden gebonden is aan de voorwaarden zoals opgenomen in de Wet Politiegegevens?
De Minister van VenJ verantwoordt zich tegenover het parlement over het beheer van de politie, over zijn sturing op de taakuitvoering via de landelijke beleidsdoelstellingen en over de werking van het systeem als geheel, maar niet over het lokale gezag. Er kan naar aanleiding van een lokaal incident in het parlement en de gemeenteraad verantwoording worden afgelegd over het handelen van de politie, mits ieder spreekt vanuit de eigen verantwoordelijkheid.
Ik doe dan ook geen uitspraken over de antwoorden die de burgemeester geeft op vragen uit de gemeenteraad, maar deel uiteraard uw mening dat het verwerken van persoonsgegevens door de politie gebonden is aan de voorwaarden zoals opgenomen in de Wet politiegegevens.
Hoe verhoudt deze gang van zaken zich tot het gegeven dat de Wet Politiegegevens nog steeds onvoldoende adequaat voorziet in veilige gegevensverwerking?
Uw opvatting dat de Wpg onvoldoende waarborgen biedt voor een veilige gegevensverwerking, deel ik niet. Wel heb ik zorgen over de uitvoering van de Wpg door de politie. Eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd over die zorgen en over de wijze waarop de politie de naleving van de Wpg zal gaan verbeteren. Ik verwijs hiervoor naar de evaluatie van de Wpg en Wjsg en de beleidsreactie daarop (Kamerstuk 33 842, nrs. 1 en 2), de brief over de uitkomsten van de externe privacy-audit en het bijbehorende verbeterplan (Kamerstuk 33 842, nrs. 3 en 4).
Klopt het dat scans gemaakt met de applicatie Mobiel Effectiever Op Straat (MEOS), na een bepaalde periode automatisch uit het systeem worden verwijderd? Waarom wordt geen gebruik gemaakt van de applicatie MEOS, in plaats van het maken van foto’s?
Het klopt dat gescande gegevens van identiteitsbewijzen, gemaakt met MEoS, na 9 uur automatisch worden verwijderd uit de smartphone. Daar waar MEoS is ingevoerd, is de noodzaak om identiteitsbewijzen te fotograferen verdwenen. Ik verwijs hierbij tevens naar het antwoord op vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het riskant kan zijn erop te vertrouwen dat agenten zulke foto’s weer handmatig verwijderen, aangezien het gevaar om dit per ongeluk te vergeten op de loer ligt? Kunt u hierbij ingaan op de conclusie van de Nationale ombudsman, die stelde dat in Rotterdam «foto’s niet automatisch na 28 dagen werden verwijderd»?4
Dat risico is aanwezig. De foto’s gemaakt met een smartphone of een ander apparaat moeten handmatig door de agent worden verwijderd na afloop van de dienst, tenzij het foto’s betreft die verder moeten worden verwerkt in het kader van een opsporingsonderzoek. Laatstgenoemde foto’s moeten handmatig worden geupload naar de daartoe bestemde ICT-systemen. Bij de debriefing wordt dit onder de aandacht gebracht.
Hoe verhouden de acties van de politie in Apeldoorn zich tot het onlangs verschenen rapport van de Nationale ombudsman, waarin naar aanleiding van gebeurtenissen in Rotterdam geconcludeerd werd dat «de politie niet zomaar beeldmateriaal [mag] verzamelen, zeker niet wanneer foto’s samen met identiteitsbewijzen gemaakt worden van niet verdachte personen»?5
Het door de politie fotograferen van een persoon met het identiteitsbewijs naast zijn gezicht acht de Nationale ombudsman verdedigbaar in gevallen waarin deze persoon wordt verdacht van een strafbaar feit. Deze vorm van fotograferen dient achterwege te blijven indien er geen redelijk vermoeden van enig strafbaar feit tegen de persoon is, en diens recht op privacy zwaarder behoort te wegen dan het belang van de politie om haar informatiepositie te versterken, zo overweegt de Nationale ombudsman in het bij vraag 10 aangehaalde rapport. Ik deel deze opvatting.
Uiteraard is het zaak om, zoals de Nationale ombudsman in zijn bij vraag 11 genoemde rapport concludeert, foto’s en ander beeldmateriaal, conform de eisen uit de Wet politiegegevens, niet langer te bewaren dan strikt noodzakelijk. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over de problematiek rond het verwijderen en vernietigen van persoonsgegevens. Er wordt gewerkt aan een oplossing. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op de vragen 4 en 5.
Bent u het eens met de conclusie van de Nationale ombudsman, dat «Opgeslagen persoonsgegevens en foto- en filmopnamen [...] na verloop van zo kort mogelijke tijd niet handmatig maar automatisch uit de systemen verwijderd [moeten] worden»? Hoe verhoudt deze conclusie zich tot de foto-acties van de politie in Apeldoorn? Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg Politie voorzien op 6 oktober 2016 te beantwoorden?
Zie antwoord vraag 10.
De toegezegde evaluatie van de Winkeltijdenwet |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Eppo Bruins (CU), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich de toezegging bij de behandeling van de wijziging van de Winkeltijdenwet in de Eerste Kamer dat er drie jaar na inwerkingtreding een evaluatie gehouden zou worden?1
Ja.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van deze evaluatie? Worden hierbij ook uitdrukkelijk de belangen van de werknemers, de collectieve zondagsrust en de gevolgen voor kleinere winkeliers meegenomen? Op welke manier?
De evaluatie van de gewijzigde Winkeltijdenwet wordt momenteel uitgevoerd door een extern onderzoeksbureau. Het onderzoeksbureau neemt uitdrukkelijk de belangen van de werknemers, de collectieve zondagsrust en de gevolgen voor kleinere winkeliers mee in de evaluatie. Dit gebeurt door middel van documentstudies, interviews, casestudies en enquêtes aan gemeenten, winkeliers en werknemers.
Deelt u de visie dat – anders dan door de indieners van het wetsvoorstel destijds werd betoogd2 – gemeenten juist heel sterk kijken naar het beleid in de omliggende gemeenten en daar hun openingstijden op afstemmen? In hoeverre is er dan naar uw mening nog sprake van een lokale afweging van belangen op basis van lokale argumentatie?
De belangenafweging door gemeenten omtrent het lokale winkeltijdenbeleid vormt een belangrijk onderdeel van de evaluatie. Om niet op de zaken vooruit te lopen, wacht ik eerst de uitkomsten van de evaluatie af.
Zo niet, hoe verklaart u het dan dat in onder meer Rhenen3, Nijkerk4, Wageningen5, De Bilt6, Tytsjerksteradiel7, Hengelo8, Amstelveen9, Etten-Leur10, Doetinchem11, Westerveld12 en De Friese Meren13 juist het argument van het beleid in buurgemeenten een belangrijke rol speelt? Hoe reëel is het te veronderstellen dat deze gemeenten en gemeenteraadsfracties uniek zijn in hun argumentatie? Deelt u de opvatting dat het beleid in buurgemeenten een minstens zo sterke rol speelt in de discussie als de in vraag 2 genoemde belangen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is dan wel bereikt wat met de wetswijziging werd beoogd: de versterking van de lokale beleidsvrijheid voor winkelopenstelling op de zondagen? Wordt ook specifiek onderzoek gedaan naar de mate waarin gemeenten in hun beleid rond winkelopenstelling rekening houden met het beleid in omliggende gemeenten?
In de evaluatie wordt specifiek onderzoek gedaan naar de mate waarin gemeenten in hun beleid rond winkelopenstelling rekening houden met het beleid in omliggende gemeenten. Zoals ik eerder al heb aangegeven wil ik niet op de zaken vooruitlopen. Ik wil eerst de evaluatie van de wet afwachten voordat ik een oordeel geef over of de beoogde doelen zijn bereikt.
Op welke wijze wordt ook de toezegging14 meegenomen hoe concreet wordt omgegaan met contracten tussen verhuurders en huurders waarin een bepaling is opgenomen dat de winkelier verplicht is om op zondag open te zijn?
In de evaluatie worden winkeliers gevraagd of bepalingen omtrent verplichte openstelling zijn opgenomen in het huurcontract en in hoeverre dit een reden voor hen is daadwerkelijk open te gaan op zondag.
Wanneer ontvangt de Kamer het evaluatierapport?
De Kamer ontvangt de resultaten van de extern uitgevoerde evaluatie en de daarbij behorende beleidsbrief voor het einde van het jaar. In deze beleidsbrief zal ook worden ingegaan op de motie Van der Staaij C.S. (Kamerstuk 34 550, nr. 21).
De convenanten met KLM en TUI ter voorkoming van recidive van drugskoeriers |
|
Harry van Bommel , Michiel van Nispen |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u uiteenzetten hoeveel drugs er nog gesmokkeld wordt via de verschillende Nederlandse luchthavens en daarbij ook aangeven om hoeveel personen het zou gaan en vanuit welke bestemmingen?
Hoeveel drugs er via de Nederlandse luchthavens worden gesmokkeld is uit de aard der zaak onbekend. Wel is duidelijk dat er wekelijks nog slechts enkele drugskoeriers worden aangehouden. De invoering van de 100%-controles en bijbehorende maatregelen, inclusief de convenanten met de luchtvaartmaatschappijen, heeft voor deze grote afname gezorgd en kan dus succesvol genoemd worden.
Worden convenanten zoals die met TUI en KLM1 ook met andere luchtvaartmaatschappijen gesloten? Zo ja, welke en in welke fase bevindt zich dit? Zo nee, waarom niet?
De convenanten zijn gesloten in 2003 met KLM, Martinair, Arkefly en SLM, aangezien alleen deze maatschappijen vliegen op de landen die vallen in het 100%-controleregime. De convenanten zijn op reguliere momenten vernieuwd, zo ook dit jaar, zij het dat ze nu meer aangepast zijn aan de nieuwe omstandigheden, zoals dat Arkefly nu TUI Airlines heet, Martinair niet meer met passagiers vliegt en de BES-eilanden nu bij het land Nederland horen. Inhoudelijk zijn de convenanten niet gewijzigd.
Naar welke bestemmingen mogen personen die op de lijst staan niet meer vliegen, zijn dit alleen Suriname en de Antillen of ook andere bestemmingen? Waarom?
Het betreft al sinds 2003 Suriname, Venezuela, Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Bonaire. Op Venezuela zijn al geruime tijd geen rechtstreekse vluchten uit Nederland. De convenanten met KLM, TUI Airlines en SLM zijn civielrechtelijk van aard en hebben betrekking op de vervoersvoorwaarden die de luchtvaartmaatschappijen aan hun passagiers stellen. Wie aantoonbaar misbruik gemaakt heeft van bovengenoemde vluchten door cocaïne te smokkelen wordt geplaatst op deze lijst met als gevolg dat betrokkene in beginsel voor drie jaar vanaf het moment van aantreffen van cocaïne op de lijst staat. De luchtvaartmaatschappij laat de personen die op de lijst voorkomen in beginsel niet toe op directe vluchten van en naar de bestemmingen vanwaar vluchten vertrekken die vallen onder het 100%-controleregime. Zie verder het antwoord op vraag 12.
Heeft plaatsing op de lijst nog andere gevolgen behalve het niet meer mogen vliegen met KLM en TUI? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Wie bepaalt of een persoon op de lijst wordt geplaatst? Welke rechtsbescherming is er precies?
Namens de Nederlandse overheid is de Koninklijke Marechaussee belast met het bijhouden van de persoonsgegevens op de lijst. Het gebruik van de lijst door de luchtvaartmaatschappij valt onder de werking van de Wet bescherming persoonsgegevens voor zover sprake is van verwerking van gegevens in het kader van activiteiten van een vestiging van de verantwoordelijke in Nederland. In een dergelijk geval heeft de betrokkene op basis van artikel 35 en 36 Wbp de mogelijkheid de luchtvaartmaatschappij te verzoeken om informatie omtrent het verwerken van zijn persoonsgegevens dan wel correctie van de persoonsgegevens. De door de Koninklijke Marechaussee opgestelde en beheerde lijst betreft een verwerking van politiegegevens in de zin van de Wet politiegegevens (Wpg). Betrokkene heeft dan ook op grond van de Wpg recht op kennisneming en verbetering als bedoeld in de artikelen 25 tot en met 31 Wpg. In concreto betekent dit dat een ieder op grond van artikel 25 Wpg een schriftelijk verzoek tot inzage in politiegegevens die door de Koninklijke Marechaussee worden verwerkt, kan indienen. Op grond van artikel 28 Wpg kan een verzoek tot (onder meer) verbetering en verwijdering worden gedaan.
Wordt plaatsing op de lijst gemeld aan de betreffende persoon? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De Koninklijke Marechaussee deelt personen bij wie op de luchthaven Schiphol cocaïne is aangetroffen schriftelijk mee dat hun persoonsgegevens worden opgenomen op de lijst die aan de luchtvaartmaatschappijen wordt verstrekt ex artikel 4:1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit politiegegevens. Tevens deelt de Koninklijke Marechaussee mee dat de luchtvaartmaatschappijen op basis van deze lijst personen in beginsel het vervoer op de betreffende routes voor een periode van drie jaar weigert. Deze schriftelijke mededeling aan de betrokkene bevat ook informatie aangaande de mogelijkheden tegen de opname op deze lijst te ageren. Van de uitreiking van deze schriftelijke mededeling aan de betrokkene maakt de Koninklijke Marechaussee aantekening.
Hoe is de termijn van drie jaar plaatsing op de lijst vastgesteld? Waarom niet langer of korter? Verwacht u dat er na drie jaar geen kans op recidive meer is?
Zoals gezegd is deze maatregel al sinds 2003 van kracht, voldoet deze goed en zijn er nauwelijks klachten over. Het gaat om een redelijk te achten termijn.
Welke andere maatregelen om recidive van drugskoeriers te voorkomen worden er genomen?
Het 100%-controleregime zelf heeft voor een aanmerkelijke vermindering van drugssmokkel via de luchthavens gezorgd. Aangehouden koeriers worden vervolgd en berecht en krijgen, indien veroordeeld, doorgaans een gevangenisstraf opgelegd. Nederland heeft bovendien samen met de lokale autoriteiten gewerkt aan de verbetering van de controles op de luchthavens van vertrek. Zo is de samenwerking met Suriname en het zogenaamde BID-team op de internationale luchthaven te Zanderij al jaren succesvol en is er in de loop der jaren veel geïnvesteerd in het controleproces op luchthaven Hato op Curaçao en de detentiecapaciteit ter plaatse.
Deelt u de mening dat plaatsing op de lijst en het ontzeggen van de mogelijkheid te kunnen vliegen gezien kan worden als een extra straf bovenop de straf die de betreffende persoon al voor de cocaïnesmokkel heeft gehad? Zo ja, hoe wordt dit meegenomen in de bepaling van de initiële strafmaat? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3 en 4 gaat het om een civielrechtelijke maatregel en geen straf. De rechter kan daar bij de oplegging van een strafrechtelijke straf wel rekening mee houden maar is daar uiteraard vrij in. Luchtvaartmaatschappijen nemen de maatregel om zichzelf te vrijwaren van bepaalde vormen van gevaarzetting, criminaliteit en overlast.
Zal aan personen die op de lijst voorkomen de ticketverkoop worden geweigerd of worden zij pas bij het inchecken geweigerd? Indien het laatste het geval is, hoe wordt dan omgegaan met de al gemaakte kosten voor bijvoorbeeld ticket en verblijf?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 6 worden betrokken personen nadat bij hen cocaïne is aangetroffen, schriftelijk op de hoogte gesteld van hun plaatsing op de lijst en de gevolgen daarvan. De luchtvaartmaatschappij stelt personen die een vervoersovereenkomst willen sluiten voor de betreffende routes vooraf schriftelijk op de hoogte van het feit dat in het kader van het sluiten van de overeenkomst, dan wel de tenuitvoerlegging van de overeenkomst, gebruik wordt gemaakt van de lijst. Daarbij wordt aandacht besteed aan de gevolgen als zij ten tijde van het inchecken (alsnog) op de lijst blijken voor te komen. Bovendien wordt aandacht besteed aan de financiële consequenties van het aangaan van een vervoersovereenkomst terwijl men op de lijst voorkomt en de mogelijkheden voor de betrokkene om na te gaan of deze op de lijst voorkomt.
Zijn er mogelijkheden voor personen om na enige tijd van de lijst verwijderd te worden, bijvoorbeeld bij goed gedrag? Zo ja, hoe zal dit in zijn gang gaan? Zo nee, waarom niet?
Na 3 jaar worden de gegevens van betrokkene van de lijst verwijderd. Zie verder het antwoord op de vragen 5 en 6.
Zijn er mogelijkheden voor personen op de lijst om tijdelijke ontheffing te vragen in bijvoorbeeld het geval van een ziek familielid of een begrafenis? Zo ja, wat zijn deze mogelijkheden?
De luchtvaartmaatschappijen hebben de mogelijkheid in geval van bijzondere omstandigheden een uitzondering te maken en een persoon voorkomend op de lijst binnen de drie jaar termijn toch te vervoeren. Van een dergelijke bijzondere omstandigheid kan bijvoorbeeld sprake zijn ingeval van ziekte of overlijden van een familielid in de eerste of tweede graad. Het verzoek een uitzondering te maken zal door de verzoeker zodanig onderbouwd moeten worden dat de luchtvaartmaatschappij een juiste inschatting kan maken van het dringende karakter.
De gevolgen van CETA en TTIP voor asbesthoudende producten |
|
Eric Smaling , Jasper van Dijk |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het gebruik, bewerken en de verkoop van asbest en asbesthoudende materialen in de VS en Canada niet verboden is?
Ja.
Deelt u de zorg dat asbesthoudende materialen als gevolg van TTIP en CETA mogelijk op de Europese markt terecht zouden kunnen komen?1 Waarom wel/niet?
Alle producten die uit Canada of de Verenigde Staten worden geïmporteerd in de EU moeten voldoen aan de producteisen die in de EU gelden. Conform de Europese stoffenverordening REACH is het in de handel brengen en het gebruik van asbest en van voorwerpen en mengsels waaraan asbest is toegevoegd, verboden. Deze producten mogen dus niet geïmporteerd worden. CETA brengt hierin geen verandering, evenmin als TTIP dat zou doen.
De sociaaleconomische Raad (SER) trekt dezelfde conclusie in het advies over de onderhandelingen over het EU-VS handelsakkoord (Transatlantic Trade and Investment Partnership – TTIP). In een aparte casus licht de SER verschillen in wetgeving voor asbest in remvoeringen toe. Daarbij stelt de SER dat de EU de import van auto’s met asbest in remvoeringen kan tegenhouden. CETA verandert niets aan deze situatie, evenmin als TTIP dat zou doen.2
Erkent u het risico dat wegens de wederzijdse erkenning van elkanders standaarden producten op de Europese markt kunnen belanden die asbest bevatten? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Wederzijdse erkenning van standaarden wordt alleen toegepast bij producten waarbij de standaarden een gelijkwaardig niveau van bescherming voor mens, dier, plant en milieu bieden. Met betrekking tot asbesthoudende materialen heeft de EU een hogere standaard dan Canada en de Verenigde Staten. Wederzijdse erkenning is daarom op dit vlak niet mogelijk.
Op welke wijze controleert en garandeert de Europese Commissie en de Nederlandse overheid dat er geen asbesthoudende producten op de Europese markt belanden?
De handhaving van de Europese stoffenverordening REACH wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband van de inspectiediensten: de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW), de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NWVA) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Het Staatstoezicht op de Mijnen en de Douane dragen ook bij aan de handhaving. De ILT is primair verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving op de regelgeving voor asbesthoudende producten waaronder consumentenproducten en beschikt over de juiste middelen en bevoegdheden hiervoor. CETA brengt hierin geen verandering, evenmin als TTIP dat zou doen.
Beschikken de Nederlandse inspectiediensten als de Douane, de Inspectie Leefomgeving en Transport, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) e.d. over de juiste middelen en bevoegdheden om illegale import van asbest en asbesthoudende materialen te onderscheppen en te voorkomen dat deze producten op de Europese en Nederlandse markt komen? Kunnen ze deze taken ook naar behoren uitvoeren na de eventuele (voorlopige) inwerktreding van CETA en TTIP?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn de verantwoordelijke autoriteiten en inspectiediensten in de andere EU-lidstaten voldoende in staat deze taken naar behoren uit te voeren, zodat voorkomen kan worden dat Canadese en Amerikaanse bedrijven via andere lidstaten alsnog asbest en asbesthoudende producten naar Nederland kunnen exporteren?
Elke EU-lidstaat is op basis van de Europese stoffenverordening REACH verantwoordelijk voor de naleving van de bepalingen, inclusief op het gebied van asbest en asbesthoudende producten.
Kan het vrije verkeer van goederen, dat CETA en TTIP nastreven, het mogelijk maken dat er ondanks een verbod toch asbest en asbesthoudende materialen naar de EU worden geëxporteerd vanuit de VS en Canada? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te voorkomen? Zo neen, waar baseert u dit op?
Nee, dat klopt niet. Zoals in het antwoord op vraag 2 al aangegeven moeten alle producten die uit Canada of de Verenigde Staten worden geïmporteerd in de EU voldoen aan de producteisen die in de EU gelden. Conform de Europese stoffenverordening REACH is het in de handel brengen en het gebruik van asbest en van voorwerpen en mengsels waaraan asbest is toegevoegd, verboden. Deze producten mogen dus niet geïmporteerd worden. CETA brengt hierin geen verandering, evenmin als TTIP dat zou doen.
De sociaaleconomische Raad (SER) trekt dezelfde conclusie in het advies over de onderhandelingen over het EU-VS handelsakkoord (Transatlantic Trade and Investment Partnership – TTIP). In een aparte casus licht de SER verschillen in wetgeving voor asbest in remvoeringen toe. Daarbij stelt de SER dat de EU de import van auto’s met asbest in remvoeringen kan tegenhouden. CETA verandert niets aan deze situatie, evenmin als TTIP dat zou doen.3
Deelt u de mening dat het ter discussie staan en de (mogelijke) verzwakking van het Europese voorzorgsbeginsel door de invoering van TTIP en CETA erin zal resulteren dat het in de toekomst zeer problematisch of zelfs onmogelijk wordt om de wet- en regelgeving aan te passen of een verbod door te voeren op materialen met vergelijkbare eigenschappen als asbest zoals keramische vezels, koolstofnanobuisjes en in mindere mate glas- en steenvezel, waarover momenteel discussie bestaat over de veiligheid en mogelijke gezondheidsrisico's?2
De toepassing van het voorzorgsprincipe is geborgd in CETA. In de TTIP-onderhandelingen stond en staat het voorzorgsprincipe evenmin ter discussie. Dit principe is onderdeel van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en van de afspraken in de WTO. Een nadere toelichting vindt u in de beantwoording op Kamervragen van het Kamerlid Thieme (Vergaderjaar 2015–2016, aanhangselnummer 1970). Aanscherping van wet- en regelgeving blijft mogelijk.
Kunt u verklaren waarom er in CETA geen expliciete verwijzing is opgenomen naar mogelijkheden om op basis van het voorzorgsprincipe toekomstige veiligheids- en gezondheidsmaatregelen te nemen, terwijl dit in het geval van TTIP wel het geval is?3 Erkent u dat het ontbreken van een dergelijke bepaling de kans vergroot dat bij mogelijke toekomstige gesprekken met Canada, bijvoorbeeld over de gevaarlijke stoffen zoals benoemd in vraag 8, de Canadese overheid niet bereid zal zijn nieuwe voorzorgsmaatregelen of verboden van de EU te accepteren en/of hieraan mee te werken? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Het voorzorgsprincipe is stevig verankerd doordat CETA expliciet refereert aan verschillende wetten en verdragen, waaraan de Europese Unie is gebonden, zoals het sanitair en fytosanitair akkoord van de WTO6. Ook refereert CETA aan het voorzorgsprincipe in het milieuhoofdstuk7, en herbevestigt CETA de Rio-verklaring8, waarin het voorzorgsprincipe eveneens staat opgenomen9. Het kabinet is van mening dat het voorzorgsprincipe op deze wijze goed is geborgd in CETA. Ter verduidelijking heeft Nederland de Europese Commissie verzocht om het voorzorgsprincipe voor toekomstige veiligheids- en gezondheidsmaatregelen ook op te nemen in een juridisch bindende verklaring die moeten worden vastgesteld tijdens de ondertekening van CETA.
Het bericht dat de KNVB-app makkelijk te kraken zou zijn |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de mobiele applicatie (app) van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), waarmee hooligans door vingerafdrukherkenning uit het stadion geweerd kunnen worden, makkelijk te kraken zou zijn?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. Zoals uit de navolgende beantwoording zal blijken, is de situatie genuanceerder dan in de uitzending van PowNed wordt geschetst.
Als de controle door de app zo makkelijk te omzeilen is, vindt u dit nog steeds een goed middel om in te zetten? Zo ja, waarom en onder welke voorwaarden?
Onder de verantwoordelijkheid van de KNVB is in een eerdere (test)fase een succesvolle pilot met de digitale meldplicht uitgevoerd. De KNVB heeft bij deze test gebruik gemaakt van een systeem dat ontwikkeld is door het bedrijf G4S. Hierbij wordt een device verstrekt waarop de betrokkene oproepen ontvangt welke moeten worden beantwoord met een vingerafdruk. Tegelijkertijd laat de GPS zien waar iemand is. Tijdens de uitzending van PowNed is gebruik gemaakt van een reguliere IPhone. De demonstratie die men toonde liet zien hoe de beveiliging van deze IPhone was te omzeilen. Gedemonstreerd is hoe met latex en kunststof vingerafdrukken te reproduceren zijn.
Vingerafdrukken kunnen inderdaad worden gereproduceerd; daarvoor bestaan overigens ook andere methoden. Het is niet uit te sluiten dat met een gereproduceerde vingerafdruk op een device een valse melding is te maken.
In de genoemde pilot is niet met een IPhone gewerkt, maar met een ander soort device en ook met een ander type beveiliging. Over de exacte gebruikte middelen doet G4S om veiligheidsredenen geen mededelingen. Op basis van de demonstratie in de uitzending van PowNed zijn dus geen conclusies te verbinden aan deze pilot.
Kunt u aangeven hoe de verdere invoering en ontwikkeling van deze app zal gaan? Op welke wijze wordt rekening gehouden met deze bevindingen?
Per geval zal worden beoordeeld of een meldingsplichtige in aanmerking komt voor de digitale meldplicht. Er zullen dus ook personen zijn die zich nog fysiek moeten melden.
Dat in de uitzending van PowNed toegang tot een IPhone is verkregen met een gereproduceerde vingerafdruk, maakt een digitale meldplicht niet per definitie onbruikbaar. Wanneer een valse melding wordt gedaan of geen gehoor wordt gegeven aan de oproep, wordt niet voldaan aan de meldingsplicht. Hier kunnen (strafrechtelijke) consequenties aan verbonden zijn. Mocht de meldingsplichtige persoon zich bevinden in het gebied waarvoor hij of zij een verbod heeft, dan is hij daar ook nog steeds fysiek op te sporen door de politie.
Ieder systeem heeft kwetsbaarheden die zijn uit te buiten door kwaadwillende personen. In dit geval oriënteert G4S zich voortdurend op vernieuwing van devices en platforms en is ook niet gehouden aan inzet van specifieke technologie. Als er reden is om niet langer te vertrouwen op de integriteit van de ingezette technische middelen, dan kan worden uitgeweken naar andere technologie.
In Amsterdam starten openbaar ministerie, politie en KNVB met een meer uitgebreide pilot met betrekking tot de digitale meldplicht. Daarbij zal ook aandacht zijn voor de beveiligingsaspecten van de te gebruiken ICT-voorziening. Ik wacht de resultaten hiervan af.
Ziet u andere, al dan niet technische, mogelijkheden om een bijdrage te leveren aan het weren van hooligans uit stadions? Zo ja, kunt u hier een overzicht van geven?
De handhaving van stadionverboden is primair een aangelegenheid van de Betaald Voetbal Organisaties (BVO). Van een supporter met een stadionverbod wordt de seizoens- of clubkaart (en alle hiermee gekochte losse kaarten) geblokkeerd. De supporter kan met de door hem gekochte kaarten het stadion niet betreden. Beveiligingsmedewerkers en stewards van de BVO’s kunnen steekproefsgewijze legitimatiecontrole uitvoeren bij de ingang. Ook de (voetbaleenheid van de) politie controleert gericht op de eventuele aanwezigheid van personen met een stadionverbod in en rondom voetbalstadions. Bij uitwedstrijden wordt op persoonsniveau gecontroleerd op personen met een stadionverbod. Mocht een persoon met een civielrechtelijk stadionverbod ondanks alle maatregelen toch in het stadion worden aangetroffen, dan doet de BVO of KNVB hiervan aangifte (huisvredebreuk).
Daarnaast kan de meldplicht een belangrijk instrument zijn bij het handhaven van stadionverboden. De KNVB kan alleen een vrijwillige meldingsovereenkomst aangaan (gekoppeld aan strafvermindering). Een burgemeester kan overlastplegers een bevel geven zich op bepaalde tijdstippen te melden op of vanaf bepaalde plaatsen, al dan niet in een andere gemeente. De handhaving van strafrechtelijke stadionverboden vindt soms plaats via het opleggen van een meldplicht door de rechter. Ondanks al deze maatregelen kan het incidenteel voorkomen dat iemand met een stadionverbod zich in het stadion bevindt.
Voetbal in Nederland hoort een feest te zijn. Met alle betrokken partijen streven we naar toegankelijk, gastvrij en veilig voetbal in 2020. Hierbij zetten we ook nadrukkelijk in op een persoonsgerichte aanpak als een van de speerpunten en zijn er zowel civiel- als bestuurs- en strafrechtelijke maatregelen voorhanden om hierbij te gebruiken.
De erkenning van de genocide, die op dit moment door ISIS gepleegd wordt |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in het debat van 5 juli 2016 de vraag voorgelegd kreeg: «[ISIS] begaat genocide, volgens de Raad van Europa, het Europees Parlement en het Amerikaans Congres. Sinds kort erkent ook de VN het. Dat doet ISIS door mensen in slavernij te brengen en te stenigen en door massamoorden en genocide te begaan. Jezidi's, christenen, maar ook religieuze moslimminderheden die niet precies de interpretatie hebben die zij wil zijn het slachtoffer. Erkennen de Nederlandse regering en andere regeringen van de EU dat er op dit moment sprake is van genocide»?1
Ja.
Herinnert u zich dat u de tweede precieze vraag kreeg: «Ik heb een vraag rondom genocide. Het is niet aan het Nederlandse kabinet om te bepalen of iemand schuldig is, maar de politieke vraag is als zodanig beantwoord in het Europees Parlement, in de Raad van Europa, door de VN-expertcommissie en door het Amerikaans Congres. Die gaan ervan uit dat ISIS genocide pleegt. Dat heeft zekere gevolgen voor de vraag of je de Genocideconventie van kracht vindt en je er dus voor moet zorgen dat je eigen onderdanen er niet aan mee willen doen. Is de Nederlandse regering met deze organen van mening dat hier gehandeld moet worden onder de veronderstelling dat hier genocide op minderheden gepleegd wordt? Of neemt de Nederlandse regering een totale alleingang positie in, dat ze nog niet weet of dat gebeurt en ze dat pas achteraf als historicus beoordeelt»?
Ja.
Herinnert u zich dat u daarna op de vraag «Ik zou het graag in een briefje willen hebben met precies de reactie op de drie aangenomen teksten en op de tekst van VN waaraan ik refereerde. » hebt gezegd: «Ik zeg een briefje toe»?
Ja. Op 15 september j.l. heb ik naar aanleiding van deze toezegging een brief aan de Kamer gestuurd (Kamerstuk 27 925, nr. 598).
Heeft u kennisgenomen van de resolutie 2091 van de parlementaire Assemblee van de Raad van Europa waarin helder staat « [The Assembly] notes with great concern that many of these recent terrorist attacks are claimed by, and may be attributed to, individuals who act in the name of the terrorist entity which calls itself «Islamic State» (Daesh) and who have perpetrated acts of genocide and other serious crimes punishable under international law. States should act on the presumption that Daesh commits genocide and should be aware that this entails action under the 1948 United Nations Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide.» en «The Assembly recalls that under international law States have a positive obligation to prevent genocide, and thus should do their utmost to prevent their own nationals from taking part in such acts.»? Heeft u kennisgenomen van het feit dat deze resolutie bijna unaniem is aangenomen met slechts één tegenstem?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de aangenomen motie van het Europees Parlement, die helder stelt: «[The European Parliament] stresses that the so-called «ISIS/Daesh» is committing genocide against Christians and Yazidis, and other religious and ethnic minorities, who do not agree with the so-called «ISIS/Daesh» interpretation of Islam, and that this therefore entails action under the 1948 United Nations Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide» (2016/2529(RSP))?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat ook het Huis van Afgevaardigden in de VS en het Britse Lagerhuis vergelijkbare moties hebben aangenomen?
Ja.
Heeft u bovendien kennisgenomen van het standpunt van de Amerikaanse regering2 dat ISIS genocide pleegt? Hoe beoordeelt u het standpunt van de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken dat hij geen rechter, aanklager of jurie is, maar wel het politieke standpunt inneemt dat ISIS genocide pleegt?
Het Kabinet heeft kennis genomen van de persbriefing die de Amerikaanse Minister van Buitenlandse zaken heeft gegeven op 17 maart 2016. Tijdens deze persbriefing zei hij dat, naar zijn oordeel, ISIS verantwoordelijk is voor het plegen van genocide. Ook stelde hij dat «Ultimately, the full facts must be brought to light by an independent investigation and through formal legal determination made by a competent court or tribunal. But the United States will strongly support efforts to collect, document, preserve, and analyze the evidence of atrocities, and we will do all we can to see that the perpetrators are held accountable.» Zoals het Kabinet heeft aangegeven in de Kamerbrief van 15 september j.l. over dit onderwerp, is het van mening dat de vaststelling of er in juridische zin sprake is van genocide, voorbehouden is aan de rechter. Het deelt dan ook het standpunt van de Amerikaanse regering dat het van belang is dat de wandaden van ISIS op onafhankelijke wijze worden onderzocht en vervolgd. Met het oog hierop verzorgt Nederland training voor partijen die bewijsmateriaal van internationale misdrijven verzamelen. Zo steunt Nederland het Syria Justice and Accountability Centre ten behoeve van toekomstige verantwoording voor misdaden door het Assad-regime, ISIS en andere groeperingen.
Op basis van welk afwegingskader besluit Nederland of er een genocide plaatsvindt in de zin van de 1948 «Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide (CPPCG)»?
Of er sprake is van genocide is afhankelijk van de vraag of is voldaan aan de elementen van de definitie van genocide zoals die is vastgelegd in het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide (Genocideverdrag). Een dergelijke vaststelling moet voldoende feitelijk worden onderbouwd.
Deelt u de opvatting dat het juist niet de bedoeling van de conventie is om te wachten tot een rechtbank iemand definitief voor genocide veroordeelt voordat gehandeld wordt, omdat in de meeste gevallen dan al een hele bevolkingsgroep is uitgemoord?
Het Genocideverdrag bepaalt dat genocide een internationaal misdrijf is en verplicht verdragspartijen om dit misdrijf te voorkomen en te bestraffen. Uit de aard van de verplichting tot het voorkomen van genocide vloeit voort dat er geen sprake hoeft te zijn van een formele vaststelling dat genocide is gepleegd voordat maatregelen worden genomen. Het is dan ook niet zo dat het Kabinet het optreden van ISIS als genocide moet hebben gekwalificeerd voordat kan worden gehandeld.
Deelt de Nederlandse regering de mening dat ISIS genocide pleegt?
Het standpunt van het Kabinet is uiteengezet in de brief aan de Kamer van 15 september j.l.
Deelt de Nederlands regering de mening dat zij onder de 1948 genocide conventie dient te handelen omdat ISIS genocide pleegt?
Nederland draagt al enige jaren bij aan de strijd tegen ISIS, zowel in Irak als Syrië. Deze diplomatieke, humanitaire en militaire inzet is geheel in lijn met de verplichting in het Genocideverdrag om genocide te voorkomen. Daarnaast is in Nederland de Wet internationale misdrijven van toepassing. Dit betekent dat verdachten van genocide, indien het OM daartoe besluit, vervolgd kunnen worden. Dit betreft zowel Nederlandse verdachten als niet-Nederlandse verdachten die zich op Nederlands grondgebied bevinden. Het Kabinet spant zich ook in voor doorverwijzing van de situatie van Syrië naar het Internationaal Strafhof, zodat de wandaden van alle strijdende partijen kunnen worden onderzocht door het Hof.
Welke maatregelen treft Nederland tegen mensen die vanuit Nederland willen deelnemen aan de strijd bij ISIS of deelgenomen hebben aan die strijd?
Op basis van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (Kamerstuk 29 754, nr. 253) is een groot aantal maatregelen genomen om zowel met de terugkeerders- als de uitreizigersproblematiek om te gaan. Personen die willen uitreizen kunnen worden tegengehouden door bijvoorbeeld het innemen van het paspoort. In de Tijdelijke wet bestuurlijk maatregelen heeft het Kabinet een uitreisverbod voorgesteld om te voorkomen dat personen, hoewel zij zijn opgenomen in het Register Paspoortsignaleringen (RPS), alsnog met een Nederlandse identiteitskaart kunnen uitreizen. Het uitreisverbod draagt bij aan het verder bemoeilijken van een eventuele uitreispoging. Indien er aanwijzingen zijn dat er sprake is van terrorismefinanciering, kunnen de inlichtingendiensten of het OM een onderzoek instellen of kan de Minister van Buitenlandse Zaken op grond van VNVR Resolutie 1373 (2001) een bestuurlijke sanctiemaatregel (bevriezingsmaatregel) opleggen (plaatsing op de nationale sanctielijst).
De inlichtingen- en opsporingsdiensten doen er alles aan om (potentiële) uitreizigers in zicht te houden. Bij alle relevante partners (landelijk en lokaal) worden de beschikbare middelen aangewend om de risico’s die van terugkerende Foreign Terrorist Fighters (FTFs) uit gaan te kunnen onderkennen en te verminderen. Onderkende FTFs zijn onder andere onderwerp van strafrechtelijk onderzoek en/of inlichtingenmatig onderzoek. Elke onderkende teruggekeerde FTF wordt voor verhoor aangehouden en het Openbaar Ministerie gaat, waar opportuun, over tot strafvervolging. Politie en AIVD maken daarnaast bij elke onderkende teruggekeerde FTF een inschatting van de dreiging, houden hem/haar waar nodig scherp in beeld en zijn alert. Tevens worden onderkende teruggekeerde FTFs besproken in een multidisciplinair casusoverleg waar de meest effectieve interventiestrategie wordt bepaald met het doel de dreiging die van een persoon uit kan gaan te verminderen.
Welke maatregelen dient Nederland te nemen indien het genocide verdrag van toepassing is op deze situatie?
Het Genocideverdrag verplicht de staten die partij zijn bij het verdrag om genocide te voorkomen en te bestraffen. Uit jurisprudentie van het Internationaal Gerechtshof blijkt dat de verplichting om genocide te voorkomen een inspanningsverplichting is en geen resultaatsverplichting: een staat moet alle maatregelen nemen die redelijkerwijs beschikbaar zijn om genocide zo veel mogelijk te voorkomen. De verplichting om genocide te bestraffen houdt volgens het Hof in dat staten genocide strafbaar moeten stellen en verdachten op hun eigen grondgebied moeten vervolgen.
Bent u bekend met de uitspraak Bosnia and Herzegovina v Serbia and Montenegro voor het Internationaal Hof in Den Haag en de uitleg die over de verplichting in het genocide verdrag is gegeven? Kunt u samenvatten welke verplichtingen daaruit voor Nederland kunnen voortvloeien?
Zie antwoord vraag 13.
Welke adviezen zijn intern en extern uitgebracht aan de Nederlandse regering over de vraag of ISIS genocide pleegt op minderheden? Kunt u deze adviezen openbaar maken?
Het Kabinet is intern meermalen volkenrechtelijk geadviseerd over deze kwestie. Het Kabinet hecht eraan dat ambtenaren hun ministers vrijelijk kunnen adviseren en daarin alle standpunten kunnen weergeven. Het achteraf openbaar maken van die adviezen staat daaraan in de weg.
Heeft u de volkenrechtelijk adviseur om advies gevraagd inzake de vraag of ISIS genocide pleegt en zo ja, welke actie de Nederlandse regering daarop moet ondernemen onder het 1948 genocide verdrag?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de extern volkenrechtelijk adviseur niet om advies gevraagd. De Minister heeft intern gedegen volkenrechtelijk advies ontvangen en acht zich hierdoor voldoende volkenrechtelijk geïnformeerd.
Indien u nog geen advies gevraagd heeft aan de volkenrechtelijk adviseur, wilt u dat dan onmiddellijk doen?
Nee, hieraan is geen behoefte aangezien de Minister zich door het interne volkenrechtelijke advies voldoende geïnformeerd acht.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden, aangezien de vragen al negen weken geleden gesteld zijn en u meerdere rappels om een antwoord in de wind geslagen heeft?
Deze vragen zijn op de kortst mogelijke termijn beantwoord.
Het landarrest van een Nederlander in India |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is het u bekend dat de heer De Bruijn, een Nederlands staatsburger, landarrest heeft in India sinds september 2014?
Ja, het Ministerie van Buitenlandse Zaken verleent hem sinds zijn arrestatie in september 2014 consulaire bijstand.
Welke ondersteuning heeft u tot dusver geboden aan deze Nederlander?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de heer De Bruijn wordt gechanteerd door de Indiase politie? Zo nee, waarom niet?
Het tijdsverloop in de zaak van de heer De Bruijn is voor Indiase begrippen niet uitzonderlijk. Nagenoeg alle rechtszaken in India verlopen traag. Deze traagheid betreft niet alleen de rechtszaken van buitenlanders, maar ook die van de eigen onderdanen. In de zaak van de heer De Bruijn zijn zittingen meerdere malen uitgesteld. Ik heb geen concrete aanwijzingen dat de heer De Bruijn door de Indiase politie zou worden gechanteerd.
Het landarrest van de heer De Bruijn en de trage voortgang van zijn rechtsgang zijn redenen voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken om het verloop van de rechtsgang van de heer De Bruijn op de voet te volgen. Nederland mag zich evenwel niet inhoudelijk mengen in de Indiase rechtsgang. Doel van het volgen van de rechtsgang is dan ook om vast te kunnen stellen of betrokkene in India een proces krijgt dat volgens de daar vigerende regels correct verloopt. Naast het zelf volgen van de rechtsgang heeft het ministerie onlangs een lokale vertrouwensadvocaat opdracht gegeven te onderzoeken hoe de rechtsgang van de heer De Bruijn is verlopen. Daarbij zal onder meer worden gekeken of er sprake is overschrijding van wettelijke termijnen. Dit onderzoek is gaande.
Hoe beoordeelt u het feit dat deze Nederlander al bijna twee jaar landarrest heeft in India op basis van een aanklacht, waarbij nauwelijks zicht is op enige voortgang in het rechtsproces als gevolg van deze aanklacht?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de rechtszittingen inmiddels minstens zes maal verzet dan wel uitgesteld zijn? Klopt het dat de redelijke termijn hiermee is overschreden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak hebt u bij de Indiase autoriteiten aangedrongen op bespoediging van het rechtsproces? Welk resultaat heeft dit opgeleverd?
Net als in Nederland is de rechterlijke macht in India onafhankelijk. Vanwege deze onafhankelijkheid is het in de eerste plaats aan de heer de Bruijn en zijn advocaat om gepaste actie te ondernemen als de Indiase rechtsgang niet correct verloopt of is verlopen, bijvoorbeeld omdat er wettelijke termijnen zouden zijn overschreden. Gezien de zorg over de trage rechtsgang heeft het ministerie wel besloten om de rechtsgang van de heer De Bruijn op de voet te volgen en een lokale onafhankelijke vertrouwensadvocaat opdracht te geven de rechtsgang te onderzoeken (zie het antwoord op de vragen 3, 4 en 5). De advocaat van de heer De Bruijn kan de bevindingen uit het onderzoek, mits die daartoe aanleiding geven, gebruiken voor zijn verweer.
Consulaire en diplomatieke vertegenwoordigers van het ministerie kaarten regelmatig de situatie van de heer De Bruijn bij vertegenwoordigers van de Indiase autoriteiten aan. Dit gebeurt op lokaal en nationaal niveau, mondeling en schriftelijk. Daarbij wordt de zorg over de trage rechtsgang geuit, wordt toegelicht dat de situatie een zware impact heeft op betrokkene en wordt aangedrongen op een spoedig verloop van de rechtsgang. Het ministerie zal de bevindingen van de vertrouwensadvocaat, mits die daartoe aanleiding geven, inzetten bij de dialoog met de Indiase autoriteiten over de voortgang in de rechtsgang.
Op politiek niveau kan aandacht worden gevraagd voor een lopende rechtszaak maar politieke bemoeienis zou inbreuk maken op de scheiding der machten en kan voor betrokkene zelfs contraproductief werken. Uiteraard is het wel van belang dat een rechtssysteem naar een minimaal behoren en volgens de eigen regels functioneert. Om die reden zal ik op basis van de bevindingen van de vertrouwensadvocaat beoordelen of er aanleiding is, naast de acties die tot nu toe zijn ondernomen, tot het op andere wijze aan de orde stellen bij de Indiase autoriteiten van aspecten betreffende de rechtsgang van de heer De Bruijn. Wanneer hiertoe aanleiding is in het belang van betrokkene zal ik eventuele andere interventies niet schuwen.
Op de meest recente zitting van 5 oktober 2016 verschenen alle drie getuigen die door de rechtbank waren opgeroepen. Eén van de getuigen liet weten ondanks zijn drukke werkzaamheden te zijn verschenen omdat hij naast door de rechter ook door het Nederlandse consulaat-generaal in Mumbai daartoe was opgeroepen. Een vertegenwoordiger van het Nederlandse consulaat-generaal in Mumbai zal aanwezig zijn bij de eerstvolgende zitting.
Klopt het dat de Nederlandse ambassadeur in India en de Nederlandse consul-generaal in Mumbai ondanks herhaalde verzoeken tot een gesprek over de zaak van de heer De Bruijn genegeerd worden door betrokken Indiase ministers en de plaatselijke politiecommissaris? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid deze zaak te bespreken met uw Indiase ambtsgenoot en te pleiten voor zeer spoedige voortgang van het rechtsproces? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mogelijkheden zijn er voor deze Nederlander om zijn paspoort terug kan krijgen, alvorens het rechtsproces volledig is afgerond?
Met de Indiase autoriteiten is gesproken over de teruggave van het reisdocument. Daar bestaan gedurende de rechtsgang evenwel geen mogelijkheid voor.